Kaderwet militaire pensioenen

Geraadpleegd op 18-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2018.
Geldend van 01-01-2007 t/m heden

Wet van 13 december 2000 tot vaststelling van een kader voor de vereenvoudiging en de vernieuwing van het militaire pensioenstelsel (Kaderwet militaire pensioenen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is het militaire pensioenstelsel te vereenvoudigen en vernieuwen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

  • b. beroepsmilitair: militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire ambtenarenwet 1931, voor zover hij behoort tot degenen die zijn aangesteld bij het beroepspersoneel of daarmee gelijk zijn gesteld;

  • c. dienstplichtige: dienstplichtige in de zin van de Kaderwet dienstplicht;

  • d. reservist: militair ambtenaar als bedoeld in artikel 1 van de Militaire ambtenarenwet 1931, voor zover behorende tot het reserve-personeel;

  • e. fonds: Stichting Pensioenfonds ABP;

  • f. bestuur: bestuur van het fonds;

  • g. pensioenreglement: pensioenreglement van het fonds.

Artikel 2. Het stelsel

  • 1 De aanspraken op ouderdoms- en nabestaandenpensioen en de daarmee samenhangende verplichtingen van de beroepsmilitair, de gewezen beroepsmilitair en hun nagelaten betrekkingen worden, met inachtneming van de bij of op grond van deze wet vastgestelde afwijkingen en aanvullingen, neergelegd in de overeenkomst naar burgerlijk recht, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet privatisering ABP.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde nadere overeenkomst strekt zich mede uit tot de aanspraken op militair ouderdoms- en nabestaandenpensioen die voor het sluiten daarvan zijn opgebouwd.

  • 3 De door het eerste en tweede lid beheerste pensioenaanspraken worden vastgelegd in het pensioenreglement. Aanspraken op militair pensioen worden rechtstreeks aan dat reglement ontleend.

  • 4 Prepensioneringsaanspraken vanaf 60 jaar zullen worden neergelegd in een overeenkomst naar burgerlijk recht.

  • 5 Aanvullende aanspraken op militair pensioen bij arbeidsongeschiktheid, invaliditeit of overlijden van de beroepsmilitair, de pensioenaanspraken voor de dienstplichtige of reservist en hun nagelaten betrekkingen, alsmede de grondslag voor het verstrekken van de met die invaliditeit samenhangende bijzondere leef- en werkvoorzieningen, worden vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

  • 6 De noodzakelijke nadere regels ter uitvoering van de in het vijfde lid bedoelde algemene maatregelen van bestuur worden vastgesteld door Onze Minister.

Artikel 3. Lopende pensioenen en uitzichten

  • 1 De wetten en regelingen waaraan de militairen en hun nagelaten betrekkingen op de datum van inwerkingtreding van deze wet een aanspraak op pensioen kunnen ontlenen, worden met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen datum, die voor de verschillende wetten of regelingen of groepen van rechthebbenden binnen die wetten of regelingen een andere kan zijn en niet kan liggen voor de datum waarop in de vervangende aanspraken is voorzien, buiten werking gesteld of ingetrokken.

  • 2 Voor zover en zolang de aanspraken ingevolge de in het eerste lid bedoelde wetten en regelingen nog niet door de toepassing van dat lid zijn vervallen, ontleent een betrokkene geen aanspraken aan het pensioenreglement of de in artikel 2, vijfde lid, bedoelde algemene maatregelen van bestuur.

  • 3 Zodra aanspraken ingevolge de in het eerste lid bedoelde wetten en regelingen door de toepassing van dat lid zijn vervallen, zet Onze Minister deze onmiddellijk om in aanspraken of uitzichten op grond van het pensioenreglement dan wel – zo nodig in aanvullende zin – op grond van de in artikel 2, vijfde lid, bedoelde algemene maatregelen van bestuur. De te volgen methode van omzetting garandeert individuele gelijkwaardigheid van uitzichten op pensioen en, voor het totaal van de aan dezelfde dienstverhouding te ontlenen nieuwe aanspraken, nominale gelijkheid van de op het omzettingsmoment al ingegane pensioenen. Het omzettingsproces laat de voorgeschreven periodieke betaling van de pensioenen onverlet.

  • 4 Waar het een omzetting naar het pensioenreglement betreft, worden in elk geval de verschillen in pensioenniveau in acht genomen die krachtens de in te trekken regels tussen gehuwden en ongehuwden of daarmee gelijk te stellen rechthebbenden konden bestaan. Andere persoonlijke omstandigheden die ingevolge die vroegere regels het pensioenbedrag zouden kunnen beïnvloeden werken bij een omzetting naar het pensioenreglement door naar de situatie op een voor alle uitzichten en rechten geldende vaste peildatum. Tenzij dat uitdrukkelijk anders wordt bepaald heeft een wijziging van de laatstbedoelde omstandigheden na die peildatum geen invloed op de na omzetting gevonden nieuwe pensioenbedragen. Onze Minister legt de te hanteren werkwijze vast in een nadere regeling.

  • 5 Van de in het derde lid bedoelde omzettingen ontvangt de belanghebbende zo spoedig mogelijk een overzicht van Onze Minister. Dat overzicht geeft een beeld van de oude en de nieuwe pensioensituatie op het omzettingsmoment of, voor zover van toepassing, op de in het vierde lid bedoelde peildatum.

Artikel 4. Financiering/uitvoering

  • 1 De aan de uitvoering van deze wet verbonden kosten komen ten laste van Hoofdstuk X van de Rijksbegroting, wat de in artikel 2, eerste lid,bedoelde pensioenaanspraken betreft, voor zoveel mogelijk in de vorm van een premie, nodig voor de instandhouding van een kapitaaldekkingsstelsel, en voor het overige als rechtstreekse begrotingslast.

  • 2 De uitvoering van de pensioenaanspraken voor militairen en hun nagelaten betrekkingen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt ondergebracht bij het fonds. Het fonds beheert de betreffende pensioenaanspraken en uitzichten voor zoveel mogelijk naar de grondslagen van het voor de pensioenen voor het overig overheidspersoneel geldende financieringsstelsel. Onze Minister en het bestuur sluiten met het oog op die uitvoering en dat beheer een overeenkomst naar burgerlijk recht.

  • 3 De overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, omvat ten minste:

    • a. een nadere verdeling van de in het eerste lid bedoelde aanspraken naar aanspraken die worden gefinancierd op kapitaaldekkings- of declaratiebasis;

    • b. de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de pensioenlasten en uitvoeringskosten van de niet op kapitaaldekkingsbasis te financieren aanspraken bij Onze Minister kunnen worden gedeclareerd.

  • 4 Met het oog op het aanvullende of aanverwante karakter daarvan is Onze Minister bevoegd ook de uitvoering van het niet door het tweede lid bestreken deel van de militaire pensioenvoorzieningen in zijn geheel of in delen buiten het ministerie van Defensie onder te brengen. Met het betreffende uitvoeringsorgaan sluit Onze Minister alsdan een overeenkomst naar burgerlijk recht, ten minste inhoudende de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de bedoelde aanvullende pensioenlasten en daarmee samenhangende extra uitvoeringskosten bij hem kunnen worden gedeclareerd.

Artikel 5. Eigen bijdrage

De eigen bijdrage van de beroepsmilitair aan de op deze wet steunende pensioenvoorzieningen wordt, voor zover de in artikel 2, eerste lid, bedoelde overeenkomst daarin niet voorziet, vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 6. Pensioenwet

  • 2 Behoudens de artikelen 93 en 216 van de Pensioenwet is het eerste lid niet van toepassing op de pensioenvoorzieningen van:

    • a. de militair, voor zover die zijn bepaald door pensioengeldige tijd die voorafgaat aan de in artikel 3, eerste lid, bedoelde datum, en voor zover deze op grond van deze wet en binnen het raam van de overeenkomst, bedoeld in artikel 4, tweede lid, op declaratiebasis worden gefinancierd;

    • b. de nagelaten betrekkingen van de militair, die zijn afgeleid van de aanspraak dan wel het recht op ouderdomspensioen voor zover dat is opgebouwd tot aan de in artikel 3, eerste lid, bedoelde datum.

Artikel 7. Intrekking bestaande wetgeving

  • 1 Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3, eerste lid, zullen, zo nodig na een voorafgaande groepsgewijze buiten werking stelling als daar bedoeld, worden ingetrokken:

    • 1°. Algemene militaire pensioenwet;

    • 2°. Pensioenwet voor de landmacht 1922;

    • 3°. Pensioenwet voor de zeemacht 1922;

    • 4°. Pensioenwet voor het reserve-personeel der landmacht 1923;

    • 5°. Pensioenwet voor het personeel der Koninklijke marine-reserve 1923;

    • 6°. Bijzondere pensioenwet reserve-personeel landmacht (Sb. 1949, J 344);

    • 7°. Pensioenwet voor de vrijwilligers bij den landstorm 1925;

    • 8°. Wet buitengewoon pensioen 1914–1918 (Sb. 1948, I 496);

    • 9°. Wet van 4 november 1950 tot nadere vaststelling van de regelingen op het gebied van militaire pensioenen, welke gedurende de vijandelijke bezetting zijn uitgevaardigd, zomede nadere wijziging van verschillende wetten, welke regelen geven inzake militair pensioen (Sb. 1950, K 479);

    • 10°. Pensioenwet bijzondere groepen reserve-personeel 1956;

    • 11°. Wet van 22 december 1938, tot regeling van de pensioenen voor officieren der Koninklijke marine-reserve, die zich – ter aanvulling van een bij de Koninklijke Marine bestaand tekort aan beroepsofficieren – krachtens een daartoe door hen gesloten vrijwillige verbintenis voor onbepaalden tijd in actieven dienst bevinden, alsmede voor hunne weduwen en weezen (Stb. 1938, 504).

Artikel 8. Nadere pensioenovereenkomst

Onze Minister is bevoegd om, in overeenstemming met de meerderheid van de Centrales van Overheidspersoneel die in het Sectoroverleg Defensie vertegenwoordigd zijn, ter uitwerking van hetgeen in deze wet wordt bepaald een nadere pensioenovereenkomst te sluiten met de Pensioenkamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Kaderwet militaire pensioenen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 13 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de dertigste januari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals