Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart

Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 13-03-2012 en zichtdatum 24-12-2024.
Geldend van 05-03-2011 t/m 16-03-2012

Besluit van 18 december 2000, houdende regels ter uitvoering van het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293) (Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 oktober 1999, nr. CDJZ/WVW 1999-1325, gedaan mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Justitie;

Gelet op het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293), alsmede de artikelen 1, derde lid, 2f, 28c, 28e, 28i en 28k van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren, de artikelen 8.44, 10.4 en 10.35a, tweede lid, van de Wet milieubeheer, artikel 929a, eerste en tweede lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 4:77 en 4:79 van de Algemene wet bestuursrecht;

De Raad van State gehoord (advies van 31 januari 2000, nr. W09.990513/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 11 december 2000, nr. CDJZ/WVW 2000-1290, Centrale Directie Juridische Zaken, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Justitie;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

§ 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. scheepsafvalstoffen: de in de onderdelen b tot en met d nader bepaalde afvalstoffen;

    • b. olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen: afgewerkte olie, bilgewater en overige olie- of vethoudende afvalstoffen die bij het in bedrijf zijn of het onderhoud van een schip aan boord ontstaan;

    • c. afval van de lading: ladingrestanten dan wel afvalwater dat ladingrestanten bevat;

    • d. overige scheepsafvalstoffen: afvalwater, huisvuil, zuiveringsslib, slops en gevaarlijke afvalstoffen, voorzover die afvalstoffen bij het in bedrijf zijn of het onderhoud van een schip aan boord ontstaan en niet vallen onder olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen of afval van de lading;

    • e. afvalstoffen: alle stoffen, preparaten of voorwerpen waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

    • f. afvalwater: alle water waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

    • g. schip: een vaartuig dat feitelijk wordt gebruikt dan wel geschikt is om te worden gebruikt als middel voor verplaatsing te water, alsmede een drijvend werktuig;

    • h. schipper: de gezagvoerder van een schip of degene, die deze vervangt;

    • i. zeeschip: een schip dat is toegelaten voor de zee- of kustvaart en overwegend daartoe is bestemd;

    • j. exploitant van een schip: de eigenaar, de rompbevrachter of ieder ander die de zeggenschap heeft over het gebruik van het schip;

    • k. gemotoriseerd schip: een schip waarvan de hoofd- of hulpmotoren, met uitzondering van ankerliermotoren, verbrandingsmotoren zijn;

    • l. ontvangstvoorziening: een inrichting of schip voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen;

    • m. bevoegde autoriteit: de autoriteit of autoriteiten die ten aanzien van een vaarweg voor de toepassing van artikel 1.15, tweede lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995, artikel 1.15, tweede lid, van het Binnenvaartpolitiereglement, artikel 1.15 van het Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas of artikel 43 van het Scheepvaartreglement voor het Kanaal van Gent naar Terneuzen, is of zijn aangewezen bij of krachtens het desbetreffende reglement dan wel, binnen het toepassingsgebied van het Scheepvaartreglement Westerschelde 1990 of het Scheepvaartreglement Eemsmonding: de Rijkshavenmeester Westerschelde, onderscheidenlijk de bevoegde autoriteit, aangewezen ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van het Scheepvaartreglement Eemsmonding;

    • n. verdrag: het op 9 september 1996 te Straatsburg tot stand gekomen Verdrag inzake de verzameling, afgifte en inname van afval in de Rijn- en binnenvaart (Trb. 1996, 293):

    • o. Uitvoeringsregeling: bijlage 2, behorende bij het verdrag;

    • p. conferentie: de Conferentie der Verdragsluitende Partijen, bedoeld in artikel 14 van het verdrag;

    • q. internationaal orgaan: het Internationale Verevenings- en Coördinatieorgaan, bedoeld in artikel 10 van het verdrag;

    • r. Onze Ministers: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • s. bijlage 1 of 3: de bij dit besluit behorende bijlage 1 onderscheidenlijk 3;

    • t. afgewerkte olie: afgewerkte olie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Besluit inzamelen afvalstoffen.

  • 2 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. bilgewater: oliehoudend afvalwater uit de bilge van de machinekamer, de voor- en achterpiek, de kofferdammen en de ruimten tussen zijwand en beunwand;

    • b. olie-afgifteboekje: een olie-afgifteboekje, afgegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, dan wel een buiten Nederland afgegeven olie-afgifteboekje als bedoeld in artikel 2.03 van de Uitvoeringsregeling;

    • c. tegoed: geldelijk tegoed van de eigenaar van het schip op de rekening van een nationaal instituut als bedoeld in artikel 9 van het verdrag;

    • d. ED-kaart: elektronische informatiedrager op naam van de eigenaar van het schip, waarmee wordt beschikt over het tegoed teneinde de verschuldigde afvalbeheersbijdrage digitaal te betalen;

    • e. betaalterminal: apparaat waarmee in combinatie met de ED-kaart de verschuldigde afvalbeheersbijdrage digitaal wordt betaald;

    • f. bunkerverklaring: een bunkerverklaring als bedoeld in artikel 2.5.1 dan wel een buiten Nederland opgemaakte bunkerverklaring als bedoeld in artikel 3.03 van de Uitvoeringsregeling.

  • 3 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. overslaginrichting: een inrichting ten behoeve van het laden of lossen van schepen;

    • b. afzender, ontvanger, onderscheidenlijk vervoerder: de afzender, de ontvanger, onderscheidenlijk de vervoerder, bedoeld in artikel 929a van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. vloeibare lading: vloeibare in bulk vervoerde lading;

    • d. droge lading: andere lading dan bedoeld in onderdeel c;

    • e. eenheidstransporten: transporten waarbij tijdens opeenvolgende reizen in het laadruim of de ladingtank van een schip dezelfde lading of een andere lading, waarvan het transport geen reiniging van het laadruim of de ladingtank vereist, wordt vervoerd;

    • f. overslagresten: lading die bij de overslag buiten de laadruimen of de ladingtanks op het schip terechtkomt;

    • g. leidingsysteem: alle leidingen waarin zich vloeibare of gasvormige lading kan bevinden, met inbegrip van de bijbehorende pompen, filters en afsluitinrichtingen;

    • h. restlading: lading die na het lossen doch zonder nalossen in de ladingtank, het leidingsysteem of het laadruim van een schip is achtergebleven;

    • i. nalossen: het uit de laadruimen, ladingtanks en het leidingsysteem van een schip verwijderen van restlading en het van een schip verwijderen van verpakkings- en stuwmateriaal;

    • j. nalenssysteem: een systeem voor het nalossen van de ladingtanks en het leidingsysteem van een schip;

    • k. nagelensde ladingtank: een ladingtank van een schip waaruit de restlading is verwijderd met behulp van een nalenssysteem en waarin zich nog slechts ladingrestanten bevinden;

    • l. ladingrestanten: vloeibare lading die zich in een ladingtank of het leidingsysteem van een schip bevindt en daaruit niet met behulp van het nalenssysteem kan worden verwijderd, dan wel droge lading die zich in een laadruim van een schip bevindt en daaruit niet kan worden verwijderd met behulp van bezems of veegmachines, dan wel, indien de losstandaard vacuümschoon van toepassing is, met behulp van vacuümreinigers;

    • m. bezemschoon laadruim: een laadruim waaruit de restlading is verwijderd met behulp van bezems of veegmachines en waarin zich nog slechts ladingrestanten bevinden;

    • n. vacuümschoon laadruim: een laadruim waaruit de restlading is verwijderd met behulp van vacuümreinigers en waarin zich nog slechts ladingrestanten bevinden;

    • o. wassen: het verwijderen van ladingrestanten met behulp van stoom of water;

    • p. gewassen laadruim of ladingtank: een laadruim of ladingtank met aansluitend leidingsysteem, dat onderscheidenlijk die na het wassen in beginsel voor elke soort lading geschikt is;

    • q. waswater: afvalwater dat afkomstig is van het wassen van een laadruim dan wel een ladingtank of het leidingsysteem, dan wel een gangboord of andere licht vervuilde oppervlakte van een schip;

    • r. losverklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 53, derde lid, dan wel een buiten Nederland opgestelde verklaring als bedoeld in artikel 6.03 van de Uitvoeringsregeling.

  • 4 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. huisvuil: met huishoudelijke afvalstoffen vergelijkbare organische en anorganische afvalstoffen, afkomstig uit het huishouden en van restaurants aan boord van een schip, met uitzondering van huishoudelijk afvalwater en zuiveringsslib;

    • b. huishoudelijk afvalwater: afvalwater afkomstig uit particuliere huishoudens;

    • c. bedrijfsafvalwater: afvalwater, niet zijnde huishoudelijk afvalwater;

    • d. zuiveringsslib: afvalstoffen die bij gebruik van een zuiveringsinstallatie aan boord van een schip ontstaan;

    • e. slops: verpompbare of niet verpompbaar mengsel van afvalstoffen die bij het in bedrijf zijn of het onderhoud van een schip aan boord ontstaan, bestaande uit roest, slib of afvalwater dat ladingrestanten bevat;

    • f. klein gevaarlijk afval: gevaarlijke afvalstoffen die bij het in bedrijf zijn of het onderhoud van een schip aan boord ontstaan, met uitzondering van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen, en de in de onderdelen a tot en met c genoemde afvalstoffen;

    • g. hotelschip: een passagiersschip met hutten voor de overnachting van passagiers;

    • h. ISO-norm: een door de Internationale Organisatie voor Standaardisatie uitgegeven norm.

  • 5 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

§ 1.2. Reikwijdtebepalingen

Artikel 2

Dit besluit is van toepassing met betrekking tot schepen die zich bevinden op de voor het openbare scheepvaartverkeer openstaande binnenwateren, daaronder begrepen de daarin aanwezige waterstaatswerken.

Artikel 3

In afwijking van artikel 2 is dit besluit niet van toepassing met betrekking tot:

  • a. zeeschepen die zich bevinden in zeehavens of op daarheen leidende zeetoegangswegen, met uitzondering van paragraaf 2.6, en

  • b. pleziervaartuigen als bedoeld in de Wet pleziervaartuigen, alsmede vaartuigen die uit hoofde van hun feitelijke bestemming plaatsgebonden zijn.

§ 1.3. Algemene verboden en verplichtingen

Artikel 4

Het is verboden scheepsafvalstoffen dan wel delen van de lading vanaf een schip in een oppervlaktewaterlichaam te brengen, behoudens voorzover elders in dit besluit anders is bepaald.

Artikel 5

Het verbod, bedoeld in artikel 4, is niet van toepassing ten aanzien van het in een oppervlaktewaterlichaam brengen van overslagresten, restlading, ladingrestanten dan wel afvalwater dat ladingrestanten bevat vanaf schepen die bestemd zijn voor andere diensten dan goederenvervoer.

Artikel 6

  • 1 Indien vanaf een schip scheepsafvalstoffen dan wel delen van de lading in een oppervlaktewaterlichaam geraken of dreigen te geraken, waarschuwt de schipper onverwijld de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit, tenzij het een geval betreft als bedoeld in artikel 4, laatste zinsnede, of artikel 5.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid geeft de schipper de plaats van het voorval alsmede de hoeveelheid en de aard van de afvalstoffen of de lading zo nauwkeurig mogelijk aan.

Artikel 7

Het is verboden scheepsafvalstoffen aan boord van een schip te verbranden.

Artikel 8

De exploitant van een schip dat niet onder het gezag van een schipper staat, neemt met betrekking tot dat schip de tot de schipper gerichte voorschriften van dit besluit in acht.

Hoofdstuk 2. Olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen

§ 2.1. Reikwijdtebepalingen

Artikel 9

Dit hoofdstuk is van toepassing met betrekking tot gemotoriseerde schepen, indien in een of meer van de motoren gasolie wordt verbruikt.

Artikel 10

Dit hoofdstuk, met uitzondering van paragraaf 2.6, is niet van toepassing met betrekking tot zeeschepen, ook voor zover die zich bevinden op andere wateren dan bedoeld in artikel 3, onder a.

§ 2.2. Verzameling en behandeling aan boord

Artikel 11

De schipper draagt er zorg voor dat bilgewater en overige olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen aan boord in de bilge van de machinekamer, onderscheidenlijk gescheiden in de daarvoor bestemde verzamelreservoirs, worden verzameld en bewaard.

Artikel 12

  • 1 De in artikel 11 bedoelde verzamelreservoirs worden aan boord zo aangebracht dat lekkage gemakkelijk en tijdig opgemerkt en gestopt kan worden.

  • 2 Voor de opslag van afgewerkte olie worden geen los aan dek staande verzamelreservoirs gebruikt.

Artikel 13

  • 1 Het is verboden reinigingsmiddelen die olie of vet oplossen dan wel emulgerend zijn in de bilge van de machinekamer dan wel in het bilgewater te doen geraken.

  • 2 Van het verbod, bedoeld in het eerste lid, zijn uitgezonderd reinigingsmiddelen die de verwerking van het bilgewater niet bemoeilijken.

  • 3 Bij regeling van Onze Ministers kunnen reinigingsmiddelen als bedoeld in het eerste of tweede lid worden aangewezen.

§ 2.3. Afgifte

Artikel 14

  • 1 De schipper draagt er zorg voor dat een geldig olie-afgifteboekje aan boord aanwezig is.

  • 2 Een olie-afgifteboekje wordt op aanvraag verstrekt door een dienst of instelling, aangewezen door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 3 Het model van het olie-afgifteboekje wordt vastgesteld bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat.

  • 4 Na verkrijging van een nieuw olie-afgifteboekje wordt het voorgaande olie-afgifteboekje ten minste zes maanden na de datum van de laatste daarin opgenomen vermelding van een afgifte aan boord bewaard.

Artikel 15

  • 1 De schipper biedt olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen tijdig aan bij een ontvangstvoorziening.

  • 2 De schipper legt bij een afgifte als bedoeld in het eerste lid het olie-afgifteboekje voor aan degene die de ontvangstvoorziening drijft of een door deze aangewezen persoon.

Artikel 16

Degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft, draagt er zorg voor dat de ingevolge artikel 15 aangeboden olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen worden ingenomen in die inrichting.

Artikel 17

Het in ontvangst nemen van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen wordt bevestigd door invulling en ondertekening van de eerste niet ingevulde bladzijde van het door de schipper ingevolge artikel 15 overgelegde olie-afgifteboekje.

Artikel 18

Nadat gevolg is gegeven aan artikel 17, ondertekent de schipper de desbetreffende bladzijde van het olie-afgifteboekje.

§ 2.4. Betaling van de afvalbeheersbijdrage

Artikel 19

  • 1 Met het oog op de toepassing van artikel 20, eerste lid, is de eigenaar van een schip verplicht:

    • a. een rekening bij een nationaal instituut als bedoeld in artikel 9 van het verdrag te openen, en

    • b. zorg te dragen dat de schipper de beschikking heeft over de ED-kaart.

  • 2 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan nadere regels met betrekking tot de vormgeving en andere kenmerken van de ED-kaart stellen.

Artikel 20

  • 1 Ter gelegenheid van het betrekken van gasolie ten behoeve van een schip wordt de door de eigenaar van een schip verschuldigde afvalbeheersbijdrage over het betrokken aantal liters gasolie betaald met behulp van de ED-kaart op een bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen wijze.

  • 2 De ED-kaart wordt gebruikt in het geval dat:

    • a. het tegoed voldoende is om de verschuldigde afvalbeheersbijdrage te betalen,

    • b. het tegoed niet negatief maar ontoereikend is om de verschuldigde verwijderingsbijdrage te betalen, of

    • c. het tegoed negatief is en het nationaal instituut die de ED-kaart heeft verstrekt toestaat dat de ED-kaart wordt gebruikt bij een negatief saldo.

  • 3 Indien het tweede lid, onderdeel b of c van toepassing is, heft de eigenaar van het schip het tekort op de rekening binnen een periode van twee weken na de dag van de bunkering op.

  • 4 De leverancier draagt er zorg voor dat in tweevoud een betalingsbewijs wordt opgemaakt waarop het nummer waaronder het tegoed is geregistreerd, het betrokken aantal liters gasolie, het bedrag van de betaalde afvalbeheersbijdrage, de datum en het tijdstip van de bunkering worden vermeld.

Artikel 21

  • 1 De leverancier biedt aan de eigenaar van het schip namens het nationaal instituut de mogelijkheid de verschuldigde afvalbeheersbijdrage te betalen overeenkomstig de in het tweede en derde lid bepaalde procedure in het geval dat:

    • a. de schipper niet over de ED-kaart beschikt;

    • b. het tegoed negatief is en het nationaal instituut die de ED-kaart heeft verstrekt gebruik bij negatief saldo niet toestaat, of

    • c. het gebruik van de ED-kaart als gevolg van een storing niet mogelijk is.

  • 2 De schipper vult in drievoud in namens de eigenaar van het schip:

    • a. een schuldbekentenis tot betaling van de verschuldigde afvalbeheersbijdrage in het geval van het eerste lid, onderdeel a, of

    • b. een machtiging tot incasso van de verschuldigde afvalbeheersbijdrage in het geval van het eerste lid, onderdeel b of c.

  • 3 Na vermelding van het verstrekte aantal liters gasolie door de leverancier in de schuldbekentenis respectievelijk de machtiging, ondertekent de schipper namens de eigenaar van het schip dit document.

  • 4 De eigenaar van het schip stort binnen een periode van twee weken na de dag van bunkering een bedrag op de rekening bij het nationaal instituut teneinde de schuld respectievelijk het eventuele tekort op te heffen.

  • 5 De leverancier zendt de ondertekende schuldbekentenis of machtiging onverwijld aan het nationaal instituut.

§ 2.5. Bunkerverklaring

Artikel 22

  • 1 Ter gelegenheid van een levering van gasolie ten behoeve van een schip wordt door de leverancier een schriftelijke bunkerverklaring opgemaakt. Deze verklaring moet ten minste de volgende gegevens bevatten:

    • a. de naam en het adres van de eigenaar van het schip;

    • b. de naam en het adres van de leverancier;

    • c. het geleverde aantal liters, onder vermelding dat het gasolie betreft;

    • d. de naam en het nummer van teboekstelling en het land van registratie van het schip;

    • e. de naam van de schipper;

    • f. de hoogte van de afvalbeheersbijdrage; en

    • g. de plaats en datum van handeling.

  • 3 De verklaring wordt door de leverancier ondertekend en ter mede-ondertekening voorgelegd aan de schipper.

  • 4 Indien een leverancier ter gelegenheid van een levering als bedoeld in het eerste lid ten behoeve van de eigenaar van het schip een verklaring als bedoeld in artikel 19, onderdeel b, van het Uitvoeringsbesluit accijns opmaakt, neemt hij de bunkerverklaring op in het formulier van die verklaring. In een zodanig geval kan de leverancier de bunkerverklaring, in afwijking van het tweede lid, ondertekenen nadat de schipper ingevolge artikel 23 de verklaring heeft ondertekend.

Artikel 23

De schipper ondertekent een overeenkomstig artikel 22 opgestelde en aan hem voorgelegde bunkerverklaring en stelt deze ter hand aan de leverancier.

Artikel 24

De leverancier stelt aan de schipper een afschrift van de bunkerverklaring ter hand.

Artikel 25

De leverancier bewaart een overeenkomstig artikel 22 opgemaakte en ondertekende bunkerverklaring in zijn bedrijfsadministratie.

Artikel 26

  • 2 De schipper bewaart het afschrift, alsmede een door hem ontvangen afschrift van een buiten Nederland opgemaakte bunkerverklaring inzake het betrekken van gasolie ten behoeve van het schip, gedurende ten minste zes maanden aan boord.

§ 2.6. Rapportage door de leverancier

Artikel 27

Een leverancier verstrekt, uiterlijk op de laatste dag van elke kalendermaand op de bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangegeven wijze aan de daarbij aangewezen dienst schriftelijk de volgende gegevens betreffende elke levering van gasolie ten behoeve van een schip, die heeft plaatsgevonden in de voorafgaande kalendermaand:

  • a. de naam van de eigenaar van het schip;

  • b. het geleverde aantal liters gasolie;

  • c. de naam en het nummer van teboekstelling van het schip;

  • d. de wijze van betaling van de afvalbeheersbijdrage; en

  • e. het bedrag van de betaalde afvalbeheersbijdrage.

Artikel 28

  • 1 Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan aan leveranciers, behorende tot een bij de regeling aan te wijzen categorie, vrijstelling worden verleend van de in artikel 27 bedoelde verplichtingen, voor zover het belang van een goede uitvoering van het verdrag zich daartegen niet verzet.

  • 2 Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan aan een leverancier op aanvraag ontheffing verlenen van de in artikel 27 bedoelde verplichtingen.

  • 3 Aan een vrijstelling of ontheffing worden de voorschriften verbonden die nodig zijn voor een goede uitvoering van het verdrag.

Artikel 28a

De leverancier stelt het nationaal instituut onverwijld op de hoogte zodra als gevolg van een storing gebruik van de ED-kaart niet mogelijk is.

§ 2.7. Uitvoering van besluiten van de conferentie

Artikel 29

Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat worden regels gesteld ter uitvoering van besluiten van de conferentie krachtens artikel 14, derde lid, onderdeel d, van het verdrag.

Hoofdstuk 3. Afval van de lading

§ 3.1. Algemene bepalingen

Artikel 30

Dit hoofdstuk is van toepassing met betrekking tot het laden of lossen van een schip in het kader van goederenvervoer.

Artikel 31

In afwijking van artikel 30 is dit hoofdstuk niet van toepassing op het laden of het lossen van een schip, indien het lading betreft waarvan het vervoer aan boord van het schip geheel of gedeeltelijk over zee zalplaatsvinden, onderscheidenlijk heeft plaatsgevonden, tenzij het varen van dit schip over zee kennelijk ondergeschikt is aan het varen over binnenwateren.

Artikel 32

  • 1 Het is verboden een stof, preparaat of ander product, behorende tot een goederensoort die is vermeld in aanhangsel III behorende bij de Uitvoeringsregeling in of op een schip te laden, tenzij degene die laadt het bepaalde in de artikelen 40, 41, eerste lid, en 61 in acht neemt.

  • 2 Het is verboden een stof, preparaat of ander produkt, behorende tot een goederensoort die is vermeld in aanhangsel III behorende bij de Uitvoeringsregeling uit of van een schip te lossen, tenzij degene die lost het bepaalde in de artikelen 41, tweede lid, 42, 43, 45 tot en met 51, 53, 57 en 60 in acht neemt.

  • 3 Het eerste lid, dan wel het tweede lid is niet van toepassing indien het laden, onderscheidenlijk het lossen, plaatsvindt in een overslaginrichting.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot aanhangsel III behorende bij de Uitvoeringsregeling.

Artikel 33

Degene die een overslaginrichting drijft neemt met betrekking tot het laden of het lossen van een schip in die inrichting het bepaalde ten aanzien van laden, onderscheidenlijk lossen, in de artikelen 40 tot en met 43, 45 tot en met 51, 53, 57, 60 en 61 in acht.

Artikel 34

  • 1 Een verwijzing in dit hoofdstuk naar een kolom van de tabel heeft betrekking op de desbetreffende kolom van de tabel van aanhangsel III behorende bij de Uitvoeringsregeling.

  • 2 Een verwijzing in dit hoofdstuk naar een in een kolom van de tabel aangegeven losstandaard of bijzondere behandeling heeft mede betrekking op een desbetreffende voetnoot in kolom 6 dan wel onderaan in de tabel.

Artikel 35

Indien in een voetnoot die betrekking heeft op de aanduiding van een bijzondere behandeling in kolom 5 van de tabel een beperking wordt aangegeven tot gevallen waarin de desbetreffende goederensoort verontreinigd is, wordt er voor de toepassing van het in dit hoofdstuk bepaalde van uitgegaan dat de bedoelde verontreiniging aanwezig is, tenzij uit een vervoersdocument uitdrukkelijk het tegendeel blijkt.

§ 3.2. Beschikbaarstelling van een schip

Artikel 36

Een schip wordt door de exploitant voor vervoer van lading ter beschikking gesteld met bezemschone laadruimen dan wel nagelensde ladingtanks en vrij van overslagresten.

Artikel 37

Een schip wordt door de exploitant slechts voor vervoer van vloeibare lading ter beschikking gesteld indien het is uitgerust met een nalenssysteem dat voldoet aan het bepaalde in artikel 38.

Artikel 38

  • 1 Het nalenssysteem is vast op het schip geïnstalleerd.

  • 2 De walaansluiting van de laad- en losleiding, waarmee geladen of gelost wordt, is voorzien van een inrichting voor de afgifte van restlading overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen model 1.

  • 3 Het nalenssysteem is voor de ingebruikname met water als beproevingsmiddel beproefd, overeenkomstig artikel 39, door een onderzoeksbureau dat is toegelaten door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van de Europese Unie of van een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte dan wel van Zwitserland. Indien het systeem later is omgebouwd dan is voor de hernieuwde ingebruikname dezelfde beproeving uitgevoerd.

  • 4 Bij de beproeving van het nalenssysteem is geen hogere resthoeveelheid vastgesteld dan:

    • a. bij dubbelwandige schepen:

      • 1°. 5 liter gemiddeld per ladingtank of

      • 2°. 15 liter per leidingsysteem dan wel

    • b. bij enkelwandige schepen:

      • 1°. 20 liter gemiddeld per ladingtank of

      • 2°. 15 liter per leidingsysteem.

  • 5 Inzake de beproeving van het nalenssysteem is door het onderzoeksbureau een verklaring overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen model 2 vastgesteld. Deze verklaring wordt aan boord van het schip meegevoerd.

Artikel 39

  • 1 Voor de aanvang van de beproeving van het nalenssysteem zijn de ladingtanks en het bijbehorende leidingsysteem schoon. De ladingtanks kunnen zonder risico betreden worden.

  • 2 Tijdens de beproeving liggen slagzij en trim van het schip niet boven de normale operationele waarden.

  • 3 Tijdens de beproeving wordt een tegendruk bewerkstelligd van ten minste 3 bar ter plaatse van de inrichting voor de afgifte aan de losleiding.

  • 4 De beproeving houdt in:

    • a. het met water vullen van de ladingtank totdat de zuigmond in de ladingtank onder water staat;

    • b. het leegpompen en het met behulp van het nalenssysteem ledigen van de ladingtanks en de bijbehorende pijpleidingen;

    • c. het op de volgende plaatsen verzamelen van waterrestanten:

      • 1°. in de nabijheid van de zuigmond;

      • 2°. op de bodem van de ladingtank waarop water is achtergebleven;

      • 3°. op het laagste punt van de lospomp en

      • 4°. op alle laagste punten van de bijbehorende pijpleidingen tot aan de inrichting voor de afgifte.

  • 5 De hoeveelheid van het overeenkomstig punt 4, onder c, verzamelde water wordt nauwkeurig vastgesteld en in de verklaring van de beproeving van het nalenssysteem overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen model 2 vermeld.

  • 6 Het onderzoeksbureau legt alle voor de beproeving vereiste operationele handelingen in de verklaring van de beproeving vast. Deze verklaring bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de trim van het schip tijdens de beproeving;

    • b. de slagzij van het schip tijdens de beproeving;

    • c. de volgorde waarin de ladingtanks gelost werden;

    • d. de tegendruk aan de inrichting voor de afgifte;

    • e. de resthoeveelheid per ladingtank;

    • f. de resthoeveelheid per pijpleidingsysteem;

    • g. de duur van het nalenzen en

    • h. een ingevuld ladingtankplan.

§ 3.3. Vermelding goederennummer

Artikel 40

Bij het laden worden in de vervoersdocumenten de naam en het viercijferige goederennummer van de goederensoort vermeld die in aanhangsel III behorende bij de Uitvoeringsregeling voor de desbetreffende goederensoort zijn aangegeven.

§ 3.4. Verwijderen van overslagresten en nalossen

Artikel 41

  • 1 Bij het laden wordt het schip vrij van overslagresten gehouden. Zijn er toch overslagresten ontstaan, dan worden deze na het laden van het schip verwijderd en zo veel mogelijk toegevoegd aan de lading.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van het lossen.

Artikel 42

  • 1 Aansluitend aan het lossen van droge lading van of uit een laadruim van een schip wordt de in het laadruim achtergebleven restlading verwijderd, zodanig dat de losstandaard bezemschoon wordt bereikt, en wordt het verpakkings- en stuwmateriaal verwijderd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid wordt de restlading in verdergaande mate verwijderd, zodanig dat de losstandaard vacuümschoon wordt bereikt, indien het laadruim aansluitend zal worden gewassen en in de ingevolge de artikelen 45 tot en met 51 voor het waswater toe te passen kolom van de tabel de losstandaard vacuümschoon is aangegeven.

  • 3 De restlading wordt ingenomen en zo veel mogelijk toegevoegd aan de geloste lading.

Artikel 43

  • 1 Aansluitend aan het lossen van vloeibare lading uit een ladingtank van een schip wordt met behulp van een leiding die wordt aangesloten op het nalenssysteem van het schip de in de ladingtank achtergebleven restlading verwijderd, zodanig dat de losstandaard nagelensde ladingtank wordt bereikt.

  • 2 Aansluitend aan de toepassing van het eerste lid ten aanzien van alle ladingtanks van het schip wordt dat lid overeenkomstig toegepast ten aanzien van het leidingsysteem van het schip.

  • 3 Bij de toepassing van het eerste en tweede lid is de tegendruk van de walkant in de in het eerste lid bedoelde leiding niet hoger dan 3 bar.

  • 4 De restlading wordt ingenomen en zo veel mogelijk toegevoegd aan de geloste lading.

§ 3.5. Wasverplichting en voorschriften ten aanzien van afvalwater

Artikel 45

Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip lading wordt gelost, behorende tot een een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, wordt

  • 1°. dat laadruim of die ladingtank gewassen en

  • 2°. afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, ingenomen en wordt de aangegeven bijzondere behandeling toegepast,

tenzij de voor die bijzondere behandeling nodige voorzieningen niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost.

Artikel 46

Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip

  • a. lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel geen bijzondere behandeling is aangegeven dan wel waarvoor in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, doch de voorzieningen voor de toepassing daarvan niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost en

  • b. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven,wordt

    • 1°. dat laadruim of die ladingtank gewassen en

    • 2°. afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, ingenomen en op de bedrijfsriolering geloosd,

    tenzij de hiervoor nodige rioleringsvoorzieningen niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost.

Artikel 47

  • 1 Voor het wassen, bedoeld in artikel 45 of 46, kan de schipper een voorziening buiten de losplaats worden toegewezen, mits hem daarbij tevens, in afwijking van artikel 45, onderdeel 2°, onderscheidenlijk 46, onderdeel 2°, in overleg met de exploitant van het schip een ontvangstvoorziening wordt toegewezen voor het afgeven van het afvalwater dat zich na het wassen in het laadruim of de ladingtank en het leidingsysteem bevindt.

  • 2 De aangewezen ontvangstvoorziening is gelegen in de nabijheid van de losplaats of op de route van het schip.

Artikel 48

Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip

  • a. lading wordt gelost, behorende tot een goederensoort waarvoor in kolom 5 van de tabel geen bijzondere behandeling is aangegeven dan wel waarvoor in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, doch de voorzieningen voor de toepassing daarvan niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost;

  • b. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 4 van de tabel geen losstandaard is aangegeven dan wel in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, doch voorzieningen voor bedrijfsriolering niet beschikbaar zijn op de plaats waar wordt gelost en

  • c. voor de desbetreffende goederensoort in kolom 3 van de tabel een losstandaard is aangegeven,

wordt afvalwater dat ladingrestanten bevat en zich na het lossen of het wassen in dat laadruim of die ladingtank bevindt, aldaar achtergelaten.

Artikel 49

  • 1 Indien uit een laadruim of een ladingtank van een schip lading wordt gelost en zich na het lossen of wassen afvalwater dat ladingrestanten bevat in dat laadruim of die ladingtank bevindt, doch de artikelen 45 tot en met 48 niet van toepassing zijn, wordt het afvalwater daar achtergelaten en de schipper in overleg met de exploitant van het schip een ontvangstvoorziening toegewezen voor het afgeven van dat afvalwater.

  • 2 De aangewezen ontvangstvoorziening is gelegen in de nabijheid van de losplaats of op de route van het schip.

Artikel 50

De artikelen 45 tot en met 49 zijn van overeenkomstige toepassing indien uit een laadruim stukgoederen dan wel verpakte ladinggoederen of op pallets vervoerde goederen worden gelost en als gevolg van beschadigingen of lekkages lading, behorende tot een goederensoort als bedoeld in die artikelen is vrijgekomen.

Artikel 51

  • 1 Indien zich in een laadruim of ladingtank na het lossen of wassen afvalwater bevindt dat ladingrestanten behorende tot verschillende goederensoorten bevat en voor een van die goederensoorten in kolom 5 van de tabel een bijzondere behandeling is aangegeven, wordt ten aanzien van dat afvalwater gehandeld zoals in artikel 45, 46, 47, 48 of 49 is voorgeschreven voor afvalwater dat ladingrestanten bevat van de laatstbedoelde goederensoort.

  • 2 Indien zich in een laadruim of ladingtank na het lossen of wassen afvalwater bevindt dat ladingrestanten behorende tot verschillende goederensoorten bevat, doch het eerste lid niet van toepassing is, maar wel voor een van die goederensoorten in kolom 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, wordt ten aanzien van dat afvalwater gehandeld zoals in artikel 46, 47, 48 of 49 is voorgeschreven voor afvalwater dat ladingrestanten bevat van de laatstbedoelde goederensoort.

§ 3.6. Losverklaring; verlaten van de laad- of losplaats

Artikel 53

  • 1 In dit artikel en in de artikelen 54, 56, 57, 60, 66 en 68 wordt onder de losverklaring mede begrepen de aanvullende verklaring, bedoeld in het tweede lid.

  • 3 Aansluitend aan de toepassing van het bepaalde in de paragrafen 3.4 en 3.5 worden de toepasselijke rubrieken van een losverklaring, overeenkomstig het bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat vastgestelde model, in drievoud ingevuld en ondertekend.

  • 4 De losverklaring wordt na de toepassing van het eerste lid in drievoud voorgelegd aan de schipper dan wel, indien het schip niet onder gezag van een schipper staat, aan de exploitant van het schip.

  • 5 Aan het eerste en het tweede lid alsmede de artikelen 54, 56, 57, 66 en 68 kan in overeenstemming tussen degene die de losverklaring opstelt en de schipper dan wel, indien het schip niet onder gezag van een schipper staat, de exploitant van het schip en, indien toepassing moet worden gegeven aan paragraaf 3.9, degene die de ontvangstvoorziening drijft, langs elektronische weg uitvoering worden gegeven, mits voldaan wordt aan de bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangegeven waarborgen voor de echtheid van de losverklaring, met inbegrip van de ondertekening, en de controleerbaarheid van de losverklaring aan boord dan wel in de bedrijfsadministratie van de exploitant van het schip, alsmede in de bedrijfsadministratie van degene die de losverklaring heeft opgesteld.

Artikel 54

  • 1 De schipper vult de toepasselijke rubrieken van de hem overeenkomstig artikel 53, vierde lid, voorgelegde losverklaring in drievoud in en ondertekent deze.

  • 2 De schipper bezorgt na de ondertekening een exemplaar van de losverklaring terug aan degene die de losverklaring heeft opgesteld.

Artikel 55

  • 1 De schipper verlaat met het schip de laadplaats na het laden niet eerder dan nadat hij zich er van vergewist heeft, dat de overslagresten zijn verwijderd.

  • 2 De schipper verlaat met het schip de losplaats na het lossen niet eerder dan nadat:

    • a. hij zich er van vergewist heeft, dat

      • 1°. de overslagresten zijn verwijderd;

      • 2°. alle geloste laadruimen zijn nagelost of ladingtanks nagelensd;

      • 3°. voldaan is aan de wasverplichting indien die van toepassing is, dan wel hem daartoe overeenkomstig artikel 47 een voorziening is toegewezen en

      • 4°. indien artikel 45, 46 of 49 van toepassing of van overeenkomstige toepassing is, het afvalwater dat ladingrestanten bevat is ingenomen dan wel hem daartoe een ontvangstvoorziening is toegewezen, en

    • b. hij voldaan heeft aan het bepaalde in artikel 54.

Artikel 56

De schipper draagt er zorg voor dat de overeenkomstig artikel 53 ontvangen verklaringen het transport begeleiden.

Artikel 57

Het ingevolge artikel 54, tweede lid, terug ontvangen exemplaar van de losverklaring wordt in de bedrijfsadministratie bewaard.

§ 3.7. Eenheidstransporten

Artikel 58

  • 1 Indien een schip wordt ingezet ten behoeve van eenheidstransporten, draagt de schipper er zorg voor dat aan boord een verklaring aanwezig is van de opdrachtgever van de eenheidstransporten. De verklaring is gedagtekend en vermeldt ten minste

    • 1°. de naam van de opdrachtgever;

    • 2°. de naam en het registratienummer van het schip;

    • 3°. de in aanhangsel III behorende bij de Uitvoeringsregeling gegeven omschrijving van de goederensoorten waartoe de te vervoeren lading behoort en de nummers daarvan;

    • 4°. of tussentijds nalossen dan wel nalenzen noodzakelijk is en

    • 5°. de datum van aanvang van de eenheidstransporten.

  • 2 Indien een schip dat niet onder het gezag van een schipper staat wordt ingezet ten behoeve van eenheidstransporten, draagt de exploitant van het schip er zorg voor dat een verklaring als bedoeld in het eerste lid aanwezig is in zijn administratie.

Artikel 59

Indien een lading wordt gelost van een schip dat blijkens een verklaring als bedoeld in artikel 58 wordt ingezet ten behoeve van eenheidstransporten, zijn met betrekking tot dat lossen niet van toepassing:

Artikel 60

Een afschrift of exemplaar van de in artikel 58 bedoelde verklaring wordt in de bedrijfsadministratie bewaard als bijlage bij het ingevolge artikel 54, tweede lid, terug ontvangen exemplaar van de losverklaring.

Artikel 61

Ingeval van eenheidstransporten wordt voor de aanvang van het laden overeenkomstige toepassing gegeven aan de artikelen 45 tot en met 51 ten aanzien van het regenwater en het buiswater dat na beëindiging van de voorafgaande lossing in het laadruim terecht is gekomen.

§ 3.8. Lozing van afvalwater

Artikel 62

  • 1 In afwijking van het verbod van artikel 4 kan afvalwater dat ladingrestanten bevat van een goederensoort waarvoor in kolom 3 van de tabel een losstandaard is aangegeven, in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht indien:

    • a. zodanig afvalwater ingevolge artikel 48 op of in het schip is achtergelaten;

    • b. de restlading overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.4 is verwijderd uit het laadruim of de ladingtank en het leidingsysteem en

    • c. een en ander blijkt uit een losverklaring die voldoet aan het bepaalde in paragraaf 3.6.

  • 2 In afwijking van het verbod van artikel 4 kan voorts in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht:

    • a. regenwater, buiswater of ballastwater dat, blijkens een losverklaring welke voldoet aan het bepaalde in paragraaf 3.6, afkomstig is uit een gewassen laadruim of ladingtank;

    • b. waswater dat afkomstig is van een bezemschone gangboord of van een andere licht verontreinigde oppervlakte van het schip of

    • c. afvalwater dat ladingrestanten bevat van een goederensoort waarvoor uitsluitend in kolom 3 van de tabel een losstandaard is aangegeven en dat, blijkens een losverklaring die voldoet aan het bepaalde in paragraaf 3.6, afkomstig is uit een laadruim of ladingtank waaruit de restlading is verwijderd overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.4.

Artikel 63

In afwijking van artikel 6 behoeft de dichtstbijzijnde bevoegde autoriteit niet te worden gewaarschuwd indien afvalwater dat ladingrestanten bevat van een goederensoort waarvoor in kolom 3 of 4 van de tabel een losstandaard is aangegeven, in een oppervlaktewaterlichaam geraakt of dreigt te geraken.

§ 3.9. Transport, afgifte en ontvangst van afvalwater

Artikel 64

Indien afvalwater ingevolge het bepaalde in artikel 47, 49 of 61 moet worden afgegeven, brengt de schipper het afvalwater over naar de hem toegewezen ontvangstvoorziening en biedt het aldaar aan.

Artikel 65

De schipper draagt er zorg voor dat afvalwater dat ladingrestanten van een goederensoort bevat aan boord zo veel mogelijk gescheiden wordt gehouden van afvalwater dat ladingrestanten bevat van een andere goederensoort.

Artikel 66

Bij het afgeven van afvalwater dat ladingrestanten bevat aan een ontvangstvoorziening legt de schipper in tweevoud de door hem ondertekende losverklaring voor aan degene die de ontvangstvoorziening drijft of een door deze aangewezen persoon.

Artikel 67

Degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft, draagt er zorg voor dat afvalwater dat ingevolge artikel 64 wordt aangeboden, wordt ingenomen in die inrichting.

Artikel 68

  • 1 Het in ontvangst nemen van afvalwater dat ladingrestanten bevat wordt bevestigd door invulling en ondertekening van de daartoe bestemde rubrieken van de ingevolge artikel 66 voorgelegde losverklaring in tweevoud voorgelegde verklaringen. De ontvangstvoorziening bezorgt na ondertekening een exemplaar van de ondertekende losverklaring terug aan de schipper.

  • 2 De houder van de inrichting als bedoeld in artikel 67 bewaart een van de in het eerste lid bedoelde losverklaring in zijn administratie.

  • 3 De schipper bewaart de van de inrichting terugontvangen ondertekende losverklaring gedurende ten minste zes maanden aan boord.

  • 4 De exploitant van het schip bewaart de van de inrichting terugontvangen ondertekende losverklaring in zijn bedrijfsadministratie.

§ 3.10. Privaatrechtelijke bepalingen

Artikel 69

De vervoerder stelt een schip voor vervoer van lading aan de afzender ter beschikking met bezemschone laadruimen dan wel nagelensde ladingtanks en vrij van overslagresten.

Artikel 70

  • 1 De afzender is jegens de ontvanger en de vervoerder verplicht ter zake van het laden van een schip de in de artikelen 41, eerste lid, en 61 bedoelde maatregelen te treffen.

  • 2 De afzender is jegens de ontvanger en de vervoerder verplicht ter zake van het lossen van vloeibare lading van of uit een schip

    • a. de in de artikelen 41, tweede lid, en 43 bedoelde maatregelen te treffen;

    • b. de in de artikelen 45 tot en met 51 bedoelde maatregelen te treffen, voor zover het betreft de wasverplichting en het daarbij ontstane waswater, indien uit de laatst afgegeven losverklaring blijkt dat het laadruim, onderscheidenlijk de ladingtank, na vorige lossing gewassen is en

    • c. de kosten te dragen van inname van het onder b bedoelde waswater door een ontvangstvoorziening, alsmede voor wachttijden en omwegen die zijn ontstaan als gevolg van de toepassing van de onder a en b bedoelde maatregelen.

Artikel 71

De ontvanger is jegens de afzender en de vervoerder verplicht ter zake van het lossen van droge lading van of uit een schip:

  • a. de in de artikelen 41, tweede lid, en 42 bedoelde maatregelen te treffen;

  • b. de in de artikelen 45 tot en met 51 bedoelde maatregelen te treffen, voor zover het betreft de wasverplichting en het daarbij ontstane waswater, indien uit de laatst afgegeven losverklaring blijkt dat het laadruim, onderscheidenlijk de ladingtank, na vorige lossing gewassen is en

  • c. ten aanzien van regenwater of buiswater dat in het laadruim is geraakt na aanvang van het laden en voordat het lossen overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 3.4 is beëindigd, de in de artikelen 45, onder 2°, 46, onder 2°, en 48 tot en met 51 bedoelde maatregelen te treffen, tenzij overeengekomen was dat het vervoer afgedekt zou plaatsvinden, en

  • d. de kosten te dragen van inname van het onder b bedoelde waswater en het onder c bedoelde regenwater of buiswater door een ontvangstvoorziening, alsmede voor wachttijden en omwegen die zijn ontstaan als gevolg van de toepassing van de onder a, b en c bedoelde maatregelen;

  • e. de in artikel 53 bedoelde maatregel te treffen.

Artikel 72

Indien de afzender dan wel de ontvanger gebruik maakt van een overslaginstallatie, treedt de exploitant van die installatie voor de toepassing van artikel 70, eerste lid, en tweede lid, onder a en b, onderscheidenlijk artikel 71, onder a, b, c en e, in de plaats van de afzender, onderscheidenlijk de ontvanger, met dien verstande dat hij slechts verplicht is de kosten van de in die bepalingen bedoelde maatregelen te dragen voorzover het betreft de kosten van de toepassing van artikel 41.

Hoofdstuk 4. Overige scheepsafvalstoffen

§ 4.1. Verzameling aan boord, afgifte en ontvangst

Artikel 73

  • 1 De schipper draagt er zorg voor dat huisvuil, slops, zuiveringsslib en klein gevaarlijk afval aan boord naar categorie gescheiden worden gehouden en gescheiden worden aangeboden bij een ontvangstvoorziening.

  • 2 Huisvuil wordt, indien mogelijk, gescheiden naar de categorieën papier, glas, overige te hergebruiken stoffen en overig huisvuil afgegeven.

Artikel 74

In afwijking van het bepaalde in artikel 73 rust met betrekking tot een passagiersschip dat is uitgerust met een boordzuiveringsinstallatie voor afvalwater de verplichting tot aanbieden van het zuiveringsslib van die installatie bij een ontvangstvoorziening op de exploitant van dat schip.

Artikel 75

Degene die een inrichting voor het inzamelen van scheepsafvalstoffen drijft, draagt er zorg voor dat de ingevolge artikel 73 of 74 aangeboden afvalstoffen worden ingenomen in die inrichting en aldaar gescheiden worden gehouden.

§ 4.2. Uitzonderingen lozingsverbod en waarschuwingsplicht

Artikel 76

  • 1 In afwijking van het verbod, bedoeld in artikel 4, kan bedrijfsafvalwater uit keukens, eetruimten, wasruimten en bijkeukens, daaronder begrepen toiletwater, vanaf hotelschepen met meer dan 50 slaapplaatsen of vanaf andere passagiersschepen die toegelaten zijn voor het vervoer van meer dan 50 passagiers in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht, voorzover het afvalwater is behandeld in een zuiveringsinstallatie die voldoet aan het bepaalde in het tweede lid.

  • 2 Een zuiveringsinstallatie als bedoeld in het eerste lid:

    • a. behoort tot een type waarvoor bij de typekeuring ten aanzien van een parameter die is vermeld in tabel 1 van bijlage 3, overeenkomstig de aldaar vermelde ISO-norm, is vastgesteld dat de voor die parameter in die tabel vermelde concentratiewaarde niet wordt overschreden;

    • b. functioneert zodanig dat bij een steekproef ten aanzien van een parameter die is vermeld in tabel 2 van bijlage 3, overeenkomstig de aldaar vermelde ISO-norm, wordt vastgesteld dat de in die tabel voor die parameter vermelde concentratiewaarde niet wordt overschreden;

    • c. werkt niet volgens een mechanisch-chemische methode waarbij gebruik wordt gemaakt van chloorhoudende middelen en

    • d. omvat toereikende voorzieningen voor de opslag en het koelen van het zuiveringsslib.

Artikel 77

In afwijking van het verbod, bedoeld in artikel 4, kan huishoudelijk afvalwater dan wel bedrijfsafvalwater uit keukens, eetruimten, wasruimten en bijkeukens, daaronder begrepen toiletwater, in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht vanaf andere dan de in artikel 76, eerste lid, bedoelde schepen.

Hoofdstuk 5. Het nationaal instituut

§ 5.1. Organisatorische taak

Artikel 78

Het nationaal instituut organiseert een doelmatig en doeltreffend beheer van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen, overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit besluit.

Artikel 79

Het nationaal instituut geeft op zodanige wijze uitvoering aan het bepaalde in artikel 78 dat:

  • a. een voldoende dicht net van ontvangstvoorzieningen, met voldoende capaciteit voor de inzameling van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen op de voet van onderdeel b, beschikbaar is langs de Nederlandse vaarwegen, alsmede voorzieningen met voldoende capaciteit voor het beheer van op die voet ingezamelde afvalstoffen beschikbaar zijn;

  • b. indien olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen overeenkomstig artikel 15 worden aangeboden bij een ontvangstvoorziening als bedoeld onder a, die afvalstoffen aldaar in ontvangst worden genomen zonder dat daarbij kosten of vergoedingen in rekening worden gebracht aan de eigenaar of de exploitant van het schip, dan wel de schipper.

Artikel 80

  • 1 Het nationaal instituut houdt een overzicht bij van adressen en verdere bereikbaarheidsgegevens van de in artikel 79 bedoelde ontvangstvoorzieningen.

  • 2 Het nationaal instituut verstrekt ter gelegenheid van de verstrekking van een olie-afgifteboekje als bedoeld in artikel 14 een exemplaar van het overzicht aan de betrokkene.

  • 3 Het nationaal instituut geeft aan belanghebbenden in de bedrijfstak van de scheepvaart kennis van wijzigingen van het overzicht in daartoe geschikte dag- of nieuwsbladen.

  • 4 Het nationaal instituut zendt een exemplaar van het overzicht en elke wijziging daarvan toe aan het internationaal orgaan.

  • 5 Het nationaal instituut geeft op andere daartoe geschikte wijzen voorlichting over het beheer van olie- en vethoudende scheepsafvalstoffen aan belanghebbenden in de bedrijfstak van de scheepvaart.

§ 5.2. Financiële taak

Artikel 81

Het nationaal instituut draagt zorg voor de financiering van het in artikel 78 bedoelde beheer uit de opbrengst van de afvalbeheersbijdrage en de verevening.

Artikel 82

  • 1 Ter uitvoering van artikel 81 draagt het nationaal instituut zorg voor:

    • a. het invoeren en het in stand houden van het door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat nader te omschrijven digitale systeem voor het betalen van de afvalbeheersbijdrage;

    • b. het Nederlandse aandeel in de verevening;

    • c. het na het openen van een rekening aan de eigenaar van een gemotoriseerd schip, kosteloos namens Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verstrekken van maximaal twee ED-kaarten per schip;

    • d. het op verzoek van de leverancier kosteloos verstrekken van een betaalterminal per bunkerfaciliteit; en

    • e. de uitvoering van een ministeriële regeling ingevolge artikel 29, voor zover het in die regeling is bepaald, alsmede voorlichting over die regeling aan belanghebbenden in de bedrijfstak van de scheepvaart.

  • 2 Het nationaal instituut draagt zorg voor de geheimhouding van de gegevens, die het met betrekking tot de ED-kaart onder zich heeft.

  • 3 Op verzoek van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat verstrekt het nationaal instituut inzage in het digitale systeem aan een door deze minister aangewezen dienst teneinde te onderzoeken of de verschuldigde afvalbeheersbijdrage is betaald.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kunnen administratieve verplichtingen van het nationaal instituut jegens de houder van de ED-kaart in verband met het digitaal betalen van de afvalbeheersbijdrage worden geregeld.

Artikel 84

  • 1 Het nationaal instituut neemt deel aan de verevening overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 4.02, eerste en derde lid, en 4.03 van de Uitvoeringsregeling en hetgeen krachtens artikel 10, derde lid, van het verdrag ter zake is bepaald in het Huishoudelijk Reglement van het internationaal orgaan.

§ 5.3. Vertegenwoordiging in het internationaal orgaan

Artikel 85

Het nationaal instituut wijst twee vertegenwoordigers in het internationaal orgaan aan, waarvan één afkomstig is uit de bedrijfstak van de binnenvaart.

Artikel 86

Het nationaal instituut draagt er zorg voor dat de ingevolge artikel 85 aangewezen vertegenwoordigers deelnemen aan de werkzaamheden van het internationaal orgaan in overeenstemming met het bepaalde bij of krachtens artikel 10 van het verdrag en artikel 4.01 van de Uitvoeringsregeling.

§ 5.4. Verdere bepalingen

Artikel 87

  • 1 Het nationaal instituut houdt een administratie bij ten aanzien van hetgeen door dat instituut wordt verricht ter uitvoering van dit besluit.

  • 2 Het nationaal instituut draagt er zorg voor dat een sluitende registratie van het in artikel 78 bedoelde beheer beschikbaar is, welke het nationaal instituut in staat stelt te voldoen aan zijn verplichtingen ingevolge dit besluit.

Artikel 88

  • 1 Het nationaal instituut stelt jaarlijks voor 1 juli een rapport op over de uitvoering van zijn taken in het afgelopen kalenderjaar en de vooruitzichten ter zake voor de eerstkomende 5 kalenderjaren.

  • 2 Het nationaal instituut brengt het rapport ter kennis van Onze Ministers en het internationaal orgaan.

Artikel 89

Het nationaal instituut neemt bij de uitvoering van zijn taken het gestelde in het afvalbeheersplan, bedoeld in artikel 10.3 van de Wet milieubeheer, in acht.

Artikel 90

  • 1 Het nationaal instituut neemt bij de uitvoering van zijn taken een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer gegeven aanwijzing in acht.

  • 2 Een aanwijzing als bedoeld in het eerste lid kan worden vastgesteld ten behoeve van een doelmatige en doeltreffende uitvoering van het verdrag.

Artikel 92

Onze Ministers verschaffen, onverminderd het bepaalde in artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht, aan het nationaal instituut de nodige gegevens en inlichtingen ten behoeve van de uitvoering van de taken door dat instituut.

§ 5.5. Subsidiebepalingen

Artikel 93

De subsidie-ontvanger is verplicht de taken van het nationaal instituut uit te voeren overeenkomstig het bepaalde in dit besluit.

Artikel 95

Hoofdstuk 6. Verdere bepalingen, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 96

[Red: Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Wet verontreiniging oppervlaktewateren.]

Artikel 97

In afwijking van het verbod, bedoeld in artikel 4, en van artikel 46 kan tot het tijdstip liggende vijf jaar na het in artikel 101, eerste lid, bedoelde tijdstip, dan wel een eerder bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, afvalwater dat ingevolge artikel 46 in de bedrijfsriolering gebracht zou moeten worden, in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht, indien ten minste de losstandaard bezemschoon is bewerkstelligd voor het desbetreffende laadruim.

Artikel 98

In afwijking van het bepaalde in artikel 42 is tot het tijdstip liggende vijf jaar na het in artikel 101, eerste lid, bedoelde tijdstip, dan wel een eerder bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, toegelaten dat in gevallen waarin ingevolge artikel 42 bij het nalossen de losstandaard vacuümschoon zou moeten worden bereikt, de losstandaard bezemschoon wordt bereikt.

Artikel 99

  • 1 In afwijking van het bepaalde in artikel 37 is het tot het tijdstip liggende vijf jaar na het in artikel 101, eerste lid, bedoelde tijdstip, dan wel een eerder bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, toegelaten een schip voor vervoer van vloeibare lading ter beschikking te stellen dat niet beschikt over een nalenssysteem als bedoeld in artikel 37.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in artikel 43 is het tot het tijdstip liggende vijf jaar na het in artikel 101, eerste lid, bedoelde tijdstip, dan wel een eerder bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, verplicht de in de ladingtank en het leidingsysteem aanwezige restlading zo veel mogelijk te verwijderen met behulp van de daarvoor beschikbare voorzieningen.

Artikel 100

In afwijking van het verbod, bedoeld in artikel 4, kan tot een door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat te bepalen tijdstip bedrijfsafvalwater uit keukens, eetruimten, wasruimten en bijkeukens, daaronder begrepen toiletwater, vanaf hotelschepen met meer dan 50 slaapplaatsen, onderscheidenlijk vanaf andere passagiersschepen die toegelaten zijn voor het vervoer van meer dan 50 passagiers, in een oppervlaktewaterlichaam worden gebracht.

Artikel 101

De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 102

Dit besluit wordt aangehaald als: Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 18 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de achtste februari 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. behorende bij de artikelen 38 en 39 van het Scheepsafvalstoffenbesluit rijn- en binnenvaart

Modellen met betrekking tot het nalenssysteem

Model 1. Inrichting voor de afgifte van restlading

[Red: Raadpleeg voor de afbeelding het gedrukte Staatsblad 2001/48.]

1. Aansluiting voor de afgifte van resthoeveelheden

Aansluiting conform CEFIC.

2. Aansluiting voor de walinstallatie om de resthoeveelheden door middel van gas aan land te persen.

Aansluiting conform CEFIC.

Model 2. Verklaring inzake de beproeving van het nalenssysteem

Toegelaten onderzoeksbureau/Naam

:

     

Adres

:

     

1.

Naam van het schip

:

     

2.

Officieel scheepsnummer

:

     

3.

Tankschip van het type

:

     

4.

Certificaat van Goedkeuring nr.

:

     

5.

Datum van de beproeving

:

     

6.

Plaats van de beproeving

:

     

7.

Aantal ladingtanks

:

     

8.

Tijdens de beproeving zijn de volgende resthoeveelheden gemeten:

Ladingtank 1:

 

liter

Ladingtank 2:

 

liter

             

Ladingtank 3:

 

liter

Ladingtank 4:

 

liter

             

Ladingtank 5:

 

liter

Ladingtank 6:

 

liter

             

Ladingtank 7:

 

liter

Ladingtank 8:

 

liter

             

Ladingtank 9:

 

liter

Ladingtank 10:

 

liter

             

Ladingtank 11:

 

liter

Ladingtank 12:

 

liter

Gemiddelde per ladingtank: liter

   

Pijpleidingsysteem 1: liter

   

Pijpleidingsysteem 2: liter

   

9.

Tijdens de beproeving was de tegendruk aan de inrichting voor de afgifte: ..... kPa

   

10.

De ladingtanks werden in de volgende volgorde gelost:

   

Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank .....,

   

Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank ....., Ladingtank .....,

   

11.

De trim van het schip tijdens de beproeving was ........... m, en de slagzij was .......... m naar stuurboord/bakboord.

   

12.

Het totale nalenzen duurde .......uren.

   

Stempel

   

(datum)(Naam en handtekening van degene die het onderzoek heeft verricht)

Bijlage 3. Behorende bij artikel 76 van het Scheepsafvalstoffenbesluit Rijn- en binnenvaart

Grens- en controlewaarden voor zuiveringsinstallaties aan boord van passagiersschepen

Tabel 1. Grenswaarden voor de typekeuring

parameter

concentratie

proef

biochemisch zuurstofverbruik (BZV5)

25 mg/l

24-uurs mengproef gehomogeniseerd

     

ISO N5815 van 1981

40 mg/l

Steekproef, gehomogeniseerd

     

chemisch zuurstofverbruik (CZV)

125 mg/l

24-uurs mengproef, gehomogeniseerd

     

ISO N6060 van 1986

180 mg/l

steekproef, gehomogeniseerd

Tabel 2. Controlewaarden voor een steekproef ten aanzien van het functioneren

parameter

concentratie

proef

biochemisch zuurstofverbruik (BZV5) ISO N5815 van 1981

40 mg/l

steekproef, gehomogeniseerd

     

chemisch zuurstofverbruik (CZV) ISO N6060 van 1986

180 mg/l

steekproef, gehomogeniseerd