In het wetsvoorstel ondernemerspakket 2001, Kamerstukken II, 27 209, is een maatregel
opgenomen die zal leiden tot de afschaffing van de commerciële herwaardering bij vaststelling
van de verkrijgingsprijs van de aandelen en de boekwaarde van de schuldvorderingen,
verkregen in het kader van de geruisloze omzetting van een onderneming in een door
een naamloze of besloten vennootschap gedreven onderneming met toepassing van artikel
3.65 Wet IB 2001.
In het tweede lid van het voorgestelde artikel XV van de Wet ondernemerspakket 2001
is een overgangsregeling opgenomen inzake de toepassing van artikel 3.65 Wet IB 2001.
Deze overgangsregeling heeft betrekking op omzettingen waarbij de feitelijke oprichting
van de vennootschap en/of de inbreng van onderneming in de vennootschap op of na 1
januari 2001 plaatsvindt, maar het voornemen tot de omzetting voor 1 januari 2001
ligt en de overgang van de heffing van inkomstenbelasting naar de heffing van vennootschapsbelasting
eveneens voor 1 januari 2001 plaatsvindt. In die gevallen is artikel 18 van de Wet
IB 1964 van toepassing en derhalve commerciële herwaardering verplicht, indien aan
de in voornoemd artikel XV gestelde voorwaarden is voldaan.
Over de strekking van het overgangsrecht in het wetsvoorstel worden mij regelmatig
vragen gesteld.
De vragen hebben alle betrekking op het overgangstijdstip en op de termijn waarbinnen
de vennootschap tot stand moet komen en de onderneming moet zijn ingebracht. Om misverstanden
te voorkomen, licht ik, onder verwijzing naar de tekst van artikel XV van het wetsvoorstel
ondernemerspakket 2001 en de daarbij behorende memorie van toelichting en nota naar
aanleiding van het verslag, onderstaand de overgangsregeling op deze punten nader
toe.
Voor de toepassing van artikel 18 van de Wet IB 1964 is het onder andere verplicht
dat de onderneming voor 1 januari 2001 feitelijk voor rekening en risico van de vennootschap
wordt gedreven. Artikel 3.65 van de Wet IB 2001 is van toepassing indien in een voorovereenkomst
of intentieverklaring de bepaling is opgenomen dat de onderneming met ingang van 1
januari 2001 feitelijk voor rekening en risico van de vennootschap komt.
De vennootschap dient tot stand te komen en de onderneming moet zijn ingebracht binnen
vijftien maanden na het overgangstijdstip. Dit betekent dat indien het overgangstijdstip
bijvoorbeeld op 31 december 2000 is vastgesteld (het uiterste overgangstijdstip voor
de toepassing van artikel 18 Wet IB 1964), de oprichting van de vennootschap en de
inbreng voor 31 maart 2002 moeten plaatsvinden.
De voorgestelde wettekst met het relevante gedeelte van de memorie van toelichting
is als bijlage bij dit besluit opgenomen.