Boetebesluit socialezekerheidswetten

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2012. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 21-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2019 en zichtdatum 01-07-2019.
Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Besluit van 14 oktober 2000, houdende regels omtrent de hoogte van op te leggen administratieve boeten op grond van enkele socialezekerheidswetten alsmede het tijdstip van inwerkingtreding van enkele wettelijke bepalingen (Boetebesluit socialezekerheidswetten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, gedaan mede namens Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 4 juli 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/UB/00/42726;

Gelet op de artikelen 14a, zevende lid, van de Algemene bijstandswet, 17, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening kunstenaars, 20a, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 20a, zevende lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 27a, zevende lid, van de Werkloosheidswet, 45a, zevende lid, van de Ziektewet, 29a, zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 48, zevende lid van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, 40, zevende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 14a, zevende lid, van de Toeslagenwet, 17c, zevende lid, van de Algemene Ouderdomswet, 39, zevende lid, van de Algemene nabestaandenwet, 17a, zevende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikel 46, zevende lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

De Raad van State gehoord (advies van 11 augustus 2000, nr. W12.00.0269/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 11 oktober 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/UB/00/64581;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Begrippen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Artikel 2. Berekening bestuurlijke boete

  • 1 Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.

  • 2 Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag.

  • 3 Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag.

  • 4 Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.

  • 5 Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.

  • 6 Bij recidive worden de percentages, genoemd in het tweede tot en met het vijfde lid, toegepast op het benadelingsbedrag vermenigvuldigd met 150 procent van dit bedrag.

  • 7 Indien het benadelingsbedrag, of het benadelingsbedrag bij toepassing van het zesde lid, hoger is dan 100/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt in afwijking van het vierde en vijfde lid, de bestuurlijke boete:

    • a. indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, vastgesteld op 50/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie;

    • b. indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, vastgesteld op 25/75 vermenigvuldigd met het bedrag van de derde categorie.

  • 8 De percentages, genoemd in het tweede tot en met zesde lid, en de factoren, genoemd in het zevende lid, onderdelen a en b, worden zo nodig verlaagd voor de vaststelling van een evenredige bestuurlijke boete.

  • 9 Het bestuursorgaan dient de aanwezigheid van opzet of grove schuld te stellen en te bewijzen. Het bestuursorgaan kan zich voor het bewijs baseren op door hem gestelde, en door betrokkene niet of niet voldoende weerlegde vermoedens die gebaseerd zijn op feiten.

  • 10 De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.

  • 11 Indien een overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag, en niet volstaan wordt met het geven van een schriftelijke waarschuwing, wordt als uitgangspunt een bestuurlijke boete van € 150 vastgesteld, tenzij een afwijkend bedrag noodzakelijk is voor de vaststelling van een evenredige boete.

Artikel 2a. Criteria verwijtbaarheid

  • 1 Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.

  • 2 Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:

    • a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;

    • b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;

    • c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;

    • d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of

    • e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.

  • 3 Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, kunnen de volgende criteria leiden tot grove schuld:

    • a. de betrokkene heeft bij herhaling geen of onjuiste informatie verstrekt, terwijl ten aanzien van deze overtredingen ten minste sprake is geweest van een normale verwijtbaarheid, of

    • b. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich normale verwijtbaarheid opleveren, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot grove schuld.

  • 4 Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, kunnen de volgende criteria leiden tot opzet:

    • a. betrokkene heeft al dan niet in het kader van een handhavingsonderzoek, zelf aangegeven en toegegeven dat hij de inlichtingenverplichting niet is nagekomen om te voorkomen dat hij een lagere uitkering zou ontvangen of de uitkering zou verliezen;

    • b. het verzwijgen van werkzaamheden of uitbreiding van de werkzaamheden en daarmee gemoeide inkomsten, of

    • c. het verzwijgen van de gezinssamenstelling, de inkomsten van de gezinsleden of het bezit van vermogen of goederen van waarde.

Artikel 2aa. Waarschuwing

  • 1 Het bestuursorgaan kan afzien van een bestuurlijk boete en volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing indien:

    • a. de overtreding van de inlichtingenverplichting niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag of het benadelingsbedrag niet hoger is dan € 150,–, of

    • b. de betrokkene wel inlichtingen heeft verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog binnen een redelijke termijn de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting.

  • 2 Een redelijke termijn als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, is niet langer dan 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt.

Artikel 2b. Niet of niet behoorlijke melding door werkgever

  • 2 De verplichting, bedoeld in artikel 63c, van de ZW, is niet nagekomen indien de werkgever de melding dat hij zich met betrekking tot de begeleiding van zijn zieke werknemers niet meer laat bijstaan door een persoon als bedoeld in dat artikel, niet binnen 7 kalenderdagen heeft gedaan.

Artikel 2c. Hoogte van de werkgeversboete bij niet of niet behoorlijke melding

  • 1 De hoogte van de bestuurlijke boete, bedoeld in de artikelen 38, derde lid, 38a, achtste lid, en 63c van de ZW bedraagt:

    • a. € 70, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken, de aangifte van de laatste werkdag, de hersteldmelding respectievelijk de melding zich niet meer te laten bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 63c van de ZW, of de melding, bedoeld in artikel 38a, zevende lid, van de ZW, minder dan 7 kalenderdagen te laat is gedaan;

    • b. € 230, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken, de aangifte van de laatste werkdag, de hersteldmelding respectievelijk de melding zich niet meer te laten bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 63c van de ZW, of de melding, bedoeld in artikel 38a, zevende lid, van de ZW, 7 kalenderdagen of meer doch minder dan 28 kalenderdagen te laat is gedaan;

    • c. € 455, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken, de aangifte van de laatste werkdag, de hersteldmelding respectievelijk de melding zich niet meer te laten bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 63c van de ZW, of de melding, bedoeld in artikel 38a, zevende lid, van de ZW, 28 kalenderdagen of meer te laat is gedaan;

    • d. € 455, indien de aangifte van de ongeschiktheid tot werken, de datum van de laatste werkdag, de datum van herstel respectievelijk de datum sedert wanneer de werkgever zich niet meer laat bijstaan door een persoon als bedoeld in artikel 63c van de ZW, of de melding, bedoeld in artikel 38a, zevende lid, van de ZW, onjuist is opgegeven.

Artikel 2d. Werkgeversboete bij het niet indienen van en het niet meewerken aan het opstellen of uitvoeren van het reïntegratieplan

  • 1 Indien de werkgever de verplichtingen, bedoeld in artikel 71a, eerste, tweede of derde lid, van de WAO, zoals dat artikel luidde voor 1 april 2002, niet of niet behoorlijk nakomt ten aanzien van de werknemer of de in dat artikel bedoelde verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor die datum, is artikel 4 van het Besluit boete ZW/WAO werkgevers 2002, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

  • 2 Indien de werkgever de verplichting, bedoeld in artikel 71a, vierde lid, van de WAO, zoals dat artikel luidde voor 1 april 2002, niet nakomt ten aanzien van de werknemer of de in dat artikel bedoelde verzekerde wiens eerste dag van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid is gelegen voor die datum, is artikel 5 van het Besluit boete ZW/WAO werkgevers 2002, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

Artikel 4. Intrekking van een besluit en vervallen van artikelen

  • 1 Het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz wordt ingetrokken.

  • 2 [Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit WIK.]

Artikel 5. Overgangsrecht

  • 1 Het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw en het Boetebesluit AKW, zoals die luidden op de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit, blijven van toepassing op de niet of niet behoorlijke nakoming van de inlichtingenverplichting die voorafgaat aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2 Indien voor de niet of niet behoorlijke nakoming van de inlichtingenverplichting die vooraf gaat aan de dag van inwerkingtreding van dit besluit, op grond van dit besluit een lagere bestuurlijke boete zou moeten worden opgelegd dan op grond van het Besluit tarieven administratieve boeten Abw, Ioaw en Ioaz, de artikelen 7 tot en met 10 van het Uitvoeringsbesluit WIK, het Boetebesluit Tica, het Boetebesluit AOW, het Boetebesluit Anw of het Boetebesluit AKW, wordt, in afwijking van het eerste lid, dit besluit toegepast.

  • 3 Het Boetebesluit socialezekerheidswetten, zoals dat luidde voor 1 juli 2007, blijft van toepassing op de niet of niet behoorlijke nakoming van de inlichtingenverplichting die voorafgaat aan die datum, tenzij de beschikking waarbij de boete wordt opgelegd wordt genomen op of na die datum en sindsdien een gunstiger boete geldt.

Artikel 6. Overgangsbepaling in verband met het intrekken van de Wet REA

Artikel 1, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de dag waarop op grond van artikel 2.10 van de Wet Invoering en financiering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen de Wet REA werd ingetrokken, blijft van toepassing op bestuurlijke boeten, verplichtingen, subsidies en voorzieningen die tot de dag dat de Wet REA werd ingetrokken, onderscheidenlijk zijn opgelegd, golden of zijn toegekend.

Artikel 6a. Overgangsbepaling met betrekking tot wijziging van de Ziektewet

De artikelen 2a en 2b, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel VIII, onderdelen L en M, van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging sociale zekerheidswetgeving, blijven van toepassing indien artikel 86d van de ZW van toepassing is.

Artikel 7. Inwerkingtreding van dit besluit.

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 februari 2001.

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Boetebesluit socialezekerheidswetten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 14 oktober 2000

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals