1. Voor de toepassing van de door Nederland afgesloten belastingverdragen en de Belastingregeling
voor het Koninkrijk (BRK) vindt de vermindering ter verrekening van in het buitenland
geheven (bron)belasting op dividenden, rente en royalty’s steeds op afzonderlijke
basis, dus per land, plaats. Zie ook punt 3.4 van het Besluit van 21 juni 1996, IFZ96/619M.
Het Besluit voorkoming dubbele belasting 1989 gaat uit van de gezamenlijke methode,
waarbij de (gezamenlijke) buitenlandse belasting op basis van het gezamenlijke bedrag
van de in artikel 5 genoemde opbrengsten uit de verschillende landen wordt verrekend.
2. Bij Besluit van 5 juli 1997, Stb. 334 zijn enige wijzigingen aangebracht in het
Besluit voorkoming dubbele belasting 1989, onder meer op het punt van de voorkoming
van dubbele belasting voor winsten die worden behaald met buitenlandse ondernemingen
waarvan de activiteiten grotendeels bestaan uit beleggen of niet-actieve financieringswerkzaamheden
(verrekening in plaats van vrijstelling). In de toelichting op genoemd wijzigingsbesluit
van 5 juli 1997 wordt het volgende opgemerkt:
‘Aangezien de onderhavige maatregel inhoudelijk deel uitmaakt van een pakket maatregelen
dat er enerzijds op gericht is de uitholling van de Nederlandse belastinggrondslag
tegen te gaan en anderzijds er op gericht is de Nederlandse fiscale infrastructuur
te versterken, ben ik – gelet op de in zijn algemeenheid gunstige uitwerking van de
gezamenlijke methode bij de verrekening van (bron-)belasting – voornemens goed te
keuren dat met ingang van 1 januari 1999 (de beoogde ingangsdatum van de onderhavige
wijziging van de voorkomingsmethodiek) de gezamenlijke methode ook kan worden toegepast
in het kader van de verrekening van buitenlandse belasting krachtens een door Nederland
gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting dan wel krachtens de Belastingregeling
voor het Koninkrijk (BRK). Momenteel vindt de verrekening van (bron-)belasting onder
de verdragen en de BRK steeds plaats op basis van de afzonderlijke methode. In vergelijking
met deze afzonderlijke methode kan bij toepassing van de gezamenlijke methode, zoals
reeds is opgemerkt, in het algemeen sneller voldoende verrekeningsbasis aanwezig zijn
om een in een jaar onverrekend gebleven bedrag aan (bron-)belasting (dat overigens
in de tijd onbeperkt verrekenbaar is) in een volgend jaar te kunnen verrekenen. Het
mogelijk maken van de toepassing van deze gezamenlijke methode onder de belastingverdragen
en de BRK heeft dan ook een gunstig effect op de versterking van de Nederlandse fiscale
infrastructuur. Ook kan de toepassing van de gezamenlijke methode een administratieve
vereenvoudiging inhouden aangezien bij deze methode in het algemeen ook minder (voortwentelings-)beschikkingen
gegeven hoeven te worden dan bij de afzonderlijke methode.’
3. Gelet op het voorgaande keur ik onder de navolgende voorwaarden goed dat, in afwijking
in zoverre van het Besluit van 21 juni 1996, nr. IFZ96/619M, voor de verrekening van
buitenlandse (bron)belasting op dividenden, rente en royalty’s krachtens een door
Nederland gesloten belastingverdrag en de BRK, te samen met de verrekening van dergelijke
belasting onder het Besluit 1989, de gezamenlijke methode wordt toegepast overeenkomstig
de regeling van artikel 5 (jo. artikel 10) van het Besluit 1989. Volledigheidshalve
zij hierbij opgemerkt dat onder het gezamenlijke bedrag aan te verrekenen buitenlandse
(bron)belasting alsdan tevens wordt begrepen de in het voorafgaande jaar onverrekend
gebleven belasting die met inachtneming van het Besluit van 21 juni 1996, IFZ96/619M
is voortgewenteld naar het onderhavige jaar, ongeacht of in het voorafgaande jaar
de afzonderlijke of de gezamenlijke methode is toegepast.
De aan de goedkeuring verbonden voorwaarden zijn:
-
a. De belastingplichtige maakt de keuze voor de goedkeuring kenbaar aan de inspecteur.
-
b. De keuze wordt gemaakt per kalenderjaar (inkomstenbelasting) of per jaar (vennootschapsbelasting)
en geldt voor alle verdragslanden en de BRK gezamenlijk.
-
c. In het jaar wordt geen gebruik gemaakt van de in artikel 6 van het Besluit 1989 en
in punt 3.4 van het Besluit van 21 juni 1996 opgenomen mogelijkheid om in het buitenland
geheven belasting als kosten van onderneming of als aftrekbare kosten aan te merken.
4. Voorzover dividenden, interest of royalty’s in Nederland op grond van een regeling
ter voorkoming van dubbele belasting al zijn vrijgesteld van belasting, vindt niet
tevens verrekening van buitenlandse (bron)belasting plaats. Gedacht kan worden aan
dividenden, rente of royalty’s uit een land die deel uitmaken van de winst van een
buitenlandse vaste inrichting in een ander land. De in onderdeel 3 opgenomen goedkeuring
heeft geen betrekking op deze inkomsten.
5a. Indien een belastingplichtige in enig jaar geen gebruik meer maakt van de in onderdeel
3 opgenomen goedkeuring – en voor de toepassing van de verdragen en de BRK de verrekening
derhalve wederom volgens afzonderlijke methode plaatsvindt – wordt een op basis van
het Besluit van 21 juni 1996, IFZ96/619M naar dat jaar voortgewenteld gezamenlijke
bedrag aan nog niet verrekende (bron-)belasting uit het voorgaande jaar zo veel mogelijk
toegerekend aan de mogendheid of de mogendheden waarbij, na verrekening van de bronbelasting
uit het jaar zelf, nog verrekeningsruimte aanwezig is.
5b. Is dit gezamenlijke bedrag aan nog niet verrekende belasting in het jaar kleiner
dan de totale aanwezige verrekeningsruimte als bedoeld in onderdeel a, dan wordt de
belasting als eerste zo veel mogelijk toegerekend aan de mogendheid met de kleinste
verrekeningsruimte.
5c. Het bedrag van de in onderdeel a bedoelde belasting dat in een jaar niet tot een
vermindering leidt, wordt als gezamenlijk bedrag aan nog niet verrekende belasting
op de voet van de onderdelen a en b in het volgende jaar in aanmerking genomen, mits
dit bedrag door de inspecteur bij beschikking is vastgesteld. Hierbij wordt de verrekeningsruimte
bij een mogendheid eerst verminderd met de op afzonderlijke basis bepaalde nog niet
verrekende (bron)belasting die uit het voorgaande jaar is doorgeschoven.
6. Voor de toepassing van dit besluit worden mede als mogendheid beschouwd de Nederlandse
Antillen en Aruba.
7. Dit Besluit geldt met ingang van 1 januari 1999. Voor de heffing van de vennootschapsbelasting
vindt het voor het eerst toepassing met ingang van het jaar dat met of in 1999 aanvangt.