Inhoudsopgave
1 Inleiding
2 De eisen: algemene opmerkingen
3 Stoornissen van het gezichtsvermogen.
3.1 Inleiding
3.2 Visus
3.3 Gezichtsvelden
3.4 Verlies van een oog
3.5 Rijtest
3.6 Nader oogheelkundig onderzoek
3.7 Progressieve oogaandoeningen
3.8 Donkeradaptatie
3.9 Contrastgevoeligheid
3.10 Intra-oculaire lenzen
4 Stoornissen van gehoor en evenwicht
4.1 Inleiding
4.2 Slechthorendheid en doofheid
4.3 Draaiduizeligheid of aanvallen van evenwichtsstoornis (zoals bij het syndroom
van Ménière)
5 Inwendige ziekten
5.1 Inleiding
5.2 Diabetes mellitus
5.3 Hypertensie
5.4 Chronische nierschade
5.5 Longziekten
5.6 Bloedziekten
5.7 Overige aandoeningen, orgaantransplantatie
6 Hart- en vaatziekten
6.1 Inleiding
6.2 Chronisch hartfalen
6.3 Ischemische hartziekten
6.4 Cardiomyopathie
6.5 Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese)
6.6 Aangeboren gebreken van hart en grote vaten
6.7 Ritme- en geleidingsstoornissen
6.8 Perifere vaatziekten
7 Neurologische aandoeningen
7.1 Inleiding
7.2 Epileptische aanvallen en epilepsie
7.3 Slaapstoornissen
7.4 Progressieve ziektebeelden
7.5 Intracraniële tumoren
7.6 Doorbloedingsstoornissen van de hersenen
7.7 Stationaire beelden
8 Psychiatrische stoornissen
8.1 Algemeen
8.2 Psychosen
8.3 Stemmingsstoornissen
8.4 Angststoornissen
8.5 Dissociatieve stoornissen
8.6 Cognitieve stoornissen
8.7 Persoonlijkheidsstoornissen
8.8 Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
8.9 Verstandelijke handicap
8.10 ADHD (inclusief subtypen)
8.11 Autismespectrumstoornissen (ASS)
9 Lichamelijke handicaps
10 Geneesmiddelen
10.1 Inleiding
10.2 Geneesmiddelen bij psychotische stoornissen
10.3 Geneesmiddelen bij stemmingstoornissen
10.4 Psychostimulantia
10.5 Hypnotica, sedativa, anxiolytica
10.6 Antidiabetica
10.7 Anti-epileptica
10.8 Anticoagulantia
10.9 Antihistaminica
10.10 Antihypertensiva
10.11 Corticosteroïden
10.12 Maag-darmmiddelen
10.13 Analgetica
10.14 Geneesmidddelen tegen migraine en clusterhoofdpijn
10.15 Parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica
10.16 Parkinsonmiddelen
10.17 Cytostatica/oncolytica
10.18 Vertigomiddelen
10.19 Misbruik van geneesmiddelen
11 Syncope en wegraking van onbewezen origine
11.1 Inleiding
11.2 Reflexsyncope
11.2.1 Klassieke vasovagale syncope
11.2.2 Situationele syncope
11.2.3 Sinus caroticus syncope
11.3 Cardiale syncope
11.4 Syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie
11.5 Syncope van onbewezen origine
11.6 Wegraking van onbewezen origine
Hoofdstuk 2. De eisen: algemene opmerkingen
In de hierna volgende hoofdstukken worden de eisen geformuleerd voor het beoordelen
van de lichamelijke en geestelijk geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen.
Daarbij wordt de indeling in rijbewijssoorten gehanteerd (groep 1: personenauto’s,
motorrijwielen; groep 2: vrachtwagens, bussen) zoals aangegeven in de tweede Europese
richtlijn betreffende het rijbewijs (91/439/EEG). Voorts wordt het begrip geschiktheid
gebruikt. Geschiktheid heeft betrekking op de lichamelijke en geestelijke kwaliteiten
op grond waarvan een persoon wel of niet, of voor een beperkte tijdsduur, geschikt
is voor het besturen van een motorrijtuig; de vaststelling van de geschiktheid voor
één of meer rijbewijscategorieën geschiedt door middel van afgifte (door het CBR)
van de verklaring van geschiktheid.
Het medisch onderzoek ten behoeve van de beoordeling van de geschiktheid kan bestaan
uit een aantekening door de keurend arts (eventueel aangevuld met een Geneeskundig
verslag) en/of een specialistisch rapport.
Met aantekening van de keurend arts wordt bedoeld de aantekening die wordt geplaatst
op de Eigen verklaring als een van de vragen bevestigend wordt beantwoord.
Waar hierna sprake is van een specialistisch rapport is daarmee bedoeld het rapport
dat het CBR ontvangt van de onafhankelijke specialist naar wie de persoon is verwezen.
Dit rapport is opgesteld en ondertekend door de specialist, waarbij het is toegestaan
dat delen van het onderzoek onder supervisie en verantwoordelijkheid van de specialist
zijn uitgevoerd door een derde.
Hoofdstuk 3. Stoornissen van het gezichtsvermogen
3.1. Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid gegeven voor het gezichtsvermogen.
3.2. Visus
3.2.1. Visuseisen rijbewijzen van groep 1
De binoculaire visus moet, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,5 te bedragen.
Bij personen die het gezichtsvermogen aan één oog missen, of die in geval van diplopie
slechts een oog gebruiken, dient de visus van het functionerende oog ten minste 0,5
te bedragen. Voor hen geldt tevens paragraaf 3.4.
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen met een visus tussen 0,4 en 0,5 geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van
andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve
rijtest (zie ook paragraaf 3.5).
3.2.1.1. Rijden met een monoculair bioptisch telescoop systeem
Onder strikte voorwaarden kan een persoon die de visus van 0,5 bereikt met behulp
van een monoculair bioptisch telescoopsysteem geschikt worden verklaard voor een rijbewijs
van de categorie B.
De voorwaarden zijn dat:
-
– de visus met beide ogen tezamen, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,16 bedraagt;
-
– de visus bij kijken door de telescoop ten minste 0,5 bedraagt;
-
– die persoon niet het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of slechts
één oog gebruikt;
-
– er geen andere hinderlijke oogheelkundige afwijkingen met betrekking tot verkeersdeelname
zijn.
Een rapport van een door het CBR aangewezen oogarts is vereist. Het rapport moet ingaan
op oorzaak, prognose en stabiliteit van de lage visus en bevat een advies aan het
CBR over de geschiktheidstermijn. De maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.
De geschiktheid wordt bepaald in een rijtest met een deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig
protocol. Voor een rijtest komen alleen personen in aanmerking die aantoonbaar voldoende
training hebben gehad bij een door het CBR erkend trainingscentrum voor autorijden
met een bioptisch telescoopsysteem. Na een positieve rijtest kunnen personen die een
bioptische telescoop gebruiken slechts geschikt worden verklaard met beperking van
de rijbevoegdheid tot:
3.2.2. Visuseisen rijbewijzen van groep 2
De visus van het beste oog dient, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,8 te bedragen
en van het minder goede oog, eventueel gecorrigeerd, ten minste 0,1.
Ongeschiktheid bestaat ook bij een plotselinge, substantiële terugval van de visus
in één oog. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden
en op basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard
voor rijbewijzen van groep 2, mits de resterende visus voldoet aan bovengenoemde minimumnorm.
3.2.3. Brekingsafwijkingen
3.2.4. Kleurenzien
Geen eisen.
3.2.5. Diplopie
-
a. groep 1: Personen met storende diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep
1. Bij het afdekken van een oog geldt paragraaf 3.4.
-
b. groep 2: Personen met diplopie zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2.
3.3. Gezichtsvelden
-
a. groep 1: Het horizontale gezichtsveld moet minimaal 120 graden zijn en het bereik
dient zich links en rechts minstens 50 graden uit te strekken. Het verticale gezichtsveld
dient minstens 20 graden naar boven en beneden te zijn. Binnen een straal van 20 graden
vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen personen die niet voldoen aan de normen voor
het gezichtsveld, zoals bij scotomen, kwadrantanopsie of homonyme hemianopsie, geschikt
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. Voorwaarden zijn de afwezigheid van
andere visuele functiestoornissen, een positief advies van een oogarts en een positieve
rijtest (zie paragraaf 3.5).
Deze uitzondering geldt niet voor personen met een gezichtsveld van minder dan 90
graden horizontaal.
-
b. groep 2: Het binoculaire horizontale gezichtsveld moet minimaal 160 graden zijn en
het bereik dient zich links en rechts minstens 70 graden uit te strekken. Het verticale
gezichtsveld dient minstens 30 graden naar boven en naar beneden te zijn. Binnen een
straal van 30 graden vanuit het centrum mogen zich geen gezichtsvelddefecten bevinden.
3.4. Verlies van het gezichtsvermogen van één oog
-
a. groep 1: Ongeschiktheid bestaat bij het plotseling verlies van het gezichtsvermogen
van één oog, dus ook bij storende diplopie waarbij afdekken van één oog noodzakelijk
is. Deze personen kunnen na een aanpassingsperiode van minimaal drie maanden en op
basis van een positief advies van een oogarts weer geschikt worden verklaard voor
rijbewijzen van groep 1.
-
b. groep 2: In uitzonderingsgevallen kan een beroepschauffeur, die al in het bezit is
van één of meer rijbewijzen van groep 2, na een aanpassingsperiode van minimaal drie
maanden en op basis van een positief advies van een oogarts, weer geschikt worden
verklaard voor een geografisch beperkt rijbewijs van de categorieën C/CE of D/DE,
dat zich maximaal kan uitstrekken tot het grondgebied van Nederland.
Voorwaarden zijn een positief oogartsrapport, een verklaring van de werkgever volgens
door het CBR opgesteld model en een positieve rijtest (zie paragraaf 3.5).
3.5. Rijtest
Indien het CBR voor een juiste oordeelsvorming over de geschiktheid een rijtest nodig
acht, schakelt het een deskundige in op het gebied van de praktische geschiktheid
(van de desbetreffende afdeling van het CBR) voor het afnemen ervan. Het CBR heeft
voor de rijtest een uitvoerig protocol.
3.6. Nader oogheelkundig onderzoek
Personen bij wie de keurend arts geen belangrijke oogheelkundige afwijkingen heeft
gevonden kunnen op basis van de gegevens van de keurend arts geschikt worden bevonden.
Indien er wel belangrijke afwijkingen zijn, is aanvullend onderzoek door een oogarts
noodzakelijk in verband met een eventuele beperking van de geschiktheidstermijn.
3.7. Progressieve oogaandoeningen
Beperking van de geschiktheidstermijn is aangewezen bij progressieve oogaandoeningen,
zoals cataract, glaucoom met gezichtsveldbeperking, degeneratieve en vasculaire netvliesaandoeningen,
progressief lijden van de nervus opticus. Voor de beoordeling is een rapport van een
oogarts vereist.
3.8. Donkeradaptatie
De donkeradaptatie dient min of meer ongestoord te zijn. Bij twijfel aan dit vermogen
zal nader onderzoek met een adaptometer moeten plaatsvinden: de maximaal toegestane
afwijking bedraagt één logeenheid.
Personen met een afwijking in de donkeradaptatie van meer dan één logeenheid kunnen
geschikt worden verklaard voor groep 1, waarbij de rijbevoegdheid wordt beperkt tot
rijden bij daglicht (vanaf één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang).
De beoordeling kan voorts ondersteund worden door een rijtest (zie paragraaf 3.5).
3.9. Contrastgevoeligheid
3.10. Intra-oculaire lenzen
Intra-oculaire lenzen zijn toegestaan als er zich geen problemen voordoen zoals het
bestaan van dubbelbeelden, storende mediatroebelingen of hinderlijke strooilichteffecten.
Hoofdstuk 5. Inwendige ziekten
5.1. Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling met betrekking tot de inwendige ziekten zijn van
belang: de actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname
aan het verkeer), de ’medische’ voorgeschiedenis en de prognose (kans op verergering
van klachtenpatroon, kans op complicaties).
5.2.
Diabetes mellitus
In paragraaf 5.2 wordt verstaan onder:
5.2.1. Algemeen
Voor alle vormen van diabetes mellitus geldt:
Personen bij wie plotseling en onverwacht bewustzijnsdaling of bewustzijnsverlies
door hypoglycemie optreedt (‘unawareness’) zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen.
Iemand kan weer geschikt worden verklaard als de waarschuwingssignalen weer aanwezig
zijn en het zelfzorggedrag door een diabetesdeskundige als adequaat wordt ingeschat.
Personen met ernstige hypoglycemieën zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen. Iemand
kan weer geschikt worden verklaard op basis van een specialistisch rapport, opgesteld
door een internist.
Voor personen met diabetes mellitus met één of meerdere complicaties gelden tevens
de desbetreffende andere hoofdstukken (zie voor de normen hoofdstuk 3, 6, 7 en 9).
Bij vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist met
een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft
voor de rijtest een uitvoerig protocol. De geschiktheidstermijn bij één of meerdere
ernstige functiestoornissen is na een positieve rijtest maximaal drie jaar.
5.2.2. Diabetes mellitus, behandeld met middelen die doorgaans geen hypoglycemieën
kunnen veroorzaken
-
a. groep 1: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die doorgaans
geen hypoglycemieën kunnen veroorzaken, kunnen op basis van de aantekening van de
keurend arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal vijf jaar. Bij een ernstige
functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
-
b. groep 2: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die doorgaans
geen hypoglycemieën kunnen veroorzaken kunnen op basis van de aantekening van de keurend
arts worden goedgekeurd voor een termijn van maximaal vijf jaar. Bij een ernstige
functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
5.2.3. Diabetes mellitus met middelen die hypoglycemieën kunnen veroorzaken
-
a: groep 1: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën
kunnen veroorzaken en die de hypoglycemieën goed voelen aankomen, in staat zijn hiermee
adequaat om te gaan en geregeld worden gecontroleerd door een diabetesdeskundige,
kunnen op basis van de aantekening van de keurend arts worden goedgekeurd voor een
termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een ernstige functiestoornis, na een positieve rijtest, voor maximaal drie jaar.
Ten minste iedere tien jaar is een rapport van een oogarts noodzakelijk.
-
b: groep 2: Personen met diabetes mellitus die behandeld worden met middelen die hypoglycemieën
kunnen veroorzaken kunnen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 2,
indien zij:
-
1° in het afgelopen jaar geen ernstige hypoglycemie hebben gehad;
-
2° op de hoogte zijn van de risico’s van een hypoglycemie;
-
3° hypoglycemieën goed voelen aankomen en in staat zijn daarmee adequaat om te gaan;
-
4° minstens tweemaal per dag en op relevante momenten tijdens het besturen aan zelfcontrole
doen door middel van een bloedglucosetest, en
-
5° geen ernstige diabetische complicatie hebben.
Bij iedere aanvraag is een onderzoek door een internist vereist en ten minste iedere
vijf jaar is een rapport van een oogarts vereist. De maximale geschiktheidstermijn
is drie jaar.
5.3. Hypertensie
Voor personen die ondanks behandeling een hoge bloeddruk houden, te weten een diastolische
druk die, bij herhaling gemeten, hoger is dan 115 mm Hg, geldt - gezien het risico
op beschadiging van ogen, nieren, hart en hersenen - een beperkte geschiktheidstermijn:
maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep 1 en maximaal drie jaar, mede op grond
van een specialistisch rapport, voor rijbewijzen van groep 2.
5.4. Chronische nierschade
Voor de beoordeling van de geschiktheid bij chronische nierschade (CNS) is, afhankelijk
van het stadium waarin de aandoening zich bevindt en de aangevraagde rijbewijsgroep
een aantekening van een keurend arts dan wel een specialistisch rapport van een internist
deskundig op het gebied van nierziekten (internist-nefroloog) vereist.
De keurend arts dient de nierfunctie weer te geven in MDRD-klaring (ml/min/1.73 m2) of in een percentage van de nierfunctie. Tevens moet worden aangegeven of de CNS
gepaard gaat met functionele beperkingen ten aanzien van de geschiktheid.
Voor MDRD geldt de nierfunctie in MDRD-klaring (ml/min/1.73 m2) of in een percentage van de nierfunctie. Tevens moet worden aangegeven of de CNS
gepaard gaat met functionele beperkingen ten aanzien van de geschiktheid.
Het specialistisch rapport dient in te gaan op de vragen of de persoon wordt behandeld
met een vorm van dialyse, hoe de algemene conditie is, in de zin van welke activiteiten
en welke inspanning kan deze persoon maximaal uitvoeren, en of er in het laatste half
jaar sprake is geweest van hartritmestoornissen, angina pectoris of een ernstige hypotensie
in geval van dialyse.
Voor niertransplantatie zie paragraaf 5.7.2.
5.4.1. groep 1
Personen met CNS stadium I, II, III of CNS stadium IV met een MDRD van 20–29 ml/min/1.73
m2, kunnen op basis van de aantekening van een keurend arts geschikt worden verklaard.
Bij personen met CNS stadium IV met een MDRD van 15–19 ml/min/1.73 m2 of CNS stadium V, met of zonder dialysebehandeling, is voor de beoordeling van de
rijgeschiktheid een rapport vereist van een medisch specialist.
Als de keurend arts of medisch specialist duidelijk omschreven twijfels heeft over
de rijgeschiktheid, kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming een deskundige op
het gebied van de praktische rijgeschiktheid inschakelen om de geschiktheid vast te
stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is voor personen met CNS stadium I, II of III maximaal tien
jaar. Voor personen met CNS stadium IV is de geschiktheidstermijn maximaal vijf jaar
en voor personen met CNS stadium V maximaal drie jaar.
5.4.2. groep 2
Personen met CNS stadium I, II of III kunnen op basis van de aantekening van een keurend
arts geschikt worden verklaard. Bij personen met CNS stadium IV of V is voor de beoordeling
van de rijgeschiktheid een rapport vereist van een medisch specialist.
Als de keurend arts of medisch specialist duidelijk omschreven twijfels heeft over
de rijgeschiktheid, kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming een deskundige praktische
rijgeschiktheid inschakelen om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor
een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is voor personen met CNS stadium I, II of III maximaal vijf
jaar.
Voor personen met CNS stadium IV is de geschiktheidstermijn maximaal drie jaar en
voor personen met CNS stadium V maximaal één jaar.
5.5. Longziekten
5.5.1. Ernstige CARA (chronische aspecifieke respiratoire aandoeningen)
Respiratoire insufficiëntie bij geringe belasting: in beginsel ongeschikt voor alle
rijbewijscategorieën. Het betreft in het algemeen patiënten met een pCO2 hoger dan 55 mm Hg en een maximum ademminuutvolume van minder dan 20 liter. Bij twijfel
is een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid (van
de desbetreffende afdeling van het CBR) aangewezen.
5.5.2. Astma bronchiale
Voor personen met normale longfunctie en intermitterende perioden van bronchospasme
gelden geen beperkingen.
5.6. Bloedziekten
5.6.1. Ernstige bloedzieken
Bij ernstige stollingsstoornissen of maligniteiten in een zodanig gevorderde fase
dat gevaar voor de verkeersveiligheid ontstaat, dienen rijbewijzen niet te worden
afgegeven of vernieuwd tenzij de aanvraag wordt gesteund door de aantekening van de
keurend arts.
5.6.2.
Goed ingestelde personen met hemofilie of andere stollingsstoornissen
Voor rijbewijzen van beide groepen kan met betrekking tot de geschiktheidsbeoordeling
worden volstaan met de aantekening van de keurend arts. De geschiktheidstermijn is
vijf tot tien jaar.
5.7. Overige aandoeningen, orgaantransplantatie
5.7.1. Complicaties bij ernstige aandoeningen
Complicaties bij maligniteiten, endocrinopathieën, auto-immuunziekten enzovoort kunnen
leiden tot ongeschiktheid. Afhankelijk van type pathologie, type patiënt, kwaliteit
van behandeling en begeleiding dient de medische geschiktheid individueel beoordeeld
te worden.
5.7.2. Orgaantransplantatie
Na een geslaagde transplantatie van nier (zie paragraaf 5.4), pancreas, lever, hart
en/of long(en) is de geschiktheidstermijn eerst maximaal vijf jaar (bij rijbewijzen
van groep 1 op geleide van de aantekening van de keurend arts; bij rijbewijzen van
groep 2 is een specialistisch rapport nodig) en daarna onbeperkt.
Hoofdstuk 6. Hart- en vaatziekten
6.1. Inleiding
Voor de geschiktheidsbeoordeling zijn (ook) bij hart- en vaatziekten van belang: de
actuele lichamelijke conditie (al of geen klachten optredend bij deelname aan het
verkeer), de voorgeschiedenis (aangeboren of verworven aandoening, status na operatie
en dergelijke), en de prognose (kans op verergering van klachtenpatroon, kans op complicaties).
Bij het formuleren van onderstaande eisen is met deze aspecten - die nogal kunnen
verschillen per type aandoening - rekening gehouden. Voor de indeling van klachten
naar ernst is de classificatie van de New York Heart Association (NYHA) gevolgd.
6.2. Chronisch hartfalen
Onvoldoende pompwerking van het hart (decompensatio cordis) kan berusten op een of
meer oorzaken zoals aandoeningen genoemd in de hierna volgende paragrafen. Voor de
specifieke criteria bij deze aandoeningen zij naar deze paragrafen verwezen. Is de
oorzaak een andere dan hierna genoemd of is de oorzaak niet goed bekend, dan gelden
in het algemeen de volgende richtlijnen.
Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van
de keurend arts doorgaans voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport
vereist.
Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in het algemeen ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.
Voor transplantatie van hart en/of long(en): zie paragraaf 5.7.2.
6.3. Ischemische hartziekten
Het gaat hierbij om alle personen met kransvatlijden, ongeacht of zij daarvoor in
behandeling zijn (geweest) of in het verleden een ingreep hebben ondergaan zoals een
coronaire- bypass-operatie of een dotterbehandeling (PTCA). Van belang voor de geschiktheidsbeoordeling
zijn het actuale klachtenpatroon - al dan niet bij gebruik van medicatie - en de prognose.
6.3.1. Asymptomatisch kransvatlijden
Het betreft personen bij wie aanwijzingen zijn gevonden - bijvoorbeeld bij een inspanningstest
(elektrocardiogram) - voor het bestaan van kransvatlijden. In deze gevallen is steeds
een specialistisch rapport vereist. De maximale geschiktheidstermijn bedraagt tien
jaar.
6.3.2. Chronische stabiele angina pectoris
Bij rijbewijzen van groep 1 is voor de geschiktheidsbeoordeling de aantekening van
de keurend arts voldoende. Voor groep 2 is steeds een specialistisch rapport vereist.
Bij personen met lichte tot matige klachten bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
voor groep 1 vijf jaar; zij zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen van groep
2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor ieder rijbewijs.
6.3.3. Instabiele angina pectoris
Ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.3.4. Hartinfarct
Personen die een hartinfarct hebben doorgemaakt zijn ten minste de eerste vier weken
na het infarct ongeschikt. Of en in hoeverre zij na deze periode geschikt zijn, hangt
af van het klachtenpatroon en van de prognose (zie ook vorige paragrafen).
6.4. Cardiomyopathie
Een specialistisch rapport is altijd vereist. Personen met beginnende cardiomyopathie
kunnen met goede medicatie jaren gevrijwaard blijven van klachten. Bij goedkeuring
(bij NYHA klasse 2 alleen voor rijbewijzen van groep 1; bij NYHA klasse 3 en 4 altijd
ongeschikt) is de maximale geschiktheids-termijn vijf jaar voor groep 1 en drie jaar
voor groep 2.
6.5. Klepafwijkingen (verworven of aangeboren, al dan niet een klepprothese).
De maximale geschiktheidstermijn voor beide groepen rijbewijzen is tien jaar. Bij
personen met klachten is altijd een specialistisch rapport vereist.
Bij lichte tot matige klachten (NYHA klasse 2) is de maximale geschiktheids-termijn
voor groep 1 vijf jaar; deze personen zijn in beginsel ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
Personen met ernstige klachten (NYHA klasse 3 en 4) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.6. Aangeboren gebreken van hart en grote vaten
Het gaat hierbij om gebreken als septumdefecten, open Ductus Botalli, transpositie
van de grote vaten en coarctatio aortae. Personen bij wie het defect in de jeugd operatief
is gecorrigeerd kunnen op latere leeftijd (andere) cardiovasculaire complicaties krijgen
zoals hypertensie, cardiomyopathie of ritmestoornissen. Zij dienen uiteraard beoordeeld
te worden op hun actuele klachten, niet op de eerdere conditie. Afzonderlijke vermelding
verdienen, de mate en vorm van ’shunting’ (zie hierna).
Links-rechts shunt
Personen zonder klachten zijn geschikt voor beide groepen rijbewijzen zonder termijnbeperking.
Bij lichte klachten: geschikt voor groep 1 voor beperkte duur tot maximaal tien jaar;
voor groep 2 is een specialistisch rapport vereist.
Rechts-links shunt (cyanose)
Voor alle categorieën is een specialistisch rapport vereist. Bij goedkeuring geldt
een beperkte geschiktheidstermijn tot maximaal vijf jaar voor rijbewijzen van groep
1 en maximaal drie jaar voor rijbewijzen van groep 2.
6.7. Ritme- en geleidingsstoornissen
6.7.1. Ritmestoornissen
Als de keurling geen of slechts geringe klachten heeft, is deze geschikt voor rijbewijzen
van groep 1 voor een termijn van maximaal tien jaar; voor groep 2 is een specialistisch
rapport vereist.
Ernstige klachten (zoals duizeligheid of bewustzijnsstoornissen, of NYHA klasse 3
en 4) maken de keurling ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.2. Geleidingsstoornissen
Het gaat hierbij om aandoeningen als sick-sinussyndroom, bifasciculair bundeltakblok,
of een tweede- of derdegraads AV-blok. In deze gevallen is steeds een specialistisch
rapport vereist; de maximale geschiktheidstermijn bedraagt tien jaar. Personen met
ernstige klachten zijn ongeschikt voor elk rijbewijs.
6.7.3. Pacemaker
Beperking van de geschiktheidstermijn tot maximaal tien jaar. Voor rijbewijzen van
groep 2 is een specialistisch rapport vereist.
6.7.4. Implanteerbare cardioverter-defibrillator (ICD)
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een implanteerbare cardioverter-defibrillator
(ICD) is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een cardioloog met kennis
en ervaring op dit gebied.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een ICD moeten
strenge eisen worden gesteld. Personen met een ICD die voldoen aan de hieronder gestelde
eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen
voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid
wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
-
a. groep 1: Personen met een ICD zijn ongeschikt gedurende een observatieperiode van
twee maanden na implantatie. Blijkt aan het eind van deze periode dat het apparaat
geen elektroshocks heeft afgegeven, dan wel dat zich tijdens stimulatie door de ICD
geen ernstige hemodynamische problemen hebben voorgedaan, dan kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1. De maximale geschiktheidstermijn
is vijf jaar.
Wanneer een ICD in of na bedoelde observatieperiode één of meer elektroshocks heeft
afgegeven, geldt ongeschiktheid. Blijkt uit specialistisch onderzoek dat deze elektroshocks
terecht zijn afgegeven, dan is de betrokkene ongeschikt gedurende minimaal twee maanden
na de laatste shock. In geval van misplaatste shocks zijn personen met een ICD ongeschikt,
totdat de kans op dergelijke shocks voldoende is gereduceerd door het opnieuw afstellen
van de ICD. Het laatste moet blijken uit een observatieperiode van minimaal twee maanden
na herafstelling van de ICD.
-
b. groep 2: Personen met een ICD zijn in alle gevallen ongeschikt voor rijbewijzen van
groep 2.
6.8. Perifere vaatziekten
6.8.1. Veneuze aandoeningen
Personen met een ernstige vorm van diep veneuze trombose zijn in het algemeen ongeschikt
voor elk rijbewijs; in ieder geval is een specialistisch rapport vereist. Bij alle
andere aandoeningen in deze rubriek geldt geschiktheid voor beide groepen rijbewijzen,
tenzij er sprake is van bijzondere complicaties (ter beoordeling van een specialist).
6.8.2. Arteriële aandoeningen
Het betreft hier aandoeningen als aneurysma aortae, uitgebreide arteriosclerose, ziekte
van Raynaud, de ziekte van Buerger en scleroderma. Voor de geschiktheidsbeoordeling
kan volstaan worden met de aantekening van de keurend arts. Personen die - al dan
niet na behandeling - geen of geringe klachten hebben kunnen worden goedgekeurd voor
rijbewijzen van groep 1 met een maximale termijn van tien jaar, en voor rijbewijzen
van groep 2 met een termijn van vijf tot tien jaar.
Hoofdstuk 7. Neurologische aandoeningen
7.1. Inleiding
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp ’neurologie’
geformuleerd, waaronder die voor epilepsie.
7.2.
Epileptische aanvallen en epilepsie
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met epileptische aanvallen (in
de voorgeschiedenis) is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog,
tenzij het een aanvraag betreft voor een groep 1 rijbewijs en de aanvrager gedurende
de voorgaande tien jaar aanvalsvrij is geweest en gedurende dezelfde periode geen
behandeling plaats heeft gevonden met anti-epileptische medicatie. In die gevallen
volstaat een aantekening van de keurend arts.
In geval van arterioveneuze malformaties, intracerebrale bloedingen, herseninfarcten
en hersentumoren, met risico op epileptische aanvallen, gelden tevens de normen uit
paragrafen 7.5 en 7.6.
Aan het gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met één of meerdere epileptische
aanvallen in de voorgeschiedenis moeten vanwege een verhoogd risico op een verkeersongeval
extra eisen worden gesteld. Personen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen van
groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder gestelde eisen van groep 2, zijn
permanent ongeschikt voor beroepsmatig vervoer van personen of het onder toezicht
doen besturen van derden.
Personen kunnen voor beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van personen of het
onder toezicht doen besturen van derden, geschikt worden verklaard indien er sprake
is van afwezigheid van andere voor de rijgeschiktheid relevante afwijkingen die een
beperking van de bevoegdheid vereisen tot alleen privégebruik of beroepsmatig gebruik
voor maximaal vier uur per dag.
Voor de normen in deze paragraaf gelden de volgende uitgangspunten:
-
– Rijbewijsbezitters die een epileptische aanval krijgen, zijn ongeschikt voor een onbeperkt
rijbewijs.
-
– Epilepsie: van epilepsie is sprake als een persoon in een periode van minder dan vijf
jaar twee of meer niet-geprovoceerde epileptische aanvallen heeft gehad.
-
– Geprovoceerde epileptische aanval (of acuut symptomatische aanval): een epileptische
aanval die zich voordoet binnen 14 dagen na schedel-hersenletsel, bij een koortsende
ziekte, bij een metabole ontregeling, dan wel een andere identificeerbare causale
en vermijdbare factor zoals slaapdeprivatie.
-
– Sporadische epileptische aanval: een epileptische aanval waarbij zich in de voorgeschiedenis
één of meerdere epileptische aanvallen hebben voorgedaan met een interval tussen deze
en de voorlaatste aanval van meer dan twee jaar.
-
– Meerdere aanvallen binnen 24 uur worden beschouwd als een eenmalige aanval.
7.2.1. Eerste epileptische aanval
-
a. groep 1: Personen met een eerste epileptische aanval zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 1 tot zes maanden na de aanval.
Uitzonderingen kunnen worden gemaakt indien is voldaan aan één van de onderstaande
voorwaarden:
-
– een eerste niet-geprovoceerde epileptische aanval zonder ‘epileptiforme afwijkingen’
op het standaard EEG (gemaakt na de aanval) en zonder voor epilepsie relevante afwijkingen
op de MRI-scan van de hersenen: ongeschikt tot drie maanden na de aanval;
-
– een eerste geprovoceerde epileptische aanval: individueel door de neuroloog te beoordelen,
maar ongeschikt tot tenminste drie maanden na de aanval, mede afhankelijk van de oorzaak
van de aanval;
-
– een eerste epileptische aanval bij een progressief neurologische aandoening: individueel
door de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot tenminste zes maanden na de aanval.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan vijf
jaar en dan onbeperkt.
Bezitters van een groep 1 rijbewijs, die bij een eerste beoordeling door het CBR al
drie jaar of langer aanvalsvrij zijn, mogen direct geschikt worden verklaard voor
een termijn van drie jaar, zij die vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn voor een termijn
van vijf jaar.
-
b. groep 2: Personen met een eerste, al dan niet geprovoceerde, epileptische aanval zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij vijf jaar lang aanvalsvrij zijn
gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Uitzondering kan – vanwege de erkende gunstige prognose – worden gemaakt voor personen
die twee jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld
met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen
voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent
standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens
vijf jaar.
Bezitters van een groep 2 rijbewijs, die bij een eerste beoordeling door het CBR al
vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie,
mogen direct geschikt worden verklaard voor de maximale termijn van vijf jaar.
7.2.2. Meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis (epilepsie)
-
a. groep 1: Personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot een jaar na de laatste aanval.
Uitzonderingen kunnen worden gemaakt indien is voldaan aan één van de onderstaande
voorwaarden:
-
– een sporadische epileptische aanval: ongeschikt gedurende zes maanden na de sporadische
aanval;
-
– epileptische aanvallen bij een progressief neurologische aandoening: individueel door
de neuroloog te beoordelen, maar ongeschikt tot ten minste een jaar na de laatste
aanval;
-
– aanvallen in de slaap: als is gebleken dat gedurende een jaar na de eerste aanval
tijdens de slaap uitsluitend aanvallen in de slaap zijn opgetreden bestaat er geschiktheid;
-
– myoclonieën en eenvoudig partiële aanvallen: als is gebleken dat gedurende drie maanden
na de eerste myoclonie of eenvoudig partiële aanval alleen myoclonieën of eenvoudige
partiële aanvallen zijn opgetreden die geen invloed hebben op de geschiktheid tot
het besturen van motorrijtuigen, bestaat er geschiktheid.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij gelijkblijvende
situatie is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan vijf jaar en
dan onbeperkt.
Bezitters van een groep 1 rijbewijs die bij een eerste beoordeling door het CBR al
drie jaar of langer aanvalsvrij zijn, mogen direct geschikt worden verklaard voor
een termijn van drie jaar, zij die vijf jaar of langer aanvalsvrij zijn voor een termijn
van vijf jaar.
-
b. groep 2: Personen met meer dan één epileptische aanval in de voorgeschiedenis zijn
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2, tenzij zij tien jaar lang aanvalsvrij zijn
gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld met anti-epileptische medicatie.
Een uitzondering kan – vanwege de erkend gunstige prognose – worden gemaakt voor personen
die vijf jaar lang aanvalsvrij zijn gebleven en gedurende die periode niet zijn behandeld
met anti-epileptische medicatie. Zij kunnen geschikt worden verklaard als er geen
voor epilepsie relevante afwijkingen op de MRI-scan van de hersenen, op een recent
standaard EEG en op een recent EEG na partiële of gehele slaaponthouding zijn gevonden.
Na afloop van de aanvalsvrije periode kunnen personen, die voldoen aan bovenstaande
voorwaarden, geschikt worden verklaard voor een termijn van één jaar. Bij blijvende
aanvalsvrijheid is de maximale geschiktheidstermijn vervolgens drie jaar, dan telkens
vijf jaar.
Bezitters van een groep 2 rijbewijs die bij een eerste beoordeling door het CBR al
tien jaar of langer aanvalsvrij zijn zonder gebruik van anti-epileptische medicatie,
mogen direct geschikt worden verklaard voor de maximale termijn van vijf jaar.
7.2.3. Wijziging of afbouw van anti-epileptische medicatie
Bij wijziging of afbouw van de anti-epileptische medicatie in overleg met of op advies
van de behandelaar geldt voor bezitters van een groep 1 rijbewijs het volgende:
-
– bij afbouwen van de anti-epileptische medicatie na een aanvalsvrije periode van minder
dan twee jaar, bestaat er ongeschiktheid gedurende de periode van afbouwen en drie
maanden na het stoppen;
-
– bij afbouwen van de anti-epileptische medicatie na een aanvalsvrije periode van twee
jaar of langer bestaat er geen ongeschiktheid, ook niet tijdens de afbouw;
-
– als zich tijdens wijziging of afbouw van de anti-epileptische medicatie een epileptische
aanval voordoet bestaat er een ongeschiktheid van slechts drie maanden, mits de medicatie
meteen is aangepast, anders gelden de reguliere aanvalsvrije perioden van paragraaf
7.2.1a en 7.2.2a.
7.3. Slaapstoornissen
7.3.1. Obstructief slaapapnoesyndroom
7.3.1.1. Rijbewijzen van groep 1
Personen met obstructief slaapapnoesyndroom (OSAS) kunnen geschikt worden verklaard
als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende
maanden adequate behandeling plaatsvindt. Onder adequate behandeling wordt in dit
verband verstaan: een Apneu-Hypopneu-Index (AHI) van kleiner dan 15 per uur, beoordeeld
door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Voor personen met hypertensie geldt tevens paragraaf 5.3.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport
vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, is de maximale geschiktheidtermijn
drie jaar.
7.3.1.2. Rijbewijzen van groep 2
Personen met obstructief slaapapnoesyndroom (OSAS) kunnen geschikt worden verklaard
als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste drie opeenvolgende
maanden adequate behandeling plaatsvindt. Onder adequate behandeling wordt in dit
verband verstaan: een Apneu-Hypopneu-Index (AHI) van kleiner dan 15 per uur, beoordeeld
door een specialist met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Voor personen met hypertensie geldt tevens paragraaf 5.3.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is maximaal een jaar.
7.3.2. Narcolepsie en idiopatische hypersomnolentie
7.3.2.1. Rijbewijzen van groep 1
Personen met narcolepsie of idiopathische hypersomnolentie kunnen geschikt worden
verklaard als op basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste
twee opeenvolgende maanden adequate behandeling plaatsvindt. Criteria voor een adequate
behandeling van narcolepsie en idiopatische hypersomnolentie zijn minimaal: een Epworth
Sleeping Scale (ESS) score van kleiner dan 11 en een Maintenance of Wakefulness Test
(MWT) met een gemiddelde latentie van meer dan acht minuten, beoordeeld door een specialist
met ervaring op het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport
vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, geldt een geschiktheidtermijn
van drie jaar, daarna vijf jaar en daarna onbeperkt.
7.3.2.2. Rijbewijzen van groep 2
Personen met narcolepsie zijn permanent ongeschikt.
Personen met idiopatische hypersomnolentie kunnen geschikt worden verklaard als op
basis van een specialistisch rapport blijkt dat gedurende ten minste twee opeenvolgende
maanden adequate behandeling plaatsvindt. Criteria voor een adequate behandeling van
idiopathische hypersomnolentie zijn minimaal: een Epworth Sleeping Scale (ESS) score
van kleiner dan 11 en een Maintenance of Wakefulness Test (MWT) met een gemiddelde
latentie van meer dan acht minuten, beoordeeld door een specialist met ervaring op
het gebied van slaapgerelateerde stoornissen.
Als de specialist ondanks de adequate behandeling blijft twijfelen aan de rijgeschiktheid
kan het CBR voor een juiste oordeelsvorming zonodig de deskundige op het gebied van
de praktische geschiktheid (van de desbetreffende afdeling van het CBR) inschakelen
om de geschiktheid vast te stellen. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
De geschiktheidtermijn is de eerste keer een jaar. Indien uit een specialistisch rapport
vervolgens een blijvende adequate behandeling blijkt, geldt een geschiktheidtermijn
van drie jaar en daarna telkens vijf jaar.
7.4.
Progressieve ziektebeelden
Het betreft hier progressieve aandoeningen van het centraal zenuwstelsel (zoals amyotrofische
lateraal sclerose, de ziekte van Parkinson, ziekte van Huntington, multiple sclerose,
cervicale myelopathie), het perifere zenuwstelsel (zoals heriditaire neuropathiën)
en de skeletspieren (zoals spierdystrofieën).
7.4.1. Multiple sclerose
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met multiple sclerose is een
specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts.
Bij cognitieve stoornissen geldt tevens paragraaf 8.6.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met multiple
sclerose moeten strenge eisen worden gesteld. Personen met multiple sclerose die voldoen
aan de hieronder gestelde eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder
geformuleerde eisen voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard
als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
-
a. groep 1: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid tot het besturen van
motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis hebben,
kunnen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal
vijf jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. Bij
een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie jaar.
-
b. groep 2: Tijdens een exacerbatie (Schub) zijn personen met multiple sclerose ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2. Personen die tussen de exacerbaties geen met de geschiktheid
tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen
hebben, kunnen geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 2 voor een termijn
van maximaal drie jaar. Personen die tussen de exacerbaties wel een met de geschiktheid
tot het besturen van motorrijtuigen interfererende functiestoornis hebben zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2.
7.4.2. Progressieve ziektebeelden, anders dan multiple sclerose
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met progressieve neurologische
ziektebeelden, anders dan multiple sclerose is een specialistisch rapport vereist.
Bij cervicale myelopathie kan volstaan worden met de aantekening van de keurend arts.
Bij cognitieve stoornissen geldt tevens paragraaf 8.6.
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met progressieve
ziektebeelden, anders dan multiple sclerose moeten strenge eisen worden gesteld. Personen
met progressieve ziektebeelden, anders dan multiple sclerose die voldoen aan de hieronder
gestelde eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde
eisen voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid
wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
-
a. groep 1: Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol. De
maximale geschiktheidstermijn is vijf jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn niet geschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij
afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard
voor een termijn van maximaal drie jaar.
7.5.
Intracraniële tumoren
Voor de beoordeling van de geschiktheid van personen met een (status na) intracraniële
tumor is een specialistisch rapport vereist, opgesteld door een neuroloog.
Bij de beoordeling van de geschiktheid zijn mede van belang de kans op, dan wel het
bestaan van epileptische aanvallen en de eventuele aanwezigheid van met de geschiktheid
tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen
(zie voor de normen hoofdstuk 3, paragraaf 7.2, 7.7, en 8.6).
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een behandelde
of onbehandelde intracraniële tumor moeten strenge eisen worden gesteld. Personen
met een behandelde of onbehandelde intracraniële tumor die voldoen aan de hieronder
gestelde eisen voor groep 1, maar niet tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde
eisen voor groep 2, kunnen in beginsel alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid
wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een neuroloog en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
7.5.1. Hersentumoren in strikte zin
Het betreft hier vooral tumoren van het steunweefsel van de hersenen, de gliomen (astrocytomen,
oligodendrogliomen, ependymomen, oligo-astrocytomen, glioblastomen).
-
a. groep 1: Deze eisen gelden zowel voor behandelde als onbehandelde hersentumoren in
strikte zin.
Als een stabiel klinisch beeld is ontstaan en bij afwezigheid van met de geschiktheid
tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen,
kunnen deze personen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een
termijn van maximaal drie jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van één jaar, voor
personen met een curatief behandelde hersentumor drie jaar.
-
b. groep 2: Personen met een hersentumor in strikte zin zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een tumor die met succes
volledig curatief is behandeld. Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen
van motorrijtuigen interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen,
kunnen deze personen geschikt worden geacht voor een maximale termijn van drie jaar.
7.5.2. Buiten de hersenen gelegen intracraniële tumoren
-
a. groep 1: Deze eisen gelden zowel voor behandelde als onbehandelde buiten de hersenen
gelegen intracraniële tumoren.
Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 voor een termijn van maximaal vijf jaar.
Bij een vermoeden van een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal vijf
jaar.
-
b. groep 2: Personen met een buiten de hersenen gelegen intracraniële tumor zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2.
Een uitzondering hierop vormt de situatie waarin sprake is van een goedaardige tumor
die vanwege goede prognose geen therapie behoeft of van een tumor die met succes curatief
is behandeld. Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen
geschikt worden geacht voor een maximale termijn van drie jaar.
7.6.
Doorbloedingsstoornissen van de hersenen
Met doorbloedingsstoornissen van de hersenen worden aandoeningen bedoeld als beroerte
(intracerebrale hersenbloeding en herseninfarct), TIA (transient ischemic attack),
subarachnoïdale bloedingen, misvormingen van hersenarterieën (zoals een aneurysma
of een AVM) en vaatmisvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard (zoals
caverneuze hemangiomen en congenitale veneuze deformaties).
Bij de beoordeling van de geschiktheid zijn mede van belang de kans op, dan wel het
bestaan van epileptische aanvallen en de eventuele aanwezigheid van met de rijgeschiktheid
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornissen (zie voor de normen
hoofdstuk 3, paragraaf 7.2, 7.7, en 8.6).
Aan beroepsmatig gebruik van een rijbewijs van groep 1 door personen met een doorbloedingsstoornis
van de hersenen moeten strenge eisen worden gesteld. Personen met een doorbloedingsstoornis
van de hersenen die voldoen aan de hieronder gestelde eisen voor groep 1, maar niet
tevens voldoen aan de hieronder geformuleerde eisen voor groep 2, kunnen in beginsel
alleen geschikt worden verklaard als de rijbevoegdheid wordt beperkt tot privé-gebruik.
Op speciaal verzoek kan – in individuele gevallen – een uitzondering worden gemaakt
op de beperking tot privé-gebruik. Voor een termijn van vijf jaar kunnen deze personen
geschikt worden verklaard voor beperkt beroepsmatig vervoer, niet zijnde vervoer van
personen, of het onder toezicht doen besturen van derden, voor maximaal vier uren
per dag. Voorwaarden zijn een keuring door een specialist en een verklaring van de
werkgever volgens een door het CBR vastgesteld model.
7.6.1. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën
7.6.1.1. Toevallig ontdekte aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën
met kans op het optreden van bloedingen.
-
a. groep 1: Personen met een toevallig ontdekt aneurysma of andere vaatmisvorming van
de hersenarteriën die niet heeft gebloed en niet is behandeld, kunnen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
-
b. groep 2: Personen met een aneurysma of een andere misvorming van de hersenarteriën
die niet is behandeld om de kans op een recidiefbloeding te verkleinen, zijn niet
geschikt voor rijbewijzen van groep 2.
Een uitzondering geldt voor toevallig ontdekte, onbehandelde aneurysmata die kleiner
zijn dan 10 mm. Een specialistisch rapport door een neuroloog is vereist en de maximale
geschiktheidstermijn is drie jaar.
7.6.1.2. Aneurysmata en andere misvormingen van de hersenarteriën die zijn ontdekt
na een bloeding
Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.
-
a. groep 1: Personen met een bloeding uit een aneurysma of een andere arteriële vaatmisvorming
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na het ontstaan van de
bloeding.
Bij afwezigheid van een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 1 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis, is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van drie jaar.
-
b. groep 2: Personen met een bloeding uit een aneurysma of een andere arteriële vaatmisvorming
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na de behandeling om
de kans op een recidiefbloeding te verkleinen. Bij afwezigheid van met de rijgeschiktheid
interfererende geestelijke of lichamelijke functiestoornissen kunnen personen geschikt
worden geacht voor een termijn van maximaal drie jaar.
Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij
zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie
jaar.
7.6.2. Misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard
Het betreft hier een scala aan aandoeningen, waaronder andere cerebrale caverneuze
hemangiomen en congenitale veneuze malformaties.
Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.
7.6.2.1. Toevallig ontdekte zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten zonder
klinische verschijnselen
Wanneer deze aandoeningen toevallig gevonden worden, laten ze toch al vaak tekenen
van een bloeding zien, zonder dat zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan.
Deze personen zijn geschikt voor rijbewijzen van groep 1 en 2 als uit het specialistisch
rapport blijkt dat het risico van een (recidief) bloeding gering wordt geacht.
De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch karakter van de aandoening maximaal
drie jaar.
7.6.2.2. Zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten met klinische verschijnselen
die niet zijn behandeld
-
a. groep 1: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben en waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan, zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na het begin van het optreden van de
klinische verschijnselen.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 1 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis is. De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch
karakter van de aandoening maximaal drie jaar.
Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie
jaar.
-
b. groep 2: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben en waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan, zijn ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na het begin van het optreden van de
klinische verschijnselen.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke
of lichamelijke functiestoornis is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij
zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie
jaar.
7.6.2.3. Zuiver veneuze misvormingen van de hersenvaten met klinische verschijnselen
die zijn behandeld
-
a. groep 1: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben, waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan en die zijn
behandeld, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 tot zes maanden na de behandeling.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 1 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke
of geestelijke functiestoornis is. De geschiktheidstermijn is gezien het dynamisch
karakter van de aandoening maximaal drie jaar.
Bij een vermoeden op een dergelijke functiestoornis is voor de beoordeling van de
geschiktheid een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
het CBR vereist. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal drie
jaar.
-
b. groep 2: Personen met misvormingen van de hersenvaten van zuiver veneuze aard die
gebloed hebben, waarbij zich klinische verschijnselen hebben voorgedaan en die zijn
behandeld, zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 tot zes maanden na de behandeling.
Deze personen kunnen na zes maanden weer geschikt worden geacht voor rijbewijzen van
groep 2 als uit het specialistisch rapport blijkt dat het risico van een recidief
bloeding gering wordt geacht en er geen met de rijgeschiktheid interfererende geestelijke
of lichamelijke functiestoornis is. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
Bestaat er een dergelijke functiestoornis dan zijn deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2 totdat zij volgens het specialistisch rapport minimaal vijf jaar vrij
zijn van dergelijke functiestoornissen. De maximale geschiktheidstermijn is dan drie
jaar.
7.6.3. TIA en beroerte
-
a. groep 1: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming
van de hersenvaten, zijn gedurende twee weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen
ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1.
Bestaat er na twee weken geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of
geestelijke functiestoornis, kunnen zij op basis van het specialistisch rapport van
een neuroloog of een revalidatiearts arts geschikt worden geacht voor rijbewijzen
van groep 1 zonder termijnbeperking, mits zij adequaat worden behandeld met de geëigende
therapie.
Bestaat er na twee weken een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of
geestelijke functiestoornis, dan blijven deze personen ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 1 tot drie maanden na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen. Na die
termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of een revalidatiearts,
vereist.
Voor de beoordeling van de geschiktheid is tevens een rijtest met een deskundige op
het gebied van de praktische rijgeschiktheid van het CBR vereist. Het CBR heeft voor
de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn vijf jaar.
-
b. groep 2: Personen met TIA of een beroerte, die niet het gevolg is van een misvorming
van de hersenvaten, zijn vier weken na het ontstaan van de uitvalsverschijnselen ongeschikt
voor rijbewijzen van groep 2.
Na die termijn is een specialistisch rapport, opgesteld door een neuroloog of een
revalidatiearts, vereist. Zij kunnen weer geschikt worden verklaard als uit het specialistisch
rapport blijkt dat er geen met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornissen zijn. De maximale geschiktheidstermijn is drie jaar.
7.6.4. Subarachoïdale bloeding (SAB)
Voor de beoordeling is een specialistisch rapport door een neuroloog vereist.
Voor de eisen aan de geschiktheid bij een SAB ten gevolge van een geruptureerd aneurysma
(ca. 85% van de gevallen) zie paragraaf 7.6.1.2.
Personen die een niet-aneurysmatische, veneuze SAB (perimesencephale bloeding, ca.
10% van de gevallen) hebben gehad en restloos zijn hersteld, zijn geschikt voor groep
1 en 2 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden op een met de rijgeschiktheid interfererende lichamelijke of geestelijke
functiestoornis is voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest met een deskundige
op het gebied van de praktische geschiktheid het CBR vereist. Het CBR heeft voor de
rijtest een uitvoerig protocol. Bij een positieve rijtest is de maximale geschiktheidstermijn
vijf jaar
7.7. Stationaire beelden
Het gaat hierbij om resttoestanden na traumatisch hersenletsel, dwarslesies, traumatisch
zenuwletsel, jeugdig verkregen spasticiteit, restverschijnselen van polio en dergelijke.
-
a. groep 1: Voor rijbewijzen van groep 1 is geen specialistisch onderzoek nodig, indien
de aantekening van de keurend arts of de revalidatiearts voldoende informatie bevat
om de geschiktheid te kunnen beoordelen. Is dit niet het geval dan is een specialistisch
rapport vereist, opgesteld door een neuroloog (en eventueel een neuropsycholoog).
Bij afwezigheid van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende
lichamelijke of geestelijke functiestoornissen, kunnen deze personen geschikt worden
geacht voor rijbewijzen van groep 1 zonder termijnbeperking.
Bij een vermoeden van een met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen
interfererende lichamelijke en geestelijke functiestoornis, is voor de beoordeling
van de geschiktheid een rijtest vereist met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van het CBR. Het CBR heeft voor de rijtest een uitvoerig protocol.
Bij een positieve rijtest bestaat er geschiktheid voor een termijn van maximaal tien
jaar. Bij twijfel over de geschiktheid in de nabije toekomst maximaal vijf jaar.
-
b. groep 2: Deze personen zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2. Slechts bij afwezigheid
van met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen interfererende lichamelijke
en geestelijke functiestoornissen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor een termijn
van maximaal vijf jaar. Voor de beoordeling van de geschiktheid is een specialistisch
rapport vereist.
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.1. Algemeen
De in dit hoofdstuk beschreven eisen hebben voornamelijk betrekking op deze situatie:
een voorgeschiedenis van psychiatrische problematiek. Bij de beoordeling van die voorgeschiedenis
is van belang: het ziektebeloop (de betrokkene zal bij voorkeur minstens een tot twee
jaar vrij moeten zijn van recidieven, afhankelijk van de ernst van de aandoening),
de (on)voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw
van de betrokkene. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag
had (heeft), dan kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden. Is of
was een reversibele organische stoornis niet in het geding, dan doet zich de vraag
voor of er restverschijnselen zijn, of dat er kans is op een recidief dat de verkeersveiligheid
in gevaar kan brengen. Beantwoording van die vraag vergt een specialistisch rapport.
8.2. Psychosen
8.2.1. Schizofrenie en andere psychotische stoornissen
Psychotische episoden maken de betrokkene ongeschikt voor elk rijbewijs. Als er sprake
is van een geslaagde behandeling (twee jaar recidiefvrij, een zekere mate van ziekte-inzicht)
en de defecttoestand hooguit licht van aard is, hoeft er geen reden te zijn om de
keurling zonder meer ongeschikt te verklaren voor het rijbewijs. Wel is dan steeds
een specialistisch rapport vereist. Bij een gunstig rapport bedraagt de maximale geschiktheidstermijn
vijf jaar; deze personen zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen van groep 1.
Personen die voor de behandeling van hun aandoening een hoge dosering neuroleptica
nodig hebben, zijn ongeschikt voor het rijbewijs.
8.2.2. Waanstoornissen
Mensen met ernstige waanstoornissen zijn ongeschikt voor alle rijbewijzen. Bij lichtere
stoornissen - indien er geen aanwijzingen zijn voor onberekenbaar of agressief gedrag
en er bij behandeling geen hoge dosering psychofarmaca nodig is - kunnen personen
geschikt zijn voor het rijbewijs; zij zullen alleen geschikt zijn voor rijbewijzen
van groep 1.
8.3. Stemmingsstoornissen
Personen met een unipolaire of bipolaire stoornis, die therapeutisch goed zijn ingesteld
(regelmatige controle, recidiefvrije periode van minstens één jaar) en een redelijk
ziekte-inzicht hebben, hoeven in beginsel niet ongeschikt te zijn. Wel is een specialistisch
rapport vereist.
Mensen met regelmatig terugkerende manische episoden zijn in het algemeen ongeschikt
voor het rijbewijs. Hetzelfde geldt voor mensen met een geregeld optredende depressie
IEZ. Ook mensen die voor hun aandoening hoge doses sederende psychofarmaca nodig hebben,
zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
8.4. Angststoornissen
Fobische reacties kunnen in bepaalde gevallen, afhankelijk van de aard van de fobie,
een duidelijke belemmering vormen voor het besturen van een motorrijtuig, maar geven
in de regel geen reden voor ongeschiktheidsverklaring. Echter, mensen die regelmatig
therapieresistente paniekaanvallen vertonen, zijn in het algemeen ongeschikt voor
het rijbewijs; voor de beoordeling is een specialistisch rapport vereist.
Personen die ter bestrijding van een angststoornis hoge doses psychofarmaca (benzodiazepinen)
gebruiken, zijn ongeschikt voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer.
8.5. Dissociatieve stoornissen
De meeste personen met deze stoornissen zullen een nauwelijks verminderde geschiktheid
vertonen. Wel zijn mensen die bij herhaling last hebben van een ’psychogene fugue’
of een ernstige trance in het verkeer dan wel een redelijke kans hebben op het doormaken
daarvan, ongeschikt voor het rijbewijs.
Voor het algemene beleid bij bewustzijnsstoornissen, zie ook paragraaf 7.3.
8.6. Cognitieve stoornissen
8.6.1. Dementie
-
A. Groep 1: Bij een vermoeden van dementie is een specialistisch rapport (opgesteld door
bijvoorbeeld een neuroloog, psychiater of geriater) vereist. Het rapport moet het
CBR informatie verschaffen over de ernst van de dementie. Voor het indelen van de
ernst van de dementie wordt daarbij gebruik gemaakt van de internationaal aanvaarde
Clinical Dementia Rating (CDR).
Personen met een zeer lichte (CDR 0,5) of lichte vorm (CDR 1) van dementie kunnen
geschikt worden verklaard voor een rijbewijs van groep 1, met een beperking van de
rijbevoegdheid tot privé gebruik. Personen met een matige (CDR 2) of ernstige (CDR 3)
vorm van dementie zijn altijd ongeschikt.
Voor de bepaling van de geschiktheid van personen met zeer lichte of lichte dementie
dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid
van de desbetreffende afdeling van het CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor
een uitvoerig protocol.
De geschiktheidstermijn is één jaar.
In uitzonderingsgevallen kunnen personen met een zeer lichte vorm van dementie (CDR 0,5)
geschikt worden verklaard voor een termijn van maximaal drie jaar. Voorwaarde is dat
de positieve rijtest wordt aangevuld met een positief neuropsychologisch onderzoek.
-
B. Groep 2: Personen bij wie de diagnose dementie is gesteld zijn ongeschikt voor rijbewijzen
van groep 2.
8.6.2. Overige cognitieve stoornissen, anders dan dementie
Personen bij wie het cognitief functioneren gestoord is geraakt (zoals een gestoord
oordeel- en kritiekvermogen, gestoorde oriëntatie, geheugenstoornissen) zijn meestal
ongeschikt voor groep 1 en altijd ongeschikt voor groep 2 rijbewijzen.
Eventuele tijdelijke geschiktheid voor groep 1 – zulks ter beoordeling door middel
van een specialistisch onderzoek – hangt af van de mate van progressie van de ziekte
en de ernst van de verschijnselen, maar is hooguit vijf jaar. Voor de bepaling van
de geschiktheid dient een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische
geschiktheid van de desbetreffende afdeling van het CBR plaats te vinden. Het CBR
heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
Organische aandoeningen die gepaard gaan met regelmatig terugkerende episoden van
verwardheid en desoriëntatie maken de betrokkene ongeschikt voor het rijbewijs, tenzij
deze verschijnselen alleen optreden bij intercurrente lichamelijke ziekten. Wat dit
laatste betreft is in gunstige gevallen, na herstel van de bijkomende ziekte, goedkeuring
mogelijk zo nodig met een beperkte geschiktheidstermijn. Bij reversibele oorzaken
van psycho-organische stoornissen kan de betrokkene psychisch herstellen en weer geschikt
worden verklaard.
8.7. Persoonlijkheidsstoornissen
Personen die op grond van stoornissen in hun persoonlijkheid grote aanpassingsmoeilijkheden
hebben met betrekking tot de eisen van de maatschappij, zullen in de regel ook in
het verkeer onaangepaste gedragingen vertonen, waardoor zij ongeschikt kunnen zijn
voor deelname aan het gemotoriseerde verkeer. Mensen met ernstige persoonlijkheidsstoornissen
(zoals bijvoorbeeld antisociale persoonlijkheidsstoornis, borderline persoonlijkheidsstoornis
en paranoïde persoonlijkheidsstoornis) zijn ongeschikt voor elk rijbewijs, wanneer
zij duidelijk blijk hebben gegeven (bijvoorbeeld in de vorm van grove verkeersovertredingen
of -delicten) van:
- -
gebrek aan sociale verantwoordelijkheid of gebrekkig geweten;
- -
miskenning van de risico’s van rijden onder invloed van alcohol of andere gedragsbeïnvloedende
middelen (zie ook paragraaf 8.8).
- -
Voor elke beslissing op dit gebied is een specialistisch rapport geboden.
8.8. Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch
rapport vereist.
Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije
periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring
- op basis van een specialistisch rapport geschikt - kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het
gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.9. Verstandelijke handicap
Als zwakbegaafden in staat zijn het praktische en theoretische rijexamen met succes
af te leggen, kunnen zij geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en
bij uitzondering voor één van de categorieën van groep 2.
8.10. ADHD (inclusief subtypen)
Bij de eerste beoordeling door het CBR van personen met ADHD moet een onderzoek plaatsvinden
door een onafhankelijk specialist met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij
volwassenen aan de hand van een checklist met risicofactoren.
Personen met ADHD zijn onbeperkt geschikt voor rijbewijzen van groep 1 en 2 als voldaan
wordt aan de volgende voorwaarden:
-
− er is geen sprake van misbruik van psychoactieve middelen (zie paragraaf 8.8);
-
− er is sprake van ziekte-inzicht en therapietrouw;
-
− er is geen sprake van rijgevaarlijke bijwerkingen van de medicatie.
Tevens geldt dat indien sprake is van risicofactoren zoals angststoornissen, depressieve
stoornissen of persoonlijkheidsstoornissen, dient te zijn gebleken dat deze voldoende
onder controle zijn. Als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt gelden tevens
de desbetreffende paragrafen van hoofdstuk 10.
In twijfelgevallen kan de specialist het CBR een termijnbeperking adviseren van drie
of vijf jaar, waarna, evenals bij de eerste keuring, een keuring door een specialist
met kennis en ervaring op het gebied van ADHD bij volwassenen moet plaatsvinden, waarbij
de bovenstaande voorwaarden van toepassing zijn.
Bij een eerste aanvraag van een rijbewijs van groep 1 of 2 dient bij de beoordeling
een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het
CBR plaats te vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
8.11.
Autismespectrumstoornissen (ASS)
Bij de eerste beoordeling door het CBR van personen met een autismespectrumstoornis
(ASS) moet een onderzoek plaatsvinden door een onafhankelijk specialist met kennis
en ervaring op het gebied van ASS bij volwassenen aan de hand van een checklist met
risicofactoren.
Personen met ASS zijn onbeperkt geschikt voor groep 1 en 2 indien zowel co-morbide
psychiatrische als somatische stoornissen voldoende onder controle zijn.
Deze stoornissen zijn:
-
– angst- en dwangstoornissen, aandachtstoornissen, hyperactiviteit, depressieve stoornissen
en psychotische stoornissen;
-
– epilepsie en genetische afwijkingen.
Voor deze stoornissen gelden tevens de betreffende paragrafen uit hoofdstukken 7 en
8. Als daarbij rijgevaarlijke medicatie wordt gebruikt gelden tevens de desbetreffende
paragrafen van hoofdstuk 10.
In twijfelgevallen kan de specialist het CBR een termijnbeperking adviseren van drie
of vijf jaar, waarna, evenals bij de eerste keuring, een keuring door een specialist
met kennis en ervaring op gebied van ASS bij volwassenen moet plaatsvinden.
Bij een eerste aanvraag voor groep 1 of 2 dient bij de beoordeling een rijtest met
een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR plaats te
vinden. Het CBR heeft hiervoor een uitvoerig protocol.
Hoofdstuk 9. Lichamelijke handicaps
De geschiktheid van personen met een lichamelijke handicap wordt in eerste instantie
beoordeeld door het CBR op basis van de aantekening van de keurende arts op de eigen
verklaring en de eventueel reeds beschikbare overige gegevens (bijvoorbeeld een rapport
van de revalidatiearts).
In de tweede plaats kan het CBR een beoordeling vragen door een deskundige op het
gebied van de praktische geschiktheid van het CBR. Deze deskundige adviseert het CBR
- veelal na uitvoering van een technisch onderzoek of een rijtest - over de mogelijkheden
van de aanvrager van het rijbewijs om, zo nodig met aanpassingen aan het voertuig,
een motorrijtuig te besturen.
Bij twijfel over de geschiktheid van de betrokkene in de nabije toekomst dient een
beperkte geschiktheidstermijn voor de desbetreffende rijbewijscategorie te worden
gehanteerd. Het CBR kan dan tijdig de geschiktheid opnieuw bezien.
Hoofdstuk 10. Geneesmiddelen
10.1. Inleiding
Voor de beoordeling van de geschiktheid is het ook van belang in hoeverre de aanvrager
gebruik maakt van geneesmiddelen die de rijvaardigheid negatief kunnen beïnvloeden.
Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat bepaalde geneesmiddelen een ongewenste
nadelige invloed hebben op de rijvaardigheid. Dit geldt vooral voor geneesmiddelen
die een dempende of stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel, maar
ook voor geneesmiddelen die als bijwerking duizeligheid, plotselinge slaapaanvallen
of wazig zien, hebben.
Wanneer in dit hoofdstuk sprake is van geneesmiddelen met geen of weinig negatieve
invloed (categorie I), licht tot matig negatieve invloed (categorie II) of een ernstige
of potentieel gevaarlijke invloed (categorie III) op de rijvaardigheid, dan wordt
daarmee verwezen naar de internationaal aanvaarde indeling (ICADTS-classificatie)
van rijgevaarlijke geneesmiddelen in de categorieën I tot en met III.
Categorie
|
Omschrijving effect
|
Vergelijkbaar bloedalcoholgehalte
|
I
|
geen of weinig negatieve invloed
|
< 0,5 promille
|
II
|
licht tot matig negatieve invloed
|
0,5–0,8 promille
|
III
|
ernstige of potentieel gevaarlijke invloed
|
> 0,8 promille
|
Geneesmiddelen dienen te worden beoordeeld aan de hand van de aandoening waarvoor
zij worden voorgeschreven. Eenzelfde middel kan bijvoorbeeld voor de behandeling van
een depressie in een andere categorie vallen dan voor neuropathische pijn. Onder andere
door een lagere dosering.
Bij de beoordeling van de geschiktheid is tevens van belang of er meerdere geneesmiddelen
met een negatieve invloed op de rijvaardigheid worden gebruikt. Tenslotte is het zo
dat de aandoening waarvoor het middel wordt voorgeschreven vaak een meer wezenlijk
probleem voor de geschiktheid vormt dan het middel zelf. Bij de beoordeling van de
geschiktheid zal de betreffende paragraaf over de aandoening daarom moeten worden
meegenomen.
10.2. Geneesmiddelen bij psychotische stoornissen
Personen die antipsychotica gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed
op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een therapeutische
dosis – antipsychotica gebruiken die geen tot matige negatieve invloed hebben op de
rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard. Voor middelen
uit categorie II geldt dat er enkele dagen na de start van de behandeling ongeschiktheid
is.
10.3. Geneesmiddelen bij stemmingstoornissen
Personen die antidepressiva gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed
op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt tenzij de antidepressiva ten
minste gedurende een periode van 36 maanden zonder onderbreking in gelijkblijvende
dosering zijn gebruikt en de persoon een rijtest in de vorm van een specialistisch
universitair onderzoek in een rijsimulator positief heeft doorstaan. Het CBR heeft
daarvoor een protocol. De maximale geschiktheidstermijn bedraagt vijf jaar.
Personen die – in een therapeutische dosis – antidepressiva gebruiken die geen tot
matig negatieve invloed hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt
worden verklaard. Voor middelen uit categorie II geldt dat er een week na de start
van de behandeling ongeschiktheid is.
Personen die lithiumzouten gebruiken, met een licht tot matig negatieve invloed op
de rijvaardigheid (categorie II), kunnen geschikt worden verklaard. Na de start van
de behandeling is er een week ongeschiktheid.
10.4. Psychostimulantia
Hieronder vallen de groep amfetamines (o.a. dexamfetamine, amfetamine en methylfenidaat)
en de groep overige psychostimulantia (modafinil).
Gebruik van deze geneesmiddelen maakt iemand ongeschikt. Een uitzondering is mogelijk
voor zover psychostimulantia in therapeutische dosering gebruikt worden voor de behandeling
van ADHD bij volwassenen, narcolepsie of pathologische hypersomnolentie. Wanneer er
geen rijgevaarlijke bijwerkingen zijn, bestaat er in die gevallen geschiktheid.
10.5. Hypnotica, sedativa, anxiolytica
Personen die behandeld worden met barbituraten zijn ongeschikt.
Personen die benzodiazepinen gebruiken met een ernstige of potentieel gevaarlijke
invloed op de rijvaardigheid (categorie III) zijn ongeschikt. Personen die – in een
therapeutische dosis – benzodiazepinen gebruiken die geen tot matig negatieve invloed
hebben op de rijvaardigheid (categorie I en II), kunnen geschikt worden verklaard.
Voor middelen uit categorie II geldt dat er bij chronisch gebruik een week na de start
van de behandeling ongeschiktheid is.
10.6. Antidiabetica
Hoewel deze geneesmiddelen hypoglykemieën kunnen veroorzaken, die kunnen leiden tot
acute ongeschiktheid, hebben zij een gunstig effect op het onderliggende ziektebeeld.
10.7. Anti-epileptica
De aandoening waarbij deze geneesmiddelen worden toegepast (epilepsie) vormt meestal
een meer wezenlijk probleem voor de geschiktheid dan de effecten van het geneesmiddel
zelf.
Personen die behandeld worden met anti-epileptica die een ernstige of potentieel gevaarlijke
invloed op de rijvaardigheid hebben (categorie III), zijn ongeschikt totdat de anti-epileptica
ten minste gedurende een periode van één jaar zijn gebruikt.
10.8. Anticoagulantia
Personen die worden behandeld met deze geneesmiddelen kunnen geschikt worden verklaard.
10.9. Antihistaminica
Bij de beoordeling moet onderscheid gemaakt worden tussen antihistaminica van de eerste
generatie (klassieke, sederende antihistaminica), en antihistaminica van de tweede
generatie (niet-sederende antihistaminica).
Sederende antihistaminica hebben een matig negatieve tot ernstige of potentieel gevaarlijke
invloed op de rijvaardigheid (categorie II en III). Personen die behandeld worden
met antihistaminica met een ernstige of potentieel gevaarlijke invloed (categorie
III) zijn ongeschikt.
De tweede generatie antihistaminica hebben geen tot weinig negatieve invloed op de
rijvaardigheid (categorie I). Personen die met deze geneesmiddelen worden behandeld,
zijn geschikt, mits er geen rijgevaarlijke bijwerkingen optreden.
10.10. Antihypertensiva
Antihypertensiva hebben in een therapeutische dosis geen negatieve invloed op de rijvaardigheid.
Centraal aangrijpende antihypertensiva, zoals methyldopa en clonidine, kunnen sedatie
geven en de rijvaardigheid negatief beïnvloeden.
10.11. Corticosteroïden
Behandeling met corticosteroïden, bijvoorbeeld bij personen met astma, vormt geen
reden voor ongeschiktheid.
10.12. Maag-darmmiddelen
Zowel behandeling met geneesmiddelen die de peristaltiek bevorderen, of de tonus normaliseren
als behandeling met geneesmiddelen die de peristaltiek remmen, vormen geen reden tot
ongeschiktheid. Dit geldt ook voor het gebruik van geneesmiddelen ter behandeling
bij maagzweren.
10.13. Analgetica
Gebruik van paracetamol en NSAID’s vormt in het algemeen geen reden tot ongeschiktheid.
Een langdurige behandeling met stabiele doses van opioïden heeft geen negatieve invloed
op de rijvaardigheid. Personen die behandeling ondergaan met opioïden zijn ongeschikt
gedurende de eerste twee weken van de behandeling. Uitzondering geldt voor codeïne
in een dosis tot en met 20 mg per dag, mits er geen (rijgevaarlijke) bijwerkingen
optreden. Een aantal antidepressiva en anti-epileptica die voor neuropathische pijn
worden voorgeschreven, zijn in de therapeutische dosis geen probleem voor de geschiktheid.
10.14. Geneesmiddelen tegen migraine en clusterhoofdpijn
Het hoofdpijnmiddel pizotifeen heeft een licht tot matig negatieve invloed op de rijvaardigheid
(categorie II). Na start van de behandeling is er enkele dagen ongeschiktheid.
10.15. Parasympaticolytica, parasympaticomimetica, sympaticolytica, sympaticomimetica
Op zichzelf vormen deze geneesmiddelen meestal geen reden tot ongeschiktheid.
10.16. Parkinsonmiddelen
Parkinsonmiddelen (dopamine-agonisten of parasympaticolytica) hebben geen tot een
matig negatieve invloed op de rijvaardigheid (categorie I of II).
Personen die behandeld worden met dopamine-agonisten zijn ongeschikt nadat een slaapaanval
is opgetreden. Als na bijstelling van de therapie de slaapaanvallen wegblijven, kunnen
zij weer geschikt worden verklaard.
10.17. Cytostatica/oncolytica
Zolang bij gebruik van oncolytica rijgevaarlijke bijwerkingen zoals slaperigheid,
sedatie of vertigo optreden is er ongeschiktheid.
10.18. Vertigomiddelen
Vertigomiddelen (cinnarizine, flunarizine, piracetam) hebben een licht tot matig negatieve
invloed op de rijvaardigheid (categorie II). Na start van de behandeling is er enkele
dagen ongeschiktheid.
10.19. Misbruik van geneesmiddelen
Personen waar sprake is van misbruik van geneesmiddelen, zoals benzodiazepinen, amfetamines
en opioïden, zijn ongeschikt (zie ook paragraaf 8.8).
Hoofdstuk 11. Syncope en wegraking van onbewezen origine
11.1. Inleiding
Een wegraking is een kortdurend bewustzijnsverlies met spontaan herstel. De begrippen
wegraking en syncope in deze tekst worden gehanteerd volgens de definitie en classificatie
van de European Society of Cardiology (ESC) Task Force on Syncope (2009). De oorzaken
van een wegraking kunnen zijn: diabetes (hoofdstuk 5), epilepsie (hoofdstuk 7), psychogeen
(hoofdstuk 8) en syncope. Een wegraking veroorzaakt door een daling van de bloeddruk
met als gevolg verminderde doorbloeding en zuurstoftekort van de hersenen wordt een
syncope genoemd. Er zijn drie hoofdgroepen syncope: reflexsyncope, cardiale syncope
en syncope door orthostatische hypotensie.
11.2. Reflexsyncope
11.2.1. Klassieke vasovagale syncope
Een klassieke vasovagale collaps is een syncope met een uitlokkend moment en prodromale
verschijnselen. Prodromale verschijnselen van syncope kunnen zijn misselijkheid, bleekheid
en heftige transpiratie.
Een rapport van een deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van
syncope is vereist bij personen met drie of meer van dergelijke syncopes per jaar
of als sprake is van een zodanig korte duur tussen de eerste prodromale verschijnselen
en de wegraking dat adequate actie onmogelijk is. In overige gevallen kunnen deze
personen geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en 2 op basis van
een aantekening van de keurend arts.
11.2.2. Situationele syncope
Voor de beoordeling van de geschiktheid is een aantekening van de keurend arts vereist.
Personen die een situationele syncope anders dan een hoestsyncope hebben doorgemaakt,
kunnen voor onbeperkte tijd geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1
en 2. Personen met een hoestsyncope zijn tijdelijk ongeschikt voor rijbewijzen van
groep 1 en 2. Zodra de hoestbuien onder controle zijn, dient een syncopevrije periode
van een maand te zijn verstreken voordat personen voor onbeperkte tijd geschikt kunnen
worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en 2.
11.2.3. Sinus caroticus syncope
-
a. groep 1: Personen bij wie een pacemaker is ingebracht kunnen op basis van de aantekening
van de keurend arts geschikt worden verklaard indien er geen sterke bloeddrukdaling
meer optreedt bij sinus-caroticusmassage.
In overige gevallen is voor de beoordeling van de geschiktheid een rapport van een
deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van syncope vereist. Zij
zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 1 totdat zij minimaal drie maanden geen
syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere syncopes in een periode van twaalf
maanden zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen syncope meer hebben
gehad. De geschiktheidtermijn is maximaal tien jaar.
-
b. groep 2: Personen bij wie een pacemaker is ingebracht kunnen op basis van een cardiologisch
rapport geschikt worden verklaard indien er geen sterke bloeddrukdaling meer optreedt
bij sinus-caroticusmassage. In overige gevallen is voor de beoordeling van de geschiktheid
een rapport van een deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van
syncope vereist. Zij zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep 2 totdat zij minimaal
zes maanden geen syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere syncopes in een
periode van twaalf maanden zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen
syncope meer hebben gehad. De geschiktheidtermijn is maximaal vijf jaar.
11.3. Cardiale syncope
Voor de beoordeling van de geschiktheid geldt tevens hoofdstuk 6.
Een cardiale syncope kan veroorzaakt worden door structurele hartafwijkingen of ritmestoornissen.
Personen bij wie na een syncope een pacemaker wordt geplaatst kunnen één week na implantatie
weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en groep 2. Voor hen gelden
tevens de eisen uit paragraaf 6.7.3. Personen bij wie na syncope een ICD is geplaatst
kunnen twee maanden na implantatie weer geschikt worden verklaard voor rijbewijzen
van groep 1. Voor hen gelden tevens de eisen uit paragraaf 6.7.4. Voor rijbewijzen
van groep 2 blijven deze personen ongeschikt.
Personen die behandeld worden met geneesmiddelen of behandeld zijn met cardioversie,
ablatie of chirurgische hartritme ingreep zijn ongeschikt voor rijbewijzen van groep
1 en groep 2 totdat zij minimaal drie maanden geen syncope meer hebben gehad. Voor
de beoordeling is een rapport van een cardioloog vereist.
Personen die niet worden behandeld kunnen alleen geschikt worden verklaard op basis
van een rapport van een cardioloog met voldoende kennis en ervaring op het gebied
van syncope. Zij zijn ongeschikt totdat zij minimaal drie maanden geen syncope meer
hebben gehad.
11.4. Syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie
De belangrijkste oorzaken van orthostatische hypotensie zijn gebruik van geneesmiddelen
en falen van het autonome zenuwstelsel.
-
a. Personen met syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie door gebruik van geneesmiddelen
kunnen voor onbeperkte tijd geschikt worden verklaard voor rijbewijzen van groep 1
en groep 2 als uit de aantekening van de keurend arts blijkt dat de syncope-veroorzakende
medicatie is gewijzigd en deze personen nadien gedurende minstens een maand geen syncope
meer hebben gehad.
-
b. Personen met syncope ten gevolge van orthostatische hypotensie door falen van het
autonome zenuwstelsel en personen die ondanks wijziging van de syncope-veroorzakende
medicatie toch klachten houden, kunnen geschikt worden verklaard op basis van een
rapport van een deskundige met voldoende kennis en ervaring op het gebied van syncope.
In ieder geval is vereist dat er prodromale verschijnselen zijn die adequate actie
mogelijk maken, dat er in zittende houding geen klachten optreden en dat minimaal
drie maanden geen syncope meer is opgetreden. Deze personen kunnen geschikt worden
verklaard voor rijbewijzen van groep 1 en groep 2 voor een termijn van één jaar. Bij
ongewijzigde situatie vervolgens maximaal drie jaar en dan telkens maximaal vijf jaar.
Rijbewijsbezitters die bij de eerste beoordeling door het CBR al drie jaar of langer
vrij zijn van syncope door autonoom falen mogen direct geschikt worden verklaard voor
een termijn van drie jaar, zij die vijf jaar of langer vrij zijn van syncope voor
een termijn van vijf jaar.
11.5. Syncope van onbewezen origine
Personen bij wie wegrakingen aannemelijk op syncope berusten, maar bij wie de oorzaak
van de syncope onduidelijk is (en die niet onder een van de hierboven genoemde categorieën
vallen), vallen in deze groep.
Zij kunnen alleen geschikt worden verklaard op basis van een rapport van een deskundige
met voldoende kennis en ervaring op het gebied van syncope.
-
a. groep 1: Personen met een dergelijke syncope zijn ongeschikt totdat zij minimaal drie
maanden geen syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke syncopes
in een periode van twaalf maanden, zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden
geen syncope meer hebben gehad.
-
b. groep 2: Personen met een dergelijke syncope zijn ongeschikt totdat zij minimaal zes
maanden geen syncope meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke syncopes
zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen syncope meer hebben gehad.
11.6. Wegraking van onbewezen origine
Voor de beoordeling van personen met een wegraking die niet valt onder één van de
paragrafen van deze Regeling is een rapport van een deskundige met voldoende kennis
en ervaring op het gebied van een wegraking vereist.
-
a. groep 1: Personen met een dergelijke wegraking zijn ongeschikt totdat zij minimaal
drie maanden geen wegraking meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke wegrakingen
in een periode van twaalf maanden, zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden
geen wegraking meer hebben gehad.
-
b. groep 2: Personen met een dergelijke wegraking zijn ongeschikt totdat zij minimaal
zes maanden geen wegraking meer hebben gehad. Personen met meerdere dergelijke wegrakingen
zijn ongeschikt totdat zij minimaal twaalf maanden geen wegraking meer hebben gehad.