Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 14-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 16-07-2002.
Geldend van 01-01-2017 t/m heden

Uitvoeringsregeling willekeurige afschrijving 2001

De Staatssecretaris van Financiën;

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 3.31, 3.34, 3.36, 3.38 en 3.52 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Hoofdstuk 2. Milieu-bedrijfsmiddelen

Artikel 2

  • 2 De in het eerste lid bedoelde termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichting;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, ingeval het bedrijfsmiddel ter zake waarvan de voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel.

  • 3 Ingeval artikel 3.52, eerste lid, onderdeel a, van de wet toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 3

De termijn bedoeld in artikel 3.31, vierde lid, van de wet waarbinnen het verzoek ter zake van een bedrijfsmiddel dat bestemd is om te worden gebruikt buiten Nederland, moet zijn ingediend, wordt gesteld op de in artikel 2 gestelde termijn. Bij dit verzoek worden tevens de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van het bedrijfsmiddel aangemeld.

Artikel 4

  • 1 De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt uitsluitend plaats langs de daartoe door de Minister van Economische Zaken geopende elektronische weg.

  • 2 De aanmelding wordt gedaan voor aangegane verplichtingen en gemaakte voortbrengingskosten die per melding samen ten minste € 2.500 bedragen.

Artikel 5

Met betrekking tot milieubedrijfsmiddelen die op grond van artikel 3.42a, zevende lid, van de wet worden aangemeld voor de milieu-investeringsaftrek en waarop de belastingplichtige tevens willekeurig wil afschrijven, kan de aanmelding voor willekeurige afschrijving, bedoeld in artikel 3.36, eerste lid, van de wet, worden opgenomen in de aanmelding voor de milieu-investeringsaftrek.

Hoofdstuk 4. Andere aangewezen bedrijfsmiddelen

Paragraaf 1. Investeringen door startende ondernemers

Artikel 7

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid worden bedrijfsmiddelen voor zover de belastingplichtige ter zake verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in een kalenderjaar en bij hem de zelfstandigenaftrek, bedoeld in artikel 3.76, eerste lid, van de wet in dat jaar niet van toepassing is en dat onmiddellijk voorafgaat aan een kalenderjaar waarin bij hem de verhoogde zelfstandigenaftrek van toepassing is, mede gerekend tot de bedrijfsmiddelen van het laatstgenoemde kalenderjaar.

  • 3 Het eerste lid is slechts van toepassing op bedrijfsmiddelen waarvan de aanschaffings- of voortbrengingskosten worden gemaakt in het kader van een onderneming waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet.

Artikel 8

Op de aanschaffings- of voortbrengingskosten, bedoeld in artikel 7, kan willekeurig worden afgeschreven voor zover het gezamenlijke bedrag van die kosten in het kalenderjaar niet uitgaat boven het in de tabel van artikel 3.41, tweede lid, van de wet opgenomen maximum bedrag waarover kleinschaligheidsinvesteringsaftrek kan worden verkregen. De eerste volzin vindt geen toepassing op de aanschaffings- of voortbrengingskosten van bedrijfsmiddelen waarop uit andere hoofde willekeurig wordt afgeschreven.

Artikel 9

De periode bedoeld in artikel 3.38 van de wet wordt gesteld op vijf jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 2. Zeeschepen

Artikel 10

Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet worden voorts aangewezen: schepen die door de belastingplichtige worden geëxploiteerd op een wijze als bedoeld in artikel 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet.

Artikel 11

De willekeurige afschrijving op bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 bedraagt per kalenderjaar ten hoogste 20% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten. De willekeurige afschrijving kan slechts worden toegepast voor zover de berekening van de winst uit zeescheepvaart bedoeld in 3.22, vierde lid en vijfde lid, van de wet zonder die afschrijving tot een positief bedrag leidt. Indien de afschrijving - willekeurig of op grond van artikel 3.30, eerste lid, van de wet - in een jaar minder bedraagt dan het bedrag dat op grond van de eerste volzin ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven, wordt het verschil toegevoegd aan het bedrag dat in het volgende jaar ten hoogste willekeurig kan worden afgeschreven.

Artikel 12

Met betrekking tot bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 10 wordt de periode, bedoeld in artikel 3.38 van de wet, gesteld op tien jaar, aanvangende met het begin van het kalenderjaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingingskosten zijn gemaakt.

Paragraaf 3. Investeringen in het belang van de bevordering van de economische ontwikkeling

Artikel 13

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Als andere aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 3.34, tweede lid, van de wet, worden voorts aangewezen: bedrijfsmiddelen die niet eerder in gebruik zijn genomen, voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan of ter zake van de voortbrenging voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009, 2010, 2011 of in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013, en het bedrijfsmiddel vóór 1 januari 2012, vóór 1 januari 2013, vóór 1 januari 2014, onderscheidenlijk vóór 1 januari 2016, door hem in gebruik wordt genomen. Met betrekking tot een schip waarvoor verplichtingen zijn aangegaan of voortbrengingskosten zijn gemaakt in het kalenderjaar 2010, 2011 of in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013, is de eerste volzin slechts van toepassing indien de winst met betrekking tot dit schip ten minste tot 1 januari 2020, ten minste tot 1 januari 2021, onderscheidenlijk ten minste tot 1 januari 2023, niet wordt bepaald met toepassing van artikel 3.22 van de wet. De inspecteur kan voor situaties van een zakelijke vervreemding ontheffing van de toepassing van de tweede volzin verlenen.

  • 3 De in het eerste lid genoemde datum van 1 januari 2012, 1 januari 2013, 1 januari 2014, onderscheidenlijk 1 januari 2016, waarvoor de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel dient plaats te vinden, wordt verschoven, indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat de ingebruikneming door bijzondere omstandigheden is vertraagd. De verschuiving bedraagt zoveel dagen als door die omstandigheden wordt gerechtvaardigd.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel e, wordt onder een zeer zuinige personenauto verstaan een personenauto met een CO2-uitstoot als bedoeld in artikel 9, elfde en twaalfde lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 van niet meer dan:

    • a. 95 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, respectievelijk 110 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, voor auto’s waarvoor de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011;

    • b. 88 gram per kilometer bij een auto die wordt aangedreven door een motor met een compressieontsteking, respectievelijk 95 gram per kilometer bij een auto die niet wordt aangedreven door een motor met compressieontsteking, voor auto’s waarvoor de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing verplichtingen is aangegaan in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013.

Artikel 14

  • 1 Voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in het kalenderjaar 2009, 2010 of 2011 bedraagt de willekeurige afschrijving in het jaar waarin de verplichting is aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten.

  • 2 Voor zover de belastingplichtige ter zake van de aanschaffing of voortbrenging van aangewezen bedrijfsmiddelen als bedoeld in artikel 13 verplichtingen is aangegaan of voortbrengingskosten heeft gemaakt in de periode van 1 juli tot en met 31 december 2013 kan eenmalig ten hoogste 50% van de af te schrijven aanschaffings- of voortbrengingskosten willekeurig worden afgeschreven in het jaar waarin de verplichtingen zijn aangegaan of de voortbrengingskosten zijn gemaakt.

Artikel 15

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2010. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Voor de toepassing van artikel 3.38 van de wet eindigt de periode waarin het bedrijfsmiddel moet voldoen aan de voorwaarden van artikel 13 op 31 december 2011, op 31 december 2012, op 31 december 2013, onderscheidenlijk op 31 december 2015. Ingeval met betrekking tot het bedrijfsmiddel artikel 13, derde lid, toepassing vindt, wordt de periode, bedoeld in de eerste volzin, verlengd met het aantal dagen van de in artikel 13, derde lid, bedoelde verschuiving.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2000

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos.