Toepassing van de landbouwvrijstelling bij de realisatie van een door een overnemingsbeding [...] op de voet van artikel 3.63 Wet IB 2001

[Regeling vervallen per 23-10-2010 met terugwerkende kracht tot en met 13-10-2010.]
Geraadpleegd op 14-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-07-2002.
Geldend van 01-01-2001 t/m 12-10-2010

Toepassing van de landbouwvrijstelling bij de realisatie van een door een overnemingsbeding ontstaan gebruikersvoordeel bij een bedrijfsovername op de voet van artikel 3.63 Wet IB 2001

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 13 mei 1997, nr. DB97/2017M.

Artikel 3.63 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) geeft de mogelijkheid een onderneming fiscaal geruisloos over te dragen aan een mede-ondernemer. De bedrijfsopvolger wordt dan geacht voor het bepalen van de winst in de plaats te zijn getreden van degene die de onderneming overdraagt.

In vennootschapscontracten worden veelal bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de overname van het firma-aandeel van een uittredende vennoot. Soms wordt daarbij overeengekomen dat het firma-aandeel of een bepaald bedrijfsmiddel kan worden overgenomen tegen een prijs die lager is dan de waarde in het economische verkeer. Er ontstaat dan een zogenoemd gebruikersvoordeel.

Over de volgende situatie is mij een vraag voorgelegd.

Een bedrijfsopvolger neemt het bedrijfsmiddel grond over voor een prijs lager dan de waarde in het economische verkeer. Dit gebeurt op basis van een op zakelijke gronden overeengekomen bepaling uit het vennootschapscontract. Degene die het bedrijf overdraagt maakt gebruik van de faciliteit van artikel 3.63 van de Wet. De vraag is hoe de heffing bij de bedrijfsopvolger zal verlopen indien deze te zijner tijd het gebruikersvoordeel realiseert, en of het daarbij van belang is dat de bedrijfsoverdracht plaatsvindt met toepassing van artikel 3.63 van de Wet.

Ik heb het volgende geantwoord.

Als gevolg van het vennootschapscontract verkrijgt de bedrijfsopvolger een latent (gebruikers)voordeel. Dit voordeel bestaat uit het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de grond en de verschuldigde prijs hiervoor. Bij latere vervreemding zal dit voordeel – voor zover dan nog aanwezig – in de heffing worden betrokken. De landbouwvrijstelling is hierop niet van toepassing aangezien het voordeel niet samenhangt met een waardeverandering van grond maar met het vennootschapscontract.

De toepassing van artikel 3.63 van de Wet verandert aan het bovenstaande niets. Dit artikel beoogt immers belastingheffing ten aanzien van de bedrijfsoverdrager te voorkomen. Het gebruikersvoordeel ontstaat bij de bedrijfsopvolger. De fiscale behandeling van het gebruikersvoordeel kan derhalve niet worden beïnvloed door artikel 3.63 van de Wet.

Voorbeeld

A en B drijven in firmaverband een onderneming. De boekwaarde van de grond bedraagt 25.000. Op het overnamemoment is de waarde in het economische verkeer van de grond 60.000. Op grond van het firmacontract kan de bedrijfsopvolger de grond overnemen voor 40.000. A treedt uit en B neemt de grond over voor 40.000. A maakt gebruik van artikel 3.63 van de Wet. B verkoopt de grond na 5 jaren voor 75.000.

Uitwerking

A is geen belasting verschuldigd omdat artikel 3.63 van de Wet van toepassing is. B realiseert na 5 jaren een boekwinst van 50.000 (75.000 (verkoopprijs) -/- 25.000 (boekwaarde)). Van deze boekwinst is 20.000 aan te merken als een gebruikersvoordeel (60.000 -/- 40.000). Dit voordeel wordt in de heffing betrokken. Er van uitgaande dat de overige 30.000 is aan te merken als een waardeverandering van grond die is toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij agrarische bestemming, is deze vrijgesteld op basis van artikel 3.12, eerste lid, van de Wet.