Besluit opheffing Landbouwschap

[Regeling treedt (deels) in werking per 01-07-2001.]
Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-1998 en zichtdatum 19-12-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Besluit van 28 september 2000, houdende opheffing van het Landbouwschap

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 10 juli 2000, Directie Arbeidsverhoudingen, Nr. AV/A&M/2000/45114, gedaan mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel XVII van de wet van 24 juni 1992, Stb. 409, en op artikel 70 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, zoals dat artikel voor de inwerkingtreding van die wet laatstelijk luidde;

De Raad van State gehoord (advies van 10 augustus 2000, nr. W12.00.0289/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 augustus 2000, Directie Arbeidsverhoudingen, Nr. AV/A&M/2000/53805, uitgebracht mede namens Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. de Raad: de Sociaal-Economische Raad;

  • b. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

  • c. de wet: de Wet op de bedrijfsorganisatie;

  • d. jaarrekening 1997: rekening der inkomsten en uitgaven als bedoeld in artikel 124 van de wet, zoals vastgesteld door het bestuur van het Landbouwschap bij besluit van 13 april 1999;

  • e. financieringsreserve: de in de jaarrekening 1997 zo genoemde algemene reserve van het vermogen;

  • f. saldi opcenten algemene heffing: de in de jaarrekening 1997 zo genoemde post 4.01, bevattende saldi opcenten van sectoren en subsectoren;

  • g. sectorsaldi: de tot de bestemmingsreserves van het vermogen behorende fondsen en saldi, behoudens de in de jaarrekening 1997 zo genoemde posten 3.2, 3.3, 4.01, 4.10, 4.13 en 4.16.

Artikel 2

  • 1 Het Bedrijfschap voor de landbouw, genaamd Landbouwschap, is opgeheven.

  • 2 De Raad is bevoegd toepassing te geven aan de volgende verordeningen en besluiten van het Landbouwschap:

    • a. Verordening registratie en verstrekking van gegevens;

    • b. Besluit verstrekking gegevens 1995 (exploitatie land- en tuinbouw-werktuigen);

    • c. Besluit verstrekking gegevens 1997;

    • d. Verordening vereffeningsheffing Landbouwschap.

  • 3 De in het tweede lid genoemde verordeningen en besluiten blijven van kracht totdat zij door de Raad worden ingetrokken.

  • 4 Met uitzondering van de in het tweede lid genoemde verordeningen en besluiten, de Heffingsverordening Verbruik Aardgas en de daaraan gerelateerde besluiten voor toepassing in 1996 en 1997, alsmede de in de artikelen 6 en 7 bedoelde verordeningen, vervallen de door het Landbouwschap vastgestelde verordeningen en andere algemeen verbindende besluiten, voorzover nog van kracht bij de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 3

  • 1 Vanaf de inwerkingtreding van dit besluit berust het beheer van het vermogen van het Landbouwschap bij de Raad.

  • 2 Rechtsvorderingen die tot het vermogen van het Landbouwschap behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, voorzover deze geen betrekking hebben op de heffingen, bedoeld in artikel 6, worden ingesteld door of tegen de Raad.

  • 3 Rechtsvorderingen die betrekking hebben op VUT-regelingen, flexibele spaarpensioenregelingen en de regeling van het sociaal plan, uitgezonderd de bepalingen ten aanzien van de pensioenen en wachtgelden, worden ingesteld door of tegen de Raad.

  • 4 Rechtsvorderingen die betrekking hebben op rechten en verplichtingen, neergelegd in pensioen- en wachtgeldregelingen, met inbegrip van de ingevolge het derde lid uitgezonderde bepalingen, worden ingesteld door of tegen het Hoofdproductschap Akkerbouw.

Artikel 4

  • 1 De Raad is belast met de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap. Hij kan daartoe de tot het vermogen van het Landbouwschap behorende roerende zaken vervreemden.

  • 2 De Raad maakt met het oog op de vereffening een boedelbeschrijving op. Hij stelt tevens de rekening van inkomsten en uitgaven van het Landbouwschap vast over het tijdvak, aanvangende op de eerste januari van het jaar, volgende op het kalenderjaar waarover laatstelijk een rekening van inkomsten en uitgaven door het bestuur van het Landbouwschap dient te worden vastgesteld, en eindigende op de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 3 De boedelbeschrijving, bedoeld in het tweede lid, behoeft de instemming van Onze Minister.

  • 4 De Raad stelt zo nodig de rekening van inkomsten en uitgaven vast over de jaren die voorafgaan aan het in het tweede lid bedoelde tijdvak.

  • 5 De vaststelling van een rekening van inkomsten en uitgaven door de Raad strekt, na verkregen instemming van Onze Minister, tot décharge van het dagelijks bestuur van het Landbouwschap, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.

Artikel 5

  • 1 De Raad maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening bekend in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, alsmede in de daartoe naar zijn oordeel in aanmerking komende nieuwsbladen, onder vermelding van de afkondiging van dit besluit.

  • 2 In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het Landbouwschap hebben, opgeroepen die vorderingen binnen een daarbij aangegeven termijn bij de Raad in te dienen. Deze termijn wordt niet korter gesteld dan zes maanden, te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking.

Artikel 6

  • 1 De opheffing van het Landbouwschap tast de rechtskracht van de door dat lichaam wettig opgelegde heffingen niet aan.

  • 2 De Raad vordert bij verordening de medewerking van de besturen van de daarbij aan te wijzen productschappen ten behoeve van de invordering van de aan het Landbouwschap, krachtens artikel 126, eerste en tweede lid, van de wet, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit verschuldigde bedragen, voorzover hun grond vindende in heffingsverordeningen waarop de in het eerste lid bedoelde heffingen zijn gebaseerd, inclusief de rechtsvorderingen die samenhangen met de heffingen. Met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit zijn de bedragen verschuldigd aan de bedoelde productschappen. De in de eerste zin bedoelde medewerking kan tevens worden gevorderd indien in het kader van de vereffening van het vermogen toepassing wordt gegeven aan de verordening, genoemd in artikel 2, tweede lid, onderdeel d.

  • 4 De kosten van de invordering van de in het tweede lid bedoelde bedragen worden in rekening gebracht bij de Raad, die deze ten laste brengt van het vermogen van het Landbouwschap. Artikel 10, eerste, derde en vierde lid, is in dat geval van toepassing.

  • 5 De in het tweede lid bedoelde bedragen worden na inning overgedragen aan de Raad en toegevoegd aan het vermogen van het Landbouwschap.

Artikel 7

  • 1 De rechten en verplichtingen jegens en van de werknemers en de gewezen werknemers van het Landbouwschap, voortvloeiende uit de Salarisverordening Personeel Landbouwschap 1988/1989, de Verordening tot wijziging van de Verordening Salarisverordening Personeel Landbouwschap 1988/1989, de Verordening Wachtgelden Personeel Landbouwschap 1972, de Verordening Uitkeringen bij ontslag 1993, de Verordening vrijwillig vervroegde uittreding personeel Landbouwschap 1994, de Pensioenverordening Personeel Landbouwschap 1989, de Verordening tot wijziging van de Pensioenverordening Personeel Landbouwschap 1989, de Verordening tot vaststelling Reglement Flexibel Spaarpensioen Personeel Landbouwschap en de Verordening Sociaal Plan Landbouwschap blijven ook na de opheffing van het Landbouwschap in stand.

  • 2 Voorzover de rechten en verplichtingen betrekking hebben op VUT-uitkeringen, flexibele spaarpensioenen en voorzieningen in het sociaal plan, kunnen zij na de opheffing geldend worden gemaakt, onderscheidenlijk moeten zij worden gekweten tegenover de Raad.

  • 3 Voorzover de rechten en verplichtingen betrekking hebben op pensioenen en wachtgelden, kunnen zij na de opheffing geldend worden gemaakt, onderscheidenlijk moeten zij worden gekweten tegenover het Hoofdproductschap Akkerbouw.

Artikel 8

  • 1 De Raad vormt een fonds ten bedrage van € 12 705 846 ten behoeve van de betaling van de wachtgelden en daarmee samenhangende pensioenpremies, alsmede een fonds ten bedrage van € 907 560 voor de aanspraken op de voorzieningen in het sociaal plan, voortvloeiende uit de in artikel 7 genoemde verordeningen. De stortingen in deze fondsen komen ten laste van het vermogen van het Landbouwschap.

  • 2 Het voor de betaling van de wachtgelden en daarmee samenhangende pensioenpremies gevormde fonds wordt, in verband met artikel 3, vierde lid, beheerd door het Hoofdproductschap Akkerbouw.

  • 3 Het fonds, gevormd voor de betaling van voorzieningen in het sociaal plan wordt, in verband met artikel 3, derde lid, beheerd door de Raad.

  • 4 Het fonds, dat is gevormd voor het verlenen van toeslagen op ingegane pensioenen en premievrije pensioenaanspraken, blijft in stand. Dit fonds wordt, in verband met artikel 3, vierde lid, beheerd door het Hoofdproductschap Akkerbouw. Uit het fonds kunnen volgens door het dagelijks bestuur van het Hoofdproductschap Akkerbouw te stellen regelen, op basis van het tot dusverre ter zake gevoerde beleid, toeslagen worden verleend op pensioenen en premievrije pensioenaanspraken van gewezen werknemers van het Landbouwschap of hun nabestaanden.

  • 5 De kortingen welke worden verkregen over de pensioenpremies die ten laste van het in het tweede lid bedoelde fonds worden betaald, worden gestort in het fonds, bedoeld in het vierde lid. Aan dat fonds kunnen ook andere baten worden toegevoegd.

  • 6 De Raad en het Hoofdproductschap Akkerbouw voldoen uit de in de vorige leden bedoelde fondsen geen andere vorderingen dan die welke strekken tot nakoming van de verplichtingen waarvoor de fondsen zijn ingesteld.

  • 7 De over de middelen van een fonds verkregen rente wordt aan het desbetreffende fonds toegevoegd.

  • 8 Het Hoofdproductschap Akkerbouw verantwoordt het beheer van de in het tweede en vierde lid bedoelde fondsen aan de Raad.

  • 9 De Raad verantwoordt het beheer van het in het derde lid bedoelde fonds via een bijzondere dienst in zijn begroting en zijn rekening van inkomsten en uitgaven.

Artikel 9

  • 1 Zo spoedig mogelijk nadat de Raad het vermogen van het Landbouwschap heeft vereffend, brengt hij daarover aan Onze Minister verslag uit. Het verslag gaat vergezeld van een door de Raad vastgestelde rekening van inkomsten en uitgaven.

  • 2 De vaststelling van het verslag en van de rekening van inkomsten en uitgaven betreffende de vereffening kan slechts plaatsvinden nadat de ontwerpen van deze stukken gedurende twee maanden ten kantore van de Raad voor een ieder ter lezing zijn neergelegd en tegen betaling van de kosten algemeen verkrijgbaar zijn gesteld en indien binnen die termijn bij de Raad geen bezwaren zijn ingekomen. Van de neerlegging en de verkrijgbaarheid geschiedt openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.

  • 3 Elk ingekomen bezwaar wordt door de Raad onderzocht; wordt het gegrond bevonden, dan zet de Raad de vereffening voort en maakt, zo nodig, een nieuw verslag en een nieuwe rekening van inkomsten en uitgaven op waarin aan het bezwaar is tegemoet gekomen. Ten aanzien van laatstbedoeld verslag en laatstbedoelde rekening is het tweede lid van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de Raad nieuwe bezwaren, welke reeds tegen het eerste verslag en de eerste rekening hadden kunnen worden ingebracht, niet in overweging neemt. Wordt het bezwaar ongegrond bevonden, dan stelt de Raad het verslag en de rekening alsnog vast.

  • 4 De rekening behoeft de instemming van Onze Minister. De instemming strekt tot décharge van de Raad. De Raad doet van het verlenen van de instemming zo spoedig mogelijk openbare kennisgeving in de Staatscourant en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie.

Artikel 10

  • 1 De uitvoerings- en liquidatiekosten van het Landbouwschap worden ten laste gebracht van het vermogen van het Landbouwschap.

  • 2 Voorzover de in het eerste lid bedoelde kosten naar objectieve maatstaven kunnen worden toegeschreven aan een bepaalde sector, worden zij voldaan uit het desbetreffend gedeelte van de saldi opcenten algemene heffing en, voorzover dat niet toereikend is, uit het desbetreffend gedeelte van de sectorsaldi.

  • 3 Voorzover het tweede lid niet van toepassing is worden de kosten voldaan uit de financieringsreserve. Voorzover de financieringsreserve niet toereikend is worden zij sectorsgewijs en naar rato van de in de bijlage bij dit besluit genoemde percentages voldaan uit de saldi opcenten algemene heffing. Voorzover een gedeelte van de saldi opcenten algemene heffing niet toereikend is, worden zij voldaan uit het desbetreffend gedeelte van de sectorsaldi.

  • 4 Voorzover een sectorsaldo of een gedeelte daarvan niet toereikend is, kunnen de kosten worden voldaan met middelen die door de Raad worden verkregen door toepassing te geven aan de verordening, genoemd in artikel 2, tweede lid, onder d.

  • 5 Indien de fondsen, bedoeld in artikel 8, niet toereikend zijn, zijn voorzover noodzakelijk ter dekking van het tekort, het eerste, derde en vierde lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 11

  • 1 Voorzover de saldi opcenten algemene heffing betrekking hebben op de werkingssfeer van, respectievelijk voorzover de sectorsaldi betrekking hebben op de vervulling van taken die zijn overgedragen aan het Hoofdproductschap Akkerbouw, het Productschap Tuinbouw, het Productschap Pluimvee en Eieren, het Productschap Vee en Vlees en het Produktschap voor Zuivel, komen de desbetreffende, uit de goedgekeurde rekening blijkende eindsaldi ten goede aan de genoemde productschappen.

  • 2 Hetgeen na toepassing van het eerste lid aan vermogen van het Landbouwschap resteert, alsmede hetgeen na beëindiging van de taken van de in artikel 8, eerste lid, bedoelde fondsen resteert, komt ten goede aan de in het eerste lid genoemde productschappen, naar rato van de in de bijlage bij dit besluit genoemde percentages.

  • 3 Voorzover niet reeds bij verordening bepaald, beslissen de besturen van de genoemde productschappen over de bestemming van de gelden. Alvorens te besluiten, wint het bestuur het advies in van het betrokken sectorbestuur dan wel de sectorcommissie, voorzover daarin organisatorisch bij de betrokken productschappen is voorzien.

  • 4 Besluiten als bedoeld in het derde lid behoeven de goedkeuring van de Raad.

  • 5 De bestemming van hetgeen na beëindiging van de taken van het in artikel 8, vierde lid, bedoelde fonds resteert, wordt door de Raad, gehoord de betrokken ondernemers- en werknemersorganisaties, bepaald. Dit besluit behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 12

  • 2 Bezwaarschriften aangaande beslissingen van het bestuur van het Landbouwschap, met uitzondering van die betreffende de aanslagen bedoeld in artikel 6, worden na de inwerkingtreding van dit besluit gericht aan de Raad.

  • 3 Gerechtelijke uitspraken, gedaan tegen het Landbouwschap of, op grond van het eerste lid, tegen de Raad, worden door de Raad uitgevoerd, voorzover nodig ten laste van het vermogen van het opgeheven Landbouwschap. Artikel 10, eerste tot en met vierde lid, is in dat geval van toepassing.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende bijlage en nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 28 september 2000

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de zeventiende oktober 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het Besluit opheffing Landbouwschap

Hoofdproductschap Akkerbouw

 

akkerbouw (inclusief maïs, zaai-uien en landbouwambachten

13,93%

   

Productschap Tuinbouw

 

groenten onder glas

10,70%

bloemen onder glas

19,20%

groenten volle grond

3,36%

fruit (inclusief aardbeien)

3,90%

champignons

1,66%

   

Productschap Pluimvee en Eieren

 

pluimvee

2,96%

edelpelsdieren

0,34%

   

Productschap Vee en Vlees

 

roodvlees

1,32%

schapen

0,39%

varkens

9,83%

vleeskalveren

1,14%

paarden

1,98%

geiten

0,11%

   

Produktschap voor Zuivel

 

melkvee

29,18%