Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006.]
Geraadpleegd op 02-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 22-12-2005.
Geldend van 25-08-2005 t/m 31-12-2005

Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 1p, aanhef, eerste en tweede lid, van de Ziekenfondswet;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene subsidiebepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 1.1. Begrippen en algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze regeling wordt verstaan onder:

instelling:

een privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

project:

een activiteit met een incidenteel karakter;

instellingssubsidie:

een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan;

projectsubsidie:

een subsidie in de kosten van een project;

ondersteuningssubsidie:

een instellingssubsidie van ten hoogste € 11 344,51 in een gering deel van de totale kosten van het algemeen functioneren van een instelling;

algemeen fonds:

het fonds, bedoeld in artikel 38 van de Wet financiering volksverzekeringen;

algemene kas:

de kas, bedoeld in artikel 1q, eerste lid, van de Zieken-fondswet;

zorgkantoor:

een verbindingskantoor als bedoeld in artikel 1, onder c, van het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering;

regio:

het werkgebied waarvoor het zorgkantoor als verbindingskantoor ingevolge het Administratiebesluit Bijzondere Ziektekostenverzekering door de Minister van Volksgezond-heid, Welzijn en Sport is aangewezen.

Artikel 1.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen verstrekt op grond van deze regeling subsidies voor de in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 aangegeven doeleinden. De subsidies in hoofdstuk 2 komen ten laste van het algemeen fonds en de subsidies in hoofdstuk 3 komen ten laste van de algemene kas.

  • 2 Het aanvragen van de subsidie en de subsidievaststelling alsmede het nemen van besluiten met betrekking tot subsidies geschiedt overeenkomstig de in deze regeling gestelde regels.

Artikel 1.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien:

    • a naar het oordeel van het College zorgverzekeringen mag worden verwacht dat de met de subsidiëring beoogde doeleinden zullen worden bereikt;

    • b de aanvrager naar het oordeel van het College zorgverzekeringen de behoefte aan subsidie heeft aangetoond; en

    • c de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

  • 2 Het eerste lid, onderdelen b en c, zijn niet van toepassing op rechtspersonen krachtens publiekrecht ingesteld.

Afdeling 1.2. Berekeningswijze instellingsubsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een instellingssubsidie bestaat uit een door het College zorgverzekeringen vast te stellen bedrag voor overeenkomstig een door het College

voor zorgverzekeringen goedgekeurd activiteitenplan uitgevoerde activiteiten.

Artikel 1.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het bedrag, bedoeld in artikel 1.2.1 wordt verlaagd met het bedrag waarmee het maximaal toegestane bedrag van de in artikel 1.8.7 bedoelde reservering wordt overschreden.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op een ondersteuningssubsidie.

Artikel 1.2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Baten en lasten die door middel van interne doorberekeningen worden toegerekend, worden bepaald op bedrijfseconomische en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Voorzover hierin lasten zijn begrepen van materiële vaste activa, worden deze lasten op basis van aanschaffingsprijzen van die activa berekend.

Afdeling 1.3. Berekeningswijze projectsubsidies

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een projectsubsidie bestaat uit het verschil tussen de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende en met in achtneming van de ingevolge de hoofdstukken 2 en 3 in aanmerking komende werkelijke lasten, voorzover opgenomen in de door het College zorgverzekeringen goedgekeurde begroting, en de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten. De subsidie bedraagt niet meer dan het door het College zorgverzekeringen vastgestelde maximum.

Afdeling 1.4. Modellen en formulieren

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het College zorgverzekeringen stelt voor de subsidies in de hoofdstukken 2 en 3 de volgende modellen en formulieren vast:

  • a een formulier voor de aanvraag van subsidie;

  • b een model voor het projectplan;

  • c een model voor de begroting;

  • d een model voor het activiteitenplan;

  • e een model voor het activiteitenverslag;

  • f een controleprotocol;

  • g een model accountantsverklaring; en

  • h een formulier voor de aanvraag van de vaststelling van de subsidie.

Afdeling 1.5. Aanvraag van een instellingssubsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De instelling die voor haar activiteiten of een gedeelte daarvan in een jaar een instellingssubsidie verlangt, dient uiterlijk 13 weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar een subsidieaanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een activiteitenplan en een begroting en gaat, indien de liquiditeitsbehoefte niet regelmatig gespreid is over het jaar, vergezeld van een liquiditeitsprognose.

  • 2 In het activiteitenplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de instelling met de activiteiten nastreeft, op welke wijze zij zullen worden uitgevoerd en voor welke doelgroep zij zijn bestemd.

  • 3 De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van de activiteiten van dat jaar. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag. In geval van een privaatrechtelijke rechtspersoon bevat de begroting tevens zowel de baten en lasten van de instelling als geheel als de baten en lasten van elk te onderscheiden onderdeel van de instelling.

  • 4 De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per kalenderkwartaal.

  • 5 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 1.5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij de aanvraag van een instellingssubsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:

    • a een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;

    • b een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt;

    • c een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag; en

    • d indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 2 Voorzover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen of organisaties, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 3 Overlegging van de in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens aan het College zorgverzekeringen bekend zijn.

Afdeling 1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan projectsubsidies verlenen die zich uitstrekken over meer dan een kalenderjaar.

  • 2 De natuurlijke persoon of rechtspersoon die subsidie voor een bepaald project verlangt, dient ten minste 13 weken vóór de aanvang van het project een aanvraag in. De aanvraag wordt onderbouwd met een projectplan en een begroting en gaat vergezeld van een liquiditeitsprognose.

  • 3 In het projectplan worden de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten beschreven. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling de aanvrager met de activiteiten nastreeft en op welke wijze die zullen worden uitgevoerd.

  • 4 De begroting geeft inzicht in de baten en lasten van het project. De begroting is voorzien van een postgewijze toelichting. Daarbij wordt uitgegaan van het prijspeil en van het niveau van de kosten van de arbeidsvoorwaarden op het moment van indiening van de aanvraag.

  • 5 De liquiditeitsprognose geeft gemotiveerd inzicht in het verloop van de liquiditeitsbehoefte van de activiteiten per maand. De liquiditeitsprognose kan achterwege blijven als de liquiditeitsbehoefte regelmatig gespreid is over de duur van het project.

  • 6 In afwijking van het tweede lid kan het College zorgverzekeringen bepalen dat aanvragen voor projecten op bepaalde terreinen vóór een of meer door hem vastgestelde data worden ingediend.

  • 7 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing verlenen van de in het tweede of zesde lid bedoelde aanvraagtermijn.

Artikel 1.6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij de aanvraag van de subsidie door een privaatrechtelijke rechtspersoon worden tevens overgelegd:

    • a een afschrift van de oprichtingsakte of de statuten;

    • b een afschrift waaruit de inschrijving van de instelling in het geldende openbaar register blijkt; en

    • c indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 2 Voorzover de aanvrager voor dezelfde begrote uitgaven tevens subsidie of een andere financiële bijdrage heeft aangevraagd bij andere bestuursorganen, doet hij daarvan mededeling in de aanvraag, onder vermelding van de stand van zaken met betrekking tot de beoordeling van die aanvraag of aanvragen.

  • 3 Overlegging van in het eerste lid bedoelde afschriften kan achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit kan gaan dat deze gegevens bij het College zorgverzekeringen bekend zijn.

Artikel 1.6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan een aanvrager of een categorie aanvragers tevens verplichten tot het overleggen van een volledig overzicht van de financiële toestand van de instelling op het tijdstip van de aanvraag.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien een rechtspersoon, krachtens publiekrecht ingesteld, een projectsubsidie aanvraagt.

Afdeling 1.7. Subsidieverlening en bevoorschotting

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.7.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het College zorgverzekeringen geeft een beschikking op een aanvraag binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 1.7.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Nadat een subsidieaanvraag is ingediend, kan het College zorgverzekeringen voorschotten verlenen. Daarbij wordt rekening gehouden met de liquiditeitsbehoefte.

  • 2 Het College zorgverzekeringen verstrekt, indien de liquiditeitsbehoefte regelmatig is gespreid, de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie: in januari 15%, februari 7%, maart 7%, april 7%, mei 15%, juni 7%, juli 7%, augustus 7%, september 3%, oktober 11%, en november 14% van het voor het desbetreffende jaar verleende bedrag.

  • 3 Indien het College zorgverzekeringen voorschotten verstrekt voordat hij de beschikking tot subsidieverlening heeft gegeven, worden de percentages, bedoeld in het tweede lid, tot de datum van subsidieverlening, toegepast op het voor het voorgaande jaar verleende bedrag, in voorkomende gevallen bijgesteld overeenkomstig door het College zorgverzekeringen gegeven beschikkingen. Zodra de beschikking tot subsidieverlening voor het lopende jaar is gegeven, wordt het bedrag dat, gezien het in die beschikking verleende bedrag, te veel of te weinig is bevoorschot, zo spoedig mogelijk verrekend of door de subsidieaanvrager terugbetaald, onderscheidenlijk door het College zorgverzekeringen betaald.

  • 4 Indien aannemelijk is dat er te veel is bevoorschot, kan het College zorgverzekeringen een bedrag vaststellen dat de subsidieontvanger aan hem dient te betalen binnen de bij die vaststelling genoemde termijn. Het College zorgverzekeringen kan het bedrag op andere wijze verrekenen.

Artikel 1.7.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij de verlening van een subsidie kan het College zorgverzekeringen bepalen dat het subsidiebedrag door hem wordt bijgesteld, rekeninghoudend met de ontwikkeling van het prijspeil of de ontwikkeling in de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 2 Met het oog op de toepassing van het eerste lid kan het College zorgverzekeringen bij de verlening van de subsidie tevens bepalen welk deel van het subsidiebedrag in aanmerking zal worden genomen voor een bijstelling in verband met de ontwikkeling van het prijspeil, onderscheidenlijk van de kosten van de arbeidsvoorwaarden.

  • 3 Indien een subsidie met toepassing van het eerste lid wordt bijgesteld, kan de bevoorschotting overeenkomstig worden gewijzigd.

Afdeling 1.8. Verplichtingen van de subsidieontvanger

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.8.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

    • a de doeleinden, gesteld in het activiteitenplan dan wel het projectplan, op doelmatige wijze worden nagestreefd;

    • b de werkzaamheden op een zodanige manier worden geregeld dat een goed beleid en beheer worden gevoerd; en

    • c de subsidie op doelmatige wijze wordt gebruikt voor de doeleinden waarvoor deze wordt verleend.

Artikel 1.8.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger zorgt er voorts voor:

  • a dat de administratie op overzichtelijke en doelmatige wijze wordt gevoerd;

  • b dat de administratie een juist, volledig en actueel beeld geeft van het functioneren van de instelling; en

  • c dat van alle ontvangsten en uitgaven deugdelijke bewijsstukken aanwezig zijn waaruit de aard en de omvang van de geleverde goederen of van de verrichte diensten duidelijk blijken.

Artikel 1.8.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Bij instellingen die een instellingssubsidie ontvangen, is het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 1.8.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het College zorgverzekeringen van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing in de situatie dat de feitelijke liquiditeitsbehoefte lager is dan de verleende voorschotten.

  • 3 Bij een mededeling overeenkomstig dit artikel worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 1.8.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De privaatrechtelijke rechtspersoon die een instellingssubsidie ontvangt, verzekert haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

  • 2 De ontvanger van een instellingssubsidie verzekert voor vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten, hun wettelijke aansprakelijkheid.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan op aanvraag ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

  • 4 Het College zorgverzekeringen kan het eerste of tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaren op de ontvanger van een projectsubsidie.

Artikel 1.8.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger stelt na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend een verslag vast dat inzicht geeft in de aard, duur en omvang van de in het kader van de subsidiëring verrichte activiteiten. Het verslag vergelijkt de verrichte activiteiten met de in het activiteitenplan, onderscheidenlijk projectplan, voorgenomen activiteiten.

Artikel 1.8.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voorzover het bedrag van de verleende instellingssubsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2 bedoelde vermindering, na uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten overeenkomstig de geldende verplichtingen, niet is besteed aan de doeleinden waarvoor het is verstrekt, wordt het gereserveerd.

  • 2 Voor de berekening van het in het eerste lid bedoelde te reserveren bedrag wordt het totaal van de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten, bestaande uit de verleende instellingssubsidie en de gerealiseerde overige baten, verminderd met de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. Deze uitkomst wordt toegerekend naar rato van de verleende instellingssubsidie en de, in de ingediende begroting opgenomen, met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende, overige baten. Het te reserveren bedrag is het aan de instellingssubsidie toegerekende deel.

  • 3 Toevoegingen aan voorzieningen als bedoeld in artikel 374, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die samenhangen met de gesubsidieerde activiteiten, worden gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Indien in de ingediende begroting onder de met de gesubsidieerde activiteiten samenhangende baten een vrijgevallen voorziening is opgenomen, blijft deze buiten beschouwing bij de berekening van het te reserveren bedrag, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet voor de ontvanger van een ondersteuningssubsidie.

  • 6 De in het eerste lid bedoelde reservering wordt uitsluitend besteed aan doeleinden waarvoor de subsidie werd verstrekt.

  • 7 Het totaal van de in het eerste lid bedoelde reservering in enig jaar bedraagt ten hoogste 10% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2 bedoelde vermindering.

Artikel 1.8.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Op de balans worden de voorzieningen, gesplitst naar hun aard, en de reservering opgenomen. In de toelichting op de balans worden de toevoegingen en de onttrekkingen aan de voorzieningen en reservering toegelicht.

Artikel 1.8.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat, behoudens schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen, publicatie of het anderszins openbaar maken op grond van deze regeling gesubsidieerd onderzoek, delen of samenvattingen daarvan, niet plaatsheeft binnen drie maanden nadat deze aan het College zorgverzekeringen zijn voorgelegd.

  • 2 Het College zorgverzekeringen is bevoegd om onderzoek, bedoeld in het eerste lid, desgewenst te voorzien van commentaar, één of meermalen te vermenigvuldigen of te publiceren of anderszins openbaar te maken of te doen openbaar maken, met vermelding van de bron, zonder dat hiervoor enige vergoeding is verschuldigd.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de in het eerste lid bedoelde onderzoeksgegevens op verzoek van het College zorgverzekeringen onmiddellijk en kosteloos aan het College zorgverzekeringen of aan door het College zorgverzekeringen aangewezen natuurlijke personen of rechtspersonen beschikbaar worden gesteld.

  • 4 Indien een gesubsidieerde activiteit leidt tot een publicatie, kan het College zorgverzekeringen bepalen dat de subsidieontvanger er zorg voor draagt dat bij de publicatie wordt aangegeven wie de uitvoerder en subsidiënt van het project zijn geweest.

  • 5 Indien een subsidie gericht is of mede gericht is op de totstandkoming van een werk als bedoeld in artikel 10, onder 1

  • 6 De subsidieontvanger vrijwaart de Staat der Nederlanden en het College zorgverzekeringen voor aanspraken van derden ter zake van alle schade die zij lijden ten gevolge van de door of vanwege de subsidieontvanger verrichte publicaties.

Artikel 1.8.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Aan de subsidie kunnen verplichtingen als bedoeld in artikel 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht worden verbonden.

Artikel 1.8.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat in geval van ontvangst van schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken, wordt uitgegaan van het bedrag dat als schadevergoeding door de instelling wordt ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of drie onafhankelijke deskundigen.

  • 3 Toepassing van het eerste lid blijft achterwege indien de activiteiten van de subsidieontvanger, na toestemming van het College zorgverzekeringen, door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa tegen boekwaarde aan die andere rechtspersoon in eigendom zijn overgedragen.

Artikel 1.8.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling ter beschikking gestelde goederen, is niet hoger dan het bedrag dat op grond van de verkrijgingsprijs of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften berekend wordt, rekening houdend met de geldende afschrijvingspercentages.

  • 2 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, is indien het diensten betreft die in het algemeen door soortgelijke instellingen in eigen beheer worden verricht, niet hoger dan het bedrag dat gelijk is aan de kosten die de instelling zou hebben gehad bij het verrichten van de diensten in eigen beheer.

  • 3 De vergoeding die de instelling betaalt aan een organisatie die zich de ondersteuning van één of meer gesubsidieerde instellingen ten doel stelt, voor door die organisatie aan de instelling geleverde diensten, andere dan de in het tweede lid bedoelde diensten, is niet hoger dan het bedrag dat voor het doen verrichten van dergelijke diensten door andere organisaties gebruikelijk kan worden geacht.

Artikel 1.8.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 1.8.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger verstrekt aan de door het College zorgverzekeringen aangewezen ambtenaren of andere personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak. De bescheiden worden op één adres getoond en de inlichtingen, op verzoek, schriftelijk verstrekt. Indien de instelling slechts kan voldoen aan deze verplichting door inbreuk te maken op het recht van enig persoon op bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer, verstrekt de instelling de verlangde gegevens op zodanige wijze dat deze niet tot personen herleidbaar zijn.

  • 2 Ook anderszins wordt zoveel mogelijk medewerking verleend teneinde de door het College zorgverzekeringen aangewezen ambtenaren of andere personen in staat te stellen hun taak op een juiste wijze te vervullen.

  • 3 De subsidieontvanger werkt mee aan door of namens het College zorgverzekeringen ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

  • 4 De subsidieontvanger machtigt de in artikel 1.9.4 bedoelde accountant overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid te handelen.

Artikel 1.8.15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien bij het College zorgverzekeringen het vermoeden is gerezen dat artikel 1.8.12 niet is nageleefd, spant de subsidieontvanger zich desgevraagd in de jaarrekening van de desbetreffende organisatie over te leggen.

Afdeling 1.9. De aanvraag tot subsidievaststelling

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.9.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Binnen zes maanden na afloop van de periode of het project waarvoor subsidie is verleend, dient de subsidieontvanger een aanvraag in voor de subsidievaststelling.

  • 2 De aanvraag voor de subsidievaststelling gaat vergezeld van:

    • a. het verslag, bedoeld in artikel 1.8.6;

    • b. de subsidiedeclaratie, bedoeld in artikel 1.9.2;

    • c. de jaarrekening; en

    • d. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de instelling te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht op grond waarvan de aanvraag door die andere persoon of personen is ondertekend.

  • 3 Een subsidiedeclaratie kan achterwege blijven indien de daarmee te verstrekken informatie reeds in de in te zenden jaarrekening is opgenomen.

  • 4 De jaarrekening behoeft niet te worden ingezonden, indien het gaat om:

    • a. een projectsubsidie, of

    • b. een subsidie aan een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld.

  • 5 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing en vrijstelling verlenen van de in het eerste lid genoemde aanvraagtermijn.

Artikel 1.9.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidiedeclaratie geeft een zodanig inzicht dat een verantwoord oordeel kan worden gevormd omtrent de aanwending en de besteding van de subsidie door de instelling en geeft de nodige informatie om de subsidie vast te stellen. De subsidiedeclaratie sluit aan op de indeling van de bij de subsidieaanvraag ingediende begroting. Belangrijke verschillen tussen declaratie en begroting worden toegelicht. In de subsidiedeclaratie van instellingssubsidies wordt de aansluiting tussen de subsidiedeclaratie en de jaarrekening toegelicht.

Artikel 1.9.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De afdelingen 2 tot en met 8 van Titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van overeenkomstige toepassing op de jaarrekening, met dien verstande dat de winst- en verliesrekening vervangen wordt door een exploitatierekening; op deze rekening zijn de bepalingen omtrent de winst- en verliesrekening zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing. Bepalingen omtrent winst en verlies zijn van overeenkomstige toepassing op het exploitatiesaldo.

  • 2 De grondslag voor de waardering van activa en passiva is de verkrijgings- of vervaardigingsprijs verminderd met de ontvangen investeringssubsidies en bestemmingsgiften.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan bepalen dat bepalingen van de in het eerste lid bedoelde Titel of onderdelen daarvan niet van toepassing zijn op bepaalde instellingen.

Artikel 1.9.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De jaarrekening en de subsidiedeclaratie zijn ieder afzonderlijk voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 De jaarrekening of de subsidiedeclaratie gaat vergezeld van een rapportage omtrent de naleving van de subsidiebepalingen door de subsidieontvanger, opgesteld door de accountant overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen protocol.

  • 3 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de accountant meewerkt aan door of namens het College zorgverzekeringen in te stellen onderzoeken naar de door de accountant verrichte werkzaamheden. Voor de aan dit onderzoek verbonden kosten wordt geen subsidie verstrekt.

Afdeling 1.10. De vaststelling van de subsidie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 1.10.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag, bedoeld in artikel 1.9.1, geeft het College zorgverzekeringen een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Hoofdstuk II. Subsidie ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 2.1. Begripsbepalingen subsidies ten laste van de AWBZ

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder verzekerde: een persoon die krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten verzekerd is en als zodanig is ingeschreven bij een uitvoeringsorgaan ingevolge die wet.

Afdeling 2.2. Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikelen 1p, eerste lid, onder a, Ziekenfodswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.2.3. kosten blindengeleidehonden

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

school:

een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in verband met de uitvoering van deze paragraaf aangewezen opleidingsinstituut voor blindengeleidehonden;

bruikleenovereenkomst:

de overeenkomst tussen een verzekerde en een school overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen model;

opleidingskosten:

de kosten van de school voor de opleiding, nazorg en eventuele hertraining van de blindengeleidehond, instructie aan de verzekerde, en het aan de verzekerde in bruikleen geven van de blindengeleidehond inclusief een tuig, riem, halsband, kam, borstel, voederbak, drinkbak en een mand of stretcher;

gebruikskosten:

de kosten van de verzekerde voor het levensonderhoud, voor de verzorging en voor de ziektekostenverzekeringspremie van de blindengeleidehond.

Artikel 2.2.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan een school wordt op aanvraag per opgeleide hond een subsidie verstrekt voor opleidingskosten.

  • 2 Aan een verzekerde wordt op aanvraag subsidie verstrekt voor een tegemoetkoming in de gebruikskosten.

Artikel 2.2.3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het subsidieplafond voor de kosten, bedoeld in artikel 2.2.3.2, bedraagt voor het jaar 2005 € 3 414 401.

  • 2 De subsidie wordt verstrekt in volgorde van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 2.2.3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor opleidingskosten aan de school bedraagt per blindengeleidehond € 17 022.

  • 2 De in het eerste lid genoemde subsidie wordt slechts eenmaal per blindengeleidehond verstrekt.

Artikel 2.2.3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor de tegemoetkoming in de gebruikskosten aan de verzekerde bedraagt per blindengeleidehond op jaarbasis € 984.

  • 2 De in het eerste lid genoemde subsidie wordt verstrekt naar rato van het aantal weken in een subsidiejaar dat de hond als blindengeleidehond in gebruik is of is geweest bij de verzekerde.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan tot een maximum van € 400 per jaar aanvullende subsidie verstrekken voor medische kosten voor de blindengeleidehond, voorzover deze kosten bestaan uit medicijnkosten voor artrose en extra kosten in verband met door een dierenarts voorgeschreven dieetvoer. De aanvullende subsidie wordt slechts verstrekt indien de gebruikskosten door hoge medische kosten voor de blindengeleidehond meer dan € 984 bedragen.

Artikel 2.2.3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De school meldt een verzekerde die in aanmerking wenst te komen voor een bruikleenovereenkomst inzake een blindengeleidehond, aan bij het College zorgverzekeringen overeenkomstig het door het College zorgverzekeringen daartoe vastgestelde registratieformulier.

Artikel 2.2.3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De school sluit een bruikleenovereenkomst af met een verzekerde die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a de verzekerde is blind of slechtziend;

  • b de verzekerde is redelijkerwijs aangewezen op het gebruik van een blindengeleidehond;

  • c de blindengeleidehond is een passende voorziening voor de verzekerde;

  • d de verzekerde is bij het College zorgverzekeringen geregistreerd om in aanmerking te komen voor een bruikleenovereenkomst inzake een blindengeleidehond.

Artikel 2.2.3.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De school komt slechts in aanmerking voor subsidie voor opleidingskosten onder de volgende voorwaarden:

    • a. de vaardigheden en de medische keuring van de blindengeleidehond voldoen aan door het College zorgverzekeringen bij nadere regeling te stellen eisen;

    • b. er geldt een bruikleenovereenkomst tussen de school en de verzekerde;

    • c. de blindengeleidehond is bij aflevering aan de verzekerde minimaal 16 maanden en maximaal vijf jaar oud;

    • d. de school behandelt klachten van gebruikers overeenkomstig de in de branche geldende klachtenregeling;

    • e. de school is volwaardig lid of heeft zich aangemeld als lid van de International Federation of Guide Dog Schools for the Blind en werkt volgens de richtlijnen van deze organisatie.

  • 2 Indien de bruikleenovereenkomst inzake een blindengeleidehond eindigt voordat de blindengeleidehond de leeftijd van vijf jaar heeft bereikt, zet de school deze voor een nieuwe bruikleenovereenkomst in, indien de blindengeleidehond als zodanig inzetbaar is. In afwijking van de vorige volzin kan een blindengeleidehond ouder dan vijf jaar worden herplaatst, mits zowel de school als de verzekerde hiermee instemmen en dit bij het College zorgverzekeringen wordt gemeld. Een blindengeleidehond mag tijdens zijn werkzame leven maximaal één keer worden herplaatst.

  • 3 Indien de hond binnen twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop deze voor het eerst in bruikleen is verstrekt, niet geschikt blijkt te zijn als blindengeleidehond en de school dit bij het aangaan van de bruikleenovereenkomst wist of redelijkerwijs had kunnen weten, is de school verplicht de subsidie terug te betalen.

Artikel 2.2.3.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieaanvraag van de school gaat vergezeld van:

  • a een door de school en verzekerde ondertekende bruikleenovereenkomst;

  • b afschriften van de medische keuring van de hond op oogafwijkingen, heupdysplasie en elleboogdysplasie;

  • c een door een dierenarts opgestelde gezondheidsverklaring van de blindengeleidehond, waarbij de gezondheidsverklaring op het moment van de subsidieaanvraag niet ouder dan twee maanden is.

Artikel 2.2.3.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De verzekerde komt slechts in aanmerking voor subsidie voor een tegemoetkoming in de gebruikskosten van de blindengeleidehond onder de volgende voorwaarden:

    • a. er geldt een bruikleenovereenkomst;

    • b. de verzekerde heeft een blindengeleidehond als zodanig in gebruik;

    • c. de verzekerde heeft een ziektekostenverzekering afgesloten ten behoeve van de in het gebruik zijnde blindengeleidehond;

    • d. de verzekerde voldoet aan de premieverplichting die voortvloeit uit de in onderdeel c genoemde verzekering.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel a, geldt niet voor de verzekerde die krachtens artikel 57 van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of krachtens de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring gebruik en bijzondere medische behandeling blindengeleidehonden 1998 gebruikskosten vergoed kreeg.

Artikel 2.2.3.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieaanvraag van de verzekerde wordt bij het College zorgverzekeringen ingediend:

    • a vóór 1 mei van het subsidiejaar, indien de blindengeleidehond op 1 januari van dat jaar in gebruik is, of;

    • b binnen drie maanden na ingang van een bruikleenovereenkomst, indien de blindengeleidehond gedurende het subsidiejaar in bruikleen wordt gegeven.

  • 2 De subsidieaanvraag gaat vergezeld van:

    • a een kopie van de polis van de ziektekostenverzekering, bedoeld in artikel 2.2.3.11, eerste lid, onderdeel c, dan wel een betalingsbewijs dat betrekking heeft op het lopende subsidiejaar van een zodanige verzekering;

    • b een door een dierenarts opgestelde gezondheidsverklaring van de blindengeleidehond, waarbij de gezondheidsverklaring op het moment van de subsidieaanvraag niet ouder is dan twee maanden.

Artikel 2.2.3.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

School en verzekerde dienen terstond schriftelijk het College zorgverzekeringen op de hoogte te stellen van:

  • a het aangaan van een bruikleenovereenkomst waarbij een blindengeleidehond wordt ingezet die reeds in het kader van een eerdere bruikleenovereenkomst werkzaam is geweest. Een afschrift van de bruikleenovereenkomst wordt bij de melding gevoegd;

  • b de beëindiging van een bruikleenovereenkomst, waarbij wordt ingegaan op de reden van de beëindiging van de bruikleenovereenkomst.

Artikel 2.2.3.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag geeft het College zorgverzekeringen een beschikking tot vaststelling van de subsidie.

Paragraaf 2.2.5. Methadon voor ambulante verslaafdenzorg

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De volgende zorgkantoren komen in aanmerking voor een projectsubsidie die is bestemd voor de kosten verbonden aan de aflevering van het geneesmiddel methadon aan verzekerden in het kader van de ambulante verslavingszorg in het voor hen aangegeven werkgebied:

    • a OWM RZG Zorgkantoor u.a. te Groningen voor het werkgebied: Groningen;

    • b OWM De Friesland Zorgverzekeraar U.A. te Leeuwarden voor het werkgebied: Friesland;

    • c Groene Land Verzekeringen te Meppel voor het werkgebied: Drenthe;

    • d Groene Land Verzekeringen te Zwolle voor het werkgebied: Zwolle en Flevoland;

    • e Amicon zorgverzekeraar te Enschede voor het werkgebied: Twente en Arnhem;

    • f OWM Salland zorgverzekeringen U.A. te Deventer voor het werkgebied: Stedendriehoek;

    • g Stichting Ziekenfonds VGZ te Nijmegen voor het werkgebied: Nijmegen;

    • h ANOVA Verzekeringen te Amersfoort voor het werkgebied: Utrecht;

    • i OVM Univé Zorgverzekeraar u.a. te Alkmaar voor het werkgebied: Alkmaar;

    • j OWM ZAO zorgverzekeringen te Amsterdam voor het werkgebied: Amsterdam;

    • k ANOZ Verzekeringen te Amersfoort voor het werkgebied: Het Gooi;

    • l OWM Ziekenfonds PWZ u.a. Purmerend voor het werkgebied: Kennemerland;

    • m OWM Zorgverzekeraar TRIAS U.A. te Gouda voor het werkgebied: Dordrecht enMidden-Holland;

    • n OWM Nuts Zorgverzekering U.A. te Den Haag voor het werkgebied: Leiden, Den Haag en Delft;

    • o OWM Zilveren Kruis Ziekenfonds U.A. te Rotterdam voor het werkgebied: Rotterdam;

    • p CZ Groep, Ziekenfonds te Goes voor het werkgebied: Zeeland;

    • q OWM OZ zorgverzekeringen U.A. te Breda voor het werkgebied: Breda en Tilburg;

    • r Stichting Ziekenfonds VGZ te Den Bosch voor het werkgebied: Den Bosch en Eindhoven;

    • s Stichting Ziekenfonds VGZ te Venlo voor het werkgebied: Noord-Limburg;

    • t CZ Groep, Ziekenfonds te Sittard voor het werkgebied: Zuid-Limburg;

Artikel 2.2.5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Bij het verlenen van subsidie aan het zorgkantoor wordt slechts de aflevering aan verzekerden van methadon in aanmerking genomen die voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de aflevering heeft plaats in het kader van regionaal georganiseerde ambulante verslavingszorg die een voortzetting is van de verslavingszorg die tot en met 1996 werd gefinancierd ingevolge de Tijdelijke wet stimulering sociale vernieuwing;

  • b. de aflevering is verricht door een rechtspersoon die de regionaal georganiseerde ambulante verslavingszorg uitvoert op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen het zorgkantoor en die rechtspersoon; en

  • c. de aflevering heeft plaats op voorschrift van een arts verbonden aan de rechtspersoon die de verslavingszorg verleent.

Artikel 2.2.5.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De in artikel 2.2.5.2, onder b, bedoelde overeenkomst voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. de overeenkomst is gesloten na overleg met de gemeente die als centrumgemeente ingevolge de Tijdelijke Wet Stimulering Sociale Vernieuwing voor de regio is aangewezen;

  • b. in de overeenkomst is in ieder geval geregeld:

    • 1°. de wijze waarop de voor betaling in aanmerking komende afleveringen plaatsvinden,

    • 2°. de bij de onderscheiden wijzen van aflevering behorende tarieven,

    • 3°. het opzetten en onderhouden van een registratiesysteem waarmee het zorgkantoor de nodige gegevens beschikbaar krijgt voor controle op de in artikel 2.2.5.2 bedoelde voorwaarden,

    • 4°. de wijze en het tijdstip waarop de rechtspersoon declareert bij het zorgkantoor en de wijze waarop het zorgkantoor de declaraties controleert, en

    • 5°. de informatieplicht van de in aanmerking komende rechtspersoon jegens het zorgkantoor ten behoeve van een goede uitvoering van de overeenkomst tussen het zorgkantoor en die rechtspersoon.

Artikel 2.2.5.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 2 600 963.

Artikel 2.2.5.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie uit het totaal van de lasten, berekend volgens artikel 2.2.5.6, en bedraagt de subsidie maximaal het bedrag, berekend overeenkomstig de volgende formule:

A

x het in artikel 2.2.5.4 vermelde bedrag,

B

waarbij wordt verstaan onder

A: de volgens artikel 2.2.5.6 in aanmerking komende lasten van de subsidieontvanger;

B: de volgens artikel 2.2.5.6 in aanmerking komende laten van alle subsidieontvangers tezamen.

Artikel 2.2.5.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij het verlenen van de subsidie worden slechts de volgende betalingen van het zorgkantoor in aanmerking genomen:

    • a. de betaling is gedaan aan een rechtspersoon die de regionaal georganiseerde ambulante verslavingszorg verricht, op basis van een overeenkomst als bedoeld in artikel 2.2.5.2, onder b;

    • b. de betaling die bestemd is voor de kosten van de grondstof methadon, de kosten van het toedieningsmateriaal en de kosten voor de bereiding en etikettering, tot maximaal de volgende bedragen per dag per verzekerde:

      • bij bulkaflevering door een apotheek aan de rechtspersoon die de verslavingszorg verleent: € 0,61;

      • bij aflevering geëtiketteerd op naam van de cliënt door de apotheker aan de rechtspersoon die de verslavingszorg verleent: € 0,82;

      • bij individuele aflevering door de apotheker aan de cliënt: € 1,01.

  • 2 Indien BTW verschuldigd is over een bij het zorgkantoor gedeclareerde aflevering, wordt het maximumbedrag voor die aflevering, bedoeld in het eerste lid, onder b, vermeerderd met die BTW.

Artikel 2.2.5.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.2.7. Drempelvrije poliklinieken voor geslachtsziektebestrijding

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.7.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor een projectsubsidie voor diagnostiek en behandeling in de polikliniek van patiënten met seksueel overdraagbare aandoeningen en de in het kader van die behandeling noodzakelijke geneesmiddelen komen in aanmerking de beherende rechtspersonen van:

  • a. gemeentelijke geneeskundige en gezondheidsdienst te Amsterdam;

  • b. Medisch Centrum Haaglanden, locatie Westeinde te Den Haag;

  • c. Ziekenhuis Leyenburg te Den Haag;

  • d. Havenziekenhuis te Rotterdam;

  • e. het Academisch Ziekenhuis Rotterdam (Erasmus Medisch Centrum), polikliniek venereologie te Rotterdam;

  • f. het Academisch Ziekenhuis Utrecht (Universitair Medisch Centrum Utrecht), afdeling dermatologie te Utrecht;

  • g. GGD Den Haag;

  • h. GGD Groningen;

  • i. GGD Hart voor Brabant;

  • j. GGD Nijmegen;

  • k. GGD Rotterdam;

  • l. GGD Utrecht;

  • m. GGD Zuidelijk Zuid Limburg.

Artikel 2.2.7.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit:

    • a. diagnostiek van de volgende aandoeningen:

      • 1°. urethritis veroorzaakt door Mycoplasma hominis, Ureaplasma urealyticum, niet specifieke urethritis;

      • 2°. vaginitis en fluor veroorzaakt door Candidiasis;

      • 3°. proctitis veroorzaakt door niet specifieke proctitis;

      • 4°. balanopothitis veroorzaakt door Candida albicans, Candida glabrata, overige Candida species, Anaëroben, Aëroben, HPV;

      • 5°. wratten en pukkels veroorzaakt door Condyloma acuminatum, Molluscen, Condylomata lata in het kader van syfilis;

      • 6°. jeuk veroorzaakt door schurft;

      • 7°. geelzucht veroorzaakt door Hepatitis A, Hepatitis B, Hepatitis C.

    • b. diagnostiek en behandeling van de volgende aandoeningen:

      • 1°. ulceratieve klachten veroorzaakt door primaire syfilis, herpes genitalis, chancroïd, lymfogranuloma venereum, granuloma inguinale;

      • 2°. urethritis veroorzaakt door Chlamydia trachomatis, Neisseria gonorrhoeae;

      • 3°. vaginitis en fluor veroorzaakt door Trichomonas vaginalis, bacteriële vaginose;

      • 4°. proctitis veroorzaakt door Chlamydia trachomatis, Lymfogranuloma Venereum, Neisseria gonorrhoeae, Herpes proctitis;

      • 5°. balanoposthitis veroorzaakt door Trichomonas vaginalis, Chlamydia trachomatis.

      • 6°. jeuk veroorzaakt door schaamluis;

      • 7°. buikpijn bij de vrouw veroorzaakt door Pelvic Inflammatory Disease (PID);

      • 8°. pijnlijk scrotum veroorzaakt door Epididymitis.

  • 2 Bij de aandoeningen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt de patiënt naar de huisarts verwezen nadat de diagnose door de polikliniek is gesteld, waarbij de polikliniek, indien noodzakelijk, met de behandeling kan starten.

Artikel 2.2.7.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de patiënt heeft onoverkomelijke bezwaren om zich voor de behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen tot de eigen huisarts te wenden;

  • b. er worden geen betalingen van patiënten gevraagd voor de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 2.2.7.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 7 800 000.

Artikel 2.2.7.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie, bedoeld in artikel 2.2.7.1, bedraagt maximaal het laagste van de in de volgende onderdelen bedoelde bedragen:

    • a. het bedrag van het saldo van de met inachtneming van deze paragraaf in aanmerking te nemen lasten en baten;

    • b. het bedrag dat ontstaat door het totale aantal patiënten van de polikliniek van de subsidieontvanger die de polikliniek consulteert voor een bij hen nog niet eerder geconstateerde aandoening dan wel voor het opnieuw optreden van de aandoening waarvan de behandeling reeds in eerder stadium succesvol was beëindigd, te vermenigvuldigen met een bedrag van € 160.

  • 2 Indien de som van de subsidies verstrekt aan de in artikel 2.2.7.1 genoemde rechtspersonen berekend overeenkomstig het eerste lid, het subsidieplafond overschrijdt, wordt de subsidie vastgesteld overeenkomstig de volgende formule:

    (A : B) × C,

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: het totaalbedrag volgens artikel 2.2.7.4;

    B: het totaal aantal van de patiënten van alle poliklinieken tezamen, die de polikliniek consulteren voor een bij hen nog niet eerder geconstateerde aandoening dan wel voor het opnieuw optreden van de aandoening waarvan de behandeling reeds in een eerder stadium succesvol was beëindigd;

    C: het totaal aantal van de patiënten van de polikliniek van de subsidieontvanger, die de polikliniek consulteren voor een bij hen nog niet eerder geconstateerde aandoening dan wel voor het opnieuw optreden van de aandoening waarvan de behandeling reeds in een eerder stadium succesvol was beëindigd.

Artikel 2.2.7.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.3.1 worden slechts lasten die noodzakelijk zijn voor de behandeling in aanmerking genomen, met inachtneming van de beleidsregels voor ziekenhuizen van het College tarieven gezondheidszorg/Zorgautoriteit i.o.

Artikel 2.2.7.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.6.1, tweede lid, gaat de aanvraag niet vergezeld van een activiteitenplan.

Artikel 2.2.7.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze de hulpverleningsgegevens en gegevens over de verzekeringsvorm van de patiënt.

  • 2 De subsidieontvanger registreert gegevens overeenkomstig de aanwijzingen in het Gebruikersreglement SOA peilstation (versie 2003) en verstrekt deze desgevraagd aan de door het College zorgverzekeringen hiervoor aangewezen instelling.

Paragraaf 2.2.11. Agalsidase

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.11.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

agalsidase:

de geregistreerde geneesmiddelen Fabrazyme en Replagal;

protocol:

een door het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam ontwikkelde en door het College zorgverzekeringen goedgekeurde verzameling van richtlijnen voor de behandeling met en het onderzoek naar agalsidase bij verzekerden met de ziekte van Fabry.

Artikel 2.2.11.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend voor de periode 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 voor het volgens protocol behandelen van maximaal vijfenveertig verzekerden met een matig tot ernstig ziektebeeld van de ziekte van Fabry.

  • 2 De subsidie heeft mede als doel de therapeutische waarde en de doelmatigheid van de behandelingen te kunnen vaststellen.

Artikel 2.2.11.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie wordt verleend voor de volgende activiteiten:

    • a het stellen van de diagnose ziekte van Fabry en het beoordelen van de mate van ernst van het ziektebeeld;

    • b het volgens protocol behandelen van de verzekerden met de ziekte van Fabry;

    • c de coördinatie van de behandeling van de verzekerden met de ziekte van Fabry indien de behandeling wordt verricht door een medisch specialist die werkzaam is buiten het Academisch Medisch Centrum.

  • 2 De vergoeding van de kosten van agalsidase is beperkt tot de werkelijke inkoopprijs van de toegediende agalsidase met een maximum van de voor de betreffende middelen geregistreerde doseringen.

  • 3 Slechts voor de kosten van de behandeling van verzekerden die toestemming hebben gegeven voor het gebruiken van hun behandelgegevens voor het vaststellen van de therapeutische waarde en de doelmatigheid van de behandeling met agalsidase wordt op grond van het eerste lid subsidie verstrekt.

Artikel 2.2.11.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2005 voor:

  • a de kosten voor agalsidase € 8 100 000;

  • b andere dan de onder a bedoelde kosten € 200 000.

Artikel 2.2.11.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat de subsidieontvanger volledige medewerking verleent aan het onderzoek naar het vaststellen van de therapeutische waarde en de doelmatigheid van agalsidase. De subsidieontvanger zal daartoe in ieder geval de gegevens over de behandeling en de resultaten van de behandeling van de verzekerden met de ziekte van Fabry verzamelen en op een zodanige wijze vastleggen, dat de therapeutische waarde en de doelmatigheid van de agalsidasebehandelingen kunnen worden bepaald.

  • 2 De subsidie wordt slechts verleend indien de subsidieontvanger zich inzet om zowel voldoende verzekerden op Replagal met een dosering van 0,2 milligram per kilogram lichaamsgewicht als voldoende verzekerden op Fabrazyme met een dosering van een 1,0 milligram per kilogram lichaamsgewicht in te stellen om een uitspraak te doen over de therapeutische waarde en de doelmatigheid van deze middelen in het kader van het in het eerste lid bedoelde onderzoek.

Artikel 2.2.11.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Uiterlijk 1 juni van het subsidiejaar verstrekt de subsidieontvanger aan het College zorgverzekeringen een overzicht van het verwachte aantal verzekerden dat met agalsidase zal worden behandeld in het daar op volgende jaar.

Paragraaf 2.2.12. Kosten hulphonden

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.12.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. hulphond: een hond die een substantiële bijdrage levert aan de mobiliteit, de algemene dagelijkse levensverrichtingen of de huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen van mensen met een lichamelijke of auditieve handicap, waardoor hun zelfstandigheid wordt vergroot en het beroep op zorgondersteuning vermindert;

  • b. bruikleenovereenkomst: de overeenkomst tussen een verzekerde die geen eigenaar is van de hulphond en een school als bedoeld in artikel 2.2.12.3, overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen model;

  • c. teamtrainingsovereenkomst: de overeenkomst tussen een verzekerde die eigenaar is van de hulphond en een school als bedoeld in artikel 2.2.12.3, overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen model;

  • d. opleidingskosten: de kosten van de school als bedoeld in artikel 2.2.12.3, voor de opleiding van de aspirant-hulphond, nazorg en eventuele hertraining van de hulphond, instructie aan de verzekerde, en het verschaffen van een tuig, riem, halsband, kam, borstel, voederbak, drinkbak en een mand of stretcher;

  • e. gebruikskosten: de kosten van de verzekerde voor het levensonderhoud, voor de verzorging en voor de ziektekostenverzekeringspremie van een hulphond.

Artikel 2.2.12.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de opleidingskosten en gebruikskosten bedraagt voor het jaar 2005 € 1 381 079.

Artikel 2.2.12.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de opleidingskosten wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend aan de volgende scholen:

  • a. Stichting Hulphond Nederland te Herpen;

  • b. Stichting De hond kan de was doen te Zwanenburg.

Artikel 2.2.12.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Van het bedrag genoemd in artikel 2.2.12.2, wordt maximaal € 1 092 671 verstrekt aan subsidie voor opleidingskosten.

  • 2 Door het College zorgverzekeringen zal worden bepaald, op basis van de aanvraag en het gerealiseerde aantal bruikleenovereenkomsten dan wel teamtrainingsovereenkomsten in voorgaande subsidiejaren, welk bedrag maximaal per school voor opleidingskosten beschikbaar is.

Artikel 2.2.12.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor opleidingskosten bedraagt per hulphond waarvoor in het subsidiejaar een bruikleenovereenkomst of teamtrainingsovereenkomst is afgesloten € 17 022.

  • 2 De in het eerste lid genoemde subsidie wordt slechts eenmaal per hulphond verstrekt.

Artikel 2.2.12.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor opleidingskosten wordt slechts verstrekt indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

    • a. er is een bruikleenovereenkomst of teamtrainingsovereenkomst gesloten met een verzekerde die volledig doof is of die als gevolg van blijvende, ernstige lichamelijke functiebeperkingen aangewezen is op hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen of huishoudelijke dagelijkse levensverrichtingen;

    • b. de verzekerde dient redelijkerwijs te zijn aangewezen op het gebruik van een hulphond;

    • c. de verzekerde is zelf in staat en bereid voor de hulphond te zorgen dan wel in geval van nood de zorg voor de hulphond te organiseren;

    • d. de hulphond is een passende voorziening voor verzekerde;

    • e. de hulphond voldoet aan de door het College zorgverzekeringen bij nadere regeling vast te stellen medische eisen; en

    • f. de hulphond voldoet aan de kwaliteitseisen die de school stelt.

  • 2 Bij de toepassing van onderdelen a tot en met d van het eerste lid baseert het College zorgverzekeringen zich onder meer op een schriftelijk indicatie-advies, gegeven door een persoon of organisatie waarmee het College zorgverzekeringen ten behoeve van de indicatiestelling een overeenkomst heeft gesloten.

Artikel 2.2.12.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien de bruikleenovereenkomst inzake een hulphond eindigt vóór diens zesde levensjaar, zet de school, voor zover de hulphond als zodanig inzetbaar is, deze in het kader van een nieuwe bruikleenovereenkomst in.

Artikel 2.2.12.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien een hond binnen twee jaar, te rekenen vanaf het moment waarop deze voor het eerst als hulphond functioneert, niet meer aan de eisen, bedoeld in artikel 2.2.12.6, onder e en f, voldoet en de school dit wist of redelijkerwijs had kunnen weten, wordt de school verplicht de subsidie terug te betalen.

Artikel 2.2.12.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De school stelt terstond schriftelijk het College zorgverzekeringen op de hoogte van:

  • a. het feit dat een verzekerde in aanmerking wenst te komen voor een bruikleenovereenkomst of een teamtrainingsovereenkomst door middel van het door het College zorgverzekeringen daartoe vastgestelde registratieformulier;

  • b. het aangaan van een bruikleenovereenkomst waarbij een hulphond wordt ingezet die reeds in het kader van een eerdere bruikleenovereenkomst werkzaam is geweest. Een afschrift van de eerdere bruikleenovereenkomst wordt bij de melding gevoegd;

  • c. de beëindiging van een bruikleenovereenkomst of teamtrainingsovereenkomst, waarbij wordt ingegaan op de reden van de beëindiging;

  • d. het overlijden van een hulphond;

  • e. het niet meer voldoen aan de kwaliteitseisen van een bepaalde hulphond.

Artikel 2.2.12.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Aan een verzekerde wordt op aanvraag subsidie verstrekt voor een tegemoetkoming in de gebruikskosten.

Artikel 2.2.12.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor verstrekking van subsidie voor gebruikskosten zijn van hoofdstuk 1 slechts de artikelen 1.1.1, 1.1.2, 1.8.4, eerste en derde lid, 1.8.10 en 1.8.14, eerste tot en met derde lid van toepassing.

Artikel 2.2.12.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Van het bedrag, genoemd in artikel 2.2.12.2, wordt maximaal € 288 408 verstrekt aan subsidie voor gebruikskosten.

Artikel 2.2.12.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor de tegemoetkoming in de gebruikskosten aan de verzekerde bedraagt per hulphond op jaarbasis € 984.

  • 2 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verstrekt naar rato van het aantal weken in een subsidiejaar dat de hond bij verzekerde als hulphond in gebruik is en tevens een ziektekostenverzekering ten behoeve van de hulphond geldt.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan tot een maximum van € 400 per jaar aanvullende subsidie verstrekken voor medische kosten voor de hulphond, voorzover deze kosten bestaan uit medicijnkosten voor artrose en extra kosten in verband met door een dierenarts voorgeschreven dieetvoer. De aanvullende subsidie wordt slechts verstrekt indien de gebruikskosten door hoge medische kosten voor de hulphond meer dan € 984 bedragen.

Artikel 2.2.12.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 2.2.12.13 wordt bij het College zorgverzekeringen ingediend:

    • a. vóór 1 mei van het subsidiejaar, indien op 1 januari van dat jaar er een bruikleenovereenkomst was of een door de school, bedoeld in artikel 2.2.12.3, onderdeel b, ondertekende verklaring dat de hond aan de kwaliteitseisen voldoet;

    • b. binnen drie maanden nadat de bruikleenovereenkomst is afgesloten of de school, bedoeld in artikel 2.2.12.3, onderdeel b, een ondertekende verklaring heeft afgegeven waaruit blijkt dat de hond aan de kwaliteitseisen voldoet.

  • 2 De subsidieaanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een kopie van de polis van de ziektekostenverzekering, afgesloten ten behoeve van de in gebruik zijnde hulphond;

    • b. een verklaring niet ouder dan twee maanden van een dierenarts omtrent de gezondheidstoestand van de hulphond, overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vastgesteld model;

    • c. een kopie van de bruikleenovereenkomst of de ondertekende verklaring van de school, bedoeld in artikel 2.2.12.3, onderdeel b, dat de hond aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet.

Artikel 2.2.12.15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag geeft het College zorgverzekeringen een beschikking tot vaststelling van de subsidie voor gebruikskosten.

Artikel 2.2.12.16

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen evalueert deze subsidieparagraaf uiterlijk drie jaar nadat deze in werking is getreden.

  • 2 De school en de verzekerde verlenen hun medewerking aan de evaluatie van de regeling. Daartoe leveren zij op verzoek van het College zorgverzekeringen alle benodigde gegevens aan.

Paragraaf 2.2.13. Laronidase

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.13.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. MPS 1: mucopolysaccharidose type 1;

  • b. laronidase: het geregistreerde geneesmiddel Aldurazyme™ voor de behandeling van de niet-neurologische manifestaties bij patiënten met een bevestigde diagnose van matig tot ernstig MPS 1;

  • c. protocol: de door het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam en het Universitair Medisch Centrum te Utrecht gezamenlijk ontwikkelde en door het College zorgverzekeringen goedgekeurde richtlijnen voor de behandeling met laronidase gedurende het onderzoekstraject.

Artikel 2.2.13.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend voor de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 voor het volgens protocol behandelen van niet-neurologische manifestaties van maximaal 17 verzekerden met een matig tot ernstig ziektebeeld MPS 1.

  • 2 Aan het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 voor het volgens protocol behandelen van niet-neurologische manifestaties van maximaal 28 verzekerden met een matig tot ernstig ziektebeeld MPS 1.

  • 3 De subsidie heeft mede als doel meer inzicht te verkrijgen in de effectiviteit van de behandelingen.

Artikel 2.2.13.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie wordt verleend voor de volgende activiteiten:

    • a. het stellen van de diagnose MPS 1 en het beoordelen van de mate van ernst van het ziektebeeld door een medisch specialist die werkzaam is in het Erasmus Medisch Centrum te Rotterdam, het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam of het Universitair Medisch Centrum te Utrecht;

    • b. het volgens protocol behandelen van de niet-neurologische manifestaties bij verzekerden met een matig tot ernstig MPS 1;

    • c. de coördinatie van de behandeling van verzekerden met laronidase.

  • 2 De subsidiëring is beperkt tot het behandelen van de niet-neurologische manifestaties van verzekerden met matig tot ernstig MPS 1 die toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun behandelgegevens voor het verkrijgen van meer inzicht in de effectiviteit van de behandeling met laronidase.

  • 3 De vergoeding van de kosten van laronidase is beperkt tot de werkelijke inkoopprijs.

Artikel 2.2.13.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt slechts verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a. de verzekerden worden behandeld onder verantwoordelijkheid van een medisch specialist die werkzaam is in één van de in artikel 2.2.13.3, eerste lid, onder a, genoemde academische ziekenhuizen;

  • b. de subsidieontvanger coördineert en evalueert het onderzoek naar de effectiviteit van de behandeling met laronidase en zal daartoe in ieder geval de gegevens over en de resultaten van de behandeling van de verzekerden met matig tot ernstig MPS 1 verzamelen en op een zodanige wijze vastleggen dat meer inzicht wordt verkregen in de effectiviteit van de laronidasebehandeling.

Artikel 2.2.13.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2004 voor:

  • a. de kosten voor laronidase € 4.400.000;

  • b. andere dan de onder a bedoelde kosten € 295.000.

Artikel 2.2.13.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond bedraagt voor het jaar 2005 voor:

  • a. de kosten voor laronidase € 5.700.000;

  • b. andere dan de onder a bedoelde kosten € 290.000.

Artikel 2.2.13.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Uiterlijk 31 oktober 2005 dient de subsidieontvanger een evaluatierapport voor het onderzoek over de effecten van de behandeling met laronidase aan het College zorgverzekeringen te overleggen.

Paragraaf 2.2.14. Weesgeneesmiddelen extramuraal

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.2.14.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. weesgeneesmiddel: het door de minister aangewezen voor subsidiëring in aanmerking komende geneesmiddel, waarvan de therapeutische waarde en de doelmatigheid nog niet is vastgesteld en dat niet onderdeel is van de verstrekking medisch-specialistische zorg door of vanwege het ziekenhuis;

  • b. subsidieontvanger: de in de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregel genoemde instelling, organisatie, vereniging van behandelaren, behandelaar of zorgverlener;

  • c. protocol: richtlijnen voor de behandeling van de aandoening waarvoor aan de fabrikant van het weesgeneesmiddel een handelsvergunning is verleend, die zijn opgesteld door de vereniging van behandelaren of behandelaren en die door het College zorgverzekeringen zijn goedgekeurd.

Artikel 2.2.14.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen neemt bij de subsidieverstrekking de voorwaarden die de minister bij de aanwijzing van weesgeneesmiddelen stelt in acht.

  • 2 Het College zorgverzekeringen kan bij de subsidieverlening de voorwaarde stellen dat de subsidieontvanger een evaluatieonderzoek verricht.

Artikel 2.2.14.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan de subsidieontvanger wordt, met inachtneming van de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregel per weesgeneesmiddel, op aanvraag een projectsubsidie verstrekt.

  • 2 Bij de subsidieverstrekking worden slechts de volgende kosten in aanmerking genomen:

    • a. De kosten van het afgeleverde geneesmiddel;

    • b. De kosten van de geprotocolleerde extra zorgverlening;

    • c. De kosten van coördinatie samenhangend met de behandeling met het weesgeneesmiddel.

  • 3 Slechts voor de kosten van behandeling van verzekerden die toestemming hebben gegeven voor het gebruik van hun behandelgegevens voor het vaststellen van de therapeutische waarde en de doelmatigheid van de behandeling met het weesgeneesmiddel wordt op grond van het eerste lid subsidie verstrekt.

Artikel 2.2.14.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De minister stelt per weesgeneesmiddel het maximale subsidieplafond vast.

Artikel 2.2.14.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidiëring heeft tot doel:

  • a. meer gegevens te verzamelen over de therapeutische waarde en de doelmatigheid van het weesgeneesmiddelen; en

  • b. behandeling met het weesgeneesmiddel van de verzekerde die volgens protocol hiervoor in aanmerking komt.

Afdeling 2.3. Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder b, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.3.1. Vergoedingen voor tijdelijk ziekenhuisverblijf

[Vervallen per 01-01-2005]

Paragraaf 2.3.2. Gezinsbegeleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.3.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor begeleiding van gezinnen met gezinsleden die een spierziekte hebben, wordt een projectsubsidie verleend aan de Vereniging Spierziekten Nederland te Baarn.

Artikel 2.3.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 371 339.

Artikel 2.3.2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In 2005 wordt aan de Vereniging Spierziekten Nederland tevens een subsidie verstrekt van € 557.000 ten behoeve van de kosten van de afbouw van de in deze paragraaf bedoelde activiteiten in 2006 en volgende jaren.

Paragraaf 2.3.3. Diabeteseducatie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.3.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor activiteiten op het gebied van diabeteseducatie wordt een projectsubsidie verleend aan de Diabetes Vereniging Nederland te Leusden.

Artikel 2.3.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 253 502.

Paragraaf 2.3.4. Gezinsbegeleiding Cystic Fibrosis

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.3.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor begeleiding van gezinnen met gezinsleden die Cystic Fibrosis hebben, wordt een projectsubsidie verleend aan de Nederlandse Cystic Fibrosis Stichting te Baarn.

Artikel 2.3.4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 24 093.

Paragraaf 2.3.5. Budgettair neutrale substitutie ten behoeve van winkeltaken sociaal pedagogische diensten

[Vervallen per 01-01-2004]

Paragraaf 2.3.6. Diensten bij wonen met zorg

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.3.6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Aan zorgkantoren wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend voor een door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan te wijzen experiment. Voor projecten die binnen de door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangewezen experimenten worden uitgevoerd zijn artikel 2.3.6.1, eerste lid, alsmede artikel 2.3.6.2, eerste lid, niet van toepassing.

  • 3 Bij de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, geeft het zorgkantoor gemotiveerd aan met welke activiteiten naar zijn oordeel de in het eerste lid bedoelde doelen in zijn regio het beste kunnen worden bereikt.

Artikel 2.3.6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij het verlenen van subsidie wordt voor een verzekerde per dienstverleningsprojectmaximaal een bedrag van € 2000 per jaar na aftrek van eigen betalingenin aanmerking genomen.

  • 2 Voor een dienstverleningsproject als bedoeld in artikel 2.3.6.1, eerste lid, onder a, wordt slechts subsidie verleend voor zover de instelling aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten van de gesubsidieerde activiteiten verminderd met de eigen betaling samen met de kosten van extramurale zorg lager zijn dan de kosten van opname in een ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten instelling, exclusief kapitaallasten en voeding.

  • 3 Voor voortzetting van bestaande activiteiten wordt slechts subsidie verleend voorzover die in het jaar 2003 reeds werden gesubsidieerd op grond van paragraaf 2.3.6 zoals die tot 1 januari 2004 luidde.

  • 4 In afwijking van artikel 2.3.6.1 kan in het jaar 2005 voor voortzetting van de activiteiten, bedoeld in het derde lid, ook subsidie worden verleend indien onmiddellijke beëindiging naar het oordeel van het zorgkantoor aanleiding geeft tot onverantwoorde situaties voor verzekerden waarop de activiteiten reeds in 2003 betrekking hadden.

Artikel 2.3.6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend voor uitgevoerde activiteiten in de regio van het zorgkantoor.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden ook bestedingen door het zorgkantoor in een andere regio in aanmerking genomen voor zover het College zorgverzekeringen daarvoor vooraf toestemming heeft verleend. Deze toestemming wordt slechts verleend indien de besteding van de subsidie door het zorgkantoor overeenkomstig deze paragraaf in de eigen regio niet mogelijk is en dit in redelijkheid niet aan het zorgkantoor is toe te rekenen en het andere zorgkantoor zich schriftelijk ten opzichte van het zorgkantoor verplicht heeft de overgehevelde middelen in het subsidiejaar te besteden overeenkomstig deze paragraaf. Het College zorgverzekeringen kan voorwaarden aan de toestemming verbinden.

Artikel 2.3.6.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor verleent slechts subsidie aan een instelling indien:

    • a. er sprake is van een door het zorgkantoor aanvaard projectplan met een aanvaarde begroting waarin:

      • 1°. inzichtelijk is gemaakt uit welke activiteiten het dienstverleningsproject bestaat en hoeveel verzekerden gebruik kunnen maken van deze activiteiten,

      • 2°. inzichtelijk is gemaakt hoe de instelling een adequate betaling door verzekerden per aangeboden activiteit heeft geregeld,

      • 3°. inzicht wordt geboden in de georganiseerde activiteiten, het soort instelling dat de activiteiten uitvoert, de opbouw van de kostprijzen van de uit te voeren activiteiten en de wijze waarop registratie van de verzekerden en de verantwoording van de activiteiten zijn georganiseerd,

      • 4°. is vastgelegd dat bij de afrekening van het dienstverleningsproject over de onder 1°, 2° en 3°, bedoelde onderdelen wordt gerapporteerd;

    • b. de instelling schriftelijk verklaart alle medewerking te zullen verlenen aan de uitvoering van een evaluatie van de ingevolge deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten.

  • 2 Het zorgkantoor geeft bij het verlenenvan subsidie voorrang aan projectplannen die eeninstellingin overleg metde lokale overheid, zorginstellingen, woningcorporaties of lokale welzijnsinstellingen heeft ingediend.

Artikel 2.3.6.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten, bedoeld in artikel 2.3.6.1, eerste lid, voor het jaar 2005 bedraagt € 56 805 000.

Artikel 2.3.6.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De maximale subsidie voor een zorgkantoor, bedoeld in artikel 2.3.6.5, eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

(A / B) x € 56 805 000

waarbij wordt verstaan onder:

A: het aantal 75-plussers in de regio van het zorgkantoor op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

B: het totaal aantal 75-plussers in Nederland op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 2.3.6.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor meldt een subsidieverlening aan een instelling binnen twee weken na de verlening bij het College zorgverzekeringen.

  • 2 Bij de melding wordt in ieder geval gerapporteerd over de wijze waarop aan de in artikel 2.3.6.4, bedoelde voorwaarden is voldaan.

Artikel 2.3.6.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor verleent medewerking aan de uitvoering van een evaluatie van de ingevolge deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten.

  • 2 Het zorgkantoor geeft na afloop van het subsidiejaar aan welk effect de gesubsidieerde activiteiten hebben gehad op:

    • a. de verschuiving van intramurale naar extramurale zorg;

    • b. het aantal wachtenden op verblijf in een AWBZ-instelling.

  • 3 Het zorgkantoor registreert op zorgvuldige wijze alle gegevens die door het College zorgverzekeringen noodzakelijk worden geacht voor het verkrijgen van inzicht in het effect van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 2.3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 2.4. Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder c, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.4.1. Initiatieven op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt onder `initiatieven op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg' of `initiatief' verstaan: activiteiten die niet op geleide van een vrijwillige of individuele hulpvraag worden uitgevoerd en die zich richten op risicogroepen, individuen of groepen met een dreigende psychische stoornis of een verhoogd risico daarop.

Artikel 2.4.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Zorgkantoren komen in aanmerking voor een projectsubsidie die bestemd is voor het verlenen van subsidies voor initiatieven op het gebied van openbare geestelijke gezondheidszorg.

Artikel 2.4.1.2a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend voor uitgevoerde activiteiten in de regio van het zorgkantoor.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden ook bestedingen door het zorgkantoor in een andere regio in aanmerking genomen voor zover het College zorgverzekeringen daarvoor vooraf toestemming heeft verleend. Deze toestemming wordt slechts verleend indien de besteding van de subsidie door het zorgkantoor overeenkomstig deze afdeling in de regio niet mogelijk is en dit in redelijkheid niet aan het zorgkantoor is toe te rekenen en het andere zorgkantoor zich schriftelijk jegens het zorgkantoor verplicht heeft de overgehevelde middelen in het subsidiejaar te besteden overeenkomstig deze paragraaf. Het College zorgverzekeringen kan voorwaarden aan de toestemming verbinden.

Artikel 2.4.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie indien:

  • a het initiatief in elk geval omvat het actief zoeken van personen uit een risicogroep of het bieden van bemoeizorg aan personen uit die risicogroep;

  • b het initiatief de schriftelijke instemming heeft van de lokale overheid;

  • c het initiatief wordt uitgevoerd door ten minste twee instellingen van verschillende rechtspersonen;

  • d een rechtspersoon die een niet krachtens de wet toegelaten Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geestelijke gezondheidszorginstelling exploiteert, bijdraagt aan de uitvoering van het initiatief;

  • e er sprake is van een initiatief in de ontwikkelingsfase;

  • f het initiatief bijdraagt aan de totstandkoming of de implementatie van convenanten op lokaal niveau overeenkomstig het landelijk convenant OGGZ; en

  • g het zorgkantoor het initiatief subsidieert op basis van een projectplan, waarin in elk geval zijn opgenomen het doel, de looptijd, de wijze en het moment van evalueren van het initiatief en de inspanningen om te komen tot een financiering na de subsidieperiode voor het initiatief.

Artikel 2.4.1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 6 521 587.

Artikel 2.4.1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De maximale subsidies voor het jaar 2005 worden berekend overeenkomstig de maximale subsidies die het College zorgverzekeringen verleende voor de gesubsidieerde activiteiten in het jaar 2004.

Artikel 2.4.1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor meldt een subsidieverlening voor een initiatief binnen twee weken na de verlening bij het College zorgverzekeringen.

  • 2 Bij de melding wordt in elk geval gerapporteerd over de wijze waarop aan de in artikel 2.4.1.3 bedoelde voorwaarden is voldaan.

Paragraaf 2.4.2. Zorgvernieuwingsprojecten geestelijke gezondheidszorg

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Zorgkantoren komen in aanmerking voor een projectsubsidie die bestemd is voor het verlenen van subsidies voor zorgvernieuwingsprojecten.

Artikel 2.4.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend voor uitgevoerde activiteiten in de regio van het zorgkantoor.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden ook bestedingen door het zorgkantoor in een andere regio in aanmerking genomen voor zover het College zorgverzekeringen daarvoor vooraf toestemming heeft verleend. Deze toestemming wordt slechts verleend indien de besteding van de subsidie door het zorgkantoor overeenkomstig deze afdeling in de eigen regio niet mogelijk is en dit in redelijkheid niet aan het zorgkantoor is toe te rekenen en het andere zorgkantoor zich schriftelijk jegens het zorgkantoor verplicht heeft de overgehevelde middelen in het subsidiejaar te besteden overeenkomstig deze paragraaf. Het College zorgverzekeringen kan voorwaarden aan de toestemming verbinden.

Artikel 2.4.2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor een zorgvernieuwingsproject indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a het project wordt uitgevoerd voor rekening en verantwoordelijkheid van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid:

      • 1°. die geen krachtens de Ziekenfondswet of Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten instelling exploiteert,

      • 2°. die geen directe of indirecte organisatorische of financiële relatie heeft met een krachtens de Ziekenfondswet of Algemene WBZ toegelaten instelling op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg, en

      • 3°. waarvan het merendeel van de bestuursleden personen zijn die een wettelijk geregelde psychiatrische zorgaanspraak ontvangt of ontving;

    • b het project wordt, uitgedrukt in uren te verlenen hulp, grotendeels door de in onderdeel a, subonderdeel 3° bedoelde personen uitgevoerd;

    • c de invloed van uitvoerende personen die een wettelijk geregelde psychiatrische zorgaanspraak ontvingen, is niet kleiner is dan die van professionele hulpverleners;

    • d het project omvat een of meer van de volgende psychiatrische zorgonderdelen:

      • 1°. onderzoek,

      • 2°. advisering en voorlichting,

      • 3°. behandeling,

      • 4°. begeleiding,

      • 5°. verzorging; en

    • e de hulp wordt verleend aan verzekerden die geïndiceerd zijn voor een van de ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geregelde psychiatrische zorgaanspraken,

  • 2 Aan de in het eerste lid, onder b en c, gestelde voorwaarden wordt geacht te zijn voldaan als het project wordt uitgevoerd door rechtspersonen aangesloten bij de Landelijke Federatie Ongebonden Schilvoorzieningen.

  • 3 De voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2, geldt niet indien de cliëntenvertegenwoordiging van de rechtspersoon schriftelijk verklaart bij de uitvoering van het zorgvernieuwingsproject een op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten instelling op het gebied van de geestelijke gezondheidszorg te willen betrekken.

  • 4 De voorwaarde, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 3,geldt niet indien het project een steunpunt voor het persoonsgebonden budget voor geestelijke gezondheidszorg is en wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van een regionale cliëntenorganisatie.

Artikel 2.4.2.3.a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.2.3, eerste lid, onderdeel a, subonderdelen 1 en 2, is niet van toepassing op rechtspersonen die na 1 april 2003 ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten zijn toegelaten. Voor de zorg, waarvoor de rechtspersoon is toegelaten, wordt geen subsidie ingevolge deze paragraaf verleend.

Artikel 2.4.2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Slechts de feitelijke hulpverlening die direct betrekking heeft op de uitvoering van de zorgonderdelen, bedoeld in artikel 2.4.2.3, eerste lid, onder d, behoort tot de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 2.4.2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 6 694 929.

Artikel 2.4.2.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De maximale subsidies voor het jaar 2005 worden berekend overeenkomstig de maximale subsidies die het College zorgverzekeringen verleende voor de gesubsidieerde activiteiten in het jaar 2004.

Artikel 2.4.2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor meldt een subsidieverlening aan een project binnen twee weken na de verlening bij het College zorgverzekeringen.

  • 2 Bij de melding wordt in ieder geval gerapporteerd over de wijze waarop aan de in de artikelen 2.4.2.3 en 2.4.2.4 bedoelde voorwaarden is voldaan.

Paragraaf 2.4.3. Consultatie, expertise en bijzondere zorgplannen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De zorgkantoren, genoemd in artikel 2.4.3.2, komen in aanmerking voor een projectsubsidie die is bestemd voor het verlenen van subsidies voor bijzondere zorgplannen en consultatie, expertise en bijzondere activiteiten door de Stichting Centra voor Consultatie en Expertise Nederland.

Artikel 2.4.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De zorgkantoren, bedoeld in artikel 2.4.3.1, en hun voor de toepassing van deze paragraaf geldende werkgebieden zijn:

  • a het Zorgkantoor Groningen voor het werkgebied: de provincies Groningen, Friesland, Drenthe;

  • b het Zorgkantoor Twente voor het werkgebied: de provincies Overijssel, Gelderland, Flevoland;

  • c het Zorgkantoor Utrecht voor het werkgebied: de provincies Utrecht, Noord-Holland;

  • d het Zorgkantoor Midden-Holland voor het werkgebied: de provincies Zuid-Holland, Zeeland;

  • e het Zorgkantoor Zuidoost Brabant voor het werkgebied: de provincies Noord Brabant en Limburg.

Artikel 2.4.3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie wordt verleend voor het volgende:

    • a. de organisatie van de Stichting Centra voor Consultatie en Expertise Nederland voor de in dit artikel bedoelde activiteiten alsmede de consultatie en expertise, bestaande uit de inzet van deskundigheid van de Stichting Centra voor Consultatie en Expertise Nederland, gericht op verzekerden met:

      • een verstandelijke handicap en ernstig probleemgedrag, ongeacht de ernst van de handicap,

      • niet aangeboren hersenletsel,

      • autisme, die gebruik maken van voorzieningen in de gehandicaptenzorg,

      • een lichamelijke handicap en probleemgedrag,

      • een ernstige meervoudige handicap,

      • doofblindheid.

    • b. de uitvoering van een langdurig bijzonder zorgplan dat is gericht op de verzekerden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, met zeer tot extreem ernstig probleemgedrag;

    • c. de uitvoering van een bijzonder zorgplan voor kortdurende ondersteuning dat is gericht op verzekerden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1°, met ernstig probleemgedrag ongeacht de ernst van de handicap; en

    • d. de bijzondere activiteiten van de Stichting Centra voor Consultatie en Expertise Nederland die samenhangen met aanmelding, registratie en zorgtoeleiding van de voor verzekerde zorg ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten geïndiceerde licht verstandelijk gehandicapte jeugdige verzekerden met ernstige problemen en gedragsstoornissen, bij wie is gebleken dat de hulpvraag dusdanig complex of urgent is dat extra activiteiten nodig zijn om tot het juiste zorgaanbod te komen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid komen de onder b en c genoemde activiteiten niet voor subsidie in aanmerking indien het bijzondere zorgplan een verstandelijk gehandicapte verzekerde betreft die reeds ten behoeve van zijn of haar ernstige gedragsproblematiek aanvullende zorg ontvangt in een daartoe ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten toegelaten instelling voor de functies bedoeld in de artikelen 4 tot en met 9 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, waarbij is bepaald dat de functie verblijf geldt voor verzekerden met een verstandelijke handicap;

  • 3 Subsidie wordt slechts verleend voor de activiteiten binnen het werkgebied van het zorgkantoor.

Artikel 2.4.3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 De subsidieontvanger verleent pas subsidie voor de uitvoering van een bijzonder zorgplan als bedoeld in artikel 2.4.3.3, eerste lid, onder b en c, nadat de Stichting Centra voor Consultatie en Expertise Nederland het goedgekeurde zorgplan heeft gemeld en schriftelijk heeft meegedeeld de financiering van dit zorgplan aangewezen te achten.

  • 3 De subsidieontvanger verleent voor de uitvoering van een bijzonder zorgplan maximaal subsidie tot het bedrag dat de Stichting Centra voor Consultatie en Expertise Nederland aangewezen acht.

  • 4 De subsidieontvanger verleent niet eerder subsidie voor de uitvoering van een bijzonder zorgplan, dan nadat de uitvoerder van het zorgplan zich schriftelijk bereid heeft verklaard inzicht te verschaffen in de uitvoering van het zorgplan.

Artikel 2.4.3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 24 257 236.

Artikel 2.4.3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.1 wordt:

    • a. voor de in artikel 2.4.3.3, eerste lid, onderdeel a en onderdeel d, bedoelde activiteiten, een bedrag van maximaal 53% van het subsidieplafond in aanmerking genomen;

    • b. het maximaal per subsidieontvanger in aanmerking komende bedrag voor de in artikel 2.4.3.3, eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedoelde activiteiten berekend overeenkomstig de volgende formule:

      A

      x € 24 257 236

      B

      waarbij wordt verstaan onder:

      A: het aantal inwoners in het werkgebied van de subsidieontvanger op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

      B: het totale aantal inwoners in de werkgebieden van alle subsidieontvangers tezamen op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

Artikel 2.4.3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat minimaal 47% van de subsidie wordt besteed aan de uitvoering van zorgplannen als bedoeld in artikel 2.4.3.3, onder b en c.

Artikel 2.4.3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger houdt toezicht op een adequate uitvoering van het zorgplan.

Paragraaf 2.4.4. MEE-organisaties

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan de door het College zorgverzekeringen, op basis van door het College zorgverzekeringen vast te stellen nadere regels inzake spreiding en behoefte, aangewezen MEE-organisaties worden instellingssubsidies verleend voor laagdrempelige, onafhankelijke en betrouwbare cliëntondersteuning ten behoeve van verzekerden met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een beperking uit het autistisch spectrum.

  • 2 Een MEE-organisatie komt niet voor subsidie in aanmerking indien zij zorg verleent op grond van de AWBZ.

  • 3 Bij de subsidiëring van cliëntondersteuning wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende taken:

    • a. collectieve cliëntondersteuning;

    • b. individuele cliëntondersteuning; en

    • c. de aansturing, coördinatie, ondersteuning en het faciliteren van projecten integrale vroeghulp.

Artikel 2.4.4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.4.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt verdeeld met inachtneming van de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregels.

Artikel 2.4.4.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie voor collectieve cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 2.4.4.1, derde lid, onderdeel a, wordt slechts verleend indien de activiteiten van de MEE-organisatie op dit terrein bestaan uit:

  • a. het vergaren en verstrekken van informatie en het geven van voorlichting aan verzekerden met een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een beperking uit het autistisch spectrum, hun ouders, andere verwanten, verzorgers en/of vertegenwoordigers;

  • b. signalering van relevante ontwikkelingen en belemmeringen; en

  • c. het scheppen van voorwaarden voor maatschappelijke activering en integratie door middel van het opbouwen en onderhouden van de sociale kaart en relevante netwerken.

Artikel 2.4.4.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie voor individuele cliëntondersteuning, bedoeld in artikel 2.4.4.1, derde lid, onderdeel b, wordt slechts verleend indien de activiteiten van de MEE-organisatie op dit terrein bestaan uit:

  • a. informatieverstrekking en advisering;

  • b. trajectondersteuning en trajectevaluatie;

  • c. volledige beeldvorming;

  • d. kortdurende en kortcyclische ondersteuning; en

  • e. aanbieding van cursussen in groepen.

Artikel 2.4.4.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie voor de aansturing, coördinatie, ondersteuning en het faciliteren van een project integrale vroeghulp, bedoeld in artikel 2.4.4.1, derde lid, onder c, wordt slechts verleend indien het project integrale vroeghulp:

  • a. is gebaseerd op een samenwerkingsovereenkomst tussen ten minste de sector voor de kinderrevalidatie en de sector voor de zorg voor kinderen met een verstandelijke handicap;

  • b. beschikt over een team integrale vroeghulp, bestaande uit vertegenwoordigers van een kinderrevalidatiecentrum of de revalidatieafdeling van een ziekenhuis, de subsidieontvanger en de kinderdagcentra voor kinderen met een verstandelijke handicap;

  • c. een onafhankelijk aangestuurde coördinator heeft;

  • d. een pool van deskundige casemanagers heeft;

  • e. beschikt over een laagdrempelig aanmeldpunt; en

  • f. beschikt over een projectplan dat de instemming heeft van de partijen die de samenwerkingsovereenkomst, bedoeld onder a, zijn aangegaan.

Artikel 2.4.4.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verleend voor zover tussen de subsidieontvanger en het voor hem aangewezen zorgkantoor schriftelijk overeenstemming is bereikt over de omvang van de activiteiten, bedoeld in artikel 2.4.4.1, derde lid, onderdeel a, b en c.

Artikel 2.4.4.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Toevoegingen aan voorzieningen vinden plaats in overeenstemming met de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregel.

  • 3 De subsidieontvanger vormt een egalisatiereserve in overeenstemming met de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregel.

Artikel 2.4.4.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat er tussen de subsidieontvanger en het voor hem aangewezen zorgkantoor schriftelijk overeenstemming is bereikt als bedoeld in artikel 2.4.4.9.

Artikel 2.4.4.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.5.1 wordt de aanvraag voor de subsidie van de in artikel 2.4.4.1, derde lid, onder a, b en c genoemde taken uiterlijk 15 maart van het subsidiejaar ingediend.

Artikel 2.4.4.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze alle gegevens die naar het oordeel van het College zorgverzekeringen noodzakelijk zijn voor het verkrijgen van een goed inzicht in de gesubsidieerde taken. Bij de registratie wordt rekening gehouden met de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het medisch beroepsgeheim.

  • 2 De subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende minimaal vijf jaren.

Paragraaf 2.4.8. Kwaliteitsontwikkeling beroepsgroepen verpleging en verzorging

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.4.8.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de implementatie en borging van de resultaten van de projecten en van het kwaliteitsbeleid van de beroepsgroepen Verpleging en Verzorging wordt op aanvraag voor het jaar 2003, voor het jaar 2004 en voor het jaar 2005 een projectsubsidie verleend aan:

  • a de Landelijke beroepsvereniging STING;

  • b de Algemene Vergadering Verplegenden en Verzorgenden/het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging;

  • c de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen.

Artikel 2.4.8.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt verleend voor de volgende projecten:

  • a van de Landelijke beroepsvereniging STING:

    • 1°. Visie en doelen,

    • 2°. Instrumenten en criteria,

    • 3°. Infrastructuur,

    • 4°. Effectmeting;

  • b van de Algemene Vergadering Verplegenden en Verzorgenden/het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging:

    • 1°. Coördinatiepunt Kwaliteitsbeleid Verpleging en Verzorging, waaronder Patiëntenperspectief in richtlijnen en Kwaliteitsbeleid,

    • 2°. Tripartiete zorginhoudelijke richtlijnen;

  • c van de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen:

    • 1°. Multidisciplinaire tripartiete richtlijnen, waaronder Verkenning decentrale structuren kwaliteitsbeleid,

    • 2°. Patiëntenperspectief,

    • 3°. Communicatiehulpmiddelen.

Artikel 2.4.8.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het subsidieplafond voor de te subsidiëren projecten bedraagt voor het jaar 2005 € 835 332.

  • 2 De subsidie bedraagt maximaal:

    • a voor de Landelijke beroepsvereniging STING 45% van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • b voor de Nederlandse Vereniging van Verpleeghuisartsen 35 % van het in het eerste lid genoemde bedrag;

    • c voor de Algemene Vergadering Verplegenden en Verzorgenden/het Landelijk Centrum Verpleging en Verzorging 20 % van het in het eerste lid genoemde bedrag.

  • 3 Indien een project betrekking heeft op verscheidene beroepsgroepen, wordt het project evenredig naar deelname aan de verschillende beroepsgroepen toegerekend.

  • 4 Bij niet volledige aanwending van de subsidie door een subsidieontvanger als bedoeld in het tweede lid, kunnen de subsidies aan de overige subsidieontvangers worden verhoogd met maximaal het bedrag dat niet is aangewend.

  • 5 In afwijking van artikel 1.6.1, tweede lid, dient de aanvraag van een projectsubsidie voor 1 maart 2005 ingediend te worden.

  • 6 Indien het totaalbedrag van de voor subsidie in aanmerking komende aanvragen voor een beroepsgroep hoger is dan het subsidieplafond, wordt bij de subsidieverlening voorrang verleend aan de projecten die in vergelijking met andere projecten naar het oordeel van het College zorgverzekeringen meer bijdragen aan de verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 2.4.8.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat de projecten leiden tot:

  • a de implementatie en borging van de resultaten van de afzonderlijke gedurende de subsidieperiode 2000-2002 ontwikkelde projecten;

  • b de implementatie en borging van het kwaliteitsbeleid als permanente activiteit.

Artikel 2.4.8.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger verleent alle medewerking aan de uitvoering van een evaluatie van de volgens deze paragraaf gesubsidieerde projecten.

Paragraaf 2.4.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 2.5. Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder d, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.5.1. Persoonsgebonden budget voor verpleging en verzorging

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.5.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan zorgkantoren wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend die is bestemd voor het verlenen van subsidies aan verzekerden in de vorm van persoonsgebonden budgetten ten behoeve van verpleging en verzorging.

Artikel 2.5.1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt aan het zorgkantoor slechts verleend indien het zorgkantoor bij de subsidieaanvraag schriftelijk instemt met uitbetaling van de persoonsgebonden budgetten namens hem door de Sociale verzekeringsbank, overeenkomstig deze paragraaf.

  • 2 Bij het verlenen van subsidie aan het zorgkantoor worden slechts persoonsgebonden budgetten in aanmerking genomen die zijn toegekend met inachtneming van deze paragraaf.

Artikel 2.5.1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel 2.5.1.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 3 Voor een persoonsgebonden budget komt niet in aanmerking de verzekerde die verblijft in een instelling waarin aan personen duurzaam verblijf en verzorging wordt verschaft.

  • 4 Voor toekenning van een persoonsgebonden budget komt uitsluitend in aanmerking de verzekerde die voor de uitvoering van de regeling door het zorgkantoor als zodanig is aangemeld bij de Sociale verzekeringsbank. Hiertoe zendt het zorgkantoor een door hem ondertekende toekenningsbeschikking naar de Sociale verzekeringsbank. Hiertoe hanteert de subsidieontvanger de door het College zorgverzekeringen vastgestelde modellen.

  • 5 De verzekerde komt slechts voor een persoonsgebonden budget in aanmerking voor zover het zorgonderdelen betreft die niet op andere wijze worden vergoed.

  • 6 Het zorgkantoor stelt voor de toekenning van persoonsgebonden budgetten slechts voorwaarden die voldoen aan deze paragraaf.

  • 7 De periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend, vangt niet eerder aan dan op de dag van verzending aan de verzekerde van de toekenningsbeschikking en uiterlijk zes maanden na de datum van de toekenningsbeschikking.

  • 8 De verzekerde komt niet in aanmerking voor een persoonsgebonden budget indien de kosten van het persoonsgebonden budget ten opzichte van de kosten van opname in een instelling naar het oordeel van het zorgkantoor niet verantwoord zijn. De eerste volzin is niet van toepassing indien de opneming blijkens een verklaring van een onafhankelijk medicus niet tot de mogelijkheden behoort.

  • 9 Toekenning en verlenging van het persoonsgebonden budget hebben plaats op aanvraag van de verzekerde.

Artikel 2.5.1.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De zorgbehoefte van de verzekerde is in uren hulpverlening vastgesteld en vastgelegd. Daarbij wordt de volgende onderverdeling gehanteerd:

    • a. alphahulp;

    • b. huishoudelijke verzorging;

    • c. verpleging;

    • d. verzorging;

    • e. gespecialiseerde verpleging;

    • f. gespecialiseerde verzorging.

  • 2 Omtrent de toekenning van het persoonsgebonden budget beslist het zorgkantoor na overleg met de verzekerde. De toekenning heeft plaats rekening houdend met de in het indicatiebesluit vastgestelde en schriftelijk vastgelegde zorgbehoefte.

  • 3 De verzekerde kan de indicatie realiseren door een combinatie van zorgproducten in natura en een persoonsgebonden budget. Voor een zorgproduct dat tevens in natura wordt geleverd, wordt geen persoonsgebonden budget toegekend.

  • 5 Indien in de periode tot 1 maart van het subsidiejaar geen toepassing kan worden gegeven aan artikel 16e, eerste en tweede lid, van het Bijdragebesluit zorg zoals dat luidde op de dag voor de inwerkingtreding van artikel 28 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ , omdat het zorgkantoor niet beschikt over de inkomensgegevens van het peiljaar, wordt voor de vaststelling van het bijdrageplichtig inkomen voor de periode van 1 januari tot uiterlijk 1 maart van het subsidiejaar uitgegaan van het inkomen in het kalenderjaar dat aan het peiljaar is voorafgegaan.

  • 6 Indien de verzekerde langer dan 6 weken aaneengesloten per jaar in het buitenland verblijft, en hier hulpverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het toe te kennen bedrag berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 123956.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: het aantal weken dat de verzekerde in Nederland verblijft;

    B: het getal 52;

    C: het budget waarvoor de verzekerde op grond van zijn zorgbehoefte in aanmerking komt;

    D: het aantal weken dat de verzekerde in het buitenland verblijft;

    E: het voor het betreffende land door het College zorgverzekeringen vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage.

  • 7 De uurtarieven voor in het eerste lid bedoelde zorgvormen bedragen:

    • a. alfahulp: € 13,04;

    • b. huishoudelijke verzorging: € 20,39;

    • c. verpleging: € 44,90;

    • d. verzorging: € 26,02;

    • e. gespecialiseerde verpleging: € 50,03;

    • f. gespecialiseerde verzorging: € 32,69.

  • 8 Het zorgkantoor kent aan een verzekerde een lager budget toe dan voortvloeit uit de berekeningen volgens het tweede, vierde en vijfde lid indien:

    • a. de verzekerde een lager budget vraagt; of

    • b. de verzekerde in de periode voorafgaande aan de nieuwe toekenningsperiode minimaal 10% van zijn persoonsgebonden budget niet heeft besteed, tenzij uit een herindicatie blijkt dat de zorgvraag is toegenomen.

Artikel 2.5.1.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De toekenning van het budget heeft plaats met inachtneming van het indicatiebesluit en rekening houdend met de termijn waarvoor dit indicatiebesluit geldt.

    Indien volgens het indicatiebesluit bij de verzekerde sprake is van een urgente situatie, wordt daarmee bij toekenning van de persoonsgebonden budgetten zoveel mogelijk rekening gehouden, met inachtneming van de reeds toegekende budgetten.

  • 2 Op verzoek van de verzekerde of het zorgkantoor heeft herindicatie plaats.

  • 3 Het zorgkantoor bericht de verzekerde uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de indicatieperiode over de einddatum van die periode.

Artikel 2.5.1.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen draagt op aan de Sociale verzekeringsbank de in het tweede tot en met het vierde lid omschreven taken uit te voeren.

  • 2 Van het toegekende persoonsgebonden budget wordt een bedrag van € 1.089,07 op jaarbasis door de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de verzekerde betaald.

  • 3 Het resterende deel van het toegekende persoonsgebonden budget wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld voor betaling van door verzekerden gecontracteerde hulpverleners door de Sociale verzekeringsbank, waarbij de verzekerde is aangemeld. De Sociale verzekeringsbank draagt er zorg voor dat:

    • a het budget op correcte wijze wordt aangewend voor de betaling van aan de verzekerde verleende zorg volgens de subsidieregeling;

    • b de administratie, waarin begrepen die voor de werkgeversfunctie, in verband met de namens verzekerde verrichte betalingen ten laste van dit deel van het budget en de administratie van de werkgeversfunctie in verband met verrichte betalingen ten laste van de eigen middelen van verzekerde, op behoorlijke wijze plaatsheeft;

    • c een collectieve verzekering geldt voor kosten die samenhangen met loondoorbetaling bij ziekte, wettelijke aansprakelijkheid en het arbo-contract en een collectieve verzekering geldt voor kosten die samenhangen met juridische bijstand en schadevergoedingen in het kader van de afwikkeling van arbeidsconflicten;

    • d budgethouders, desgevraagd, informatie kunnen inwinnen met betrekking tot vraagstukken over de bestedingsvrijheid en arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 4 Betalingen ten laste van het resterende deel, bedoeld in het derde lid, kunnen slechts plaatsvinden tot maximaal de omvang van dit resterende deel op basis van werkelijke kosten.

  • 5 Het zorgkantoor controleert steekproefsgewijs of aan de bestedingsvoorwaarden wordt voldaan.

Artikel 2.5.1.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor kent pas een persoonsgebonden budget aan de verzekerde toe indien het volgende schriftelijk is vastgelegd tussen het zorgkantoor en de verzekerde:

    • a de verplichting van het zorgkantoor de verzekerde te informeren over de voorwaarden waaraan deze moet voldoen om in aanmerking te blijven komen voor een persoonsgebonden budget;

    • b de hoogte van het toe te kennen persoonsgebonden budget en de periode waarvoor de toekenning geldt;

    • c de wijze waarop het forfaitaire deel van het budget beschikbaar wordt gesteld;

    • d de wijze waarop de overige betalingen zullen plaatshebben;

    • e de verplichting van verzekerde om:

      • 1°. kwalitatief verantwoorde hulp in te kopen,

      • 2°. zorg te dragen voor een schriftelijke overeenkomst met de hulpverlener of hulpverleningsinstantie waarin de aard van de te verlenen hulp staat vermeld op basis waarvan de hulpverlener of hulpverleningsinstantie kan worden betaald,

      • 3°. de schriftelijke overeenkomst, bedoeld onder 2°, en het Sofi-nummer van de door hem betaalde hulpverlener, voorzover van toepassing, over te leggen aan de Sociale verzekeringsbank,

      • 4°. wijzigingen in de omstandigheden, die hebben geleid tot het toekennen van een persoonsgebonden budget, tijdig te melden aan het zorgkantoor,

      • 5°. desgevraagd aan het zorgkantoor verantwoording af te leggen over de ten laste van het zorgbudget verrichte betalingen,

      • 6°. met de gecontracteerde hulpverlener overeen te komen dat deze de declaratie voor de hulpverlening bij de verzekerde indient binnen zes weken na de maand waarin de hulp is verleend op straffe van niet betaling,

      • 7°. met de gecontracteerde hulpverlener overeen te komen dat deze zijn declaratie voor de hulpverlening over enige maand, ineens en in zijn geheel indient,

      • 8°. een contract of een wijziging in het zorgcontract niet te laten ingaan voor de eerste van de maand waarin het zorgcontract door de Sociale verzekeringsbank is ontvangen, en

      • 9°. de declaratie voor de hulpverlening binnen acht weken na de maand waarin de hulp is verleend bij de Sociale verzekeringsbank in te dienen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt een persoonsgebonden budget slechts toegekend indien de verzekerde met de hulpverlener is overeengekomen dat de vakantietoeslag maandelijks, tegelijk met het door de Sociale verzekeringsbank aan de hulpverlener te betalen honorarium, wordt uitbetaald.

  • 3 De ingangsdatum van een budgetovereenkomst of een wijziging op een budgetovereenkomst mag niet liggen voor de eerste van de maand waarin de budgetovereenkomst voor de eerste maal door de Sociale verzekeringsbank is ontvangen.

  • 4 Voorzover strikte handhaving van het eerste lid, onderdelen e, onder 6°, 8° en 9°, en het derde lid leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de verzekerde, kan daarvan worden afgeweken.

Artikel 2.5.1.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien een verzekerde die beschikt over een persoonsgebonden budget op grond van deze regeling verhuist naar een andere regio, draagt het zorgkantoor van de oude woonregio zorg voor continuering van het persoonsgebonden budget tot en met 31 december van het subsidiejaar.

Artikel 2.5.1.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De periode, waarvoor een persoonsgebonden budget wordt toegekend, bedraagt maximaal de termijn waarvoor het in artikel 2.5.1.7 bedoelde indicatiebesluit geldt, met dien verstande dat zij in ieder geval eindigt op 31 december van het subsidiejaar. Bij ongewijzigde omstandigheden wordt de toekenning ambtshalve verlengd tot het einde van de periode waarvoor het indicatiebesluit geldt. De in de tweede volzin bedoelde verlenging heeft niet plaats indien de resterende periode waarvoor het indicatiebesluit geldt korter is dan een maand. De tweede en derde volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de toekenning van een persoonsgebonden budget, ingevolge artikel 1p van de Ziekenfondswet, dat op 31 december 2000 eindigde. Bij de melding van de verlenging van een toegekend persoonsgebonden budget aan de Sociale verzekeringsbank hanteert het zorgkantoor de door het College zorgverzekeringen vastgestelde modellen.

  • 2 Een wijziging van een reeds toegekend persoonsgebonden budget gaat steeds in op de eerste dag van een maand. Een persoonsgebonden budget eindigt op de laatste dag van een maand.

  • 3 De toekenningsperiode van het persoonsgebonden budget blijft ongewijzigd bij tussentijdse herindicatie en overige wijzigingen van het budget.

  • 4 De periode waarvoor budget is toegekend, eindigt in ieder geval indien de verzekerde:

    • a schriftelijk te kennen geeft niet langer prijs te stellen op de toekenning van een persoonsgebonden budget;

    • b langer dan twee maanden aaneengesloten is opgenomen in een gezondheidszorginstelling;

    • c gebruik maakt van krachtens de Ziekenfondswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of enigerlei andere regeling of verzekering voor verstrekking of vergoeding in aanmerking komende verzorging of verpleging ten huize van de verzekerde;

    • d binnen twee maanden na aanvang van de budgetperiode nog geen trekkingsrechten heeft geëffectueerd; of

    • e overlijdt.

  • 5 De periode waarvoor het budget is toegekend, eindigt voorts met ingang van de dag waarop een subsidieperiode als bedoeld in artikel 2.5.6.4 begint.

  • 6 Bij toepassing van het vierde lid en bij een substantiële verlaging van het budget bij toepassing van artikel 2.5.1.8 juncto artikel 2.5.1.9 wordt rekening gehouden met de onvermijdbare kosten voor de verzekerde in verband met beëindiging of wijziging van de verplichtingen die de verzekerde aanging in het kader van de besteding van het toegekende budget.

  • 7 Indien de budgetperiode eindigt op 31 december van het subsidiejaar, kan maximaal 10% van de toegekende budgetten in dat subsidiejaar, niet meegerekend een overheveling van niet bestede persoonsgebonden budgetten uit een eerder jaar, worden besteed in daarop aansluitende budgetperioden in het volgende subsidiejaar. Het met toepassing van de eerste volzin overgehevelde bedrag bedraagt niet meer dan het op 31 december van dat subsidiejaar resterende niet bestede persoonsgebonden budget.

Artikel 2.5.1.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel 2.5.1.15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze de toegekende persoonsgebonden budgetten en de bestedingsomvang hiervan.

  • 2 De subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende minimaal vijf jaren.

Paragraaf 2.5.2. Persoonsgebonden budget voor zorg voor verstandelijk gehandicapten

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.5.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan zorgkantoren wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend die is bestemd voor het verlenen van subsidies aan verzekerden in de vorm van persoonsgebonden budgetten ten behoeve van zorg voor verstandelijk gehandicapten.

Artikel 2.5.2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie voor toegekende persoonsgebonden budgetten wordt slechts verleend indien het zorgkantoor bij de subsidieaanvraag schriftelijk instemt met uitbetaling van de persoonsgebonden budgetten namens hem door de Sociale verzekeringsbank, overeenkomstig deze paragraaf.

  • 2 Bij het verlenen van subsidie worden slechts persoonsgebonden budgetten in aanmerking genomen die zijn toegekend met inachtneming van deze paragraaf.

Artikel 2.5.2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel 2.5.2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De persoonsgebonden budgetten zijn uitsluitend bestemd voor de betaling van:

    • a kosten van door de in aanmerking komende verzekerden ingekochte navolgende zorgonderdelen, te weten:

      • 1°. begeleiding,

      • 2°. verzorging,

      • 3°. verpleging,

      • 4°. behandeling,

      • 5°. geneeskundig onderzoek,

      • 6°. advisering en ondersteuning, of

      • 7°. verblijf;

    • b de kosten verband houdende met secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.

  • 2 Voor toekenning van een persoonsgebonden budget komt uitsluitend in aanmerking de verzekerde die voor de uitvoering van deze regeling door het zorgkantoor als zodanig is aangemeld bij de Sociale verzekeringsbank. Hiertoe zendt het zorgkantoor een door hem ondertekende toekenningsbeschikking naar de Sociale verzekeringsbank. Hiertoe hanteert de subsidieontvanger de door het College zorgverzekeringen vastgestelde modellen.

  • 3 De periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend, vangt niet eerder aan dan op de dag van verzending aan de verzekerde van de toekenningsbeschikking en uiterlijk zes maanden na de verzenddatum van de toekenningsbeschikking.

  • 4 Het zorgkantoor stelt voor de toekenning van persoonsgebonden budgetten slechts voorwaarden die voldoen aan deze paragraaf.

Artikel 2.5.2.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor het toekennen van een persoonsgebonden budget gelden de volgende budgetcategorieën, bedragen en indicatievereisten:

Budgetcategorie

Bedrag op jaarbasis

Indicatievereiste

I

€ 2 763;

A

II

€ 5 476;

B

III

€ 8 188;

C

IV

€ 13 663;

D

IV a

€ 16 376;

D en A

IV b

€ 19 088;

D en B

V

€ 21 851;

D en C, F, E

V a

€ 24 513;

E en A

V b

€ 27 275;

E en B

VI

€ 30 040;

E en C

VII

€ 35 464;

D en F

VIII

€ 40 888

G

waarbij wordt verstaan onder:

A: het aangewezen zijn op een zeer lichte vorm van begeleid zelfstandig wonen of een zeer incidentele begeleiding in de thuissituatie gedurende maximaal 5 uren per week;

B: het aangewezen zijn op een lichte vorm van begeleid zelfstandig wonen of een incidentele begeleiding in de thuissituatie gedurende maximaal 10 uren per week;

C: het aangewezen zijn op een zware vorm van begeleid zelfstandig wonen, begeleiding in de thuissituatie in combinatie met begeleiding op een logeeradres of begeleiding in een dependance gedurende minimaal 11 uren en maximaal 25 uren per week;

D: het aangewezen zijn van een volwassene op begeleiding buitenshuis, die voornamelijk overdag nodig is, gedurende meer dan 25 uur per week ;

E: het aangewezen zijn van een kind op begeleiding buitenshuis, die voornamelijk overdag nodig is, gedurende meer dan 25 uur per week;

F: het aangewezen zijn van een volwassene verblijf en begeleiding gedurende meer dan 25 uren per week;

G: het aangewezen zijn van een kind op verblijf en begeleiding gedurende meer dan 25 uren per week.

Artikel 2.5.2.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Onverminderd het derde lid wordt bij de toekenning het volgende in acht genomen:

    • a. Indien de budgetperiode het gehele subsidiejaar betreft, wordt het in artikel 2.5.2.8 per budgetcategorie op jaarbasis vermelde bedrag als budget toegekend;

    • b. Indien het budget voor een kortere periode dan een jaar wordt toegekend, wordt het toe te kennen bedrag berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Bijlage 123957.png

      waarbij wordt verstaan onder:

      • A. aantal maanden van de budgetperiode in het subsidiejaar;

      • B. het budget op jaarbasis;

    • c. Indien de verzekerde zorg in natura geniet in een dagverblijf voor gehandicapten wordt het jaarbudget overeenkomstig de volgende formule berekend:

      Bijlage 125936.png

      waarbij wordt verstaan onder:

      • A: toe te kennen budget op grond van de totale zorgbehoefte;

      • B: aantal dagdelen per week in dagverblijf;

      • C: maximum aantal dagdelen per week in dagverblijf;

      • D: budgetcategorie behorende bij indicatievereiste D of E; en

    • d. Indien de verzekerde langer dan zes weken aaneengesloten per jaar in het buitenland verblijft, en hier hulpverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het toe te kennen bedrag berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Bijlage 125937.png

      waarbij wordt verstaan onder:

      • A: het aantal weken dat de verzekerde in Nederland verblijft;

      • B: het getal 52;

      • C: het budget waarvoor de verzekerde op grond van zijn zorgbehoefte in aanmerking komt;

      • D: het aantal weken dat de verzekerde in het buitenland verblijft;

      • E: het voor het betreffende land door het College zorgverzekeringen vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage;

  • 3 Het zorgkantoor kent aan een verzekerde een lager budget toe dan voortvloeit uit de berekeningen volgens het eerste en het tweede lid indien:

    • a. de verzekerde een lager budget vraagt; of

    • b. de verzekerde in de periode voorafgaande aan de nieuwe toekenningsperiode minimaal 10% van zijn persoonsgebonden budget niet heeft besteed, tenzij uit een herindicatie blijkt dat de zorgvraag is toegenomen.

  • 4 In gevallen van kennelijke hardheid kan het zorgkantoor aan de verzekerde die wordt ingedeeld in de budgetcategorieën VII en VIII een hoger budget toekennen dan voortvloeit uit de berekeningen volgens het tweede lid. Toepassing van dit lid meldt het zorgkantoor onmiddellijk aan het College zorgverzekeringen.

  • 5 Toekenning en verlenging van het persoonsgebonden budget hebben plaats op aanvraag van de verzekerde.

Artikel 2.5.2.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De personen die tot en met 31 december 2000 een persoonsgebonden budget ontvingen met toepassing van artikel 13 van de Regeling Ziekenfondsraad subsidiëring persoonsgebonden budget 1999 komen, in afwijking van artikel 2.5.2.8, voor een zelfde budget in aanmerking in 2001 indien zij de wens hiertoe kenbaar maken aan het zorgkantoor.

Artikel 2.5.2.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen geeft opdracht aan de Sociale verzekeringsbank tot uitvoering van de in de leden twee tot en met vier omschreven taken.

  • 2 Van het toegekende persoonsgebonden budget wordt een bedrag van € 1.089,07 op jaarbasis door de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de verzekerde betaald.

  • 3 Het resterende deel van het toegekende persoonsgebonden budget wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld voor betaling van door verzekerden gecontracteerde hulpverleners door de Sociale verzekeringsbank, waarbij de verzekerde is aangemeld. De Sociale verzekeringsbank draagt er zorg voor dat:

    • a het budget op correcte wijze wordt aangewend voor de betaling van aan de verzekerde verleende zorg volgens de subsidieregeling;

    • b de administratie, waarin begrepen die voor de werkgeversfunctie, in verband met de namens verzekerde verrichte betalingen ten laste van dit deel van het budget en de administratie van de werkgeversfunctie in verband met verrichte betalingen ten laste van de eigen middelen van verzekerde, op behoorlijke wijze plaatsheeft;

    • c een collectieve verzekering geldt voor kosten die samenhangen met loondoorbetaling bij ziekte, wettelijke aansprakelijkheid en het arbo-contract en een collectieve verzekering geldt voor kosten die samenhangen met juridische bijstand en schadevergoedingen in het kader van de afwikkeling van arbeidsconflicten;

    • d budgethouders, desgevraagd, informatie kunnen inwinnen met betrekking tot vraagstukken over de bestedingsvrijheid en arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 4 Betalingen ten laste van het in lid 2 bedoelde resterende deel kunnen slechts plaatsvinden tot maximaal de omvang van dit resterende deel op basis van werkelijke kosten.

  • 5 Het zorgkantoor controleert steekproefsgewijs of aan de bestedingsvoorwaarden wordt voldaan.

Artikel 2.5.2.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor kent pas een persoonsgebonden budget aan de verzekerde toe indien het volgende schriftelijk is vastgelegd tussen het zorgkantoor en de verzekerde:

    • a de verplichting van het zorgkantoor de verzekerde te informeren over de voorwaarden waaraan deze moet voldoen om in aanmerking te komen voor een persoonsgebonden budget;

    • b de hoogte van het toegekende persoonsgebonden budget en de periode waarvoor de toekenning geldt;

    • c de wijze waarop het forfaitaire deel van het budget beschikbaar wordt gesteld;

    • d de wijze waarop de overige betalingen zullen plaatshebben; en

    • e de verplichting van verzekerde om:

      • 1°. kwalitatief verantwoorde hulp in te kopen,

      • 2°. zorg te dragen voor een schriftelijke overeenkomst met de hulpverlener of de hulpverleningsinstantie waarin de aard van de te verlenen hulp staat vermeld op basis waarvan de hulpverlener of de hulpverleningsinstantie kan worden betaald,

      • 3°. de schriftelijke overeenkomst, bedoeld hierboven onder 2°, en het Sofi-nummer van de door hem betaalde hulpverlener, voorzover van toepassing, over te leggen aan de Sociale verzekeringsbank,

      • 4°. wijzigingen in de omstandigheden, die hebben geleid tot het toekennen van een persoonsgebonden budget, tijdig te melden aan het zorgkantoor,

      • 5°. desgevraagd aan het zorgkantoor verantwoording af te leggen over de ten laste van het zorgbudget verrichte betalingen,

      • 6°. met de gecontracteerde hulpverlener overeen te komen dat deze de declaratie voor de hulpverlening bij de verzekerde indient binnen zes weken na de maand waarin de hulp is verleend op straffe van niet betaling,

      • 7°. met de gecontacteerde hulpverlener overeen te komen dat deze zijn declaratie voor de hulpverlening over enige maand, ineens en in z'n geheel indient,

      • 8°. een contract of een wijziging in het zorgcontract niet te laten ingaan voor de eerste van de maand waarin het zorgcontract door de Sociale verzekeringsbank is ontvangen, en

      • 9°. de declaratie voor de hulpverlening binnen acht weken na de maand waarin de hulp is verleend bij de Sociale verzekeringsbank in te dienen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt een persoonsgebonden budget voor de periode vanaf 1 juni 1999 slechts toegekend indien de verzekerde schriftelijk met de hulpverlener is overeengekomen dat de vakantietoeslag maandelijks, tegelijk met het door de Sociale verzekeringsbank aan de hulpverlener te betalen honorarium, wordt uitbetaald.

  • 3 De ingangsdatum van een budgetovereenkomst of een wijziging op een budgetovereenkomst mag niet liggen voor de eerste van de maand waarin de budgetovereenkomst voor de eerste maal door de Sociale verzekeringsbank is ontvangen.

  • 4 Voorzover strikte handhaving van het eerste lid, onderdeel e, onder 6°, 8° en 9°, en het derde lid leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de verzekerde, kan daarvan worden afgeweken.

Artikel 2.5.2.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De periode waarvoor de indicatie geldt bedraagt maximaal vijf jaar.

  • 2 Op verzoek van de verzekerde of het zorgkantoor heeft herindicatie plaats.

  • 3 Het zorgkantoor bericht de verzekerde uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de indicatieperiode over de einddatum van die periode, tenzij de indicatieperiode korter dan drie maanden is.

Artikel 2.5.2.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien een verzekerde die beschikt over een persoonsgebonden budget op grond van deze regeling verhuist naar een andere regio, draagt het zorgkantoor van de oude woonregio van de verzekerde zorg voor continuering van het persoonsgebonden budget tot 31 december van het subsidiejaar.

Artikel 2.5.2.15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt toegekend bedraagt maximaal 1 jaar en eindigt in ieder geval op 31 december van het subsidiejaar. Bij ongewijzigde omstandigheden wordt de toekenning ambtshalve verlengd tot het einde van de periode waarvoor het indicatiebesluit geldt. De in de vorge volzin bedoelde verlenging heeft niet plaats indien de resterende periode waarvoor het indicatiebesluit geldt korter is dan een maand.

    De tweede en derde volzin zijn van overeenkomstige toepassing op de toekenning van een persoonsgebonden budget, ingevolge artikel 1p van de Ziekenfondswet, dat op 31 december 2000 eindigde. Bij de melding van de verlenging van een toegekend budget aan de Sociale verzekeringsbank hanteert het zorgkantoor de door het College zorgverzekeringen vastgestelde modellen.

  • 2 Een wijziging van een reeds toegekend persoonsgebonden budget gaat steeds in op de eerste dag van een maand. Het persoonsgebonden budget eindigt op de laatste dag van een maand.

  • 3 De toekenningsperiode van het persoonsgebonden budget blijft ongewijzigd bij tussentijdse herindicatie en overige wijzigingen van het budget.

  • 4 De periode, waarvoor een persoonsgebonden budget is toegekend, eindigt in elk geval indien de betrokken verzekerde:

    • a schriftelijk te kennen geeft niet langer prijs te stellen op de toekenning van een budget;

    • b categoriale zorg voor verstandelijk gehandicapten in natura ontvangt, daaronder niet begrepen de zorg die de verzekerde in natura ontvangt in een dagverblijf voor verstandelijk gehandicapten;

    • c binnen twee maanden na aanvang van de budgetperiode nog geen trekkingsrechten heeft geëffectueerd;

    • d als de verzekerde langer dan twee maanden aaneengesloten is opgenomen in een gezondheidszorginstelling; of

    • e overlijdt.

  • 5 De periode waarvoor het budget is toegekend, eindigt voorts met ingang van de dag waarop een subsidieperiode als bedoeld in artikel 2.5.6.4 begint.

  • 6 Bij toepassing van het vierde lid en bij een substantiële verlaging van het budget bij toepassing van artikel 2.5.2.8 juncto artikel 2.5.2.12 wordt rekening gehouden met de onvermijdbare kosten voor verzekerde in verband met beëindiging of wijziging van de verplichtingen die de verzekerde is aangegaan in het kader van de besteding van het toegekende budget.

  • 7 Indien de budgetperiode eindigt op 31 december van het subsidiejaar, kan maximaal 10% van de toegekende budgetten in dat subsidiejaar, niet meegerekend een overheveling van niet bestede persoonsgebonden budgetten uit een eerder jaar, worden besteed in daarop aansluitende budgetperioden in het volgende subsidiejaar.

    Het met toepassing van de eerste volzin overgehevelde bedrag bedraagt niet meer dan het op 31 december van dat subsidiejaar resterende niet bestede persoonsgebonden budget.

Artikel 2.5.2.16

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel 2.5.2.17

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze de toegekende persoonsgebonden budgetten en de bestedingsomvang hiervan.

  • 2 De subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende minimaal vijf jaren.

Paragraaf 2.5.4. Persoonsgebonden budget voor geestelijke gezondheidszorg

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.5.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.5.4.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt aan het zorgkantoor slechts verleend indien het zorgkantoor bij de subsidieaanvraag schriftelijk instemt met uitbetaling van de persoonsgebonden budgetten namens hem door de Sociale verzekeringsbank, overeenkomstig deze paragraaf.

  • 2 Bij het verlenen van subsidie aan het zorgkantoor worden slechts persoonsgebonden budgetten in aanmerking genomen die zijn toegekend met inachtneming van deze paragraaf.

Artikel 2.5.4.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden in zijn regio.

Artikel 2.5.4.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De persoonsgebonden budgetten zijn uitsluitend bestemd voor de be-taling van:

    • a. de kosten van door de in aanmerking komende verzekerden ingekochte begeleiding;

    • b. de kosten verband houdende met secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals deze zijn opgenomen in de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.

  • 2 Voor toekenning van een persoonsgebonden budget komt uitsluitend in aanmerking de verzekerde ten aanzien van wie voor 1 mei 2003 een indicatie voor het zorgonderdeel begeleiding, bedoeld in artikel 2.5.4.1, eerste lid, door het zorgkantoor is vastgesteld. Het zorgkantoor hanteert in dit kader de in zijn regio voor de geestelijke gezondheidszorg gebruikelijke procedures.

  • 3 Voor toekenning van een persoonsgebonden budget komt uitsluitend in aanmerking de verzekerde die voor de uitvoering van de regeling door het zorgkantoor als zodanig is aangemeld bij de Sociale verzekeringsbank. Hiertoe zendt het zorgkantoor een door hem ondertekende toekenningsbeschikking naar de Sociale verzekeringsbank. Hiertoe hanteert de subsidieontvanger de door het College zorgverzekeringen vastgestelde modellen.

  • 4 De verzekerde komt slechts voor een persoonsgebonden budget in aanmerking voor zover het begeleiding betreft die niet op andere wijze wordt vergoed.

  • 5 Het zorgkantoor stelt voor de toekenning van persoonsgebonden budgetten slechts voorwaarden die voldoen aan deze paragraaf.

  • 6 De periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verleend, vangt niet eerder aan dan op de dag van verzending aan de verzekerde van de toekenningsbeschikking en uiterlijk zes maanden na de datum van de toekenningsbeschikking.

  • 7 Toekenning en verlenging van het persoonsgebonden budget hebben plaats op aanvraag van de verzekerde.

  • 8 Het toe te kennen budget bedraagt voor verzekerden van 18 jaar en ouder maximaal € 27 635 per jaar en voor verzekerden jonger dan 18 jaar maximaal € 42 490 per jaar.

  • 9

In gevallen van kennelijke hardheid kan het zorgkantoor aan de verzekerde een hoger budget toekennen dan de bedragen, genoemd in het achtste lid. Het zorgkantoor meldt de toepassing van de eerste volzin onmiddellijk aan het College zorgverzekeringen.

Artikel 2.5.4.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De zorgbehoefte van de verzekerde is schriftelijk in uren begeleiding vastgesteld, waarbij de volgende onderverdeling in vormen van begeleiding wordt gehanteerd:

    • a. individuele begeleiding;

    • b. begeleiding aan twee of drie personen;

    • c. begeleiding aan een groep van vier personen;

    • d. begeleiding aan een groep van vijf tot en met elf personen;

    • e. begeleiding aan een groep van meer dan elf personen.

  • 2 Omtrent de toekenning van het persoonsgebonden budget beslist het zorgkantoor na overleg met de verzekerde. De toekenning heeft plaats rekeninghoudend met de in de indicatie vastgestelde en schriftelijk vastgelegde zorgbehoefte.

  • 3 Het toe te kennen persoonsgebonden budget bedraagt per verzekerde per maand het product van het voor die periode vastgestelde aantal uren begeleiding en de in het vijfde lid genoemde uurtarieven.

  • 4 Indien de verzekerde langer dan 6 weken aaneengesloten per jaar in het buitenland verblijft, en daar hulpverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het toe te kennen bedrag berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 123958.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: het aantal weken dat de verzekerde in Nederland verblijft;

    B: het getal 52;

    C: het budget waarvoor de verzekerde op grond van zijn zorgbehoefte in aanmerking komt;

    D: het aantal weken dat de verzekerde in het buitenland verblijft;

    E: het voor het betreffende land door het College zorgverzekeringen vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage.

  • 5 De uurtarieven voor in het eerste lid bedoelde zorgvormen bedragen:

    • a. individuele begeleiding: € 50,15;

    • b. begeleiding aan twee of drie personen: € 25,08;

    • c. begeleiding aan een groep van vier personen: € 16,64;

    • d. begeleiding aan een groep van vijf tot en met elf personen: € 9,98;

    • e. begeleiding aan een groep van meer dan elf personen: € 8,18.

  • 6 Het zorgkantoor kent aan een verzekerde een lager budget toe dan voortvloeit uit de berekeningen volgens het tweede en derde lid indien:

    • a. de verzekerde een lager budget vraagt; of

    • b. de verzekerde in de periode voorafgaande aan de nieuwe toekenningsperiode minimaal 10% van zijn persoonsgebonden budget niet heeft besteed, tenzij uit een herindicatie blijkt dat de zorgvraag is toegenomen.

Artikel 2.5.4.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen draagt op aan de Sociale verzekeringsbank de in het tweede tot en met het vierde lid omschreven taken uit te voeren.

  • 2 Van het toegekende persoonsgebonden budget wordt een bedrag van € 1.089,07 op jaarbasis door de Sociale verzekeringsbank rechtstreeks aan de verzekerde betaald.

  • 3 Het resterende deel van het toegekende persoonsgebonden budget wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld voor betaling van door verzekerden gecontracteerde hulpverleners door de Sociale verzekeringsbank, waarbij de verzekerde is aangemeld. De Sociale verzekeringsbank draagt er zorg voor dat:

    • a het budget op correcte wijze wordt aangewend voor de betaling van aan de verzekerde verleende zorg volgens de subsidieregeling;

    • b de administratie, waarin begrepen die voor de werkgeversfunctie, in verband met de namens verzekerde verrichte betalingen ten laste van dit deel van het budget en de administratie van de werkgeversfunctie in verband met verrichte betalingen ten laste van de eigen middelen van verzekerde, op behoorlijke wijze plaatsheeft;

    • c een collectieve verzekering geldt voor kosten die samenhangen met loondoorbetaling bij ziekte, wettelijke aansprakelijkheid en het arbo-contract en een collectieve verzekering geldt voor kosten die samenhangen met juridische bijstand en schadevergoedingen in het kader van de afwikkeling van arbeidsconflicten;

    • d budgethouders, desgevraagd, informatie kunnen inwinnen met betrekking tot vraagstukken over de bestedingsvrijheid en arbeidsrechtelijke aspecten.

  • 4 Betalingen ten laste van het resterende deel, bedoeld in het derde lid, kunnen slechts plaatsvinden tot maximaal de omvang van dit resterende deel op basis van werkelijke kosten.

  • 5 Het zorgkantoor controleert steekproefsgewijs of aan de bestedingsvoorwaarden wordt voldaan.

Artikel 2.5.4.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor kent pas een persoonsgebonden budget aan de verzekerde toe indien het volgende schriftelijk is vastgelegd tussen het zorgkantoor en de verzekerde:

    • a de verplichting van het zorgkantoor de verzekerde te informeren over de voorwaarden waaraan deze moet voldoen om in aanmerking te blijven komen voor een persoonsgebonden budget;

    • b de hoogte van het toe te kennen persoonsgebonden budget en de periode waarvoor de toekenning geldt;

    • c de wijze waarop het forfaitaire deel van het budget beschikbaar wordt gesteld;

    • d de wijze waarop de overige betalingen zullen plaatshebben;

    • e de verplichting van verzekerde om:

      • 1°. kwalitatief verantwoorde hulp in te kopen,

      • 2°. zorg te dragen voor een schriftelijke overeenkomst met de hulpverlener of hulpverleningsinstantie waarin de aard van de te verlenen hulp staat vermeld op basis waarvan de hulpverlener of hulpverleningsinstantie kan worden betaald,

      • 3°. de schriftelijke overeenkomst, bedoeld onder 2°, en het sociaal-fiscaalnummer van de door hem betaalde hulpverlener, voorzover van toepassing, over te leggen aan de Sociale verzekeringsbank,

      • 4°. wijzigingen in de omstandigheden, die hebben geleid tot het toekennen van een persoonsgebonden budget, tijdig te melden aan het zorgkantoor,

      • 5°. desgevraagd aan het zorgkantoor verantwoording af te leggen over de ten laste van het zorgbudget verrichte betalingen,

      • 6°. met de gecontracteerde hulpverlener op straffe van niet betaling overeen te komen dat deze de declaratie voor de hulpverlening bij de verzekerde indient binnen zes weken na de maand waarin de hulp is verleend,

      • 7°. met de gecontracteerde hulpverlener overeen te komen dat deze zijn declaratie voor de hulpverlening over enige maand, ineens en in zijn geheel indient,

      • 8°. een contract of een wijziging in het zorgcontract niet te laten ingaan voor de eerste van de maand waarin het zorgcontract door de Sociale verzekeringsbank is ontvangen, en

      • 9°. de declaratie voor de hulpverlening binnen acht weken na de maand waarin de hulp is verleend bij de Sociale verzekeringsbank in te dienen.

  • 2 Onverminderd het eerste lid wordt een persoonsgebonden budget slechts toegekend indien de verzekerde met de hulpverlener is overeengekomen dat de vakantietoeslag maandelijks, tegelijk met het door de Sociale verzekeringsbank aan de hulpverlener te betalen honorarium, wordt uitbetaald.

  • 3 De ingangsdatum van een budget-overeenkomst of een wijziging op een budgetovereenkomst mag niet liggen voor de eerste van de maand waarin de budgetovereenkomst voor de eerste maal door de Sociale verzekeringsbank is ontvangen.

  • 4 Voorzover strikte handhaving van het eerste lid, onderdeel e, onder 6°, 8° en 9°, en het derde lid leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de verzekerde, kan daarvan door het zorgkantoor worden afgeweken

Artikel 2.5.4.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het budget wordt toegekend met inachtneming van de gestelde indicatie en rekening houdend met de termijn waarvoor de indicatie geldt.

  • 2 Op verzoek van de verzekerde of het zorgkantoor heeft herindicatie plaats.

  • 3 Het zorgkantoor bericht de verzekerde uiterlijk drie maanden voor het verstrijken van de indicatieperiode over de einddatum van die periode. Dit lid is niet van toepassing bij een indicatie als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 2.5.4.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien een verzekerde die beschikt over een persoonsgebonden budget op grond van deze regeling verhuist naar een andere regio, draagt het zorgkantoor van de oude woonregio zorg voor continuering van het persoonsgebonden budget tot en met 31 december van het subsidiejaar.

Artikel 2.5.4.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De periode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt toegekend, bedraagt maximaal de termijn waarvoor de indicatie, bedoeld in artikel 2.5.4.6, tweede lid, geldt.

  • 2 Een wijziging van een reeds toegekend persoonsgebonden budget gaat steeds in op de eerste dag van een maand. Het persoonsgebonden budget eindigt op de laatste dag van een maand.

  • 3 De toekenningsperiode van het persoonsgebonden budget blijft ongewijzigd bij tussentijdse herindicatie en overige wijzigingen van het budget.

  • 4 De periode, waarvoor een persoonsgebonden budget is toegekend, eindigt in elk geval indien de verzekerde:

    • a schriftelijk te kennen geeft niet langer prijs te stellen op de toekenning van een budget;

    • b geestelijke gezondheidszorg, waarvan begeleiding onderdeel is, in natura ontvangt;

    • c binnen twee maanden na aanvang van de budgetperiode nog geen trekkingsrechten heeft geëffectueerd;

    • d indien de verzekerde langer dan twee maanden aaneengesloten is opgenomen in een gezondheidszorginstelling; of

    • e overlijdt.

  • 5 De periode waarvoor het budget is toegekend, eindigt voorts met ingang van de dag waarop een subsidieperiode als bedoeld in artikel 2.5.6.4 begint.

  • 6 Bij toepassing van het vierde lid en bij een substantiële verlaging van het budget bij toepassing van artikel 2.5.4.7 juncto artikel 2.5.4.10 wordt rekening gehouden met de onvermijdbare kosten voor verzekerde in verband met beëindiging of wijziging van de verplichtingen die de verzekerde is aangegaan in het kader van de besteding van het toegekende budget.

  • 7 Indien de budgetperiode eindigt op 31 december van het subsidiejaar, kan maximaal 10% van de toegekende budgetten in dat subsidiejaar, niet meegerekend een overheveling van niet bestede persoonsgebonden budgetten uit een eerder jaar, worden besteed in daarop aansluitende budgetperioden in het volgende subsidiejaar. Het met toepassing van de eerste volzin overgehevelde bedrag bedraagt niet meer dan het op 31 december van dat subsidiejaar resterende niet bestede persoonsgebonden budget.

Artikel 2.5.4.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het College zorgverzekeringen kan bij het vaststellen van de subsidie op aanvraag een aanvullende subsidie aan het zorgkantoor verlenen voor extra kosten die voortvloeien uit geschillen over de toekenning of de hoogte van het persoonsgebonden budget, voor zover het ontstaan van deze extra kosten in redelijkheid niet is toe te rekenen aan het zorgkantoor.

Artikel 2.5.4.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze de toegekende persoonsgebonden budgetten en de besteding hiervan.

  • 2 De subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende minimaal vijf jaren.

Paragraaf 2.5.5. Experiment Persoonsgebonden Budget voor zorg voor lichamelijk gehandicapten

[Vervallen per 01-07-2003]

Paragraaf 2.5.6. Persoonsgebonden budget nieuwe stijl

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.5.6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. AWBZ:

Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

b. huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en vervoer:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken AWBZ, met dien verstande dat de desbetreffende zorg niet door een instelling hoeft te worden verleend;

c. verblijf:

hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit zorgaanspraken AWBZ;

d. kortdurend verblijf:

tijdelijk verblijf gedurende gemiddeld niet meer dan twee etmalen per week, met dien verstande dat het verblijf niet door een instelling hoeft te worden verleend;

e. indicatiebesluit:

een beschikking als bedoeld in artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ, van het bevoegde indicatieorgaan;

f. netto persoonsgebonden budget:

een subsidie waarmee de verzekerde aan hem te verlenen zorg als bedoeld in onderdeel b of d kan inkopen.

Artikel 2.5.6.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan zorgkantoren wordt op aanvraag per kalenderjaar een subsidie verleend die is bestemd voor het met inachtneming van de artikelen 2.5.6.3 tot en met 2.5.6.13 verstrekken van netto persoonsgebonden budgetten.

  • 2 Het subsidieplafond voor de in het eerste lid bedoelde activiteiten bedraagt € 807 100 000.

  • 3 Voor verleende persoonsgebonden budgetten als bedoeld in het eerste lid wordt een maximale subsidie in aanmerking genomen, dat wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

    (A : B) × € 807 100 000,

    A: het aantal budgethouders in de regio van de subsidie-ontvanger op 1 juli van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar zoals vastgesteld door het College zorgverzekeringen;

    B: het aantal budgethouders in de regio van alle subsidie-ontvangers tezamen op 1 juli van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar zoals vastgesteld door het College zorgverzekeringen.

  • 4 Het zorgkantoor verleent slechts subsidie voor persoonsgebonden budgetten voor verzekerden woonachtig in zijn regio.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kan het zorgkantoor ook bestedingen door een zorgkantoor in een andere regio ten laste van het subsidie brengen, na schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen.

  • 6 De onderdelen b en c van het eerste lid van artikel 1.1.3 zijn niet van toepassing.

  • 7 Voor de toepassing van hoofdstuk I wordt de in het eerste lid bedoelde subsidie beschouwd als een projectsubsidie, met dien verstande dat de aanvraag van de subsidie in afwijking van artikel 1.6.1, tweede lid, niet vergezeld gaat van een projectplan.

  • 8 Het College zorgverzekeringen kan bij de subsidievaststelling van enig jaar onbenutte subsidiegelden overhevelen van het ene zorgkantoor naar het andere zorgkantoor.

Artikel 2.5.6.2a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Onverminderd artikel 2.6.5.2 wordt aan zorgkantoren op aanvraag per kalenderjaar een subsidie verleend die is bestemd voor het met inachtneming van de artikelen 2.5.6.3 tot en met 2.5.6.13 verstrekken van netto persoonsgebonden budgetten aan de verzekerden die geen persoonsgebonden budget wordt verstrekt vanwege de volledige benutting van de beschikbare middelen, bedoeld in artikel 2.5.6.2, tweede lid.

  • 2 Het subsidieplafond voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, bedraagt € 34.300.000.

  • 3 De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt verdeeld met inachtneming van de door het College zorgverzekeringen vast te stellen beleidsregels.

Artikel 2.5.6.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Een zorgkantoor verleent een verzekerde een netto persoonsgebonden budget voorzover:

    • a. de verzekerde beschikt over een indicatiebesluit waaruit blijkt dat hij is aangewezen op een of meer van de vormen van zorg als bedoeld in artikel 2.5.6.1, onderdeel b of d; en

    • b. de verzekerde voor die vorm of die vormen van zorg een netto persoonsgebonden budget heeft aangevraagd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid weigert het zorgkantoor verlening van een netto persoonsgebonden budget indien:

    • a. de verzekerde op de dag waarop de subsidieperiode zou aanvangen anders dan terzake van kortdurend verblijf in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Ziekenfondswet zal verblijven;

    • b. de verzekerde op grond van een wettelijk voorschrift, anders dan de AWBZ, recht heeft op de geïndiceerde zorg, of op een gehele of gedeeltelijke vergoeding van de kosten daarvan;

    • c. het zorgkantoor, op advies van een instelling voor algemeen maatschappelijk werk of de Raad voor de kinderbescherming, van oordeel is dat een ten behoeve van een minderjarige verzekerde aangevraagd budget in zodanige mate niet voor de inkoop van zorg ten behoeve van die verzekerde zal worden gebruikt, dat dit mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade voor de opvoeding of ontwikkeling van die verzekerde tot gevolg zal hebben;

    • d. binnen de maximale subsidie, bedoeld in artikel 2.5.6.2, tweede en derde lid, en artikel 2.5.6.2a, tweede en derde lid, geen ruimte voor verlening van een persoonsgebonden budget aanwezig is en de subsidieperiode waarvoor een persoonsgebonden budget wordt aangevraagd niet onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode.

  • 3 Tenzij de verzekerde een verzoek als bedoeld in artikel 2.5.6.7, tweede lid, heeft gedaan, weigert het zorgkantoor verlening van een netto persoonsgebonden budget indien de kosten van dat budget ten opzichte van de kosten van verblijf in een instelling naar zijn oordeel niet verantwoord zijn.

  • 4 Indien het bruto persoonsgebonden budget meer dan € 300 per dag zou bedragen meldt het zorgkantoor dit onmiddellijk aan het College zorgverzekeringen.

  • 5 Het derde lid is niet van toepassing indien voor verblijf naar het oordeel van een arts, niet zijnde een arts onder wiens behandeling de verzekerde staat, op medische gronden een contra-indicatie bestaat.

  • 6 In afwijking van het eerste lid kan het zorgkantoor verlening van een netto persoonsgebonden budget weigeren indien de verzekerde zich niet heeft gehouden aan bij de verstrekking van een eerder persoonsgebonden budget opgelegde verplichtingen.

  • 7 Een door het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, bedoeld in artikel 1, onderdeel e, van de Wet structuur uitvoeringsorganisaties werk en inkomen aan verzekerden die op 31 december 2004 in aanmerking kwamen voor een vergoeding op grond van paragraaf 2.2.4 verstrekt zorgurenoverzicht, wordt gelijk gesteld aan een indicatiebesluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, met dien verstande dat op basis van dit zorgurenoverzicht uitsluitend een persoonsgebonden budget voor de functie huishoudelijke verzorging, klasse 1, 2 of 3 kan worden verleend voor de periode 1 januari 2005 tot en met 30 juni 2005.

Artikel 2.5.6.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het netto persoonsgebonden budget wordt verleend voor een subsidieperiode die:

  • a niet eerder aanvangt dan de dag met ingang waarvan de verzekerde volgens zijn indicatiebesluit op de zorg is aangewezen waarvoor het budget wordt verleend; en

  • b eindigt met ingang van de dag waarop het indicatiebesluit zijn geldigheidsduur verliest.

Artikel 2.5.6.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het bruto persoonsgebonden budget bedraagt per kalenderjaar voor:

    • a. huishoudelijke verzorging:

      1e klasse 1: € 870

      2e klasse 2: € 2 611

      3e klasse 3: € 4 788

      4e klasse 4: € 7 399

      5e klasse 5: € 10 011

      6e klasse 6: € 12 621

      7e klasse 7: het bedrag genoemd bij klasse 6, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het product van het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 6 overschrijdt en een bedrag van € 870;

    • b. persoonlijke verzorging:

      1e klasse 1: € 1 362

      2e klasse 2: € 4 086

      3e klasse 3: € 7 489

      4e klasse 4: € 11 575

      5e klasse 5: € 15 660

      6e klasse 6: € 19 745

      7e klasse 7: € 24 511

      8e klasse 8: € 30 639

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8 vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 362;

    • c. verpleging:

      1e klasse 0: € 1 175

      2e klasse 1: € 3 506

      3e klasse 2: € 7 009

      4e klasse 3: € 12 848

      5e klasse 4: € 19 860

      6e klasse 5: € 26 866

      7e klasse 6: € 33 877

      8e klasse 7: € 42 053

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 2 340;

    • d. ondersteunende begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 1 701

      2e klasse 2: € 5 103

      3e klasse 3: € 9 356

      4e klasse 4: € 14 459

      5e klasse 5: € 19 560

      6e klasse 6: € 24 664

      7e klasse 7: € 30 615

      8e klasse 8: € 38 270

      9e klasse 9: het bedrag genoemd bij klasse 8, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 8 overschrijdt en een bedrag van € 1 701;

    • e. ondersteunende begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 210

      2e klasse 2: € 4 422

      3e klasse 3: € 6 632

      4e klasse 4: € 8 843

      5e klasse 5: € 11 054

      6e klasse 6: € 13 265

      7e klasse 7: € 15 476

      8e klasse 8: € 17 687

      9e klasse 9: € 19 897

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 210;

    • f. ondersteunende begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2 478

      2e klasse 2: € 4 955

      3e klasse 3: € 7 433

      4e klasse 4: € 9 911

      5e klasse 5: € 12 389

      6e klasse 6: € 14 333

      7e klasse 7: € 16 811

      8e klasse 8: € 19 021

      9e klasse 9: € 21 233

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 210;

    • g. activerende begeleiding in uren:

      1e klasse 1: € 2 609

      2e klasse 2: € 7 826

      3e klasse 3: € 14 349

      4e klasse 4: € 22 175

      5e klasse 5: het bedrag genoemd bij klasse 4, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 4 overschrijdt en een bedrag van € 2 609;

    • h. activerende begeleiding in dagdelen:

      1e klasse 1: € 2 542

      2e klasse 2: € 5 084

      3e klasse 3: € 7 625

      4e klasse 4: € 10 168

      5e klasse 5: € 12 710

      6e klasse 6: € 15 252

      7e klasse 7: € 17 793

      8e klasse 8: € 20 335

      9e klasse 9: € 22 877

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 542;

    • i. activerende begeleiding in dagdelen, inclusief vervoer:

      1e klasse 1: € 2 809

      2e klasse 2: € 5 618

      3e klasse 3: € 8 427

      4e klasse 4: € 11 235

      5e klasse 5: € 14 044

      6e klasse 6: € 16 320

      7e klasse 7: € 19 129

      8e klasse 8: € 21 671

      9e klasse 9: € 24 212

      10e klasse 10: het bedrag genoemd bij klasse 9, vermeerderd met een bedrag gelijk aan het aantal uren waarmee het geïndiceerde aantal uren de bovengrens van klasse 9 overschrijdt en een bedrag van € 2 542;

    • j. kortdurend verblijf: € 92 per etmaal.

  • 2 Indien het bruto persoonsgebonden budget voor meer vormen van zorg wordt verleend, bedraagt het bruto persoonsgebonden budget de som van de met behulp van het eerste lid bepaalde bedragen.

  • 3 Indien de subsidieperiode in meer dan een kalenderjaar gelegen is, wordt het bruto persoonsgebonden budget voor het kalenderjaar volgende op het jaar waarin het werd verleend, geïndexeerd met het percentage waarmee de bedragen, bedoeld in het eerste lid, worden geïndexeerd.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing voor kalenderjaren volgende op het in dat lid bedoelde kalenderjaar, waarbij als basis voor de indexatie van het bruto persoonsgebonden budget in enig kalenderjaar dient, het bruto persoonsgebonden budget in het daaraan voorafgaande kalenderjaar.

  • 5 Indien de subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, wordt het bruto persoonsgebonden budget berekend overeenkomstig de volgende formule:

    A × (B/C)

    Waarbij wordt verstaan onder:

    • A: het bruto persoonsgebonden budget waarvoor de verzekerde op grond van de vorige leden in aanmerking komt;

    • B: het aantal dagen in het kalenderjaar waarvoor het budget werd verleend;

    • C: het aantal dagen in het kalenderjaar.

Artikel 2.5.6.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De verzekerde van achttien jaar of ouder is een eigen bijdrage verschuldigd. Deze eigen bijdrage bedraagt:

    • a. 60% van het bruto persoonsgebonden budget voor huishoudelijke verzorging;

    • b. 33% van het bruto persoonsgebonden budget voor persoonlijke verzorging;

    • c. 20% van het bruto persoonsgebonden budget voor verpleging;

    • d. 27% van het bruto persoonsgebonden budget voor ondersteunende en activerende begeleiding.

  • 3 Bij de uitvoering van het tweede lid kan het zorgkantoor uitgaan van het verzamelinkomen in het kalenderjaar voorafgaande aan het peiljaar indien aan de verzekerde op 31 december van het voorgaande kalenderjaar een persoonsgebonden budget is verleend en het verzamelinkomen in het peiljaar op 1 maart van het kalenderjaar niet bekend is bij het zorgkantoor.

Artikel 2.5.6.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het netto persoonsgebonden budget bedraagt het verschil tussen het bruto persoonsgebonden budget en de eigen bijdrage.

  • 2 In de situatie bedoeld in artikel 2.5.6.3, derde lid, kan het zorgkantoor op verzoek van de verzekerde een netto persoonsgebonden budget verlenen ter hoogte van de kosten van verblijf in een instelling als in dat lid bedoeld.

  • 3 Indien de verzekerde langer dan zes weken aaneengesloten per jaar in het buitenland verblijft, en in het buitenland zorgverleners contracteert die niet vallen onder de Nederlandse fiscale en sociale zekerheidswetgeving, wordt het bruto persoonsgebonden budget berekend overeenkomstig de volgende formule:

    Bijlage 123959.png

    waarbij wordt verstaan onder:

    A: het aantal weken dat de verzekerde in Nederland verblijft;

    B: het getal 52;

    C: het bruto persoonsgebonden budget waarvoor de verzekerde op grond van de vorige leden in aanmerking komt;

    D: het aantal weken dat de verzekerde in het buitenland verblijft;

    E: het voor het desbetreffende land door het College zorgverzekeringen vastgestelde aanvaardbaarheidspercentage.

  • 4 Indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan de subsidieperiode een netto persoonsgebonden budget werd verleend en het voor het laatste jaar van dat budget beschikbare bedrag niet volledig werd besteed, wordt het op grond van het eerste en tweede lid berekende netto persoonsgebonden budget voor het eerste jaar waarover het wordt verleend verhoogd met een bedrag gelijk aan dit niet bestede deel.

  • 5 Indien de subsidieperiode in meer dan één kalenderjaar gelegen is, en het netto persoonsgebonden budget in een kalenderjaar niet volledig werd besteed, wordt het op grond van het eerste en tweede lid berekende netto persoonsgebonden budget voor het daar op volgende jaar verhoogd met een bedrag gelijk aan dit niet bestede deel, doch ten hoogste met 10% van het bedrag dat op grond van het eerste en tweede lid voor het eerdere jaar werd berekend.

  • 6 Het vierde lid is niet van toepassing en het vijfde lid is van overeenkomstige toepassing indien de subsidieperiode aanvangt op 1 januari van enig kalenderjaar en bovendien onmiddellijk aansluit op een eerdere subsidieperiode.

Artikel 2.5.6.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij de verlening van het netto persoonsgebonden budget worden de verzekerde de volgende verplichtingen opgelegd:

    • a. de verzekerde gebruikt het budget uitsluitend voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 2.5.6.1, onderdeel b of d, en de daarmee noodzakelijk verbonden kosten;

    • b. de zorg die de verzekerde inkoopt, is kwalitatief verantwoord;

    • c. de verzekerde sluit een schriftelijke overeenkomst met de zorgverlener of zorgverlenende instantie waarin ten minste de volgende afspraken zijn opgenomen:

      • declaraties voor verleende zorg worden niet betaald indien zij niet binnen zes weken na de maand waarin de zorg is verleend bij de verzekerde zijn ingediend,

      • een declaratie van een zorgverlener bevat een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het uurtarief, het aantal te betalen uren, het sociaal-fiscaal nummer en de naam en het adres van de zorgverlener, en wordt door de zorgverlener ondertekend,

      • een declaratie van een zorgverlenende instantie bevat het btw-nummer van die instantie, een overzicht van de dagen waarop is gewerkt, het tarief, het aantal te betalen uren, dagdelen of etmalen en de naam en het adres van de zorgverlenende instantie, en wordt namens de zorgverlenende instantie ondertekend;

    • d. de verzekerde bewaart de in onderdeel c bedoelde overeenkomsten en declaraties gedurende zeven jaren en stelt deze, desgevraagd, ter beschikking van het zorgkantoor;

    • e. de verzekerde legt binnen zes weken na het einde van een voorschotperiode door middel van invulling van een daartoe aan het eind van iedere voorschotperiode door het zorgkantoor toegezonden formulier aan het zorgkantoor verantwoording af over het gebruik van het voorschot en eventuele eerder verleende voorschotten voorzover deze nog niet voor betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, waren gebruikt;

    • f. bij de verantwoording over de laatste voorschotperiode van een kalenderjaar dan wel, in het kalenderjaar waarin de subsidieperiode eindigt, de laatste voorschotperiode in de subsidieperiode, voegt de verzekerde per zorgverlener of zorgverlenende instantie een formulier waarop hij naam, adres en sociaal-fiscaal nummer van de zorgverlener respectievelijk naam, adres en btw-nummer van de zorgverlenende instantie heeft aangetekend, alsmede het in dat kalenderjaar aan die zorgverlener of die zorgverlenende instantie betaalde bedrag;

    • g. de verzekerde brengt gedurende de subsidieperiode voor de vormen van zorg waarvoor het budget is verleend niet tevens een AWBZ-aanspraak op zorg tot gelding;

    • h. de verzekerde die geïndiceerd is voor verblijf anders dan kortdurend verblijf, brengt gedurende de subsidieperiode zijn aanspraak op verblijf niet tot gelding;

    • i. de verzekerde deelt het zorgkantoor op diens verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op de verstrekking van het persoonsgebonden budget.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, mag vervoer slechts worden betaald uit een budget verleend voor ondersteunende of activerende begeleiding gedurende een of meer dagdelen inclusief vervoer.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onderdelen a en e, mag de verzekerde in een kalenderjaar maximaal 1,5% van het voor dat jaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste € 250 en ten hoogste € 1250, gebruiken voor andere betalingen dan betalingen bedoeld in onderdeel a, en geldt de verantwoordingsplicht, bedoeld in onderdeel e, niet voor dit deel van het budget.

  • 4 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, worden de bedragen, genoemd in het derde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

  • 5 Onder noodzakelijke kosten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, vallen niet kosten die voorvloeien uit verschillen tussen door de verzekerde afgesloten overeenkomsten enerzijds en de door het College zorgverzekeringen opgestelde modelovereenkomsten anderzijds.

  • 6 Onderdeel f van het eerste lid is niet van toepassing indien de verzekerde verplicht is tot loonheffing.

  • 7 Onderdeel g van het eerste lid geldt niet voorzover de verzekerde voor ondersteunende of activerende begeleiding zowel een AWBZ-aanspraak tot gelding brengt als een netto persoonsgebonden budget ontvangt.

  • 8 Het College zorgverzekeringen stelt standaardmodellen op voor de formulieren, bedoeld in het eerste lid, onderdelen e en f.

  • 9 In afwijking van het eerste lid, onderdeel e, is het zorgkantoor bevoegd om de verplichting om binnen zes weken na iedere voorschotperiode verantwoording af te leggen te verruimen tot ieder kwartaal. Deze bevoegdheid beperkt zich tot verzekerden die maandelijks voorschotten hebben ontvangen en die gedurende 12 achtereenvolgende maanden naar het oordeel van het zorgkantoor op correcte wijze verantwoording hebben afgelegd. Het zorgkantoor kan deze verruiming intrekken.

Artikel 2.5.6.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het zorgkantoor bevoorschot de verzekerde het verleende netto persoonsgebonden budget:

    • a per jaar, indien het tot een jaarbedrag herleide budget € 2 500 of minder bedraagt;

    • b per half jaar, indien het tot een jaarbedrag herleide budget € 5 000 of minder, maar meer dan € 2 500 bedraagt;

    • c per kwartaal, indien het tot een jaarbedrag herleide budget € 25 000 of minder, maar meer dan € 5 000 bedraagt;

    • d per maand, indien het tot een jaarbedrag herleide budget meer dan € 25 000 bedraagt.

  • 2 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, wordt voor de toepassing van het eerste lid het voor dat jaar beschikbare budget tot een jaarbedrag herleid door het desbetreffende budget te vermenigvuldigen met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het aantal dagen in het kalenderjaar en de noemer gelijk is aan het aantal dagen van de subsidieperiode in het kalenderjaar.

  • 3 Indien het zorgkantoor op basis van een verantwoording als bedoeld in artikel 2.5.6.8, eerste lid, onderdeel e, van mening is dat een voorschot is gebruikt voor andere betalingen, dan betalingen als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, van laatstgenoemd artikel, deelt het zorgkantoor dit binnen zes weken na ontvangst van de desbetreffende verantwoording aan de verzekerde mee.

Artikel 2.5.6.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De verleningsbeschikking van het zorgkantoor aan de verzekerde bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de subsidieperiode;

    • b. het bruto persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit budget is berekend;

    • c. de hoogte van de eigen bijdrage en de wijze waarop deze bijdrage is berekend;

    • d. het netto persoonsgebonden budget en de wijze waarop dit budget is berekend;

    • e. de wijze waarop het netto persoonsgebonden budget wordt bevoorschot;

    • f. de verplichtingen van de verzekerde;

    • g. de hoogte van het bedrag waarover de subsidieontvanger geen verantwoording hoeft af te leggen en de wijze waarop dat bedrag is berekend;

    • h. indien van toepassing: het bedrag, bedoeld in artikel 2.5.6.7, derde tot en met zesde lid;

    • i. de mededeling dat de in artikel 2.5.6.8, eerste lid, onderdeel f, bedoelde formulieren door het zorgkantoor worden doorgezonden aan de belastingdienst.

  • 2 Indien het bedrag, bedoeld in artikel 2.5.6.7, derde tot en met zesde lid, pas na de bekendmaking van de verleningsbeschikking bekend wordt, is het zorgkantoor bevoegd om in afwijking van het eerste lid, een aanvullende verleningsbeschikking te geven waarin slechts de in het eerste lid, onderdeel d, g en h genoemde gegevens worden vermeld.

  • 3 Indien de subsidieperiode in meer dan één kalenderjaar gelegen is, deelt het zorgkantoor vanaf het kalenderjaar na het jaar waarin de subsidie is verleend de verzekerde jaarlijks het bedrag van het netto persoonsgebonden budget voor het in dat jaar gelegen deel van de subsidieperiode mede.

Artikel 2.5.6.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Onverminderd de intrekkings- of wijzigingsgronden, genoemd in artikel 4:48, eerste lid, onderdelen c en d, van de Algemene wet bestuursrecht wordt de verleningsbeschikking ingetrokken of gewijzigd:

    • a met ingang van de dag gelegen na de dag waarop de verzekerde overlijdt;

    • b met ingang van de dag waarop de verzekerde langer dan twee maanden verblijft in een instelling als bedoeld in de AWBZ of de Ziekenfondswet;

    • c met ingang van de dag vanaf welke de verzekerde schriftelijk heeft aangegeven geen prijs meer te stellen op het budget.

  • 2 De verleningsbeschikking kan worden ingetrokken of gewijzigd:

    • a met ingang van de dag waarop het zorgkantoor constateert dat meer dan 1,5% van een verleend voorschot is gebruikt voor andere betalingen, dan betalingen als bedoeld in artikel 2.5.6.8, eerste lid, onderdeel a;

    • b met ingang van de dag waarop de verzekerde de bij of krachtens artikel 2.5.6.8 opgelegde overige verplichtingen niet nakomt.

Artikel 2.5.6.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Na afloop van ieder kalenderjaar wordt de subsidie voor het desbetreffende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2 Indien de subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar eindigt, wordt, in afwijking van het eerste lid, de subsidie voor de periode gelegen tussen 1 januari van het kalenderjaar waarin de subsidie afloopt en de dag waarop de subsidieperiode afloopt, vastgesteld na afloop van de subsidieperiode.

  • 3 Een bij het zorgkantoor ingediend verantwoordingsformulier over de laatste voorschotperiode in het kalenderjaar of, indien het tweede lid van toepassing is, in de subsidieperiode, dient als aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 4 Het zorgkantoor stelt het netto persoonsgebonden budget binnen zes weken na de aanvraag tot subsidievaststelling vast.

  • 5 Artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing, met dien verstande dat het persoonsgebonden budget wordt vastgesteld op de som van:

    • a. 1,5% van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget, maar ten minste op € 250 en ten hoogste op € 1250; en

    • b. het restant van het voor het kalenderjaar beschikbare netto persoonsgebonden budget voorzover er betalingen mee zijn verricht als bedoeld in artikel 2.5.6.8, eerste lid, onderdeel a.

  • 6 Indien een subsidieperiode met ingang van een andere dag dan 1 januari van een kalenderjaar aanvangt of eindigt, worden de bedragen, genoemd in het vijfde lid, voor dat kalenderjaar vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller bestaat uit het aantal dagen van de subsidieperiode in het desbetreffende kalenderjaar en de noemer uit het aantal dagen in dat kalenderjaar.

  • 7 Het zorgkantoor vordert onverschuldigd betaalde bedragen van de verzekerde terug of verrekent deze met door hem aan de verzekerde terzake van persoonsgebonden budgetten verschuldigde bedragen.

Artikel 2.5.6.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 Het College zorgverzekeringen bepaalt welke gegevens de zorgkantoren bij de uitvoering van deze paragraaf registreren.

  • 3 Het zorgkantoor bewaart de in het tweede lid bedoelde gegevens gedurende ten minste vijf jaar.

Afdeling 2.6. Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder e, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.6.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 2.7. Subsidies ten laste van het algemeen fonds, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder f, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 2.7.1. Subsidiëring doventolkuren

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

  • a. een tolk gebarentaal: iemand die in het bezit is van een diploma van een door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap erkende opleiding tot tolk Gebarentaal en is ingeschreven in het Register Tolken Gebarentaal;

  • b. een schrijftolk: een persoon die over een diploma schrijftolk beschikt van het Seminarium van Orthopedagogiek;

  • c. een tolk in opleiding: een tolk Gebarentaal in opleiding of een schrijftolk voor zover deze opereert als stagiair in het kader van de opleiding leraar/tolk Nederlandse Gebarentaal of de opleiding schrijftolken;

  • d. communicatie-assistent: een persoon die assisteert bij de communicatie tussen dove en horende mensen;

  • e. postcodegebied: het gebied dat is vastgesteld op basis van de eerste drie postcodecijfers;

  • f. doofblinde: een persoon die als gevolg van een combinatie van doof- of slechthorendheid en blind- of slechtziendheid zodanig belemmerd is met betrekking tot informatie, communicatie en mobiliteit, dat hij zonder hulpmiddelen ten behoeve van zichzelf of zijn omgeving, mantelzorg, hulp van vrijwilligers of professionele zorg, niet aan het maatschappelijk leven kan deelnemen.

Artikel 2.7.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Zorgkantoren komen in aanmerking voor een projectsubsidie die is bestemd voor het verstrekken van subsidies aan verzekerden in de kosten van doventolkuren in de leefsituatie, door:

    • a. tolken gebarentaal;

    • b. schrijftolken;

    • c. tolken in opleiding;

    • d. communicatie-assistenten.

Artikel 2.7.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie voor doventolkuren wordt verleend onder de voorwaarde dat een verklaring van de huisarts of de behandelend keel-, neus- en oorarts wordt overgelegd dat de verzekerde is aangewezen op de diensten van een doventolk bij het voeren van een gesprek in de leefsituatie.

  • 2 De in het eerste lid vermelde voorwaarde geldt niet indien de verzekerde:

Artikel 2.7.1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie voor doventolkuren wordt slechts verleend voor het gebruik van de tolk in de leefsituatie.

  • 2 In afwijking van het eerste lid worden ook bestedingen door het zorgkantoor in een andere regio in aanmerking genomen, voorzover het zorgkantoor van die andere regio zich schriftelijk jegens het zorgkantoor verplicht heeft de overgehevelde middelen in het subsidiejaar te besteden overeenkomstig deze paragraaf en nadat daarover overleg heeft plaatsgehad met de bij de hulpverlening in eigen regio betrokken organisaties of personen.

Artikel 2.7.1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de projectsubsidies bedraagt voor het jaar 2005 € 1 877 878.

Artikel 2.7.1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De maximale projectsubsidie wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

    A

    het in art. 2.7.1.5 vermelde bedrag,

    B

    waarbij wordt verstaan onder:

    • A het aantal verzekerden in de regio van de subsidieontvanger op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

    • B het aantal verzekerden in de regio's van alle subsidieontvangers tezamen op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar.

  • 2 In afwijking van artikel 1.6.1 gaat de aanvraag niet vergezeld van de begroting en het projectplan.

Artikel 2.7.1.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Tolkopdrachten worden slechts in aanmerking genomen indien zij minimaal een half uur duren.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.1, worden per verzekerde maximaal 30 doventolkuren per jaar in aanmerking genomen tegen de volgende tarieven, exclusief eventueel verschuldigde BTW:

     

    Tolk gebarentaal of schrijftolk

    Tolk in opleiding

    Communicatie-assistent

    Uurvergoeding tolk

    € 41,00

    € 16,00

    € 9,65

  • 3 De in het vorige lid vermelde uurtarieven worden verhoogd bij verleende doventolkuren tijdens buitengewone werkuren volgens de navolgende tabel:

    Buitengewone werktijden

    Percentage verhoging

    Op maandag tot en met vrijdag tussen 6.00 en 8.00 uur en tussen 18.00 en 22.00 uur

    20%

       

    Op zaterdag tussen 6.00 en 22.00 uur

    30%

       

    Op maandag tot en met zaterdag tussen 22.00 en 6.00 uur

    40%

       

    Op zondagen en algemeen erkende feest- of gedenkdagen

    45%

  • 4 Het College zorgverzekeringen kan een hoger aantal doventolkuren bij het verstrekken van subsidie in aanmerking nemen, voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de verzekerde.

  • 5 In afwijking van het tweede lid worden voor doofblinden maximaal 168 doventolkuren in aanmerking genomen.

  • 6 Voor opdrachten langer dan 30 minuten wordt steeds de tijdsduur afgerond in een veelvoud van kwartieren. De subsidie bedraagt per kwartier éénvierde van het uurtarief, genoemd in het tweede lid.

  • 7 Per tolkopdracht worden de overige kosten overeenkomstig de volgende tabel in aanmerking genomen, exclusief eventueel verschuldigde BTW:

     

    Tolk gebarentaal geregistreerd of schrijftolk

    Tolk in opleiding

    Communicatie-assistent

    Vergoeding kosten in verband met reizen per kilometer, tot een maximum van 220 km retour

    € 0,86

    € 0,34

    € 0,34

  • 8 Voor zover strikte handhaving van het in het zesde lid genoemde maximum aantal kilometers leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard voor de verzekerde, kan daarvan worden afgeweken.

  • 9 Voor de berekening van het aantal kilometers wordt uitgegaan van de cijfers van de postcode van de standplaats van de tolk en de cijfers van de postcode van de verblijfplaats van de cliënt. Bij verschillende tolkopdrachten op één dag wordt de som van de verschillende reisafstanden gerekend, indien het uitsluitend opdrachten voor leefuren betreft die binnen één zorgkantoorregio plaatsvinden. Bij overige gecombineerde opdrachten geldt elke opdracht als retouropdracht, met de vertrekplaats als standplaats.

  • 10 Indien binnen hetzelfde postcodegebied wordt gereisd, komen vijf kilometers voor een enkele reis voor vergoeding in aanmerking.

  • 11 In geval een doventolk meer verzekerden tegelijk bedient, wordt dat bij de subsidiëring aangemerkt als één opdracht voor de desbetreffende tolk. Bij meer tolkopdrachten op één dag komt elke opdracht voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 2.7.1.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het zorgkantoor meldt een overheveling van middelen zo spoedig mogelijk bij het College zorgverzekeringen.

Paragraaf 2.7.3. Het verwezenlijken van ADL-clusters

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In de paragrafen 2.7.3 tot en met 2.7.5 wordt verstaan onder:

a. ADL-assistentie:

direct oproepbare persoonlijke assistentie aan een lichamelijke gehandicapte, welke op diens verzoek en aanwijzing wordt verleend gedurende het gehele etmaal bij algemene dagelijkse levensverrichtingen die hij als gevolg van lichamelijke functiebeperkingen niet zelf kan verrichten, waaronder in ieder geval assistentie bij eten en drinken, bij verplaatsen en toilet maken;

b. ADL-cluster:

een aantal bij elkaar horende standaard aangepaste huurwoningen, waarvan de bewoners voor hun dagelijkse levensverrichtingen zijn aangewezen op ADL-assistentie, waarvoor op grond van paragraaf 2.7.5 subsidie wordt verstrekt, alsmede een ADL-eenheid, die zijn gebouwd in overeenstemming met het op 22 december 1992 door de staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgestelde programma van eisen en besteksbepalingen voor ADL clusterprojecten en in overeenstemming met het Programma van Eisen voor alarmintercominstallaties, dat door het College zorgverzekeringen is vastgesteld op 23 november 2001 en het Programma van Eisen voor keukens, dat door het College zorgverzekeringen is vastgesteld in december 2004;

c. ADL-woning:

een woning deel uitmakend van een ADL-cluster;

d. ADL-eenheid:

een ruimte, centraal gelegen binnen een ADL-cluster, waarin en van waaruit ADL-assistentie wordt verleend aan bewoners van een ADL-woning;

e. Programma van eisen:

Het programma van eisen en besteksbepalingen voor ADL clusterprojecten en in overeenstemming met het Programma van Eisen voor alarmintercominstallaties, dat door het College zorgverzekeringen is vastgesteld op 23 november 2001, vastgesteld bij de Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 22 december 1992 (Stcrt. 1993, 1), met uitzondering van het bepaalde met betrekking tot alarmintercominstallaties. Voor dit laatste geldt het in november 2001 door het College zorgverzekeringen vastgestelde Programma van Eisen voor communicatie installaties ten behoeve van ADL-clusters.

Artikel 2.7.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de bouw en de exploitatie van ADL-clusters worden projectsubsidies verstrekt aan de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die een ADL-cluster wil bouwen en exploiteren of heeft gebouwd en exploiteert.

Artikel 2.7.3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a. het cluster omvat ten minste zestien en ten hoogste vierentwintig ADL-woningen en een ADL-eenheid;

    • b. het cluster maakt deel uit van een wooncomplex van ten minste vijftig woningen, waarbij voor de bouw geldelijke steun krachtens de Woningwet is verleend;

    • c. de loopafstand tussen de ADL-woningen en de ADL-eenheid is niet groter dan 150 meter en de loopafstand tussen de twee verst uit elkaar gelegen ADL-woningen is niet meer dan 200 meter;

    • d. de ADL-woningen zijn in de totale woonbebouwing geïntegreerd, grenzen zo weinig mogelijk aan elkaar en zijn van buitenaf niet of nagenoeg niet als ADL-woning herkenbaar;

    • e. de subsidieontvanger heeft een op schrift gestelde overeenkomst gesloten met een rechtspersoon die met toepassing van paragraaf 2.7.5 gesubsidieerde ADL-assistentie verleent, op basis waarvan vaststaat, dat bij verwezenlijking van het cluster op zoveel aanbod van assistentie kan worden gerekend, dat voldoende hulp beschikbaar is bij volledige bezetting van de woningen;

    • f. uit de centrale registratie bij het College zorgverzekeringen blijkt dat ten minste 30 personen voor toewijzing van een ADL-woning in het cluster in aanmerking willen komen; en

    • g. er wordt voldaan aan het programma van eisen, waarbij het aantal 4-kamerwoningen het aantal 3-kamerwoningen niet overschrijdt.

  • 2 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing van het eerste lid verlenen voor zover strikte toepassing leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 2.7.3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Geen subsidie wordt verstrekt indien met de bouw van het cluster een aanvang is gemaakt voordat is beslist op de subsidieaanvraag.

Artikel 2.7.3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 6.943.000.

  • 2 De aanvragen van subsidies worden behandeld in volgorde van de datum van ontvangst van de volledige aanvraag.

Artikel 2.7.3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De volgende lasten worden in aanmerking genomen:

    • a. bouwkosten van een ADL-eenheid, met inbegrip van de inrichtingskosten volgens het programma van eisen, met uitzondering van de kosten van aanpassen en nastellen van standaardinrichtingselementen en voor rolstoelgebruik geschikte vloerbedekking;

    • b. de netto-constante waarde van de exploitatiekosten van de ADL-eenheid over twintig jaren tot een maximum van € 842 per jaar, berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Bijlage 58429.png

      waarbij wordt verstaan onder:

      t: aantal jaren;

      r: de EURIBOR-rentevoet voor leningen met een looptijd van een jaar op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag van subsidie bij het College zorgverzekeringen is ingediend.

    • c. de extra kosten die nodig zijn voor de bouw van de ADL-woningen in verband met de verruiming van deze woningen en de extra bouwkundige werkzaamheden ten opzichte van de normale woningen in het complex, met inbegrip van de kosten van aanschaffing en installatie van een in hoogte nastelbaar keukenblok; en

    • d. indien de ADL-eenheid langer dan 20 jaar in gebruik is, de netto-constante waarde van de exploitatiekosten van de ADL-eenheid over tien jaren tot een maximum van € 842 per jaar, berekend overeenkomstig de volgende formule:

      Bijlage 58430.png

      waarbij wordt verstaan onder:

      t: aantal jaren;

      r: de EURIBOR-rentevoet voor leningen met een looptijd van een jaar op 1 januari van het jaar waarin de aanvraag van subsidie bij het College zorgverzekeringen is ingediend.

  • 2 De volgende lasten worden gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten voorzover zij gezamenlijk niet meer dan 10% van de in de onderdelen a en c van het eerste lid genoemde kosten bedragen:

    • a. de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten;

    • b. het architectenhonorarium;

    • c. kosten van toezicht op de uitvoering van de woningaanpassing;

    • d. financieringskosten; en

    • e. administratiekosten.

  • 3 In afwijking van artikel 1.3.1, kan het College zorgverzekeringen, in gevallen waarin sprake is van redelijkerwijs niet voorziene kosten, de subsidie vaststellen op een hoger bedrag dan de verleende subsidie, voor zover daarvoor ruimte resteert binnen het subsidieplafond van het jaar waarin op de aanvraag tot subsidieverlening is beslist.

  • 4 Het College zorgverzekeringen kan aan de vergoeding van de kosten, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en c, nadere voorwaarden verbinden.

Artikel 2.7.3.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.3.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat:

    • a voor plaatsing in een ADL-woning uitsluitend in aanmerking komt de verzekerde die voldoende in staat is om zelfstandig te wonen en te leven en als zodanig bij het College zorgverzekeringen is geregistreerd en ten minste vijf, en ten hoogste dertig uur per week op ADL-assistentie is aangewezen;

    • b voor verder verblijf in een ADL-woning uitsluitend in aanmerking komt:

      • de verzekerde die voldoet aan de onder a gestelde voorwaarden, of

      • de verzekerde die tijdens het verblijf meer dan dertig uur op ADL-assistentie raakt aangewezen en overigens voldoende sociaal zelfredzaam is;

    • c de verzekerde en zijn gezinsleden, blijkens een door hen daartoe ondertekend aanhangsel bij de huurovereenkomst, zich vóór het betrekken van de ADL-woning verplichten te verhuizen:

      • indien de verzekerde niet meer voldoet aan de onder b gestelde voorwaarden,

      • indien sprake is van beëindiging van de dienstverlening van de betrokken ADL-verlenende instantie,

      • bij overlijden, of

      • bij opname van de verzekerde in een andere zorgvoorziening;

    • d het College zorgverzekeringen onmiddellijk in kennis wordt gesteld van een vrijgekomen woning.

  • 2 Bij de toepassing van onderdeel a van het eerste lid wordt uitgegaan van een schriftelijk indicatie-advies, gegeven door een persoon of organisatie die door het College zorgverzekeringen wordt aangewezen, waarin wordt ingegaan op de sociale zelfredzaamheid van de kandidaat en waarin het aantal uren te leveren ADL-assistentie is aangegeven.

Artikel 2.7.3.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voorschotten worden niet verleend voordat met de bouw van het cluster is gestart.

Artikel 2.7.3.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan besluiten, op grond van een daartoe strekkend verzoek van de eigenaar van een woning, om een aangepaste woning toe te voegen aan de capaciteit van een bestaand of nieuw te bouwen ADL-cluster, voor zover en voor zo lang deze woning wordt bewoond door een verzekerde die voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2.7.3.8, onder a.

  • 2 Bij het in het eerste lid bedoelde verzoek legt de woningeigenaar een overeenkomst over overeenkomstig artikel 2.7.3.3, onder e.

  • 3 Het College zorgverzekeringen kan aan de toevoeging nadere voorwaarden verbinden.

Paragraaf 2.7.4. Aanpassingen in bestaande ADL-clusters

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor aanpassingen in bestaande ADL-clusters worden projectsubsidies verstrekt aan de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die een ADL-cluster exploiteert.

Artikel 2.7.4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De volgende aanpassingen worden in aanmerking genomen bij de subsidieverlening:

    • a. onderhoud, reparatie en vervanging van het alarmintercomsysteem;

    • b. kosten die verband houden met onderhoud, reparatie en vervanging van standaardinrichtingselementen;

    • c. nastelling bij oplevering van een nieuw cluster, bij toewijzing van de ADL-woning aan een nieuwe bewoner of bij verergering van de handicap van de bewoner;

    • d. onderhoud, reparatie en vervanging van extra voorzieningen; en

    • e. kosten die verband houden met leegstand van de ADL-woning, voorzover deze leegstand te maken heeft met het aanbrengen van de noodzakelijke aanpassingen. Slechts de kosten van huurderving gedurende de derde tot en met de vijfde maand worden voor 50% van de kale huurprijs in aanmerking genomen.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt verstaan onder:

    • a. standaardinrichtingselementen in een ADL-woning:

      • 1°. keukenonderdelen en bijbehorende kasten, waaronder de ladegeleiders, het schuifblad en de deurscharnieren; en

      • 2°. sanitair, waaronder frontkraan en zwenkkraan in de keuken, wastafelkraan in de natte cel, douchemengkraan, flexibele slangen, stopkranen, de afvoeren tot 0 centimeter en vloer, toiletbril, BRG-toiletsteunen en verstelset voor douche en wastafel;

    • b. standaardinrichtingselementen in een ADL-eenheid:

      • 1°. hoog/laag bad, waaronder hefmechanisme, thermostaten, boiler, aansluitingen, afvoeren en hydraulische badhulp;

      • 2°. sanitair, waaronder wastafel in de natte cel en toilet, douchemengkraan, flexibele slangen, stopkranen, afvoeren, toiletsteunen en eenhendel-gootsteenmengkraan; en

      • 3°. deuraandrijvingen;

    • c. nastellingen in een ADL-woning:

      • 1°. hoger of lager monteren van het keukenblad, bovenkastjes en wastafel;

      • 2°. het wisselen van wastafel en douche;

      • 3°. het verplaatsen van de frontkraan;

      • 4°. het leveren, aanbrengen en verplaatsen van een wanddouchezitje;

      • 5°. het leveren, aanbrengen en verplaatsen van toiletsteunen;

      • 6°. het aanbrengen van extra handvatten op deuren of van dichttrektouwtjes;

      • 7°. het leveren en aanbrengen van diverse voorzieningen aan het alarmintercomsysteem, te weten blaas-zuigbediening of stemalarm;

      • 8°. het vervangen, aanpassen of verwijderen van drempels;

      • 9°. het leveren en aanbrengen van schopplaten en hoeklijnen; en

      • 10°. het leveren en aanbrengen of vervangen van een thermostaatkraan;

    • d. extra voorzieningen in een ADL-woning:

      • 1°. plafondlift;

      • 2°. deurmotoren; en

      • 3°. toilet met spoel/föhninstallatie.

  • 3 De aanpassing wordt slechts in aanmerking genomen indien deze noodzakelijk is en het de meest adequate voorziening betreft tegen de minste kosten.

  • 4 Kosten van reparatie en vervanging van standaardinrichtingselementen die de subsidieontvanger op de vorige bewoner kan verhalen, worden niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten. De subsidieontvanger schouwt een opnieuw te verhuren ADL-woning voor de einddatum van de vorige van verhuur.

  • 5 Advieskosten die betrekking hebben op collectieve vervanging van standaardinrichtingselementen worden tot een maximum van 10% van de totale vervangingskosten voor subsidie in aanmerking genomen.

  • 6 Het College zorgverzekeringen kan afwijken van het eerste en tweede lid voor zover toepassing daarvan leidt tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 2.7.4.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Geen subsidie wordt verstrekt indien met de aanpassing een aanvang is gemaakt voordat is beslist op de subsidieaanvraag. De vorige volzin geldt niet voor reparatiekosten van een alarmintercomsysteem indien deze lager zijn dan € 350.

Artikel 2.7.4.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 2 739 154.

Artikel 2.7.4.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien de bewoner de huurovereenkomst beëindigt, anders dan bij overlijden of vertrek naar een zorgvoorziening, brengt de subsidieontvanger de kosten van de aanpassing tot maximaal de volgende bedragen in rekening aan die bewoner:

    • a bij vertrek uit de woning binnen een half jaar na de vaststelling, maximaal 50% van de kosten van aanpassing;

    • b bij vertrek uit de woning binnen een jaar na de vaststelling, maximaal 25% van de kosten van aanpassing; of

    • c bij vertrek uit de woning binnen twee jaar na de vaststelling, maximaal 10% van de kosten van aanpassing.

Artikel 2.7.4.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De begroting bij de subsidieaanvraag is gebaseerd op een of meer gespecificeerde offertes. De aanvraag van een subsidie gaat tevens vergezeld van deze offertes.

Paragraaf 2.7.5. ADL-assistentie in ADL-clusters

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt onder ingebruikneming van een ADL-cluster mede verstaan: het in gebruik nemen van een capaciteitsuitbreiding.

Artikel 2.7.5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor het verlenen van ADL-assistentie in ADL-clusters worden instellingssubsidies verstrekt aan de rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid die ADL-assistentie verleent in een of meer ADL-clusters.

Artikel 2.7.5.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de ADL-assistentie wordt verleend op basis van een schriftelijke overeenkomst tussen de subsidieontvanger en de rechtspersoon die het ADL-cluster beheert.

Artikel 2.7.5.3a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het aantal werkelijk verleende uren ADL-assistentie dient globaal overeen te komen met het aantal geïndiceerde uren. Indien bij een bewoner van een ADL-woning de behoefte aan assistentie de meest recente indicatie structureel overschrijdt met meer dan twee uur, meldt de subsidieontvanger de bewoner binnen drie maanden aan voor herindicatie.

Artikel 2.7.5.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten in ADL-clusters bedraagt voor het jaar 2005 € 53 000 000.

  • 2 Indien het totaalbedrag van de voor subsidie in aanmerking komende aanvragen hoger is dan het subsidieplafond, heeft verdeling van het plafond plaats naar evenredigheid van de bij de subsidieverlening in aanmerking te nemen begrote aantallen te verlenen uren vermenigvuldigd met het door het College zorgverzekeringen vast te stellen uurtarief.

Artikel 2.7.5.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 In afwijking van artikel 1.2.1 bestaat de subsidie uit het product van het door de subsidieontvanger begrote aantal te verlenen uren ADL-assistentie en het door het College zorgverzekeringen vast te stellen tarief per uur.

  • 2 Het bij de subsidieverlening in aanmerking te nemen begrote aantal uren bestaat uit de som van het aantal op jaarbasis te verlenen uren in bestaande clusters ten tijde van de aanvraag, het aantal geraamde geïndiceerde uren voor te verwachten zorgverzwaring in het subsidiejaar en het aantal geraamde geïndiceerde uren in tijdens het subsidiejaar te openen nieuwe clusters.

  • 3 Het in het eerste lid bedoelde tarief per verleend assistentie-uur wordt bepaald op het quotiënt van de vastgestelde subsidie voor het kalenderjaar voorafgaande aan het subsidiejaar, geïndexeerd met het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen index voor lonen en prijzen, en 97,5% van het werkelijk aantal verleende uren in het eerder bedoeld kalenderjaar.

  • 4 Bij de toepassing van het tweede lid van dit artikel is artikel 2.7.3.8, tweede lid, zo veel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.7.5.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.5.1 worden aanvragen van subsidies voor het verlenen van ADL-assistentie in het betreffende subsidiejaar in gebruik te nemen ADL-clusters uiterlijk zes weken voor ingebruikneming van het ADL-cluster ingediend.

Artikel 2.7.5.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze:

    • a in welke clusters ADL-assistentie wordt verleend;

    • b het aantal uren ADL-assistentie dat per bewoner en per cluster wordt verleend; en

    • c het aantal ADL-assistenten dat per cluster werkzaam is.

  • 2 De subsidieontvanger bewaart de in het eerste lid bedoelde gegevens gedurende minimaal vijf jaren.

Paragraaf 2.7.10. Coördinatie vrijwillige thuiszorg en mantelzorg

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.10.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Zorgkantoren komen in aanmerking voor een projectsubsidie die bestemd is voor het verlenen van subsidies voor de ondersteuning van de coördinatie van:

    • a steunpunten mantelzorg;

    • b organisaties vrijwillige thuiszorg;

    • c organisaties met een coördinatiefunctie op het gebied van de vrijwillige terminale zorg, met inbegrip van de zelfstandige hospices, de bijna-thuis-huizen en de intensieve thuiszorg; en

    • d netwerken palliatieve zorg.

Artikel 2.7.10.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit de ondersteuning van de coördinatie van:

  • a zorg in de thuissituatie die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende verzekerde door een of meer leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie tussen hulpverlener en de hulpbehoevende oudere, zieke of gehandicapte verzekerde;

  • b hulp die personen op vrijwillige basis zonder overeengekomen beloning bieden in de vorm van hoofdzakelijk vervangende mantelzorg in de thuissituatie aan hulpbehoevende oudere, zieke of gehandicapte verzekerden;

  • c vorming en instandhouding van netwerken palliatieve zorg ten behoeve van de versterking van de onderlinge samenwerking tussen de bij de palliatieve zorg betrokken organisaties en personen.

Artikel 2.7.10.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend voor bestedingen in de regio van het zorgkantoor.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt ook de besteding door het zorgkantoor in een andere regio in aanmerking genomen, voorzover het zorgkantoor van die andere regio zich schriftelijk jegens het zorgkantoor verplicht heeft de overgehevelde middelen in het subsidiejaar te besteden overeenkomstig deze paragraaf en nadat daarover overleg heeft plaatsgehad met de bij de hulpverlening in de eigen regio betrokken organisaties of personen. Besteding in een andere regio is slechts mogelijk na toestemming van het College zorgverzekeringen. Het College zorgverzekeringen kan voorwaarden aan de toestemming verbinden.

Artikel 2.7.10.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie aan het zorgkantoor voor de ondersteuning van de coördinatie van vrijwillige thuiszorg wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a over de opzet van een te starten project gericht op de coördinatie van vrijwillige thuiszorg heeft vooraf overleg plaatsgehad tussen het zorgkantoor en de in de regio werkzame vrijwillige thuiszorgorganisaties; en

    • b de lokale (of interlokaal samenwerkende) overheid is door het zorgkantoor geïnformeerd over een te starten project.

  • 2 Subsidie aan het zorgkantoor voor de ondersteuning van mantelzorg wordt slechts verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a over de opzet van een te starten project gericht op de ondersteuning van mantelzorg heeft vooraf overleg plaatsgehad tussen het zorgkantoor en de in de regio werkzame organisaties voor mantelzorg; en

    • b de lokale of interlokaal samenwerkende overheid is door het zorgkantoor geïnformeerd over een te starten project.

  • 3 Subsidie aan het zorgkantoor voor de ondersteuning van de coördinatie van de netwerken palliatieve zorg wordt slechts verleend indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    • a over de opzet van een te starten project gericht op de coördinatie van activiteiten in het kader van netwerken palliatieve zorg heeft vooraf overleg plaatsgehad tussen het zorgkantoor en andere in de regio werkzame netwerkcoördinatoren;

    • b de lokale of interlokaal samenwerkende overheid is door het zorgkantoor geïnformeerd over een te starten project;

    • c aan de netwerken palliatieve zorg nemen instellingen en organisaties van professionele zorgverleners deel; en

    • d met organisaties van patiënten, vrijwilligers en zorgverzekeraars wordt regelmatig overleg gepleegd.

Artikel 2.7.10.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de in artikel 2.7.10.1, eerste lid, bedoelde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 32 894 505.

Artikel 2.7.10.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De maximale subsidies voor het jaar 2005 worden berekend overeenkomstig de maximale subsidies die het College voor zorgverzekeringen verleende voor de gesubsidieerde activiteiten in het jaar 2004.

Artikel 2.7.10.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.1 worden:

    • a de kosten van de organisaties met een coördinatiefunctie op het gebied van terminale zorg tot maximaal 30,14% van het in artikel 2.7.10.6 vermelde bedrag in aanmerking genomen;

    • b de kosten van de organisaties die zich richten op de ondersteuning van de coördinatie van vrijwillige thuiszorg en mantelzorg tot maximaal 62,30% van het in artikel 2.7.10.6 vermelde bedrag in aanmerking genomen;

    • c de kosten van netwerkvorming voor palliatieve zorg door middel van het benoemen van netwerkcoördinatoren tot maximaal 7,56% van het in artikel 2.7.10.6 vermelde bedrag in aanmerking genomen.

  • 2 Het percentage bedoeld in het eerste lid, onder a, kan door het zorgkantoor in overleg met de in de regio werkzame, direct betrokken organisaties met een coördinatiefunctie op het gebied van terminale zorg, de organisaties die zich richten op de ondersteuning van de coördinatie van mantelzorg en de organisaties die zich richten op de ondersteuning van de coördinatie van vrijwillige thuiszorg worden gewijzigd.

  • 3 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, onder b, kan door het zorgkantoor in overleg met de in de regio werkzame, direct betrokken organisaties die zich richten op de ondersteuning van de coördinatie van vrijwillige thuiszorg en mantelzorg en de overige in de regio werkzame organisaties voor vrijwillige thuiszorg worden gewijzigd.

  • 4 Het percentage, bedoeld in het eerste lid, onder c, kan door het zorgkantoor in overleg met de in de regio werkzame, direct betrokken instellingen en organisaties die zich richten op het bieden van palliatieve zorg en de overige in de regio werkzame organisaties voor vrijwillige thuiszorg worden gewijzigd.

Artikel 2.7.10.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.1 worden slechts de volgende lasten bij het verlenen van subsidie in aanmerking genomen:

    • a salariskosten van de coördinatiefunctie;

    • b premies voor verzekering van wettelijke aansprakelijkheid van vrijwilligers en van bij de mantelzorg betrokken hulpverleners binnen de uitoefening van hun werkzaamheden, voorzover noodzakelijk;

    • c reiskosten van vrijwilligers en van bij de mantelzorg betrokken hulpverleners tot maximaal de forfaitaire vrijstelling voor dergelijke vergoedingen ingevolge de belastingwetgeving;

    • d kosten voor de werving en training van vrijwilligers en van bij de mantelzorg te betrekken hulpverleners; en

    • e kosten van overige mantelzorgondersteunende activiteiten en algemene kantoorkosten ten behoeve van de coördinatie- en ondersteuningsfunctie.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.1 worden bij het verlenen van subsidie niet in aanmerking genomen uitgaven die hoger zijn dan die welke voortvloeien uit de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten.

Artikel 2.7.10.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.6.1 gaat de aanvraag niet vergezeld van de begroting en het projectplan.

Paragraaf 2.7.12. Hypercholestrolemie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.12.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor te verrichten werkzaamheden voor het familieonderzoek naar hypercholesterolemie en de betaling van de aanvullende DNA-verrichtingen op verzamelde bloedmonsters en lipidenprofielmeting wordt een projectsubsidie verleend aan de Stichting Opsporing Erfelijke Hypercholesterolemie.

Artikel 2.7.12.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De gesubsidieerde activiteiten voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a zij worden uitgevoerd overeenkomstig de bij de Ziekenfondsraad in oktober 1995 ingediende opzet; en

  • b de subsidieontvanger draagt zorg voor een goede uitvoering van de activiteiten.

Artikel 2.7.12.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 2 658 934.

Artikel 2.7.12.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.3.1 wordt bij het verlenen van subsidie per aanvullende DNA-verrichting een bedrag van maximaal € 92 in aanmerking genomen.

Artikel 2.7.12.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de voorwaarde dat de uitnodigingsgegevens en uitslaggegevens ten behoeve van de proces- en effectevaluatie worden vastgelegd met inachtneming van de voorschriften van het College zorgverzekeringen.

Paragraaf 2.7.13. Bevolkingsonderzoek naar baarmoederhaldkanker

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.13.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

screeningsorganisatie:

een rechtspersoon aan wie voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker vergunning is verleend krachtens de Wet op het bevolkingsonderzoek;

onderzoek:

het in het kader van het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker afnemen van celmateriaal van de vrouw door een huisarts en beoordeling ervan door een patholoog.

Artikel 2.7.13.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de uitvoering van onderzoeken worden instellingssubsidies verleend aan screeningsorganisaties.

Artikel 2.7.13.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a de verhouding tussen de bij de uitvoering van het bevolkingsonderzoek betrokken partijen is geregeld in een samenwerkingsovereenkomst, waarin zijn opgenomen de afbakening van het werkgebied, de organisatorische vormgeving en de daarbij behorende financiële afspraken;

  • b gehandeld wordt overeenkomstig de door de Ziekenfondsraad in 1993 vastgestelde Uitgangspunten herstructurering bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker, de standaard van het Nederlands Huisartsen Genootschap en de praktijkrichtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Pathologie en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie dan wel de door het College zorgverzekeringen daarvoor in de plaats te stellen kwaliteitseisen voor het bevolkingsonderzoek naar baarmoederhalskanker;

  • c de uitnodigingsgegevens en uitslaggegevens worden ten behoeve van de proces- en effectevaluatie vastgelegd met inachtneming van de voorschriften van het College zorgverzekeringen; en

  • d geen betalingen worden gevraagd van deelnemende vrouwen voor het onderzoek.

Artikel 2.7.13.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De maximale subsidie is gelijk aan het aantal eerste onderzoeken vermenigvuldigd met een bedrag van € 47,68 en het aantal herhaalonderzoeken vermenigvuldigd met een bedrag van € 30,50.

Artikel 2.7.13.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de toepassing van artikel 1.8.7, eerste lid, worden slechts de volgende uitgaven van de subsidieontvanger als bestedingen aangemerkt:

  • a kosten van onderzoeken op uitnodiging van de subsidieontvanger in overeenstemming met de door het College tarieven gezondheidszorg goedgekeurde of vastgestelde tarieven onderscheidenlijk maximumtarieven;

  • b kosten van het uitnodigen van de voor het bevolkingsonderzoek in aanmerking komende vrouwen;

  • c kosten van organisatie en proces- en effectevaluatie.

Artikel 2.7.13.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.7 worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 2.7.15. Bevolkingsonderzoek naar borstkanker

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.15.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek naar borstkanker wordt aan de navolgende stichtingen, waarvan de werkgebieden overeenstemmen met die van de Integrale Kankercentra, een instellingssubsidie verleend.

  • a Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Noord-Nederland te Groningen;

  • b Stichting Vroege Opsporing Borstkanker te Enschede;

  • c Stichting Kankerpreventie IKA te Amsterdam;

  • d Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker West-Nederland te Leiden;

  • e Stichting Preventicon te Utrecht;

  • f Stichting Vroege Opsporing Kanker Oost-Nederland te Nijmegen;

  • g Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuidwest-Nederland te Rotterdam;

  • h Stichting Bevolkingsonderzoek Borstkanker Zuid te 's Hertogenbosch;

  • i Stichting Kankerpreventie en -screening Limburg te Maastricht.

Artikel 2.7.15.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt slechts verleend voor het onderzoek naar borstkanker dat wordt uitgevoerd bij vrouwen in de leeftijdsgroep 50 tot en met 75 jaar.

Artikel 2.7.15.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt slechts verleend, indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a de subsidieontvanger handelt bij de uitvoering van het bevolkingsonderzoek in overeenstemming met de Regeling taken en verantwoordelijkheden bevolkingsonderzoek borstkanker van 17 december 1998 van de Ziekenfondsraad;

  • b van de deelnemende vrouwen wordt geen betaling gevraagd voor het onderzoek.

Artikel 2.7.15.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De maximale subsidie wordt berekend overeenkomstig de volgende formule:

(A x B) + C + D + E

waarbij wordt verstaan onder:

A: het aantal onderzoeken dat de subsidieontvanger in het subsidiejaar uitvoert;

B: een vergoeding per onderzoek ten bedrage van € 47,68 waarvan maximaal € 6,39 is bestemd voor de honorering van de radiologen voor werkzaamheden ten behoeve van het bevolkingsonderzoek en waarvan € 0,44 is bestemd voor automatisering ten behoeve van het bevolkingsonderzoek;

C: een toeslag of correctie voor de regiogrootte, die als volgt wordt berekend:

(F - A) x (

G

)

F

D: een toeslag voor de start- en aanloopkosten van extra screeningseenheden van maximaal € 24 093,41, indien:

  • a. de extra screeningseenheden naar het oordeel van het College zorgverzekeringen noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bevolkingsonderzoek; en

  • b. de subsidie zonder deze toeslag voor start- en afloopkosten ontoereikend is om alle kosten te dekken;

E: een toeslag tot een maximum van € 21 492,93 voor de financiering van een assistent-projectleider, indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

  • a. de subsidieontvanger verricht in het subsidiejaar meer dan 100.000 onderzoeken; en

  • b. de subsidie is zonder deze toeslag voor de assistent-projectleider niet toereikend om de extra kosten te dekken;

F: het gemiddeld aantal onderzoeken per screeningsorganisatie, bepaald op basis van het voor het subsidiejaar landelijk aantal te realiseren onderzoeken door alle centra, gedeeld door het aantal screeningsorganisaties;

G. het bedrag van de genormeerde kosten van het regionaal verband dat bij de subsidiëring van het jaar voorafgaande aan het subsidiejaar in aanmerking is genomen.

Artikel 2.7.15.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze de persoonlijke gegevens van de vrouwen van de doelgroep die voor de tweejaarlijkse deelname aan het bevolkingsonderzoek naar borstkanker worden uitgenodigd en de uitslagen van de bij hen verrichte onderzoeken.

  • 2 De subsidieontvanger verstrekt met gebruikmaking van het “Tabellenboek” gegevens voor de jaarlijkse effectevaluatie aan het Landelijk Team voor bevolkingsonderzoek naar Borstkanker binnen de door dit team gestelde termijn.

  • 3 De subsidieontvanger bewaart de gegevens, bedoelde in het eerste lid, gedurende minimaal tien jaren.

Artikel 2.7.15.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.7 worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Paragraaf 2.7.16. Pre- en postnatale preventie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.16.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de uitvoering van het nationaal programma pre- en postnatale preventie bij zwangeren en pasgeborenen worden projectsubsidies verleend.

Artikel 2.7.16.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit:

    • a. bloedonderzoek bij zwangere vrouwen, uitgevoerd rondom de twaalfde week van de zwangerschap, naar ABO bloedgroep, rhesus-D-factor, irregulaire erytrocytenantistoffen, hepatitis B surface antigen, HIV antistoffen en lues;

    • b. de confirmatie en nadere typering door de laboratoria van opgespoorde lues, HIV antistoffen en hepatitis B surface antigen;

    • c. bloedonderzoek door Sanquin Diagnostiek of het Bijzonder Instituut voor Bloedgroepen Onderzoek bij positief bevonden IEA screening rondom de twaalfde week, betreffende:

      • bevestiging van positieve screeningsresultaat irregulaire erytrocytenantistoffen en nadere specificering van antistoffen met het bloed van de moeder, en

      • fenotypering met het bloed van de biologische aanstaande vader;

    • d. bloedonderzoek door Sanquin Diagnostiek en Bijzonder Instituut voor Bloedgroepen Onderzoek in de dertigste week van de zwangerschap van de rhesus-D negatieve zwangere vrouw betreffende:

      • bloedgroep en rhesus-D-antigeen,

      • de aanwezigheid van antistoffen tegen het rhesus-D-antigeen;

    • e. laboratoriumonderzoek van het navelstrengbloed van de pasgeborene van de rhesus-D-negatieve moeder op bloedgroep en rhesus-D-antigeen;

    • f. anti-rhesus-D-immunoglobuline in de dosering van 1000 I.E. voor rhesus-D-negatieve zwangere vrouwen zonder levend kind rond de dertigste week van de zwangerschap en na bevalling van een Rhesus-D-positief kind en bij de overige medische indicaties;

    • g. anti-rhesus-D-immunoglobuline in de dosering van 375 I.E. voor toediening na abortus en de overige medische indicaties van de tiende tot en met twintigste week van de zwangerschap voor een rhesus-D-negatieve zwangere vrouw;

    • h. passieve immunisatie na de geboorte door toediening van hepatitis B immunoglobuline (Hblg) 150 IE aan pasgeborenen, waarvan de moeder drager is van het hepatitis B virus;

    • i. actieve immunisatie na de geboorte op dag 0 met eerste dosis vaccin +HBVAX-DNA 5µg of Engerix-B 10 µg (kinddosis).

  • 2 Voor de anti-rhesus-D-immunoglobuline 1000 IE geldt een maximum tarief van € 57,24 per stuk.

Artikel 2.7.16.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie uit de lasten, berekend volgens artikel 2.7.16.5, met dien verstande dat de lasten, bedoeld in artikel 2.7.16.5, eerste lid, onder a en b, in aanmerking komen tot het door het College zorgverzekeringen bij de subsidieverlening vastgestelde maximum.

Artikel 2.7.16.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Bij het verlenen van subsidie worden in aanmerking genomen de kosten van:

    • a personeel, materiaal en huisvesting, nodig voor coördinatie van en toezicht op de uitvoering van het nationale programma pre- en postnatale preventie;

    • b hard- en software voor de registratie van zwangeren en pasgeborenen in het kader van het nationale programma pre- en postnatale preventie;

    • c De kosten verbonden aan de uitvoering van de activiteiten bedoeld in artikel 2.7.16.3.

Artikel 2.7.16.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert met in achtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens de persoonlijke gegevens en de uitslagen van de bloedonderzoeken van de zwangere vrouwen en het eventuele vervolg als gevolg van positieve bloedtesten op lues, hepatitis B en hiv, alsmede de gegevens van de vervolgonderzoeken van de rhesus negatieve vrouwen.

  • 2 De subsidieontvanger ziet er op toe dat de uitvoerende organisatie zorgvuldig en compleet registratie verricht.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt de gegevens voor de kosteneffectiviteitstudies genoemd met de naam OPZI uitgevoerd door Sanquin Diagnostiek in samenwerking met het Academisch Medisch Centrum te Amsterdam.

  • 4 De subsidieontvanger verstrekt de gegevens voor de procesevaluatie uitgevoerd door TNO-PG te Leiden.

  • 5 De subsidieontvanger verstrekt desgewenst gegevens voor de evaluatie van de hiv-screening aan een nog nader te bepalen en door het CVZ bekend te maken onderzoeksinstituut.

  • 6 De subsidieontvanger bewaart de elektronisch opgeslagen gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende minimaal tien jaren.

Paragraaf 2.17.18. Referentiecentrum voor weefseltypering

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.18.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor het functioneren als referentie-laboratorium voor weefseltypering wordt een projectsubsidie verleend aan de Stichting Nationaal Referentiecentrum voor Histocomptabiliteitsonderzoek te Leiden.

Artikel 2.7.18.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit alle activiteiten van de subsidieontvanger die voortvloeien uit het functioneren als referentiecentrum voor weefseltypering.

Artikel 2.7.18.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 319 723.

Paragraaf 2.7.19. Abortusklinieken

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.19.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de exploitatie van de navolgende abortusklinieken kan een instellingssubsidie worden verleend aan de daarbij vermelde rechtspersonen:

  • a. Stimezo Alkmaar te Alkmaar, Stichting Stimezo Alkmaar;

  • b. MR'70 (Stimezo) te Amsterdam, Stichting MR'70;

  • c. dr. Frans Wong Kliniek te Amsterdam, Stichting dr. Frans Wong;

  • d. Mildredhuis (Stimezo) te Arnhem, Stichting Mildredhuis Stichting voor Zwangerschapsonderbreking;

  • e. Preterm Kliniek te Den Haag, Stichting Polikliniek voor Zwangerschapsonderbreking;

  • f. Stimezo Den Haag te Den Haag, Stichting Stimezo 's Gravenhage;

  • g. Stimezo Eindhoven te Eindhoven, Stichting voor hulpverlening bij zwangerschapsonderbreking Eindhoven e.o;

  • h. Emma Kliniek te Enschede, Stichting ter bevordering van medisch verantwoorde zwangerschapsafbreking Enschede en omstreken;

  • i. Stimezo Zeeland te Goes, Stichting Medisch Verantwoorde Zwangerschapsonderbreking Zeeland.

  • j. Stimezo Groningen te Groningen, Stichting Medisch Centrum voor Geboorteregeling Stimezo Groningen;

  • k. Beahuis te Heemstede, Stichting Hulpverlening Zwangerschapsonderbreking Noord-Holland `STIZO';

  • l. Saav (Stimezo) te Leiden, Stichting tot Abortushulpverlening ten behoeve van A.W.B.Z. gerechtigde vrouwen;

  • m. Bourgognekliniek (Stimezo) te Maastricht, Stichting Bourgognekliniek;

  • n. Dr. W.F. Stormkliniek (Stimezo) te Rotterdam, Stichting voor medische verantwoorde zwangerschapsonderbreking Stimezo;

  • o. Vrelinghuis te Utrecht, Stichting voor Hulpverlening bij Zwangerschapsonderbreking Utrecht en omgeving;

  • p. Stimezo Zwolle te Zwolle, Stichting Stimezo Zwolle.

Artikel 2.7.19.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit zwangerschapsafbrekingen in de zin van artikel 1, tweede lid, van de Wet afbreking zwangerschap, overtijdbehandelingen en de aan beide behandelingsvormen verbonden nazorg ten behoeve van verzekerden, voor zover deze hulp onder verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger en met personeel in dienst van de subsidieontvanger plaats vindt in diens abortuskliniek.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het College zorgverzekeringen onder door hem te stellen voorwaarden de subsidieontvanger toestemming verlenen werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de exploitatie van de abortuskliniek, door derden ten laste van de subsidiegelden te doen uitvoeren.

Artikel 2.7.19.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat geen betalingen van verzekerden worden gevraagd voor de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 2.7.19.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Bij de subsidieverstrekking worden slechts de volgende lasten in aanmerking genomen:

  • a. de personeelslasten en materiële lasten, die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg;

  • b. de kapitaalslasten met in acht-neming van de volgende voorwaarden;

    • afschrijvingslasten worden berekend met toepassing van de beleidsregels inzake afschrijvingen bij abortusklinieken van het College tarieven gezondheidszorg,

    • rentelasten worden slechts in aanmerking genomen, indien zij betrekking hebben op benodigd vreemd vermogen,

    • ingeval vreemd vermogen is aangetrokken in de vorm van annuïteiten, wordt als rente in aanmerking genomen het bedrag van de annuïteit, verminderd met de berekende rechtlijnige aflossing,

    • indien de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen, installaties of inventaris en de verhuurder een rechtspersoon is die zich ten doel stelt of mede ten doel stelt de ondersteuning van de subsidieontvanger, zullen aan huur ten hoogste in aanmerking worden genomen de eigenaarslasten, berekenend volgens het eerste, tweede en derde lid,

    • in andere gevallen waarin de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen, installaties of inventaris zal aan huur in aanmerking worden genomen het door een huuradviescommissie recentelijk geadviseerd huurbedrag voor het betreffende pand, dan wel, indien een dergelijk advies niet beschikbaar is of indien in het pand nieuwe investeringen gepleegd worden om het geschikt te maken aan zijn nieuwe bestemming, de huur die wordt vastgesteld door drie makelaars, één aan te wijzen door de huurder, één aan te wijzen door de verhuurder en één aan te wijzen door beide voornoemde makelaars;

    • bij overname door een andere rechtspersoon of verandering van rechtsvorm worden dezelfde grondslagen gehanteerd, waarbij een overname voor de beoordeling van de kapitaalslasten geen wijziging met zich brengt.

Artikel 2.7.19.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Indien de subsidieontvanger tevens zwangerschapsafbrekingen, overtijdsbehandelingen en nazorg verricht die niet voor subsidiëring in aanmerking komen, worden de volgens artikel 2.7.19.4 in aanmerking te nemen lasten, na aftrek van de vaste opslagen bedoeld in artikel 2.7.19.6, onder b, c, en d, naar rato van het aantal behandelingen van verzekerden respectievelijk niet-verzekerden berekend.

Artikel 2.7.19.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.2.1 wordt de maximale subsidie als volgt berekend:

  • a. voor de eerste duizend zwangerschapsafbrekingen een bedrag van € 358 per behandeling en voor elke volgende behandeling een bedrag van € 216;

  • b. voor tweede trimesterbehandelingen een opslag van € 153 per behandeling;

  • c. Voor eerste en tweede trimesterbehandelingen onder narcose een opslag van € 93 per behandeling bij een sedatiescore van vier of vijf overeenkomstig de door het centraal begeleidingsorgaan voor de Intercollegiale Toetsing vastgelegde consensus `Sedatie en/of analgesie door niet anesthesiologen', indien de begeleiding in handen is van een tweede arts die daartoe bevoegd en bekwaam is;

  • d. voor behandelingen met prostaglandine naast de opslag, vermeld onder c, een extra opslag van € 277 per behandeling;

  • e. een toeslag voor huisvestingskosten, te berekenen als volgt:

    • ingeval van eigendom de afschrijvingen op het gebouw met de vaste installaties en een bedrag voor onderhoud ter hoogte van 1% van de stichtingskosten,

    • ingeval de subsidieontvanger geen eigenaar is van de gebouwen het huurbedrag, exclusief de servicekosten en de afschrijvingen op vaste installaties en verbouwingen, voor zover deze niet zijn begrepen in het huurbedrag,

    • de rente van geldleningen die rechtstreeks verband houden met de financiering van de huisvesting of, ingeval financiering plaatsvindt met eigen vermogen, de rentevergoeding volgens artikel 2.7.19.8;

  • f. een toeslag voor overige kapitaalslasten van € 21 334, indien het totale aantal behandelingen minder dan 1500 is en een toeslag van € 26 170, indien het totale aantal behandelingen 1500 of meer bedraagt;

  • g. een opslag per consult dat geen behandeling tot gevolg heeft van € 35.

Artikel 2.7.19.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.7 worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 2.7.19.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Uitsluitend ten behoeve van de berekening van de maximaal in aanmerking te nemen huisvestingslasten, bedoeld in artikel 2.7.19.6, onder e, wordt voor de beschikbaarstelling van eigen vermogen een rentevergoeding berekend. Hiervoor wordt het normrente kort vreemd vermogen gehanteerd volgens de beleidsregels voor abortusklinieken van het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel 2.7.19.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Onverminderd artikel 1.5.1 zendt de subsidieontvanger de begroting per gelijke post aan het College tarieven gezondheidszorg.

  • 2 In afwijking van 1.5.1 gaat de aanvraag niet vergezeld van een activiteitenplan.

Artikel 2.7.19.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Onverminderd artikel 1.8.14 ver-strekt de subsidieontvanger alle bescheiden en inlichtingen aan het College tarieven gezondheidszorg.

  • 2 Het College zorgverzekeringen is bevoegd alle informatie met betrekking tot de subsidiëring ter beschikking te stellen aan het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel 2.7.19.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Met betrekking tot uitgaven waarin deze paragraaf niet voorziet, wordt gehandeld overeenkomstig de beleidsregels voor abortusklinieken van het College tarieven gezondheidszorg.

Artikel 2.7.19.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen vindt geen wijziging plaats in de aard, omvang en plaats van de huisvesting van de abortuskliniek.

Artikel 2.7.19.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Op een aanvraag voor nieuwbouw of verbouw van een abortuskliniek zijn de beleidsregels ‘Bouwvoorschriften College zorgverzekeringen abortusklinieken’ van toepassing.

  • 2 De subsidieontvanger dient bij het College zorgverzekeringen de volledige aanvraag in uiterlijk 26 weken vóór aanvang van de voorziene nieuwbouw of verbouw, waarop het College zorgverzekeringen een beslissing neemt.

  • 3 De aanvraag moet vergezeld gaan van een bouwplan, een onderbouwing van de bouwwerkzaamheden, bouwtekeningen van de bestaande en nieuwe situatie en een open begroting van het investeringsbedrag.

Paragraaf 2.7.20. Subsidiëring gezondheidscentra

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.20.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

gezondheidscentrum:

een door een instelling beheerd samenwerkingsverband, waar vanuit een gemeenschappelijke huisvesting integrale eerstelijnszorg wordt verleend door ten minste twee huisartsen, twee wijkverpleegkundigen, één maatschappelijk werkende en zo mogelijk vertegenwoordigers van andere disciplines in de eerste lijn;

samenwerkingsovereenkomst:

een schriftelijke overeenkomst, regelende de onderlinge verhouding tussen de bij een gezondheidscentrum betrokkenen;

aanloopfase:

een periode van maximaal 5 jaar, te rekenen vanaf de aanvang van de exploitatie van een gezondheidscentrum, waarbinnen een zodanige groei moet worden gerealiseerd, dat met inachtneming van de subsidiemogelijkheden ingevolge deze paragraaf een sluitende exploitatie wordt verkregen.

Artikel 2.7.20.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum wordt een instellingssubsidie verleend indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:

    • a er is een samenwerkingsovereenkomst waarin zijn opgenomen de doelstelling, de wijze van samenwerking, de werkcontacten, de organisatorische vormgeving en de afspraken over de financiering;

    • b de instelling beheert zonder winstoogmerk het gezondheidscentrum en maakt aannemelijk dat er uitzicht bestaat op continuïteit van het gezondheidscentrum;

    • c de instelling die het gezondheidscentrum beheert, sluit een overeenkomst met het plaatselijke ziekenfonds, die een regeling bevat inzake de uitoefening door het ziekenfonds van controle op het functioneren van het gezondheidscentrum en het financieel beheer;

    • d de praktijkomvang per aan het gezondheidscentrum deelnemende huisarts bedraagt minimaal 800 personen;

    • e de in het gezondheidscentrum werkzame hulpverleners en medewerkers hebben geen zetel in het bestuur van de instelling die het gezondheidscentrum beheert en kunnen ook anderszins niet een overwegende invloed uitoefenen op de besluitvorming in dat bestuur;

    • f de bij het gezondheidscentrum betrokken uitvoeringsorganen hebben geen overwegende invloed op de besluitvorming in het bestuur van de instelling die het gezondheidscentrum beheert;

    • g de mogelijkheid tot participatie van cliënten van het gezondheidscentrum in het bestuur van de instelling die het gezondheidscentrum beheert, is geregeld;

    • h de overeenkomst tussen het gezondheidscentrum en de daarin werkzame hulpverlener bevat:

      • 1°. een concurrentiebeding, waarin is bepaald dat de hulpverlener, na beëindiging van zijn werkzaamheden voor het gezondheidscentrum, gedurende een periode van ten minste vijf jaren niet binnen een afstand van ten minste vijf kilometer te rekenen vanaf de grens van het werkgebied van het gezondheidscentrum praktijk uitoefent;

      • 2°. het beding dat zonder schriftelijke toestemming van de instelling die het gezondheidscentrum beheert, geen gehonoreerde nevenwerkzaamheden worden verricht;

      • 3°. het beding dat de hulpverlener handelt overeenkomstig deze regeling en daaruit voortvloeiende voorschriften en aanwijzingen;

    • i bij deelname door verschillende vrijgevestigde hulpverleners van eenzelfde discipline werken deze hulpverleners onderling samen in één maatschap, waarbij de gemeenschappelijke praktijkvoering en de onderlinge arbeidsverhouding zijn geregeld;

    • j de instelling die het gezondheidscentrum beheert, legt een verklaring over waarin zij zich tegenover het College zorgverzekeringen verplicht om:

      • 1°. in geval van afsplitsing van een gezondheidscentrum dat tot zijn exploitatie behoort, de resterende opbrengst aan het College zorgverzekeringen af te dragen ten gunste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten tot het totaal van de ten laste van dat fonds ten behoeve van het gezondheidscentrum over de laatste vijf kalenderjaren ontvangen subsidies, te rekenen vanaf het vijfde kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van afsplitsing;

      • 2°. in geval van liquidatie van het gezondheidscentrum het eventuele batige saldo aan het College zorgverzekeringen af te dragen ten gunste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten tot het totaal van de ten laste van dat fonds ten behoeve van het gezondheidscentrum over de laatste vijf kalenderjaren, voorafgaande aan het jaar waarin tot liquidatie wordt besloten, alsmede over dat jaar ontvangen subsidies.

  • 2 Voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum, dat in het subsidiejaar niet meer in de aanloopfase verkeert en waaraan in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet subsidie is verleend, wordt een instellingssubsidie verleend overeenkomstig artikel 2.7.20.9.

  • 3 Voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een in de aanloopfase verkerend gezondheidscentrum dat op grond van het Besluit subsidiëring gezondheidscentra is toegelaten en waaraan in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar op grond van artikel 1p van de Ziekenfondswet subsidie is verleend, wordt een instellingssubsidie verleend overeenkomstig artikel 2.7.20.10.

  • 4 Voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum, anders dan bedoeld in het tweede of derde lid, wordt een instellingssubsidie verleend overeenkomstig artikel 2.7.20.11 tot en met 2.7.20.13.

  • 5 Indien een instelling verschillende gezondheidscentra beheert die niet in de aanloopfase verkeren, worden deze gezondheidscentra voor de toepassing van deze paragraaf aangemerkt als één gezondheidscentrum.

Artikel 2.7.20.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien een of meer andere vormen van zorgverlening door de instelling die een gezondheidscentrum beheert, worden geëxploiteerd, wordt geen subsidie verleend als het exploitatiesaldo van de instelling die het gezondheidscentrum beheert, vermeerderd met het bedrag van de egalisatiereserve van het centrum alsmede met het exploitatieoverschot bij de overige vormen van zorgverlening, in het jaar waarop het subsidieverzoek betrekking heeft, positief is en 10% of meer bedraagt van de kosten van het centrum van dat jaar.

  • 2 Geen subsidie wordt verleend voor extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband in een gezondheidcentrum waarvoor op grond van paragraaf 2.7.21 subsidie wordt verleend voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg.

Artikel 2.7.20.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de subsidiëring van extra kosten van integrale eerstelijnszorg door:

  • a. gezondheidscentra als bedoeld in artikel 2.7.20.2, tweede of derde lid, bedraagt voor het jaar 2005 € 22 500 000;

  • b. gezondheidscentra als bedoeld in artikel 2.7.20.2, vierde lid, bedraagt voor het jaar 2005 € 8.172.033;

  • c. voor gezondheidscentra als bedoeld in onderdeel a en b wordt voor arbeidsmarktbeleid een bedrag van € 499 452 gereserveerd.

Artikel 2.7.20.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    honoreringsregeling:

    de landelijke regeling, inhoudende door het College tarieven gezondheidszorg goedgekeurde of vastgestelde tarieven voor hulp in het kader van de ziekenfondsverzekering;

    norminkomen:

    het bedrag dat het College tarieven gezondheidszorg op grond van zijn inkomensbeleidsregels voor de desbetreffende categorie hulpverleners in de gezondheidszorg vaststelt.

  • 2 Voor de toepassing van artikel 1.8.7 worden, uitgaande van de door het College tarieven gezondheidszorg als zodanig voor de verleende hulp goedgekeurde of vastgestelde tarieven van de disciplines huisartsgeneeskunde, fysiotherapie, verloskunde en farmacie, voorzover deze in het gezondheidscentrum gedurende het subsidiejaar aangeboden worden, de volgende lasten in aanmerking genomen:

    • a de personeelskosten;

    • b de personeelskosten voor de coördinatie, administratie en interieurverzorging;

    • c een toeslag voor samenwerkingstijd indien geen sprake is van een dienstverband, berekend met inachtneming van het vierde tot en met het zevende lid;

    • d de huisvestingskosten, waarbij met betrekking tot de kosten van rente en afschrijvingen de door het College tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregels worden gehanteerd;

    • e de praktijkkosten, waarbij met betrekking tot de kosten de door het College tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregels worden gehanteerd;

    • f de organisatiekosten, waarbij met betrekking tot de kosten de door het College tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregels worden gehanteerd;

    • g de financieringskosten, waarbij met betrekking tot de kosten de door het College tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregels worden gehanteerd.

  • 3 Voor de toepassing van artikel 1.8.7 worden de volgende lasten niet in aanmerking genomen:

    • a uitgaven die hoger zijn dan die welke voortvloeien uit de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten;

    • b kosten, verbandhoudende met overname van praktijken, schadeloosstelling bij uittreding of ontslag, overeenkomstig beleidsregels van het College tarieven gezondheidszorg;

    • c lasten die op enigerlei andere wijze voor vergoeding in aanmerking komen;

  • 4 Voor de berekening van de toeslag voor samenwerkingstijd worden de formaties van de navolgende in het kader van de ziekenfondsverzekering gehonoreerde disciplines in aanmerking genomen en als volgt vastgesteld:

    • a voor huisartsen:

      het totaal aantal ziekenfonds- en particuliere patiënten wordt gedeeld door 2000, waarbij het aantal particuliere patiënten wordt bepaald aan de hand van de formule:

      (A + B) x 2.350

      C x D

      waarbij wordt verstaan onder:

      A: opbrengst particuliere patiënten;

      B: overige uit op de gezondheidszorg gerichte werkzaamheden verkregen neveninkomsten, met uitzondering van baten uit de in het kader van de AWBZ gesubsidieerde influenzavaccinaties, de cervixscreening en intensieve thuiszorg;

      C: het aantal consulteenheden bij een praktijkomvang volgens de rekennorm van de honoreringsregeling;

      D: consulttarief particuliere patiënten;

    • b voor fysiotherapeuten: de totale omzet van de fysiotherapeuten wordt gedeeld door de normomzet ingevolge de honoreringsregeling onder aftrek van 10% voor extra tijdsinvestering;

    • c voor verloskundigen: de totale omzet van de verloskundigen wordt gedeeld door de normomzet ingevolge de honoreringsregeling onder aftrek van 10% voor extra tijdsinvestering;

    • d voor apothekers:

      omzet van de apotheek - inkoopkosten van de omzet

      0,85 x (norminkomen + praktijkkostenverg. ingevolge de honoreringsregeling)

  • 5 De formatie van een discipline wordt bepaald door het tijdsbeslag dat in relatie tot een volledige werktijd volgens de van toepassing zijnde honoreringsregeling is gemoeid met de beroepsuitoefening in het gezondheidscentrum. Andere werkzaamheden dan die rechtstreeks samenhangen met de beroepsuitoefening, blijven bij de bepaling van het tijdsbeslag buiten beschouwing. Per hulpverlener wordt maximaal één formatieplaats in aanmerking genomen.

  • 6 De toeslag voor samenwerkingstijd is gelijk aan:

    • a voor huisartsen: het verschil tussen de totale vergoedingen voor nettohonorering, pensioenpremie en praktijkassistentie bij een praktijkomvang volgens de rekennorm van de honoreringsregeling en de hiervoor ontvangen vergoedingen bij een praktijkomvang als berekend volgens het vierde lid;

    • b voor fysiotherapeuten: het verschil tussen de totale vergoedingen voor nettohonorering en pensioenpremie bij een normpraktijkomvang krachtens de honoreringsregeling en de ontvangen vergoedingen bij een praktijkomvang als berekend volgens het vierde lid;

    • c voor verloskundigen: het verschil tussen de totale vergoedingen voor nettohonorering en pensioenpremie bij een normpraktijkomvang krachtens de honoreringsregeling en de ontvangen vergoedingen bij een praktijk-omvang als berekend volgens het vierde lid;

    • d voor apothekers: 15% van het norminkomen bij een praktijkomvang als berekend volgens het vierde lid.

  • 7 In afwijking van het vierde, vijfde en zesde lid wordt een toeslag voor samenwerkingstijd niet verleend, indien de praktijkomvang van de hulpverleners van de verschillende disciplines in overeenstemming is met de voor de honoreringsregelingen geldende rekennormen, dan wel deze te boven gaat.

Artikel 2.7.20.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de toepassing van artikel 1.8.7 worden als baten van het gezondheidscentrum aangemerkt alle baten die betrekking hebben op de activiteiten van het centrum, met dien verstande dat:

  • a het saldo van de van deelnemende vrijgevestigde hulpverleners te ontvangen vergoedingen voor praktijkkosten en door hen aan het gezondheidscentrum in rekening te brengen werkelijk te maken kosten en de inkomsten uit de in artikel 2.7.20.2, onder h, onder 2°, bedoelde toegestane nevenwerkzaamheden, die verband houden met de beroepsuitoefening in het gezondheidscentrum, als baten van het gezondheidscentrum wordt aangemerkt;

  • b voor de verleende hulp minimaal wordt uitgegaan van de door het College tarieven gezondheidszorg goedgekeurde of vastgestelde tarieven;

  • c voor de vaststelling van de vergoedingen uit de particuliere praktijk dezelfde verdeelsleutel wordt gehanteerd als voor de berekening van het ziekenfondshonorarium.

Artikel 2.7.20.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De instelling kan voor een gelijkmatige verdeling van lasten over een groot aantal jaren van cyclisch onderhoud van gebouwen en installaties van het gezondheidscentrum waarvan het onderhoud voor zijn rekening komt, met inachtneming van een daarvoor ontwikkeld onderhoudsplan, een voorziening onderhoud vormen.

  • 2 De instelling kan voor een gelijkmatige verdeling van lasten over een groot aantal jaren van loonkosten ingevolge ziekte en arbeidsongeschiktheid van personeelsleden, waarvoor zij niet verzekerd is, een voorziening loonkosten arbeidsongeschiktheid vormen.

  • 3 In afwijking van artikel 1.8.7 kan ten laste van de subsidie een bedrag worden toegevoegd aan de in overeenstemming met de in het eerste of tweede lid bedoelde voorzieningen. De toevoeging aan de in het tweede lid bedoelde voorziening kan slechts plaatshebben voor zover deze voorziening, inclusief de toevoeging, niet meer bedraagt dan 7,56% van het premieplichtig loon van het subsidiejaar.

  • 4 In afwijking van artikel 1.8.7 worden kosten, voor zover zij ten laste van de in het eerste en tweede lid bedoelde voorzieningen kunnen worden gebracht, bij het vaststellen van de subsidie niet als lasten aangemerkt.

Artikel 2.7.20.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.7:

  • a wordt onder egalisatiereserve verstaan: de reserve ter egalisatie van overschotten en tekorten op de exploitatie vanaf 1987;

  • b bedraagt de egalisatiereserve ten hoogste 10% van de krachtens deze paragraaf in aanmerking te nemen exploitatielasten in het subsidiejaar, exclusief de inkoopkosten van een eventuele deelnemende apotheek, de vergoeding voor samenwerkingstijd en de kosten van diensten voor derden.

Artikel 2.7.20.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum als bedoeld in artikel 2.7.20.2, tweede lid, dat niet meer in de aanloopfase verkeert, bedraagt maximaal het bedrag van de maximale subsidie in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, vermeerderd met het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen percentage voor indexering.

  • 2 De subsidie voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum dat in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar in het vijfde jaar van de aanloopfase verkeerde, bedraagt maximaal het bedrag van de maximale subsidie in dat vijfde jaar, exclusief het deel van de subsidie dat betrekking heeft op de aanloopfase, vermeerderd met het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen percentage voor indexering.

  • 3 Indien het aantal ziekenfonds- en particuliere patiënten, bedoeld in artikel 2.7.20.5, vierde lid, onder a,

    • a. in elk van de twee jaren voorafgaand aan het subsidiejaar ten opzichte van het jaar 2002 met 5% of meer is gedaald, wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd met het verschil tussen het bedrag van de toeslag voor samenwerkingstijd en overige kosten, berekend op grond van de gegevens van het jaar 2002, en het bedrag van de toeslag voor samenwerkingstijd en overige kosten, berekend op grond van de gegevens van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

    • b. in een subsidiejaar eenmalig met 2000 patiënten of meer is gedaald, wordt het maximale subsidiebedrag verlaagd op grond van de onder a vermelde berekeningsmethode.

  • 4 Indien het aantal ziekenfonds- en particuliere patiënten, bedoeld in artikel 2.7.20.5, vierde lid, onder a,

    • a. in elk van de twee jaren voorafgaand aan het subsidiejaar ten opzichte van het jaar 2002 met 5% of meer is gestegen, wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd met het verschil tussen het bedrag van de toeslag voor samenwerkingstijd en overige kosten, berekend op grond van de gegevens van het jaar 2002, en het bedrag van de toeslag voor samenwerkingstijd en overige kosten, berekend op grond van de gegevens van het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar;

    • b. in een subsidiejaar eenmalig met 2000 patiënten of meer is gestegen, wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd op grond van de onder a, vermelde berekeningsmethode.

  • 5 Indien er uittreding of intreding plaatsvindt van een subsidiabele discipline, uitgezonderd de huisarts, bij een gezondheidscentrum als bedoeld in artikel 2.7.20.2, tweede lid, vindt een herberekening plaats van het subsidiebedrag op grond van de onder het derde lid, onder a, en het vierde lid, onder a, vermelde berekeningsmethode.

  • 6 Indien als gevolg van een in de begroting voor het subsidiejaar voorziene nieuw- of verbouw de huisvesting van een gezondheidscentrum wijzigt en de op de huisvesting betrekking hebbende investeringslasten in het subsidiejaar hoger zijn dan de op de huisvesting betrekking hebbende investeringslasten in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar, wordt het maximale subsidiebedrag verhoogd met het verschil tussen het bedrag van de huisvestingstoeslag in de nieuwe situatie en het bedrag van de huisvestingstoeslag in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar. De huisvestingstoeslagen worden berekend overeenkomstig de tot 1 januari 2001 geldende regels, waarbij van toepassing is de beleidsregel ‘Bouwvoorschriften College zorgverzekeringen gezondheidscentra’.

  • 7 Toepassing van het vierde, vijfde of zesde lid heeft slechts plaats voor zover het subsidieplafond daarvoor ruimte biedt.

  • 8 Indien het vierde of vijfde lid van toepassing is op meer dan een gezondheidscentrum en het nog beschikbare bedrag niet toereikend is voor alle gezondheidscentra, worden de verschillen, bedoeld in het vierde of vijfde lid, voor die gezondheidscentra in aanmerking genomen naar rato van de volgens het eerste of tweede lid voor die gezondheidscentra geldende maximale subsidiebedragen.

Artikel 2.7.20.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 2 In de aanloopfase kan gedurende een aaneengesloten periode van twee jaar te rekenen vanaf de start van het gezondheidscentrum, worden afgeweken van de voorwaarde, bedoeld in artikel 2.7.20.2, onder d.

Artikel 2.7.20.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum als bedoeld in artikel 2.7.20.2, vierde lid, dat in de aanloopfase verkeert, wordt per jaar vastgesteld op het saldo van de in de artikelen 2.7.20.5, 2.7.20.6 en 2.7.20.7 bedoelde lasten en baten, met dien verstande dat de subsidie maximaal € 235 213 bedraagt.

  • 2 Voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum als bedoeld in artikel 2.7.20.2, vierde lid, wordt geen subsidie verleend indien met de exploitatie reeds een aanvang is gemaakt voordat het College zorgverzekeringen op de daarop betrekking hebbende aanvraag heeft beslist.

  • 3 In afwijking van artikel 1.8.7 bedraagt de egalisatiereserve het verschil tussen het saldo van de in de artikelen 2.7.20.5 en 2.7.20.6 bedoelde lasten en baten en het door het College zorgverzekeringen vastgestelde maximale subsidiebedrag.

  • 4 In afwijking van hoofdstuk 1 wordt de subsidie ineens verleend voor de gehele aanloopfase.

    In afwijking van de vorige volzin bedraagt de subsidie met ingang van het jaar 2005 maximaal € 306 799 voor een gezondheidscentrum op een Vinex-locatie. Voor de toepassing van de vorige volzin wordt verstaan onder Vinex-locatie: een locatie waarvoor tussen het Rijk, grote stadsgewesten en provincies convenanten zijn afgesloten over aantallen te bouwen woningen in de periode 1995 tot en met 2005 op daarvoor aangewezen locaties en waarvoor de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer grondkostensubsidies verstrekt.

Artikel 2.7.20.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie voor de extra kosten van integrale eerstelijnszorg vanuit een gezondheidscentrum als bedoeld in artikel 2.7.20.2, vierde lid, dat niet in de aanloopfase verkeert, wordt vastgesteld op het saldo van de in de artikelen 2.7.20. 5, 2.7.20.6 en 2.7.20.7 bedoelde lasten en baten, met dien verstande dat de subsidie maximaal € 235 213 bedraagt.

Artikel 2.7.20.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.20.2 worden behandeld in volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag.

  • 2 Aanvragen voor subsidie als bedoeld in artikel 2.7.20.2, vierde lid, worden slechts in behandeling genomen, indien de aanvraag is ingediend voor 1 juli 2006 en de exploitatie van het gezondheidscentrum aanvangt voor 1 oktober 2006.

Artikel 2.7.20.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan onder door hem te stellen aanvullende voorwaarden op aanvraag in 2005 een aanvullende subsidie verlenen voor de volgende incidentele kosten van een gezondheidscentrum in de jaren 2000 tot en met 2005:

    • a. boekverliezen op vaste activa bij wijziging van de huisvestingssituatie van het gezondheidscentrum;

    • b. kosten verband houdende met ontslag van werknemers overeenkomstig de beleidsregels van het College tarieven gezondheidszorg;

    • c. extra kosten van waarneming van huisartsen of apothekers in verband met arbeidsongeschiktheid vanaf 30 dagen na aanvang van arbeidsongeschiktheid tot de datum van ontslag overeenkomstig de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomst.

  • 2 Subsidiëring voor in het eerste lid bedoelde kosten heeft slechts plaats indien:

    • a. de kosten onvermijdbaar zijn; en

    • b. de kosten niet kunnen worden gedekt uit de exploitatie van of de egalisatiereserve voor het gezondheidscentrum of uit het eigen vermogen van de beherende instelling van het gezondheidscentrum; en

    • c. de continuïteit van het gezondheidscentrum in gevaar komt zonder aanvullende subsidiëring.

  • 3 Het subsidieplafond voor de aanvullende subsidies ingevolge dit artikel bedraagt € 1 366 666. De aanvragen worden behandeld in volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag.

Artikel 2.7.20.15

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.7 vindt bij de uitkering goodwill die ter beschikking is gesteld aan de beherende instelling en ten goede komt aan de zorg voor de verzekerde geen verrekening plaats met het jaarlijks vast te stellen budget.

In geval de beherende instelling een toevoeging aan een bestemmingsreserve doet, moet de bestemming die de instelling aan deze uitkering geeft, zijn geoormerkt.

Paragraaf 2.7.21. Subsidiëring zwaarder gestructureerde samenwerkingsverbanden

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.21.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

een vast samenwerkingsverband:

een schriftelijk geregeld samenwerkingsverband waarin ten minste twee huisartsen, twee wijkverpleegkundigen, één maatschappelijk werkende en zo mogelijk vertegenwoordigers van andere disciplines regelmatige en gestructureerde werkcontacten met elkaar onderhouden met het doel een geïntegreerde vorm van hulpverlening in de eerstelijnszorg te bieden in een voor de deelnemers overlappend werkgebied ten behoeve van de bevolking in dit werkgebied en zich gezamenlijk naar de bevolking toe presenteren.

een gezondheidscentrum:

een vast samenwerkingsverband dat werkt vanuit een gemeenschappelijke huisvesting.

Artikel 2.7.21.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband wordt een instellingssubsidie verleend indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de onderlinge verhouding tussen de deelnemende disciplines, of, bij dienstverband van de in het kader van de ziekenfondsverzekering gehonoreerde deelnemers, tussen de instelling voor wier rekening het samenwerkingsverband wordt geëxploiteerd en de overige disciplines, is geregeld in een samenwerkingsovereenkomst, waarin zijn opgenomen de doelstelling, de wijze van samenwerking, de werkcontacten, de organisatorische vormgeving en de afspraken over de financiering;

  • b. de instelling voor wier rekening het samenwerkingsverband wordt geëx-ploiteerd, maakt voldoende aannemelijk dat er uitzicht bestaat op continuïteit van het samenwerkingsverband;

  • c. de instelling voor wier rekening het samenwerkingsverband wordt geëx-ploiteerd, voert overleg met ziektekostenverzekeraars over de inpassing van de volledige financiering van de verleende hulp in de wettelijke verzekering tegen ziektekosten;

  • d. de instelling die het zwaarder gestructureerde samenwerkingsverband beheert, legt een verklaring over waarin hij zich tegenover het College zorgverzekeringen verplicht om:

    • 1°. in geval van afsplitsing van een vast samenwerkingsverband dat tot zijn exploitatie behoort, de resterende opbrengst aan het College zorgverzekeringen af te dragen ten gunste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten tot het totaal van de ten laste van dat fonds ten behoeve van het vaste samenwerkingsverband over de laatste vijf kalenderjaren ontvangen subsidies, te rekenen vanaf het vijfde kalenderjaar voorafgaande aan het jaar van afsplitsing;

    • 2°. in geval van liquidatie van het vaste samenwerkingsverband het eventuele batige saldo aan het College zorgverzekeringen af te dragen ten gunste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten tot het totaal van de ten laste van dat fonds ten behoeve van het vaste samenwerkingsverband over de laatste vijf kalenderjaren, voorafgaande aan het jaar waarin tot liquidatie wordt besloten, alsmede over dat jaar ontvangen subsidies;

  • e. Indien een instelling verschillende vaste samenwerkingsverbanden beheert, worden deze samenwerkingsverbanden voor de toepassing voor deze paragraaf aangemerkt als één vast samenwerkingsverband.

Artikel 2.7.21.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband wordt slechts een instellingssubsidie verleend aan instellingen waaraan in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar voor de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband subsidie is verleend op grond van artikel 1p, eerste lid, van de Ziekenfondswet.

Artikel 2.7.21.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de subsidiëring van de extra samenwerkingskosten van een vast samenwerkingsverband bedraagt voor het jaar 2005 € 3 170 694.

Artikel 2.7.21.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voor de toepassing van artikel 1.8.7 worden slechts de volgende lasten bij het verlenen van subsidie in aanmerking genomen:

    • a de kosten van inhoudelijke samenwerking:

      • 1°. de kosten van een coördinator;

      • 2°. de kosten van agogische begeleiding, advisering en ondersteuning op tijdelijke basis;

      • 3°. de kosten van bevordering van samenwerkingsdeskundigheid;

      • 4°. de kosten van experimenten en projecten in het kader van de samenwerking in de hulpverlening alsmede begeleiding van deze experimenten en projecten, met uitzondering van de kosten die verband houden met het extra tijdsbeslag van de deelnemers in het samenwerkingsverband;

    • b administratiekosten in verband met de samenwerking:

      • 1°. kosten van administratieve ondersteuning,

      • 2°. bestuurskosten,

      • 3°. overige administratieve kosten;

    • c de extra huisvestingskosten, bedoeld in het tweede lid;

    • d de kosten die verband houden met de stimulering van de betrokkenheid van de bevolking;

    • e de kosten van het lidmaatschap van de Landelijke Vereniging Gezondheidscentra;

    • f de kosten van beheer van de accommodatie.

  • 2 Als extra huisvestingskosten worden aangemerkt de resterende kosten nadat op de totale huisvestingskosten de krachtens de honoreringsregelingen door de deelnemers in het samenwerkingsverband ontvangen vergoedingen en de kostendekkende bijdragen van de detacherende instellingen en onderhuurders in mindering zijn gebracht. Met betrekking tot de kosten van rente en afschrijving worden de door het College tarieven gezondheidszorg vastgestelde beleidsregels voor ziekenhuizen gehanteerd.

  • 3 Kosten die verband houdend met overname van praktijk, schadeloosstelling bij uittreding of ontslag komen niet voor subsidie in aanmerking. In bijzondere gevallen kan het College zorgverzekeringen bij de subsidievaststelling onder door hem te stellen voorwaarden afwijken van de vorige volzin.

  • 4 Bij het bepalen van de in aanmerking komende lasten en baten wordt uitgegaan van de door het College tarieven gezondheidszorg voor de verleende hulp goedgekeurde of vastgestelde tarieven onderscheidenlijk maximumtarieven.

  • 5 De lasten worden bij het verlenen van subsidie slechts in aanmerking genomen voor zover het vast samenwerkingsverband of het gezondheidscentrum als zodanig activiteiten ontplooit gedurende het subsidiejaar.

  • 6 Uitgaven die hoger zijn dan die voortvloeien uit de van toepassing zijnde collectieve arbeidsovereenkomsten worden bij het verlenen van subsidie niet in aanmerking genomen.

Artikel 2.7.21.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie bedraagt maximaal het bedrag waarop de subsidie in het jaar voorafgaand aan het subsidiejaar is vastgesteld, vermeerderd met het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport vast te stellen percentage voor indexering

Artikel 2.7.21.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan onder door hem vast te stellen aanvullende voorwaarden op aanvraag in 2005 een aanvullende subsidie verlenen voor incidentele kosten verband houdende met coördinatie van een vast samenwerkingsverband in de jaren 2000 tot en met 2005.

  • 2 Subsidiëring voor in het eerste lid bedoelde kosten heeft slechts plaats indien:

    • a de kosten onvermijdbaar zijn;

    • b de kosten niet kunnen worden gedekt uit de exploitatie van of de egalisatiereserve voor het vaste samenwerkingsverband of uit het eigen vermogen van het vaste samenwerkingsverband; en

    • c de continuïteit van het vaste samenwerkingsverband in gevaar komt zonder aanvullende subsidiëring.

  • 3 Het subsidieplafond voor de aanvullende subsidies ingevolge dit artikel bedraagt € 250 000. De aanvragen worden behandeld in volgorde van binnenkomst van de volledige aanvraag.

Paragraaf 2.7.23. Nationaal programma grieppreventie

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.23.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie wordt een instellingssubsidie verleend aan de Stichting Nationaal Programma Grieppreventie te Utrecht.

Artikel 2.7.23.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie is bestemd voor kosten in verband met griepvaccinaties die door huisartsen worden gegeven in de periode 1 september van enig jaar tot en met 30 april van het daarop volgende jaar aan:

  • a patiënten met afwijkingen en functiestoornissen van de luchtwegen en longen;

  • b patiënten met een chronische stoornis van de hartfunctie;

  • c patiënten met diabetes mellitus;

  • d patiënten met chronische nierinsufficiëntie;

  • e patiënten met furunculose, hun gezinsleden en daarmee vergelijkbare personen;

  • f patiënten die recent een beenmergtransplantatie hebben ondergaan;

  • g personen geïnfecteerd met HIV;

  • h kinderen en adolescenten in de leeftijd van 6 maanden tot 18 jaar die langdurig salicylaten gebruiken;

  • i verstandelijk gehandicapten in intramurale voorzieningen;

  • j personen van 65 jaar of ouder; of

  • k personen met verminderde weerstand tegen infecties.

Artikel 2.7.23.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor de periode 1 september 2005 tot en met 30 april 2006 € 38 501 574.

Artikel 2.7.23.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de toepassing van artikel 1.8.7, eerste lid, worden slechts de volgende uitgaven van de subsidieontvanger als bestedingen aangemerkt:

  • a kosten van de griepvaccins;

  • b kosten van de aflevering van de griepvaccins;

  • c kosten van de toediening van de griepvaccins;

  • d kosten van de subsidieontvanger in verband met de uitvoering van het nationaal programma.

Artikel 2.7.23.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.3 loopt het boekjaar van de subsidieontvanger van 1 september van enig jaar tot en met 31 augustus van het daar op volgende jaar.

Artikel 2.7.23.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.8.7:

  • a bedraagt het totaal van de in artikel 1.8.7, eerste lid, bedoelde reservering in enig jaar ten hoogste 5% van het bedrag van de voor dat jaar verleende subsidie, zonder toepassing van de in artikel 1.2.2. bedoelde vermindering;

  • b worden toevoegingen aan voorzieningen niet gerekend tot de lasten van de gesubsidieerde activiteiten; en

  • c worden de in artikel 2.7.23.4 onder d bedoelde kosten in aanmerking genomen, voorzover opgenomen in de door het College zorgverzekeringen goedgekeurde begroting.

Artikel 2.7.23.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze de risicogroepen waartoe de gevaccineerden worden gerekend.

  • 2 De subsidieontvanger bewaart de gegevens, bedoeld in het eerste lid, gedurende minimaal vijf jaren.

Artikel 2.7.23.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidieontvanger verleent alle medewerking aan de publieksvoorlichting over het Nationaal Program-ma Grieppreventie en aan de evaluatie van het Nationaal Programma Grieppreventie, die door het College zorgverzekeringen of door andere organisaties in opdracht van het College zorgverzekeringen worden uitgevoerd.

  • 2 De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de huisartsen die meewerken aan de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreven-tie, zich verplichten hun medewerking aan deze evaluatie te verlenen.

  • 3 De subsidieontvanger verstrekt alle gevraagde informatie aan het College zorgverzekeringen die het College zorgverzekeringen nodig acht voor zijn werkzaamheden in verband met het Nationaal Programma Grieppre-ventie.

  • 4 Het derde lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de begeleidingscommissie die in 1998 door de toenmalige Commissie Zorg van de Ziekenfondsraad is ingesteld ter signalering van knelpunten in de uitvoering van het Nationaal Programma Grieppreventie en voor de wetenschappelijke evaluatie van dat programma.

Paragraaf 2.7.24. Medische en seksuologische hulpverlening

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 2.7.24.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voor de realisatie en voortzetting van de medische en seksuologische hulpverlening wordt op aanvraag een projectsubsidie verleend aan:

    • a. MR'70 (Stimezo) te Amsterdam, Stichting MR'70;

    • b. Mildredhuis (Stimezo) te Arnhem, Stichting Mildredhuis Stichting voor zwangerschapsonderbreking;

    • c. Preterm Kliniek te Den Haag, Stichting Polikliniek voor Zwangerschapsonderbreking;

    • d. Stimezo Eindhoven te Eindhoven, Stichting voor hulpverlening bij zwangerschapsonderbreking Eindhoven e.o.;

    • e. Stichting Seksuele Gezondheidszorg Noord Nederland te Groningen;

    • f. Dr. W.F. Stormkliniek (Stimezo) te Rotterdam, Stichting voor medisch verantwoorde zwangerschapsonderbreking Stimezo;

    • g. Stichting Rutgershuis te Utrecht.

Artikel 2.7.24.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt verleend voor de volgende activiteiten:

  • a. medische hulpverlening:

    het geven van consulten aan cliënten in de vorm van voorlichting, begeleiding en hulp op het gebied van seksualiteit, waaronder anticonceptie, op het gebied van seksueel overdraagbare aandoeningen en op het gebied van seksuele problemen;

  • b. seksuologische hulpverlening:

    het in individuele gesprekken, relatiegesprekken dan wel in groepstherapie bieden van hulp, door een seksuoloog die in het Register van de Nederlandse Vereniging voor Seksuologie is ingeschreven, aan cliënten bij seksuele problemen, seksuele dysfuncties en seksuele identiteitsstoornissen.

Artikel 2.7.24.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt € 662 228 voor het jaar 2005.

Artikel 2.7.24.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de activiteiten, genoemd in artikel 2.7.24.2, bedraagt de subsidie maximaal:

  • a. voor MR’70 (Stimezo) te Amsterdam € 209 343;

  • b. voor het Mildredhuis (Stimezo) te Arnhem € 42 978;

  • c. voor de Preterm Kliniek te Den Haag € 74 374;

  • d. voor Stimezo te Eindhoven € 63 546;

  • e. voor de Stichting Seksuele Gezondheidszorg Noord Nederland te Groningen € 99 082;

  • f. voor de Dr. W.F. Stormkliniek te Rotterdam € 78 821;

  • g. voor het Rutgershuis te Utrecht € 94 084.

Artikel 2.7.24.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Subsidie wordt slechts verleend indien de stichting zowel medische als seksuologische hulpverlening aanbiedt.

  • 2 Subsidie wordt slechts verleend onder de voorwaarde dat voor het jaar 2003 de stichting een rapportageset overeenkomstig het door het College zorgverzekeringen te verstrekken formulier overlegt en voor de jaren 2004 en volgende halfjaarlijks een registratieset aan het College zorgverzekeringen overlegt overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen hiervoor vastgesteld model.

  • 3 De rapportageset en de registratieset bevatten kwantitatieve gegevens over:

    • a. de productiecijfers betreffende de aard van de hulpvraag, de soort hulpverlening en het aantal met cliënten gevoerde consulten of gesprekken;

    • b. het aantal cliënten naar leeftijd, sekse en etniciteit;

    • c. de baten uit eigen bijdragen, uitgesplitst naar medisch consult of seksuologisch gesprek; en

    • d. de wachtlijsten, wachttijden, afwijzingen en doorverwijzingen.

  • 4 De rapportageset wordt door de stichting uiterlijk 30 april 2004 aan het College zorgverzekeringen verstrekt.

  • 5 De registratieset wordt door de stichting over het eerste halfjaar uiterlijk 30 september van dat jaar verstrekt en over het tweede halfjaar uiterlijk 31 maart van het daaropvolgende jaar verstrekt aan het College zorgverzekeringen.

  • 6 Het College zorgverzekeringen kan ontheffing verlenen voor de aanlevertermijnen, bedoeld in het vierde en vijfde lid.

  • 7 De stichting houdt de verleende voorschotten, baten en lasten voor de ingevolge deze paragraaf en de ingevolge paragraaf 2.7.19. gesubsidieerde activiteiten strikt gescheiden.

Artikel 2.7.24.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De stichting vraagt per consult of gesprek een eigen bijdrage.

  • 2 De stichting draagt er zorg voor dat de eigen bijdrage:

    • a voor een medisch consult gemiddeld € 23 bedraagt;

    • b voor een seksuologisch gesprek of groepsgesprek gemiddeld € 48 bedraagt.

Artikel 2.7.24.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie wordt vastgesteld op het saldo van de baten en lasten die met de gesubsidieerde activiteiten samenhangen, tot het in artikel 2.7.24.4 genoemde maximum.

  • 2 In afwijking van artikel 1.3.1 worden slechts de volgende lasten in aanmerking genomen:

    • a. de personele lasten van artsen, seksuologen, verpleegkundigen en receptionisten;

    • b. de overige personeelskosten van artsen, seksuologen, verpleegkundigen en receptionisten;

    • c. de bureau- en locatiegerichte voorlichtingskosten;

    • d. de kosten van medische benodigdheden;

    • e. de overhead;

    • f. de huisvestingskosten, die voortvloeien uit de activiteiten genoemd in deze paragraaf indien deze niet reeds op grond van paragraaf 2.7.19 worden gefinancierd;

    • g. de resterende overschrijdingen van voorgaande jaren gebaseerd op aanvaardbare kosten.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid worden als baten in aanmerking genomen de werkelijke eigen bijdragen en renteopbrengsten, met dien verstande dat de eigen bijdragen ten minste worden gesteld op de in artikel 2.7.24.6, tweede lid, genoemde bedragen.

Artikel 2.7.24.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan bij de subsidievaststellingen voor enig jaar overheveling van onbenutte subsidiegelden toepassen van de ene stichting naar de andere stichting.

  • 2 Overheveling wordt in het voorkomende geval als volgt toegepast:

    • a. indien er één stichting is met een overschrijding van de verleende subsidie, wordt deze overschrijding aangezuiverd met onbenutte subsidiegelden binnen het subsidieplafond;

    • b. indien er meer stichtingen zijn met een overschrijding van de verleende subsidie en er voldoende onbenutte subsidiegelden binnen het genoemde subsidieplafond zijn, worden deze overschrijdingen aangezuiverd met onbenutte subsidiegelden binnen het subsidieplafond;

    • c. indien er meer stichtingen zijn met een overschrijding van de verleende subsidie en er onvoldoende onbenutte subsidiegelden binnen het subsidieplafond zijn, worden deze overschrijdingen naar rato aangezuiverd overeenkomstig de volgende formule:

      (A / B) x C

      waarbij wordt verstaan onder:

      A: overschrijding per stichting;

      B: overschrijding van alle stichtingen samen;

      C: onbenutte subsidiegelden binnen het subsidieplafond.

  • 3 Een overschrijding die dan nog resteert dient in het volgende jaar te worden ingelopen.

Artikel 2.7.24.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen evalueert deze subsidieparagraaf in het jaar 2006, waarbij tijdens de evaluatie de mogelijkheid van een outputgerichte financieringssystematiek wordt onderzocht.

  • 2 De stichting verleent bij de in het eerste lid genoemde evaluatie alle medewerking.

Artikel 2.7.24.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het College zorgverzekeringen vindt er geen wijziging plaats van de aard, omvang en plaats van de huisvesting waar de medische en seksuologische hulpverlening worden uitgeoefend.

Hoofdstuk III. Subsidies ten laste van de Algemene Kas

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 3.1. Begripsbepalingen subsidies ten laste van de Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 3.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder verzekerde; een persoon die krachtens de Ziekenfondswet verzekerd is en als zodanig is ingeschreven bij een ziekenfonds

Afdeling 3.2. Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder a, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 3.2.2. Taal en spraakdiagnostiek

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 3.2.2.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voor de uitvoering van taal- en spraakdiagnostiek voor ziekenfondsverzekerden in de volgende audiologische centra worden projectsubsidies verleend:

    • a Audiologisch centrum van de Prof. J.J. Groen Stichting, Zangvogelweg 150 te Amersfoort;

    • b Gemeentelijk Audiologisch Centrum W.C. Andrea, Derkinderenstraat 1 te Amsterdam;

    • c Paedo-Audiologisch Instituut NSDSK, Oranje Nassaulaan 49 te Amsterdam;

    • d Audiologisch Centrum van het Academisch Medisch Centrum, Meibergdreef 9 te Amsterdam;

    • e Audiologisch Centrum Academisch Ziekenhuis der Vrije Universiteit, De Boelelaan 1117 te Amsterdam;

    • f Stichting Audiologisch Centrum Eindhoven, Castiliëlaan 8 te Eindhoven;

    • g Audiologisch centrum van het Instituut Sint Marie, Castiliëlaan 8 te Eindhoven;

    • h Audiologisch Centrum van het Academisch Ziekenhuis Groningen, Oostersingel 59 te Groningen;

    • i Haags Audiologisch Centrum Effatha, Lange Lombardstraat 35 te Den Haag;

    • j Stichting Audiologisch Centrum Twente, Kievitstraat 9 te Hengelo;

    • k Audiologisch Centrum Hoensbroeck, Zandbergsweg 111 te Hoensbroek;

    • l Stichting Audiologisch Centrum Friesland, Verlengde Schrans 35 te Leeuwarden;

    • m Audiologisch Centrum van het Academisch Ziekenhuis Leiden, Rijnsburgerweg 10 te Leiden;

    • n Sint Radboud ziekenhuis/KNO, G. Grooteplein N. 10 te Nijmegen;

    • o Audiologisch Centrum Rotterdam, Ammanplein 8 te Rotterdam;

    • p Audiologisch Centrum van het Academisch Ziekenhuis Dijkzigt, Dr. Molewaterplein 40 te Rotterdam;

    • q Audiologisch Centrum van het Instituut voor Doven, Theerestraat 42 te Sint-Michielsgestel;

    • r Stichting Audiologisch Centrum voor Tilburg en Omstreken, Korvelseweg 61 te Tilburg;

    • s Audiologisch Centrum van het Academisch Ziekenhuis Utrecht, Heidelberglaan 100 te Utrecht;

    • t Stichting Audiologisch Centrum Zwolle, Oosterlaan 20 te Zwolle;

    • u Audiologisch Centrumvan het Academisch Ziekenhuis Maastricht, P. Debyelaan 25 te Maastricht.

  • 2 Voor subsidie komt in aanmerking de rechtspersoon voor wiens rekening en verantwoording de gesubsidieerde activiteiten in het audiologisch centrum plaatshebben.

Artikel 3.2.2.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit oriënterend diagnostisch onderzoek en, indien geïndiceerd, differentiaal diagnostisch onderzoek van ziekenfondsverzekerde kinderen in de leeftijd van 0 tot 7 jaar in het audiologisch centrum.

Artikel 3.2.2.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verleend indien de activiteiten plaatshebben in overeenstemming met de eindrapportage van de Werkgroep Koördinatoren Implementatie Taal- Spraakdiagnostiek van de Federatie van Audiologische Centra van november 1997.

Artikel 3.2.2.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het subsidieplafond voor de gesubsidieerde activiteiten bedraagt voor het jaar 2005 € 4 818 684.

Artikel 3.2.2.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie bedraagt maximaal het laagste bedrag van de hierna onder a en b, bedoelde bedragen:

  • a. het bedrag berekend overeenkomstig de volgende formule:

    (A : B) × het in artikel 3.2.2.4 vermelde bedrag,

    A: de volgens artikel 3.2.2.6 berekende lasten van de subsidieontvanger;

    B: de volgens artikel 3.2.2.6 berekende lasten van alle subsidieontvangers tezamen.

  • b. het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten van de subsidieontvanger.

Artikel 3.2.2.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Bij het verlenen van de subsidie worden de volgende bedragen in aanmerking genomen :

  • a. voor audiologische centra met minder dan 200 kinderen :

    • voor personele kosten een bedrag van € 10 821 per centrum en een bedrag van € 448 per kind;

    • voor niet-personele kosten een bedrag van € 215 per kind;

  • b. voor audiologische centra met ten minste 200 maar minder dan 350 kinderen :

    • voor personele kosten een bedrag van € 15 885 per centrum en een bedrag van € 425 per kind;

    • voor niet-personele kosten een bedrag van € 204 per kind;

  • c. voor audiologische centra met 350 kinderen of meer:

    • voor personele kosten een bedrag van € 20 947 per centrum en een bedrag van € 404 per kind;

    • voor niet-personele kosten een bedrag van € 194 per kind.

Artikel 3.2.2.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.6.1, tweede lid, gaat de aanvraag niet vergezeld van een begroting.

Artikel 3.2.2.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidieontvanger registreert op zorgvuldige wijze, met toepassing van het LOGAC registratieprogramma, dat in het kader van de Koördinatoren Implementatie Taal- Spraakdiagnostiek-werkgroepen werd ontwikkeld, de gegevens over de verleende hulp die van belang zijn voor de evaluatie.

Paragraaf 3.2.3. Buitenbaarmoederlijke bevruchting

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 3.2.3.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt onder in-vitrofertilisatiebehandeling verstaan: het buiten het lichaam tot stand brengen van menselijke embryo's volgens de in-vitrofertilisatiemethode, inhoudende:

  • a het door hormonale behandeling bevorderen van de rijping van eicellen in het lichaam van de vrouw;

  • b het afnemen van eicellen;

  • c de bevruchting van eicellen en het kweken van embryo's in het laboratorium;

  • d de implantatie van een of meer in de fase, bedoeld onder c, ontstane embryo's in de baarmoederholte teneinde zwangerschap te doen ontstaan.

Artikel 3.2.3.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Ziekenfondsen komen in aanmerking voor een projectsubsidie die is bestemd voor het vergoeden van in-vitrofertilisatiebehandelingen van hun verzekerden met inachtneming van deze regeling.

Artikel 3.2.3.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.6.1 wordt de subsidie aan het ziekenfonds ambtshalve verleend.

Artikel 3.2.3.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Een in-vitrofertilisatiebehandeling wordt door het ziekenfonds slechts vergoed indien:

  • 2 Per te realiseren zwangerschap neemt het ziekenfonds maximaal drie in-vitrofertilisatiebehandelingen in aanmerking, met inbegrip van de eerste behandeling, bedoeld in het eerste lid, onder c. Voor de toepassing van de eerste volzin geldt een afgebroken in-vitrofertilisatiebehandeling als een volledige in-vitrofertilisatiebehandeling.

Artikel 3.2.3.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.3.1:

  • a worden de kosten van geneesmiddelen in de fase, bedoeld in artikel 3.2.3.1, onder a, niet in aanmerking genomen;

  • b wordt per volledige in-vitrofertilisatiebehandeling een bedrag tot maximaal het rechtsgeldig daarvoor in rekening gebrachte tarief in aanmerking genomen;

  • c worden bij een afgebroken in-vitrofertilisatiebehandeling de tot dat moment doorgemaakte fasen in aanmerking genomen tot maximaal het totaal van de daarvoor rechtsgeldig in rekening gebrachte deeltarieven.

Artikel 3.2.3.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het ziekenfonds verleent de vergoeding voor de in-vitrofertilisatiebehandeling op declaratiebasis aan het ziekenhuis dat de behandeling heeft uitgevoerd.

Paragraaf 3.2.4. Caissonziekte

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 3.2.4.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Ziekenfondsen komen in aanmerking voor een projectsubsidie die is bestemd voor het vergoeden van de behandeling van ernstige gevallen van caissonziekte van hun verzekerden.

Artikel 3.2.4.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van artikel 1.6.1 wordt de subsidie aan het ziekenfonds ambtshalve verleend.

Artikel 3.2.4.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De behandeling van caissonziekte wordt door het ziekenfonds slechts vergoed indien zij is verricht door het Duikmedisch Centrum van de Koninklijke Marine te Den Helder en er sprake is van een zodanig ernstig geval dat behandeling aldaar specifiek noodzakelijk is.

Artikel 3.2.4.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Het ziekenfonds verleent de vergoeding op declaratiebasis aan het in artikel 3.2.4.3 genoemde Duik-medisch Centrum.

Paragraaf 3.2.5. Robotmanipulator

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 3.2.5.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

robotmanipulator:

een aan een elektrische rolstoel te bevestigen robotarm voor lichamelijk gehandicapten met zeer ernstige beperkingen in de hand- en armfunctie.

bruikleenovereenkomst:

de overeenkomst tussen een verzekerde en de SIZA Dorp Groep te Arnhem overeenkomstig een door het College zorgverzekeringen vast te stellen model.

Artikel 3.2.5.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Voor het in bruikleen verstrekken van robotmanipulatoren aan verzekerden wordt een projectsubsidie verleend aan de SIZA Dorp Groep te Arnhem voor de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005.

  • 2 De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit:

    • a. het leveren van de robotmanipulator;

    • b. de benodigde aanpassingen ten behoeve van de plaatsing van de robotmanipulator;

    • c. de afkoop van het onderhoud en de reparatie van verstrekte robotmanipulatoren voor de periode van vijf jaar te rekenen met ingang van de dag waarop de robotmanipulator ter beschikking is gesteld;

    • d. het zorgdragen voor de opleiding van medewerkers van de revalidatie-instellingen, bedoeld in artikel 3.2.5.8, eerste lid, tot het zelf verrichten van de indicatie- en selectieprocedure voor de robotmanipulator;

    • e. het adviseren over het inrichten van de voor de indicatie- en selectieprocedure benodigde infrastructuur binnen revalidatie-instellingen, bedoeld in onderdeel d;

    • f. het uitvoeren van omzettingen van de robotmanipulator naar een andere rolstoel.

Artikel 3.2.5.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 In afwijking van artikel 1.3.1 bestaat de subsidie uit minimaal 71 te verstrekken robotmanipulatoren met dien verstande dat :

    • a. in die gevallen waar vervanging noodzakelijk is verzekerden in aanmerking komen aan wie voor 1 september 2001 reeds een robotmanipulator ter beschikking is gesteld, en

    • b. robotmanipulatoren in bruikleen kunnen worden verstrekt aan verzekerden die nog niet over een robotmanipulator beschikken.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid wordt een robotmanipulator waarvoor eerder subsidie is verleend door het College zorgverzekeringen niet in aanmerking genomen.

Artikel 3.2.5.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het College zorgverzekeringen kan de SIZA Dorp Groep voorschotten op de subsidie verlenen.

Artikel 3.2.5.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De SIZA Dorp Groep draagt zorg voor het opnieuw verstrekken van een ten laste van deze subsidieregeling verstrekte robotmanipulator indien een bruikleenovereenkomst eindigt.

Artikel 3.2.5.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een robotmanipulator wordt slechts in bruikleen verstrekt indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a de verzekerde voldoet op het moment van de terbeschikkingstelling van de robotmanipulator aan de volgende indicatievereisten:

    • 1°. een geringe hand- en armfunctie;

    • 2°. geen compensatiemogelijkheden in andere ledematen;

    • 3°. voldoende functie om, eventueel ondersteund, de bediening van de robotmanipulator probleemloos te kunnen uitvoeren;

    • 4°. het niet zelfstandig kunnen eten en drinken;

    • 5°. het niet zelfstandig kunnen manoeuvreren van voorwerpen;

    • 6°. het aangewezen zijn op hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen;

    • 7°. er is een woonsituatie aanwezig met de mogelijkheid zelfstandig te functioneren en langere tijd op zichzelf aangewezen te zijn;

    • 8°. gemotiveerd en in staat zijn om met de robotmanipulator te werken;

    • 9°. voldoende cognitieve vermogens om de robotmanipulator effectief te kunnen gebruiken;

    • 10°. een voldoende gezichtsvermogen, en

    • 11°. verzekerde is gebruiker van een elektrische rolstoel, welke aan de gestelde uitvoeringseisen voldoet betreffende aanpasbaarheid, stabiliteit en economische levensduur;

  • b er is een bruikleenovereenkomst gesloten;

  • c de elektrische rolstoel voldoet aan de constructie-technische eisen om tot plaatsing van de robotmanipulator over te gaan; en

  • d de eigenaar van de rolstoel waarop de robotmanipulator wordt aangebracht heeft hiervoor toestemming gegeven.

Artikel 3.2.5.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In afwijking van de artikelen 1.1.3, onderdelen b en c, 1.4.1, onderdeel a en 1.6.1. wordt de subsidie aan de SIZA Dorp Groep ambtshalve verstrekt.

Artikel 3.2.5.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan de maximaal vier door College zorgverzekeringen aan te wijzen revalidatieinstellingen wordt een projectsubsidie verleend. Bij deze aanwijzing houdt het College zorgverzekeringen rekening met een landelijke spreiding van de revalidatieinstellingen.

  • 2 De gesubsidieerde activiteiten bestaan uit de volgende in het jaar 2005 uit te voeren activiteiten:

    • a de opleiding van medewerkers voor het zelfstandig verrichten van de indicatie- en selectieprocedure voor de robotmanipulator;

    • b de inrichting van de infrastructuur ten behoeve van het uitvoeren van de indicatie en selectieprocedure voor de robotmanipulator;

    • c. een adequate selectieprocedure van kandidaten;

    • d. het uitvoeren van een stand alone test bij geselecteerde kandidaten;

    • e. de advisering, training en begeleiding van verzekerden aan wie een robotmanipulator ingevolge deze subsidieparagraaf is verstrekt.

  • 3 Het subsidieplafond voor de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, bedraagt voor het jaar 2005 € 355 075.

  • 4 De maximum subsidie wordt berekend op het quotiënt van het bedrag, genoemd in het derde lid, en het aantal op grond van het eerste lid aangewezen revalidatieinstellingen.

Afdeling 3.3. Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder b, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Paragraaf 3.3.1. Initiatiefruimte ziekenfondsverzekering

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 3.3.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

verstrekking:

een bij of krachtens artikel 8 van de Ziekenfondswet geregelde verstrekking;

zorgvernieuwingsactiviteit:

een activiteit die voorziet in de geneeskundige verzorging van een of meer verzekerden of een activiteit voor de organisatie van de geneeskundige verzorging van een of meer verzekerden met als doel het behalen van doelmatigheidswinst, bestaande uit het verhogen van de kwaliteit, verlaging van de kosten of het waarborgen van de toegankelijkheid bij de uitvoering van de ziekenfondsverzekering.

Artikel 3.3.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan ziekenfondsen wordt op aanvraag een projectsubsidie verstrekt voor de uitvoering van zorgvernieuwingsactiviteiten ten behoeve van bij hen ingeschreven verzekerden.

  • 2 Er wordt geen subsidie verstrekt voor zorgvernieuwingsactiviteiten die:

    • a worden uitgevoerd of bekostigd in strijd met enige verbodsbepaling;

    • b bestaan uit het verlenen van zorg die bij of krachtens enige wettelijke bepaling woordelijk is uitgesloten van de aanspraken op grond van de Ziekenfondswet of op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

    • c bestaan uit aflevering van geneesmiddelen die niet zijn opgenomen in bijlage 1 bij de Regeling farmaceutische hulp 1996;

    • d bestaan uit nieuwe medische behandelingen die in een ontwikkelingsfase zijn en waarvan de waarde wetenschappelijk niet is aangetoond.

Artikel 3.3.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De subsidie bedraagt per ziekenfonds op jaarbasis ten hoogste vijf procent van de samengetelde deelbudgetten `variabele kosten ziekenhuisverpleging en kosten van specialistische hulp' en `kosten van overige verstrekkingen en vergoedingen' als bedoeld in het Besluit beleidsregels voor de toepassing van de Regeling beschikbare middelen verstrekkingen en vergoedingen Zfw 2003 voor het desbetreffende kalenderjaar, aanpassingen en nacalculatie buiten beschouwing gelaten.

  • 2 De subsidie bestaat uit het verschil tussen de met de zorgvernieuwingsactiviteiten samenhangende werkelijke lasten en de met de zorgvernieuwingsactiviteiten samenhangende baten.

  • 3 Bij toepassing van het tweede lid worden kosten voor zover deze op andere wijze zijn vergoed buiten beschouwing gelaten.

Artikel 3.3.1.4

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Van hoofdstuk 1 zijn slechts de artikelen 1.1.1, 1.1.2, 1.4.1, 1.8.1, 1.8.2, 1.8.4, 1.8.10 en 1.8.14, eerste tot en met derde lid, van toepassing.

Artikel 3.3.1.5

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Subsidie wordt slechts verstrekt indien de zorgvernieuwingsactiviteiten plaatsvinden op basis van een vooraf vastgesteld, schriftelijk activiteitenplan. Dit plan behelst een overzicht van de zorgvernieuwingsactiviteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd en de daarmee nagestreefde doelmatigheidswinst en vermeldt per activiteit de daarvoor benodigde personele en materiële middelen.

Artikel 3.3.1.6

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Instemming van de verzekerde met de ten behoeve van hem te verrichten zorgvernieuwingsactiviteit kan niet worden uitgelegd als afstand van de wettelijke aanspraak die zij vervangt.

  • 2 De verzekerde is op duidelijke en toegankelijke wijze vooraf ingelicht over eventuele voorwaarden die het ziekenfonds bij de uitvoering van zorgvernieuwingsactiviteiten hanteert.

Artikel 3.3.1.7

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Bij financiële deelneming van een ziekenfonds in het verrichten van zorgvernieuwingsactiviteiten door derden komen de daarmee gemoeide gelden en de daaraan toe te rekenen opbrengsten uitsluitend ten goede aan bekostiging van de zorgvernieuwingsactiviteiten.

Artikel 3.3.1.8

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De aanvraag voor een subsidie wordt ingediend tezamen met het financieel verslag, de jaarstaten en het uitvoeringsverslag voor de uitvoering van de ziekenfondsverzekering over het desbetreffende kalenderjaar.

  • 2 De aanvraag voor een subsidie gaat vergezeld van het activiteitenplan, bedoeld in artikel 3.3.1.5.

  • 3 In het uitvoeringsverslag wordt verantwoording afgelegd over:

    • a de aard, duur en omvang van verrichte zorgvernieuwingsactiviteiten en worden deze vergeleken met de in het activiteitenplan voorgenomen activiteiten;

    • b de wijze waarop aan de subsidievoorwaarden is voldaan.

Artikel 3.3.1.9

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

De subsidie wordt vastgesteld nadat het College toezicht zijn oordeel over het voldoen aan de subsidievoorwaarden en het subsidiebedrag aan het College zorgverzekeringen kenbaar heeft gemaakt.

Artikel 3.3.1.10

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Aan ziekenfondsen worden uitkeringen gedaan ter dekking van uitgaven voor vervangende hulp die voldoet aan de artikelen 3.3.1.3 tot en met 3.3.1.8 en voor uitgaven voor coördinatie- en organisatiekosten die voldoen aan artikel 3.3.1.9.

  • 2 De financiële ruimte voor de uitgaven, bedoeld in het eerste lid, tezamen bedraagt per ziekenfonds op jaarbasis ten hoogste drie procent van de samengetelde deelbudgetten `ziekenhuisverpleging variabel en specialistische hulp' en `overige verstrekkingen', bedoeld in de toepassingsregels bij de Regeling beschikbare middelen verstrekkingen en vergoedingen Ziekenfondswet 2002, aanpassingen en nacalculatie buiten beschouwing gelaten.

  • 3 Geen uitkeringen worden gedaan ter dekking van uitgaven van voor 1 oktober 1996.

Artikel 3.3.1.11

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Het ziekenfonds verantwoordt uitgaven voor in deze paragraaf bedoelde kosten in zijn jaarstukken op een door het College zorgverzekeringen aan te geven wijze.

  • 2 Het ziekenfonds registreert voorts op een door het College zorgverzekeringen aan te geven wijze de gegevens die hij behoeft voor evaluatie van deze paragraaf.

Artikel 3.3.1.12

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De beoordeling van de uitgaven, bedoeld in artikel 3.3.1.10, geschiedt telkens tezamen met die van de jaarstukken voor de uitvoering van de ziekenfondsverzekering over het desbetreffende kalenderjaar.

  • 2 De uitkering betreft de kosten die het ziekenfonds in dat kalenderjaar heeft gemaakt, voor zover het College toezicht deze, gelet op deze paragraaf, verantwoord heeft bevonden.

  • 3 Bedoelde uitgaven worden aangemerkt als kosten van verstrekkingen overeenkomstig hetgeen is bepaald bij en krachtens artikel 19 van de Ziekenfondswet.

  • 4 De uitkering is gelijk aan het bedrag van de werkelijke kosten tot ten hoogste het bedrag van de financiële ruimte, bedoeld in artikel 3.3.1.10, tweede lid.

  • 5 Het vaststellen en verlenen van de subsidieuitkering geschiedt telkens tezamen met het vaststellen en verlenen van de uitkering ter dekking van de kosten van verstrekkingen.

Artikel 3.3.1.13

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Een melding op grond van de Tijdelijke subsidieregeling voor vervangende hulp alsmede coördinatie- en organisatiekosten zorgvernieuwing ziekenfondsverzekering, de Tijdelijke subsidieregeling vervangende hulp ziekenfondsverzekering dan wel op grond van de Subsidieregeling coördinatie- en organisatiekosten zorgvernieuwing ziekenfondsverzekering wordt aangemerkt als een melding op grond van deze paragraaf.

Artikel 3.3.1.14

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Artikel 3.3.1.3 is niet van toepassing op vervangende hulp die voor 1 juni 1998 is verleend.

  • 2 Artikel 3.3.1.9, eerste lid, is niet van toepassing op coördinatie- en organisatiekosten die voor 1 april 1999 zijn gemaakt.

Afdeling 3.6. Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder e, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Afdeling 3.7. Subsidies ten laste van de algemene kas, op grond van artikel 1p, eerste lid, onder f, Ziekenfondswet

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk IV. Slot- en overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Artikel 4.1.1

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Dit besluit is niet van toepassing op subsidies en uitkeringen die voor de inwerkingtreding van dit besluit zijn verleend of vastgesteld.

Artikel 4.1.1.a

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 De artikelen 2.5.1.16, 2.5.2.18 en 2.5.4.15 vervallen met ingang van 1 september 2003.

  • 2 Paragraaf 2.5.5 vervalt met ingang van 1 juli 2003.

Artikel 4.1.1.b

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Voor de kosten van woningaanpassingen worden subsidies verstrekt met overeenkomstige toepassing van:

  • a de Regeling Ziekenfondsraad subsidiering woningaanpassingen voor aanvragen die voor 1 januari 2000 bij de Ziekenfondsraad of het College zorgverzekeringen zijn ingediend;

  • b de Regeling College voor zorgverzekeringen woningaanpassingen gehandicapten 2000 voor aanvragen die in het eerste kwartaal van 2000 bij het College zorgverzekeringen zijn ingediend.

Artikel 4.1.1.c

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

  • 1 Indien aan de verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan de verlening van een netto persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.5.6 een persoonsgebonden budget is verstrekt op grond van paragraaf 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4 of 2.5.5, bedraagt het netto persoonsgebonden budget voor de eerste drie maanden ten minste 25% van het op grond van die paragrafen op jaarbasis vastgestelde of, indien de vaststelling nog niet is geschied, verleende persoonsgebonden budget.

  • 2 Indien de verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan de subsidieperiode een persoonsgebonden budget werd verleend als bedoeld in de paragrafen 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4 of 2.5.5 en het voor het laatste jaar van dat budget of die budgetten beschikbare bedrag niet volledig werd besteed, wordt het netto persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.5.6 verhoogd met een bedrag gelijk aan dit niet bestede deel.

  • 3 In afwijking van het tweede lid wordt het netto persoonsgebonden budget als bedoeld in paragraaf 2.5.6 verhoogd met een bedrag gelijk aan het niet bestede deel van het op grond van de paragrafen 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4 of 2.5.5 voor het laatste subsidiejaar beschikbare bedrag, maar ten hoogste 10% daarvan, indien de subsidieperiode aanvangt op 1 januari van enig kalenderjaar.

  • 4 Bij de toepassing van het tweede lid wordt voor de berekening van het voor de daar bedoelde overheveling beschikbare bedrag geen rekening gehouden met wijzigingen in eigen bijdragen die na afloop van de subsidieperiode van de budgetten als bedoeld in de paragrafen 2.5.1 of 2.5.5 bekend worden.

  • 5 Indien een verzekerde aan wie een budget als bedoeld in de paragrafen 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4 of 2.5.5 is verleend, uitsluitend om andere redenen dan de afloop van de subsidieperiode een budget als bedoeld in paragraaf 2.5.6 aanvraagt, en laatstbedoeld budget hem wordt verleend, vangt, in afwijking van artikel 2.5.6.4, de subsidieperiode van laatstbedoeld budget niet eerder aan dan de eerste dag van de tweede maand volgende op de dag waarop het aan dat budget ten grondslag liggende indicatiebesluit, doch altijd op de eerste dag van de maand is afgegeven.

  • 6 Indien een verzekerde onmiddellijk voorafgaande aan de subsidieperiode een persoonsgebonden budget werd verleend als bedoeld in de paragrafen 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4 of 2.5.5 wordt in artikel 2.5.6.7, vijfde lid, onder het bedrag dat op grond van het eerste en tweede lid voor het eerdere jaar werd berekend verstaan het bedrag dat op grond van artikel 4.1.1c, eerste lid, werd berekend en het persoonsgebonden budget dat onmiddellijk voorafgaande aan de subsidieperiode voor het eerdere jaar werd verleend op grond van de paragrafen 2.5.1, 2.5.2, 2.5.4 of 2.5.5.

Artikel 4.1.2

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat aanvragen, als bedoeld in de artikelen 1.5.1, eerste lid, en 1.6.1, tweede lid, in afwijking van de in die artikelen genoemde termijnen, tot 1 april 2001 zo spoedig mogelijk worden ingediend.

Artikel 4.1.3

[Regeling vervallen per 01-01-2006]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling subsidies AWBZ en Ziekenfondswet.

De

Minister

voornoemd,

E. Borst-Eilers