Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Inhoudsopgave
1 Inleiding
2 Algemene opmerkingen
3 Stoornissen van het gezichtsvermogen.
3.1 Inleiding
3.2 Visus
3.3 Gezichtsvelden
3.4 Verlies van een oog
3.5 Rijtest
3.6 Nader oogheelkundig onderzoek
3.7 Progressieve oogaandoeningen
3.8 Donkeradaptatie
3.9 Contrastgevoeligheid
3.10 Intra-oculaire lenzen
4 Stoornissen van gehoor en evenwicht
4.1 Inleiding
4.2 Slechthorendheid en doofheid
4.3 Het syndroom van Ménière
5 Inwendige ziekten
5.1 Inleiding
5.2 Diabetes mellitus
5.3 Hypertensie
5.4 Chronische nierschade
5.5 Longziekten
5.6 Bloedziekten
5.7 Orgaantransplantatie
6 Hart- en vaatziekten
6.1 Inleiding
6.2 Chronisch hartfalen
6.2.1 Steunhart: Ventricular Assist Device (VAD)
6.3 Ischemische hartziekten
6.4 Cardiomyopathie
6.5 Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese)
6.6 Aangeboren gebreken van hart en grote vaten
6.7 Ritme- en geleidingsstoornissen
6.8 Perifere vaatziekten
7 Neurologische aandoeningen
7.1 Inleiding
7.2 Epileptische aanval(len)
7.3 Slaapstoornissen
7.4 Progressieve ziektebeelden
7.5 Intracraniële tumoren
7.6 Doorbloedingsstoornissen van de hersenen
7.7 Stationaire beelden
8 Psychiatrische stoornissen
8.1 Algemeen
8.2 Schizofreniespectrumstoornissen en andere psychotische stoornissen
8.3 Bipolaire en depressieve stoornissen
8.4 Angststoornissen
8.5 Dissociatieve stoornissen
8.6 Cognitieve stoornissen
8.7 Persoonlijkheidsstoornissen
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
8.8.1 Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
8.9 Verstandelijke handicap
8.10 ADHD (inclusief subtypen)
8.11 Autismespectrumstoornissen (ASS)
9 Lichamelijke handicaps
10 Geneesmiddelen
10.1 Inleiding
10.2 Geneesmiddelen bij psychotische stoornissen
10.3 Geneesmiddelen bij stemmingstoornissen
10.4 Psychostimulantia
10.5 Hypnotica, sedativa, anxiolytica
10.6 Antidiabetica
10.7 Anti-epileptica
10.8 Anticoagulantia
10.9 Antihistaminica
10.10 Antihypertensiva
10.11 Corticosteroïden
10.12 Maag-darmmiddelen
10.13 Analgetica
10.14 Geneesmidddelen tegen migraine en clusterhoofdpijn
10.15 Parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica
10.16 Parkinsonmiddelen
10.17 Cytostatica/oncolytica
10.18 Vertigomiddelen
10.19 Misbruik van geneesmiddelen
11 Syncope en wegraking van onbewezen origine
11.1 Inleiding
11.2 Reflexsyncope
11.2.1 Klassieke vasovagale syncope
11.2.2 Situationele syncope
11.2.3 Sinus caroticus syncope
11.3 Cardiale syncope
11.4 Syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie
11.5 Syncope van onbewezen origine
11.6 Wegraking van onbewezen origine
12 Overige met de geschiktheid interfererende aandoeningen
Hoofdstuk 1. Inleiding
Bij het formuleren van medische geschiktheidseisen doet zich internationaal het probleem
voor, dat - afgezien van de invloed van alcoholgebruik - er nog altijd betrekkelijk
weinig epidemiologische gegevens zijn over de relatie tussen de gezondheidstoestand
van verkeersdeelnemers en het veroorzaken van verkeersongevallen. Het spreekt voor
zich dat de ongevalskans kan toenemen door een verminderde lichamelijke of geestelijke
conditie van degene die een motorrijtuig bestuurt. Ook is het duidelijk dat aandoeningen
als blindheid of een ernstige geestesziekte iemand zonder meer ongeschikt maken voor
deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
Hoofdstuk 2. Algemene opmerkingen
Groep 1 en groep 2
In de hierna volgende hoofdstukken worden de eisen geformuleerd voor het beoordelen
van de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen.
Daarbij wordt de indeling in rijbewijssoorten gehanteerd zoals aangegeven in de derde
Europese richtlijn betreffende het rijbewijs 2006/126/EG: groep 1 (categorie A1, A2,
A, B, BE, B+code 96) en groep 2 (rijbewijscategorieën C, C1, CE, C1E, D, D1, DE, D1E).
Geschiktheid
Vervolgens wordt het begrip geschiktheid gebruikt. Geschiktheid heeft betrekking op
de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten op grond waarvan een persoon wel of niet,
of voor een beperkte tijdsduur dan wel op voorwaarden, geschikt is voor het besturen
van een motorrijtuig. De vaststelling van de geschiktheid voor één of meer rijbewijscategorieën
geschiedt door middel van registratie van de verklaring van geschiktheid door het
Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: CBR) in het rijbewijsregister van
de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
Aantekening arts
De medische gegevens die het CBR ontvangt voor de beoordeling van de geschiktheid
bestaan uit de aantekening door de keurend arts, eventueel aangevuld met een ingevuld
Geneeskundig verslag en zo nodig een specialistisch rapport. Met een aantekening van
de keurend arts wordt bedoeld de aantekening over aard en ernst, die door een arts
wordt geplaatst op de Eigen verklaring dan wel op een bijlage bij de Eigen verklaring,
als één van de vragen bevestigend is beantwoord. Die mag, voor zover in het dossier
van de aanvrager relevante, recente en feitelijke informatie aanwezig is, ook geplaatst
worden door de behandelend arts. Naast de aantekening op de Eigen verklaring kan de
keurend arts ook gevraagd worden een specifieke vragenlijst bij de Eigen verklaring
in te vullen, zoals de diabetesvragenlijst en de beroertevragenlijst.
Specialistisch rapport
Met het specialistisch rapport is in eerste instantie bedoeld het rapport dat het
CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie de aanvrager door het CBR is
verwezen. Deze groep vaste specialisten verricht met enige regelmaat rijbewijskeuringen
en zijn op de hoogte van de specifieke eisen aan de geschiktheid zoals beschreven
in de volgende hoofdstukken. Voor deze specialisten heeft het CBR een regeling opgesteld,
met de voorwaarden waaraan beide partijen moeten voldoen. In de Vorderingsprocedure,
het onderzoek naar een vermoeden van ongeschiktheid op grond van artikel 133 van de Wegenverkeerswet 1994 en bij een verzoek om een herkeuring op grond van artikel 104 van het Reglement rijbewijzen, zal het rapport altijd zijn opgemaakt door een onafhankelijk specialist.
De essentie is dat het CBR informatie ontvangt die voldoende is om een oordeel te
vormen over alle aspecten die in de volgende hoofdstukken specifiek benoemd worden.
In die gevallen waar het gaat om recente, feitelijke informatie, zonder oordeel van
de medisch specialist over de geschiktheid, is het op grond van de KNMG-gedragsregels
ook toegestaan dat in de Eigen verklaringprocedure de eigen behandelaar het specialistisch
rapport opstelt volgens een door het CBR opgesteld sjabloon. Een kopie van een specialistenbrief
is alleen toegestaan als de inhoud van de brief niet meer gegevens bevat dan strikt
noodzakelijk voor de beoordeling van de geschiktheid (2010 KNMG Richtlijnen inzake
het omgaan met medische gegevens paragraaf 3.9 Medische keuringen).
Supervisie
Waar voor de beoordeling van de geschiktheid een specialistisch rapport nodig is,
is daarmee bedoeld een rapport dat is opgesteld en ondertekend door een medisch specialist,
waarbij het is toegestaan dat delen van het onderzoek onder supervisie en verantwoordelijkheid
van de specialist zijn uitgevoerd door een derde.
Hoofdstuk 3. Stoornissen van het gezichtsvermogen
3.1. Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid gegeven voor het gezichtsvermogen.
3.2. Visus
3.2.1. Visuseisen rijbewijzen van groep 1
De binoculaire visus moet, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,5 te bedragen.
Bij personen die het gezichtsvermogen aan één oog missen, of die in geval van diplopie
slechts een oog gebruiken, dient de visus van het functionerende oog ten minste 0,5
te bedragen. Voor hen geldt tevens paragraaf 3.4.
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen met een visus vanaf 0,4 tot 0,5 geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van
andere interfererende visuele functiestoornissen, een rapport van een oogarts en een
positieve rijtest (zie ook paragraaf 3.5).
3.2.1.1. Rijden met een monoculair bioptisch telescoop systeem
Onder strikte voorwaarden kan een persoon die de visus van 0,5 bereikt met behulp
van een monoculair bioptisch telescoopsysteem geschikt worden verklaard voor een rijbewijs
van de categorieën B en T.
De voorwaarden zijn dat:
-
– de visus met beide ogen tezamen, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,16 bedraagt;
-
– de visus bij kijken door de telescoop ten minste 0,5 bedraagt;
-
– die persoon niet het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of slechts
één oog gebruikt;
-
– er geen andere hinderlijke oogheelkundige afwijkingen met betrekking tot verkeersdeelname
zijn.
Een rapport van een door het CBR aangewezen oogarts is vereist. Het rapport moet ingaan
op oorzaak, prognose en stabiliteit van de lage visus en bevat een advies aan het
CBR over de geschiktheidstermijn. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.
De geschiktheid wordt bepaald in een rijtest met een deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig
protocol. Voor een rijtest komen alleen personen in aanmerking die aantoonbaar voldoende
training hebben gehad bij een door het CBR erkend trainingscentrum voor autorijden
met een bioptisch telescoopsysteem. Na een positieve rijtest kunnen personen die een
bioptische telescoop gebruiken slechts geschikt worden verklaard met beperking van
de rijbevoegdheid tot:
3.2.2. Visuseisen rijbewijzen van groep 2
De visus van het beste oog dient, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,8 te bedragen
en van het minder goede oog, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,1.
Ongeschiktheid bestaat ook bij een plotselinge, substantiële terugval van de visus
in één oog. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden
en op basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard
voor rijbewijzen van groep 2, mits de resterende visus voldoet aan bovengenoemde minimumnorm.
3.2.3. Brekingsafwijkingen
3.2.4. Kleurenzien
Geen eisen.
3.2.5. Diplopie
-
a. groep 1: Personen met storende diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep
1. Bij het afdekken van een oog geldt paragraaf 3.4.
-
b. groep 2: Personen met diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
3.3. Gezichtsvelden
-
a. groep 1: Het horizontale gezichtsveld moet minimaal 120 graden zijn en het bereik
dient zich links en rechts minstens 50 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld
dient minstens 20 graden naar boven en beneden te zijn. Binnen een straal van 20 graden
vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen die niet voldoen aan de normen voor
het gezichtsveld, zoals bij scotomen, kwadrantanopsie of homonyme hemianopsie, geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van
andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve
rijtest (zie paragraaf 3.5).
Deze uitzondering geldt niet voor personen met een gezichtsveld van minder dan 90
graden horizontaal.
-
b. groep 2: Het binoculaire horizontale gezichtsveld moet minimaal 160 graden zijn en
het bereik dient zich links en rechts minstens 70 graden uit te strekken. Het verticale
gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een
straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.
3.4. Verlies van het gezichtsvermogen van één oog
-
a. groep 1: Ongeschiktheid bestaat bij het plotseling verlies van het gezichtsvermogen
van één oog, dus ook bij storende diplopie waarbij afdekken van één oog noodzakelijk
is. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op
basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard voor
rijbewijzen van groep 1.
-
b. groep 2: In uitzonderingsgevallen kan een beroepschauffeur, die al in het bezit is
van één of meer rijbewijzen van groep 2, na een aanpassingsperiode van minimaal drie
maanden en op basis van een positief advies van een oogarts, weer geschikt worden
verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs van de categorieën C/CE of D/DE,
dat zich maximaal kan uitstrekken tot het grondgebied van Nederland.
Voorwaarden zijn een positief oogartsrapport, een verklaring van de werkgever volgens
door het CBR opgesteld model en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).
3.5. Rijtest
Indien het CBR voor een juiste oordeelsvorming over de geschiktheid een rijtest nodig
acht, schakelt het een deskundige in op het gebied van de praktische geschiktheid
(van de desbetreffende afdeling van het CBR) voor het afnemen ervan. Het CBR heeft
voor de rijtest een uitvoerig protocol.
3.6. Nader oogheelkundig onderzoek
Personen bij wie de keurend arts geen belangrijke oogheelkundige afwijkingen heeft
gevonden kunnen op basis van de gegevens van de keurend arts geschikt worden bevonden.
Indien er wel belangrijke afwijkingen zijn, is aanvullend onderzoek door een oogarts
noodzakelijk in verband met een eventuele beperking van de geschiktheidstermijn.
3.7. Progressieve oogaandoeningen
Beperking van de geschiktheidstermijn is aangewezen bij progressieve oogaandoeningen,
zoals cataract, glaucoom met gezichtsveldbeperking, degeneratieve en vasculaire netvliesaandoeningen,
progressief lijden van de nervus opticus. Voor de beoordeling is een rapport van een
oogarts vereist.
3.8. Donkeradaptatie
De donkeradaptatie dient min of meer ongestoord te zijn. Bij twijfel aan dit vermogen
zal nader onderzoek met een adaptometer moeten plaatsvinden: de maximaal toegestane
afwijking bedraagt één logeenheid.
Personen met een afwijking in de donkeradaptatie van meer dan één logeenheid kunnen
geschikt worden verklaard voor groep 1, waarbij de rijbevoegdheid wordt beperkt tot
rijden bij daglicht (vanaf één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang).
De beoordeling kan voorts ondersteund worden door een rijtest (zie paragraaf 3.5).
3.9. Contrastgevoeligheid
3.10. Intra-oculaire lenzen
Intra-oculaire lenzen zijn toegestaan als er zich geen problemen voordoen zoals het
bestaan van dubbelbeelden, storende mediatroebelingen of hinderlijke strooilichteffecten.
Hoofdstuk 4. Stoornissen van gehoor en evenwicht
4.1. Inleiding
In dit hoofdstuk staan de eisen aan de geschiktheid met betrekking tot gehoor en evenwicht.
4.2. Slechthorendheid en doofheid
Deze hoeven geen beletsel te zijn voor verkeersdeelname.
Na acuut ontstaan van gehoorverlies of uitval van de evenwichtsfunctie dient men een
aanpassingsperiode van minstens drie maanden in acht te nemen, waarin de betrokkene
als ongeschikt moet worden beschouwd.
4.3. Het syndroom van Ménière
Aanvallen van duizeligheid bij het syndroom van Ménière maken personen ongeschikt
voor het besturen van motorrijtuigen. Na een klachtenvrije periode van drie maanden
kunnen deze personen aan de hand van de aantekening van de keurend arts weer geschikt
worden verklaard.
Hoofdstuk 5. Inwendige ziekten
5.1. Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling met betrekking tot de inwendige ziekten zijn van
belang: de actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname
aan het verkeer), de ’medische’ voorgeschiedenis en de prognose (kans op verergering
van klachtenpatroon, kans op complicaties).
5.2.
Diabetes mellitus
In paragraaf 5.2 wordt verstaan onder:
5.2.1. Algemeen
Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt:
Personen bij wie plotseling en onverwacht bewustzijnsdaling of bewustzijnsverlies
door hypoglycemie optreedt (‘unawareness’) zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen.
Iemand kan weer geschikt worden verklaard als de waarschuwingssignalen weer aanwezig
zijn en het zelfzorggedrag door een diabetesdeskundige als adequaat wordt ingeschat.
Personen met ernstige hypoglycemieën zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen. Iemand
kan weer geschikt worden verklaard op basis van een specialistisch rapport, opgesteld
door een internist.
Voor personen met diabetes mellitus met één of meerdere complicaties gelden tevens
de desbetreffende andere hoofdstukken (zie voor de normen hoofdstuk 3, 6, 7 en 9).
Bij vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met
een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft
voor de rijtest een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn bij één of meerdere
ernstige functiestoornissen is na een positieve rijtest maximaal drie jaar.
5.2.2. Diabetes mellitus, behandeld met middelen die doorgaans geen hypoglycemieën
kunnen veroorzaken
-
a. groep 1: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die doorgaans
geen hypoglycemieën kunnen veroorzaken, kunnen op basis van de aantekening van de
keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal vijf jaar. Bij een ernstige
functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
-
b. groep 2: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die doorgaans
geen hypoglycemieën kunnen veroorzaken kunnen op basis van de aantekening van de keurend
arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal vijf jaar. Bij een ernstige
functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
5.2.3. Diabetes mellitus met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken
-
a. groep 1: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën
kunnen veroorzaken en die de hypoglycemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee
adequaat om te gaan en geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige,
kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een
termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een ernstige functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
-
b. groep 2: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën
kunnen veroorzaken kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2 op
voorwaarde dat zij:
-
1° in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglycemie hebben gehad;
-
2° op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglycemie;
-
3° hypoglycemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;
-
4° minstens tweemaal per dag en op voor het besturen relevante momenten aan zelfcontrole
doen door middel van een bloedglucosetest;
-
5° geen ernstige diabetische complicatie hebben.
Bij iedere beoordeling is een rapport van een internist vereist en ten minste iedere
vijf jaar een rapport van een oogarts. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
5.3. Hypertensie
Voor personen die ondanks behandeling een hoge bloeddruk houden, te weten een diastolische
druk die, bij herhaling gemeten, hoger is dan 115 mm Hg, geldt - gezien het risico
op beschadiging van ogen, nieren, hart en hersenen - een beperkte geschiktheidstermijn:
maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep 1 en maximaal drie jaar, mede op grond
van een specialistisch rapport, voor rijbewijzen van groep 2.
5.4. Chronische nierschade
Voor de beoordeling van de geschiktheid bij chronische nierschade (CNS) is, afhankelijk
van het stadium waarin de aandoening zich bevindt en de aangevraagde rijbewijsgroep
een aantekening van een keurend arts dan wel een specialistisch rapport van een internist
deskundig op het gebied van nierziekten (internist-nefroloog) vereist.
De keurend arts dient de nierfunctie weer te geven in MDRD-klaring (ml/min/1.73 m2) of in een percentage van de nierfunctie. Tevens moet worden aangegeven of de CNS
gepaard gaat met functionele beperkingen ten aanzien van de geschiktheid.
Voor MDRD geldt de nierfunctie in MDRD-klaring (ml/min/1.73 m2) of in een percentage van de nierfunctie. Tevens moet worden aangegeven of de CNS
gepaard gaat met functionele beperkingen ten aanzien van de geschiktheid.
Het specialistisch rapport dient in te gaan op de vragen of de persoon wordt behandeld
met een vorm van dialyse, hoe de algemene conditie is, in de zin van welke activiteiten
en welke inspanning kan deze persoon maximaal uitvoeren, en of er in het laatste half
jaar sprake is geweest van hartritmestoornissen, angina pectoris of een ernstige hypotensie
in geval van dialyse.
Voor niertransplantatie zie paragraaf 5.7.2.
5.4.1. groep 1
Personen met CNS stadium I, II, III of CNS stadium IV met een MDRD van 20–29 ml/min/1.73
m2, kunnen op basis van de aantekening van een keurend arts geschikt worden verklaard.
Bij personen met CNS stadium IV met een MDRD van 15–19 ml/min/1.73 m2 of CNS stadium V, met of zonder dialysebehandeling, is voor de beoordeling van de
rijgeschiktheid een rapport vereist van een medisch specialist.
Als de keurend arts of medisch specialist duidelijk omschreven twijfels heeft over
de rijgeschiktheid, kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming een deskundige op
het gebied van de praktische rijgeschiktheid inschakelen om de geschiktheid vast te
stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is voor personen met CNS stadium I, II of III maximaal tien
jaar. Voor personen met CNS stadium IV is de geschiktheidstermijn maximaal vijf jaar
en voor personen met CNS stadium V maximaal drie jaar.
5.4.2. groep 2
Personen met CNS stadium I, II of III kunnen op basis van de aantekening van een keurend
arts geschikt worden verklaard. Bij personen met CNS stadium IV of V is voor de beoordeling
van de rijgeschiktheid een rapport vereist van een medisch specialist.
Als de keurend arts of medisch specialist duidelijk omschreven twijfels heeft over
de rijgeschiktheid, kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming een deskundige praktische
rijgeschiktheid inschakelen om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor
een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is voor personen met CNS stadium I, II of III maximaal vijf
jaar.
Voor personen met CNS stadium IV is de geschiktheidstermijn maximaal drie jaar en
voor personen met CNS stadium V maximaal één jaar.
5.5. Longziekten
5.5.1. Ernstige CARA (chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen)
Respiratoire insufficiëntie bij geringe belasting: in beginsel ongeschikt voor alle
rijbewijscategorieën. Het betreft in het algemeen patiënten met een pCO2 hoger dan 55 mm Hg en een maximum ademminuutvolume van minder dan 20 liter. Bij twijfel
is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van
de desbetreffende afdeling van het CBR) aangewezen.
5.5.2. Astma bronchiale
Voor personen met normale longfunctie en intermitterende perioden van bronchospasme
gelden geen beperkingen.
5.6. Bloedziekten
5.6.1. Ernstige bloedzieken
Bij ernstige stollingsstoornissen of maligniteiten in een zodanig gevorderde fase
dat gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat, dienen rijbewijzen niet te worden
afgegeven of vernieuwd tenzij de aanvraag wordt gesteund door de aantekening van de
keurend arts.
5.6.2. Personen met hemofilie of andere stollingsstoornissen
Voor rijbewijzen van beide groepen volstaat voor de beoordeling van de geschiktheid
een aantekening van de keurend arts. De geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van
groep 1 is vijf tot tien jaar, voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
5.7. Orgaantransplantatie
-
a. groep 1: Personen met een geslaagde transplantatie van een nier, pancreas, lever,
hart of long kunnen op basis van een aantekening van de keurend arts geschikt worden
verklaard. Vond de transplantatie minder dan vijf jaar geleden plaats dan is de geschiktheidstermijn
vijf jaar, daarna onbeperkt.
-
b. groep 2: Bij personen met een geslaagde transplantatie van een nier, pancreas, lever,
hart of long is voor de beoordeling van de geschiktheid een rapport van een specialist
vereist. De geschiktheidstermijn is vijf jaar.
Hoofdstuk 6. Hart- en vaatziekten
6.1. Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling zijn (ook) bij hart- en vaatziekten van belang: de
actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname aan het
verkeer), de voorgeschiedenis (aangeboren of verworven aandoening, status na operatie
en dergelijke), en de prognose (kans op verergering van klachtenpatroon, kans op complicaties).
Bij het formuleren van onderstaande eisen is met deze aspecten - die nogal kunnen
verschillen per type aandoening - rekening gehouden. Voor de indeling van klachten
naar ernst is de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) gevolgd.
6.2. Chronisch hartfalen
Onvoldoende pompwerking van het hart (decompensatio cordis) kan berusten op een of
meer oorzaken zoals aandoeningen genoemd in de hierna volgende paragrafen. Voor de
specifieke criteria bij deze aandoeningen zij naar deze paragrafen verwezen. Is de
oorzaak een andere dan hierna genoemd of is de oorzaak niet goed bekend, dan gelden
in het algemeen de volgende richtlijnen.
Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van
de keurend arts doorgaans voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport
vereist.
Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in het algemeen ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.
Voor transplantatie van hart en/of long(en): zie paragraaf 5.7.2.
6.2.1. Steunhart: Ventricular Assist Device (VAD)
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een steunhart is een specialistisch
rapport vereist, opgesteld door een cardioloog met kennis en ervaring op dit gebied.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een steunhart
moeten strenge eisen worden gesteld. Personen met een steunhart kunnen in beginsel
alleen geschikt worden verklaard voor groep 1 als de rijbevoegdheid wordt beperkt
tot privégebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privégebruik. Deze personen mogen geschikt worden verklaard voor
beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht
doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag. Voorwaarden zijn een rapport
van een specialist en een verklaring van de werkgever, volgens een door het CBR vastgesteld
model.
-
a. groep 1: Personen met een steunhart zijn ongeschikt tot twee maanden na implantatie.
Blijkt aan het eind van deze periode dat zich geen complicaties hebben voorgedaan,
dan kunnen deze personen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. De
maximale geschiktheidstermijn is twee jaar. Is er tevens een ICD geïmplanteerd, dan
gelden ook de normen van paragraaf 6.7.4.
-
b. groep 2: Personen met een steunhart zijn in alle gevallen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
6.3. Ischemische hartziekten
Het gaat hierbij om alle personen met kransvatlijden, ongeacht of zij daarvoor in
behandeling zijn (geweest) of in het verleden een ingreep hebben ondergaan zoals een
coronaire- bypass-operatie of een dotterbehandeling (PTCA). Van belang voor de geschiktheidsbeoordeling
zijn het actuale klachtenpatroon - al dan niet bij gebruik van medicatie - en de prognose.
6.3.1. Asymptomatisch kransvatlijden
Het betreft personen bij wie aanwijzingen zijn gevonden voor het bestaan van kransvatlijden.
In deze gevallen is steeds een specialistisch rapport vereist. De maximale geschiktheidstermijn
voor rijbewijzen van groep 1 is tien jaar, voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
6.3.2. Chronische stabiele angina pectoris
Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van
de keurend arts voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport vereist.
Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.
6.3.3. Instabiele angina pectoris
Ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.3.4. Hartinfarct
Personen die een hartinfarct hebben doorgemaakt zijn ten minste de eerste vier weken
na het infarct ongeschikt. Of en in hoeverre zij na deze periode geschikt zijn, hangt
af van het klachtenpatroon en van de prognose (zie ook vorige paragrafen).
6.4. Cardiomyopathie
Een specialistisch rapport is altijd vereist. Personen met beginnende cardiomyopathie
kunnen met goede medicatie jaren gevrijwaard blijven van klachten. Bij goedkeuring
(bij NYHA klasse 2 alleen voor rijbewijzen van groep 1; bij NYHA klasse 3 en 4 altijd
ongeschikt) is de maximale geschiktheids-termijn vijf jaar voor groep 1 en drie jaar
voor groep 2.
6.5. Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese)
Bij personen met klachten is altijd een specialistisch rapport vereist. De maximale
geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van groep 1 is tien jaar, voor rijbewijzen van
groep 2 vijf jaar.
Bij lichte tot matige klachten (NYHA klasse 2) is de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; deze personen zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.6. Aangeboren gebreken van hart en grote vaten
Het gaat hierbij om gebreken als septumdefecten, open Ductus Botalli, transpositie
van de grote vaten en coarctatio aortae. Personen bij wie het defect in de jeugd operatief
is gecorrigeerd kunnen op latere leeftijd (andere) cardiovasculaire complicaties krijgen
zoals hypertensie, cardiomyopathie of ritmestoornissen. Zij dienen uiteraard beoordeeld
te worden op hun actuele klachten, niet op de eerdere conditie. Afzonderlijke vermelding
verdienen, de mate en vorm van ’shunting’ (zie hierna).
Links-rechts shunt
Personen zonder klachten zijn geschikt voor beide groepen rijbewijzen zonder termijnbeperking.
Bij lichte klachten: geschikt voor groep 1 voor beperkte duur tot maximaal tien jaar;
voor groep 2 is een specialistisch rapport vereist.
Rechts-links shunt (cyanose)
Voor alle categorieën is een specialistisch rapport vereist. Bij goedkeuring geldt
een beperkte geschiktheidstermijn tot maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep
1 en maximaal drie jaar voor rijbewijzen van groep 2.
6.7. Ritme- en geleidingsstoornissen
6.7.1. Ritmestoornissen
Als de keurling geen of slechts geringe klachten heeft, is deze geschikt voor rijbewijzen
van groep 1 voor een termijn van maximaal tien jaar; voor groep 2 is een specialistisch
rapport vereist.
Ernstige klachten (zoals duizeligheid of bewustzijnsstoornissen, of NYHA klasse 3
en 4) maken de keurling ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.2. Geleidingsstoornissen
Het gaat hierbij om aandoeningen als sick-sinussyndroom, bifasciculair bundeltakblok,
of een tweedegraads of derdegraads AV-blok. In deze gevallen is steeds een specialistisch
rapport vereist.
De maximale geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van groep 1 is tien jaar, voor rijbewijzen
van groep 2 vijf jaar. Personen met ernstige klachten zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.3. Pacemaker
Voor de beoordeling van de geschiktheid is voor rijbewijzen van groep 2 altijd een
specialistisch rapport vereist.
De maximale geschiktheidstermijn voor rijbewijzen van groep 1 is maximaal tien jaar,
voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
6.7.4. Implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD)
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een ICD is een specialistisch
rapport vereist, opgesteld door een cardioloog met kennis en ervaring op dit gebied.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een ICD moeten
strenge eisen worden gesteld. Personen met een ICD kunnen in beginsel alleen geschikt
worden verklaard voor groep 1 als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privégebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privégebruik. Deze personen mogen geschikt worden verklaard voor
beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van personen of het onder toezicht
doen besturen van derden, voor maximaal vier uren per dag. Voorwaarden zijn een rapport
van een specialist en een verklaring van de werkgever, volgens een door het CBR vastgesteld
model.
-
a. groep 1: Personen met een ICD zijn ongeschikt tot twee maanden na implantatie. Blijkt
aan het eind van deze periode dat het apparaat geen shocks heeft afgegeven, dan wel
dat zich tijdens stimulatie door de ICD geen ernstige hemodynamische problemen hebben
voorgedaan, dan kunnen deze personen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van
groep 1. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.
Wanneer een ICD in of na bedoelde observatieperiode één of meer elektroshocks heeft
afgegeven, geldt ongeschiktheid. Blijkt dat deze elektroshocks terecht zijn afgegeven,
dan is de betrokkene ongeschikt gedurende minimaal twee maanden na de laatste shock.
In geval van misplaatste shocks zijn personen ongeschikt totdat de kans op dergelijke
shocks voldoende is gereduceerd door het opnieuw afstellen van de ICD. Het laatste
moet blijken uit een observatieperiode van twee maanden na herafstelling van de ICD.
-
b. groep 2: Personen met een ICD zijn in alle gevallen ongeschikt voor rijbewijzen van
groep 2.
6.8. Perifere vaatziekten
6.8.1. Veneuze aandoeningen
Personen met een ernstige vorm van diep veneuze trombose zijn in het algemeen ongeschikt
voor elk rijbewijs; in ieder geval is een specialistisch rapport vereist. Bij alle
andere aandoeningen in deze rubriek geldt geschiktheid voor beide groepen rijbewijzen,
tenzij er sprake is van bijzondere complicaties (ter beoordeling van een specialist).
6.8.2. Arteriële aandoeningen
Het betreft hier aandoeningen als aneurysma aortae, uitgebreide arteriosclerose, ziekte
van Raynaud, de ziekte van Buerger en scleroderma. Voor de beoordeling van de geschiktheid
volstaat een aantekening van de keurend arts.
De maximale geschiktheidstermijn voor personen die geen of geringe klachten hebben
is voor rijbewijzen van groep 1 tien jaar, voor rijbewijzen van groep 2 vijf jaar.
Hoofdstuk 7. Neurologische aandoeningen
7.1. Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp neurologie
geformuleerd. Personen die lijden aan een ernstige neurologische aandoening zijn alleen
geschikt voor rijbewijzen van zowel groep 1 als groep 2 op grond van een positief
specialistisch rapport eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
Het betreft zowel stoornissen ten gevolge van aandoeningen, als ook operaties van
het centrale of perifere zenuwstelsel die door sensibele of motorische defecten en
evenwicht- en coördinatiestoornissen tot uiting komen. Het specialistisch rapport
moet ingaan op het effect daarvan op de geschiktheid en de kans op progressie. Bij
twijfel over de geschiktheid in de toekomst kunnen zij geschikt worden geacht voor
een beperkte termijn, eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
7.2. Epileptische aanval(len)
Voor de normen in deze paragraaf gelden de volgende uitgangspunten:
-
– Rijbewijsbezitters die een epileptische aanval krijgen, zijn ongeschikt voor een onbeperkt
rijbewijs.
-
– Geprovoceerde epileptische aanval of acuut symptomatische aanval: dit is een epileptische
aanval die zich voordoet binnen 14 dagen na schedel- of hersenletsel, bij een koortsende
ziekte, bij een metabole ontregeling, dan wel bij een andere identificeerbare causale
en vermijdbare factor, zoals slaapdeprivatie.
-
– Sporadische epileptische aanval: dit is een epileptische aanval waarbij zich in de
voorgeschiedenis één of meerdere epileptische aanvallen hebben voorgedaan met een
interval tussen deze en de voorlaatste aanval van meer dan twee jaar.
-
– Meerdere aanvallen binnen 24 uur: worden beschouwd als een eenmalige aanval.
In geval van arterioveneuze malformaties, intracerebrale bloedingen, herseninfarcten
en hersentumoren, met risico op epileptische aanvallen, gelden tevens de normen uit
paragrafen 7.5 tot en met 7.6.4
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een epileptische aanval of
meerdere epileptische aanvallen in de voorgeschiedenis is een specialistisch rapport,
opgesteld door een neuroloog, vereist.
Uitzondering: personen die vijf jaar aanvalsvrij zijn, ongeacht anti-epileptische
medicatie, volstaat voor groep 1 een aantekening van de keurend arts.
Aan het gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met één of meerdere epileptische
aanvallen in de voorgeschiedenis moeten vanwege een verhoogd risico op een verkeersongeval
extra eisen worden gesteld. Personen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen van
groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder gestelde eisen van groep 2, zijn
permanent ongeschikt voor beroepsmatig vervoer van personen of het onder toezicht
doen besturen van derden.
7.2.1. Eerste epileptische aanval
-
a. groep 1: Personen met een eerste epileptische aanval zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 1 tot zes maanden na de aanval.
Een uitzondering kan worden gemaakt als is voldaan aan één van de onderstaande voorwaarden:
-
– een eerste niet-geprovoceerde epileptische aanval zonder ‘epileptiforme afwijkingen’
op het standaard EEG (gemaakt na de aanval) en zonder voor epilepsie relevante afwijkingen
op de MRI-scan van de hersenen: ongeschikt tot drie maanden na de aanval;
-
– een eerste geprovoceerde epileptische aanval: individueel door de neuroloog te beoordelen,
maar ongeschikt tot tenminste drie maanden na de aanval, mede afhankelijk van de oorzaak
van de aanval;
-
– een eerste epileptische aanval bij een progressief neurologische aandoening: individueel
door de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot tenminste zes maanden na de aanval.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van twee jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar en dan onbeperkt.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al drie jaar aanvalsvrij zijn,
mogen op basis van een rapport van de neuroloog direct geschikt worden verklaard voor
een termijn van drie jaar. Personen die vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn op basis
van een aantekening van de keurend arts voor onbeperkte tijd.
-
b. groep 2: Personen met een eerste, al dan niet geprovoceerde, epileptische aanval zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij vijf jaar lang aanvalsvrij zijn
gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Uitzondering kan – vanwege de erkende gunstige prognose – worden gemaakt voor personen
die twee jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld
met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen
voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent
standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens
vijf jaar.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al tien jaar of langer aanvalsvrij
zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie, mogen op basis van een rapport
van de neuroloog direct geschikt worden verklaard voor de maximale termijn van vijf
jaar.
7.2.2. Meer dan één epileptische aanval
-
a. groep 1: Personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot een jaar na de laatste aanval. Een uitzondering
kan worden gemaakt als is voldaan aan één van de onderstaande voorwaarden:
-
– een sporadische epileptische aanval: ongeschikt gedurende zes maanden na de aanval;
-
– epileptische aanvallen bij een progressief neurologische aandoening: individueel door
de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot ten minste een jaar na de laatste
aanval;
-
– aanvallen in de slaap: als is gebleken dat gedurende een jaar na de eerste aanval
tijdens de slaap uitsluitend aanvallen in de slaap zijn opgetreden (stabiel aanvalspatroon)
bestaat er geschiktheid;
-
– myoclonieën en eenvoudig partiële aanvallen: als is gebleken dat gedurende drie maanden
na de eerste myoclonie of eenvoudig partiële aanval alleen myoclonieën of eenvoudige
partiële aanvallen zijn opgetreden die geen invloed hebben op de geschiktheid voor
het besturen van motorrijtuigen (stabiel aanvalspatroon), bestaat er geschiktheid.
Na afloop van de aanvalsvrije periode of bij een stabiel aanvalspatroon kunnen personen,
die voldoen aan bovenstaande voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn
van twee jaar. Bij gelijkblijvende situatie is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens
drie jaar en dan onbeperkt.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al drie jaar aanvalsvrij zijn
of een stabiel aanvalspatroon hebben, mogen op basis van een rapport van de neuroloog
direct geschikt worden verklaard voor een termijn van drie jaar. Personen die vijf
jaar of langer aanvalsvrij zijn, zijn op basis van een aantekening van de keurend
arts geschikt voor onbeperkte tijd.
-
b. groep 2: Personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij tien jaar lang aanvalsvrij zijn
gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Een uitzondering kan – vanwege de erkend gunstige prognose – worden gemaakt voor personen
die vijf jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld
met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen
voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent
standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens
vijf jaar.
Personen die bij een eerste beoordeling door het CBR al tien jaar of langer aanvalsvrij
zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie, mogen direct geschikt worden
verklaard voor de maximale termijn van vijf jaar.
7.2.3. Wijziging of afbouw van anti-epileptische medicatie
Bij wijziging of afbouw van de anti-epileptische medicatie in overleg met of op advies
van de behandelaar geldt voor bezitters van een groep 1 rijbewijs het volgende:
-
– bij afbouwen van de anti-epileptische medicatie na een aanvalsvrije periode van minder
dan twee jaar, bestaat er ongeschiktheid gedurende de periode van afbouwen en drie
maanden na het stoppen;
-
– bij afbouwen van de anti-epileptische medicatie na een aanvalsvrije periode van twee
jaar of langer bestaat er geen ongeschiktheid, ook niet tijdens de afbouw;
-
– als zich tijdens wijziging of afbouw van de anti-epileptische medicatie een epileptische
aanval voordoet bestaat er een ongeschiktheid van slechts drie maanden, mits de medicatie
meteen is aangepast, anders gelden de reguliere aanvalsvrije perioden van paragraaf
7.2.1a en 7.2.2a.
7.3. Slaapstoornissen
7.3.1. Obstructief slaapapnoesyndroom
7.3.1.1. Rijbewijzen van groep 1
Personen met obstructief slaapapnoesyndroom (OSAS) kunnen geschikt worden verklaard
als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende
maanden adequate behandeling plaatsvindt. Onder adequate behandeling wordt in dit
verband verstaan: een Apneu-Hypopneu-Index (AHI) van kleiner dan 15 per uur, beoordeeld
door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Voor personen met hypertensie geldt tevens paragraaf 5.3.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport
vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, is de maximale geschiktheidtermijn
drie jaar.
7.3.1.2. Rijbewijzen van groep 2
Personen met obstructief slaapapnoesyndroom (OSAS) kunnen geschikt worden verklaard
als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste drie opeenvolgende
maanden adequate behandeling plaatsvindt. Onder adequate behandeling wordt in dit
verband verstaan: een Apneu-Hypopneu-Index (AHI) van kleiner dan 15 per uur, beoordeeld
door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Voor personen met hypertensie geldt tevens paragraaf 5.3.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is maximaal een jaar.
7.3.2. Narcolepsie en idiopatische hypersomnolentie
7.3.2.1. Rijbewijzen van groep 1
Personen met narcolepsie of idiopathische hypersomnolentie kunnen geschikt worden
verklaard als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste
twee opeenvolgende maanden adequate behandeling plaatsvindt. Criteria voor een adequate
behandeling van narcolepsie en idiopatische hypersomnolentie zijn minimaal: een Epworth
Sleeping Scale (ESS) score van kleiner dan 11 en een Maintenance of Wakefulness Test
(MWT) met een gemiddelde latentie van meer dan acht minuten, beoordeeld door een specialist
met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport
vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, geldt een geschiktheidtermijn
van drie jaar, daarna vijf jaar en daarna onbeperkt.
7.3.2.2. Rijbewijzen van groep 2
Personen met narcolepsie zijn permanent ongeschikt.
Personen met idiopatische hypersomnolentie kunnen geschikt worden verklaard als op
basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende
maanden adequate behandeling plaatsvindt. Criteria voor een adequate behandeling van
idiopathische hypersomnolentie zijn minimaal: een Epworth Sleeping Scale (ESS) score
van kleiner dan 11 en een Maintenance of Wakefulness Test (MWT) met een gemiddelde
latentie van meer dan acht minuten, beoordeeld door een specialist met ervaring op
het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport
vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, geldt een geschiktheidtermijn
van drie jaar en daarna telkens vijf jaar.
7.4. Progressieve neurologische en neuromusculaire ziektebeelden
Het betreft hier progressieve aandoeningen van het centraal zenuwstelsel, het motorneuron,
het perifere zenuwstelsel en de skeletspieren. Voor de beoordeling van de geschiktheid
is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts.
Bij cognitieve stoornissen geldt tevens paragraaf 8.6.
Bij cervicale myelopathie volstaat een aantekening van de keurend arts.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met deze ziektebeelden
moeten strenge eisen worden gesteld. Personen die voldoen aan de hieronder gestelde
eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen
voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid
wordt beperkt tot privégebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privégebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een rapport van een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
7.4.1. Multiple sclerose
-
a. groep 1: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis hebben,
kunnen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal
vijf jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij
een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar.
-
b. groep 2: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2.
Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen hebben,
kunnen geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 2 voor een termijn van
maximaal drie jaar.
Personen die tussen de exacerbaties wel een met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende functiestoornis hebben zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
7.4.2. Neuromusculaire ziektebeelden
Het betreft hier ziektebeelden zoals motorneuronziekten, heriditaire neuropathieën,
spierziekten (spierdystrofie, myotonie, myopathie en myositis), myasthenia gravis
en ataxie van Friedreich.
-
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar en hangt af van de verwachte progressie.
Lichte progressie: vijf jaar, matige progressie: drie jaar en sterke progressie: één
jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Slechts bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt
worden verklaard voor een termijn van maximaal drie jaar.
7.4.3. Overige progressieve neurologische ziektebeelden
Het betreft hier ziektebeelden zoals de ziekte van Parkinson, corticobasale degeneratie,
de ziekte van Huntington.
-
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. De
maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij
afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard
voor een termijn van maximaal drie jaar.
7.5.
Intracraniële tumoren
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een (status na) intracraniële
tumor is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog.
Bij de beoordeling van de geschiktheid zijn mede van belang de kans op, dan wel het
bestaan van epileptische aanvallen en de eventuele aanwezigheid van met de geschiktheid
tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen
(zie voor de normen hoofdstuk 3, paragraaf 7.2, 7.7, en 8.6).
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een behandelde
of onbehandelde intracraniële tumor moeten strenge eisen worden gesteld. Personen
met een behandelde of onbehandelde intracraniële tumor die voldoen aan de hieronder
gestelde eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde
eisen voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid
wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een neuroloog en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
7.5.1. Hersentumoren in strikte zin
Het betreft hier vooral tumoren van het steunweefsel van de hersenen, de gliomen (astrocytomen,
oligodendrogliomen, ependymomen, oligo-astrocytomen, glioblastomen).
-
a. groep 1: Deze eisen gelden zowel voor behandelde als onbehandelde hersentumoren in
strikte zin.
Als een stabiel klinisch beeld is ontstaan en bij afwezigheid van met de geschiktheid
tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen,
kunnen deze personen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een
termijn van maximaal drie jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van één jaar, voor
personen met een curatief behandelde hersentumor drie jaar.
-
b. groep 2: Personen met een hersentumor in strikte zin zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een tumor die met succes
volledig curatief is behandeld. Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen
van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen,
kunnen deze personen geschikt worden geacht voor een maximale termijn van drie jaar.
7.5.2. Buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren
-
a. groep 1: Deze eisen gelden zowel voor behandelde als onbehandelde buiten de hersenen
gelegen intracraniële tumoren.
Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal vijf
jaar.
-
b. groep 2: Personen met een buiten de hersenen gelegen intracraniële tumor zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een goedaardige tumor
die vanwege goede prognose geen therapie behoeft of van een tumor die met succes curatief
is behandeld. Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen
geschikt worden geacht voor een maximale termijn van drie jaar.
7.6.
Doorbloedingsstoornissen van de hersenen
Met doorbloedingsstoornissen van de hersenen worden aandoeningen bedoeld als beroerte
(intracerebrale hersenbloeding en herseninfarct), TIA (transient ischemic attack),
subarachnoïdale bloedingen, misvormingen van hersenarterieën (zoals een aneurysma
of een AVM) en vaatmisvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard (zoals
caverneuze hemangiomen en congenitale veneuze deformaties).
Bij de beoordeling van de geschiktheid zijn mede van belang de kans op, dan wel het
bestaan van epileptische aanvallen en de eventuele aanwezigheid van met de rijgeschiktheid
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen (zie voor de normen
hoofdstuk 3, paragraaf 7.2, 7.7, en 8.6).
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een doorbloedingsstoornis
van de hersenen moeten strenge eisen worden gesteld. Personen met een doorbloedingsstoornis
van de hersenen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen voor groep 1, maar niet
tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen voor groep 2, kunnen in beginsel
alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
7.6.1. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën
7.6.1.1. Toevallig ontdekte aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën
met kans op het optreden van bloedingen.
-
a. groep 1: Personen met een toevallig ontdekt aneurysma of andere vaatmisvorming van
de hersenarteriën die niet heeft gebloed en niet is behandeld, kunnen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
-
b. groep 2: Personen met een aneurysma of een andere misvorming van de hersenarteriën
die niet is behandeld om de kans op een recidiefbloeding te verkleinen, zijn niet
geschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Een uitzondering geldt voor toevallig ontdekte, onbehandelde aneurysmata die kleiner
zijn dan 10 mm. Een specialistisch rapport door een neuroloog is vereist en de maximale
geschiktheidstermijn is drie jaar.
7.6.1.2. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën die zijn ontdekt
na een bloeding
Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.
-
a. groep 1: Personen met een bloeding uit een aneurysma of een andere arteriële vaatmisvorming
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na het ontstaan van de
bloeding.
Bij afwezigheid van een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 1 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van drie jaar.
-
b. groep 2: Personen met een bloeding uit een aneurysma of een andere arteriële vaatmisvorming
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na de behandeling om
de kans op een recidiefbloeding te verkleinen. Bij afwezigheid van met de rijgeschiktheid
interfererende geestelijke of lichamelijke functiestoornissen kunnen personen geschikt
worden geacht voor een termijn van maximaal drie jaar.
Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij
zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie
jaar.
7.6.2. Misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard
Het betreft hier een scala aan aandoeningen, waaronder andere cerebrale caverneuze
hemangiomen en congenitale veneuze malformaties.
Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.
7.6.2.1. Toevallig ontdekte zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten zonder
klinische verschijnselen
Wanneer deze aandoeningen toevallig gevonden worden, laten ze toch al vaak tekenen
van een bloeding zien, zonder dat zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan.
Deze personen zijn geschikt voor rijbewijzen van groep 1 en 2 als uit het specialistisch
rapport blijkt dat het risico van een (recidief) bloeding gering wordt geacht.
De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch karakter van de aandoening maximaal
drie jaar.
7.6.2.2. Zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten met klinische verschijnselen
die niet zijn behandeld
-
a. groep 1: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben en waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan, zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na het begin van het optreden van de
klinische verschijnselen.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 1 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis is. De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch
karakter van de aandoening maximaal drie jaar.
Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie
jaar.
-
b. groep 2: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben en waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan, zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na het begin van het optreden van de
klinische verschijnselen.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke
of lichamelijke functiestoornis is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij
zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie
jaar.
7.6.2.3. Zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten met klinische verschijnselen
die zijn behandeld
-
a. groep 1: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben, waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan en die zijn
behandeld, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de behandeling.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 1 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis is. De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch
karakter van de aandoening maximaal drie jaar.
Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie
jaar.
-
b. groep 2: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben, waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan en die zijn
behandeld, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na de behandeling.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke
of lichamelijke functiestoornis is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij
zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie
jaar.
7.6.3. TIA en beroerte
-
a. groep 1: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming
van de hersenvaten, zijn gedurende twee weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1.
Bestaat er na twee weken geen met de geschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornis, dan kunnen zij op basis van de door de keurend arts ingevulde beroertevragenlijst
geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking. Voorwaarde
is dat zij adequaat worden behandeld met de geëigende therapie.
Bestaat er na twee weken een vermoeden van een met de geschiktheid interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan blijven zij ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 1 tot drie maanden na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen. Na die
termijn is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een
revalidatiearts.
Voor de beoordeling van de geschiktheid is tevens een rijtest met een deskundige op
het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR vereist. Het CBR heeft voor
de rijtest een uitvoerig protocol. Bij met de geschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis en een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn
vijf jaar.
-
b. groep 2: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming
van de hersenvaten, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Bestaat er na vier weken na het begin van de uitvalsverschijnselen geen met de geschiktheid
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, dan kunnen zij op basis
van een van de door de keurend arts ingevulde beroertevragenlijst geschikt worden
verklaard voor rijbewijzen van groep 2 zonder termijnbeperking. Voorwaarde is dat
zij adequaat worden behandeld met de geëigende therapie.
Bestaat er na vier weken een vermoeden op met de geschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis dan zijn zij ongeschikt tot drie maanden na het ontstaan
van de uitvalsverschijnselen. Daarna is een specialistisch rapport, opgesteld door
een neuroloog of een revalidatiearts, vereist. Zij kunnen geschikt worden verklaard
als uit het specialistisch rapport blijkt dat er geen met de geschiktheid interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornis is.
Bestaat er twijfel of een lichamelijke functiestoornis interfereert met de geschiktheid,
dan kan voor de beoordeling een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR worden afgenomen. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig
protocol.
7.6.4. Subarachoïdale bloeding (SAB)
Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.
Voor de eisen aan de geschiktheid bij een SAB ten gevolge van een geruptureerd aneurysma
(ca. 85% van de gevallen) zie paragraaf 7.6.1.2.
Personen die een niet-aneurysmatische, veneuze SAB (perimesencephale bloeding, ca.
10% van de gevallen) hebben gehad en restloos zijn hersteld, zijn geschikt voor groep
1 en 2 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden op een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige
op het gebied van de praktische geschiktheid het CBR vereist. Het CBR heeft voor de
rijtest een uitvoerig protocol. Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn
vijf jaar
7.7. Stationaire beelden
Het gaat hierbij om resttoestanden na traumatisch hersenletsel, dwarslaesies, traumatisch
zenuwletsel, jeugdig verkregen spasticiteit, restverschijnselen van polio en dergelijke.
-
a. groep 1: Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, als
de aantekening van de keurend arts of de revalidatiearts voldoende informatie bevat
om de geschiktheid te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch
rapport vereist, opgesteld door een neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog).
Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij
een positieve rijtest zijn deze personen geschikt zonder termijnbeperking.
Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst kunnen zij geschikt worden geacht
voor maximaal vijf jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij afwezigheid
van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke
en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor een termijn
van maximaal vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch
rapport vereist.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid interfererende motorische functiestoornis,
kan ter uitsluiting daarvan een rijtest met een deskundige praktische geschiktheid
van het CBR worden gevraagd. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.1. Algemeen
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp psychiatrie
geformuleerd. Bij de beoordeling is het ziektebeloop van belang: de persoon zal bij
voorkeur minstens een jaar vrij moeten zijn van recidieven, tenzij in specifieke gevallen
anders omschreven. Daarnaast is van belang de voorspelbaarheid van uitingen van de
aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw. Als de aandoening een reversibele
organische stoornis tot grondslag had (heeft), kan de keurling na herstel in de regel
goedgekeurd worden.
8.2. Schizofreniespectrumstoornissen en andere psychotische stoornissen
In alle gevallen geldt dat bij psychiatrische comorbiditeit of cognitieve stoornissen
tevens de betreffende paragrafen uit dit hoofdstuk gelden.
8.2.1. Eenmalige, kortdurende psychotische episode
-
a. groep 1: Personen die een eenmalige psychose hebben doorgemaakt en die zes maanden
recidiefvrij zijn, kunnen op basis van een positief psychiatrisch rapport geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar.
Zolang zij niet tevens voldoen aan de eisen voor groep 2, kunnen zij alleen geschikt
worden verklaard als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privégebruik.
Personen die een eenmalige psychose hebben doorgemaakt, die tien jaar recidiefvrij
zijn en meer dan vijf jaar zonder medicatie, kunnen op basis van een psychiatrievragenlijst
geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
-
b. groep 2: Personen die een eenmalige psychose hebben doorgemaakt, die twee jaar recidiefvrij
zijn en bij wie de medicatie is gestaakt, kunnen op basis van een positief psychiatrisch
rapport geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2 voor een termijn van
maximaal drie jaar.
Personen die een eenmalige psychose hebben doorgemaakt, die tien jaar recidiefvrij
zijn en meer dan vijf jaar zonder medicatie, kunnen op basis van een psychiatrievragenlijst
geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2 zonder termijnbeperking.
8.2.2. Schizofreniespectrumstoornissen (schizofrenie, schizoaffectieve stoornis,
schizofreniforme stoornis)
-
a. groep 1: Personen met schizofreniespectrumstoornissen die succesvol worden behandeld
(zes maanden recidiefvrij, zekere mate van ziekte-inzicht en geringe ‘negatieve symptomen’)
kunnen op basis van een positief psychiatrisch rapport geschikt worden verklaard voor
rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar. Zij kunnen alleen
geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privégebruik.
-
b. groep 2: Personen met schizofreniespectrumstoornissen zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
8.2.3. Waanstoornis
-
a. groep 1: Personen met een ernstige waanstoornis zijn ongeschikt. Personen bij wie
de psychiater de waanstoornis als licht beschouwt (niet interfererend met de rijgeschiktheid)
kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 rijbewijzen voor maximaal
vijf jaar.
-
b. groep 2: Personen met een waanstoornis zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
8.2.4. Overige psychotische stoornissen
Personen met een psychotische stoornis, die niet valt onder bovenstaande paragrafen,
kunnen na een geslaagde behandeling (zes maanden recidiefvrij) op basis van een specialistisch
rapport geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en groep 2.
8.3. Bipolaire en depressieve stoornissen
In alle gevallen geldt dat bij psychiatrische comorbiditeit of cognitieve stoornissen
tevens de betreffende paragrafen uit dit hoofdstuk gelden.
8.3.1. Depressieve stoornis
Personen met een depressieve stoornis kunnen voor rijbewijzen van groep 1 en 2 geschikt
worden verklaard onder de volgende voorwaarden:
Een adequate behandeling wil zeggen dat er geen of lichte depressieve symptomen zijn
en dat de persoon therapietrouw is.
Voor de beoordeling van personen bij wie de diagnose depressieve stoornis minder dan
vijf jaar geleden is gesteld, is een psychiatrisch rapport vereist als men het afgelopen
jaar onder behandeling van een psychiater is geweest. Is dit niet het geval dan volstaat
een door een arts ingevulde psychiatrievragenlijst.
Voor de beoordeling van personen bij wie de depressieve stoornis meer dan vijf jaar
geleden is vastgesteld, voldoet in eerste instantie een door een arts ingevulde psychiatrievragenlijst.
Als uit de vragenlijst blijkt dat depressieve symptomen nog aanwezig zijn, is alsnog
een psychiatrisch rapport vereist.
De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar. Bij totale remissie van symptomen kunnen
zij geschikt worden verklaard zonder termijnbeperking.
8.3.2. Bipolaire stoornis
Personen met een bipolaire stoornis kunnen voor rijbewijzen van groep 1 en 2 geschikt
worden geacht onder de volgende voorwaarden:
Een adequate behandeling wil zeggen dat er geen of lichte depressieve of hypomane
symptomen zijn en dat de persoon therapietrouw is.
Voor de beoordeling van personen bij wie de diagnose bipolaire stoornis minder dan
vijf jaar geleden is gesteld, is een psychiatrisch rapport vereist als men het afgelopen
jaar onder behandeling van een psychiater is geweest. Is dit niet het geval dan volstaat
een door een arts ingevulde psychiatrievragenlijst.
Voor de beoordeling van personen bij wie een bipolaire stoornis meer dan vijf jaar
geleden is vastgesteld, voldoet in eerste instantie een door een arts ingevulde psychiatrievragenlijst.
Als uit de vragenlijst blijkt dat er depressieve of hypomane symptomen aanwezig zijn,
is alsnog een psychiatrisch rapport vereist.
De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar. Bij totale remissie van symptomen kunnen
zij geschikt worden verklaard zonder termijnbeperking.
8.3.3. Dysthyme stoornis
Personen met een dysthyme stoornis kunnen op basis van een door een arts ingevulde
psychiatrievragenlijst voor onbeperkte tijd geschikt worden verklaard.
8.4. Angststoornissen
Fobische reacties kunnen in bepaalde gevallen, afhankelijk van de aard van de fobie,
een duidelijke belemmering vormen voor het besturen van een motorrijtuig, maar geven
in de regel geen reden voor ongeschiktheidsverklaring. Echter, mensen die regelmatig
therapieresistente paniekaanvallen vertonen, zijn in het algemeen ongeschikt voor
het rijbewijs; voor de beoordeling is een specialistisch rapport vereist.
Personen die ter bestrijding van een angststoornis hoge doses psychofarmaca (benzodiazepinen)
gebruiken, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
8.5. Dissociatieve stoornissen
De meeste personen met deze stoornissen zullen een nauwelijks verminderde geschiktheid
vertonen. Wel zijn mensen die bij herhaling last hebben van een ’psychogene fugue’
of een ernstige trance in het verkeer dan wel een redelijke kans hebben op het doormaken
daarvan, ongeschikt voor het rijbewijs.
Voor het algemene beleid bij bewustzijnsstoornissen, zie ook paragraaf 7.3.
8.6. Cognitieve stoornissen
8.6.1. Dementie
-
a. Groep 1: Bij een vermoeden van dementie is een specialistisch rapport vereist, opgesteld
door een neuroloog, psychiater, klinisch geriater of specialist ouderengeneeskunde.
Het rapport moet het CBR informatie verschaffen over de ernst van de dementie. Voor
het indelen van de ernst van de dementie wordt daarbij gebruik gemaakt van de internationaal
aanvaarde Clinical Dementia Rating (CDR).
Personen met een zeer lichte (CDR 0,5) of lichte vorm (CDR 1) van dementie kunnen
geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 1, met een beperking van de
rijbevoegdheid tot privégebruik. Personen met een matige (CDR 2) of ernstige (CDR
3) vorm van dementie zijn altijd ongeschikt.
Voor de bepaling van de geschiktheid van personen met zeer lichte of lichte dementie
dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
van het CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is één jaar.
In uitzonderingsgevallen kunnen personen met een zeer lichte vorm van dementie (CDR
0,5) geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal drie jaar. Voorwaarde
is dat de positieve rijtest wordt aangevuld met een positief neuropsychologisch onderzoek.
-
b. Groep 2: Personen bij wie de diagnose dementie is gesteld zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
8.6.2. Overige cognitieve stoornissen, anders dan dementie
Personen bij wie het cognitief functioneren gestoord is geraakt (zoals een gestoord
oordeel- en kritiekvermogen, gestoorde oriëntatie, geheugenstoornissen) zijn meestal
ongeschikt voor groep 1 en altijd ongeschikt voor groep 2 rijbewijzen.
Eventuele tijdelijke geschiktheid voor groep 1 – zulks ter beoordeling door middel
van een specialistisch onderzoek – hangt af van de mate van progressie van de ziekte
en de ernst van de verschijnselen, maar is hooguit vijf jaar. Voor de bepaling van
de geschiktheid dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van de desbetreffende afdeling van het CBR plaats te vinden. Het CBR
heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
Organische aandoeningen die gepaard gaan met regelmatig terugkerende episoden van
verwardheid en desoriëntatie maken de betrokkene ongeschikt voor het rijbewijs, tenzij
deze verschijnselen alleen optreden bij intercurrente lichamelijke ziekten. Wat dit
laatste betreft is in gunstige gevallen, na herstel van de bijkomende ziekte, goedkeuring
mogelijk zo nodig met een beperkte geschiktheidstermijn. Bij reversibele oorzaken
van psycho-organische stoornissen kan de betrokkene psychisch herstellen en weer geschikt
worden verklaard.
8.7. Persoonlijkheidsstoornissen
Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden
hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in
het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn
voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen
(zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis
en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer
zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen
of -delicten) van:
- -
gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- -
miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende
middelen (zie ook paragraaf 8.8).
- -
Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch
rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije
periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring
- op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het
gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1. Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden
dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik
van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee
ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen
in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.
8.9. Verstandelijke handicap
Als zwakbegaafden in staat zijn het praktische en theoretische rijexamen met succes
af te leggen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en
bij uitzondering voor één van de categorieën van groep 2.
8.10. ADHD (inclusief subtypen)
Bij de eerste beoordeling door het CBR van personen met ADHD moet een onderzoek plaatsvinden
door een onafhankelijk specialist met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij
volwassenen aan de hand van een checklist met risicofactoren.
Personen met ADHD zijn onbeperkt geschikt voor rijbewijzen van groep 1 en 2 als voldaan
wordt aan de volgende voorwaarden:
-
− er is geen sprake van misbruik van psychoactieve middelen (zie paragraaf 8.8);
-
− er is sprake van ziekte-inzicht en therapietrouw;
-
− er is geen sprake van rijgevaarlijke bijwerkingen van de medicatie.
Tevens geldt dat indien sprake is van risicofactoren zoals angststoornissen, depressieve
stoornissen of persoonlijkheidsstoornissen, dient te zijn gebleken dat deze voldoende
onder controle zijn. Als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt gelden tevens
de desbetreffende paragrafen van hoofdstuk 10.
In twijfelgevallen kan de specialist het CBR een termijnbeperking adviseren van drie
of vijf jaar, waarna, evenals bij de eerste keuring, een keuring door een specialist
met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij volwassenen moet plaatsvinden, waarbij
de bovenstaande voorwaarden van toepassing zijn.
Bij een eerste aanvraag van een rijbewijs van groep 1 of 2 dient bij de beoordeling
een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het
CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
8.11.
Autismespectrumstoornissen (ASS)
Bij de eerste beoordeling door het CBR van personen met een autismespectrumstoornis
(ASS) moet een onderzoek plaatsvinden door een onafhankelijk specialist met kennis
en ervaring op het gebied van ASS bij volwassenen aan de hand van een checklist met
risicofactoren.
Personen met ASS zijn onbeperkt geschikt voor groep 1 en 2 indien zowel co-morbide
psychiatrische als somatische stoornissen voldoende onder controle zijn.
Deze stoornissen zijn:
-
– angst- en dwangstoornissen, aandachtstoornissen, hyperactiviteit, depressieve stoornissen
en psychotische stoornissen;
-
– epilepsie en genetische afwijkingen.
Voor deze stoornissen gelden tevens de betreffende paragrafen uit hoofdstukken 7 en
8. Als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt gelden tevens de desbetreffende
paragrafen van hoofdstuk 10.
In twijfelgevallen kan de specialist het CBR een termijnbeperking adviseren van drie
of vijf jaar, waarna, evenals bij de eerste keuring, een keuring door een specialist
met kennis en ervaring op gebied van ASS bij volwassenen moet plaatsvinden.
Bij een eerste aanvraag voor groep 1 of 2 dient bij de beoordeling een rijtest met
een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR plaats te
vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
Hoofdstuk 9. Lichamelijke handicaps
De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie
beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen
verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport
van de revalidatiearts).
In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR
- veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden
van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig,
een motorrijtuig te besturen.
Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een
beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden
gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.
Hoofdstuk 10. Geneesmiddelen
10.1. Inleiding
Voor de beoordeling van de geschiktheid is het ook van belang in hoeverre de aanvrager
gebruik maakt van geneesmiddelen die de rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden.
Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat bepaalde geneesmiddelen een ongewenste
nadelige invloed hebben op de rijvaardigheid. Dit geldt vooral voor geneesmiddelen
die een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel, maar
ook voor geneesmiddelen die als bijwerking duizeligheid, plotselinge slaapaanvallen
of wazig zien, hebben.
Wanneer in dit hoofdstuk sprake is van geneesmiddelen met geen of weinig negatieve
invloed (categorie I), licht tot matig negatieve invloed (categorie II) of een ernstige
of potentieel gevaarlijke invloed (categorie III) op de rijvaardigheid, dan wordt
daarmee verwezen naar de internationaal aanvaarde indeling (ICADTS-classificatie)
van rijgevaarlijke geneesmiddelen in de categorieën I tot en met III.
Categorie
|
Omschrijving effect
|
Vergelijkbaar bloedalcoholgehalte
|
I
|
geen of weinig negatieve invloed
|
< 0,5 promille
|
II
|
licht tot matig negatieve invloed
|
0,5–0,8 promille
|
III
|
ernstige of potentieel gevaarlijke invloed
|
> 0,8 promille
|
Geneesmiddelen dienen te worden beoordeeld aan de hand van de aandoening waarvoor
zij worden voorgeschreven. Eenzelfde middel kan bijvoorbeeld voor de behandeling van
een depressie in een andere categorie vallen dan voor neuropathische pijn. Onder andere
door een lagere dosering.
Bij de beoordeling van de geschiktheid is tevens van belang of er meerdere geneesmiddelen
met een negatieve invloed op de rijvaardigheid worden gebruikt. Tenslotte is het zo
dat de aandoening waarvoor het middel wordt voorgeschreven vaak een meer wezenlijk
probleem voor de geschiktheid vormt dan het middel zelf. Bij de beoordeling van de
geschiktheid zal de betreffende paragraaf over de aandoening daarom moeten worden
meegenomen.
10.2. Geneesmiddelen bij psychotische stoornissen
Personen die antipsychotica gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed
op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een therapeutische
dosis – antipsychotica gebruiken die geen tot matige negatieve invloed hebben op de
rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard. Voor middelen
uit categorie II geldt dat er enkele dagen na de start van de behandeling ongeschiktheid
is.
10.3. Geneesmiddelen bij stemmingstoornissen
Personen die antidepressiva gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed
op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt tenzij de antidepressiva ten
minste gedurende een periode van 36 maanden zonder onderbreking in gelijkblijvende
dosering zijn gebruikt en de persoon een rijtest in de vorm van een specialistisch
universitair onderzoek in een rijsimulator positief heeft doorstaan. Het CBR heeft
daarvoor een protocol. De maximale geschiktheidstermijn bedraagt vijf jaar.
Personen die – in een therapeutische dosis – antidepressiva gebruiken die geen tot
matig negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt
worden verklaard. Voor middelen uit categorie II geldt dat er een week na de start
van de behandeling ongeschiktheid is.
Personen die lithiumzouten gebruiken, met een licht tot matig negatieve invloed op
de rijvaardigheid (categorie II), kunnen geschikt worden verklaard. Na de start van
de behandeling is er een week ongeschiktheid.
10.4. Psychostimulantia
Hieronder vallen de groep amfetamines (o.a. dexamfetamine, amfetamine en methylfenidaat)
en de groep overige psychostimulantia (modafinil).
Gebruik van deze geneesmiddelen maakt iemand ongeschikt. Een uitzondering is mogelijk
voor zover psychostimulantia in therapeutische dosering gebruikt worden voor de behandeling
van ADHD bij volwassenen, narcolepsie of pathologische hypersomnolentie. Wanneer er
geen rijgevaarlijke bijwerkingen zijn, bestaat er in die gevallen geschiktheid.
10.5. Hypnotica, sedativa, anxiolytica
Personen die behandeld worden met barbituraten zijn ongeschikt.
Personen die benzodiazepinen gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke
invloed op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een
therapeutische dosis – benzodiazepinen gebruiken die geen tot matig negatieve invloed
hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard.
Voor middelen uit categorie II geldt dat er bij chronisch gebruik een week na de start
van de behandeling ongeschiktheid is.
10.6. Antidiabetica
Hoewel deze geneesmiddelen hypoglykemieën kunnen veroorzaken, die kunnen leiden tot
acute ongeschiktheid, hebben zij een gunstig effect op het onderliggende ziektebeeld.
10.7. Anti-epileptica
De aandoening waarbij deze geneesmiddelen worden toegepast (epilepsie) vormt meestal
een meer wezenlijk probleem voor de geschiktheid dan de effecten van het geneesmiddel
zelf.
Personen die behandeld worden met anti-epileptica die een ernstige of potentieel gevaarlijke
invloed op de rijvaardigheid hebben (categorie III), zijn ongeschikt totdat de anti-epileptica
ten minste gedurende een periode van één jaar zijn gebruikt.
10.8. Anticoagulantia
Personen die worden behandeld met deze geneesmiddelen kunnen geschikt worden verklaard.
10.9. Antihistaminica
Bij de beoordeling moet onderscheid gemaakt worden tussen antihistaminica van de eerste
generatie (klassieke, sederende antihistaminica), en antihistaminica van de tweede
generatie (niet-sederende antihistaminica).
Sederende antihistaminica hebben een matig negatieve tot ernstige of potentieel gevaarlijke
invloed op de rijvaardigheid (categorie II en III). Personen die behandeld worden
met antihistaminica met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed (categorie
III) zijn ongeschikt.
De tweede generatie antihistaminica hebben geen tot weinig negatieve invloed op de
rijvaardigheid (categorie I). Personen die met deze geneesmiddelen worden behandeld,
zijn geschikt, mits er geen rijgevaarlijke bijwerkingen optreden.
10.10. Antihypertensiva
Antihypertensiva hebben in een therapeutische dosis geen negatieve invloed op de rijvaardigheid.
Centraal aangrijpende antihypertensiva, zoals methyldopa en clonidine, kunnen sedatie
geven en de rijvaardigheid negatief beïnvloeden.
10.11. Corticosteroïden
Behandeling met corticosteroïden, bijvoorbeeld bij personen met astma, vormt geen
reden voor ongeschiktheid.
10.12. Maag-darmmiddelen
Zowel behandeling met geneesmiddelen die de peristaltiek bevorderen, of de tonus normaliseren
als behandeling met geneesmiddelen die de peristaltiek remmen, vormen geen reden tot
ongeschiktheid. Dit geldt ook voor het gebruik van geneesmiddelen ter behandeling
bij maagzweren.
10.13. Analgetica
Gebruik van paracetamol en NSAID’s vormt in het algemeen geen reden tot ongeschiktheid.
Een langdurige behandeling met stabiele doses van opioïden heeft geen negatieve invloed
op de rijvaardigheid. Personen die behandeling ondergaan met opioïden zijn ongeschikt
gedurende de eerste twee weken van de behandeling. Uitzondering geldt voor codeïne
in een dosis tot en met 20 mg per dag, mits er geen (rijgevaarlijke) bijwerkingen
optreden. Een aantal antidepressiva en anti-epileptica die voor neuropathische pijn
worden voorgeschreven, zijn in de therapeutische dosis geen probleem voor de geschiktheid.
10.14. Geneesmiddelen tegen migraine en clusterhoofdpijn
Het hoofdpijnmiddel pizotifeen heeft een licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid
(categorie II). Na start van de behandeling is er enkele dagen ongeschiktheid.
10.15. Parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica
Op zichzelf vormen deze geneesmiddelen meestal geen reden tot ongeschiktheid.
10.16. Parkinsonmiddelen
Parkinsonmiddelen (dopamine-agonisten of parasympaticolytica) hebben geen tot een
matig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie I of II).
Personen die behandeld worden met dopamine-agonisten zijn ongeschikt nadat een slaapaanval
is opgetreden. Als na bijstelling van de therapie de slaapaanvallen wegblijven, kunnen
zij weer geschikt worden verklaard.
10.17. Cytostatica/oncolytica
Zolang bij gebruik van oncolytica rijgevaarlijke bijwerkingen zoals slaperigheid,
sedatie of vertigo optreden is er ongeschiktheid.
10.18. Vertigomiddelen
Vertigomiddelen (cinnarizine, flunarizine, piracetam) hebben een licht tot matig negatieve
invloed op de rijvaardigheid (categorie II). Na start van de behandeling is er enkele
dagen ongeschiktheid.
10.19. Misbruik van geneesmiddelen
Personen waar sprake is van misbruik van geneesmiddelen, zoals benzodiazepinen, amfetamines
en opioïden, zijn ongeschikt (zie ook paragraaf 8.8).
Hoofdstuk 11. Syncope en wegraking van onbewezen origine
11.1. Inleiding
Een wegraking is een kortdurend bewustzijnsverlies met spontaan herstel. De begrippen
wegraking en syncope in deze tekst worden gehanteerd volgens de definitie en classificatie
van de European Society of Cardiology (ESC) Task Force on Syncope (2009). De oorzaken
van een wegraking kunnen zijn: diabetes (hoofdstuk 5), epilepsie (hoofdstuk 7), psychogeen
(hoofdstuk 8) en syncope. Een wegraking veroorzaakt door een daling van de bloeddruk
met als gevolg verminderde doorbloeding en zuurstoftekort van de hersenen wordt een
syncope genoemd. Er zijn drie hoofdgroepen syncope: reflexsyncope, cardiale syncope
en syncope door orthostatische hypotensie.
11.2. Reflexsyncope
11.2.1. Klassieke vasovagale syncope
Een klassieke vasovagale collaps is een syncope met een uitlokkend moment en prodromale
verschijnselen. Prodromale verschijnselen van syncope kunnen zijn misselijkheid, bleekheid
en heftige transpiratie.
Een rapport van een deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van
syncope is vereist bij personen met drie of meer van dergelijke syncopes per jaar
of als sprake is van een zodanig korte duur tussen de eerste prodromale verschijnselen
en de wegraking dat adequate actie onmogelijk is. In overige gevallen kunnen deze
personen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en 2 op basis van
een aantekening van de keurend arts.
11.2.2. Situationele syncope
Voor de beoordeling van de geschiktheid is een aantekening van de keurend arts vereist.
Personen die een situationele syncope anders dan een hoestsyncope hebben doorgemaakt,
kunnen voor onbeperkte tijd geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1
en 2. Personen met een hoestsyncope zijn tijdelijk ongeschikt voor rijbewijzen van
groep 1 en 2. Zodra de hoestbuien onder controle zijn, dient een syncopevrije periode
van een maand te zijn verstreken voordat personen voor onbeperkte tijd geschikt kunnen
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en 2.
11.2.3. Sinus caroticus syncope
-
a. groep 1: Personen bij wie een pacemaker is ingebracht kunnen op basis van de aantekening
van de keurend arts geschikt worden verklaard indien er geen sterke bloeddrukdaling
meer optreedt bij sinus-caroticusmassage.
In overige gevallen is voor de beoordeling van de geschiktheid een rapport van een
deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van syncope vereist. Zij
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 totdat zij minimaal drie maanden geen
syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere syncopes in een periode van twaalf
maanden zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen syncope meer hebben
gehad. De geschiktheidtermijn is maximaal tien jaar.
-
b. groep 2: Personen bij wie een pacemaker is ingebracht kunnen op basis van een cardiologisch
rapport geschikt worden verklaard indien er geen sterke bloeddrukdaling meer optreedt
bij sinus-caroticusmassage. In overige gevallen is voor de beoordeling van de geschiktheid
een rapport van een deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van
syncope vereist. Zij zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 totdat zij minimaal
zes maanden geen syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere syncopes in een
periode van twaalf maanden zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen
syncope meer hebben gehad. De geschiktheidtermijn is maximaal vijf jaar.
11.3. Cardiale syncope
Voor de beoordeling van de geschiktheid geldt tevens hoofdstuk 6.
Een cardiale syncope kan veroorzaakt worden door structurele hartafwijkingen of ritmestoornissen.
Personen bij wie na een syncope een pacemaker wordt geplaatst kunnen één week na implantatie
weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en groep 2. Voor hen gelden
tevens de eisen uit paragraaf 6.7.3. Personen bij wie na syncope een ICD is geplaatst
kunnen twee maanden na implantatie weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen
van groep 1. Voor hen gelden tevens de eisen uit paragraaf 6.7.4. Voor rijbewijzen
van groep 2 blijven deze personen ongeschikt.
Personen die behandeld worden met geneesmiddelen of behandeld zijn met cardioversie,
ablatie of chirurgische hartritme ingreep zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep
1 en groep 2 totdat zij minimaal drie maanden geen syncope meer hebben gehad. Voor
de beoordeling is een rapport van een cardioloog vereist.
Personen die niet worden behandeld kunnen alleen geschikt worden verklaard op basis
van een rapport van een cardioloog met voldoende kennis en ervaring op het gebied
van syncope. Zij zijn ongeschikt totdat zij minimaal drie maanden geen syncope meer
hebben gehad.
11.4. Syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie
De belangrijkste oorzaken van orthostatische hypotensie zijn gebruik van geneesmiddelen
en falen van het autonome zenuwstelsel.
-
a. Personen met syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie door gebruik van geneesmiddelen
kunnen voor onbeperkte tijd geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1
en groep 2 als uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat de syncope-veroorzakende
medicatie is gewijzigd en deze personen nadien gedurende minstens een maand geen syncope
meer hebben gehad.
-
b. Personen met syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie door falen van het
autonome zenuwstelsel en personen die ondanks wijziging van de syncope-veroorzakende
medicatie toch klachten houden, kunnen geschikt worden verklaard op basis van een
rapport van een deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van syncope.
In ieder geval is vereist dat er prodromale verschijnselen zijn die adequate actie
mogelijk maken, dat er in zittende houding geen klachten optreden en dat minimaal
drie maanden geen syncope meer is opgetreden. Deze personen kunnen geschikt worden
verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en groep 2 voor een termijn van één jaar. Bij
ongewijzigde situatie vervolgens maximaal drie jaar en dan telkens maximaal vijf jaar.
Rijbewijsbezitters die bij de eerste beoordeling door het CBR al drie jaar of langer
vrij zijn van syncope door autonoom falen mogen direct geschikt worden verklaard voor
een termijn van drie jaar, zij die vijf jaar of langer vrij zijn van syncope voor
een termijn van vijf jaar.
11.5. Syncope van onbewezen origine
Personen bij wie wegrakingen aannemelijk op syncope berusten, maar bij wie de oorzaak
van de syncope onduidelijk is (en die niet onder een van de hierboven genoemde categorieën
vallen), vallen in deze groep.
Zij kunnen alleen geschikt worden verklaard op basis van een rapport van een deskundige
met voldoende kennis en ervaring op het gebied van syncope.
-
a. groep 1: Personen met een dergelijke syncope zijn ongeschikt totdat zij minimaal drie
maanden geen syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke syncopes
in een periode van twaalf maanden, zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden
geen syncope meer hebben gehad.
-
b. groep 2: Personen met een dergelijke syncope zijn ongeschikt totdat zij minimaal zes
maanden geen syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke syncopes
zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen syncope meer hebben gehad.
11.6. Wegraking van onbewezen origine
Voor de beoordeling van personen met een wegraking die niet valt onder één van de
paragrafen van deze Regeling is een rapport van een deskundige met voldoende kennis
en ervaring op het gebied van een wegraking vereist.
-
a. groep 1: Personen met een dergelijke wegraking zijn ongeschikt totdat zij minimaal
drie maanden geen wegraking meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke wegrakingen
in een periode van twaalf maanden, zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden
geen wegraking meer hebben gehad.
-
b. groep 2: Personen met een dergelijke wegraking zijn ongeschikt totdat zij minimaal
zes maanden geen wegraking meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke wegrakingen
zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen wegraking meer hebben gehad.
Hoofdstuk 12. Overige met de geschiktheid interfererende aandoeningen
Personen die lijden aan aandoeningen die niet in expliciet in voorgaande hoofdstukken
vermeld worden, maar die wel kunnen interfereren met de geschiktheid voor het besturen
van motorrijtuigen kunnen alleen op basis van een specialistisch rapport geschikt
worden verklaard, eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het gebied
van de praktische geschiktheid van het CBR.
Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst worden zij geschikt verklaard voor
een beperkte termijn.