Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000

[Regeling vervallen per 01-01-2010.]
Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 07-11-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 15-07-2003

Besluit van 22 augustus 2000, houdende vaststelling van het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000 (Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 19 juli 1999, nr. WJZ/JZ 99046291;

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

De Raad van State gehoord (advies van 11 november 1999, nr. W 10.990410/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 17 augustus 2000, nr. WJZ 00045024;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. concern: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

      • 1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon die direct of indirect:

        • de helft of meer van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

        • volledig aansprakelijk vennoot is van of

        • overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen en

      • 2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

    • b. project: een technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van investeringen in duurzame bedrijfsuitrusting al dan niet in combinatie met grond of bedrijfsgebouwen;

    • c. vestigingsproject: een project, inhoudende het stichten van:

      • 1°. een industrieel bedrijf,

      • 2°. een stuwend dienstverlenend bedrijf, hoofdkantoor of laboratorium;

      • 3°. een stuwend toeristisch bedrijf, niet zijnde een uitbreidingsproject;

    • d. uitbreidingsproject: een project inhoudende de uitbreiding van de capaciteit van een industrieel bedrijf, stuwend dienstverlenend bedrijf, stuwend toeristisch bedrijf, hoofdkantoor of laboratorium in dezelfde gemeente als waarin reeds een bedrijf van de ondernemer of een bedrijf van een tot hetzelfde concern behorende ondernemer is gevestigd;

    • e. fundamenteel wijzigingsproject: een fundamentele wijziging in het product of in het productieproces van een industrieel bedrijf;

    • f. strategisch uitbreidingsproject: een uitbreidingsproject waarbij sprake is van concurrentie binnen de Europese Unie ten aanzien van de plaats waar het project wordt gerealiseerd;

    • g. stuwend toeristisch bedrijf: een bedrijf op het gebied van de toeristische dagrecreatie, dat de economische ontwikkeling in de regio van vestiging stimuleert en dat in overwegende mate bezoekers trekt van buiten de regio waarin het is of zal worden gevestigd;

    • h. stuwend dienstverlenend bedrijf: een dienstverlenend bedrijf, niet zijnde een toeristisch bedrijf of een bedrijf waarvan de activiteiten grotendeels bestaan uit het bieden van accommodatie aan congresgangers, dat naar zijn aard niet aan enige plaats gebonden is, dat de economische ontwikkeling van de regio van vestiging stimuleert en waarvan de afnemers in overwegende mate gevestigd zijn buiten de regio waarin het is of zal worden gevestigd;

    • i. hoofdkantoor: een kantoor van een concern waarin de centrale leiding of een zelfstandig onderdeel daarvan is gehuisvest;

    • j. een laboratorium: een bedrijf of bedrijfsonderdeel op het gebied van technisch of fysisch onderzoek, dat een belangrijke functie vervult voor de ontwikkeling van voor het bedrijf nieuwe producten;

    • k. S.B.I.-bedrijfsgroep: een bedrijfsgroep op vier-cijferniveau van de Standaardbedrijfsindeling 1993 van het Centraal Bureau voor de Statistiek;

    • l. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt de omvang van de regio's, bedoeld in het eerste lid, onder g en h, vastgesteld.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen ondernemingen worden aangewezen die van de toepassing van dit besluit zijn uitgesloten.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Onze Minister verstrekt op aanvraag subsidie aan de ondernemer die een project tot stand brengt in een bij ministeriële regeling aangewezen gemeente of deel van een gemeente.

  • 2 Bij een regeling als bedoeld in het eerste lid kan Onze Minister bepalen voor welke soorten projecten in de onderscheiden gemeenten of delen van gemeenten subsidie kan worden verstrekt. Daarbij kan hij onderscheid maken tussen:

    • a. vestigingsprojecten;

    • b. vestigingsprojecten die van bijzonder belang zijn voor de regionale economie en waarvan de subsidiabele kosten door Onze Minister zijn geraamd op € 13 600 000 of meer;

    • c. fundamentele wijzigingsprojecten die van bijzonder belang zijn voor de regionale economie en waarvan de subsidiabele kosten door Onze Minister zijn geraamd op € 45 300 000 of meer;

    • d. strategische uitbreidingsprojecten waarvan de subsidiabele kosten door Onze Minister zijn geraamd op € 13 600 000 of meer.

  • 3 Geen subsidie wordt verstrekt, indien voor het project reeds uit anderen hoofde door Onze Minister subsidie is verstrekt.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie bedraagt:

    • a. in geval van een project als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a: een bij ministeriële regeling te bepalen percentage van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat voor de berekening van het subsidiebedrag de kosten in aanmerking genomen worden tot ten hoogste € 8 200 000;

    • b. in geval van een project als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, c of d: een door Onze Minister te bepalen percentage van de subsidiabele kosten.

  • 2 Indien de geraamde subsidiabele kosten van een project, bedoeld in het eerste lid, onder a, meer bedragen dan € 8 200 000 en het project van bijzonder belang is voor de ontwikkeling van de regionale economie, kan Onze Minister een hoger subsidiebedrag verstrekken dan het bedrag ingevolge het eerste lid.

  • 3 Indien ter zake van de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totale bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan het bedrag ingevolge het eerste of tweede lid.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidiabele kosten zijn de in artikel 5 en 6 bedoelde projectkosten, verminderd overeenkomstig de volgende leden van dit artikel.

  • 2 Een vermindering wordt toegepast indien:

    • a. de door realisering van het project verworven grond, verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting binnen één jaar na het tijdstip waarop het project is uitgevoerd zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld;

    • b. de realisering van het project geschiedt in een bedrijfsgebouw of door aanschaf van vaste installaties in de open lucht, waarin of waarmee grotendeels activiteiten worden verricht welke behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep als minder dan één jaar voor de indiening van de aanvraag reeds geschiedde;

    • c. de realisering van het project geschiedt door de verzelfstandiging van een in Nederland gevestigd bedrijf en de daarin verrichte activiteiten blijven behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep.

  • 3 Een vermindering wordt voorts toegepast indien binnen een periode van één jaar vóór het indienen van de aanvraag tot één jaar na de datum waarop het project is uitgevoerd aan de subsidie-ontvanger of tot hetzelfde concern als de subsidie-ontvanger behorende grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting welke zich bevinden in een bij regeling van Onze Minister aangewezen gemeente of deel van een gemeente worden afgestoten of buiten gebruik gesteld, waarin of waarmee activiteiten werden verricht welke behoren tot dezelfde S.B.I.-bedrijfsgroep als de activiteiten welke in of met de tot het project behorende bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting worden verricht. Deze vermindering geldt niet voor afstoot of buitengebruikstelling als onderdeel van een fundamenteel wijzigingsproject.

  • 4 De in het tweede lid, onder a, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de projectkosten dat kan worden toegerekend aan de grond, de bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die zijn afgestoten of buiten gebruik gesteld.

  • 5 De in het tweede lid, onder b, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de projectkosten dat kan worden toegerekend aan het desbetreffende bedrijfsgebouw of de vaste installaties.

  • 6 De in het tweede lid, onder c, bedoelde vermindering bedraagt het gedeelte van de projectkosten dat kan worden toegerekend aan de verkrijging van het desbetreffende bedrijf.

  • 7 De in het derde lid bedoelde vermindering bedraagt:

    • a. het gedeelte van de kosten van verkrijging van grond, dat overeenkomt met het gedeelte dat de oppervlakte die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale oppervlakte van de door het project verworven grond;

    • b. het gedeelte van de kosten van verkrijging van bedrijfsgebouwen, dat overeenkomt met het gedeelte dat de inhoud die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale inhoud van de door het project verworven of tot stand gebrachte bedrijfsgebouwen;

    • c. het gedeelte van de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting, dat overeenkomt met het gedeelte dat de capaciteit die wordt afgestoten of buiten gebruik gesteld uitmaakt van de totale capaciteit van de door het project verworven of tot stand gebrachte duurzame bedrijfsuitrusting.

      Onder capaciteit wordt verstaan het door de duurzame bedrijfsuitrusting bepaalde, technisch maximale vermogen tot produceren per tijdseenheid. Indien de capaciteit vanwege het onderscheid tussen de producten niet vergelijkbaar is, wordt de vermindering berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten van verkrijging van duurzame bedrijfsuitrusting en de ten hoogst twee jaar voor de aanvraag om subsidie bepaalde taxatiewaarde welke ten grondslag ligt aan de verzekerde waarde van de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag bij het bedrijf of het hoofdkantoor in gebruik zijnde duurzame bedrijfsuitrusting.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de rechtstreeks aan het project toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidie-ontvanger gemaakte en betaalde kosten van verkrijging van grond, bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting, met uitzondering van:

    • a. grond, bedrijfsgebouwen of duurzame bedrijfsuitrusting die de subsidie-ontvanger heeft verkregen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

    • b. niet permanent in het bedrijf aanwezige duurzame bedrijfsuitrusting;

    • c. immateriële vaste activa zoals omschreven in artikel 365 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, daaronder niet begrepen legeskosten van bouw- en milieuvergunningen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onder a, worden als projectkosten wel in aanmerking genomen de kosten van verkrijging van:

    • a. bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting die specifiek ten behoeve van het project vervaardigd zijn;

    • b. duurzame bedrijfsuitrusting die in serie voor de markt geproduceerd wordt;

    • c. duurzame bedrijfsuitrusting die verkregen is van een in het buitenland gevestigd natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort.

  • 3 In afwijking van het eerste lid worden als projectkosten wel in aanmerking genomen binnen drie maanden voor de indiening van de aanvraag gemaakte kosten van verkrijging van grond of bestaande bedrijfsgebouwen, mits de desbetreffende notariële akte tot levering wordt verleden na de indiening van de aanvraag.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende kosten, voorzover zij geactiveerd zijn op de fiscale balans, de taxatiewaarde niet te boven gaan en, tenzij het betreft grond of duurzame bedrijfsuitrusting die door Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer met toepassing van artikel 10, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 is aangewezen, niet binnen twee jaar worden afgeschreven:

    • a. wat betreft grond:

      • 1°. de koopsom en overdrachtskosten exclusief de overdrachtsbelasting, of

      • 2°. de gekapitaliseerde erfpachtcanon inclusief de kosten van vestiging van de erfpacht, indien de grond van een gemeente of enig ander van overheidswege opgericht lichaam in erfpacht is verkregen;

    • b. wat betreft bedrijfsgebouwen en de daartoe te rekenen centrale voorzieningen:

      • 1°. de koopsom en de overdrachtskosten of de aan derden verschuldigde bouwkosten, exclusief de financieringskosten, de overdrachtsbelasting en, indien het bedrijfsgebouw is verkregen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort, de winstopslag;

      • 2°. de voortbrengingskosten;

      • 3°. in geval van huurkoop of lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen een bij regeling van Onze Minister vast te stellen percentage;

    • c. wat betreft duurzame bedrijfsuitrusting:

      • 1°. de koopsom, exclusief de winstopslag, indien de duurzame bedrijfsuitrusting verkregen is van een natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort;

      • 2°. de voortbrengingskosten;

      • 3°. in geval van huurkoop of lease de aanschafwaarde dan wel, indien deze niet kan worden bepaald, de contante waarde van de in totaal verschuldigde lease-termijnen inclusief kosten, verdisconteerd op jaarbasis tegen een bij regeling van Onze Minister vast te stellen percentage.

  • 2 Voorzover het betreft gebruikte bedrijfsuitrusting, die verkregen is van een in het buitenland gevestigd natuurlijke persoon of rechtspersoon die tot hetzelfde concern behoort, wordt als projectkosten in aanmerking genomen de fiscale boekwaarde in het land van herkomst op het tijdstip van levering.

  • 3 Onder voortbrengingskosten als bedoeld in het eerste lid, onder b, 2°, en c, 2°, worden de volgende kosten verstaan:

    • a. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken directe personeel, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1600 productieve uren per jaar;

    • b. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een concern en

    • c. een opslag voor algemene kosten, groot 20 procent van de onder a bedoelde loonkosten.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Bij ministeriële regeling wordt ieder begrotingsjaar een subsidieplafond vastgesteld voor het in dat jaar verlenen van subsidies krachtens dit besluit. Daarbij kunnen afzonderlijke subsidieplafonds worden vastgesteld voor bepaalde categorieën projecten.

§ 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Bij ministeriële regeling kan hiervan vrijstelling worden verleend.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Onze Minister geeft een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking tegemoet kan worden gezien.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Onze Minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag:

  • a. indien hij de subsidiabele kosten van het project op minder dan € 4 500 000 raamt;

  • b. in geval bij ministeriële regeling is bepaald dat subsidie zal worden verstrekt voor projecten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, c, of d, indien hij de subsidiabele kosten op minder dan € 13 600 000, € 45 300 000 onderscheidenlijk € 13 600 000 raamt;

  • c. in geval bij ministeriële regeling is bepaald dat subsidie zal worden verstrekt voor projecten als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder d, indien de aanvrager niet heeft aangetoond dat hij met betrekking tot de uitvoering van het project binnen concernverband een bestaande of op te richten zusteronderneming heeft die met betrekking tot de uitvoering van een soortgelijk project op het grondgebied van een andere lidstaat van de Europese Unie een beroep kan doen op een gepubliceerde steunmaatregel van de desbetreffende overheid en dat de besluitvorming ten aanzien van de uitvoering van het project is voorbehouden aan de leiding van het concern;

  • d. indien ter zake van het project waarop de aanvraag betrekking heeft reeds subsidie is verstrekt vanwege een provincie met gebruikmaking van een door het Rijk verstrekte uitkering in het kader van het regionaal beleid, bestemd voor stimulering van investeringen door ondernemers;

  • e. indien de projectkosten voor minder dan 25 procent met eigen middelen worden gefinancierd;

  • f. indien de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen, gezien de rentabiliteit en de aard van het bedrijf, naar verwachting niet aanvaardbaar zal zijn nadat na uitvoering van het project de bedrijfsactiviteiten een aanvang hebben genomen;

  • g. indien de gewenste structuur van de betrokken sector van het bedrijfsleven zich tegen het project verzet.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister, indien als gevolg van buitenlandse concurrentie ten aanzien van de vestigingsplaats spoed is vereist, subsidie verlenen op een aanvraag die nog niet geheel voldoet aan de wettelijke voorschriften. In dit geval kan Onze Minister, in afwijking van artikel 2, eerste lid, ook subsidie verlenen aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon die eerst door uitvoering van het project ondernemer zal worden.

§ 3. Subsidieverlening en verplichtingen van de subsidie-ontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Aan de subsidieverlening zijn de in de artikelen 13, 14, 15 en 16 opgenomen verplichtingen verbonden.

  • 2 De in de artikelen 12, 13, 14 en 15 opgenomen verplichtingen gelden tot aan de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld. De in artikel 16 opgenomen verplichting geldt totdat vijf jaren na de subsidieverlening zijn verstreken.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger voert het project binnen achttien maanden na de subsidieverlening overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft uit en verwerft de betrokken bedrijfsgebouwen en duurzame bedrijfsuitrusting en stelt deze in bedrijf binnen dezelfde termijn, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van Onze Minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het project.

  • 2 Onze Minister geeft op een aanvraag om ontheffing als bedoeld in het eerste lid een beschikking binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.

  • 3 Onze Minister kan aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid voorschriften verbinden.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling niet eerder dan een jaar na het tijdstip waarop het project is uitgevoerd, doch uiterlijk achttien maanden nadat het project ingevolge artikel 13, eerste lid, moet zijn uitgevoerd, bij Onze Minister in.

  • 2 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Bij ministeriële regeling kan hiervan vrijstelling worden verleend.

  • 3 De aanvraag gaat vergezeld van een accountantsverklaring, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, in het bijzonder de bestede en door middel van een sluitende tijdschrijving vastgestelde arbeidstijd, de verbruikte materialen en de overige kosten.

  • 2 De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot het op hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, tot verlening van surseance van betaling aan of tot faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend daarvan mededeling aan Onze Minister.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

De subsidie-ontvanger stelt Onze Minister onverwijld in kennis van elk voornemen om van het project deel uitmakende duurzame bedrijfsuitrusting, grond of bedrijfsgebouwen in de kosten waarvan op grond van dit besluit subsidie is verstrekt af te stoten of buiten gebruik te stellen.

§ 4. Voorschotten

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

  • 1 Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kan op aanvraag van de subsidie-ontvanger door Onze Minister ten hoogste tweemaal een voorschot worden verstrekt, telkens wanneer ten minste 40 procent van de geraamde subsidiabele kosten zijn gemaakt en betaald.

  • 2 Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde subsidiabele kosten, voor zover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste en tweede lid wordt de opslag, bedoeld in artikel 6, 4, derde lid, geacht gemaakt en betaald te zijn voor zover de loonkosten waarover hij wordt berekend zijn gemaakt en betaald.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Bij ministeriële regeling kan hiervan vrijstelling worden verleend.

Artikel 19

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Onze Minister kan in ieder geval afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

§ 5. Subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 20

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking tegemoet kan worden gezien.

§ 6. Overgangs- en slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Artikel 21

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Het Besluit subsidies regionale investeringsprojecten wordt ingetrokken, met dien verstande dat het van toepassing blijft op aanvragen waarop voor 1 januari 2000 is beslist.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

In afwijking van artikel 5, eerste lid, worden met betrekking tot projecten waarvoor voorafgaand aan de uitvoering van het project en voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit bij Onze Minister een vooraanmelding is gedaan als projectkosten mede in aanmerking genomen de kosten die zijn gemaakt en betaald na de datum van de vooraanmelding.

Artikel 23

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 24

[Regeling vervallen per 01-01-2010]

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit subsidies regionale investeringsprojecten 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 augustus 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

G. Ybema

Uitgegeven de zevende september 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals