Bijlage B. Bepaling van het cadmiumgehalte in producten met behulp van Atomaire Absorptie
Spectrometrie (vlam- of grafietoven-AAS), Inductief Gekoppeld Plasma Atomaire Emissie
Spectrometrie (ICP-AES) of Inductief Gekoppeld Plasma Massa Spectrometrie (ICP-MS)
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
I. Voorschrift voor de monsterneming
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
1. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor monsterneming
-
1.1 Verpakkingsmaterialen (plastic zakken).
-
1.2 Schrijfgerei en verzegelingsapparatuur.
-
1.3 Gereedschap voor monsterneming.
-
1.4 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 1.1 tot en met 1.3, mogen de meetwaarde
niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.
2. Te gebruiken chemicalien bij monsterneming
Geen.
3. Monsterneming
-
3.1 Verpak de geselecteerde producten zodanig met verpakkingsmaterialen dat contaminatie
met cadmium uit de werkomgeving niet mogelijk is. Verzegel het monster vervolgens
voor onderzoek.
-
3.2 Verkrijg als beschreven in 3.1, een tweede monster voor contra-expertise.
-
3.3 Noteer voor beide monsters alle informatie voor de identificatie van het product,
waaronder in elk geval datum, plaats, eigenaar, merk, type, wijze van verpakking van
het product en de omvang van de voorraad waaruit het monster afkomstig is.
II. Voorschrift voor de monstervoorbewerking
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
1. Principe
Bij de monstervoorbewerking worden a-select delen van het product genomen en behandeld
met reactieve vloeistoffen teneinde het cadmium in oplossing te brengen voor analyse.
2. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen bij monstervoorbewerking
-
2.1 Instrumenten om monsters te verkleinen, zoals een mes, een zaag, een schaar of maalapparatuur.
-
2.2 Dewarvat met vloeibare stikstof.
-
2.3 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 2.1 en 2.2, mogen de meetwaarde niet
beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.
3. Te gebruiken chemicaliën bij monstervoorbewerking
Dubbel gedemineraliseerd water met een verwaarloosbaar cadmiumgehalte.
4. Deelmonsterneming
-
4.1 Selecteer de delen van het product waarin cadmium kan zijn toegepast. Dit kan ook
het gehele product zijn. De verkregen delen worden verder aangeduid als deelmonsters.
-
4.2 Voorkom handelingen die contaminatie van de deelmonsters met cadmium uit de werkomgeving
tot gevolg kunnen hebben.
-
4.3 Voorkom handelingen die verlies van cadmium tot gevolg kunnen hebben, bijvoorbeeld
door vervluchtiging.
5. Monstervoorbewerking
III. Voorschrift voor de analyse
[Regeling vervallen per 01-06-2009]
1. Principe
De organische bestanddelen en metalen worden door verhitting met de reagentia zwavelzuur,
salpeterzuur en waterstofperoxide of met zwavelzuur en waterstofperoxide gedestrueerd
waardoor cadmium oplost. De analyse in het verdund destruaat vindt plaats met vlam-AAS,
grafietoven-AAS, ICP-AES of ICP-MS.
2. Referentienormen
prEN 1122 (1995): Determination of cadmium in plastics with the method of the wet
decomposition.
ISO 3856/4 (1984): Paints and varnishes. Determination of `soluble' metal content.
Part 4: Determination of cadmium content -Flame atomic absorbtion, pectrometric method
and polarographic method.
ISO 13752 (1998): Air quality. Assessment of uncertainty of a mea-surement method
under field conditions using a second method as reference.
NEN 6426 (1995): Water. Bepaling van 40 elementen met atomaire emissiespectrometrie
met inductief gekoppeld plasma.
NEN 6452 (1980): Water. Bepaling van het gehalte aan cadmium met behulp van atomaire
absorptiespectrometrie (vlamtechniek).
NEN 6458 (1983): Water. Bepaling van het gehalte aan cadmium met behulp van atomaire
absorptiespectrometrie (grafietoventechniek).
3. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor analyse
-
3.1 Analytische balans, afleesnauwkeurigheid van 0.001 gram.
-
3.2 Destructievat vervaardigd uit inert materiaal, bestand tegen een temperatuur tot
330(C en zodanig geconstrueerd dat geen destruaat verloren kan gaan door toevoeging
van reagentia.
-
3.3 Verhittingsapparatuur die zodanig is vervaardigd dat destructie veilig en bij een
beheerste temperatuur in het gebied tussen 170°C en 270°C kan worden uitgevoerd.
-
3.4 Volumetrisch glaswerk.
-
3.5 Analyseapparatuur bestaande uit een vlam-AAS, een grafietoven-AAS, een ICP-AES of
een ICP-MS.
-
3.6 Afvoerinstallatie voor dampen zoals een zuurkast of puntafzuiging.
-
3.7 Membraanfilter met een poriewijdte van 0,45 (m.
-
3.8 Centrifuge geschikt voor reageerbuizen.
-
3.9 Reageerbuizen.
-
3.10 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 3.1 tot en met 3.9, mogen de meetwaarde
niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.
4. Te gebruiken chemicaliën voor analyse
-
4.1 Gedemineraliseerd water.
-
4.2 Zwavelzuur (H2SO4) 95-97% (m/m).
-
4.3 Salpeterzuur (HNO3) 65% (m/m).
-
4.4 Waterstofperoxide (H2O2) 30% (m/m).
-
4.5 Voorraadstandaard cadmium, 1000 µlg/l, minimaal 0,01 mol/l salpeterzuur.
-
4.6 Het cadmiumgehalte van de chemicaliën benodigd voor destructie, genoemd in 4.1 tot
en met 4.5, is zodanig laag, dat het de meetwaarde niet kan beïnvloeden.
5. Validatie
-
5.1 Stel de meetonzekerheid van de meetmethode vast alvorens de methode te accepteren
voor analyse.
-
5.2 Bepaal de meetonzekerheid uit de vergelijking van meetwaarden met referentiewaarden
voor een representatieve steekproef van ten minste 30 verschillende praktijkmonsters,
bijvoorbeeld met behulp van ISO 13752. De referentiewaarden zijn de meetwaarden verkregen
met de in bijlage A beschreven methode (INAA).
-
5.3 Bereken de meetonzekerheid bij een cadmiumgehalte van 100 milligram per kilogram
als de absolute waarde van de gemiddelde systematische afwijking, vermeerderd met
2,4 maal de standaarddeviatie (betrouwbaarheid 99%, enkelzijdig). De maximaal toelaatbare
meetonzekerheid bedraagt 50% en omvat de deelbemonstering, destructie en destruaatanalyse.
-
5.4 De minimum meetwaarde van overschrijding wordt gedefinieerd als het gemeten gehalte
waarbij met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gesteld dat de kritische waarde
werkelijk is overschreden. Deze waarde is gelijk aan de kritische waarde vermeerderd
met de meetonzekerheid.
-
5.5 De maximum meetwaarde van onderschrijding wordt gedefinieerd als het gemeten gehalte
waarbij met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gesteld dat de kritische waarde
werkelijk is onderschreden. Deze waarde is gelijk aan de kritische waarde verminderd
met de meetonzekerheid.
6. Destructie
-
6.1 Voer de destructie van het analysemonster uit door verhitting met de reagentia zwavelzuur,
salpeterzuur en waterstofperoxide als beschreven in onderdeel 7 (destructiemethode
A), dan wel met de reagentia zwavelzuur en waterstofperoxide als beschreven in onderdeel
8 (destructiemethode B).
-
6.2 Voer de destructie zodanig uit dat de ontstane dampen veilig worden afgevoerd.
7. Destructiemethode A
-
7.1 Weeg op 0,001 gram nauwkeurig een analysemonster af bestaande uit 0,5±0,1 gram van
een homogeen, of een door maling gehomogeniseerd deelmonster. Zorg ervoor dat het
analysemonster zich volledig op de bodem van het destructievat bevindt.
-
7.2 Voeg aan het analysemonster toe 10±0,5 milliliter zwavelzuur en 1 à 2 milliliter
salpeterzuur.
-
7.3 Verhit het analysemonster met het zuurmengsel bij atmosferische druk totdat het materiaal
verandert in een zwarte massa en er witte dampen vrijkomen (ca. 250°C).
-
7.4 Koel het destruaat tot 200°C of lager en voeg druppelsgewijs 1 à 2 milliliter salpeterzuur
toe.
-
7.5 Verhit het destruaat opnieuw tot er witte dampen ontstaan (ca. 250°C).
-
7.6 Herhaal de handelingen, bedoeld in 7.4 en 7.5, tot er een licht gele oplossing is
verkregen.
-
7.7 Koel het destruaat opnieuw af tot 200°C of lager en voeg geleidelijk 5 milliliter
waterstofperoxide toe.
-
7.8 Beëindig de destructie door het destruaat gedurende 5 minuten te verhitten tot ca.
250°C.
-
7.9 Herhaal de handelingen, beschreven in 7.7 en 7.8, indien het destruaat nog niet geheel
helder is.
8. Destructiemethode B
-
8.1 Weeg op 0,001 gram nauwkeurig een analysemonster af bestaande uit 0,5±0,1 gram van
een homogeen, of een door maling gehomogeniseerd deelmonster. Zorg ervoor dat het
analysemonster zich volledig op de bodem van het destructievat bevindt.
-
8.2 Voeg aan het analysemonster toe 10±0,5 milliliter zwavelzuur toe.
-
8.3 Verhit het analysemonster met het zuur bij atmosferische druk totdat het materiaal
verandert in een zwarte massa. Blijf vervolgens nog 15 minuten doorverhitten wanneer
er witte dampen vrijkomen (ca. 250°C).
-
8.4 Koel het destruaat tot 200°C of lager en voeg geleidelijk 20 milliliter waterstofperoxide
toe, bijv. in porties van 1 milliliter.
-
8.5 Verhit het destruaat opnieuw en handhaaf deze temperatuur gedurende 10 minuten.
-
8.6 Koel het destruaat opnieuw af tot 200°C of lager en voeg geleidelijk 5 milliliter
waterstofperoxide toe.
-
8.7 Verhit het destruaat opnieuw.
-
8.8 Wanneer het destruaat vervolgens helder is en niet meer donker kleurt, is de destructie
gereed. Indien het destruaat nog niet helder is, worden de handelingen, bedoeld in
8.6 en 8.7, herhaald totdat het destruaat helder is.
-
8.9 Bij sommige kunststofmonsters ontstaan bij gebruikmaking van deze methode B zwarte
dampen waarbij een donkere aanslag tegen de wanden of de koeler van het destructievat
wordt gevormd. Door reflux kunnen de wanden of de koeler worden schoongespoeld, waarbij
niet in alle gevallen een helder destruaat ontstaat. Gebruikmaking van methode A geeft
in dergelijke gevallen een helder destruaat.
9. Analyse van destruaten
-
9.1 Pas als analysetechnieken toe: vlam-AAS, grafietoven-AAS, ICP-AES of ICP-MS.
-
9.2 Verdun het destruaat, verkregen door destructiemethode A of B, in het destructievat
ca. twee delen met water als voorverdunning vanwege warmteontwikkeling.
-
9.3 Breng, na afkoelen, het destruaat kwantitatief over in een maatkolf van V ml waarin
zich reeds water bevindt.
-
9.4 Laat de oplossing wederom afkoelen en vul aan tot de maatstreep met water.
-
9.5 Verdun, afhankelijk van de toe te passen analysetechniek, verder met water of verdund
zuur, zodanig dat pH ≤ 2.
-
9.6 Filtreer met een filter of centrifugeer met een centrifuge en een reageerbuis het
destruaat indien er nog deeltjes in het destruaat voorkomen.
-
9.7 Voer de analyse uit in de heldere oplossing.
10. Berekening van het cadmiumgehalte
-
10.1 Bereken het gehalte aan cadmium van deelmonster en duplodeelmonster volgens:
waarin:
-
p = het gehalte aan cadmium in milligram per kilogram,
-
F = de verdunningsfactor van het oorspronkelijk in de maatkolf van V ml opgenomen
destruaat.
-
F = 1 bij geen verdunning,
-
C = het gemeten cadmiumgehalte in het (verdunde) destruaat in milligram per liter,
-
M = de ingewogen hoeveelheid monster in grammen,
-
V = het volume van de maatkolf waarin het destruaat wordt opgenomen in milliliter.
-
10.2 Accepteer het gemiddelde van de duplowaarden als meetwaarde indien de kwaliteitsborging
voldoet aan de eisen, genoemd in onderdeel 12.
11. Toetsing van het bepaalde cadmiumgehalte aan de kritische waarde
-
11.1 Besluit tot overschrijding bij een meetwaarde die ligt boven de kritische waarde vermeerderd
met de meetonzekerheid, bedoeld in 5.4.
-
11.2 Besluit tot onderschrijding bij een meetwaarde die ligt beneden de kritische waarde
verminderd met de meetonzekerheid, bedoeld in 5.5.
-
11.3 Bij een meetwaarde die ligt tussen de waarden, bedoeld in 5.4 en 5.5, is met een
betrouwbaarheid van ten minste 99% een besluit tot overschrijding of onderschrijding
niet mogelijk.
12. Kwaliteitsborging
-
12.1 Voer per destructieserie ten minste een (enkelvoudige) blancobepaling uit door het
achterwege laten van het analysemonster, waarbij de meetwaarden van de serie acceptabel
zijn indien het blancoresultaat van het destruaat lager is dan 0,01 milligram cadmium
per liter.
-
12.2 Voer per destructieserie ten minste een (enkelvoudige) bepaling uit van het gehalte
van een referentiemateriaal, waarbij de meetwaarden van de monsterserie acceptabel
zijn indien het verschil tussen meetwaarde en referentiewaarde kleiner is dan de bepaalde
meetonzekerheid, bedoeld in 5.3. Als referentiewaarde geldt de gecertificeerde waarde
of de waarde bepaald volgens de in bijlage A beschreven methode (INAA).
-
12.3 Neem, voorzover mogelijk, ten minste een maal per jaar deel aan een ringonderzoek
en evalueer de resultaten tegen de bepaalde meetonzekerheid, bedoeld in 5.3.
-
12.4 Verwerp de bepaling als het verschil tussen de duplowaarden groter is dan 10% bij
een gemiddeld cadmiumgehalte hoger dan 50 milligram per kilogram.
-
12.5 Verwerp de bepaling als het verschil tussen duplowaarden groter is dan 20% bij een
gemiddeld cadmiumgehalte hoger dan 10 en lager dan 50 milligram cadmium per kilogram.