Regeling bepalingsmethode cadmiumgehalte van producten milieubeheer

[Regeling vervallen per 01-06-2009.]
Geraadpleegd op 26-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2013 en zichtdatum 25-12-2024.
Geldend van 01-06-2008 t/m 31-05-2009

Regeling bepalingsmethode cadmiumgehalte van producten Wms 2000

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu-beheer,

Gelet op artikel 4.1, eerste lid, van het Cadmiumbesluit Wms 1999;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

  • 2 In afwijking van het eerste lid, mag het gehalte aan cadmium in producten worden bepaald met behulp van de in bijlage B beschreven methode, voorzover er geen sprake is van een product bestaande uit gips of een gipsproduct.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, mag het gehalte aan cadmium in producten worden bepaald met behulp van de in bijlage C beschreven methode, voorzover er sprake is van:

    • a. een productmonster dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

      • polyethyleen, polypropyleen,

      • polystyreen,

      • polyvinylchloride,

      • polyamide, of

      • acrylonitril butadieen styreen; en

    • b. een productmonster dat homogeen en niet poreus is.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

In afwijking van artikel 1 mag een andere methode worden gebruikt voor de bepaling van het gehalte aan cadmium in een product, mits die methode van zodanige kwaliteit en betrouwbaarheid is dat een met een in artikel 1 bedoelde methode vergelijkbaar resultaat wordt behaald.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

De Regeling vaststellingsmethode cadmiumgehalte van produkten wordt ingetrokken.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bepalingsmethode cadmiumgehalte van producten milieubeheer.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 15 september 2000

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk

Bijlage A. Bepaling van het cadmiumgehalte in producten met behulp van Instumentele Neutronen Activeringsanalyse (INAA)

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

I. Voorschrift voor de bemonstering

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen bij bemonstering

  • 1.1 Verpakkingsmaterialen (polyethyleen zakken).

  • 1.2 Schrijfgerei en verzegelingsapparatuur.

  • 1.3 Gereedschap voor monsterneming.

  • 1.4 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 1.1 tot en met 1.3, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

2. Te gebruiken chemicaliën bij monsterneming

Geen.

3. Monsterneming

  • 3.1 Verpak de geselecteerde producten zodanig met verpakkingsmaterialen als bedoeld in 1.1 dat contaminatie met cadmium uit de werkomgeving niet mogelijk is. Verzegel vervolgens het monster bestemd voor onderzoek.

  • 3.2 Verkrijg op de wijze als beschreven in 3.1, een tweede monster voor contra-expertise.

  • 3.3 Noteer voor beide monsters alle informatie voor de identificatie van het product, waaronder in elk geval datum en plaats van monsterneming, eigenaar, merk, type en wijze van verpakking van het product waarvan een monster is genomen, en de omvang van de voorraad waaruit het monster afkomstig is.

II. Voorschrift voor de monstervoorbewerking

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Principe

Bij de monstervoorbewerking worden a-select delen van het product genomen en verwerkt tot een analysemonster voor cadmiumanalyse volgens de in deze bijlage beschreven methode.

2. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen bij monsterneming

  • 2.1 Schaar of zaag van hoogwaardig roestvast staal of titanium.

  • 2.2 Hamer van kunststof, hoogwaardig roestvast staal of titanium.

  • 2.3 Dewarvat met vloeibare stikstof.

  • 2.4 Schone witte katoenen doek.

  • 2.5 Mes van hoogwaardig roestvast staal of titanium.

  • 2.6 Bekkenbreker (type Retsch BB-3 of gelijkwaardig).

  • 2.7 Slagrotormolen (type Retsch SR-3 of gelijkwaardig) en trilgoot type (Retsch DR of gelijkwaardig).

  • 2.8 Mortiermolen (type Retsch RMO of gelijkwaardig).

  • 2.9 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 2.1 tot en met 2.8, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

3. Chemicaliën

Dubbel gedemineraliseerd water met een verwaarloosbaar cadmiumgehalte.

4. Deelmonsterneming

  • 4.1 Selecteer de delen van het product waarin cadmium kan zijn toegepast. Dit kan ook het gehele product zijn. De verkregen delen worden verder aangeduid als deelmonsters.

  • 4.2 Voorkom handelingen die contaminatie van het deelmonster met cadmium uit de werkomgeving tot gevolg kunnen hebben.

  • 4.3 Voorkom handelingen die verlies van cadmium tot gevolg kunnen hebben, bijvoorbeeld door vervluchtiging.

5. Monstervoorbewerking

  • 5.1 Oppervlaktelaag: onder andere verf en gemetalliseerde oppervlakken

    • 5.1.1 Van een product waarvan de oppervlaktelaag wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van cadmium, worden vijf willekeurige plaatsen aangegeven.

    • 5.1.2 Verwijder op de aangegeven plaatsen met een mes vijf maal 0,1 tot 2 gram van de oppervlaktelaag. De vijf subdeelmonsters worden samengevoegd tot één deelmonster.

  • 5.2 Gips en gipsproducten

    • 5.2.1 Verklein een product van uitgehard gips dat meer dan 500 gram weegt met een bekkenbreker tot een grootte van minder dan 3 mm. Verklein een product van uitgehard gips van 500 gram of minder en met een korrelgrootte groter dan 3 mm met een hamer na omwikkeling met een schone doek.

    • 5.2.2 Verklein het verkregen materiaal als bedoeld 5.2.1 in een slagrotormolen tot een grootte van minder dan 1 mm.

    • 5.2.3 Verklein het verkregen materiaal als bedoeld in 5.2.2 in een mortiermolen tot analysefijn (< 125 (m).

  • 5.3 Overige voorwerpen waaronder kunststoffen

    • 5.3.1 Neem per deelmonster ten minste 2 stukjes van minimaal 2 gram. Het deelmonster kan worden verkleind door knippen, zagen met een schaar of zaag of snijden met een mes. Indien nodig kan het deelmonster na afkoeling in vloeibare stikstof en omwikkeling met een schone doek worden verbrijzeld met een hamer. Voorkom contaminatie met cadmium uit de werkomgeving. De beschreven handelingen worden voor elk product herhaald.

    • 5.3.2 Maak de stukjes schoon met gedemineraliseerd water.

    • 5.3.3 Droog het monster aan de lucht.

    • 5.3.4 Prepareer op willekeurige plaatsen uit de stukjes van minimaal 2 gram op de wijze, bedoeld in 5.3.1, analysemonsters van 300 milligram.

    • 5.3.5 De wijze van prepareren is afhankelijk van de hardheid van het materiaal. Zacht materiaal wordt geknipt met een schaar; hard materiaal wordt gezaagd met een zaag of verbrijzeld met een hamer, nadat het materiaal is gekoeld in vloeibare stikstof en is omwikkeld met een schone doek.

III. Voorschrift voor de analyse

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Principe

De analysemonsters worden in een kernreactor bestraald. De geïnduceerde activiteit wordt gemeten en berekend op de activiteit van standaarden.

2. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen bij analyse

  • 2.1 Bron van thermische neutronen met minimumflux van 1016 n.s.-1m -2.

  • 2.2 Balans met een nauwkeurigheid tot en met vijf decimalen van grammen.

  • 2.3 Kwartsstaaf en verwarmingsapparatuur.

  • 2.4 Diamantpen of gelijkwaardige fijnschrijver.

  • 2.5 Katoenen doekje.

  • 2.6 Polyethyleencapsule, type V, met bijbehorend dekseltje type E.

  • 2.7 Polyethyleencapsule, type D met bijbehorend dekseltje type E.

  • 2.8 Polyethyleen verpakkingsmateriaal in buisvorm.

  • 2.9 Gammaspectrometer met coaxiale en put-halfgeleiderdetectoren.

  • 2.10 Pipet van 50-100 µl, geautomatiseerde pipet of dispenser.

  • 2.11 Filters.

  • 2.12 Kunststof pincetten.

  • 2.13 Ongetalkte polyethyleen handschoenen.

  • 2.14 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 2.1 tot en met 2.13, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

3. Te gebruiken chemicaliën bij analyse

  • 3.1 Ethylalcohol, p.a.

  • 3.2 Neutronenfluxmonitor; 2 milligram 99,99% zinkfolie, dikte 0,1 millimeter (Norton Thikol Inc. `Alfa products' of gelijkwaardig) of 2 milligram zink op een papierfilter, verkregen door het pipetteren van 50 µl van een standaardoplossing van 40 g/l zink op een filter met behulp van een pipet of dispenser. Het filter wordt vervolgens drooggedampt bij 50°C. De standaardoplossing wordt verkregen door het oplossen van 2 gram zinkfolie van eerder genoemde specificatie in 50 milliliter verdund salpeterzuur (10%).

  • 3.3 Oplossing van 50 milligram cadmium-metaal in 50 milliliter verdund salpeterzuur (10%); gepipetteerd in verschillende hoeveelheden (25-500 µl) op filters en drooggedampt bij 50°C.

  • 3.4 Geschikt standaard referentiemateriaal dat, wat matrix betreft, overeenkomt met het te onderzoeken monster.

  • 3.5 Het cadmiumgehalte van de chemicaliën, bedoeld in 3.1 tot en met 3.4, is zodanig laag, dat het de analyse niet kan beïnvloeden.

4. Analyse

  • 4.1 Breng het analysemonster van 25-300 milligram in een schone bestralingscapsule van polyethyleen en sluit deze af met een bijbehorend dekseltje.

  • 4.2 Breng het referentiemateriaal van 25-300 milligram of een vergelijkbare hoeveelheid als het analysemonster in een schone bestralingscapsule en sluit deze af met een bijbehorend dekseltje.

  • 4.3 Weeg op een balans de capsules voor en na het inbrengen van het analysemonster en het referentiemonster.

  • 4.4 Weeg op een balans acht neutronenfluxmonitoren, doe deze in een schone bestralingscapsule en sluit de capsule af met een bijbehorend dekseltje.

  • 4.5 Weeg met een balans een elementstandaard af en doe deze in een schone bestralingscapsule. Sluit deze capsule vervolgens af met een bijbehorend dekseltje.

  • 4.6 Neem een blanco-bestralingscapsule en sluit deze af met een bijbehorend dekseltje.

  • 4.7 Versmelt het dekseltje aan de capsule door middel van een verwarmde kwartsstaaf.

  • 4.8 Codeer de capsule met behulp van een voorwerp als bedoeld in 2.4.

  • 4.9 Maak de capsules met daarin de analysemonsters aan de buitenzijde schoon met een doekje en ethylalcohol.

  • 4.10 Verpak de te bestralen capsules tezamen met zink-neutronenflux-standaarden, een cadmium-elementstandaard en een blanco-bestralingscapsule, in polyethyleen verpakkingsmateriaal. Sluit vervolgens het verpakkingsmateriaal.

  • 4.11 Bestraal het analysemonster tezamen met de neutronenfluxmonitoren en de standaarden in de kernreactor op een roterende faciliteit gedurende een periode van 15 minuten tot 5 uren (thermische neutronenflux 5*1016 n.s.-1m -2). Een buizenpost bestralingscontainer (rabbit) kan maximaal 14 analysemonsters, 8 fluxmonitoren, 1 cadmium-elementstandaard en 1 blanco capsule bevatten.

  • 4.12 Sla de bestraalde analysemonsters op gedurende 1 tot 5 dagen tot de totale activiteit meetbaar is op de wijze, beschreven in 4.13.

  • 4.13 Bepaal de gevormde radioactiviteit door meting van het spectrum van gammastraling met geautomatiseerde gammaspectrometers voorzien van coaxiale en put-halfgeleiderdetectoren. Meettijd zink-neutronenfluxmonitor 15 minuten, analysemonsters en blanco 1 uur. Afhankelijk van de hoeveelheid geïnduceerde radioactiviteit wordt een meetgeometrie van 4 tot 15 centimeter voor de coaxiale detector aangehouden of wordt gemeten in de put van de put-halfgeleidedetector.

  • 4.14 Ten behoeve van in-line kwalitatieve en kwantitatieve analyse van de meetwaarden met standaard referentiemateriaal kunnen worden toegepast de methoden die zijn beschreven in:

    • P.J.M. Kortenhoven, ICPEAX, a computer program for the automatic analysis of gamma-ray spectra obtained with high resolution semi conductor detectors, report IRI-133-70-04;

    • P.J.M. Kortenhoven, M. de Bruin, automatic interpretation of gamma-ray data obtained in non destructive activation analysis, J. Radioanal. Chem. 35 (1977) 127-137, of een gelijkwaardige methode;

    • M. Blaauw, The holistic analysis of gamma-ray spectra in Instrumental Neutron Activation Analysis, TU Delft (1993), p. 161 e.v.).

  • 4.15 Controle en verwerking van de meetwaarden vindt plaats volgens de single comparator methode als beschreven in:

    • M. de Bruin, P.J.M. Kortenhoven, P. Bode, Evaluation of a system for routine instrumental neutron activation analysis, J. Radioanal, Chem. 70 1-2 (1982) 497-512;

    • P. Bode, M. de Bruin, P.J.M. Kortenhoven, increased utilization of research reactor facilities without personnel expansion by a userfriendly system for routine instrumental neutron activation analysis, IAEA-TECDOC 409 Research reactor activities in support of national nuclear programmes, IAEA, Vienna 1987, 369-378;

    • M. Blaauw, The holistic analysis of gamma-ray spectra in Instrumental Neutron Activation Analysis, TU Delft (1993), p. 161 e.v.).

IV. Voorschrift met betrekking tot rapportage

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

In de rapportage zijn per monster vermeld:

  • 1 het rapportnummer;

  • 2 het identificatienummer van het onderzochte monster;

  • 3 beschrijving van het type product waarvan een monster is genomen;

  • 4 de datum van monsterneming;

  • 5 de datum van analyse van het monster;

  • 6 de toegepaste bepalingsmethode;

  • 7 de uitslag van de analyse onder vermelding van het gehalte aan cadmium in milligram per kilogram van zowel monsters als referentiemateriaal;

  • 8 de meetonzekerheid van de meetwaarde;

  • 9 elke bijzonderheid die relevant is voor de bepaling en de meetwaarde;

  • 10 elke afwijking van de toegepaste bepalingsmethode.

Bijlage B. Bepaling van het cadmiumgehalte in producten met behulp van Atomaire Absorptie Spectrometrie (vlam- of grafietoven-AAS), Inductief Gekoppeld Plasma Atomaire Emissie Spectrometrie (ICP-AES) of Inductief Gekoppeld Plasma Massa Spectrometrie (ICP-MS)

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

I. Voorschrift voor de monsterneming

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor monsterneming

  • 1.1 Verpakkingsmaterialen (plastic zakken).

  • 1.2 Schrijfgerei en verzegelingsapparatuur.

  • 1.3 Gereedschap voor monsterneming.

  • 1.4 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 1.1 tot en met 1.3, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

2. Te gebruiken chemicalien bij monsterneming

Geen.

3. Monsterneming

  • 3.1 Verpak de geselecteerde producten zodanig met verpakkingsmaterialen dat contaminatie met cadmium uit de werkomgeving niet mogelijk is. Verzegel het monster vervolgens voor onderzoek.

  • 3.2 Verkrijg als beschreven in 3.1, een tweede monster voor contra-expertise.

  • 3.3 Noteer voor beide monsters alle informatie voor de identificatie van het product, waaronder in elk geval datum, plaats, eigenaar, merk, type, wijze van verpakking van het product en de omvang van de voorraad waaruit het monster afkomstig is.

II. Voorschrift voor de monstervoorbewerking

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Principe

Bij de monstervoorbewerking worden a-select delen van het product genomen en behandeld met reactieve vloeistoffen teneinde het cadmium in oplossing te brengen voor analyse.

2. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen bij monstervoorbewerking

  • 2.1 Instrumenten om monsters te verkleinen, zoals een mes, een zaag, een schaar of maalapparatuur.

  • 2.2 Dewarvat met vloeibare stikstof.

  • 2.3 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 2.1 en 2.2, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

3. Te gebruiken chemicaliën bij monstervoorbewerking

Dubbel gedemineraliseerd water met een verwaarloosbaar cadmiumgehalte.

4. Deelmonsterneming

  • 4.1 Selecteer de delen van het product waarin cadmium kan zijn toegepast. Dit kan ook het gehele product zijn. De verkregen delen worden verder aangeduid als deelmonsters.

  • 4.2 Voorkom handelingen die contaminatie van de deelmonsters met cadmium uit de werkomgeving tot gevolg kunnen hebben.

  • 4.3 Voorkom handelingen die verlies van cadmium tot gevolg kunnen hebben, bijvoorbeeld door vervluchtiging.

5. Monstervoorbewerking

  • 5.1 Oppervlaktelaag: onder andere verf en gemetalliseerde oppervlakken

    • 5.1.1 Van een product waarvan de oppervlaktelaag wordt gecontroleerd op de aanwezigheid van cadmium, worden vijf willekeurige plaatsen aangegeven.

    • 5.1.2 Verwijder op de aangegeven plaatsen met een mes vijf maal 0,1 tot 2 gram van de oppervlaktelaag. De vijf subdeelmonsters worden samengevoegd tot één deelmonster.

    • 5.1.3 Neem op dezelfde wijze als beschreven in 5.1.1 en 5.1.2, een duplodeelmonster van het naastgelegen oppervlaktemateriaal.

  • 5.2 Overige voorwerpen waaronder kunststoffen

    • 5.2.1 Neem per deelmonster ten minste 2 stukjes van minimaal 2 gram.

    • 5.2.2 Maak de stukjes schoon met water en droog het monster aan de lucht.

    • 5.2.3 Indien het deelmonster bestaat uit homogeen materiaal, wordt het door zagen of knippen zodanig verkleind, dat een analysemonster voor destructie wordt verkregen.

    • 5.2.4 Indien het deelmonster bestaat uit inhomogeen materiaal, wordt een hoeveelheid van minimaal 2 gram van het materiaal vermalen tot deeltjes kleiner dan 1 millimeter (bv. cryogeen met behulp van een centrifugaalmolen), opdat een representatief analysemonster wordt genomen voor destructie.

    • 5.2.5 Neem op dezelfde wijze als beschreven in 5.2.2 tot en met 5.2.4, een duplodeelmonster.

    • 5.2.6 Analyseer het duplodeelmonster, bedoeld in voorschrift I, onder 3.2, op dezelfde wijze als het deelmonster.

III. Voorschrift voor de analyse

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Principe

De organische bestanddelen en metalen worden door verhitting met de reagentia zwavelzuur, salpeterzuur en waterstofperoxide of met zwavelzuur en waterstofperoxide gedestrueerd waardoor cadmium oplost. De analyse in het verdund destruaat vindt plaats met vlam-AAS, grafietoven-AAS, ICP-AES of ICP-MS.

2. Referentienormen

prEN 1122 (1995): Determination of cadmium in plastics with the method of the wet decomposition.

ISO 3856/4 (1984): Paints and varnishes. Determination of `soluble' metal content. Part 4: Determination of cadmium content -Flame atomic absorbtion, pectrometric method and polarographic method.

ISO 13752 (1998): Air quality. Assessment of uncertainty of a mea-surement method under field conditions using a second method as reference.

NEN 6426 (1995): Water. Bepaling van 40 elementen met atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma.

NEN 6452 (1980): Water. Bepaling van het gehalte aan cadmium met behulp van atomaire absorptiespectrometrie (vlamtechniek).

NEN 6458 (1983): Water. Bepaling van het gehalte aan cadmium met behulp van atomaire absorptiespectrometrie (grafietoventechniek).

3. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor analyse

  • 3.1 Analytische balans, afleesnauwkeurigheid van 0.001 gram.

  • 3.2 Destructievat vervaardigd uit inert materiaal, bestand tegen een temperatuur tot 330(C en zodanig geconstrueerd dat geen destruaat verloren kan gaan door toevoeging van reagentia.

  • 3.3 Verhittingsapparatuur die zodanig is vervaardigd dat destructie veilig en bij een beheerste temperatuur in het gebied tussen 170°C en 270°C kan worden uitgevoerd.

  • 3.4 Volumetrisch glaswerk.

  • 3.5 Analyseapparatuur bestaande uit een vlam-AAS, een grafietoven-AAS, een ICP-AES of een ICP-MS.

  • 3.6 Afvoerinstallatie voor dampen zoals een zuurkast of puntafzuiging.

  • 3.7 Membraanfilter met een poriewijdte van 0,45 (m.

  • 3.8 Centrifuge geschikt voor reageerbuizen.

  • 3.9 Reageerbuizen.

  • 3.10 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 3.1 tot en met 3.9, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

4. Te gebruiken chemicaliën voor analyse

  • 4.1 Gedemineraliseerd water.

  • 4.2 Zwavelzuur (H2SO4) 95-97% (m/m).

  • 4.3 Salpeterzuur (HNO3) 65% (m/m).

  • 4.4 Waterstofperoxide (H2O2) 30% (m/m).

  • 4.5 Voorraadstandaard cadmium, 1000 µlg/l, minimaal 0,01 mol/l salpeterzuur.

  • 4.6 Het cadmiumgehalte van de chemicaliën benodigd voor destructie, genoemd in 4.1 tot en met 4.5, is zodanig laag, dat het de meetwaarde niet kan beïnvloeden.

5. Validatie

  • 5.1 Stel de meetonzekerheid van de meetmethode vast alvorens de methode te accepteren voor analyse.

  • 5.2 Bepaal de meetonzekerheid uit de vergelijking van meetwaarden met referentiewaarden voor een representatieve steekproef van ten minste 30 verschillende praktijkmonsters, bijvoorbeeld met behulp van ISO 13752. De referentiewaarden zijn de meetwaarden verkregen met de in bijlage A beschreven methode (INAA).

  • 5.3 Bereken de meetonzekerheid bij een cadmiumgehalte van 100 milligram per kilogram als de absolute waarde van de gemiddelde systematische afwijking, vermeerderd met 2,4 maal de standaarddeviatie (betrouwbaarheid 99%, enkelzijdig). De maximaal toelaatbare meetonzekerheid bedraagt 50% en omvat de deelbemonstering, destructie en destruaatanalyse.

  • 5.4 De minimum meetwaarde van overschrijding wordt gedefinieerd als het gemeten gehalte waarbij met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gesteld dat de kritische waarde werkelijk is overschreden. Deze waarde is gelijk aan de kritische waarde vermeerderd met de meetonzekerheid.

  • 5.5 De maximum meetwaarde van onderschrijding wordt gedefinieerd als het gemeten gehalte waarbij met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gesteld dat de kritische waarde werkelijk is onderschreden. Deze waarde is gelijk aan de kritische waarde verminderd met de meetonzekerheid.

6. Destructie

  • 6.1 Voer de destructie van het analysemonster uit door verhitting met de reagentia zwavelzuur, salpeterzuur en waterstofperoxide als beschreven in onderdeel 7 (destructiemethode A), dan wel met de reagentia zwavelzuur en waterstofperoxide als beschreven in onderdeel 8 (destructiemethode B).

  • 6.2 Voer de destructie zodanig uit dat de ontstane dampen veilig worden afgevoerd.

7. Destructiemethode A

  • 7.1 Weeg op 0,001 gram nauwkeurig een analysemonster af bestaande uit 0,5±0,1 gram van een homogeen, of een door maling gehomogeniseerd deelmonster. Zorg ervoor dat het analysemonster zich volledig op de bodem van het destructievat bevindt.

  • 7.2 Voeg aan het analysemonster toe 10±0,5 milliliter zwavelzuur en 1 à 2 milliliter salpeterzuur.

  • 7.3 Verhit het analysemonster met het zuurmengsel bij atmosferische druk totdat het materiaal verandert in een zwarte massa en er witte dampen vrijkomen (ca. 250°C).

  • 7.4 Koel het destruaat tot 200°C of lager en voeg druppelsgewijs 1 à 2 milliliter salpeterzuur toe.

  • 7.5 Verhit het destruaat opnieuw tot er witte dampen ontstaan (ca. 250°C).

  • 7.6 Herhaal de handelingen, bedoeld in 7.4 en 7.5, tot er een licht gele oplossing is verkregen.

  • 7.7 Koel het destruaat opnieuw af tot 200°C of lager en voeg geleidelijk 5 milliliter waterstofperoxide toe.

  • 7.8 Beëindig de destructie door het destruaat gedurende 5 minuten te verhitten tot ca. 250°C.

  • 7.9 Herhaal de handelingen, beschreven in 7.7 en 7.8, indien het destruaat nog niet geheel helder is.

8. Destructiemethode B

  • 8.1 Weeg op 0,001 gram nauwkeurig een analysemonster af bestaande uit 0,5±0,1 gram van een homogeen, of een door maling gehomogeniseerd deelmonster. Zorg ervoor dat het analysemonster zich volledig op de bodem van het destructievat bevindt.

  • 8.2 Voeg aan het analysemonster toe 10±0,5 milliliter zwavelzuur toe.

  • 8.3 Verhit het analysemonster met het zuur bij atmosferische druk totdat het materiaal verandert in een zwarte massa. Blijf vervolgens nog 15 minuten doorverhitten wanneer er witte dampen vrijkomen (ca. 250°C).

  • 8.4 Koel het destruaat tot 200°C of lager en voeg geleidelijk 20 milliliter waterstofperoxide toe, bijv. in porties van 1 milliliter.

  • 8.5 Verhit het destruaat opnieuw en handhaaf deze temperatuur gedurende 10 minuten.

  • 8.6 Koel het destruaat opnieuw af tot 200°C of lager en voeg geleidelijk 5 milliliter waterstofperoxide toe.

  • 8.7 Verhit het destruaat opnieuw.

  • 8.8 Wanneer het destruaat vervolgens helder is en niet meer donker kleurt, is de destructie gereed. Indien het destruaat nog niet helder is, worden de handelingen, bedoeld in 8.6 en 8.7, herhaald totdat het destruaat helder is.

  • 8.9 Bij sommige kunststofmonsters ontstaan bij gebruikmaking van deze methode B zwarte dampen waarbij een donkere aanslag tegen de wanden of de koeler van het destructievat wordt gevormd. Door reflux kunnen de wanden of de koeler worden schoongespoeld, waarbij niet in alle gevallen een helder destruaat ontstaat. Gebruikmaking van methode A geeft in dergelijke gevallen een helder destruaat.

9. Analyse van destruaten

  • 9.1 Pas als analysetechnieken toe: vlam-AAS, grafietoven-AAS, ICP-AES of ICP-MS.

  • 9.2 Verdun het destruaat, verkregen door destructiemethode A of B, in het destructievat ca. twee delen met water als voorverdunning vanwege warmteontwikkeling.

  • 9.3 Breng, na afkoelen, het destruaat kwantitatief over in een maatkolf van V ml waarin zich reeds water bevindt.

  • 9.4 Laat de oplossing wederom afkoelen en vul aan tot de maatstreep met water.

  • 9.5 Verdun, afhankelijk van de toe te passen analysetechniek, verder met water of verdund zuur, zodanig dat pH ≤ 2.

  • 9.6 Filtreer met een filter of centrifugeer met een centrifuge en een reageerbuis het destruaat indien er nog deeltjes in het destruaat voorkomen.

  • 9.7 Voer de analyse uit in de heldere oplossing.

10. Berekening van het cadmiumgehalte

  • 10.1 Bereken het gehalte aan cadmium van deelmonster en duplodeelmonster volgens:

    p = V

    F * C

     

    M

     

    waarin:

    • p = het gehalte aan cadmium in milligram per kilogram,

    • F = de verdunningsfactor van het oorspronkelijk in de maatkolf van V ml opgenomen destruaat.

    • F = 1 bij geen verdunning,

    • C = het gemeten cadmiumgehalte in het (verdunde) destruaat in milligram per liter,

    • M = de ingewogen hoeveelheid monster in grammen,

    • V = het volume van de maatkolf waarin het destruaat wordt opgenomen in milliliter.

  • 10.2 Accepteer het gemiddelde van de duplowaarden als meetwaarde indien de kwaliteitsborging voldoet aan de eisen, genoemd in onderdeel 12.

11. Toetsing van het bepaalde cadmiumgehalte aan de kritische waarde

  • 11.1 Besluit tot overschrijding bij een meetwaarde die ligt boven de kritische waarde vermeerderd met de meetonzekerheid, bedoeld in 5.4.

  • 11.2 Besluit tot onderschrijding bij een meetwaarde die ligt beneden de kritische waarde verminderd met de meetonzekerheid, bedoeld in 5.5.

  • 11.3 Bij een meetwaarde die ligt tussen de waarden, bedoeld in 5.4 en 5.5, is met een betrouwbaarheid van ten minste 99% een besluit tot overschrijding of onderschrijding niet mogelijk.

12. Kwaliteitsborging

  • 12.1 Voer per destructieserie ten minste een (enkelvoudige) blancobepaling uit door het achterwege laten van het analysemonster, waarbij de meetwaarden van de serie acceptabel zijn indien het blancoresultaat van het destruaat lager is dan 0,01 milligram cadmium per liter.

  • 12.2 Voer per destructieserie ten minste een (enkelvoudige) bepaling uit van het gehalte van een referentiemateriaal, waarbij de meetwaarden van de monsterserie acceptabel zijn indien het verschil tussen meetwaarde en referentiewaarde kleiner is dan de bepaalde meetonzekerheid, bedoeld in 5.3. Als referentiewaarde geldt de gecertificeerde waarde of de waarde bepaald volgens de in bijlage A beschreven methode (INAA).

  • 12.3 Neem, voorzover mogelijk, ten minste een maal per jaar deel aan een ringonderzoek en evalueer de resultaten tegen de bepaalde meetonzekerheid, bedoeld in 5.3.

  • 12.4 Verwerp de bepaling als het verschil tussen de duplowaarden groter is dan 10% bij een gemiddeld cadmiumgehalte hoger dan 50 milligram per kilogram.

  • 12.5 Verwerp de bepaling als het verschil tussen duplowaarden groter is dan 20% bij een gemiddeld cadmiumgehalte hoger dan 10 en lager dan 50 milligram cadmium per kilogram.

IV. Voorschrift met betrekking tot de rapportage

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

In de rapportage zijn per monster vermeld:

  • 1 het rapportnummer;

  • 2 het identificatienummer van het onderzochte monster;

  • 3 beschrijving van het type product waarvan een monster is genomen;

  • 4 de datum van monsterneming;

  • 5 de datum van analyse van het monster;

  • 6 de toegepaste bepalingsmethode;

  • 7 de uitslag van de analyse onder vermelding van het gehalte aan cadmium in milligram per kilogram van zowel monsters als referentiemateriaal;

  • 8 de meetonzekerheid van de meetwaarde;

  • 9 elke bijzonderheid die relevant is voor de bepaling en de meetwaarde;

  • 10 elke afwijking van de toegepaste bepalingsmethode.

Bijlage C. Bepaling van het cadmiumgehalte in kunststoffen met behulp van röntgenfluoriscentie spectrometrie (XRF)

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

I. Voorschrift voor de monsterneming

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor monsterneming

  • 1.1 Verpakkingsmaterialen (plastic zakken).

  • 1.2 Schrijfgerei, labels en verzegelingsapparatuur.

  • 1.3 Gereedschap voor monsterneming.

  • 1.4 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 1.1 tot en met 1.3, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

2. Te gebruiken chemicalien voor monsterneming

Geen.

3. Monsterneming

  • 3.1 Verpak de geselecteerde producten zodanig met verpakkingsmaterialen dat contaminatie met cadmium uit de werkomgeving niet mogelijk is. Verzegel het monster vervolgens voor onderzoek.

  • 3.2 Verkrijg op de wijze, beschreven in 3.1, een tweede monster voor contra-expertise.

  • 3.3 Noteer voor beide monsters alle informatie voor de identificatie van het product, waaronder in elk geval datum en plaats van monsterneming, eigenaar, merk, type en wijze van verpakking van het product waarvan een monster is genomen en de omvang van de voorraad waaruit het monster afkomstig is.

II. Voorschrift voor de monstervoorbewerking

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Principe

Voorbewerking van het kunststofmonster waarbij a-select delen van het product genomen worden en verwerkt worden tot een analysemonster voor cadmiumanalyse door middel van röntgenfluorescentie spectrometrie.

2. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor monstervoorbewerking

  • 2.1 Mes.

  • 2.2 Schaar of tang.

  • 2.3 Rubberboor.

  • 2.4 De apparatuur en de hulpmiddelen, bedoeld in 2.1 tot en met 2.3, mogen de meetwaarde niet beïnvloeden door mogelijke cadmiumafgifte.

3. Te gebruiken chemicaliën voor monstervoorbereiding

Dubbel gedemineraliseerd water met een verwaarloosbaar cadmium-gehalte.

4. Deelmonsterneming

  • 4.1 Selecteer delen van een product waarin cadmium kan zijn toegepast. Dit kan ook het gehele product zijn. De verkregen delen worden verder aangeduid als deelmonsters.

  • 4.2 Voorkom contaminatie van de deelmonsters met cadmium uit de werkomgeving.

  • 4.3 Voorkom handelingen die verlies van cadmium tot gevolg kunnen hebben, bijvoorbeeld door vervluchtiging.

5. Monstervoorbewerking

  • 5.1 Maak het deelmonster schoon met water en laat het aan de lucht drogen.

  • 5.2 Verklein het monster met behulp van een mes, schaar, tang of rubberboor, indien het te groot is voor de monsterhouder.

  • 5.3 Vul de monsterhouder met monstermateriaal. Zorg ervoor dat de bodem zo vlak en zo volledig mogelijk wordt bedekt met het monster.

  • 5.4 Zorg ervoor dat de laagdikte van het monster ten minste 2 millimeter bedraagt (dunne folies kunnen worden gestapeld in de monsterhouder).

III. Voorschrift voor de analyse

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

1. Principe

De analysemonsters worden gemeten met behulp van röntgenfluorescentie spectrometrie ten opzichte van een kalibratielijn, verkregen met behulp van referentiemonsters.

2. Te gebruiken apparatuur en hulpmiddelen voor analyse

Röntgenfluorescentie spectrometer (XRF) met toebehoren.

3. Te gebruiken chemicaliën voor analyse

Geen.

4. Kalibratie

De kalibratie van de XRF-methode voor de bepaling van cadmium in kunststofmonsters wordt uitgevoerd met behulp van referentiemonsters. In dit geval worden onder referentiemonsters kunststofmonsters verstaan waarvan het cadmiumgehalte is bepaald door middel van INAA (beschreven in bijlage A) of waarvan het cadmiumgehalte gecertificeerd is. De referentiemonsters die worden gebruikt om de kalibratielijn te bepalen, zijn representatief voor de te analyseren monsters en op dezelfde wijze zijn voorbehandeld. De bovengrens van kalibratiebereik is ten minste tweemaal de kritische waarde.

5. Validatie

  • 5.1 Stel de meetonzekerheid van de meetmethode vast alvorens de methode te accepteren voor analyse.

  • 5.2 Bepaal de meetonzekerheid uit de vergelijking van meetwaarden met referentiewaarden voor een representatieve steekproef van ten minste 30 verschillende praktijkmonsters, bijvoorbeeld met behulp van ISO 13752. De referentiewaarden zijn de meetwaarden verkregen met de in bijlage A beschreven methode (INAA). Voor de validatie worden andere monsters gebruikt dan voor de kalibratie.

  • 5.3 Bereken de meetonzekerheid bij een cadmiumgehalte van 100 milligram per kilogram als de absolute waarde van de gemiddelde systematische afwijking, vermeerderd met 2,4 maal de standaarddeviatie (betrouwbaarheid 99%, enkelzijdig). De maximaal toelaatbare meetonzekerheid bedraagt 50% en omvat de deelbemonstering en de analyse.

  • 5.4 De minimum meetwaarde van overschrijding wordt gedefinieerd als het gemeten gehalte waarbij met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gesteld dat de kritische waarde werkelijk is overschreden. Deze waarde is gelijk aan de kritische waarde vermeerderd met de meetonzekerheid.

  • 5.5 De maximum meetwaarde van onderschrijding wordt gedefinieerd als het gemeten gehalte waarbij met een betrouwbaarheid van 99% kan worden gesteld dat de kritische waarde werkelijk is onderschreden. Deze waarde is gelijk aan de kritische waarde verminderd met de meetonzekerheid.

6. Analyse van het deelmonster

Voer de analyse uit en accepteer de meetwaarde indien de kwaliteitsborging voldoet aan de eisen, bedoeld in onderdeel 8.

7. Toetsing van het bepaalde cadmiumgehalte aan de kritische waarde

  • 7.1 Besluit tot overschrijding bij een meetwaarde die ligt boven de kritische waarde vermeerderd met de meetonzekerheid, bedoeld in 5.4.

  • 7.2 Besluit tot onderschrijding bij een meetwaarde die ligt beneden de kritische waarde verminderd met de meetonzekerheid, bedoeld in 5.5.

  • 7.3 Bij een meetwaarde die ligt tussen de waarden, bedoeld in 5.4 en 5.5, is met een betrouwbaarheid van ten minste 99% een besluit tot overschrijding of onderschrijding niet mogelijk.

8. Kwaliteitsborging

  • 8.1 Analyseer per meetserie ten minste één referentiemateriaal, waarbij de meetwaarden van de monsterserie acceptabel zijn indien het verschil tussen meetwaarde en referentiewaarde van het referentiemateriaal kleiner is dan de bepaalde meetonzekerheid, bedoeld in 5.3. Als referentiewaarde geldt de gecertificeerde waarde of de waarde bepaald volgens de in bijlage A beschreven methode (INAA). Houd ter controle van de kalibratie deze meetwaarden per referentiemateriaal bij op een Shewartkaart.

  • 8.2 Voer een herkalibratie uit indien dit gehalte de alarmgrenzen overschrijdt.

  • 8.3 Accepteer een meetwaarde indien bij controle van het spectrum van het monster geen storende pieken aanwezig zijn die het cadmiumsignaal kunnen beïnvloeden.

  • 8.4 Neem, voorzover mogelijk, ten minste een maal per jaar deel aan een ringonderzoek en evalueer de resultaten tegen de bepaalde meetonzekerheid, bedoeld in 5.3.

IV. Voorschrift met betrekking tot de rapportage

[Regeling vervallen per 01-06-2009]

In de rapportage zijn per monster vermeld:

  • 1 het rapportnummer;

  • 2 het identificatienummer van het onderzochte monster;

  • 3 beschrijving van het type product waarvan een monster is genomen;

  • 4 de datum van monsterneming;

  • 5 de datum van analyse van het monster;

  • 6 de toegepaste bepalingsmethode;

  • 7. de uitslag van de analyse onder vermelding van het gehalte aan cadmium in milligram per kilogram van zowel monsters als referentiemateriaal;

  • 8 de meetonzekerheid van de meetwaarde;

  • 9 elke bijzonderheid die relevant is voor de bepaling en de meetwaarde;

  • 10 elke afwijking van de toegepaste bepalingsmethode.