Uit het rapport van de werkgroep heb ik de conclusie getrokken dat sale-lease-back
van immateriële activa tot nu toe weliswaar ongebruikelijk is, maar in beginsel net
als sale-lease-back van materiële activa tot de mogelijkheden behoort. Daarbij behoeft
de beoordeling van een sale-lease-back van immateriële activa evenwel meer aandacht,
gezien het bijzondere karakter van immateriële activa, hetgeen vooral tot uitdrukking
komt in het feit dat het activum door meer dan één gebruiker tegelijkertijd kan worden
aangewend. Deze mogelijkheid zal bij de lessee (de oorspronkelijke bezitter, later
huurder) waarschijnlijk vaak op bezwaren stuiten, omdat hij bij een sale-lease-back
vooral geïnteresseerd is in het behoud van zijn specifieke positie ten aanzien van
het activum. In de meeste gevallen zal men dan ook een exclusief gebruiksrecht willen
bedingen en, bij het einde van de overeenkomst, in enige vorm een terugkeer van het
immateriële activum zeker willen stellen. Dit roept, ook in relatie tot de levensduur
van deze activa, de vraag op naar de overgang van het economische belang. Ontbreekt
die overgang, dan is sprake van een bijzondere financieringsvorm en niet van sale-(operational)-lease-back.
Daarnaast behoeft de waardebepaling van immateriële activa bijzondere aandacht.
Sale-lease-back van materiële activa kenmerkt zich daarentegen door de aanwezigheid
van een markt, waardoor overdrachtsprijs, leasetermijnen e.d. te toetsen elementen
zijn. Bovendien is het onderscheid tussen financial lease en operational lease bij
materiële activa veel eerder duidelijk dan bij een transactie met immateriële activa
het geval kan zijn.
Uit bevindingen van de werkgroep haal ik twee hoofdvragen:
-
I. Is de overdracht van het immateriële activum, ook in alle onderscheiden elementen,
reëel in die zin, dat van een daadwerkelijke overdracht van het belang kan worden
gesproken? Te beoordelen elementen daarbij zijn o.a.: de exclusiviteit van het gebruiksrecht,
de bepaling van de verkoopprijs, de hoogte van de leasetermijnen, de afschrijving,
de leaseperiode, de beschikkingsmacht.
-
II. Is, indien de afzonderlijke elementen van de transactie de voorgaande toets kunnen
doorstaan, toch niet sprake van een samenstel van rechtshandelingen dat maakt dat
moet worden gesproken van een constructie die, buiten het aspect van belastingbesparing,
realiteit ontbeert?
Mijn benadering op basis van het rapport van de werkgroep is dat voorop moet staan
de vraag of het economische belang is overgegaan van oorspronkelijke eigenaar naar
lessor.
Doorslaggevend daarbij acht ik of de lessor ook daadwerkelijk over dat belang kan
beschikken. Heeft de lessee (voormalig eigenaar) feitelijk het economisch belang behouden
dan kan van een ’sale’ van het bedrijfsmiddel niet worden gesproken.