Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee
is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de
toepassing van de Wet IB 1964, besluit van 13 mei 1997, nr. DB97/2017M.
Artikel 3.63 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: de Wet) geeft de mogelijkheid
een onderneming fiscaal geruisloos over te dragen aan een mede-ondernemer. De bedrijfsopvolger
wordt dan geacht voor het bepalen van de winst in de plaats te zijn getreden van degene
die de onderneming overdraagt.
In vennootschapscontracten worden veelal bepalingen opgenomen die betrekking hebben
op de overname van het firma-aandeel van een uittredende vennoot. Soms wordt daarbij
overeengekomen dat het firma-aandeel of een bepaald bedrijfsmiddel kan worden overgenomen
tegen een prijs die lager is dan de waarde in het economische verkeer. Er ontstaat
dan een zogenoemd gebruikersvoordeel.
Over de volgende situatie is mij een vraag voorgelegd.
Een bedrijfsopvolger neemt het bedrijfsmiddel grond over voor een prijs lager dan
de waarde in het economische verkeer. Dit gebeurt op basis van een op zakelijke gronden
overeengekomen bepaling uit het vennootschapscontract. Degene die het bedrijf overdraagt
maakt gebruik van de faciliteit van artikel 3.63 van de Wet. De vraag is hoe de heffing
bij de bedrijfsopvolger zal verlopen indien deze te zijner tijd het gebruikersvoordeel
realiseert, en of het daarbij van belang is dat de bedrijfsoverdracht plaatsvindt
met toepassing van artikel 3.63 van de Wet.
Ik heb het volgende geantwoord.
Als gevolg van het vennootschapscontract verkrijgt de bedrijfsopvolger een latent
(gebruikers)voordeel. Dit voordeel bestaat uit het verschil tussen de waarde in het
economische verkeer van de grond en de verschuldigde prijs hiervoor. Bij latere vervreemding
zal dit voordeel – voor zover dan nog aanwezig – in de heffing worden betrokken. De
landbouwvrijstelling is hierop niet van toepassing aangezien het voordeel niet samenhangt
met een waardeverandering van grond maar met het vennootschapscontract.
De toepassing van artikel 3.63 van de Wet verandert aan het bovenstaande niets. Dit
artikel beoogt immers belastingheffing ten aanzien van de bedrijfsoverdrager te voorkomen.
Het gebruikersvoordeel ontstaat bij de bedrijfsopvolger. De fiscale behandeling van
het gebruikersvoordeel kan derhalve niet worden beïnvloed door artikel 3.63 van de
Wet.
Voorbeeld
A en B drijven in firmaverband een onderneming. De boekwaarde van de grond bedraagt
25.000. Op het overnamemoment is de waarde in het economische verkeer van de grond
60.000. Op grond van het firmacontract kan de bedrijfsopvolger de grond overnemen
voor 40.000. A treedt uit en B neemt de grond over voor 40.000. A maakt gebruik van
artikel 3.63 van de Wet. B verkoopt de grond na 5 jaren voor 75.000.
Uitwerking
A is geen belasting verschuldigd omdat artikel 3.63 van de Wet van toepassing is.
B realiseert na 5 jaren een boekwinst van 50.000 (75.000 (verkoopprijs) -/- 25.000
(boekwaarde)). Van deze boekwinst is 20.000 aan te merken als een gebruikersvoordeel
(60.000 -/- 40.000). Dit voordeel wordt in de heffing betrokken. Er van uitgaande
dat de overige 30.000 is aan te merken als een waardeverandering van grond die is
toe te rekenen aan de ontwikkeling van de waarde in het economische verkeer bij agrarische
bestemming, is deze vrijgesteld op basis van artikel 3.12, eerste lid, van de Wet.