Selectielijst handelingen Minister van Justitie en onder hem ressorterende actoren op beleidsterrein weerkorpsen en beveiligingsorganisaties

Geraadpleegd op 23-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-07-2015 en zichtdatum 21-11-2024.
Geldend van 08-07-2000 t/m heden

Selectielijst handelingen Minister van Justitie en onder hem ressorterende actoren op beleidsterrein weerkorpsen en beveiligingsorganisaties

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Justitie;

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 31 maart 1999, nr. arc-99.203/2),

Besluiten:

Artikel 2

Categorie 1.5 van de `Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende stukken voor het archief van het ministerie van Justitie en de archieven van de onder dat Ministerie ressorterende takken van dienst, colleges en ambtenaren' (vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking door de Minister van Justitie en de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, nr. AZ/PA 336/056 d.d. 8 september 1956 en nr. OKN 29361, d.d. 6 oktober 1956, laatstelijk gewijzigd bij gemeenschappelijke beschikking door de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Justitie, nr. 96.891.RWS/CB d.d. 17 december 1996 (gepubliceerd in de Staatscourant nr. 22 d.d. 31 januari 1997)) wordt ingetrokken voor wat betreft archiefbescheiden binnen het beleidsterrein weerkorpsen en particuliere beveiligingsorganisaties.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 24 mei 2000

De

Staatssecretaris

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
namens deze,
de

Algemene Rijksarchivaris

M.W. van Boven

De

Minister

van Justitie,
namens deze,
de

Coördinator Archiefbeleid

,

R.M. Bruel

Basisselectiedocument voor het beleids-terrein `Weerkorpsen en particuliere beveiligingsorganisaties' (1945-1997)

Selectielijst voor de archiefbescheiden van het Ministerie van Justitie

Den Haag, mei 2000

Toelichting

1. Wettelijk kader en achtergronden

Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) dient de overheid haar archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder archiefbescheiden is niet slechts 'papier' te verstaan, maar alle bescheiden, ongeacht de vorm, die door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt (en naar hun aard bestemd zijn daaronder te berusten), dus ook digitaal vastgelegde informatie.

Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt mede in dat een overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband geldt zowel een verplichting tot vernietiging als een overbrengingsplicht. Beide rusten op degene die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende archief, de zorgdrager.

De vernietigingsplicht van de zorgdrager is in artikel 3 van de Aw 1995 neergelegd, de verplichting tot overbrenging in artikel 12, dat bepaalt dat de zorgdrager zijn archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen, ter blijvende bewaring overbrengt naar een archiefbewaarplaats wanneer zij ouder zijn dan twintig jaar.

Wat de archiefbescheiden van (onder meer) de ministeries en de Hoge Colleges van Staat aangaat, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Algemeen Rijksarchief (ARA) te 's-Gravenhage, een onderdeel van de Rijksarchiefdienst (RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister van OCenW en staat onder leiding van de algemene rijksarchivaris.

In verband met de selectie van hun archiefbescheiden in een (op termijn) te vernietigen deel en een (na twintig jaar) over te brengen gedeelte zijn zorgdragers verplicht selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen bestanddelen inderdaad moeten worden vernietigd.

Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat een organisatie een vastgestelde lijst niet een enkele keer toepast op het reeds gevormde archief, maar haar bij de hand houdt om periodiek een bepaalde aanwas van archiefmateriaal af te voeren, enerzijds ter vernietiging, anderzijds voor overbrenging ter blijvende bewaring in een archiefbewaarplaats. Voor de hand ligt derhalve dat een overheidsorganisatie een selectielijst ook voor de administratieve inrichting en het beheer van haar archief benut: dossiers kunnen bij de vorming of het opbergen reeds worden geclassificeerd naar hun uiteindelijke bestemming, subsidiair gerangschikt op vernietigingsjaar. Een selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie. Wel moet na hooguit twintig jaar een selectielijst worden vervangen.

Bij het ontwerpen van een selectielijst dient ingevolge art. 2, lid 1 van het Archiefbesluit 1995 (Stb. 671) rekening gehouden te worden met de taak van het betrokken overheidsorgaan en zijn verhouding tot andere overheidsorganen, met de waarde van de archiefbescheiden als bestanddeel van het cultureel erfgoed en met het belang van de in de bescheiden voorkomende gegevens voor de overheidsorganen, voor recht- of bewijszoekenden en voor historisch onderzoek.

Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Ab 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst ten minste betrokken zijn een deskundige op het gebied van de organisatie en taken van het desbetreffende overheidsorgaan, een deskundige ten aanzien van het beheer van de archiefbescheiden van dat orgaan en (een vertegenwoordiger van) de algemene rijksarchivaris: dit is het zogeheten (archiefwettelijke) driehoeksoverleg.

2. Opzet van een BSD

Een basis-selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een (enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald terrein. Een BSD betreft doorgaans dan ook archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in kwestie werkzaam zijn (geweest).

Voorts is het niveau waarop geselecteerd wordt niet dat van de stukken zelf, maar dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen. Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en (indien van toepassing) een vernietigingstermijn. Wel geldt dat een BSD met het oog op het werkterrein van PIVOT beperkt blijft tot de handelingen van organen van de centrale overheid.

Ten slotte behoort bij een BSD een rapport institutioneel onderzoek (RIO), waarin het terrein waarop de selectielijst betrekking heeft wordt beschreven en waarin de handelingen die in het BSD voorkomen, in hun functionele context worden geplaatst en toegelicht, uitgaande van de taken en bevoegdheden van de betrokken organen.

De genoemde specifieke kenmerken van een BSD staan in verband met de hieronder gememoreerde selectiedoelstelling van de RAD en de in het kader van het selectiebeleid van de RAD ontwikkelde zogeheten PIVOT-methode. Voor de achtergronden van een en ander wordt verwezen naar de algemene inleiding van het RIO dat bij dit BSD behoort.

3. Hoofdlijnen van het handelen

Toen in de dertiger jaren de NSB ontstond, richtte de partij een eigen weerafdeling op om in uniform bij partijbijeenkomsten de openbare orde te handhaven. Dit was aanleiding om in het Wetboek van Strafrecht een verbod op te nemen op het in het openbaar uiting geven aan een staatkundig streven met kleding of opvallende onderscheidingstekens, het uniformverbod (Stb. 1933, 476). Hiermee werd de eerste aanzet gegeven tot beleidsvorming op het terrein van de weerkorpsen. De maatregel bleek echter onvoldoende effect te sorteren. Daarom werd bij wet verboden dergelijke quasi-politiële of quasi-militaristische organisaties tot stand te brengen, daarvan deel uit te maken of deze te steunen. Met deze Wet op de weerkorpsen (Stb. 1936, 206) werden weerkorpsen voor het eerst onder een bestuursrechtelijke regeling gebracht. Uitgangspunt van deze wet was, aldus de toenmalige minister van Justitie, dat het de taak is van de overheid te zorgen voor de handhaving van de openbare orde en rust en het daarom op haar weg ligt maatregelen te nemen als andere groeperingen deze taak proberen over te nemen.

De wet omschreef een weerkorps als een `organisatie van particulieren, welke gericht is op of voorbereidt tot het in onderling verband verrichten van of deelnemen aan hetgeen tot de taak behoort van weermacht of politie in handhaving van de uit- en inwendige veiligheid en van de openbare orde en rust'. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur konden echter organisaties worden toegelaten.

Zo werd bij amvb van 2 juli 1938 (Stb. 247) een uitzondering van het wettelijk verbod gemaakt voor de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL), vrijwillige burgerwachten, weerbaarheids- en schietverenigingen en particuliere beveiligingsdiensten.

De Bijzondere Vrijwillige Landstorm en vrijwillige burgerwachten waren tijdens de revolutionaire woelingen in 1918 opgericht om met ministeriële toestemming steun te verlenen aan leger of politie bij de van de handhaving of herstel van de openbare orde. De ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie waren belast met het toezicht op deze organisaties. Echter al in 1940 werden de BVL en de vrijwillige burgerwachten door de Duitsers opgeheven.

Ook voor weerbaarheids- en schietverenigingen werd een uitzondering van het wettelijk verbod gemaakt. Erkenning van een vereniging als schiet- of weerbaarheidsvereniging kan door de minister van Defensie geschieden. Het is deze verenigingen echter uitdrukkelijk verboden steun te verlenen aan leger of politie. Met betrekking tot deze organisaties is de Wet op de weerkorpsen na de Tweede Wereldoorlog nauwelijks meer gebruikt om het oorspronkelijke onderwerp van zorg te beteugelen.

Geheel anders is dat met de vierde categorie organisaties die toegelaten konden worden: de particuliere bewakingsdiensten. Particuliere beveiligingsdiensten kregen in feite op oneigenlijke gronden een wettelijke basis. De wet had immers een ander oogmerk dan de regulering van de particuliere beveiligingsindustrie. De omschrijving in de wet van een weerkorps was echter zo ruim dat ook particuliere beveiligingsorganisaties (pbo's) onder de definitie vielen. Bij beschikking van 20 maart 1939 (Stcrt. 64) gaf de minister van Justitie nadere regels voor de pbo's. De regels betroffen hoofdzakelijk personeel, werkzaamheden, inrichting en opzet van de pbo's. De plaatselijke politie zag toe op de naleving van de voorschriften.

Na de Tweede Wereldoorlog nam de beveiligingsindustrie een hoge vlucht. Onder druk van de toenemende criminaliteit was de politie genoodzaakt prioriteiten te stellen en preventieve taken af te stoten. Steeds vaker werd een beroep gedaan op pbo's en deden nieuwe vormen van particuliere bewaking en beveiliging hun intrede. In 1974 stelde de minister van Justitie de Werkgroep Beveiliging en Bewaking (WBB) in die tot taak kreeg om de problemen van justitiële en politiële aard op het gebied van beveiliging en bewaking te inventariseren en voorstellen te doen omtrent verbetering van de regelgeving. In 1975 en 1977 bracht de werkgroep haar rapporten uit. Geconcludeerd werd dat de pbo's een nuttige en noodzakelijke functie vervullen maar dat regelgeving in een aparte wet gewenst was. Gezien de dringende noodzaak tot wijziging van de regels werd echter geadviseerd eerst de amvb te wijzigen. Op grond van het eindrapport van de WBB werd in 1979 de amvb van 1938 aangepast (Stb. 1979, 475). Een gevolg van deze maatregelen was een strakker overheidstoezicht op de pbo's.

Op advies van de WBB werd in 1979 door de minister van Justitie het Adviescollege Bewaking en Beveiliging (ABB) ingesteld. Deze bracht in 1988 advies uit. Ook het ABB pleitte voor regulering van de activiteiten van de bewakings- en beveiligingsindustrie in een aparte Wet op de Bewakings- en Beveiligingsorganisaties naast de bestaande Wet op de Weerkorpsen. Kort na het uitbrengen van het advies paste de minister van Justitie de beschikking pbo aan. Om eenheid en systematiek in de regelgeving te brengen werden de op pbo's betrekking hebbende beschikkingen in één regeling samengebracht, waarin ook enkele wijzigingen werden aangebracht (Stcrt. 1988, 161).

Vooruitlopend op een algehele herziening van de wet op de weerkorpsen werd deze in 1991 gewijzigd (Stb. 1991, 594). De wijziging was beperkt tot die onderdelen die dringend een nieuwe regeling behoefden. Voortaan werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de weerkorpsen en de pbo's. De citeertitel werd dan ook gewijzigd in de `Wet op de Weerkorpsen en de Particuliere Beveiligingsorganisaties'. Een belangrijke wijziging was dat het sanctiesysteem uitgebreid werd. Aanvankelijk kon de minister slechts een vergunning intrekken. Nu kon hij ook bij overtreding van de voorschriften een administratieve boete opleggen. De Wet op de weerkorpsen werd onder de werking van de Wet op de Economische Delicten gebracht, hetgeen meer mogelijkheden bracht voor opsporing en vervolging van overtredingen. Bovendien werden ook de particuliere recherchebureaus (prb's) onder de werking van de wet gebracht. De definitie van een pbo werd uit de amvb overgeheveld naar de wet en kwam te luiden: `een door een of meer personen in het leven geroepen en in stand gehouden organisatie die is gericht of mede is gericht op de feitelijke handhaving van de veiligheid van personen en goederen of van de openbare orde en rust, en die niet wordt aangemerkt als weerkorps'.

Op 8 november 1993 werd aan de Tweede Kamer het wetsvoorstel particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus aangeboden (TK 1993-1994, 23 478). Op 6 november 1997 werd de `Wet van 24 oktober 1997 tot vaststelling van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus' in het Staatsblad gepubliceerd (Stb 1997, 500). De wet is echter niet nog in 1997 in werking getreden en valt derhalve voorlopig buiten de reikwijdte van dit rapport.

4. Algemene selectiecriteria

Het uitgangspunt van onderstaande algemene selectiecriteria is het vormgeven van het selectiedoel, namelijk dat met de over te brengen archiefbescheiden per beleidsterrein een reconstructie van het handelen van de rijksoverheid op hoofdlijnen in relatie tot haar omgeving mogelijk moet zijn. Daardoor blijven bronnen voor de kennis en het begrip van de Nederlandse samenleving en cultuur behouden. Teneinde de selectiedoelstelling te realiseren zijn algemene, op ieder beleidsterein toepasbare selectiecriteria geformuleerd. De waardering van handelingen is gerelateerd aan de selectiedoelstelling: in welke context vinden de handelingen plaats en in hoeverre kan met de neerslag van de handelingen deze doelstelling worden gerealiseerd.

Te bewaren handelingen behoren tot de volgende categorieën:

  • 1. Handelingen die betrekking hebben op de voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

  • 2. Handelingen die betrekking hebben op de evaluatie van beleid op hoofdlijnen.

  • 3. Handelingen die betrekking hebben op de verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

  • 4. Handelingen die betrekking hebben op de (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

  • 5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

  • 6. handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

ad 1. Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkopeling van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.

ad 2. Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid. Hierbij worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.

ad 3. Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere actoren of ter publicatie.

ad 4. Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties of onderdelen daarvan.

ad 5. Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen doeleinden te bereiken. Voorbeelden hiervan zijn gedragscodering, werkinstruering en pseudowetgeving (het vaststellen van beleidsregels)

ad 6. Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.

Onderstaand schema geeft inzicht in de B-waardering per actor en de algemene criteria die daarbij zijn toegepast.

 

Algemene Selectiecriteria

Rijksorgaan

1

2

3

4

5

6

Min. van Defensie

-

-

-

-

-

-

Min. van BiZa

-

-

-

-

-

-

Min. van Justitie

26, 27, 28, 29, 35

26, 28, 29, 35, 39

38, 39, 41, 43, 49, 50

-

47, 51, 53, 54, 64, 65, 69, 72

-

Werkgroep Bewaking en Beveiliging 31 30 - - - -

31

30

-

-

-

-

Adviescollege Bewaking en Beveiliging 55 33, 34 32, 46, - - - -

33, 34

32, 46, 55

-

-

-

-

5. Vaststelling en werking selectielijst

Bij brief van 9 december 1998 is het ontwerp-basisselectiedocument door de Directeur Algemene Zaken Bestuursdepartement van het ministerie van Justitie aangeboden aan de staatssecretaris van OC&W. Conform artikel 3 van het Archiefbesluit is voorafgaand aan de aanbieding driehoeksoverleg gevoerd. Bij dit overleg was, op verzoek van de Archiefcommissie van het Koninklijk Historisch Genootschap, een deskundige op het beleidsterrein aanwezig. Van dit overleg is verslag opgemaakt.

Conform artikel 4 van het Archiefbesluit heeft de selectielijst vanaf 2 december 1998 gedurende acht weken ter publieke inzage gelegen bij de registratiebalie van het Algemeen Rijksarchief evenals in de bibliotheken van het ministerie van Justitie, het ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie, hetgeen was aangekondigd in Staatscourant 230 van 1 december 1998. Hierop is geen reactie ontvangen.

Conform artikel 5 van de Archiefwet is het ontwerp-basisselectiedocument alsmede het verslag van het driehoeksoverleg door de staatssecretaris van OC&W ter advisering voorgelegd aan de Raad voor Cultuur. In de vergadering van 10 februari 1999 van de Uitvoeringscommissie Archieven van de Raad voor Cultuur is het ontwerp behandeld. Bij de voorbereiding van het advies heeft de Raad ook het driehoeksverslag betrokken. Op 31 maart 1999 heeft de Raad voor Cultuur advies uitgebracht (arc-99.203/2). Naast een enkele redactionele aanpassing heeft het advies geen aanleiding gegeven tot het wijzigen van de waardering van de handeling handelingen.

De werking van deze selectielijst is beperkt tot actoren voor wie de minister van Justitie zorgdrager is. Handelingen van overige actoren zijn in deze lijst niet gewaardeerd.

De handelingen uit het bijbehorende rapport institutioneel onderzoek zijn in dit basisselectiedocument per actor gegroepeerd. De nummers van de handelingen in de selectielijst komen overeen met nummering van de handelingen in het rapport institutioneel onderzoek. Per handeling wordt de waardering vermeld. `B' staat voor bewaren, waarbij tussen haakjes het relevante selectiecriterium vermeld staat. `V' staat voor vernietigen na ommekomst van gemelde termijn.

Voor een overzicht van actoren en een lijst van afkortingen wordt verwezen naar het rapport institutioneel onderzoek.

Selectielijst

6. Minister van Defensie

1.

handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

2.

handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten, algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

3.

handeling: het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

4.

handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

5.

handeling: het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften van de Staten-Generaal, aan overige Kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten van burgers inzake ontwikkelingen betreffende weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

6.

handeling: het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen inzake weerkorpsen en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad van State en/of kantonrechter

periode: 1945-

waardering:

7.

handeling: het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake weerkorpsen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

periode: 1945-

waardering:

8.

handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

9.

handeling: het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

10.

handeling: het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

11.

handeling: het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

12.

handeling: het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het terrein van weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

13.

handeling: het machtigen van leden van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm om vrijwillig in werkelijke dienst van de Koninklijke Landmacht te komen ter handhaving of herstel van de openbare orde

grondslag: art. 1a amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

14.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van regels over bewapening, kleding en uitrusting van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm

grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

15.

handeling: het toezien op naleving van de regels over bewapening, kleding en uitrusting van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm

grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

20.

handeling: het toezien op de bezetting van de rangen, het houden van oefeningen, marsen en parades, het opleidingsprogramma, de aankoop, bewaring en onderhoud van wapens, munitie en overige uitrusting van vrijwillige burgerwachten

grondslag: art. 7.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

23.

handeling: het voor (on)bepaalde tijd erkennen van een organisatie als weerbaarheids- of schietvereniging of het intrekken van de erkenning

grondslag: art. 1c, 9.1, 9.2 of 9.3 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

24.

handeling: het in bijzondere gevallen verlenen van vergunning aan een weerbaarheids- of schietvereniging om in gezamenlijk verband op te treden tot het verrichten van of deelnemen aan eerbetoon

grondslag: art. 15 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

25.

handeling: het goedkeuren van uniformkleding en onderscheidingstekens van een weerbaarheids- of schietvereniging

grondslag: art. 16 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

7. Minister van Binnenlandse Zaken

1.

handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

2.

handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten, algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

3.

handeling: het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

4.

handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

5.

handeling: het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften van de Staten-Generaal, aan overige Kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten van burgers inzake ontwikkelingen betreffende weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

6.

handeling: het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen inzake weerkorpsen en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad van State en/of kantonrechter

periode: 1945-

waardering:

7.

handeling: het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake weerkorpsen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

periode: 1945-

waardering:

8.

handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

9.

handeling: het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

10.

handeling: het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

11.

handeling: het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek inzake weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

12.

handeling: het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het terrein van weerkorpsen

periode: 1945-

waardering:

14.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van regels over bewa-pening, kleding en uitrusting van

de Bijzondere Vrijwillige Land-

storm

grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

15.

handeling: het toezien op naleving van de regels over bewapening, kleding en uitrusting van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm

grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

16.

handeling: het ontvangen van inlichtingen over financiën, samenstelling, inrichting, beheer en bewapening van (onderdelen van) de Bijzondere Vrijwillige Landstorm

grondslag: art. 3 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

17.

handeling: het goedkeuren van de reglementen van een vrijwillige burgerwacht

grondslag: art. 4.1 of 4.4 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

18.

handeling: het voor (on)bepaalde tijd erkennen van een organisatie als vrijwillige burgerwacht of het intrekken van de erkenning

grondslag: art. 1b, 4.1, 4.2 of 4.3 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

19.

handeling: het verlenen van toestemming aan een vrijwillige burgerwacht voor openbaar vertoon buiten de gemeente van vestiging

grondslag: art. 6 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

20.

handeling: het toezien op de bezetting van de rangen, het houden van oefeningen, marsen en parades, het opleidingsprogramma, de aankoop, bewaring en onderhoud van wapens, munitie en overige uitrusting van vrijwillige burgerwachten

grondslag: art. 7.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

21.

handeling: het ontvangen van inlichtingen over samenstelling, inrichting, beheer en bewapening van vrijwillige burgerwachten

grondslag: art. 8.1 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

22.

handeling: het ontvangen van de begrotingen en jaarrekeningen van de vrijwillige burgerwachten

grondslag: art. 8.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-

waardering:

26.

handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

periode: 1945-

waardering:

27.

handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten, algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten op het gebied van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

periode: 1945-

waardering:

37.

handeling: het voeren van overleg met (particuliere) instanties over onderwerpen betreffende de bewaking en beveiliging door particuliere organisaties

bron: TK 1989/1990, 21426; 1994/95, 23478, nr. 5 blz. 28; 1996/97, 23478, nr. 10, blz 15

waardering:

8. Minister van Justitie

26.

handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

periode: 1945-

waardering: B (1, 2)

27.

handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten, algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten op het gebied van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

periode: 1945-

waardering: B (1)

28.

handeling: het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake de afstemming van normen voor elektrotechnische onderdelen van alarmapparatuur en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties

bron: TK 1996/97, 23 478, nr. 10 blz. 2

periode: 1945-

waardering: B (1, 2)

29.

handeling: het instellen van advieslichamen op het gebied van bewaking en beveiliging door particuliere beveiligingsorganisaties alsmede het benoemen van voorzitters en leden

periode: 1945-

waardering: B (1, 2)

35.

handeling: het vaststellen van de opdrachten voor en de rapporten van (wetenschappelijk) onderzoek inzake het werkterrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: B (1, 2)

36.

handeling: het voorbereiden en begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek inzake het werkterrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: V, 2 jaar

37.

handeling: het voeren van overleg met (particuliere) instanties over onderwerpen betreffende de bewaking en beveiliging door particuliere organisaties

bron: TK 1989/1990, 21426; 1994/95, 23478, nr. 5 blz. 28; 1996/97, 23478, nr. 10, blz 15

waardering: V, 2 jaar

38.

handeling: het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen op het terrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: B (3)

39.

handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: B (2, 3)

40.

handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: V, 1 jaar

41.

handeling: het behandelen van klachten van burgers over het optreden van pbo's

bron: TK 1994/95, 23 478, nr. 5 blz. 3-4

waardering: V, 5 jaar

42.

handeling: het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van pbo's en particuliere recherchebureaus

waardering: V, 2 jaar na vervallen (de eindproducten blijven bewaard)

43.

handeling: het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften van de Staten-Generaal, aan overige Kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten van burgers inzake ontwikkelingen betreffende particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: B (3)

44.

handeling: het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het terrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus

waardering: V, 10 jaar

45.

handeling: het verlenen, verlengen, weigeren of intrekken van een toelating van een particuliere beveiligingsorganisatie

grondslag:

  • -

    art. 1.2, 18.1, 18.3, 19.1, 19.2 of 20 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

  • -

    art. 1.2, 18.1, 18.3 of 18.5 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979 (Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)

  • -

    art. 5 of 10 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)

  • -

    periode: 1945-

waardering:

  • -

    eerste verlening en intrekking, V, 10 jaar na beëindiging

  • -

    verlenging en weigering, V, 5 jaar na vervallen

47.

handeling: het aanwijzen van categorieën pbo's waarvoor een vergunning van de minister van Justitie niet vereist is

grondslag: art. 7.1 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)

periode: 1992-

waardering: B (5)

48.

handeling: het ontvangen van een aanmelding van een pbo in een categorie waarvoor een vergunning van de minister van Justitie niet vereist is

grondslag: art. 7.2 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)

periode: 1992-

waardering: V, 2 jaar

49.

handeling: het optreden in een kroonberoep inzake weigering of intrekking van een toelating

grondslag: art. 18.4 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

periode: 1945-1979

waardering: B (3)

50.

handeling: het beslissen op beroep- of bezwaarschriften naar aanleiding van beschikkingen inzake weigering of intrekking van een toelating en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad van State en/of kantonrechter

grondslag:

  • -

    art. 21.4 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979 (Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)

  • -

    Wet Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen

  • -

    Algemene Wet Bestuursrecht

periode: 1979-

waardering: B (3)

51.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van algemene toelatingseisen voor particuliere beveiligingsorganisaties

grondslag:

  • -

    art. 18.1 en 18.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)

  • -

    art. 18.2 of 18.6 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979 (Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)

  • -

    art. 9.1 en 9.3 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)

periode: 1945-

waardering: B (5)

52.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van bijzondere voorschriften aan een toelating van een particuliere beveiligingsorganisatie

grondslag:

  • -

    art. 18.4 of 18.6 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979 (Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)

  • -

    art. 8.3 en 8.4 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)

periode: 1979-

waardering: V, 10 jaar na vervallen

53.

handeling: het sluiten van convenanten met bedrijfssectoren inzake vereisten van bewaking en beveiliging zonder dat deze vereisten worden opgenomen in de regelgeving

bron: TK 1989/1990, 1990/1991, 21 426

periode: 1945-

waardering: B (5)

54.

handeling: het sluiten van convenanten met pbo's over samenwerking en verdeling van politietaken

bron: Tijdschrift voor de Politie 53(1991)6, p. 257

periode: 1945-

waardering: B (5)

56.

handeling: het ontvangen van inlichtingen over de werkzaamheden van een pbo die een spoedopdracht uitvoert in een gemeente waarin deze niet is toegelaten

grondslag: art. III.3 Beschikking toelatingsvoorwaarden particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1983, 144)

periode: 1983-1988

waardering: V, 5 jaar

57.

handeling: het ontvangen van mededelingen van pbo's over maatregelen die zijn getroffen om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens in handen van onbevoegden komen

grondslag: art. 7 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

periode: 1979-1988

waardering: V, 5 jaar

58.

handeling: het verlenen, weigeren of intrekken van toestemming aan een persoon om leiding te geven aan een pbo

grondslag:

  • -

    art. 8 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 9.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 11.1 of 11.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 11.1 of 11.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1979-

waardering: V, 5 jaar

59.

handeling: het goedkeuren van een door een pbo opgestelde instructie voor het personeel

grondslag:

  • -

    art. 10 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 11 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 5.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 5.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1945-

waardering: V, 5 jaar

60.

handeling: het goedkeuren van het uniform dat het personeel van een pbo moet dragen

grondslag:

  • -

    art. 13.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 16.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 12.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 12.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1945-

waardering: V, 5 jaar

61.

handeling: het goedkeuren van de eisen waaraan de afgifte moet voldoen van een verklaring van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging of de Nederlandse Bond voor de Diensthond dat een hond geschikt is om als surveillance- of objectbewakingshond op te treden

grondslag: art. 16.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

periode: 1980-1988

waardering: V, 5 jaar

62.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van nadere regels omtrent het gebruik van honden door pbo's

grondslag: art. 16.4 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

periode: 1980-1988

waardering: V, 5 jaar

63.

handeling: het ontvangen een jaarverslag van een pbo over de verrichte beveiligingswerkzaamheden

grondslag:

  • -

    art. 17 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 20 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 10.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 10.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1979-

waardering: V, 2 jaar

64.

handeling: het goedkeuren van de eisen en het reglement van het examen dat door beveiligingspersoneel met goed gevolg moet worden afgelegd voor het behalen van het voorgeschreven diploma

grondslag:

- art. 11.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173), zoals toegevoegd bij beschikking van 22 september 1982 (Stcrt. 1982, 232)

  • -

    art. 12.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 16.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 16.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1982-

waardering: B (5)

65.

handeling: het verlenen van gedeeltelijke of gehele ontheffing van één of meer toelatingseisen

grondslag:

  • -

    art. 20 Beschikking particuliere nachtveiligheidsdiensten (Stcrt. 1939, 64)

  • -

    art. 19 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 23 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

periode: 1945-1992

waardering: B (5)

66.

handeling: het verlenen van ontheffing van de bepaling dat een beambte uitsluitend beveiligingswerkzaamheden mag verrichten indien hij in het bezit is van een erkend diploma

grondslag:

  • -

    art. 16.7 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232), vernummerd tot art. 16.6 bij beschikking van 2 november 1993 (Stcrt. 1993, 223), vernummerd tot art. 16.5 bij beschikking van 13 maart 1997 (Stcrt. 1997, 55)

  • -

    art. 16.5 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1992-

waardering: V, 5 jaar

67.

handeling: het verlenen van ontheffing van de bepaling dat een beambte uitsluitend ongeüniformeerd beveiligingswerkzaamheden mag verrichten indien hij in het bezit is van het Vakdiploma Beveiliging van de Stichting Vakexamens Particuliere Beveiligingsorganisaties

grondslag:

  • -

    art. 17.3 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232), zoals gewijzigd bij beschikking van 20 december 1996 (Stcrt. 1996, 249)

  • -

    art. 17.3 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1992-

waardering: V, 5 jaar

68.

handeling: het ten behoeve van de centrale administratie van ongediplomeerde beveiligingsbeambten ontvangen en registreren van een verklaring van afgifte van een tijdelijk (groen) legitimatiebewijs

bron:

  • -

    circulaire van de minister van Justitie van 1 augustus 1988, nr. 1056/588

  • -

    circulaire van de minister van Justitie van 7 februari 1994, nr. 421621/594/DR

periode: 1982-

waardering: V, 2 jaar na afsluiting van het gegevensbestand

69.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van voorschriften met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting van particuliere alarmcentrales

grondslag:

  • -

    art. 22.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 21.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 21.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1988-

waardering: B (5)

70.

handeling: het goedkeuren van de maatregelen die door particuliere alarmcentrales zijn getroffen met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting

grondslag:

  • -

    art. 20 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 22.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

periode: 1979-1992

waardering: V, 5 jaar

71.

handeling: het verlenen van ontheffing van de eisen met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting van particuliere alarmcentrales

grondslag:

  • -

    art. 21.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 21.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1992-

waardering: V, 5 jaar

72.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van voorschriften met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting van particuliere geld- en waardetransportbedrijven

grondslag:

  • -

    art. 22.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

  • -

    art. 23.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 23.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1988-

waardering: B (5)

73.

handeling: het goedkeuren van de maatregelen die door geld- en waardetransportbedrijven zijn getroffen met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting

grondslag:

  • -

    art. 23 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)

  • -

    art. 22.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)

periode: 1979-1992

waardering: V, 5 jaar

74.

handeling: het verlenen van ontheffing van de eisen met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting van particuliere geld- en waardetransportbedrijven

grondslag:

  • -

    art. 23.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)

  • -

    art. 23.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)

periode: 1992-

waardering: V, 5 jaar

75.

handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van nadere richtlijnen over de A en B-toelating van geld- en waardetransportbedrijven

grondslag: art. 21 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173), zoals gewijzigd bij beschikking van 22 maart 1985 (Stcrt. 1985, 74)

periode: 1979-1985

waardering: V, 5 jaar

9. Werkgroep Bewaking en Beveiliging

30.

handeling: het inventariseren van en rapporteren over de problemen van justitiële en politiële aard op het gebied van beveiliging en bewaking door particuliere organisaties

grondslag: beschikking van de minister van Justitie van 10 juni 1974, Politie Nr. 623 J 574.

bron: Stcrt. 1974, 127

periode: 1974-1977

waardering: B (2)

31.

handeling: het adviseren van de minister van Justitie omtrent de problemen van justitiële en politiële aard op het gehele gebied van de beveiliging en bewaking door particuliere organisaties

grondslag: beschikking van de minister van Justitie van 10 juni 1974, Politie Nr. 623 J 574.

bron: Stcrt. 1974, 127

periode: 1974-1977

waardering: B (1)

10. Adviescollege Bewaking en Beveiliging

32.

handeling: het rapporteren aan de minister van Justitie over ontwikkelingen op het gebied van de bewaking en beveiliging door pbo's

grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr. 264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)

periode: 1979-1996

waardering: B (2)

33.

handeling: het adviseren van de minister van Justitie omtrent aanpassing van de uitvoeringsbesluiten van de Wet op de Weerkorpsen

grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr. 264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)

periode: 1979-1996

waardering: B (1)

34.

handeling: het adviseren van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken met betrekking tot het ontwerpen van een wet, ter vervanging van de Wet op de Weerkorpsen

grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr. 264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)

periode: 1979-1996

waardering: B (1)

46.

handeling: het desgevraagd adviseren van de minister van Justitie omtrent het beleid inzake de toelating van pbo's

grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr. 264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)

periode: 1979-1996

waardering: B (2)

55.

handeling: het adviseren van de minister van Justitie met betrekking tot het overheidstoezicht op de bewaking- en beveiligingsbranche

grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr. 264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)

periode: 1979-1996

waardering: B (2)