Wet ondernemerspakket 2001

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2004 en zichtdatum 23-11-2024.
Geldend van 01-01-2003 t/m 08-12-2005

Wet van 14 december 2000 tot wijziging van enkele belastingwetten c.a. in verband met de tweede tranche van het ondernemerspakket 2001 (Wet ondernemerspakket 2001)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is dat een pakket fiscale maatregelen wordt ingevoerd voor de dynamisering van het ondernemerschap in brede zin en terugdringing onwenselijk gebruik;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel IV

[Red: Wijzigt de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen.]

Artikel XIV

Met betrekking tot de aansprakelijkheidstelling voor 1 januari 2001 op de voet van artikel 40 van de Invorderingswet 1990, zoals dit luidde op 31 december 2000, is artikel 50, tweede lid, van die wet van toepassing indien, ware laatstgenoemd artikellid reeds van toepassing voor 1 januari 2001, de termijn voor het instellen van bezwaar nog niet is verstreken.

Artikel XIVa

  • 1 In afwijking in zoverre van het bepaalde krachtens artikel 25, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 verleent de ontvanger de belastingschuldige die in het kader van de Regeling beëindiging veehouderijtakken (Stcrt. 2000, 55) zijn onderneming staakt na 19 maart 2000 en voor 1 januari 2001 op diens schriftelijk verzoek uitstel van betaling voor de duur van ten hoogste tien jaar, mits voldoende zekerheid is gesteld, voor belastingaanslagen voorzover daarin is begrepen inkomstenbelasting die bij staking van die onderneming is verschuldigd en kan worden toegerekend aan het verschil tussen de boekwaarde en de waarde in het economische verkeer van een eigen woning, daaronder begrepen de niet onafhankelijk van die woning te verkopen aanhorigheden en de ondergrond van zodanige woning en aanhorigheden, die ten tijde van de staking tot het ondernemingsvermogen behoort. De belasting op het in de eerste volzin bedoelde verschil wordt zoveel mogelijk bepaald naar het tarief van artikel 57, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

  • 2 Het uitstel wordt slechts verleend voorzover de belastingschuldige geacht wordt over onvoldoende middelen – andere dan de eigen woning – te beschikken om zonder uitstel de belasting te voldoen en aannemelijk maakt dat de belasting binnen de periode waarvoor uitstel wordt verleend, kan worden voldaan.

  • 3 Het uitstel wordt beëindigd:

    • a. in geval van faillissement van de belastingschuldige;

    • b. ingeval de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen ten aanzien van de belastingschuldige van toepassing is;

    • c. in geval van overlijden van de belastingschuldige, tenzij de partner, met wie de belastingschuldige duurzaam een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd en die ten tijde van het overlijden van de belastingschuldige als ingezetene op het gezamenlijke woonadres is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, aannemelijk maakt dat voldoening van de belasting gedurende de periode waarvoor uitstel is verleend mogelijk is en zich verbindt de resterende belastingschuld binnen die periode te voldoen;

    • d. ingeval de woning wordt vervreemd of indien de woning anderszins het karakter van eigen woning verliest.

  • 4 Met betrekking tot het bedrag waarvoor op de voet van het eerste lid uitstel is verleend, is gedurende het uitstel verrekening niet mogelijk, tenzij de belastingschuldige dit verzoekt.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de heffingsrente voorzover deze samenhangt met de inkomstenbelasting waarvoor op de voet van dat lid uitstel is verleend, gelijkgesteld met die belasting.

Artikel XIVb

Artikel 12 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 blijft buiten toepassing voorzover met betrekking tot een schuldvordering op de voet van artikel 13b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, zoals dat luidde op 31 december 2000, bij de in dat artikel bedoelde belastingplichtige een voordeel in aanmerking is genomen.

Artikel XIVc

Voor de toepassing van artikel 15e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 worden, indien het uiteindelijke belang in de belastingplichtige op of na 18 oktober 2000 en vóór 1 januari 2001 in belangrijke mate is gewijzigd, het tijdstip van deze wijziging en het direct daaraan voorafgaande tijdstip op 1 januari 2001 gesteld.

Artikel XIVd

Artikel XV

  • 1 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2001, met uitzondering van artikel XI, onderdelen A en B, dat in werking treedt op 31 december 2000.

  • 3 Artikel 3.65 van de Wet inkomstenbelasting 2001 is van toepassing op omzettingen als bedoeld in dat artikel waarbij de oprichting van de naamloze of besloten vennootschap of de inbreng van de onderneming in de vennootschap op of na 1 januari 2001 plaatsvindt. In afwijking van de eerste volzin is artikel 18 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, zoals die bepaling luidde op 31 december 2000, nog van toepassing indien het voornemen tot de omzetting voor 1 januari 2001 is vastgelegd en geregistreerd en de overgang van de heffing van inkomstenbelasting naar de heffing van vennootschapsbelasting eveneens voor 1 januari 2001 plaatsvindt.

  • 4 De in artikel IV opgenomen wijzigingen werken terug tot en met 1 januari 2000.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 14 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals