Besluit studiefinanciering 2000

Geraadpleegd op 01-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-10-2016 en zichtdatum 01-01-2017.
Geldend van 01-01-2015 t/m 09-02-2017

Besluit van 5 augustus 2000, houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit studiefinanciering 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 16 juni 2000, nr. 2000/23 732 (1707), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.1, eerste lid, 2.2, onderdeel c, 2.11, 3.3, tweede lid, 3.14, derde lid, 8.1, eerste lid, 8.2, tweede lid, 9.6, 10.6, zevende lid, 11.1, 11.6 en 11.7 van de Wet studiefinanciering 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juli 2000, nr. W05.00.0236/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 27 juli 2000, nr. 2000/27 634 (1707), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    aflosfase: aflosfase, bedoeld in artikel 6.7 van de wet,

    familielid: familielid als bedoeld in richtlijn 2004/38/EG,

    richtlijn 2004/38/EG: richtlijn nr. 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PbEU L 158), en

    wet: Wet studiefinanciering 2000.

  • 3 Een wijziging van richtlijn 2004/38/EG gaat voor de toepassing van dit besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven.

Artikel 2

Onder «belastbaar minimumloon», bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, wordt verstaan:

108% van het twaalfvoud van het voor de maand januari van het berekeningsjaar geldende in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag per maand.

Hoofdstuk 2. Reikwijdte

Artikel 3. Nationaliteit: gehele gelijkstelling

Artikel 3a. Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling deelnemer

  • 1 Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, anders dan

    • a. werknemers,

    • b. zelfstandigen, of

    • c. personen die de status van werknemer of zelfstandige hebben behouden, en

    • d. familieleden van de personen bedoeld in onderdeel a tot en met c,

    die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de wet, een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

  • 4 De tegemoetkoming wordt toegekend in één bedrag per studiejaar. Indien de aanspraak gedurende een studiejaar ontstaat bestaat de aanspraak uit ééntwaalfde van het bedrag per studiejaar maal het aantal resterende maanden van dat studiejaar.

Artikel 3b. Nationaliteit: gedeeltelijke gelijkstelling student

  • 1 Voor personen met de nationaliteit van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en hun familieleden, anders dan

    • a. werknemers,

    • b. zelfstandigen, of

    • c. personen die de status van werknemer of zelfstandige hebben behouden, en

    • d. familieleden van de personen bedoeld in onderdeel a tot en met c,

    die niet het duurzaam verblijfsrecht, bedoeld in artikel 16 van richtlijn 2004/38/EG, hebben verworven, betreft de gelijkstelling, op grond van artikel 2.2, tweede lid, van de wet, een tegemoetkoming in de kosten van de toegang tot het onderwijs.

  • 2 De tegemoetkoming op grond van het eerste lid wordt verstrekt in de vorm van aanspraak op het collegegeldkrediet, bedoeld in artikel 3.16a, van de wet.

Artikel 4. Aangewezen onderwijs

Het onderwijs, bedoeld in artikel 2.11 van de wet, is het onderwijs aan:

  • a. Stichting Kweekschool voor Vroedvrouwen te Amsterdam,

  • b. Vroedvrouwenschool Kerkrade uitgaande van de RK Stichting Moederschapszorg te Kerkrade,

  • c. Stichting Rotterdamse Opleiding tot Verloskundige te Rotterdam,

  • d. Stichting Rijksakademie van beeldende kunsten te Amsterdam,

  • e. Stichting Jan van Eyk-Akademie te Maastricht, en

  • f. Opleiding Restauratoren, onderdeel van het Instituut Collectie Nederland te Amsterdam.

Artikel 5. Normbedrag particuliere ziektekostenverzekering

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 3. Weigerachtige of onvindbare ouders

Artikel 6. Algemeen

  • 1 Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet, voor wat betreft de aanvullende lening die voortvloeit uit de veronderstelde ouderlijke bijdrage van de weigerachtige of onvindbare ouder, bestaat in ieder geval, indien:

    • a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,

    • b. het gezag van de ouder is beëindigd,

    • c. de studerende geen contact met de ouder heeft,

    • d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of

    • e. gegevens over de verblijfplaats van de ouder niet kunnen worden achterhaald.

  • 2 Een aanvraag als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet wordt niet in behandeling genomen indien deze betrekking heeft op

    • a. een periode die meer dan twee jaar voor het moment van aanvragen ligt, of

    • b. een periode waarover geen aanvullende beurs is aangevraagd.

Artikel 7. Conflicteis

  • 1 Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.

  • 2 Onze Minister stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.

  • 3 De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.

Artikel 8. Het gezag van de ouder beëindigd

Als bewijs dat het gezag van de ouder is beëindigd, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel b, dient een afschrift van de beschikking van de rechtbank.

Artikel 9. Geen contact sinds 12e jaar

Van geen contact met de ouder als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel c, is sprake, indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Artikel 10. Niet inbare alimentatie

Van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, is sprake, indien de alimentatie oninbaar is gedurende ten minste 12 maanden voorafgaande aan de maand waarin de studerende voor het eerst studiefinanciering ontvangt. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Artikel 11. Onbekende verblijfplaats ouder

Indien de studerende de verblijfplaats van de ouder niet kent, onderzoekt Onze Minister in een geval als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, de verblijfplaats van die ouder gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland. Indien de verblijfplaats van die ouder niet wordt achterhaald, wordt geen rekening gehouden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage.

Artikel 12. Draagkracht uit alimentatie

  • 1 Indien een studerende van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel d, ontvangt, komt het door de rechter vastgestelde bedrag aan alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage. Als bewijs van de hoogte van de alimentatie dient in ieder geval de beschikking van de rechtbank of een notariële akte. Het bedrag dat in het bewijsstuk wordt genoemd, wordt vermeerderd met de wettelijke indexering.

  • 2 Indien nog geen beschikking is afgegeven, wordt de door de rechter vastgestelde alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijke bijdrage gesteld vanaf de ingangsdatum van de alimentatie zoals die datum door de rechter is vastgesteld.

Hoofdstuk 3a. Kwijtschelding aanvullende beurs

Artikel 12a. Reikwijdte partnerbegrip

In aanvulling op het begrip partner, genoemd in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, is in dit hoofdstuk slechts sprake van partner van de debiteur indien in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak het partnerschap een tijdvak van meer dan 6 maanden omvat.

Artikel 12b. Gehele kwijtschelding voor debiteur zonder partner

Gehele kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur zonder partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak gelijk is aan of lager is dan 1,5 maal het belastbaar minimumloon.

Artikel 12c. Gedeeltelijke kwijtschelding voor debiteur zonder partner

  • 1 Gedeeltelijke kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur zonder partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak hoger is dan 1,5 maal het belastbaar minimumloon en lager is dan 2 maal het belastbaar minimumloon.

  • 2 De hoogte van de kwijtschelding tussen 1,5 en 2 maal het belastbaar minimumloon neemt in evenredigheid af tot nihil naarmate het toetsingsinkomen hoger is.

Artikel 12d. Gehele kwijtschelding voor debiteur met partner

Gehele kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur en diens partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak gelijk is aan of lager is dan 2 maal het belastbaar minimumloon.

Artikel 12e. Gedeeltelijke kwijtschelding voor debiteur met partner

  • 1 Gedeeltelijke kwijtschelding van de aanvullende beurs kan plaatsvinden indien het toetsingsinkomen van de debiteur en diens partner in het derde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak hoger is dan 2 maal het belastbaar minimumloon en lager is dan 2,5 maal het belastbaar minimumloon.

  • 2 De hoogte van de kwijtschelding tussen 2 en 2,5 maal het belastbaar minimumloon neemt in evenredigheid af tot nihil naarmate het toetsingsinkomen hoger is.

Artikel 12f. Aanvraag en tijdstip kwijtschelding

  • 1 Onze Minister neemt een aanvraag die wordt ingediend voor 1 november van het vierde jaar volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak, niet eerder dan op die datum in behandeling, waarbij 1 november geldt als datum van indiening.

  • 2 Onze Minister besluit binnen 8 weken na de indiening van een aanvraag van een debiteur om kwijtschelding van de aanvullende beurs.

  • 3 Onze Minister neemt slechts een aanvraag in behandeling die wordt ingediend binnen de diplomatermijn, genoemd in de artikelen 4.9 en 5.5 van de wet, of, indien dit daarna is, binnen 5 jaren volgend op het kalenderjaar van het laatste studiefinancieringstijdvak.

  • 4 Het kwijt te schelden bedrag wordt aan de aanvrager uitbetaald indien verrekening niet mogelijk is.

Hoofdstuk 4. Uitbetaling en verrekening

Artikel 13. Uitbetaling

  • 1 Studiefinanciering wordt uitbetaald tussen de twintigste en dertigste dag van elke maand.

  • 2 Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, van de wet een beschikking op een bezwaarschrift of een uitspraak op een beroep daartoe aanleiding geeft, verrekent de Onze Minister het bedrag aan studiefinanciering dat te weinig was toegekend met de betrokkene, of wordt dat bedrag ineens aan de betrokkene uitbetaald.

Hoofdstuk 5. Verstrekken van inlichtingen

Artikel 16. Verstrekken van inlichtingen

Het verstrekken van inlichtingen, benodigd voor de uitvoering van de wet, door organen met een publiekrechtelijke taak geschiedt binnen 8 weken na de dag van verzending van de aanvraag om inlichtingen, indien door het college van burgemeester en wethouders te verschaffen inlichtingen onderzoek buiten de basisregistratie personen noodzakelijk maken. In alle overige gevallen geschiedt het verstrekken van inlichtingen binnen 4 weken na de dag van verzending van de aanvraag om inlichtingen. Onze Minister kan bij de aanvraag om inlichtingen aangeven hoe de overdracht van informatie moet plaatsvinden.

Hoofdstuk 6. Aanpassing van bedragen

Artikel 17. Aanpassing van bedragen

  • 2 Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 4.7, 4.18, 5.2 en 10.3 van de wet per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die de consumentenprijsindex over het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

  • 3 Bij ministeriële regeling wordt bepaald wat onder de consumentenprijsindex en het indexcijfer van de CAO-lonen wordt verstaan.

Hoofdstuk 7. Omzetting tempobeurs

Artikel 18. Omzetting voor tempobeursstudenten van lening in gift

  • 1 Indien over een studiejaar de tempobeurs van een student op grond van artikel 10.7, derde lid, eerste volzin, van de wet is omgezet in lening, en die student over dat studiejaar op de voet van artikel 10.6, tweede lid, van de wet, ten minste 14 studiepunten heeft behaald, zet Onze Minister op aanvraag van de student het desbetreffende bedrag aan lening alsnog om in gift indien de student aan de volgende voorwaarden voldoet:

    • a. hij heeft aan opleidingen waarop artikel 10.6 van de wet van toepassing is, een aantal studiepunten behaald dat ten minste gelijk is aan de voor de laatst gevolgde opleiding geldende studielast, en

    • b. dit aantal studiepunten is behaald binnen het aantal maanden, gemeten vanaf het tijdstip waarop de student voor het eerst studiefinanciering ontving voor het volgen van hoger onderwijs, dat de uitkomst is van de formule (studielast x 12 : 60) + 12.

  • 2 Onder studielast, genoemd in het eerste lid, wordt verstaan de studielast, bedoeld in artikel 7.4 van de WHW.

  • 3 Het aantal maanden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verhoogd met het aantal maanden waarover de student recht heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. De in de vorige volzin bedoelde verhoging omvat ten hoogste 12 maanden.

  • 4 Indien de uitkomst van de berekening van het aantal maanden, bedoeld in het tweede en derde lid, niet een geheel getal is, wordt zij afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal.

  • 5 Indien een student gelijktijdig meer dan een opleiding volgt, geldt de studielast van de langste opleiding waarvoor studiefinanciering is verstrekt.

  • 6 Bij de omzetting gaat de rente die over het om te zetten bedrag is opgebouwd, teniet.

  • 8 De omzetting kan jegens een student slechts eenmaal plaatsvinden, doch niet met betrekking tot een studiejaar waarover de student te eniger tijd aanspraak heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. Indien er ten behoeve van meer dan een studiejaar omzetting mogelijk is, geeft de student aan ten behoeve van welk studiejaar de omzetting dient plaats te vinden.

  • 9 De student zendt de aanvraag uiterlijk 3 maanden na het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verhoogd met het aantal maanden, bedoeld in het derde lid, aan Onze Minister. De aanvraag gaat vergezeld van gewaarmerkte verklaringen van de instelling dan wel de instellingen, waaruit de studievoortgang blijkt.

Hoofdstuk 8

[Vervallen per 01-09-2001]

Artikel 23. Categorieën van personen in de registratie

[Vervallen per 01-09-2001]

Hoofdstuk 9. Overgangsbepalingen

Artikel 30a. Overgangsbepaling artikel 2

  • 2 Indien ingevolge de Werkloosheidswet, zoals die luidde op 31 december 2005, een premie is ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt bij toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage gehanteerd.

  • 3 Indien in de loop van het kalenderjaar de premie ingevolge de Ziekenfondswet of de Werkloosheidswet, zoals die luidden op 31 december 2005, wijziging heeft ondergaan, wordt de hoogte van de premie of deze bijdrage over het gehele kalenderjaar naar evenredigheid berekend.

Artikel 32. Overgangsbepaling artikel 3 BSF

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, en tweede lid, van het Besluit studiefinanciering zoals dat luidde op 31 december 1996, blijft van toepassing op degene die op dat tijdstip studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering genoot.

Artikel 33. Afwijking van artikel 3b

Op een student die voor 1 september 2007 op grond van artikel 3a studiefinanciering ontving, blijft artikel 3a, zoals dat luidde op 31 augustus 2007, van toepassing zolang hij zonder onderbreking studiefinanciering op grond van dat artikel geniet.

Hoofdstuk 10. Wijzigingen in andere besluiten

Hoofdstuk 11. Slotbepalingen

Artikel 53. Intrekking Besluit studiefinanciering

  • 1 Het Besluit studiefinanciering wordt ingetrokken.

  • 2 In afwijking van het eerste lid blijven de artikelen 16m en 16n van het Besluit studiefinanciering van kracht tot het tijdstip waarop de wet houdende Wet opheffing College van beroep studiefinanciering (Stb. 2000, 284) in werking treedt.

Artikel 55. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als «Besluit studiefinanciering 2000».

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 5 augustus 2000

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage behorend bij het koninklijk besluit van 5 augustus 2000 (Stb. 329)

[Vervallen per 01-09-2001]