1. Wettelijk kader en achtergronden
Ingevolge artikel 3 van de Archiefwet 1995 (Stb. 276) dient de overheid haar archiefbescheiden
in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren. Onder archiefbescheiden
is niet slechts 'papier' te verstaan, maar alle bescheiden, ongeacht de vorm, die
door een overheidsorgaan zijn ontvangen of opgemaakt (en naar hun aard bestemd zijn
daaronder te berusten), dus ook digitaal vastgelegde informatie.
Het in goede en geordende staat bewaren van archiefbescheiden houdt mede in dat een
overheidsarchief op gezette tijden wordt geschoond. In dat verband geldt zowel een
verplichting tot vernietiging als een overbrengingsplicht. Beide rusten op degene
die de bestuurlijke verantwoordelijkheid draagt voor het beheer van het desbetreffende
archief, de zorgdrager.
De vernietigingsplicht van de zorgdrager is in artikel 3 van de Aw 1995 neergelegd,
de verplichting tot overbrenging in artikel 12, dat bepaalt dat de zorgdrager zijn
archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen, ter blijvende bewaring
overbrengt naar een archiefbewaarplaats wanneer zij ouder zijn dan twintig jaar.
Wat de archiefbescheiden van (onder meer) de ministeries en de Hoge Colleges van Staat
aangaat, is de aangewezen archiefbewaarplaats het Algemeen Rijksarchief (ARA) te 's-Gravenhage,
een onderdeel van de Rijksarchiefdienst (RAD). Deze dienst ressorteert onder de Minister
van OCenW en staat onder leiding van de algemene rijksarchivaris.
In verband met de selectie van hun archiefbescheiden in een (op termijn) te vernietigen
deel en een (na twintig jaar) over te brengen gedeelte zijn zorgdragers verplicht
selectielijsten op te stellen. In een selectielijst dient te worden aangegeven welke
archiefbescheiden voor vernietiging, dan wel voor blijvende bewaring in aanmerking
komen. Voorts dient een selectielijst de termijnen aan te geven, waarna de te vernietigen
bestanddelen inderdaad moeten worden vernietigd.
Een selectielijst is naar haar aard een duurzaam instrument. Het ligt in de rede dat
een organisatie een vastgestelde lijst niet een enkele keer toepast op het reeds gevormde
archief, maar haar bij de hand houdt om periodiek een bepaalde aanwas van archiefmateriaal
af te voeren, enerzijds ter vernietiging, anderzijds voor overbrenging ter blijvende
bewaring in een archiefbewaarplaats. Voor de hand ligt derhalve dat een overheidsorganisatie
een selectielijst ook voor de administratieve inrichting en het beheer van haar archief
benut: dossiers kunnen bij de vorming of het opbergen reeds worden geclassificeerd
naar hun uiteindelijke bestemming, subsidiair gerangschikt op vernietigingsjaar. Een
selectielijst vormt zo een belangrijk onderdeel van het instrumentarium voor het beheer
van de documentaire informatievoorziening in een overheidsorganisatie. Wel moet na
hooguit twintig jaar een selectielijst worden vervangen.
Bij het ontwerpen van een selectielijst dient ingevolge art. 2, lid 1 van het Archiefbesluit
1995 (Stb. 671) rekening gehouden te worden met de taak van het betrokken overheidsorgaan
en zijn verhouding tot andere overheidsorganen, met de waarde van de archiefbescheiden
als bestanddeel van het cultureel erfgoed en met het belang van de in de bescheiden
voorkomende gegevens voor de overheidsorganen, voor recht- of bewijszoekenden en voor
historisch onderzoek.
Voorts moeten ingevolge art. 3 van het Ab 1995 bij het ontwerpen van een selectielijst
ten minste betrokken zijn een deskundige op het gebied van de organisatie en taken
van het desbetreffende overheidsorgaan, een deskundige ten aanzien van het beheer
van de archiefbescheiden van dat orgaan en (een vertegenwoordiger van) de algemene
rijksarchivaris: dit is het zogeheten (archiefwettelijke) driehoeksoverleg.
2. Opzet van een BSD
Een basis-selectiedocument (BSD) is een bijzondere vorm van een selectielijst. In
de regel heeft een BSD niet zozeer betrekking op (alle) archiefbescheiden van een
(enkele) organisatie, als wel op het geheel van de bescheiden die de administratieve
neerslag vormen van het overheidshandelen op een bepaald terrein. Een BSD betreft
doorgaans dan ook archiefbescheiden van verschillende overheidsorganen (veelal ook
diverse zorgdragers), en wel voor zover de desbetreffende actoren op het terrein in
kwestie werkzaam zijn (geweest).
Voorts is het niveau waarop geselecteerd wordt niet dat van de stukken zelf, maar
dat van de handelingen waarvan die archiefbescheiden de administratieve neerslag vormen.
Een BSD is derhalve geen opsomming van (categorieën) stukken, maar een lijst van handelingen
van overheidsactoren, waarbij elke handeling is voorzien van een waardering en (indien
van toepassing) een vernietigingstermijn. Wel geldt dat een BSD met het oog op het
werkterrein van PIVOT beperkt blijft tot de handelingen van organen van de centrale
overheid.
Ten slotte behoort bij een BSD een rapport institutioneel onderzoek (RIO), waarin
het terrein waarop de selectielijst betrekking heeft wordt beschreven en waarin de
handelingen die in het BSD voorkomen, in hun functionele context worden geplaatst
en toegelicht, uitgaande van de taken en bevoegdheden van de betrokken organen.
De genoemde specifieke kenmerken van een BSD staan in verband met de hieronder gememoreerde
selectiedoelstelling van de RAD en de in het kader van het selectiebeleid van de RAD
ontwikkelde zogeheten PIVOT-methode. Voor de achtergronden van een en ander wordt
verwezen naar de algemene inleiding van het RIO dat bij dit BSD behoort.
3. Hoofdlijnen van het handelen
Toen in de dertiger jaren de NSB ontstond, richtte de partij een eigen weerafdeling
op om in uniform bij partijbijeenkomsten de openbare orde te handhaven. Dit was aanleiding
om in het Wetboek van Strafrecht een verbod op te nemen op het in het openbaar uiting
geven aan een staatkundig streven met kleding of opvallende onderscheidingstekens,
het uniformverbod (Stb. 1933, 476). Hiermee werd de eerste aanzet gegeven tot beleidsvorming
op het terrein van de weerkorpsen. De maatregel bleek echter onvoldoende effect te
sorteren. Daarom werd bij wet verboden dergelijke quasi-politiële of quasi-militaristische
organisaties tot stand te brengen, daarvan deel uit te maken of deze te steunen. Met
deze Wet op de weerkorpsen (Stb. 1936, 206) werden weerkorpsen voor het eerst onder
een bestuursrechtelijke regeling gebracht. Uitgangspunt van deze wet was, aldus de
toenmalige minister van Justitie, dat het de taak is van de overheid te zorgen voor
de handhaving van de openbare orde en rust en het daarom op haar weg ligt maatregelen
te nemen als andere groeperingen deze taak proberen over te nemen.
De wet omschreef een weerkorps als een `organisatie van particulieren, welke gericht
is op of voorbereidt tot het in onderling verband verrichten van of deelnemen aan
hetgeen tot de taak behoort van weermacht of politie in handhaving van de uit- en
inwendige veiligheid en van de openbare orde en rust'. Bij of krachtens algemene maatregel
van bestuur konden echter organisaties worden toegelaten.
Zo werd bij amvb van 2 juli 1938 (Stb. 247) een uitzondering van het wettelijk verbod
gemaakt voor de Bijzondere Vrijwillige Landstorm (BVL), vrijwillige burgerwachten,
weerbaarheids- en schietverenigingen en particuliere beveiligingsdiensten.
De Bijzondere Vrijwillige Landstorm en vrijwillige burgerwachten waren tijdens de
revolutionaire woelingen in 1918 opgericht om met ministeriële toestemming steun te
verlenen aan leger of politie bij de van de handhaving of herstel van de openbare
orde. De ministers van Binnenlandse Zaken en van Defensie waren belast met het toezicht
op deze organisaties. Echter al in 1940 werden de BVL en de vrijwillige burgerwachten
door de Duitsers opgeheven.
Ook voor weerbaarheids- en schietverenigingen werd een uitzondering van het wettelijk
verbod gemaakt. Erkenning van een vereniging als schiet- of weerbaarheidsvereniging
kan door de minister van Defensie geschieden. Het is deze verenigingen echter uitdrukkelijk
verboden steun te verlenen aan leger of politie. Met betrekking tot deze organisaties
is de Wet op de weerkorpsen na de Tweede Wereldoorlog nauwelijks meer gebruikt om
het oorspronkelijke onderwerp van zorg te beteugelen.
Geheel anders is dat met de vierde categorie organisaties die toegelaten konden worden:
de particuliere bewakingsdiensten. Particuliere beveiligingsdiensten kregen in feite
op oneigenlijke gronden een wettelijke basis. De wet had immers een ander oogmerk
dan de regulering van de particuliere beveiligingsindustrie. De omschrijving in de
wet van een weerkorps was echter zo ruim dat ook particuliere beveiligingsorganisaties
(pbo's) onder de definitie vielen. Bij beschikking van 20 maart 1939 (Stcrt. 64) gaf
de minister van Justitie nadere regels voor de pbo's. De regels betroffen hoofdzakelijk
personeel, werkzaamheden, inrichting en opzet van de pbo's. De plaatselijke politie
zag toe op de naleving van de voorschriften.
Na de Tweede Wereldoorlog nam de beveiligingsindustrie een hoge vlucht. Onder druk
van de toenemende criminaliteit was de politie genoodzaakt prioriteiten te stellen
en preventieve taken af te stoten. Steeds vaker werd een beroep gedaan op pbo's en
deden nieuwe vormen van particuliere bewaking en beveiliging hun intrede. In 1974
stelde de minister van Justitie de Werkgroep Beveiliging en Bewaking (WBB) in die
tot taak kreeg om de problemen van justitiële en politiële aard op het gebied van
beveiliging en bewaking te inventariseren en voorstellen te doen omtrent verbetering
van de regelgeving. In 1975 en 1977 bracht de werkgroep haar rapporten uit. Geconcludeerd
werd dat de pbo's een nuttige en noodzakelijke functie vervullen maar dat regelgeving
in een aparte wet gewenst was. Gezien de dringende noodzaak tot wijziging van de regels
werd echter geadviseerd eerst de amvb te wijzigen. Op grond van het eindrapport van
de WBB werd in 1979 de amvb van 1938 aangepast (Stb. 1979, 475). Een gevolg van deze
maatregelen was een strakker overheidstoezicht op de pbo's.
Op advies van de WBB werd in 1979 door de minister van Justitie het Adviescollege
Bewaking en Beveiliging (ABB) ingesteld. Deze bracht in 1988 advies uit. Ook het ABB
pleitte voor regulering van de activiteiten van de bewakings- en beveiligingsindustrie
in een aparte Wet op de Bewakings- en Beveiligingsorganisaties naast de bestaande
Wet op de Weerkorpsen. Kort na het uitbrengen van het advies paste de minister van
Justitie de beschikking pbo aan. Om eenheid en systematiek in de regelgeving te brengen
werden de op pbo's betrekking hebbende beschikkingen in één regeling samengebracht,
waarin ook enkele wijzigingen werden aangebracht (Stcrt. 1988, 161).
Vooruitlopend op een algehele herziening van de wet op de weerkorpsen werd deze in
1991 gewijzigd (Stb. 1991, 594). De wijziging was beperkt tot die onderdelen die dringend
een nieuwe regeling behoefden. Voortaan werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen
de weerkorpsen en de pbo's. De citeertitel werd dan ook gewijzigd in de `Wet op de
Weerkorpsen en de Particuliere Beveiligingsorganisaties'. Een belangrijke wijziging
was dat het sanctiesysteem uitgebreid werd. Aanvankelijk kon de minister slechts een
vergunning intrekken. Nu kon hij ook bij overtreding van de voorschriften een administratieve
boete opleggen. De Wet op de weerkorpsen werd onder de werking van de Wet op de Economische
Delicten gebracht, hetgeen meer mogelijkheden bracht voor opsporing en vervolging
van overtredingen. Bovendien werden ook de particuliere recherchebureaus (prb's) onder
de werking van de wet gebracht. De definitie van een pbo werd uit de amvb overgeheveld
naar de wet en kwam te luiden: `een door een of meer personen in het leven geroepen
en in stand gehouden organisatie die is gericht of mede is gericht op de feitelijke
handhaving van de veiligheid van personen en goederen of van de openbare orde en rust,
en die niet wordt aangemerkt als weerkorps'.
Op 8 november 1993 werd aan de Tweede Kamer het wetsvoorstel particuliere beveiligingsorganisaties
en recherchebureaus aangeboden (TK 1993-1994, 23 478). Op 6 november 1997 werd de
`Wet van 24 oktober 1997 tot vaststelling van de Wet particuliere beveiligingsorganisaties
en recherchebureaus' in het Staatsblad gepubliceerd (Stb 1997, 500). De wet is echter
niet nog in 1997 in werking getreden en valt derhalve voorlopig buiten de reikwijdte
van dit rapport.
4. Algemene selectiecriteria
Het uitgangspunt van onderstaande algemene selectiecriteria is het vormgeven van het
selectiedoel, namelijk dat met de over te brengen archiefbescheiden per beleidsterrein
een reconstructie van het handelen van de rijksoverheid op hoofdlijnen in relatie
tot haar omgeving mogelijk moet zijn. Daardoor blijven bronnen voor de kennis en het
begrip van de Nederlandse samenleving en cultuur behouden. Teneinde de selectiedoelstelling
te realiseren zijn algemene, op ieder beleidsterein toepasbare selectiecriteria geformuleerd.
De waardering van handelingen is gerelateerd aan de selectiedoelstelling: in welke
context vinden de handelingen plaats en in hoeverre kan met de neerslag van de handelingen
deze doelstelling worden gerealiseerd.
Te bewaren handelingen behoren tot de volgende categorieën:
-
1. Handelingen die betrekking hebben op de voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.
-
2. Handelingen die betrekking hebben op de evaluatie van beleid op hoofdlijnen.
-
3. Handelingen die betrekking hebben op de verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan
andere actoren.
-
4. Handelingen die betrekking hebben op de (her)inrichting van organisaties belast met
beleid op hoofdlijnen.
-
5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen
plaatsvindt.
-
6. handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering en direct zijn gerelateerd
aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden
en incidenten.
ad 1. Hieronder wordt verstaan agendavorming, het analyseren van informatie, het formuleren
van adviezen met het oog op toekomstig beleid, het ontwerpen van beleid of het plannen
van dat beleid, alsmede het nemen van beslissingen over de inhoud van beleid en terugkopeling
van beleid. Dit omvat het kiezen en specificeren van de doeleinden en de instrumenten.
ad 2. Hieronder wordt verstaan het beschrijven en beoordelen van de inhoud, het proces
of de effecten van beleid. Hieronder valt ook het toetsen van en het toezien op beleid.
Hierbij worden niet per se consequenties getrokken zoals bij terugkoppeling van beleid.
ad 3. Hieronder valt tevens het uitbrengen van verslag over beleid op hoofdlijnen aan andere
actoren of ter publicatie.
ad 4. Hieronder wordt verstaan het instellen, wijzigen of opheffen van organen, organisaties
of onderdelen daarvan.
ad 5. Onder beleidsuitvoering wordt verstaan het toepassen van instrumenten om de gekozen
doeleinden te bereiken. Voorbeelden hiervan zijn gedragscodering, werkinstruering
en pseudowetgeving (het vaststellen van beleidsregels)
ad 6. Bijvoorbeeld in het geval de ministeriële verantwoordelijkheid is opgeheven en/of
wanneer er sprake is van oorlogstoestand, staat van beleg of toepassing van noodwetgeving.
Onderstaand schema geeft inzicht in de B-waardering per actor en de algemene criteria
die daarbij zijn toegepast.
|
Algemene Selectiecriteria
|
Rijksorgaan
|
1
|
2
|
3
|
4
|
5
|
6
|
Min. van Defensie
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
Min. van BiZa
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
-
|
Min. van Justitie
|
26, 27, 28, 29, 35
|
26, 28, 29, 35, 39
|
38, 39, 41, 43, 49, 50
|
-
|
47, 51, 53, 54, 64, 65, 69, 72
|
-
|
Werkgroep Bewaking en Beveiliging 31 30 - - - -
|
31
|
30
|
-
|
-
|
-
|
-
|
Adviescollege Bewaking en Beveiliging 55 33, 34 32, 46, - - - -
|
33, 34
|
32, 46, 55
|
-
|
-
|
-
|
-
|
5. Vaststelling en werking selectielijst
Bij brief van 9 december 1998 is het ontwerp-basisselectiedocument door de Directeur
Algemene Zaken Bestuursdepartement van het ministerie van Justitie aangeboden aan
de staatssecretaris van OC&W. Conform artikel 3 van het Archiefbesluit is voorafgaand
aan de aanbieding driehoeksoverleg gevoerd. Bij dit overleg was, op verzoek van de
Archiefcommissie van het Koninklijk Historisch Genootschap, een deskundige op het
beleidsterrein aanwezig. Van dit overleg is verslag opgemaakt.
Conform artikel 4 van het Archiefbesluit heeft de selectielijst vanaf 2 december 1998
gedurende acht weken ter publieke inzage gelegen bij de registratiebalie van het Algemeen
Rijksarchief evenals in de bibliotheken van het ministerie van Justitie, het ministerie
van OC&W en de rijksarchieven in de provincie, hetgeen was aangekondigd in Staatscourant
230 van 1 december 1998. Hierop is geen reactie ontvangen.
Conform artikel 5 van de Archiefwet is het ontwerp-basisselectiedocument alsmede het
verslag van het driehoeksoverleg door de staatssecretaris van OC&W ter advisering
voorgelegd aan de Raad voor Cultuur. In de vergadering van 10 februari 1999 van de
Uitvoeringscommissie Archieven van de Raad voor Cultuur is het ontwerp behandeld.
Bij de voorbereiding van het advies heeft de Raad ook het driehoeksverslag betrokken.
Op 31 maart 1999 heeft de Raad voor Cultuur advies uitgebracht (arc-99.203/2). Naast
een enkele redactionele aanpassing heeft het advies geen aanleiding gegeven tot het
wijzigen van de waardering van de handeling handelingen.
De werking van deze selectielijst is beperkt tot actoren voor wie de minister van
Justitie zorgdrager is. Handelingen van overige actoren zijn in deze lijst niet gewaardeerd.
De handelingen uit het bijbehorende rapport institutioneel onderzoek zijn in dit basisselectiedocument
per actor gegroepeerd. De nummers van de handelingen in de selectielijst komen overeen
met nummering van de handelingen in het rapport institutioneel onderzoek. Per handeling
wordt de waardering vermeld. `B' staat voor bewaren, waarbij tussen haakjes het relevante
selectiecriterium vermeld staat. `V' staat voor vernietigen na ommekomst van gemelde
termijn.
Voor een overzicht van actoren en een lijst van afkortingen wordt verwezen naar het
rapport institutioneel onderzoek.
6. Minister van Defensie
1.
handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid
inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
2.
handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten,
algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
3.
handeling: het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
4.
handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
5.
handeling: het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften
van de Staten-Generaal, aan overige Kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman
naar aanleiding van klachten van burgers inzake ontwikkelingen betreffende weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
6.
handeling: het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen inzake
weerkorpsen en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad van
State en/of kantonrechter
periode: 1945-
waardering:
7.
handeling: het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale
regelingen inzake weerkorpsen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele
organisaties
periode: 1945-
waardering:
8.
handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen
inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
9.
handeling: het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
10.
handeling: het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen
van onderzoeksrapporten inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
11.
handeling: het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek
inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
12.
handeling: het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die
actief zijn op het terrein van weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
13.
handeling: het machtigen van leden van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm om vrijwillig
in werkelijke dienst van de Koninklijke Landmacht te komen ter handhaving of herstel
van de openbare orde
grondslag: art. 1a amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
14.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van regels over bewapening, kleding
en uitrusting van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm
grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
15.
handeling: het toezien op naleving van de regels over bewapening, kleding en uitrusting
van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm
grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
20.
handeling: het toezien op de bezetting van de rangen, het houden van oefeningen, marsen
en parades, het opleidingsprogramma, de aankoop, bewaring en onderhoud van wapens,
munitie en overige uitrusting van vrijwillige burgerwachten
grondslag: art. 7.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
23.
handeling: het voor (on)bepaalde tijd erkennen van een organisatie als weerbaarheids-
of schietvereniging of het intrekken van de erkenning
grondslag: art. 1c, 9.1, 9.2 of 9.3 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering
van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
24.
handeling: het in bijzondere gevallen verlenen van vergunning aan een weerbaarheids-
of schietvereniging om in gezamenlijk verband op te treden tot het verrichten van
of deelnemen aan eerbetoon
grondslag: art. 15 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
25.
handeling: het goedkeuren van uniformkleding en onderscheidingstekens van een weerbaarheids-
of schietvereniging
grondslag: art. 16 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
7. Minister van Binnenlandse Zaken
1.
handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid
inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
2.
handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten,
algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
3.
handeling: het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
4.
handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
5.
handeling: het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften
van de Staten-Generaal, aan overige Kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman
naar aanleiding van klachten van burgers inzake ontwikkelingen betreffende weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
6.
handeling: het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen inzake
weerkorpsen en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures voor de Raad van
State en/of kantonrechter
periode: 1945-
waardering:
7.
handeling: het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale
regelingen inzake weerkorpsen en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele
organisaties
periode: 1945-
waardering:
8.
handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen
inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
9.
handeling: het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
10.
handeling: het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen
van onderzoeksrapporten inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
11.
handeling: het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek
inzake weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
12.
handeling: het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die
actief zijn op het terrein van weerkorpsen
periode: 1945-
waardering:
14.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van regels over bewa-pening, kleding
en uitrusting van
de Bijzondere Vrijwillige Land-
storm
grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
15.
handeling: het toezien op naleving van de regels over bewapening, kleding en uitrusting
van de Bijzondere Vrijwillige Landstorm
grondslag: art. 2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
16.
handeling: het ontvangen van inlichtingen over financiën, samenstelling, inrichting,
beheer en bewapening van (onderdelen van) de Bijzondere Vrijwillige Landstorm
grondslag: art. 3 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
17.
handeling: het goedkeuren van de reglementen van een vrijwillige burgerwacht
grondslag: art. 4.1 of 4.4 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering
van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
18.
handeling: het voor (on)bepaalde tijd erkennen van een organisatie als vrijwillige
burgerwacht of het intrekken van de erkenning
grondslag: art. 1b, 4.1, 4.2 of 4.3 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering
van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
19.
handeling: het verlenen van toestemming aan een vrijwillige burgerwacht voor openbaar
vertoon buiten de gemeente van vestiging
grondslag: art. 6 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
20.
handeling: het toezien op de bezetting van de rangen, het houden van oefeningen, marsen
en parades, het opleidingsprogramma, de aankoop, bewaring en onderhoud van wapens,
munitie en overige uitrusting van vrijwillige burgerwachten
grondslag: art. 7.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
21.
handeling: het ontvangen van inlichtingen over samenstelling, inrichting, beheer en
bewapening van vrijwillige burgerwachten
grondslag: art. 8.1 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
22.
handeling: het ontvangen van de begrotingen en jaarrekeningen van de vrijwillige burgerwachten
grondslag: art. 8.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-
waardering:
26.
handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid
inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
periode: 1945-
waardering:
27.
handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten,
algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten op het gebied van particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
periode: 1945-
waardering:
37.
handeling: het voeren van overleg met (particuliere) instanties over onderwerpen betreffende
de bewaking en beveiliging door particuliere organisaties
bron: TK 1989/1990, 21426; 1994/95, 23478, nr. 5 blz. 28; 1996/97, 23478, nr. 10,
blz 15
waardering:
8. Minister van Justitie
26.
handeling: het voorbereiden, mede-vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid
inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
periode: 1945-
waardering: B (1, 2)
27.
handeling: het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wetten,
algemene maatregelen van bestuur en koninklijke besluiten op het gebied van particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
periode: 1945-
waardering: B (1)
28.
handeling: het mede-voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale
regelingen inzake de afstemming van normen voor elektrotechnische onderdelen van alarmapparatuur
en het presenteren van Nederlandse standpunten in intergouvernementele organisaties
bron: TK 1996/97, 23 478, nr. 10 blz. 2
periode: 1945-
waardering: B (1, 2)
29.
handeling: het instellen van advieslichamen op het gebied van bewaking en beveiliging
door particuliere beveiligingsorganisaties alsmede het benoemen van voorzitters en
leden
periode: 1945-
waardering: B (1, 2)
35.
handeling: het vaststellen van de opdrachten voor en de rapporten van (wetenschappelijk)
onderzoek inzake het werkterrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
waardering: B (1, 2)
36.
handeling: het voorbereiden en begeleiden van (wetenschappelijk) onderzoek inzake
het werkterrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
waardering: V, 2 jaar
37.
handeling: het voeren van overleg met (particuliere) instanties over onderwerpen betreffende
de bewaking en beveiliging door particuliere organisaties
bron: TK 1989/1990, 21426; 1994/95, 23478, nr. 5 blz. 28; 1996/97, 23478, nr. 10,
blz 15
waardering: V, 2 jaar
38.
handeling: het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen op het terrein
van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
waardering: B (3)
39.
handeling: het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel
informeren van de Kamers der Staten-Generaal inzake particuliere beveiligingsorganisaties
en recherchebureaus
waardering: B (2, 3)
40.
handeling: het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen
inzake particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
waardering: V, 1 jaar
41.
handeling: het behandelen van klachten van burgers over het optreden van pbo's
bron: TK 1994/95, 23 478, nr. 5 blz. 3-4
waardering: V, 5 jaar
42.
handeling: het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van pbo's en
particuliere recherchebureaus
waardering: V, 2 jaar na vervallen (de eindproducten blijven bewaard)
43.
handeling: het verstrekken van informatie aan de Commissies voor de Verzoekschriften
van de Staten-Generaal, aan overige Kamercommissies en aan de Nationale Ombudsman
naar aanleiding van klachten van burgers inzake ontwikkelingen betreffende particuliere
beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
waardering: B (3)
44.
handeling: het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die
actief zijn op het terrein van particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus
waardering: V, 10 jaar
45.
handeling: het verlenen, verlengen, weigeren of intrekken van een toelating van een
particuliere beveiligingsorganisatie
grondslag:
- -
art. 1.2, 18.1, 18.3, 19.1, 19.2 of 20 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot
uitvoering van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
- -
art. 1.2, 18.1, 18.3 of 18.5 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering
van de Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus
1979 (Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)
- -
art. 5 of 10 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging
van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)
- -
periode: 1945-
waardering:
- -
eerste verlening en intrekking, V, 10 jaar na beëindiging
- -
verlenging en weigering, V, 5 jaar na vervallen
47.
handeling: het aanwijzen van categorieën pbo's waarvoor een vergunning van de minister
van Justitie niet vereist is
grondslag: art. 7.1 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging
van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)
periode: 1992-
waardering: B (5)
48.
handeling: het ontvangen van een aanmelding van een pbo in een categorie waarvoor
een vergunning van de minister van Justitie niet vereist is
grondslag: art. 7.2 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging
van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)
periode: 1992-
waardering: V, 2 jaar
49.
handeling: het optreden in een kroonberoep inzake weigering of intrekking van een
toelating
grondslag: art. 18.4 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de
Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
periode: 1945-1979
waardering: B (3)
50.
handeling: het beslissen op beroep- of bezwaarschriften naar aanleiding van beschikkingen
inzake weigering of intrekking van een toelating en het voeren van verweer in beroepschriftenprocedures
voor de Raad van State en/of kantonrechter
grondslag:
- -
art. 21.4 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de
Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979 (Stb.
1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)
- -
Wet Administratieve Rechtspraak Overheidsbeschikkingen
- -
Algemene Wet Bestuursrecht
periode: 1979-
waardering: B (3)
51.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van algemene toelatingseisen voor
particuliere beveiligingsorganisaties
grondslag:
- -
art. 18.1 en 18.2 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247)
- -
art. 18.2 of 18.6 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979
(Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)
- -
art. 9.1 en 9.3 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging
van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)
periode: 1945-
waardering: B (5)
52.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van bijzondere voorschriften aan
een toelating van een particuliere beveiligingsorganisatie
grondslag:
- -
art. 18.4 of 18.6 amvb van 2 juli 1938 houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet
op de Weerkorpsen (Stb. 1938, 247), zoals gewijzigd bij amvb van 18 augustus 1979
(Stb. 1979, 475) en vervallen bij amvb van 30 oktober 1992 (Stb. 1992, 577)
- -
art. 8.3 en 8.4 Wet op de Weerkorpsen (Stb. 1936, 206), zoals ingevoegd bij wetswijziging
van 7 november 1991 (Stb. 1991, 594)
periode: 1979-
waardering: V, 10 jaar na vervallen
53.
handeling: het sluiten van convenanten met bedrijfssectoren inzake vereisten van bewaking
en beveiliging zonder dat deze vereisten worden opgenomen in de regelgeving
bron: TK 1989/1990, 1990/1991, 21 426
periode: 1945-
waardering: B (5)
54.
handeling: het sluiten van convenanten met pbo's over samenwerking en verdeling van
politietaken
bron: Tijdschrift voor de Politie 53(1991)6, p. 257
periode: 1945-
waardering: B (5)
56.
handeling: het ontvangen van inlichtingen over de werkzaamheden van een pbo die een
spoedopdracht uitvoert in een gemeente waarin deze niet is toegelaten
grondslag: art. III.3 Beschikking toelatingsvoorwaarden particuliere beveiligingsorganisaties
(Stcrt. 1983, 144)
periode: 1983-1988
waardering: V, 5 jaar
57.
handeling: het ontvangen van mededelingen van pbo's over maatregelen die zijn getroffen
om te voorkomen dat vertrouwelijke gegevens in handen van onbevoegden komen
grondslag: art. 7 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979,
173)
periode: 1979-1988
waardering: V, 5 jaar
58.
handeling: het verlenen, weigeren of intrekken van toestemming aan een persoon om
leiding te geven aan een pbo
grondslag:
- -
art. 8 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 9.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 11.1 of 11.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 11.1 of 11.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1979-
waardering: V, 5 jaar
59.
handeling: het goedkeuren van een door een pbo opgestelde instructie voor het personeel
grondslag:
- -
art. 10 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 11 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 5.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 5.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1945-
waardering: V, 5 jaar
60.
handeling: het goedkeuren van het uniform dat het personeel van een pbo moet dragen
grondslag:
- -
art. 13.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 16.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 12.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 12.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1945-
waardering: V, 5 jaar
61.
handeling: het goedkeuren van de eisen waaraan de afgifte moet voldoen van een verklaring
van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging of de Nederlandse Bond voor
de Diensthond dat een hond geschikt is om als surveillance- of objectbewakingshond
op te treden
grondslag: art. 16.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979,
173)
periode: 1980-1988
waardering: V, 5 jaar
62.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van nadere regels omtrent het gebruik
van honden door pbo's
grondslag: art. 16.4 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979,
173)
periode: 1980-1988
waardering: V, 5 jaar
63.
handeling: het ontvangen een jaarverslag van een pbo over de verrichte beveiligingswerkzaamheden
grondslag:
- -
art. 17 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 20 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 10.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 10.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1979-
waardering: V, 2 jaar
64.
handeling: het goedkeuren van de eisen en het reglement van het examen dat door beveiligingspersoneel
met goed gevolg moet worden afgelegd voor het behalen van het voorgeschreven diploma
grondslag:
- art. 11.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173),
zoals toegevoegd bij beschikking van 22 september 1982 (Stcrt. 1982, 232)
- -
art. 12.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 16.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 16.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1982-
waardering: B (5)
65.
handeling: het verlenen van gedeeltelijke of gehele ontheffing van één of meer toelatingseisen
grondslag:
- -
art. 20 Beschikking particuliere nachtveiligheidsdiensten (Stcrt. 1939, 64)
- -
art. 19 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 23 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
periode: 1945-1992
waardering: B (5)
66.
handeling: het verlenen van ontheffing van de bepaling dat een beambte uitsluitend
beveiligingswerkzaamheden mag verrichten indien hij in het bezit is van een erkend
diploma
grondslag:
- -
art. 16.7 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232), vernummerd
tot art. 16.6 bij beschikking van 2 november 1993 (Stcrt. 1993, 223), vernummerd tot
art. 16.5 bij beschikking van 13 maart 1997 (Stcrt. 1997, 55)
- -
art. 16.5 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1992-
waardering: V, 5 jaar
67.
handeling: het verlenen van ontheffing van de bepaling dat een beambte uitsluitend
ongeüniformeerd beveiligingswerkzaamheden mag verrichten indien hij in het bezit is
van het Vakdiploma Beveiliging van de Stichting Vakexamens Particuliere Beveiligingsorganisaties
grondslag:
- -
art. 17.3 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232), zoals
gewijzigd bij beschikking van 20 december 1996 (Stcrt. 1996, 249)
- -
art. 17.3 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1992-
waardering: V, 5 jaar
68.
handeling: het ten behoeve van de centrale administratie van ongediplomeerde beveiligingsbeambten
ontvangen en registreren van een verklaring van afgifte van een tijdelijk (groen)
legitimatiebewijs
bron:
- -
circulaire van de minister van Justitie van 1 augustus 1988, nr. 1056/588
- -
circulaire van de minister van Justitie van 7 februari 1994, nr. 421621/594/DR
periode: 1982-
waardering: V, 2 jaar na afsluiting van het gegevensbestand
69.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van voorschriften met betrekking
tot werkwijze, inrichting en uitrusting van particuliere alarmcentrales
grondslag:
- -
art. 22.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 21.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 21.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1988-
waardering: B (5)
70.
handeling: het goedkeuren van de maatregelen die door particuliere alarmcentrales
zijn getroffen met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting
grondslag:
- -
art. 20 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 22.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
periode: 1979-1992
waardering: V, 5 jaar
71.
handeling: het verlenen van ontheffing van de eisen met betrekking tot werkwijze,
inrichting en uitrusting van particuliere alarmcentrales
grondslag:
- -
art. 21.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 21.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1992-
waardering: V, 5 jaar
72.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van voorschriften met betrekking
tot werkwijze, inrichting en uitrusting van particuliere geld- en waardetransportbedrijven
grondslag:
- -
art. 22.1 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
- -
art. 23.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 23.1 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1988-
waardering: B (5)
73.
handeling: het goedkeuren van de maatregelen die door geld- en waardetransportbedrijven
zijn getroffen met betrekking tot werkwijze, inrichting en uitrusting
grondslag:
- -
art. 23 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979, 173)
- -
art. 22.2 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1988, 161)
periode: 1979-1992
waardering: V, 5 jaar
74.
handeling: het verlenen van ontheffing van de eisen met betrekking tot werkwijze,
inrichting en uitrusting van particuliere geld- en waardetransportbedrijven
grondslag:
- -
art. 23.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1992, 232)
- -
art. 23.2 Regeling particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1997, 237)
periode: 1992-
waardering: V, 5 jaar
75.
handeling: het vaststellen, wijzigen of intrekken van nadere richtlijnen over de A
en B-toelating van geld- en waardetransportbedrijven
grondslag: art. 21 Beschikking particuliere beveiligingsorganisaties (Stcrt. 1979,
173), zoals gewijzigd bij beschikking van 22 maart 1985 (Stcrt. 1985, 74)
periode: 1979-1985
waardering: V, 5 jaar
10. Adviescollege Bewaking en Beveiliging
32.
handeling: het rapporteren aan de minister van Justitie over ontwikkelingen op het
gebied van de bewaking en beveiliging door pbo's
grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr.
264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)
periode: 1979-1996
waardering: B (2)
33.
handeling: het adviseren van de minister van Justitie omtrent aanpassing van de uitvoeringsbesluiten
van de Wet op de Weerkorpsen
grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr.
264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)
periode: 1979-1996
waardering: B (1)
34.
handeling: het adviseren van de ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken met
betrekking tot het ontwerpen van een wet, ter vervanging van de Wet op de Weerkorpsen
grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr.
264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)
periode: 1979-1996
waardering: B (1)
46.
handeling: het desgevraagd adviseren van de minister van Justitie omtrent het beleid
inzake de toelating van pbo's
grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr.
264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)
periode: 1979-1996
waardering: B (2)
55.
handeling: het adviseren van de minister van Justitie met betrekking tot het overheidstoezicht
op de bewaking- en beveiligingsbranche
grondslag: art. I beschikking van de minister van Justitie van 14 maart 1979, nr.
264 J 579 (Stcrt. 1979, 63)
periode: 1979-1996
waardering: B (2)