Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

Geraadpleegd op 30-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2004 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 31-01-2004 t/m 31-12-2004

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

De Staatssecretaris van Financiën;

Handelende na overleg met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 1.5, 2.2, 2.5, 2.14, 3.10, 3.13, 3.16, 3.17, 3.20, 3.27, 3.48, 3.49, 3.63, 3.83, 3.86, 3.87, 3.104, 3.138, 3.140, 3.141, 3.143, 3.145, 3.152, 3.154, 4.7, 4.14, 4.51, 5.14,5.15, 5.17, 5.18, 6.8, 6.14, 6.15, 6.17, 6.23, 6.26, 6.37 en 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001,

Besluit:

Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen (hoofdstuk 1 van de wet)

Artikel 1. Reikwijdte en definitie

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 Deze regeling verstaat onder:

    • a. wet: Wet inkomstenbelasting 2001;

    • b. inhoudingsplichtige: de inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964;

    • c. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, tram, metro, veerpont of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2006, 181, datum inwerkingtreding 20-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

Reikwijdte en definitie

1 Deze regeling geeft uitvoering aan de artikelen 1.5, 1.7, 2.2, 2.5, 2.14, 3.10, 3.13, 3.16, 3.17, 3.20, 3.22, 3.27, 3.63, 3.83, 3.87, 3.104, 3.119a, 3.138, 3.152, 3.154, 4.7, 4.14, 4.51, 5.14, 5.15, 5.17, 5.18, 6.8, 6.14, 6.15, 6.17, 6.23, 6.26, 6.31, 7.2, 8.14, 8.14b, 9.2 en 9.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2 Deze regeling verstaat onder:

  • a. wet: Wet inkomstenbelasting 2001;

  • b. inhoudingsplichtige: de inhoudingsplichtige als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964;

  • c. openbaar vervoer: voor een ieder openstaand personenvervoer volgens een dienstregeling met een auto, bus, trein, tram, metro, veerpont of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig.

Artikel 2. In belangrijke mate onderhouden van kinderen

Een kind wordt in belangrijke mate op kosten van de ouder onderhouden indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 386 per kwartaal beloopt. De ouder wordt geacht een kind in belangrijke mate op zijn kosten te onderhouden indien hij voor het kind recht heeft op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet of op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met de Algemene Kinderbijslagwet overeenkomende buitenlandse regeling.

Hoofdstuk 2. Raamwerk (hoofdstuk 2 van de wet)

Artikel 3. Woonplaatsfictie; keuzerecht voor buitenlandse belastingplichtigen; aanwijzing mogendheid

Voor de toepassing van artikelen 2.2, eerste lid, en 2.5, eerste lid van de wet, worden, voorzover het niet gaat om lidstaten van de Europese Unie, als de in die bepalingen bedoelde mogendheden aangewezen alle mogendheden waarmee Nederland een regeling ter voorkoming van dubbele belasting is overeengekomen, waarvan de bepalingen van toepassing zijn, met uitzondering van Zwitserland.

Artikel 4. Toerekening tussen en binnen de belastbare inkomens

  • 1 Voor gevallen waarin een premie voor een lijfrente of een andere periodieke uitkering of verstrekking uit een inkomensvoorziening niet geheel als uitgave voor een inkomensvoorziening in aanmerking is genomen, worden voor de vaststelling van het gedeelte van het recht dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare inkomen uit werk en woning en het gedeelte dat in aanmerking wordt genomen bij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen de eerste kosten, de toekomstige kosten en het rendement evenredig aan die gedeelten toegerekend naar de mate waarin de premie bij het belastbare inkomen uit werk en woning en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking is genomen.

  • 2 Voorzover een premie voor aanspraken op periodieke uitkeringen of verstrekkingen ter zake van invaliditeit, ziekte of ongeval als bedoeld in artikel 3.124, onderdeel c, van de wet en een premie voor lijfrenten als bedoeld in artikel 3.125, eerste lid, onderdeel b, van de wet in enig jaar niet als uitgave voor een inkomensvoorziening in aanmerking is genomen, wordt het desbetreffende recht in aanmerking genomen bij het belastbare inkomen uit sparen en beleggen naar de mate waarin die premie in verhouding staat tot de overige voor dit recht betaalde premies die wel als uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking zijn genomen.

Hoofdstuk 3. Heffingsgrondslag bij werk en woning (hoofdstuk 3 van de wet)

Artikel 5. Belastbare winst uit onderneming; verliezen uit de aanloopfase van een onderneming

Bij het bepalen van de winst van het eerste kalenderjaar als ondernemer komt mede in aftrek het totale bedrag van de kosten en lasten die zijn gemaakt in de vijf daaraan voorafgaande kalenderjaren en die verband houden met het starten van de onderneming, voorzover:

  • a. er in die periode geen opbrengsten tegenover hebben gestaan en

  • b. zij niet ten laste van het belastbaar inkomen uit werk en woning kunnen of konden worden gebracht.

Artikel 6. Belastbare winst uit onderneming; overige vrijstellingen; gedeeltelijke vrijstelling van bos en natuur

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 Als regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur en als overeenkomsten die op die regelingen vooruitlopen, als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel h, van de wet worden aangewezen: de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer respectievelijk de in het tweede lid genoemde overeenkomsten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde overeenkomsten betreffen:

    • a. de overeenkomsten met het Bureau Beheer Landbouwgronden

      • 1°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 005/9001 van 29 mei 1996;

      • 2°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 008/9001 van 30 mei 1996;

      • 3°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 004/9001 van 27 oktober 1997;

      • 4°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 003/9001 van 15 december 1997;

    • b. de beschikkingen van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 april 1998 met de beschikkingnummers kaderwet/pnb/01, kaderwet/pnb/02 en kaderwet/pnb/03.

  • 3 Van de voordelen die worden genoten op grond van de in het eerste lid bedoelde regelingen en overeenkomsten behoort 90% niet tot de winst.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2005, 251, datum inwerkingtreding 01-01-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

Werkt terug voor zover het betreft de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer alsmede de Subsidieregeling natuurbeheer 2000.

Belastbare winst uit onderneming; overige vrijstellingen; gedeeltelijke vrijstelling van bos en natuur

1 Als regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur en als overeenkomsten die op die regelingen vooruitlopen, als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden aangewezen: de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer alsmede de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 voor zover betrekking hebbend op de subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling, respectievelijk de in het tweede lid genoemde overeenkomsten.

2 De in het eerste lid bedoelde overeenkomsten betreffen:

  • a. de overeenkomsten met het Bureau Beheer Landbouwgronden

    • 1°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 005/9001 van 29 mei 1996;

    • 2°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 008/9001 van 30 mei 1996;

    • 3°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 004/9001 van 27 oktober 1997;

    • 4°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 003/9001 van 15 december 1997;

  • b. de beschikkingen van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 april 1998 met de beschikkingnummers kaderwet/pnb/01, kaderwet/pnb/02 en kaderwet/pnb/03.

3 Van de voordelen die worden genoten op grond van de in het eerste lid bedoelde regelingen en overeenkomsten behoort 90% niet tot de winst.

Stcrt. 2006, 114, datum inwerkingtreding 17-06-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

Belastbare winst uit onderneming; overige vrijstellingen; gedeeltelijke vrijstelling van bos en natuur

1 Als regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur en als overeenkomsten die op die regelingen vooruitlopen, als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden aangewezen: de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer alsmede de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 voor zover betrekking hebbend op de subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling, respectievelijk de in het tweede lid genoemde overeenkomsten.

2 De in het eerste lid bedoelde overeenkomsten betreffen:

  • a. de overeenkomsten met het Bureau Beheer Landbouwgronden

    • 1°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 005/9001 van 29 mei 1996;

    • 2°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 008/9001 van 30 mei 1996;

    • 3°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 004/9001 van 27 oktober 1997;

    • 4°. met het door de Dienst Landelijk Gebied toegekende nummer: 003/9001 van 15 december 1997;

  • b. de beschikkingen van de minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 18 april 1998 met de beschikkingnummers kaderwet/pnb/01, kaderwet/pnb/02 en kaderwet/pnb/03.

3 Van de voordelen die worden genoten op grond van de in het eerste lid bedoelde regelingen en overeenkomsten behoort 90% niet tot de winst. In afwijking van de eerste volzin behoort van de voordelen die worden genoten op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 voor wat betreft de subsidie functieverandering als bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling, 100% niet tot de winst.

Stcrt. 2009, 27, datum inwerkingtreding 12-02-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

Geldt voor het kalenderjaar 2001.

1 Als regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur en als overeenkomsten die op die regelingen vooruitlopen, als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden aangewezen: de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer zoals die luidde tot 1 januari 2000, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer voor zover betrekking hebbend op de landschapssubsidie bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling, de Subsidieregeling natuurbeheer van de onderscheiden provincies voor zover betrekking hebbend op de subsidie functieverandering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van die regeling, respectievelijk de in het tweede lid genoemde overeenkomsten.

Stcrt. 2009, 27, datum inwerkingtreding 12-02-2009, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2002.

Geldt voor de kalenderjaren 2002 tot en met 2006.

1 Als regelingen ten behoeve van de ontwikkeling en instandhouding van bos en natuur en als overeenkomsten die op die regelingen vooruitlopen, als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, onderdeel g, van de wet worden aangewezen: de Tijdelijke regeling particulier natuurbeheer zoals die luidde tot 1 januari 2000, de Subsidieregeling natuurbeheer 2000, de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer voor zover betrekking hebbend op de landschapssubsidie bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling, de Subsidieregeling natuurbeheer van de onderscheiden provincies voor zover betrekking hebbend op de subsidie functieverandering, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van die regeling, respectievelijk de in het tweede lid genoemde overeenkomsten.

3 Van de voordelen die worden genoten op grond van de in het eerste lid bedoelde regelingen en overeenkomsten behoort 90% niet tot de winst. In afwijking van de eerste volzin behoort van de voordelen die worden genoten op grond van de Subsidieregeling natuurbeheer 2000 respectievelijk de Subsidieregeling agrarisch natuurbeheer voor zover betrekking hebbend op de landschapssubsidie bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling respectievelijk de Subsidieregeling natuurbeheer van de onderscheiden provincies voor zover betrekking hebbend op de subsidie functieverandering, bedoeld in artikel 2, aanhef en onderdeel b, van die regeling, 100% niet tot de winst.

Artikel 7. Belastbare winst uit onderneming; van aftrek uitgesloten kosten ten behoeve van de belastingplichtige; werkkleding

Voor de toepassing van artikel 3.16, tweede lid, onderdeel c, van de wet wordt kleding die niet uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om bij het behalen van de winst te dragen, slechts als werkkleding aangemerkt indien zij is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de onderneming gebonden beeldmerken met een oppervlakte van tezamen ten minste 70 cm2.

Artikel 8. Belastbare winst uit onderneming; in aftrek beperkte kosten ten behoeve van de belastingplichtige; verhuizing in kader van onderneming

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3.17, eerste lid, onderdeel a, onder 1° van de wet, verhuist de ondernemer in ieder geval in het kader van de onderneming ingeval hij binnen twee jaar na de verplaatsing van de onderneming:

    • a. verhuist naar een woning binnen een afstand van 10 kilometer van de nieuwe vestigingsplaats van de onderneming terwijl hij op een afstand groter dan 10 kilometer van deze vestigingsplaats woonde;

    • b. door verhuizing de afstand tussen zijn woning en de vestigingsplaats van de onderneming met ten minste 50 percent en ten minste 10 kilometer bekort.

  • 2 Onder afstand als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan de afstand gemeten langs de meest gebruikelijke weg.

Artikel 9. Belastbare winst uit onderneming; bijtelling privé-gebruik auto

De rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.20 van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a. merk, type en kenteken van de auto;

  • b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

  • c. per rit:

    10. datum;

    20. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

    30. beginadres en eindadres;

    40. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

    50. het karakter van de rit.

Artikel 10. Belastbare winst uit onderneming; loon- en prijswijzigingen na afloop jaar en betaling

  • 1 In afwijking van artikel 3.27, tweede lid, van de wet is het eerste lid van dat artikel mede van toepassing op de betaling van premies voor risicoverzekeringen voor weduwen- en wezenpensioenen, voorzover het in de premies begrepen bestanddeel voor toekomstige wijzigingen in de hoogte van lonen of prijzen niet meer bedraagt dan nodig is voor een aanpassing aan een zodanige wijziging van 4% per jaar.

  • 2 In afwijking van artikel 3.27, derde lid, van de wet is het eerste lid van dat artikel mede van toepassing op de betaling van premies of koopsommen aan een pensioenlichaam waarvan het doel en de feitelijke werkzaamheden overeenkomen met die van een pensioenfonds als bedoeld in de Pensioen- en spaarfondsenwet en waarvan de winst uitsluitend kan worden aangewend ten bate van de verzekerden, een ander pensioenfonds met overeenkomstige doelstelling, of een algemeen maatschappelijk belang.

  • 3 Het eerste en tweede lid zijn slechts van toepassing voorzover de betalingen het vermogen van de onderneming onherroepelijk hebben verlaten.

Artikel 11. Belastbare winst uit onderneming; scholingsaftrek; scholing gericht op startkwalificatieniveau

[Vervallen per 01-01-2004]

Artikel 12. Belastbare winst uit onderneming; scholingsaftrek; bijdragen aan een scholingsfonds

[Vervallen per 01-01-2004]

Artikel 13. Belastbare winst uit onderneming; delegatiebepaling scholingsaftrek; door ondernemer zelf verzorgde scholing

[Vervallen per 01-01-2004]

Artikel 13a. Belastbare winst uit onderneming; verkorting driejaarstermijn bij doorschuiving naar ondernemers of werknemers

  • 1 Aan de in artikel 3.63, vierde lid en vijfde lid, van de wet bedoelde termijn van 36 maanden wordt geacht te zijn voldaan indien zich na het aangaan van het samenwerkingsverband respectievelijk de dienstbetrekking een omstandigheid voordoet als bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Het eerste lid is van toepassing indien de belastingplichtige:

    • a. door ziekte of gebreken gedurende ten minste één jaar niet in staat is, of vermoedelijk niet in staat zal zijn, om ten minste 55% te verdienen van wat lichamelijk en geestelijk gezonde personen die overigens in gelijke omstandigheden verkeren, kunnen verdienen;

    • b. in staat van faillissement wordt verklaard;

    • c. surséance van betaling heeft aangevraagd;

    • d. onder curatele wordt gesteld;

    • e. vóór het aangaan van het samenwerkingsverband respectievelijk de dienstbetrekking met degene die de onderneming gaat voortzetten nog wel, maar vanaf enig moment daarna niet meer kan kiezen voor kwalificatie als partner van de voortzetter, of

    • f. overlijdt en de onderneming spoedig daarna aan de in artikel 3.63, vierde lid respectievelijk vijfde lid, van de wet, bedoelde voortzetter wordt overgedragen.

Artikel 14. Belastbaar loon; pensioen in grensoverschrijdende situaties

(GERESERVEERD)

Artikel 16. Belastbaar loon; reisaftrek

  • 1 De openbaar-vervoerverklaring, bedoeld in artikel 3.87, negende lid van de wet, is gedagtekend en bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. naam en adres van de belastingplichtige;

    • b. de route waarvoor de plaatsbewijzen geldig zijn;

    • c. het tijdvak van geldigheid van de plaatsbewijzen.

  • 2 De verklaring, bedoeld in artikel 3.87, elfde lid, van de wet (de reisverklaring) bevat ten minste de volgende gegevens:

    • a. naam en adres van de inhoudingsplichtige;

    • b. naam en adres van de belastingplichtige;

    • c. een door de inhoudingsplichtige ondertekende verklaring, die vermeldt het aantal dagen per week dat de belastingplichtige met het openbaar vervoer naar de plaats of plaatsen van werkzaamheden heeft gereisd.

  • 3 Op verzoek van de inspecteur doet de belastingplichtige de reisverklaring, alsmede de plaatsbewijzen, aan hem toekomen.

Artikel 17. Belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen; vrijstellingen publiekrechtelijke uitkeringen

  • 1 Als uitkeringen welke niet tot de inkomsten in de vorm van bepaalde periodieke uitkeringen en verstrekkingen behoren, bedoeld in artikel 3.104, onderdeel g, van de wet worden aangewezen:

    • a. uitkeringen ingevolge de Huursubsidiewet;

    • b. uitkeringen ingevolge de Wet bevordering eigenwoningbezit;

    • c. uitkeringen ingevolge de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;

    • d. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Regeling opvang asielzoekers;

    • e. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Regelingen verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997;

    • f. uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf;

    • g. uitkeringen als bedoeld in artikel 5 van het Besluit taakverlichting alleenstaande werkenden/AAW;

    • h. uitkeringen en verstrekkingen ter zake van kinderopvang in verband waarmee aan de gemeenten subsidie wordt verleend ingevolge de op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies gebaseerde regeling kinderopvang en buitenschoolse opvang alleenstaande ouders;

    • i. inkomensondersteunende uitkeringen ingevolge artikel 108, eerste lid, van de Gemeentewet, die overeenkomen met bijstand ter bestrijding van bepaalde noodzakelijke kosten.

  • 2 Als uitkeringen tot bestrijding van onderhoudskosten van thuiswonende gehandicapte kinderen, bedoeld in artikel 3.104, onderdeel h, van de wet, worden aangewezen: uitkeringen ingevolge de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000.

Artikel 17a. Aanvullende bepalingen met betrekking tot de eigenwoningreserve

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3.119a van de wet:

    • a. wordt de eigenwoningreserve die is gevormd voor het ontstaan van een algehele huwelijksgemeenschap bij ontbinding van die gemeenschap op gezamenlijk verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot of gewezen echtgenoot verdeeld in de onderlinge verhouding waarin zij tot de gemeenschap gerechtigd zijn. Het verzoek wordt uiterlijk gedaan bij de aangifte over het jaar waarin de algehele huwelijksgemeenschap wordt ontbonden. Op dit verzoek kan niet worden teruggekomen;

    • b. wordt een woning zolang deze ten aanzien van de echtgenoot van de belastingplichtige als eigen woning wordt aangemerkt ten aanzien van de belastingplichtige mede als eigen woning aangemerkt indien de woning tot een huwelijksgemeenschap behoort of gaat behoren.

  • 2 Indien in de overeenkomst ter zake van de verwerving van een eigen woning, ten behoeve van de uitvoering van het woonbeleid van het Rijk of een gemeente, een clausule is opgenomen op grond waarvan bij niet nakoming van die clausule een bedrag verschuldigd is, kan bij de vervreemding van die woning het bedrag dat terzake van het niet nakomen van de clausule is betaald in mindering worden gebracht op het vervreemdingssaldo eigen woning.

Artikel 18. Negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen; verminderingen en voorkoming dubbeltellingen

(GERESERVEERD)

Artikel 19. Uitgaven voor kinderopvang

De in artikel 3.140 van de wet bedoelde regelingen zijn de regelingen die voldoen aan overeenkomstige eisen als gesteld in het Tijdelijk besluit kwaliteitsregels kinderopvang.

Artikel 20. Uitgaven voor kinderopvang; voorwaarden

  • 1 De uitgaven ter zake van kinderopvang worden slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijken uit gedagtekende facturen waarin op duidelijke en overzichtelijke wijze is vermeld:

    • a. de instelling jegens welke of de natuurlijke persoon jegens wie de uitgaven zijn gedaan;

    • b. de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang heeft verricht indien deze een andere is dan bedoeld in onderdeel a;

    • c. naam en leeftijd van de kinderen voor wie kinderopvang pleegt te worden genoten;

    • d. de perioden waarin en het aantal uren gedurende welke of het aantal dagen waarop gedurende meer dan vijf uur onderscheidenlijk vijf uur of minder, dan wel in de vorm van buitenschoolse opvang onderscheidenlijk naschoolse opvang per kind kinderopvang pleegt te worden genoten;

    • e. het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden.

  • 2 De uitgaven ter zake van kinderopvang worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige beschikt over een afschrift van:

    • a. de vergunning of de verklaring die door de gemeente aan de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verzorgt is afgegeven, inhoudende dat de instelling of de natuurlijke persoon voldoet aan door de gemeente gestelde regels met betrekking tot de kwaliteit;

    • b. de overeenkomst met de instelling of de natuurlijke persoon die de kinderopvang verzorgt, waarin is opgenomen het adres waar de kinderopvang pleegt plaats te vinden.

Artikel 21. Uitgaven voor kinderopvang; in aanmerking te nemen uitgaven

  • 1 De in artikel 3.143 van de wet bedoelde uitgaven ter zake van kinderopvang worden voor de belastingplichtige die op vijf of meer dagen per week beroepsmatige kinderopvang voor één of meer kinderen pleegt te genieten, slechts in aanmerking genomen voorzover de aldus in de wet begrensde uitgaven meer belopen dan het op basis van zijn verzamelinkomen, vóór de vermindering met de uitgaven voor kinderopvang en de persoonsgebonden aftrek, bepaalde - in de navolgende tabel aangegeven - drempelbedrag. Indien de belastingplichtige gedurende het gehele kalenderjaar een partner heeft of gedurende het gehele kalenderjaar een gezamenlijke huishouding voert met een belastingplichtige die samen met de belastingplichtige de keuze van kwalificatie als partner kan maken, wordt het drempelbedrag berekend op basis van hun gezamenlijk verzamelinkomen. De tweede volzin is van overeenkomstige toepassing indien de belastingplichtige gedurende een deel van het kalenderjaar een partner heeft en zij bij een verzoek om voorlopige teruggave of bij een aangifte een keuze als bedoeld in artikel 2.17, zevende lid, van de wet hebben gemaakt.

    Verzamelinkomen

     

    Niet voor aftrek in aanmerking komend bedrag per jaar ter zake van kinderopvang bij

     
           

    meer dan

    doch niet meer dan

     

    opvang gedurende meer dan vijf uur per dag, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang

     

    opvang gedurende vijf uur per dag of minder, niet zijnde buitenschoolse of naschoolse opvang

     

    buitenschoolse opvang

     

    naschoolse opvang

                               
         

    voor het eerste kind

    voor elk volgend kind

     

    voor het eerste kind

    voor elk volgend kind

     

    voor het eerste kind

    voor elk volgend kind

     

    voor het eerste kind

    voor elk volgend kind

    -

    € 26.350

     

    € 50

    € 50

     

    € 29

    € 29

     

    € 35

    € 35

     

    € 28

    € 28

    € 26.350

    29.850

     

    438

    438

     

    254

    254

     

    302

    302

     

    241

    241

    29.850

    33.350

     

    825

    825

     

    479

    479

     

    569

    569

     

    454

    454

    33.350

    36.850

     

    1213

    1005

     

    704

    583

     

    837

    693

     

    667

    553

    36.850

    40.350

     

    1601

    1150

     

    929

    667

     

    1105

    794

     

    881

    633

    40.350

    43.850

     

    1988

    1297

     

    1153

    752

     

    1372

    895

     

    1093

    713

    43.850

    47.350

     

    2376

    1455

     

    1378

    844

     

    1639

    1004

     

    1307

    800

    47.350

    50.750

     

    2764

    1615

     

    1603

    937

     

    1907

    1114

     

    1520

    888

    50.750

    54.100

     

    3151

    1754

     

    1828

    1017

     

    2174

    1210

     

    1733

    965

    54.100

    57.500

     

    3539

    1892

     

    2053

    1097

     

    2442

    1305

     

    1946

    1041

    57.500

    60.850

     

    4120

    2030

     

    2390

    1177

     

    2843

    1401

     

    2266

    1117

    60.850

    64.200

     

    4701

    2168

     

    2727

    1257

     

    3244

    1496

     

    2586

    1192

    64.200

    67.550

     

    5282

    2303

     

    3064

    1336

     

    3645

    1589

     

    2905

    1267

    67.550

    70.900

     

    5865

    2303

     

    3402

    1336

     

    4047

    1589

     

    3226

    1267

    70.900

    74.300

     

    6446

    2303

     

    3739

    1336

     

    4448

    1589

     

    3545

    1267

    74.300

    77.650

     

    7026

    2303

     

    4075

    1336

     

    4848

    1589

     

    3864

    1267

    77.650

    en hoger

     

    7607

    2303

     

    4412

    1336

     

    5249

    1589

     

    4184

    1267

    Onder buitenschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel voor als na schooltijd en tijdens de schoolvakanties plaatsvindt.

    Onder naschoolse opvang wordt verstaan kinderopvang die zowel na schooltijd als tijdens de schoolvakanties plaatsvindt.

  • 2 Ingeval de belastingplichtige voor meer dan een kind beroepsmatige kinderopvang pleegt te genieten, wordt als het in het eerste lid bedoelde eerste kind aangemerkt het kind voor wie het grootste aantal uren kinderopvang pleegt te worden genoten.

  • 3 Voor de belastingplichtige die op vier dagen, op drie dagen, op twee dagen of op één dag per week beroepsmatige kinderopvang pleegt te genieten, worden de in het eerste lid opgenomen niet voor aftrek in aanmerking komende bedragen gesteld op onderscheidenlijk viervijfde, drievijfde, tweevijfde en eenvijfde van het in de tabel aangegeven bedrag.

Artikel 22. Waardering niet in geld genoten inkomen; privé-gebruik auto

De rittenregistratie als bedoeld in artikel 3.145 van de wet bevat ten minste de volgende gegevens:

  • a. merk, type en kenteken van de auto;

  • b. periode van terbeschikkingstelling van de auto;

  • c. per rit:

    • 1°. datum;

    • 2°. beginstand en eindstand van de kilometerteller;

    • 3°. beginadres en eindadres;

    • 4°. de gereden route indien deze afwijkt van de meest gebruikelijke;

    • 5°. het karakter van de rit.

Artikel 23. Verliesverrekening; formalisering achterwaartse verliesverrekening

  • 1 Een voorlopige verliesverrekening als bedoeld in artikel 3.152, vijfde lid, van de wet kan worden verleend indien het verlies over een kalenderjaar wordt aangegeven door de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen en te ondertekenen en de gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers in te leveren of toe te zenden.

  • 2 Een voorlopige verliesverrekening wordt niet eerder verleend dan zes maanden na de kalendermaand waarin de aangifte is gedaan.

  • 3 Bij de berekening van de voorlopige verliesverrekening wordt het vermoedelijke verlies voor 80 percent in aanmerking genomen.

Artikel 24. Middeling

Bij het in artikel 3.154, eerste lid, van de wet bedoelde verzoek om middeling wordt een berekening gevoegd van de middelingsteruggaaf.

Artikel 24a. Beperking geldingsduur verklaring arbeidsrelatie

  • 1 De in artikel 3.156, vierde lid, van de wet bedoelde termijn van 24 maanden wordt voor de belastingplichtige die ten tijde van het verzoek, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, nog niet of nog geen zes maanden de in dat artikel bedoelde voordelen geniet, verkort tot 12 maanden.

  • 2 De termijn gaat voor de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige in op de datum waarop de in artikel 3.156, eerste lid, van de wet bedoelde werkzaamheden zijn aangevangen of naar verwachting zullen aanvangen.

Artikel 24b. Beperking geldingsduur verklaring arbeidsrelatie

  • 2 De termijn gaat voor de in het eerste lid bedoelde belastingplichtige in op de datum waarop de in artikel 3.157, eerste lid, van de wet bedoelde werkzaamheden zijn aangevangen of naar verwachting zullen aanvangen.

Hoofdstuk 4. Heffingsgrondslag bij aanmerkelijk belang (hoofdstuk 4 van de wet)

Artikel 25. Aanmerkelijk belang; soortbenadering; aandelen verkregen in het kader van een premiespaarregeling of spaarloonregeling

Ten aanzien van de belastingplichtige die geen andere aandelen in een vennootschap houdt dan die welke hij heeft verkregen in het kader van een spaarloonregeling als bedoeld in artikel 32 van de Wet op de loonbelasting 1964, worden die aandelen voor de toepassing van artikel 4.7 van de wet aangemerkt als aandelen van dezelfde soort als die waarin het grootste gedeelte van het geplaatste kapitaal van de vennootschap is uitgedrukt.

Artikel 26. Reguliere voordelen; forfaitair voordeel uit buitenlandse beleggingslichamen; aanwijzing effectenbeurzen

De ingevolge artikel 4.14, achtste lid, onderdeel a, van de wet aan te wijzen effectenbeurzen zijn de effectenbeurzen in de lidstaten van de Europese Gemeenschappen, alsmede de effectenbeurzen te Zürich, New York en Tokio.

Artikel 27. Verliesverrekening; formalisering achterwaartse verliesverrekening

  • 1 Een voorlopige verliesverrekening als bedoeld in artikel 4.51, vijfde lid, van de wet kan worden verleend indien het verlies over een kalenderjaar wordt aangegeven door de in de uitnodiging tot het doen van aangifte gevraagde gegevens en bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan duidelijk, stellig en zonder voorbehoud in te vullen en te ondertekenen en de gevraagde bescheiden of andere gegevensdragers in te leveren of toe te zenden.

  • 2 Een voorlopige verliesverrekening wordt niet eerder verleend dan zes maanden na de kalendermaand waarin de aangifte is gedaan.

  • 3 Bij de berekening van de voorlopige verliesverrekening wordt het vermoedelijke verlies voor 80 percent in aanmerking genomen.

Hoofdstuk 5. Heffingsgrondslag bij sparen en beleggen (hoofdstuk 5 van de wet)

Artikel 28. Maatschappelijke beleggingen; vrijstelling groene beleggingen

  • 3 Een bestaande kredietinstelling of beleggingsinstelling kan slechts worden aangewezen indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de aanwijzing in de kredietinstelling onderscheidenlijk de beleggingsinstelling geen zuivere winst aanwezig is.

  • 4 Indien de aangewezen kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, van de wet, of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden, doet de kredietinstelling onderscheidenlijk de beleggingsinstelling daarvan onverwijld schriftelijk mededeling aan de inspecteur.

  • 5 De aanwijzing wordt door de inspecteur ingetrokken indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling daarom verzoekt dan wel indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, van de wet, of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden. Indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling de in het vierde lid bedoelde mededeling onverwijld heeft gedaan en aannemelijk maakt dat het niet voldoen aan de omschrijving of de voorwaarden van tijdelijke aard is, een incidenteel karakter heeft en niet in strijd is met doel en strekking van de regeling ziet de inspecteur af van intrekking van de aanwijzing.

  • 6 De aanwijzing, de intrekking van de aanwijzing alsmede de afwijzing van een verzoek om aanwijzing geschieden bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 7 De inspecteur bepaalt in de beschikking het tijdstip waarop de aanwijzing of de intrekking in werking treedt, welk tijdstip kan zijn gelegen voor de datum van dagtekening van de beschikking.

Artikel 29. Maatschappelijke beleggingen; vrijstelling sociaal-ethische beleggingen

  • 3 Een bestaande kredietinstelling of beleggingsinstelling kan slechts worden aangewezen indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de aanwijzing in de kredietinstelling onderscheidenlijk de beleggingsinstelling geen zuivere winst aanwezig is.

  • 4 Indien de aangewezen kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.15, tweede lid, van de wet, of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden, doet de kredietinstelling onderscheidenlijk de beleggingsinstelling daarvan onverwijld schriftelijk mededeling aan de inspecteur.

  • 5 De aanwijzing wordt door de inspecteur ingetrokken indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling daarom verzoekt dan wel indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.15, tweede lid, van de wet, of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden. Indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling de in het vierde lid bedoelde mededeling onverwijld heeft gedaan en aannemelijk maakt dat het niet voldoen aan de omschrijving of de voorwaarden van tijdelijke aard is, een incidenteel karakter heeft en niet in strijd is met doel en strekking van de regeling ziet de inspecteur af van intrekking van de aanwijzing.

  • 6 De aanwijzing, de intrekking van de aanwijzing alsmede de afwijzing van een verzoek om aanwijzing geschieden bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 7 De inspecteur bepaalt in de beschikking het tijdstip waarop de aanwijzing of de intrekking in werking treedt, welk tijdstip kan zijn gelegen voor de datum van dagtekening van de beschikking.

Artikel 30. Beleggingen in durfkapitaal; vrijstelling directe beleggingen in durfkapitaal; beginnende ondernemer-natuurlijke persoon

Met betrekking tot een kalenderjaar wordt als beginnende ondernemer als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, onderdeel a, van de wet aangemerkt de natuurlijke persoon die naar verwachting met betrekking tot dat jaar of het daaropvolgende jaar in aanmerking komt voor zelfstandigenaftrek en ten aanzien van wie deze aftrek over nog niet meer dan zeven jaren is toegepast, dan wel, ingeval hij in het kalenderjaar een onderneming of een gedeelte van een onderneming overneemt, over nog niet meer dan veertien jaren is toegepast.

Artikel 31. Beleggingen in durfkapitaal; vrijstelling directe beleggingen in durfkapitaal; beginnende ondernemer-rechtspersoon

De beginnende ondernemer als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, onderdeel b, van de wet, is een rechtspersoon die ten tijde van het verstrekken van de achtergestelde lening aan hem, onderscheidenlijk het nemen van een deelneming in hem moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • a. de rechtspersoon is een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid die niet langer dan acht jaren geleden tot stand is gekomen;

  • b. voor rekening van de rechtspersoon wordt in Nederland een onderneming gedreven van een zodanige omvang dat de bij hem in dienst zijnde personen te zamen naar verwachting daaraan jaarlijks ten minste 1225 uren besteden;

  • c. de voor rekening van de rechtspersoon gedreven onderneming is geen voortzetting van een onderneming die, of een gedeelte van een onderneming, dat meer dan acht jaren geleden direct of indirect is gedreven voor rekening van een persoon die thans onmiddellijk of middellijk aandeelhouder is in de rechtspersoon;

  • d. de rechtspersoon voldoet aan ten minste twee van de in artikel 396, eerste lid, onderdelen a, b, en c, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek vermelde vereisten;

  • e. de feitelijke werkzaamheid van de rechtspersoon bestaat niet in het, onmiddellijk of middellijk, beleggen van vermogen of daarmee overeenkomende werkzaamheid.

Artikel 32. Beleggingen in durfkapitaal; vrijstelling directe beleggingen in durfkapitaal; voorwaarden geldlening

Onder een geregistreerde, achtergestelde geldlening als bedoeld in artikel 5.17, eerste lid juncto artikel 5.17 vierde lid, van de wet wordt verstaan een geldlening:

  • a. met een hoofdsom van ten minste € 2269 ter zake waarvan een rente wordt vergoed welke niet uitgaat boven de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek;

  • b. ter zake waarvan in de overeenkomst is vermeld:

    • 1°. indien de beginnende ondernemer een natuurlijk persoon is: het sociaal-fiscaal nummer van de beginnende ondernemer en het sociaal-fiscaal nummer van degene die de geldlening verstrekt;

    • 2°. indien de beginnende ondernemer een rechtspersoon is als bedoeld in artikel 5.17, derde lid, onderdeel b, van de wet: het omzetbelastingnummer van de beginnende ondernemer en het sociaal-fiscaal nummer van degene die de geldlening verstrekt;

  • c. ter zake waarvan in de overeenkomst is opgenomen dat:

    • 1°. de lening jegens andere schuldeisers, gedurende ten minste de eerste acht jaren na het overeenkomen van de geldlening, een lagere rang inneemt dan is bepaald in artikel 277, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek;

    • 2°. indien de beginnende ondernemer een natuurlijk persoon is, de lening dient ter financiering van bestanddelen die behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen van de beginnende ondernemer, dan wel, indien de beginnende ondernemer een rechtspersoon is, de lening dient ter financiering van bestanddelen die tot het verplichte ondernemingsvermogen zouden behoren zo de onderneming van de rechtspersoon voor rekening van een natuurlijk persoon zou worden gedreven;

    • 3°. de lening door degene die de geldlening verstrekt niet is gefinancierd met geleend geld, en

    • 4°. de lening is verstrekt met het oog op het bepaalde in de artikelen 6.8 en 5.17, van de wet, waarvan melding wordt gemaakt in het opschrift van de overeenkomst;

  • d. waarvan de overeenkomst daartoe is ondertekend door de beginnende ondernemer en degene die de geldlening verstrekt, en

  • e. welke binnen vier weken na het overeenkomen daarvan is geregistreerd op de voet van de Registratiewet 1970.

Artikel 33. Beleggingen in durfkapitaal; vrijstelling indirecte beleggingen in durfkapitaal

  • 1 Als participatiemaatschapij als bedoeld in artikel 5.18, eerste lid, van de wet wordt aangewezen de rechtspersoon die op zijn verzoek door de inspecteur, onder door deze te stellen voorwaarden, als zodanig is aangemerkt.

  • 2 Het in een participatiemaatschappij gestorte kapitaal en het door die maatschappij aangetrokken vreemd vermogen dienen te zamen ten minste € 4.537.802 te bedragen.

  • 3 De door een participatiemaatschappij verstrekte, achtergestelde geldlening, bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet en de door haar gehouden deelneming bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, van dat artikel bedragen te zamen ten hoogste € 226.890 per beginnende ondernemer. De in de eerste volzin bedoelde leningen en deelnemingen kunnen voor geen langere periode dan voor de duur van acht jaren, te rekenen vanaf het tijdstip van verstrekking van de lening, onderscheidenlijk de verwerving van de deelneming, worden aangemerkt als achtergestelde geldlening als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet, onderscheidenlijk als deelneming als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet.

  • 4 Als een achtergestelde geldlening als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet wordt aangemerkt de geldlening ter zake waarvan in de overeenkomst is opgenomen dat de lening jegens andere schuldeisers, gedurende ten minste de eerste acht jaren na het overeenkomen van de geldlening, een lagere rang inneemt dan is bepaald in artikel 277, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek, en die, in geval de beginnende ondernemer een natuurlijk persoon is, dient ter financiering van bestanddelen die bij de beginnende ondernemer behoren tot het verplichte ondernemingsvermogen van die onderneming en, in geval de beginnende ondernemer een rechtspersoon is, bij de rechtspersoon dient ter financiering van bestanddelen die tot het verplichte ondernemingsvermogen zouden behoren zo de onderneming van de rechtspersoon voor rekening van een natuurlijk persoon zou worden gedreven.

  • 5 Als een achtergestelde geldlening als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet wordt niet aangemerkt de geldlening die na 31 december 1995 wordt verstrekt aan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon die voor 1 januari 1996 voor zijn rekening reeds een onderneming dreef, tenzij de inspecteur op verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking heeft verklaard dat de beginnende ondernemer heeft doen blijken dat de geldlening niet kan worden beschouwd als vervanging van een voor 1 januari 1996 verstrekte geldlening.

  • 6 Als een deelneming als bedoeld in artikel 5.18, tweede lid, onderdeel a, van de wet wordt aangemerkt de deelneming waarbij het in de rechtspersoon te storten kapitaal dient ter financiering van bestanddelen die tot het verplichte ondernemingsvermogen zouden behoren zo de onderneming van de rechtspersoon voor rekening van een natuurlijk persoon zou worden gedreven.

  • 7 Een bestaande rechtspersoon kan slechts als participatiemaatschappij worden aangewezen indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de aanwijzing:

  • 8 Indien de aangewezen participatiemaatschappij niet langer voldoet aan de omschrijving in artikel 5.18 van de wet , of aan de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde voorwaarden, doet de participatiemaatschappij daarvan onverwijld schriftelijk mededeling aan de inspecteur.

  • 9 De aanwijzing wordt door de inspecteur ingetrokken indien de participatiemaatschappij daarom verzoekt dan wel indien de participatiemaatschappij niet langer voldoet aan de omschrijving in artikel 5.18 van de wet , of aan de in het eerste tot en met vijfde lid bedoelde voorwaarden. Indien de participatiemaatschappij de in het zevende lid bedoelde mededeling onverwijld heeft gedaan en aannemelijk maakt dat het niet voldoen aan de omschrijving of de voorwaarden van tijdelijke aard is, een incidenteel karakter heeft en niet in strijd is met doel en strekking van de regeling, ziet de inspecteur af van intrekking van de aanwijzing.

  • 10 De aanwijzing, de intrekking van de aanwijzing alsmede de afwijzing van een verzoek om aanwijzing geschieden bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 11 De inspecteur bepaalt in de beschikking het tijdstip waarop de aanwijzing of de intrekking in werking treedt, welk tijdstip kan zijn gelegen voor de datum van dagtekening van de beschikking.

Artikel 33a. Beleggingen in durfkapitaal; vrijstelling culturele beleggingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 3 Een bestaande kredietinstelling of beleggingsinstelling kan slechts worden aangewezen indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de aanwijzing in de kredietinstelling onderscheidenlijk beleggingsinstelling geen zuivere winst aanwezig is.

  • 4 Indien de aangewezen kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.18a, tweede lid, van de wet, of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden, doet de kredietinstelling onderscheidenlijk de beleggingsinstelling daarvan onverwijld schriftelijk mededeling aan de inspecteur.

  • 5 De aanwijzing wordt door de inspecteur ingetrokken indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling daarom verzoekt dan wel indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.18a, tweede lid, van de wet of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden. Indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling de in het vierde lid bedoelde mededeling onverwijld heeft gedaan en aannemelijk maakt dat het niet voldoen aan de omschrijving of de voorwaarden van tijdelijke aard is, een incidenteel karakter heeft en niet in strijd is met doel en strekking van de regeling ziet de inspecteur af van intrekking van de aanwijzing.

  • 6 De aanwijzing, de intrekking van de aanwijzing alsmede de afwijzing van een verzoek om afwijzing geschieden bij voor bezwaar vatbare beschikking.

  • 7 De inspecteur bepaalt in de beschikking het tijdstip waarop de aanwijzing of de intrekking in werking treedt, welk tijdstip kan zijn gelegen voor de datum van dagtekening van de beschikking.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2004, 249, datum inwerkingtreding 01-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2004.

Beleggingen in durfkapitaal; vrijstelling culturele beleggingen

1 Als kredietinstelling als bedoeld in artikel 5.18a, tweede lid, van de wet wordt aangewezen de kredietinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, en op verzoek van de instelling door de inspecteur, onder door hem te stellen voorwaarden, als zodanig is aangemerkt.

2 Als beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 5.18a, tweede lid, van de wet wordt aangewezen de beleggingsinstelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18 van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, en op verzoek van de instelling door de inspecteur, onder door hem te stellen voorwaarden, als zodanig is aangemerkt.

3 Een bestaande kredietinstelling of beleggingsinstelling kan slechts worden aangewezen indien op het tijdstip van inwerkingtreding van de aanwijzing in de kredietinstelling onderscheidenlijk beleggingsinstelling geen zuivere winst aanwezig is.

4 Indien de aangewezen kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.18a, tweede lid, van de wet, of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden, doet de kredietinstelling onderscheidenlijk de beleggingsinstelling daarvan onverwijld schriftelijk mededeling aan de inspecteur.

5 De aanwijzing wordt door de inspecteur ingetrokken indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling daarom verzoekt dan wel indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling niet langer voldoet aan de omschrijving, bedoeld in artikel 5.18a, tweede lid, van de wet of aan de in het eerste lid onderscheidenlijk tweede lid bedoelde voorwaarden. Indien de kredietinstelling of beleggingsinstelling de in het vierde lid bedoelde mededeling onverwijld heeft gedaan en aannemelijk maakt dat het niet voldoen aan de omschrijving of de voorwaarden van tijdelijke aard is, een incidenteel karakter heeft en niet in strijd is met doel en strekking van de regeling ziet de inspecteur af van intrekking van de aanwijzing.

6 De aanwijzing, de intrekking van de aanwijzing alsmede de afwijzing van een verzoek om aanwijzing geschieden bij voor bezwaar vatbare beschikking.

7 De inspecteur bepaalt in de beschikking het tijdstip waarop de aanwijzing of de intrekking in werking treedt, welk tijdstip kan zijn gelegen voor de datum van dagtekening van de beschikking.

Artikel 33b. Aanwijzing prijscourant

Als prijscourant als bedoeld in artikel 5.21 van de wet wordt aangewezen de Officiële Prijscourant uitgegeven door Euronext Amsterdam N.V.

Hoofdstuk 6. Persoonsgebonden aftrek

Artikel 34. Verliezen op geldleningen aan beginnende ondernemers; verliezen op beleggingen in durfkapitaal

Ingeval een beginnende ondernemer binnen de eerste acht jaren na het verstrekken van een geregistreerde, achtergestelde geldlening in staat van faillissement is verklaard of ingeval aan hem binnen die periode surséance van betaling is verleend, kan op verzoek van degene die de lening heeft verstrekt door de inspecteur bij voor bezwaar vatbare beschikking met betrekking tot die lening de periode van acht jaren, bedoeld in artikel 6.8, tweede lid, van de wet, worden verlengd tot twaalf weken na beëindiging van bedoeld faillissement, onderscheidenlijk tot twaalf weken na beëindiging van de surséance van betaling dan wel, indien de beginnende ondernemer na beëindiging van de surséance van betaling in staat van faillissement is verklaard, tot twaalf weken na beëindiging van dat faillissement.

Artikel 35. Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen; beperkingen

  • 1 Artikel 6.14, eerste lid, onderdeel a, van de wet geldt niet voor:

    • a. de belastingplichtige aan wie wegens gemoedsbezwaren tegen één of meer volksverzekeringen door de Sociale verzekeringsbank een ontheffing is verleend als bedoeld in artikel 19 van de Wet financiering volksverzekeringen , ingeval noch hij, noch zijn echtgenoot het recht op kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet geldend maakt;

    • b. de belastingplichtige die op grond van de regelen ter voorkoming van samenloop van kinderbijslag ingevolge de Kinderbijslagwet zijn recht op kinderbijslag voor dat kind niet geldend kan maken en geen huishouden vormt met degene die het recht op kinderbijslag voor dat kind wel geldend kan maken.

  • 2 Het eerste lid, onderdeel b, is van overeenkomstige toepassing indien de belastingplichtige recht heeft op een tegemoetkoming volgens een naar aard en strekking met de Algemene Kinderbijslagwet overeenkomende buitenlandse regeling.

Artikel 36. Uitgaven voor levensonderhoud van kinderen; omvang in aanmerking te nemen uitgaven

  • 1 De in artikel 6.15 van de wet bedoelde uitgaven voor levensonderhoud van een kind worden, indien de kosten van dat onderhoud in belangrijke mate op de belastingplichtige drukken, in aanmerking genomen tot een bedrag van:

    • a. € 270 per kalenderkwartaal indien het kind jonger dan 6 jaar is;

    • b. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 6 jaar of ouder doch jonger dan 12 jaar is;

    • c. € 399 per kalenderkwartaal indien het kind 12 jaar of ouder doch jonger dan 18 jaar is;

    • d. € 330 per kalenderkwartaal indien het kind 18 jaar of ouder is.

  • 2 Het in het eerste lid, onderdeel d, vermelde bedrag wordt verhoogd tot:

    • a. € 660, indien de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 660 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens grotendeels op de belastingplichtige drukken;

    • b. € 990, indien het kind niet tot het huishouden van de belastingplichtige behoort, de op de ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 990 per kwartaal belopen en de kosten van het onderhoud van het kind tevens geheel of nagenoeg geheel op de belastingplichtige drukken.

  • 3 Indien zowel de belastingplichtige als zijn partner uitgaven voor levensonderhoud van kinderen in aanmerking nemen, worden de in aanmerking te nemen bedragen gesteld op de helft van de bedragen vermeld in het eerste en tweede lid, zonodig naar boven af te ronden op een geheel getal.

  • 4 Voor de toepassing van de vorige leden is beslissend de toestand bij het begin van het kalenderkwartaal.

Artikel 37. Buitengewone uitgaven; uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling; dieetkosten

  • 1 De extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet, die meer bedragen dan het drempelbedrag, genoemd in artikel 6.17, onderdeel c, van de wet, worden bepaald aan de hand van de navolgende tabel:

    Voor het dieet bij het ziektebeeld

    en de aandoening

    Op welk dieet de typering van toepassing is

    Bedragen de extra uitgaven

    Algemene symptomen

    groei-achterstand bij kinderen

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

       

    energieverrijkt

    € 1142

       

    vloeibaar energieverrijkt

    € 725

     

    ondervoeding

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

       

    energieverrijkt

    € 1142

       

    vloeibaar energieverrijkt

    € 924

     

    decubitus

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

    Hypertensie en hartziekten

    hypertensie

    natriumbeperkt

    € 277

     

    decompensatio Cordis, Hartfalen

    natriumbeperkt

    € 277

       

    sterk natriumbeperkt

    € 350

    Luchtwegen

    chronische obstructieve longziekten (COPD)

    energieverrijkt

    € 1142

    Maag-, darm- en leverziekten

    dumping syndroom

    lactosebeperkt

    € 420

     

    chronische pancreatitis

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

     

    cystic fibrosis

    energieverrijkt

    € 1142

       

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

     

    coeliakie en ziekte van Dühring

    glutenvrij

    € 1072

     
       

    glutenvrij in combinatie met lactosebeperkt

    € 1217

     

    short bowel

    energieverrijkt

    € 1142

       

    energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt

    € 1651

     

    leverziekte

    energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt, tevens alcoholvrij

    € 1505

       

    energieverrijkt in combinatie met MCT verrijkt, tevens natriumbeperkt en alcoholvrij

    € 1544

     

    overige

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

       

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt en lactosebeperkt

    € 1233

       

    matig vetbeperkt in combinatie met MCT of ander preparaat, tevens energieverrijkt

    € 1089

    Metabole ziekten

    hypercholesterolemie

    verzadigd vetzurenbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met visverrijkt, groentenverrijkt en fruitverrijkt

    € 344

       

    verzadigd-vetbeperkt en cholesterolbeperkt in combinatie met visverrijkt, groentenverrijkt en fruitverrijkt met plantensterolen

    € 371

     

    vetstofwisselingsstoornis

    sterk vetbeperkt in combinatie met MCT of ander preparaat

    € 1089

     

    fructose intolerantie

    sterk fructosebeperkt

    € 740

     

    Galactosemie

    galactosevrij

    € 533

     

    sacharase isomaltase deficiëntie

    polysacharidenverrijkt meervoudig-onverzadigde- vetzurenverrijkt in combinatie met sacharosebeperkt, fructosebeperkt, matig vetbeperkt, matig natriumbeperkt en calciumbeperkt

    € 1272

     

    eiwitstofwisselingsstoornis (b.v. PKU en hyperlysinemie )

    natuurlijk eiwitbeperkt

    € 1913

    Infectieziekten

    aids

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

    Nierziekten

    nierziekten

    natriumbeperkt

    € 265

     

    chronische nierinsufficiëntie met hemodialyse

    eiwitaangewezen in combinatie met matig natriumbeperkt

    € 265

     

    nefrotisch syndroom

    natriumbeperkt

    € 265

    Oncologie

    oncologie

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

    Overige

    voedselovergevoeligheid

    koemelkeiwitvrij

    € 452

       

    sojaeiwitvrij

    € 288

       

    Kippenei-eiwitvrij

    € 367

       

    lactosebeperkt

    € 420

       

    tarwevrij

    € 963

       

    koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij

    € 395

       

    koemelkeiwitvrij in combinatie met soja-eiwitvrij

    € 538

       

    koemelkeiwitvrij in combinatie met kippenei-eiwitvrij en soja-eiwitvrij

    € 1253

       

    koemelkeiwitvrij in combinatie met kippeneieiwitvrij, soja-eiwit en tarwevrij

    € 1670

       

    koemelkeiwitvrij in combinatie met glutenvrij

    € 1250

     

    brandwonden

    energieverrijkt in combinatie met eiwitverrijkt

    € 1142

    Voor overige diëten worden de extra uitgaven gesteld op nihil.

  • 2 Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. referentievoeding: de voeding conform het voedingspatroon van de Nederlandse bevolking;

    • b. eiwitverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid eiwit van ten minste 120% ten opzichte van de referentievoeding;

    • c. energieverrijkt: een voorgeschreven energiebehoefte van ten minste 125% ten opzichte van de referentievoeding;

    • d. lactosebeperkt: een voorgeschreven lactosebeperking tot 5 gram per etmaal;

    • e. matig vetbeperkt: een voorgeschreven hoeveelheid vet die voorziet in niet meer dan 30% van de hoeveelheid energie;

    • f. MCT of ander preparaat: een voorgeschreven hoeveelheid MCT of vergelijkbaar preparaat van 50 gram per etmaal;

    • g. vloeibaar: voeding in de vorm van vloeistoffen die door een sonde kunnen worden toegediend;

    • h. polysacharidenverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid polysachariden die voorziet in ten minste 60 procent van de hoeveelheid energie;

    • i. fructosebeperkt: een voorgeschreven fructosebeperking tot 10 gram per etmaal;

    • j. sterk fructosebeperkt: een voorgeschreven fructosebeperking tot 5 gram per etmaal;

    • k. meervoudig onverzadigde-vetzurenverrijkt: een voorgeschreven verhouding tussen de hoeveelheid verzadigde vetzuren en de hoeveelheid meervoudig onverzadigde vetzuren van een staat tot twee;

    • l. natriumbeperkt: een voorgeschreven beperking tot 1500 milligram natrium per etmaal;

    • m. sterk vetbeperkt: een voorgeschreven hoeveelheid vet die voorziet in niet meer dan 15 procent van de hoeveelheid energie;

    • n. sterk natriumbeperkt: een voorgeschreven beperking tot 1000 milligram natrium per etmaal;

    • o. verzadigd-vetbeperkt: een voorgeschreven hoeveelheid verzadigd vet die voorziet in niet meer dan 10% van de hoeveelheid energie;

    • p. cholesterolbeperkt: een voorschreven beperking tot 300 milligram cholesterol per etmaal;

    • q. natuurlijk-eiwitbeperkt: een voorgeschreven beperking tot 11 gram natuurlijk eiwit per etmaal;

    • r. eiwitaangewezen: een voorgeschreven hoeveelheid eiwit van 1,2 gram per kilogram ideaal lichaamsgewicht per etmaal;

    • s. visverrijkt: een voorgeschreven gebruik van vis van ten minste twee maal per week;

    • t. groentenverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid groenten van ten minste 200 gram per etmaal;

    • u. fruitverrijkt: een voorgeschreven hoeveelheid fruit van ten minste 200 gram per etmaal;

    • v. fyto/plantensterolen: een voorgeschreven hoeveelheid plantaardige stanolen van ten minste 36 gram per etmaal of van plantaardige sterolen van ten minste 25 gram per etmaal.

  • 3 Voor de toepassing van het eerste lid geldt voor een dieet waarvoor meer dan één bedrag in aanmerking zou komen, alleen het hoogste van de voor het van toepassing zijnde ziektebeeld geldende bedragen.

  • 4 Ingeval extra uitgaven voor een op medisch voorschrift gehouden dieet niet gedurende het gehele kalenderjaar worden gedaan, worden de in het eerste lid genoemde bedragen naar tijdsgelang in aanmerking genomen.

Artikel 38. Buitengewone uitgaven; uitgaven wegens ziekte, invaliditeit en bevalling; extra uitgaven voor kleding en beddengoed

  • 1 Extra uitgaven voor kleding en beddengoed worden tot een bedrag van € 320 dan wel, indien blijkt dat die uitgaven € 640 te boven gaan, tot een bedrag van € 800 aangemerkt als uitgaven ter zake van ziekte en invaliditeit indien:

    • a. uit ziekte of invaliditeit van een persoon als bedoeld in artikel 6.16, onderdelen a en g, van de wet extra uitgaven voor kleding en beddengoed voortvloeien;

    • b. de ziekte of invaliditeit ten minste een jaar heeft geduurd of vermoedelijk zal duren; en

    • c. de zieke of invalide tot het huishouden van de belastingplichtige behoort.

  • 2 Ingeval aan de in het eerste lid gestelde voorwaarden niet gedurende het gehele kalenderjaar is voldaan, wordt dat lid naar tijdsgelang toegepast.

Artikel 39. Buitengewone uitgaven; uitgaven wegens adoptie

  • 1 Als uitgaven wegens adoptie van een kind dat in een ander land woonde dan de adoptanten voordat het kind door de adoptanten feitelijk werd verzorgd en opgevoed, worden in aanvulling op de uitgaven bedoeld in artikel 6.23, eerste lid, van de wet uitsluitend aangemerkt de uitgaven:

    • a. voor de algemene voorlichting, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie dan wel daarmee overeenkomende uitgaven indien laatstgenoemde wet op deze adoptie niet van toepassing is;

    • b. voor bemiddeling als bedoeld in artikel 1van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie tot een bedrag van ten hoogste € 681 dan wel daarmee overeenkomende uitgaven tot ten hoogste het eerder genoemde bedrag indien laatstgenoemde wet op deze adoptie niet van toepassing is;

    • c. verband houdende met de indiening en de behandeling van een verzoek tot het uitspreken van adoptie volgens het recht van het land van herkomst van het kind;

    • d. voor vervoer en begeleiding van het kind naar de woning of verblijfplaats van de adoptanten, met dien verstande dat als reis- en verblijfkosten van de adoptanten in totaal niet meer dan de reis- en verblijfkosten met betrekking tot een heen- en terugreis per persoon in aanmerking worden genomen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde reis- en verblijfkosten worden niet eerder in aanmerking genomen dan nadat het ter zake van de adoptie bevoegde gezag de beginseltoestemming of toestemming heeft verleend tot het opnemen van het kind in het gezin dan wel, zo deze beginseltoestemming of toestemming ontbreekt, nadat de uitspraak van de rechter waarbij het verzoek om adoptie is toegewezen, kracht van gewijsde heeft gekregen.

  • 3 Indien de adoptanten partner zijn en beiden uitgaven voor bemiddeling ter adoptie van een kind als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in aanmerking nemen, wordt het door hen beiden tezamen voor die uitgaven in aanmerking te nemen bedrag gesteld op ten hoogste het in het eerste lid, onderdeel b, vermelde bedrag.

Artikel 40. Weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen; het in aanmerking te nemen bedrag

  • 1 De ingevolge artikel 6.26 van de wet bedoelde weekenduitgaven voor gehandicapte kinderen worden gesteld op:

    • a. € 9 per dag van verzorging van het kind door de belastingplichtige, alsmede

    • b. het in artikel 6.18, zesde lid, onderdeel a, van de wet genoemde bedrag per kilometer voor het vervoer per auto van het kind door de belastingplichtige over de reisafstand tussen de plaats waar het kind doorgaans verblijft en de plaats waar de belastingplichtige doorgaans verblijft.

    Dagen van verzorging van het kind door de belastingplichtige zijn de dagen waarop het kind bij de belastingplichtige verblijft, met inbegrip van de dagen waarop het kind wordt gehaald of gebracht.

  • 2 Indien zowel de belastingplichtige als zijn partner weekenduitgaven voor een gehandicapt kind in aanmerking nemen, wordt het voor dat kind in aanmerking te nemen bedrag gesteld op de helft van het volgens het eerste lid, onderdelen a en b, berekende bedrag, zonodig naar boven af te ronden op een geheel getal.

Artikel 41. Afschrijving monumentenpand

  • 1 De afschrijving op een eigen monumentenwoning wordt gesteld op 15 percent van het bruto eigenwoningforfait.

  • 2 Het bruto eigenwoningforfait wordt berekend door de som van het voor de monumentenwoning geldende forfaitpercentage, bedoeld in artikel 3.112, eerste lid, van de wet en het in artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, van de wet vermelde percentage, te vermenigvuldigen met de eigenwoningwaarde van de monumentenwoning, met dien verstande dat hierbij als eigenwoningwaarde van de monumentenwoning ten hoogste € 1 000 000 in aanmerking wordt genomen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt voor monumentenwoningen waarvan het bruto eigenwoningforfait in aanmerkelijke mate de invloed ondergaat van ongebouwde en gebouwde aanhorigheden de afschrijving beperkt tot 15 percent van het aan het monumentale gedeelte van de monumentenwoning toe te rekenen deel van het bruto eigenwoningforfait.

Hoofdstuk 8. Heffingskorting

Artikel 44a. Administratievoorwaarde combinatiekorting

Aan het in artikel 8.14, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet opgenomen vereiste behoeft niet te worden voldaan gedurende de periode van het kalenderjaar dat het kind, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van dat artikel, tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders heeft behoord en het kind op hetzelfde woonadres als een van die ouders staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens.

Voor de toepassing van de eerste volzin behoort het kind tegelijkertijd tot het huishouden van beide ouders indien het kind doorgaans tenminste drie gehele dagen per week tot het huishouden van de belastingplichtige en voor de overige tijd doorgaans tot het huishouden van de andere ouder behoort.

Artikel 44b. Toetredersverklaring van gemeente of Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

[Vervallen per 01-01-2003]

Hoofdstuk 9. Wijze van heffing (hoofdstuk 9 van de wet)

Artikel 45. Termijn voor het doen van niet-verplichte aangifte

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2006, 181, datum inwerkingtreding 20-09-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2001.

Termijn voor het doen van niet-verplichte aangifte

1 De aangifte, bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel b, van de wet, wordt gedaan binnen vijf jaren na afloop van het kalenderjaar.

2 Indien binnen de in het eerste lid bedoelde termijn een uitnodiging tot het doen van aangifte is uitgereikt of toegezonden, hetzij de inspecteur is verzocht om een uitnodiging tot het doen van aangifte, wordt die termijn verlengd tot het einde van de door de inspecteur ingevolge artikel 9, eerste tot en met derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen gestelde of verleende termijn.

Artikel 45a. Voorheffingen; vaststelling hoogte van bedrag aan te verrekenen loonbelasting ingevolge compensatieregeling uit het Verdrag met België

  • 1 Indien de belastingplichtige een partner heeft ten aanzien van wie in het kalenderjaar de in artikel 8.8 van de wet bedoelde maximering van de gecombineerde heffingskorting toepassing vindt, wordt bij de berekening van hetgeen ingevolge artikel 27, paragraaf 1, van het in artikel 9.2 van de wet genoemde verdrag wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting, het bedrag aan Nederlandse inkomstenbelasting en premie als bedoeld in de Wet financiering volksverzekeringen dat de belastingplichtige verschuldigd zou zijn geweest indien hij de in artikel 27, paragraaf 1, van dat verdrag bedoelde beloningen uit Nederland zou hebben verkregen, verminderd met de verhoging, bedoeld in artikel 8.9 van de wet, van de gecombineerde heffingskorting waarop zijn partner recht zou hebben gehad, indien hij bedoelde beloningen daadwerkelijk uit Nederland zou hebben verkregen en Nederland daarover belasting en premie zou hebben geheven.

  • 2 Indien de belastingplichtige een partner heeft ten aanzien van wie in het kalenderjaar de in artikel 8.8 van de wet bedoelde maximering van de gecombineerde heffingskorting toepassing vindt, wordt bij de berekening van hetgeen ingevolge artikel 27, paragraaf 2, van het in het eerste lid bedoelde verdrag wordt aangemerkt als ingehouden Nederlandse loonbelasting, het bedrag aan Nederlandse inkomstenbelasting dat de belastingplichtige verschuldigd zou zijn geweest indien de in artikel 27, paragraaf 2, van dat verdrag bedoelde beloningen uitsluitend in Nederland zouden zijn belast, verminderd met de verhoging, bedoeld in artikel 8.9 van de wet, van de gecombineerde heffingskorting, waarop zijn partner recht zou hebben gehad indien uitsluitend in Nederland over de bedoelde beloningen belasting zou zijn geheven.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst

,

De staatssecretaris van Financiën,

W. Bos.