Regeling grenswaarden luchtemissies VCM-inrichtingen milieubeheer

Geraadpleegd op 23-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2012 en zichtdatum 22-12-2024.
Geldend van 20-07-2000 t/m heden

Regeling grenswaarden luchtemissies VCM-inrichtingen milieubeheer

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op OSPAR-Besluit 98/4 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing bij de productie van vinylchloride-monomeer (VCM), met inbegrip van de productie van 1,2-dichloorethaan (EDC) (OSPAR 98/14/1 para B-8.2 en annex 39) en op artikel 8.44 juncto artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. VCM:

vinylchloride-monomeer;

b. EDC:

1,2-dichloorethaan;

c. dioxines:

polychloordibenzo-p-dioxines en polychloordibenzofuranen, uitgedrukt in toxiciteitsequivalenten (TEQ);

d. productie van VCM:

elk industrieel proces waarbij VCM wordt geproduceerd;

e. productie van EDC:

elk industrieel proces waarbij EDC wordt geproduceerd;

f. VCM-inrichting:

een inrichting die VCM of EDC produceert uit etheen en chloor of uit etheen of waterstofchloride als grondstof;

g. diffuse emissie:

niet-gekanaliseerde emissie naar de lucht als gevolg van lekverliezen;

h. bijlage:

bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 2

  • 1 Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat gassen die afkomstig zijn uit puntbronnen van installaties en procesapparatuur in een VCM-inrichting, worden verzameld en behandeld in een verbrandingsinstallatie of in apparatuur met een vergelijkbaar rendement.

  • 2 Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat het maximale jaarlijkse gemiddelde van de uitworp van rookgassen uit de in een VCM-inrichting aanwezige verbrandingsinstallatie of apparatuur met een vergelijkbaar rendement voldoet aan de in bijlage I opgenomen grenswaarden.

  • 3 Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat aan de in bijlage I opgenomen grenswaarden niet door middel van verdunning van de emissies wordt voldaan.

  • 4 Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat diffuse emissies naar de lucht tot een minimum worden beperkt.

Artikel 3

Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat de wijze van bemonsteren, meten en analyseren van de concentraties en vrachten voor de stoffen waarvoor in bijlage I grenswaarden zijn vastgesteld, ten minste voldoen aan de in bijlage II gestelde eisen.

Artikel 4

  • 1 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2 Deze regeling blijft tot 1 januari 2006 buiten toepassing voor een VCM-inrichting, waaraan vóór de datum van inwerkingtreding van deze regeling een vergunning is verleend op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, tenzij na die datum naar het oordeel van het bevoegd gezag de capaciteit voor het produceren van VCM en EDC aanzienlijk is uitgebreid of aanzienlijke technische wijzigingen van het productieproces hebben plaatsgevonden.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling grenswaarden luchtemissies VCM-inrichtingen milieubeheer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

`s-Gravenhage, 7 juli 2000

De

Minister

vanVolkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk

I. , behorende bij artikel 2, tweede en derde lid, en artikel 3 van de Regeling grenswaarden luchtemissies VCM-inrichtingen milieubeheer

Grenswaarden

1.

Het maximale jaarlijkse gemiddelde van de uitworp van rookgassen uit de verbrandingsinstallatie of apparatuur met een vergelijkbaar rendement bedraagt voor:

  • a. VCM 5 mg/ Nm3

  • b. EDC 5 mg/ Nm3

  • c. dioxines 0,1 ng TEQ/ Nm3

  • d. waterstofchloride 30 mg/ Nm3

2.

De in het eerste lid weergegeven grenswaarden gelden voor droge rookgassen onder standaardcondities (273o Kelvin, een druk van 101,3 kiloPascal), omgerekend naar een gehalte van 11% droge zuurstof.

II. , behorende bij artikel 3 van de Regeling grenswaarden luchtemissies VCM-inrichtingen milieubeheer

Eisen voor bemonstering, meting en analyse

1.

Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat de monsters op een zodanige wijze worden genomen dat deze representatief zijn voor de emissies gedurende de periode van één uur.

2.

De analysefrequentie wordt bepaald door het bevoegd gezag. Hierbij wordt rekening gehouden met de resultaten van de meting, bemonstering en analyse.

3.

Dioxines worden één keer per jaar gemeten, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag met de gebruikte methode van monsterneming geen representatief monster kan worden genomen.

4.

De door degene die de inrichting drijft te gebruiken methode van analyse is:

  • a. gaschromatografie voor VCM, EDC en waterstofchloride;

  • b. NEN-EN 1948, deel 1 tot en met 3, voor dioxines.

5.

In afwijking van het onder 4 gestelde mag degene die de inrichting drijft, een methode met een gelijke of hogere nauwkeurigheid gebruiken.

6.

Degene die de inrichting drijft, draagt er zorg voor dat diffuse emissie gekwantificeerd wordt door middel van de tracergasmethode of een gelijkwaardige methode.