Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001

[Regeling vervallen per 01-01-2019.]
Geraadpleegd op 18-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-10-2010.
Geldend van 01-10-2010 t/m 31-12-2010

Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001

De Staatssecretaris van Financiën,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken en na overleg met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 3.42, tweede, vijfde en zevende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001,

Besluit:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

  • 1 Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangewezen: de investeringen in bedrijfsmiddelen of in onderdelen daarvan, opgenomen in bijlage I van deze regeling, mits:

    • a. het bedrijfsmiddel of het onderdeel in overeenstemming is met de bestemming voor zover aangegeven in die bijlage, niet eerder is gebruikt en bestaat uit de in die bijlage genoemde bestanddelen; en

    • b. – voor zover sprake is van een investering in een voorziening als bedoeld in artikel 1, onderdeel D, onder 2.1.A, letter a, van bijlage 1 van deze regeling – door het bevoegde gezag voor het bedrijfsmiddel of onderdeel daarvan een bouwvergunning of een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet;

    • c. – voor zover sprake is van een investering in een of meerdere voorzieningen als bedoeld in artikel 1, onderdeel A, onder 1.2.l, letter c, artikel 1, onderdeel A, onder 1.2.J, artikel 1, onderdeel B, onder 1.2.L, letter c, artikel 1, onderdeel B, onder 1.2.M, artikel 1, onderdeel B, onder 1.2.O, artikel 1, onderdeel D, onder 5.1.A, artikel 1, onderdeel D, onder 5.1.D, van bijlage I van deze regeling – door het bevoegde gezag voor het bedrijfsmiddel of het onderdeel daarvan een een milieuvergunning of een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is afgegeven ten tijde van de aanmelding, bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet;

    • d. – voor zover sprake is van een investering in een of meerdere voorzieningen als bedoeld in artikel 1, onderdeel D, onder 2.1.A, letter b, van Bijlage 1 van deze regeling – de belastingplichtige ten tijde van de aanmelding houder is van een SDE-beschikking ter grootte van een bedrag per kWh, dat groter is dan nihil.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

  • 1 De aanmelding bedoeld in artikel 3.42, zesde lid, van de wet van de aangegane verplichtingen of de gemaakte voortbrengingskosten ter zake van een investering als bedoeld in artikel 2 moet binnen een termijn van drie maanden plaats vinden. Deze termijn vangt aan:

    • a. met betrekking tot verplichtingen: bij het aangaan van de verplichtingen;

    • b. met betrekking tot voortbrengingskosten: bij de aanvang van het kalenderkwartaal volgend op dat waarin de kosten zijn gemaakt of, indien het bedrijfsmiddel of onderdeel ter zake waarvan de kosten zijn gemaakt in het kalenderkwartaal in gebruik is genomen, bij de ingebruikneming van het bedrijfsmiddel respectievelijk het onderdeel.

  • 2 Indien artikel 3.52, eerste lid, onderdeel b, van de wet van toepassing vindt, vangt met betrekking tot voortbrengingskosten de termijn aan bij de inwerkingtreding van de ministeriële regeling indien dat leidt tot een aanmelding op een eerder tijdstip dan op grond van het eerste lid.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

De aanmelding van de aangegane verplichtingen en de gemaakte voortbrengingskosten vindt plaats door middel van het door de inspecteur uitgereikte of toegezonden formulier. Ter zake wordt een ontvangstbevestiging afgegeven.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

  • 1 De verklaring van de Minister van Economische Zaken, bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, van de wet vermeldt in welke aangewezen bedrijfsmiddelen of onderdelen is geïnvesteerd alsmede het bedrag van de uitgaven ter zake.

  • 2 Het verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan bij de aanmelding bedoeld in de artikelen 3 en 4.

  • 3 De belastingplichtige legt ten behoeve van het verstrekken van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een berekening van de energiebesparing over.

  • 4 De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven bouwvergunning of omgevingsvergunning over indien artikel 2, onderdeel b, van toepassing is.

  • 5 De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de SDE-beschikking of de artikelen 6.12, 6.13 of 6.14 van het Waterbesluit over indien artikel 2, onderdeel d van toepassing is.

  • 6 De belastingplichtige legt ten behoeve van het in behandeling nemen van een verzoek om een verklaring als bedoeld in het eerste lid, indien de Minister van Economische Zaken daarom verzoekt, een kopie van de afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of omgevingsvergunning over indien artikel 2, onderdeel c, van toepassing is.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

  • 1 De Minister van Economische Zaken kan de in artikel 5 bedoelde verklaring wijzigen of intrekken indien de te harer verkrijging verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek een andere beslissing zou zijn genomen indien bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend zouden zijn geweest. Onjuistheid of onvolledigheid van gegevens of bescheiden die de Minister van Economische Zaken bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond opleveren voor wijziging of intrekking van een verklaring.

  • 2 De bevoegdheid tot het intrekken of wijzigen van een verklaring ingevolge het eerste lid vervalt door verloop van vijf jaren na de dagtekening van de verklaring.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Indien in bijlage I sprake is van meetvoorschriften of tests, of van verklaringen of certificaten, worden bedrijfsmiddelen die getoetst zijn met gelijkwaardige meetvoorschriften of tests, respectievelijk voorzien zijn van gelijkwaardige verklaringen of certificaten, gelijkgesteld met de aangewezen bedrijfsmiddelen. Deze meetvoorschriften, tests, verklaringen of certificaten moeten zijn opgesteld, respectievelijk verstrekt worden door geaccrediteerde instellingen of instituten.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 20 december 2000

De

Staatssecretaris

van Financiën,

W. Bos

Bijlage 1. van de Uitvoeringsregeling energie-investeringsaftrek 2001

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Als energie-investeringen als bedoeld in artikel 3.42, tweede lid, van de wet worden aangemerkt:

A. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, door:

  • 1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:

    • 1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.

    • 1.1.B. Energie of aardgas tussenmeter voor het onderbemeteren van het energieverbruik in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: tussenmeter voor het onderbemeteren van het verbruik op aardgas of elektriciteit of warmte of stoom of perslucht, (eventueel) puls- of busuitgang op de meter. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt per meter € 3000.

    • 1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.

    • 1.2.B. Warmtepomp voor het verwarmen van bedrijfsgebouwen of het collectief verwarmen van woningen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 4,0 gemeten conform NEN-EN 14511 of absorptiewarmtepomp, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) verwarmingsnet. Bij een gasgestookte (absorptie)warmtepomp dient de gas utilization efficiency ≥ 1,4 te zijn, gemeten conform NEN-EN 12309-2. Het maximum investeringsbedrag voor het verwarmingsnet dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, bedraagt € 200 per geïnstalleerde kW van het thermisch vermogen van de warmtepomp.

      Warmtepompen die geplaatst worden in woningen komen niet in aanmerking. Indien centraal opgestelde warmtepompen worden gebruikt voor verwarming van woningen of andere gebouwen komen deze wel in aanmerking.

    • 1.2.C. Warmtepompboiler waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor de verwarming van tapwater in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepompboiler met een COP ≥ 2,5 gemeten conform NEN-EN 255-3, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.

    • 1.2.D. Vermindering van de inzet van energie voor het conditioneren van lucht met behulp van:

      • a. Droog- of bevochtigingrotor voor het drogen of bevochtigen van lucht ten behoeve van klimaatbeheersing in bedrijfsgebouwen door middel van een roterende schijf, die vocht uitwisselt tussen de in- en uitgaande luchtstroom, en bestaande uit: droog- of bevochtigingrotor, aandrijving.

      • b. Adiabatische indirect werkende dauwpuntsluchtkoeler voor het koelen van bedrijfsgebouwen, waarbij in de koeler een deel van de gekoelde lucht over de bevochtigde warmtewisselaar wordt geleid en afgevoerd, en bestaande uit: warmtewisselaar, ventilator, filter, bevochtigingsapparatuur, (eventueel) waterbehandelingsapparatuur.

    • 1.2.E. Luchtdicht luchtverdeelsysteem voor het transporteren van toe- of afvoerlucht in een bedrijfsgebouw, en bestaande uit: luchtkanalen in combinatie met luchtklep of geluiddemper of luchtkanaalnaverwarmer of -nakoeler of luchtvolumeregelaar of aansluitkast van een ventilatierooster, gemonteerd in het luchtkanaal van een ventilatiesysteem, waarbij het ventilatiesysteem voldoet aan luchtdichtheidsklasse C gemeten conform NEN-EN 1751. Het maximum investeringsbedrag, dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, bedraagt € 10 per m2 gebruiksoppervlak volgens NEN 2580. Een ventilatorconvector of fancoilunit wordt niet gerekend tot de hiervoor genoemde luchtdichte componenten.

    • 1.2.F. Hoogrendement luchtverwarmer voor het verwarmen van ruimten in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: een direct gasgestookte luchtverwarmer met een deellastrendement groter of gelijk aan 101% gemeten conform NEN-EN 1196, verbrandingsgasafvoersysteem, (eventueel) luchttoevoersysteem, (eventueel) voor ruimten met een gemiddelde hoogte groter dan 5 meter een inducerend uitblaassysteem op de luchtverwarmer met nozzles of verstelbare inducerende schoepen of een individueel thermostatisch geregelde steunventilator in een omkasting aan het plafond gemonteerd die verticaal naar beneden blaast met nozzles of verstelbare inducerende schoepen;

    • 1.2.G. Direct gasgestookt stralingspaneel voor het verwarmen van gesloten binnenruimten in bedrijfsgebouwen met een gemiddelde hoogte groter dan 5 meter, niet zijnde tuinbouwkassen, en bestaande uit:

      • a. direct gasgestookte donkerstraler met een verbrandingsrendement groter of gelijk aan 86% gemeten conform NEN-EN 416 of NEN-EN 777, verbrandingsgasafvoersysteem, (eventueel) luchttoevoersysteem;

      • b. direct gasgestookte hogetemperatuurstraler met een belasting van ten minste 8 kW op onderwaarde gemeten conform NEN-EN 419.

    • 1.2.H. HR-pomp bestemd voor centrale verwarming, airconditioning of tapwater in bedrijfsgebouwen en bestaande uit: stand-alone natloper centrifugaalpomp tot 2.500 Watt met een EEI < 0,4 gemeten conform EN 1151 en geclassificeerd door Europump.

    • 1.2.I. Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor met:

      • a. een nominaal elektrisch vermogen tot 60 kWe voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 1500 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen;

      • b. een nominaal elektrisch vermogen van 60 kWe tot 1 MWe voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen.

      • c. een nominaal elektrisch vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWe voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 75% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 350 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen.

      Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.

      Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

      Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking of compressieontsteking.

    • 1.2.J. Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een nominaal elektrisch vermogen tot 150 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen. Een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen groter dan of gelijk aan 150 MWe komt niet in aanmerking voor Energie-investeringsaftrek.

      Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.

      Voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie dient het samenstel van nieuwe voorzieningen te worden genomen waarbij onder een samenstel van nieuwe voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige nieuwe middelen die onderling met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel van een warmtekrachtinstallatie.

      Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

      Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking of compressieontsteking.

    • 1.2.K. Brandstofcel voor het gelijktijdig opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande uit brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.

    • 1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.

  • 2. Vermindering van de warmte- of koellast door:

    • 2.1.A. HR-glas voor beglazing in buitengevel-, of dakconstructies voor:

      • a. bestaande bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN 673 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 1,2 W/m2K, (eventueel) kozijn, of

      • b. bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: meervoudig glas dat gemeten is conform NEN-EN 673 voor warmtereflecterend isolerend glas met een warmtewerende coating of gasgevulde spouw, met een warmtedoorlatingscoëfficiënt U van maximaal 0,7 W/m2K, (eventueel) kozijn.

    • 2.1.B. Isolatie voor bestaande constructies in bedrijfsgebouwen door verbetering van de isolatie van bestaande vloeren, daken, plafonds of wanden van ruimten, en bestaande uit:

      isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R = Σ (Rm) = Σ (d/λ) toeneemt met ten minste 1,50 m2K/W t.o.v. de oude situatie.

      Het maximum bedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 20/m2 te isoleren oppervlak. De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068.

    • 2.1.C. Isolatie van koel- of vriesruimten door isolatiemateriaal waarbij de som van de warmteweerstand van de lagen R=Σ(Rm) = Σ (d/λ);

      • a. Voor het koelen of licht vriezen bij een ruimtetemperatuur tussen +12°C en –10°C, ten minste 6,20 m2K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 25/m2 te isoleren oppervlak, of

      • b. Voor het vriezen bij een ruimtetemperatuur lager dan –10°C, ten minste 10,50 m2K/W dient te bedragen. Het maximum investeringsbedrag, dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 40/m2 te isoleren oppervlak.

      Bij een scheiding tussen twee gekoelde ruimten is de zwaarste warmteweerstandseis van toepassing.

      De warmteweerstand dient bepaald te zijn conform NEN 1068.

    • 2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverliezen.

  • 3. Warmtehergebruik door:

    • 3.1.A. Warmteterugwinning.

    • 3.1.B. Warmte- of koudeterugwinningssysteem voor bestaande bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:

      • a. Warmtewisselaar, (eventueel) luchtbehandelingskast, (eventueel) ventilator, (eventueel) luchtkanalen, (eventueel) warmtewisselaar voor naverwarming of nakoeling exclusief koelmachine of ketel;

      • b. Radiator met ventilatiedoorvoer door de buitenmuur, met ingebouwde warmteterugwinning uit ventilatielucht en ventilatieregeling op basis van CO2 meting.

    • 3.2.A. Systeem voor het uitkoppelen bij de bron en primair transport van afvalwarmte. Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen in het uitkoppelen en primair transport van afvalwarmte.

      Secundair transport (distributie) van afvalwarmte in stadswijken en verwarmingsnetten zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.

      Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Warmte afkomstig van nieuw te bouwen elektrisch vermogen is geen afvalwarmte.

  • 4. Efficiënte verlichting door:

    • 4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.

    • 4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.

    • 4.2.B. Daglichtsysteem met spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers voor het optimaal benutten van daglicht in bedrijfsgebouwen door een daglichtsysteem (niet zijnde (kunststof) daglichtkoepels), waarbij het daglicht dieper in de ruimte wordt gebracht, en bestaande uit: buitenlichtkoepel, spiegel- of prismastuurelementen of spiegelende kokers, (eventueel) actief zonvolgsysteem met roterende spiegel, (eventueel) lichtdiffusor, (eventueel) plafondspiegels.

    • 4.2.C. Energie-efficiënt verlichtingssysteem voor:

      • a. vervanging van bestaande binnenverlichting in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit:

        spiegeloptiekarmaturen voor directe verlichting in combinatie met hoogfrequent elektronisch voorschakelapparaat en T5-high efficiency (HE) fluorescentielampen, (eventueel) regelinstallatie voor het regelen van de verlichting afhankelijk van de daglichtintensiteit, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie, (eventueel) reagerend op veegpulsen, of

      • b. vervanging van bestaande binnenverlichting in of buitenverlichting bij bedrijfsgebouwen en bestaande uit: spiegeloptiekarmaturen voor directe verlichting die uitsluitend geschikt zijn voor compact fluorescentielampen of hogedruk gasontladingslampen, elektronisch voorschakelapparaat, bijbehorende lampen, (eventueel) automatische aanwezigheidsdetectie, of

      • c. opwaarderen van bestaande binnenverlichting (uitsluitend bij vervanging van fluorescentielampen met conventionele ballast) in bedrijfsgebouwen door het toepassen van HF-technologie en bestaande uit: een module met geïntegreerd een hoogfrequent elektronisch voorschakelapparaat met cut-off voorziening en T5-high efficiency (HE) fluorescentielamp.

    • 4.2.D. LED verlichtingssysteem voor verlichting in of bij bedrijfsgebouwen en bestaande uit:

      • a. LED-buizen, eventueel armatuur, met een specifieke lichtstroom van ten minste 84 lm/W, als retrofit van TL-buizen;

      • b. Armatuurmodule met geïntegreerde LED-lichtbron, met een specifieke lichtstroom van ten minste 74 lm/W;

      • c. Downlighters/spots met een specifieke lichtstroom van ten minste 50 lm/W;

      • d. Armaturen in koel- of vriescellen of armaturen in koel- of vriesmeubelen;

      • e. Noodverlichtingsarmaturen, vluchtwegsignaleringsarmaturen of bewegwijzeringsarmaturen;

      • f. Verlichting in gevel- of reclameborden of verlichting voor het aanlichten van gebouwen.

      De specifieke lichtstroom onder a, b en c dient gemeten te zijn conform LM-79-08 of gelijkwaardige protocollen. Bij de categorieën a, b, en c gaat het om verlichting die valt onder NEN-EN 12464-1 (binnenverlichting), NPR 13201-1 (openbare verlichting) of NEN 2443 (verlichting voor parkeerterreinen, parkeer – en stallinggarages voor personenauto’s).

      Onder de specifieke lichtstroom wordt hier verstaan de verhouding tussen de lichtstroom van het verlichtingssysteem (in lumen) en het daartoe opgenomen elektrische vermogen (in Watt). Metingen op grond van aan LM-79-08 gelijkwaardige protocollen dienen verricht te worden door daartoe geaccrediteerde instellingen, waarbij LED verlichting specifiek in de accreditatie-scope van de betreffende instelling dient te zijn opgenomen. De lichtterugval in lumen van het verlichtingssysteem gedurende de eerste 6.000 branduren bedraagt maximaal 20% van de oorspronkelijk lichtstroom. Onder f worden alleen verstaan de LED-lampmodules en driver. Het gevelbord of reclamebord, frame of ombouw komt niet in aanmerking voor EIA.

    • 4.2.E. Vluchtwegsignalering voor verlichte vluchtrouteaanduiding in bedrijfsgebouwen, en bestaande uit: armaturen die voorzien zijn van met tritiumgas gevulde buisjes.

    • 4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.

  • 5. Energieprestatieverbetering van bestaande bedrijfsgebouwen voor het verbeteren van de energieprestatie, bestaande uit een pakket van energie-investeringen gebaseerd op een maatwerkadvies, zoals vastgelegd in ISSO 75.2 (Energieprestatie Advies Utiliteitsgebouwen, maatwerkadvies).

    De energieprestatie van het bedrijfsgebouw moet door het pakket van energie-investeringen:

    • a. voldoen aan minimaal label B, waarbij de energie-index maximaal 1,15 bedraagt, of

    • b. met minimaal twee labels verbeteren, waarbij de energie-index ten minste 0,30 moet afnemen.

    Voor investeringen die deel uitmaken van het pakket van energie-investeringen die ook zijn omschreven onder A.1.2.B., A.1.2.C., A.1.2.I., A.1.2.J., A.2.1.A., A.2.1.B. zijn de technische eisen die aan deze bedrijfsmiddelen worden gesteld eveneens van toepassing.

B. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij processen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing bij processen door:

  • 1. De verbetering van de energie-efficiëntie door:

    • 1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.

    • 1.1.B. Energie of aardgas tussenmeter voor het onderbemeteren van het energieverbruik van processen en bestaande uit: tussenmeter voor het onderbemeteren van het verbruik op aardgas of elektriciteit of warmte of stoom of perslucht, (eventueel) puls- of busuitgang op de meter. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt per meter € 3000.

    • 1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.

    • 1.2.B. Gasgestookt HR-frituurtoestel voor het bereiden van maaltijden, dat gemeten is conform NEN-EN 437, NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het thermisch rendement ten minste 83% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt dan 100 ppm en de jaar-emissiewaarde van NOX niet meer bedraagt dan:

      • a. 40 ppm voor toestellen met een belasting t/m 36 kW op onderwaarde, of

      • b. 1,11 ppm per kW belasting voor toestellen met een belasting tussen 36 kW en 54 kW op onderwaarde, of

      • c. 60 ppm voor toestellen met een belasting groter dan 54 kW op onderwaarde.

      De jaar-emissiewaarden van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: hoogrendement gastoestel, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires.

    • 1.2.C. Hoogrendementmotoren voor het aandrijven van proceswerktuigen, en bestaande uit:

      asynchrone elektromotoren met een nominaal vermogen kleiner of gelijk aan 90 kW, die voldoen aan de EFF1 (CEMEP), IE2 (IEC) of IE3 (IEC), efficiency-klasse gemeten conform IEC.

    • 1.2.D. Warmtepomp waarbij de warmte nuttig wordt aangewend voor processen, en bestaande uit: elektrisch gedreven warmtepomp met een COP ≥ 4,0 gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden of een absorptiewarmtepomp. Bij een direct gasgestookte (absorptie)warmtepomp dient de gas utilization efficiency ≥ 1,4 te zijn, gemeten onder normale bedrijfsomstandigheden, (eventueel) bodemwarmtewisselaar of grondwaterbron, (eventueel) restwarmteopslagvat.

    • 1.2.E. Gasgestookte hogedrukreiniger voor het reinigen van oppervlakken met warm water onder hoge druk eventueel met gelijktijdige dosering van reinigingsmiddelen, die gemeten is conform NEN-EN 1196, waarbij het indirect rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van de NOX niet meer bedraagt dan 60 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt dan 160 ppm. De jaar-emissiewaarden van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: gasgestookte hogedrukreiniger, (eventueel) standaard spuitlans, (eventueel) standaard hoge-drukslang.

    • 1.2.F. Direct gasgestookte condenserende boiler voor de productie van warm tapwater, en bestaande uit: een condenserende warm tapwaterboiler, die gemeten is conform NEN-EN 89 en waarbij het rendement ten minste 100% op onderwaarde bedraagt.

    • 1.2.G. Energiezuinige UPS voor het verminderen van netvervuiling voor ICT apparatuur en het leveren van elektriciteit bij elektriciteitsuitval, waarbij de warmteverliezen van de UPS niet groter mogen zijn dan:

      8,0%, bij een vermogen tot 10 kW; 7,0%, bij een vermogen van 10 kW tot 80 kW; 6,5%, bij een vermogen van 80 kW tot 250 kW; 5,0% bij een vermogen groter dan 250 kW, en bestaande uit: UPS, (eventueel) batterijen, (eventueel) vliegwiel, (eventueel) condensator, exclusief noodstroomopwekking.

    • 1.2.H. Transportleiding voor levering van gasvormig koolstofdioxide (CO2) aan glastuinbouwbedrijven voor het bemesten van gewassen in tuinbouwkassen en bestaande uit: pijpleiding tussen de externe bron en het glastuinbouwbedrijf, (eventueel) CO2 compressor/ventilator ten behoeve van CO2-transport naar het glastuinbouwbedrijf, exclusief: distributiesysteem voor CO2 in de kas, CO2 afvang, CO2 opslag in de bodem en CO2 compressor ten behoeve van opslag van CO2 in de bodem.

    • 1.2.I. Gasgestookte (stoom)convectieoven voor het bereiden van maaltijden, die gemeten is conform NEN-EN 437 en NEN-EN 203 en CR 1404, waarbij het indirect rendement ten minste 80% op onderwaarde bedraagt, de jaar-emissiewaarde van NOX niet meer bedraagt dan 83,6 ppm en de jaar-emissiewaarde van CO niet meer bedraagt dan 100 ppm. De jaar-emissiewaarde van NOX en CO zijn gebaseerd op droge verbrandingsgassen en stoïchiometrische verbranding, en bestaande uit: gasgestookte (stoom)convectieoven, gastoevoer- en verbrandingsgasafvoersysteem, exclusief accessoires.

    • 1.2.J. Energiezuinige koel- of vriesinstallatie voor het koelen of vriezen van ruimten of processen tot maximaal + 12 °C, en bestaande uit: ten minste één frequentiegeregelde compressor of één digitaal geregelde scrollcompressor of één met een schuif regelbare schroefcompressor, (natte)condensor ontworpen op maximaal 10 K temperatuurverschil tussen condensatie- en buitenluchttemperatuur met een specifiek ventilatorvermogen van de condensor van maximaal 25 W per kW condensorvermogen, bepaald conform NEN-EN 327 (luchtgekoelde condensor) of NEN-EN 15218 (verdampingscondensor), weersafhankelijke regeling van de condensatiedruk tot + 13 °C buitentemperatuur, elektronische expansieregeling bij een direct expansiesysteem, verdamper exclusief koelmeubel of koeltunnel.

      Voor Energie-investeringsaftrek komt in aanmerking:

      • a. een koel- of vriesinstallatie op basis van een halogeenvrij koudemiddel, uitgezonderd zijn de installatiedelen die dit koudemiddel niet bevatten.

      • b. een koel- of vriesinstallatie met een ontwerpkoelvermogen tot 250 kW op basis van een koudemiddel dat een HFK bevat. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 175 per kW ontwerpkoelvermogen. Een koel- of vriesinstallatie op basis van een koudemiddel dat een HFK bevat met een ontwerpkoelvermogen groter dan 250 kW komt niet in aanmerking voor Energie-investeringsaftrek.

      Voor het bepalen van het ontwerpkoelvermogen van een koel- of vriesinstallatie dient het samenstel van voorzieningen te worden genomen waarbij onder een samenstel van voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige middelen die onderling met elkaar verbonden zijn voor het koelen of vriezen van ruimten of processen.

    • 1.2.K. Energiezuinige professionele koel- of vrieskast met een maximale netto inhoud van 1500 liter voor;

      • a. het koelen van producten in de temperatuurklasse M1 (+5 °C/–1 °C), met een energieverbruik van ten hoogste 15 kWh per m3 netto inhoud in 48 uur gemeten conform ISO 23953 in klimaatklasse 4 (30 °C, 55% RV), en bestaande uit koelkast of gekoelde werkbank, werkend op een halogeenvrij koudemiddel, voorzien van geforceerde ventilatie in de kast en een afzonderlijke geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper, of

      • b. het vriezen van producten in de temperatuurklasse L1 (–15 °C/–18 °C), met een energieverbruik van ten hoogste 40 kWh per m3 netto inhoud in 48 uur gemeten conform ISO 23953 in klimaatklasse 4, en bestaande uit vrieskast, werkend op een halogeenvrij koudemiddel, voorzien van een afzonderlijke geplaatste, niet in de wanden ingebouwde verdamper.

    • 1.2.L. Warmtekrachtinstallatie met behulp van een zuigermotor met:

      • a. een nominaal elektrisch vermogen tot 60 kWe voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 1500 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen;

      • b. een nominaal elektrisch vermogen van 60 kWe tot 1 MWe voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen.

      • c. een nominaal elektrisch vermogen groter dan of gelijk aan 1 MWe voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 75% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 350 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen.

      Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.

      Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

      Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking of compressieontsteking.

    • 1.2.M. Warmtekrachtinstallatie anders dan met behulp van een zuigermotor voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht met een nominaal elektrisch vermogen tot 150 MWe, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 70% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 600 per kW elektrisch vermogen. Het elektrisch vermogen is bepaald bij het nominaal motorvermogen. Een warmtekrachtinstallatie met een nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen groter dan of gelijk aan 150 MWe komt niet in aanmerking voor Energie-investeringsaftrek.

      Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.

      Voor het bepalen van het nieuw opgesteld nominaal elektrisch vermogen van een warmtekrachtinstallatie dient het samenstel van nieuwe voorzieningen te worden genomen waarbij onder een samenstel van nieuwe voorzieningen wordt verstaan alle aanwezige nieuwe middelen die onderling met elkaar verbonden zijn voor de productie van elektriciteit opgewekt door middel van een warmtekrachtinstallatie.

      Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

      Onder een zuigermotor wordt verstaan een inwendige explosiemotor met elektrische ontsteking of compressieontsteking.

    • 1.2.N. Brandstofcel voor het gelijktijding opwekken van elektriciteit en warmte, en bestaande uit brandstofcel, (eventueel) brandstofreformer.

    • 1.2.O. Afvalgestookte installatie voor het nuttig aanwenden van warmte door het verstoken van afval wat geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofhoudende verbindingen en niet geheel of nagenoeg geheel bestaat uit biomassa, waarvan het totaal energetisch rendement ten minste 55% bedraagt en bestaande uit een afvalgestookte installatie. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 400 per kW totaal vermogen. Het totaal vermogen is de som van het krachtvermogen en het thermisch vermogen van de productie van nuttig aangewende warmte.

      Onder afval wordt hier verstaan de terminaal te verwijderen, niet-selectief ingezamelde fracties (restafval, grofvuil en gemeentevuil met inbegrip straatvuil, veegvuil, marktafval, opruiming van sluikstorten, zwerfvuil) én de selectief ingezamelde fracties (aan huis en via containerparken).

      Onder biomassa wordt hier verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de brandbare componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig uit een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig zijn. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen.

      Bijvoorbeeld de volgende materiaalstromen:

      • houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;

      • stro, bermmaaisel, riet, mest en overige agrarische residuen;

      • residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;

      • oud papier en karton;

      • steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;

      • specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;

      • organische residuen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie.

      Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

    • 1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.

    • 1.3.B. Condensatoren voor het verminderen van elektriciteitsverliezen door het verbeteren van de arbeidsfactor (cos φ) met minimaal 0,10 bij bestaande processen, en bestaande uit: condensatoren.

  • 2. Vermindering van de warmte- of koellast door:

    • 2.1.A. Thermische isolering.

    • 2.1.B. Energieschermen voor

      • a. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen, door het aanbrengen van horizontaal beweegbare schermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor tenminste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%, mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen (eventueel) scherm(kier)regeling, (eventueel) meetbox boven het energiescherm.

        Voor Energie-investeringsaftrek komt in aanmerking:

        in een kas(afdeling) zonder belichting: het tweede en/of derde scherm van de boven elkaar gelegen, horizontaal en elk op een eigen dradenbed beweegbare schermen, of

        in een kas(afdeling) met belichting: het derde scherm van de boven elkaar gelegen, horizontaal en elk op een eigen dradenbed beweegbare schermen.

      • b. het verminderen van het warmteverlies in tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare gevelschermen aan de binnenzijde van de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste 90% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 2 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 10%, mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) kierafdichtingsvoorzieningen.

      • c. het weren van een teveel aan zoninstraling en het verminderen van het warmteverlies uit tuinbouwkassen door het aanbrengen van beweegbare schermen aan de buitenzijde, boven de lichtdoorlatende gebouwschil, en bestaande uit: schermdoek dat voor ten minste 50% dicht is, waarbij de maasopeningen van het weefsel, breisel of vlechtsel kleiner zijn dan 10 mm2 en waarbij de lichtdoorlatendheid voor diffuus opvallend licht groter is dan 15%, mechanisch bedieningsmechanisme, (eventueel) afdichtingsvoorzieningen.

  • 3. Warmtehergebruik door:

    • 3.1.A. Warmteterugwinning.

    • 3.1.B. Systeem voor warmtewinning uit tuinbouwkassen, voor het afwisselend onttrekken en toevoeren van warmte, waarbij de overtollige warmte tijdelijk wordt opgeslagen om op momenten van warmtebehoefte weer ingezet te worden, en bestaande uit: warmtewisselaar(s) met geïntegreerde toerengeregelde ventilator, pomp, (eventueel) dagbuffer.

    • 3.2.A. Systeem voor het uitkoppelen bij de bron en primair transport van afvalwarmte. Indien afvalwarmte wordt geleverd door een investerende onderneming, dan wordt de besparing op de locatie waar de afvalwarmte wordt aangewend meegenomen bij het bepalen van het besparingskental. De berekening dient te worden betrokken over het totale investeringsbedrag van alle betrokken ondernemingen in het uitkoppelen en primair transport van afvalwarmte.

      Secundair transport (distributie) van afvalwarmte in stadswijken en verwarmingsnetten zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.

      Afvalwarmte is warmte die in de bestaande situatie niet nuttig wordt aangewend. Warmte afkomstig van nieuw te bouwen elektrisch vermogen is geen afvalwarmte.

  • 4. Efficiënte verlichting door:

    • 4.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.

    • 4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.

    • 4.2.B. LED-belichtingssysteem voor het belichten van tuinbouwgewassen in daglichtdichte ruimten of bij meerlagenteelt in tuinbouwkassen met een afstand tussen de teeltlagen van maximaal 2,0 meter, en bestaande uit: systeem van topbelichting met LED-lichtbron met een specifieke lichtstroom van ten minste 1,3 micromol fotonen per seconde per Watt.

      De specifieke lichtstroom dient gemeten te zijn conform LM-79-08 of gelijkwaardige protocollen. Onder de specifieke lichtstroom wordt hier verstaan de verhouding tussen de lichtstroom van het belichtingssysteem (in micromol fotonen per seconde) en het daartoe opgenomen elektrische vermogen (in Watt). Metingen op grond van aan LM-79-08 gelijkwaardige protocollen dienen verricht te worden door daartoe geaccrediteerde instellingen, waarbij LED-berlichting specifiek in de accreditatie-scope van de betreffende instelling dient te zijn opgenomen. De lichtterugval in micromol fotonen per seconde van het belichtingssysteem gedurende de eerste 15.000 branduren bedraagt maximaal 10% van de oorspronkelijke lichtstroom.

    • 4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.

C. Investeringen ten behoeve van energiebesparing bij transportmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Technische voorzieningen in of aan voertuigen voor het vervoer over de weg, vaartuigen bij de binnenvaart of bij railgebonden voertuigen ten behoeve van energiebesparing:

  • 1. Verbetering van de energie-efficiëntie door:

    • 1.1.A. Toepassing van automatische meet- en regelapparatuur.

    • 1.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.

    • 1.2.B. Energiezuinige scheepsmotor voor de hoofdvoortstuwing van een bestaand binnenvaartschip, en bestaande uit een dieselmotor met een nominaal vermogen van ten minste 250 kW, waarvan het brandstofverbruik minder bedraagt dan 198 g/kWh, gemeten volgens NEN-ISO 3046-1:2002. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 125 per kW nominaal vermogen.

    • 1.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.

    • 1.3.B. Kopschot windscherm of spoiler intermodaal chassis voor het beter geleiden van de rijwind, ter vermindering van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten behoeve van goederenwegtransport met een maximum massa beladen voertuig van meer dan 3.500 kg, en bestaande uit: vast aan de oplegger of het chassis gemonteerde kunststof of metalen 3-D spoiler.

    • 1.3.C. Zij-afscherming voor het verminderen van de aërodynamische weerstand van voertuigen ten behoeve van goederenwegtransport door middel van panelen ter afsluiting van de open ruimte aan de zijkant van motorwagens, aanhangers, trekkers en opleggers die tevens voldoen aan de eisen voor de verkeersveiligheid conform EEG-richtlijn 89/297, en bestaande uit: zijafscherming.

    • 1.3.D. Spudpalen voor het stilleggen van bestaande binnenvaartschepen, en bestaande uit spudpaal. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 20 000 per spudpaal.

    • 1.3.E. Hydrodynamische ankerkluizen en ankers voor het verlagen van de vaarweerstand van een binnenvaartschip, en bestaande uit: anker, ankerkluis.

      Het maximumbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt, bedraagt € 20 000 per combinatie van ankerkluis en anker. Het betreft een anker die in ingetrokken toestand het kluisgat volledig afdicht en één geheel vormt met de huid van het schip.

  • 2. Vermindering van de warmte- of koellast door:

    • 2.1.A. Thermische isolering.

    • 2.1.B. Lichtgewicht aramide koelcontainer voor het wegvervoer, railvervoer, watervervoer of intermodaal vervoer, en bestaande uit: koelcontainer of opbouw van koelwagens of -opleggers, exclusief het aanwezige koelaggregaat, met aramide zijwanden met een lengte van ten minste 6 meter en met een dikte van het isolatiemateriaal van ten minste 42 mm. Hierbij dienen alle zijwanden ten minste 220 g/m2 aramideweefsel of -legsel te bevatten.

    • 2.2.A. Beperking van ventilatie- of tochtverlies.

  • 3. Warmtehergebruik door:

    • 3.1.A. Warmteterugwinning.

  • 4. Efficiënte verlichting door:

    • 4.1.A. Toepassing van automatische meet en regelapparatuur.

    • 4.2.A. Toepassing van efficiëntere apparatuur.

    • 4.3.A. Additionele efficiency-verhogende voorzieningen.

D. Investeringen ten behoeve van het aanwenden of toepassen van duurzame energie

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Technische voorzieningen die er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door gebruik te maken van duurzame energie door:

  • 1. Zonne-energie door:

    • 1.1.A. Conversie naar elektriciteit of warmte (met uitzondering van het gebruik van passieve zonne-energie).

    • 1.1.B. Fotovoltaïsch zonne-energiesysteem voor het opwekken van elektrische energie uit zonlicht met behulp van zonnecellen, en bestaande uit: panelen met fotovoltaïsche zonnecellen met een gezamenlijk piekvermogen van ten minste 90 Watt, (eventueel) stroom/spanningsomvormer, (eventueel) accumulator. Het investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt maximaal € 3000/kW piekvermogen.

    • 1.1.C. Zonnecollectorsysteem voor het verwarmen van water of lucht, en bestaande uit: zonnecollector, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) warmtewisselaar, (eventueel) in het vat geïntegreerde naverwarmer, (eventueel) in luchtverwarmer geïntegreerde fotovoltaïsche zonnecellen, (eventueel) absorptiekoelmachine die hoofdzakelijk werkt op zonne-energie.

  • 2. Windenergie door:

    • 2.1.A. Windturbine met een nominaal vermogen > 25 kW voor het opwekken van elektrische energie, en bestaande uit: windturbine, mast, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) uitsluitend voor plaatsing en onderhoud van de windmolen bestemde ontsluitingsweg. Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt voor windturbines die:

      • a. op Nederlands grondgebied, anders dan in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of de Exclusieve Economische Zone, worden geplaatst € 600/kW;

      • b. in het niet gemeentelijk ingedeelde deel van de territoriale zee of in de Exclusieve Economische Zone worden geplaatst € 1000/kW.

      Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.

    • 2.1.B. Windturbine met een nominaal vermogen ≤ 25 kW voor het opwekken van elektrische energie, en bestaande uit: windturbine, (eventueel) mast, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet.

      Het maximum investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt € 3000/kW; Het vermogen (kW) is gedefinieerd als het nominale elektrische vermogen van de windturbine.

  • 3. Waterkracht door:

    • 3.1.A. Conversie naar elektrische of mechanische energie,

    • 3.1.B. Waterkrachtinstallatie voor:

      • a. het benutten van waterstroming of het verval van waterstromen voor het opwekken van elektrische of mechanische energie, en bestaande uit: waterrad of waterturbine, (eventueel) transmissie, (eventueel) generator, (eventueel) transformator, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, of

      • b. het opwekken van kracht of elektrische energie uit het verschil in zoutgehalte van water en bestaande uit: membranen, (eventueel) voorzuivering, (eventueel) turbine.

  • 4. Benutten of opslaan van omgevingswarmte door:

    • 4.1.A. Aardwarmtewinningssysteem voor het winnen van warmte uit diepe aardlagen ten behoeve van de verwarming van processen of van gebouwen, en bestaande uit: aardwarmtewinningsinstallatie, aansluiting op verwarmingsnet (eventueel) warmteopslagvat.

    • 4.1.B. Grondwarmtewisselaar voor:

      • a. het koelen of verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen voor woningen of processen, met behulp van een in het grondwater liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar, pomp, (eventueel) water-lucht warmtewisselaar in stallen die de warmte of koude rechtstreeks uit de bodem afgeeft, (eventueel) restwarmteopslagvat.

      • b. het verwarmen van water voor gebruik in bedrijfsgebouwen, collectieve systemen voor woningen of processen met behulp van een in de wegverharding liggende warmtewisselaar, en bestaande uit: pomp(en), ondergrondse warmtewisselaar of warmtevoerende buizen in de wegverharding exclusief de wegverharding zelf, (eventueel) restwarmteopslagvat.

      • c. het voorkoelen of voorverwarmen van buitenlucht voor het gebruik in gebouwen met behulp van ondergrondse buizen als warmtewisselaar, en bestaande uit: luchtgrondbuizen met een diameter van maximaal 40 cm, (eventueel) luchtplenum, (eventueel) automatisch geregelde centrale bypass.

      • d. het koelen van elektronische inrichtingen en bestaande uit: ondergrondse warmtewisselaar, (eventueel) pomp, water-lucht warmtewisselaar die de koude uit de bodem rechtstreeks afgeeft, (eventueel) ventilator.

      Indien een grondwarmtewisselaar wordt gebruikt voor het koelen of verwarmen van één woning is er geen sprake van een collectief systeem en komt deze niet in aanmerking.

    • 4.1.C. Warmte- of koude-opslag in de bodem (aquifer) voor het opslaan van warmte of koude in de bodem met behulp van grondwater als opslagmedium, ten behoeve van het koelen of verwarmen van bedrijfsgebouwen of processen of het collectief koelen of verwarmen van woningen, en bestaande uit: een gesloten systeem met grondwaterbronnen/putten, die voor onttrekking en injectie worden gebruikt en waarbij de jaarlijkse netto thermische balans van de bodem nagenoeg neutraal is, grondwaterpompen, transportleiding van putten naar applicatievestiging, (eventueel) warmtewisselaar tussen grondwater en gebouwnet, (eventueel) restwarmteopslagvat.

      Indien een aquifer wordt gebruikt voor het koelen of verwarmen van één woning is er geen sprake van een collectief systeem en komt deze niet in aanmerking.

  • 5. Benutten van warmte of kracht uit biomassa door:

    • 5.1.A. Warmtekrachtinstallatie gestookt met biomassa of uit biomassa verkregen gasvormige of vloeibare energiedragers voor het gelijktijdig opwekken van warmte en kracht, onder de voorwaarde dat het totaal energetisch rendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 60% bedraagt, en bestaande uit: warmtekrachtinstallatie, (eventueel) rookgasreiniger, (eventueel) rookgascondensor, (eventueel) aansluiting op het elektriciteitsnet, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) primair warmtetransportsysteem exclusief verwarmingsnetten in bouwwerken en warmtedistributienetten in woonwijken.

      Onder een warmtekrachtinstallatie wordt verstaan de gecombineerde opwekking van warmte en elektriciteit of mechanische energie door verstoking van een brandstof, waarvan de warmte nuttig gebruikt wordt, anders dan voor de productie van elektriciteit.

      Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het energetisch rendement van de opwekking van kracht en tweederde deel van het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

      Onder biomassa wordt hier verstaan: materiaal dat voor wat betreft de massa van de brandbare componenten geheel of nagenoeg geheel bestaat uit koolstofverbindingen afkomstig uit een korte CO2-cyclus, waarbij geldt dat de eventueel in het materiaal aanwezige koolstofverbindingen afkomstig uit een lange CO2-cyclus onvermijdelijk in het materiaal aanwezig zijn. Hierbij mag geen sprake zijn van bijstook van kunststoffen of bijmenging van kunststoffen.

      Bijvoorbeeld de volgende materiaalstromen:

      • houtafval, sloophout, snoeihout, dunningshout en andere houtachtige stromen;

      • stro, bermmaaisel, riet, mest en overige agrarische residuen;

      • residuen van de papierindustrie, mits deze geen kunststoffen bevatten;

      • oud papier en karton;

      • steekvast papierslib of steekvast rioolwaterzuiveringsslib;

      • specifiek voor het inzetten van duurzame energie geteelde gewassen of delen daarvan;

      • organische residuen uit de voedings- en genotmiddelenindustrie.

    • 5.1.B. Ketel gestookt met biomassa of uit biomassa verkregen gasvormige of vloeibare energiedragers voor het verwarmen van gebouwen of processen onder de voorwaarde dat het warmterendement gemiddeld op jaarbasis ten minste 80% bedraagt, en bestaande uit: ketel, (eventueel) rookgasreiniger, (eventueel) rookgascondensor, (eventueel) restwarmteopslagvat, (eventueel) primair warmtetransportsysteem exclusief verwarmingsnetten in bouwwerken en warmtedistributienetten in woonwijken.

      Onder het warmterendement wordt verstaan het energetisch rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van de ingezette brandstof.

      Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder D.5.1.A.

    • 5.1.C. Opwaarderen van uit biomassa verkregen gasvormige energiedragers naar aardgaskwaliteit, en bestaande uit: biogasopwaardeerapparatuur, aansluiting op het aardgasnet, (eventueel) compressor.

      Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder D.5.1.A.

    • 5.1.D. Conversie naar vloeibare, gasvormige of vaste energiedragers uit houtachtige of cellulose-achtige verbindingen in biomassa, waarbij de energiedrager wordt gebruikt voor het opwekken van warmte of kracht of als transportbrandstof door: pyrolyse, vergassing, torrefactie, thermische ontleding, chemische ontleding of enzymatische ontleding, en bestaande uit: reactor waarin één van de hiervoor genoemde processen plaatsvindt, (eventueel) fermentatiereactor voor fermentatie van C5 en C6 suikers. Nabehandelingsapparatuur voor het verder verwerken van de reactorproducten en op- en overslagvoorzieningen komt niet in aanmerking voor Energie-investeringsaftrek.

      Wat hierbij onder biomassa is te verstaan is aangegeven onder D.5.1.A.

E. Energie-advies of een maatwerkadvies zoals dit is vastgelegd in ISSO 75.2.

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Een energie-advies ter verbetering van de energie-efficiency van objecten door middel van een verkenning van de mogelijkheden om maatregelen te treffen, en bestaande uit:

  • a. een rapportage waarin de mogelijkheden om maatregelen te treffen ter verbetering van de energie-efficiency zijn vastgelegd. Deze rapportage bevat in ieder geval:

    • 1. Beschrijving van het object;

    • 2. Een overzicht van de totale energiehuishouding van het bestaande totale object;

    • 3. Een energiebalans van de relevante onderdelen van het bestaande totale object;

    • 4. Een overzicht van de mogelijkheden en de kwantificering tot energiebesparing;

    • 5. Een overzicht van de noodzakelijke organisatorische en administratieve aanpassingen;

    • 6. Een raming van de te verwachten investeringskosten en de te verwachten baten.

      Voor afnemers met een energiegebruik van meer dan 25.000 m3 aardgas (of aardgasequivalent) of 50.000 kWh elektriciteit per jaar gelden de volgende aanvullende eisen:

    • 7. Inzicht in alle maatregelen met een terugverdientijd tot en met vijf jaar;

    • 8. Van de energiebalans dient 90% van het totale energiegebruik te worden gespecificeerd, tenzij daar gemotiveerd van afgeweken kan worden;

    • 9. Helder en eenvoudig plan voor het uitvoeren van de energiebesparende maatregelen, of

  • b. een actieplan als omschreven in het EU Motor Challenge Programme.

    Het maatwerkadvies zoals dat neergelegd is in ISSO 75.2 is afgestemd op de BRL9500 deel 4 EPA-maatwerkadvies voor bestaande utiliteitsgebouwen.

    Dit EPA-maatwerkadviesrapport bevat ten minste de volgende gegevens:

    • 1. Projectgegevens;

    • 2. Huidige situatie;

    • 3. Uitgangspunten en overwegingen;

    • 4. Lijst van enkelvoudige maatregelen met hun standaardterugverdientijd;

    • 5. Maatregelpakketten met hun terugverdientijd en een indicatie van hun gevolgen voor de kwaliteit van de binnenlucht, het thermisch comfort en de kans op condensatie op en in de constructie;

    • 6. Huidige energieverbruik;

    • 7. Verwacht energieverbruik;

    • 8. De terugverdientijd van de voorgestelde maatregelpakketten.

F. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in bestaande woningen

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Energieprestatieverbetering van bestaande woningen voor het verbeteren van de energieprestatie, bestaande uit een pakket van energie-investeringen, zoals vastgelegd in ISSO 82.2 (Energieprestatie Advies Woningen, maatwerkadvies).

De energieprestatie van de woning moet door het pakket van energie-investeringen:

  • a. voldoen aan minimaal label B, waarbij de energie-index maximaal 1,30 bedraagt, of

  • b. met minimaal twee labels verbeteren.

Voor investeringen die deel uitmaken van het pakket van energie-investeringen die ook zijn omschreven onder A.1.2.I., A.1.2.J., A.2.1.A., A.2.1.B. zijn de technische eisen die aan deze bedrijfsmiddelen worden gesteld eveneens van toepassing. Als in het pakket van energie-investeringen een warmtepomp is opgenomen dan geldt:

  • een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor water/water systemen een COP ≥ 3,8 bij een conditie van W10/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4. De warmtepomp is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en niet primair gericht op actieve koeling of verwarming van tapwater;

  • een elektrisch aangedreven warmtepomp met voor brine/water systemen een COP ≥ 3,0 bij een conditie van B0/W45 bepaald conform NEN-EN 14511 en, voor het geval de warmtepomp ook een bijdrage levert aan de verwarming van tapwater, ten behoeve van de verwarming van tapwater een COP ≥ 2,4. De warmtepomp is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en niet primair gericht op actieve koeling of verwarming van tapwater;

  • een gasgedreven warmtepomp met een minimum thermisch vermogen van 25 kWth, en een PER ≥ 1,4 ten behoeve van ruimteverwarming, bepaald conform NEN-EN 12309, bij de testcondities die overeenkomen met het systeemontwerp en die warmte onttrekt aan (buiten)lucht, bodem, grondwater of oppervlaktewater. De warmtepomp is bestemd als hoofd- of basisverwarming van een woning en niet primair gericht op actieve koeling of verwarming van tapwater;

  • een elektrisch aangedreven lucht/water warmtepomp met een COP ≥ 3,6 bepaald conform NEN-EN 14511, bij de testconditie A7/W35 voor warmtepompen op buitenlucht of A20/W45 voor warmtepompen op ventilatielucht. De warmtepomp dient als hoofd- of basisverwarming van een woning en mag niet primair gericht zijn op actieve koeling of verwarming van tapwater.

Het investeringsbedrag dat voor Energie-investeringsaftrek in aanmerking komt bedraagt maximaal € 15 000 per woning.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

  • 1. Bij de investeringen voor de technische voorzieningen als omschreven in artikel 1 dient de energiebesparing voor de investeringen onder:

    A.1.1.A, A.1.2.A, A.1.3.A, A.2.2.A, A.3.1.A, A.3.2.A, A.4.1.A, A.4.2.A en A.4.3.A ten minste 0,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer dan 1,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;

    B.1.1.A, B.1.2.A, B.1.3.A, B.2.1.A, B.3.1.A, B.3.2.A, B.4.1.A, B.4.2.A en B.4.3.A ten minste 0,6 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer dan 1,5 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro;

    C.1.1.A, C.1.2.A, C.1.3.A, C.2.1.A, C.2.2.A, C.3.1.A, C.4.1.A, C.4.2.A en C.4.3.A ten minste 0,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro te bedragen, maar niet meer dan 0,8 Nm3 aardgasequivalent (a.e.) per jaar per geïnvesteerde euro.

  • 2. Bij het berekenen van de energiebesparing per geïnvesteerde euro voor technische voorzieningen dient geen rekening te worden gehouden met verkregen subsidies of andere bijdragen van derden.

  • 3. Als referentie voor de berekening van de energiebesparing dient bij aanpassingen aan bestaande bedrijfsgebouwen, aanpassingen aan of vervanging van bestaande processen en aanpassingen aan of vervanging van bestaande transportmiddelen het historisch energiegebruik. Bij nieuwe processen, nieuwe bedrijfsgebouwen en nieuwe transportmiddelen dient het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie.

    Indien er sprake is van uitbreiding van een bestaand proces, wordt het uitbreidingsgedeelte gezien als een nieuw proces waarvoor als referentie voor de berekening van de energiebesparing het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen dient te worden genomen.

    Onder het historisch energiegebruik wordt verstaan het totale energiegebruik gemeten over een representatieve periode, voorafgaand aan het moment van investeren, waarin het bedrijfsmiddel onder ontwerpomstandigheden is gebruikt, en gebaseerd op de oorspronkelijke specificaties van het bedrijfsmiddel.

  • 4. Bij de berekening van de energiebesparing wordt de besparing door verlaging van het primaire energiegebruik per eenheid product door toepassing van groeibevorderende stoffen of groeibevorderende voorzieningen voor levende organismen buiten beschouwing gelaten.

  • 5. Wanneer de energiebesparing bij een aanpassing aan een bestaand proces het rechtstreekse gevolg is van een significant gewijzigde product- of grondstofspecificatie dan dient niet het historische energiegebruik, maar het in de betreffende branche gemiddeld gangbare energiegebruik bij soortgelijke nieuwe investeringen bij vergelijkbare toepassingen als referentie te worden genomen.

  • 6. De bovenstaande systematiek is ook van toepassing indien een besparing plaatsvindt op de fossiele brandstoffen, aardgas, aardolie of steenkool die als grondstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.

    Ook geldt dit indien wordt bespaard op waterstof die als grondstof, secundaire hulpstof of brandstof wordt ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.

    De systematiek is daarnaast ook van toepassing indien een besparing op fossiele brandstoffen plaatsvindt door vloeibare- of gasvormige zuurstof of vloeibare- of gasvormige stikstof of vloeibare CO2 die als hulpstof worden ingezet en wordt voldaan aan de gestelde besparingsnormen in lid 1.

  • 7. Onder bedrijfsgebouwen omschreven onder A wordt verstaan gebouwen die gebruikt worden voor bedrijfsdoeleinden, met uitzondering van (recreatie)woningen en tuinbouwkassen. Investeringen in of voor tuinbouwkassen moeten voldoen aan de vereisten genoemd onder B voor investeringen ten behoeve van processen.

  • 8. Ten aanzien van de investeringen omschreven onder D moeten deze voorzieningen er toe strekken de inzet van fossiele brandstoffen te beperken door voor ten minste 70% van de energie-inhoud gebruik te maken van duurzame energie. Onder duurzame energie valt: zonne-energie, windenergie, waterkracht, het benutten of opslaan van omgevingswarmte en biomassa.

  • 9. Voor investeringen, die naar aard, toepassing en gebruik overeenkomen met een nader omschreven investering, zijn de eisen die worden gesteld aan zo’n nader omschreven investering van toepassing.

    Dit geldt voor:

    A.1.1.B.; A.1.2.B tot en met A.1.2.K; A.2.1.A tot en met A.2.1.C; A.3.1.B.; A.4.2.B tot en met A.4.2.E;

    B.1.1.B.;B.1.2.B tot en met B.1.2.O.;B.1.3.B.; B.2.1.B.;B.3.1.B; B.4.2.B;

    C.1.2.B; C.1.3.B tot en met C.1.3.E; C.2.1.B;

    D.1.1.B; D.1.1.C; D.2.1.A; D.2.1.B; D.3.1.B; D.4.1.A tot en met D.4.1.C; D.5.1.A tot en met D.5.1.D.

  • 10. Indien bij de in lid 9 genoemde nader omschreven investeringen de omschrijving zich beperkt tot de bestaande situatie, zijn investeringen die geen betrekking hebben op de bestaande situatie, uitgesloten van Energie-investeringsaftrek.

  • 11. Een warmtebuffer of (rest)warmteopslagvat die niet hoofdzakelijk bestemd is voor het opslaan van (rest)warmte vrijkomend bij bedrijfsmiddelen genoemd onder A.1.2.B, A.1.2.C., A.3.2.A, B.1.2.D., B.3.1.B., B.3.2.A., D.1.1.C, D.4.1.A., D.4.1.B., D.4.1.C, D.5.1.A. en D.5.1.B. is uitgesloten van Energie-investeringsaftrek.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Bij de berekening van de besparing gelden de volgende omrekenfactoren:

  • 1 kWh elektrische energie komt overeen met 0,26 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 liter huisbrandolie komt overeen met 1,2 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 ton stookolie komt overeen met 1300 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 ton steenkool komt overeen met 925 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 liter vloeibaar propaan komt overeen met 0,73 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 liter LPG ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 0,95 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 liter diesel ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,13 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 liter benzine ten behoeve van wegvervoer komt overeen met 1,04 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 kilogram gasvormig waterstof komt overeen met 4,0 Nm3 aardgasequivalent (a.e.);

  • 1 ton gasvormige zuurstof komt overeen met 104 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)

  • 1 ton gasvormige stikstof komt overeen met 65 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)

  • 1 ton vloeibare zuurstof komt overeen met 260 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)

  • 1 ton vloeibare stikstof komt overeen met 208 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)

  • 1 ton vloeibare kooldioxide (CO2) komt overeen met 49 Nm3 aardgasequivalent (a.e.)

  • 1 Nm3 niet-Gronings aardgas komt overeen met X Nm3 aardgasequivalenten (a.e.)

Hierbij wordt X berekend door de onderste verbrandingswaarde in MJ/Nm3 van het ingezette aardgas te delen door 31,65 MJ/Nm3.

Indien wordt bespaard op een brandstof die niet is genoemd in de voorgaande opsomming, dient de omrekenfactor bepaald te worden door de onderste verbrandingswaarde van deze stof in MJ per eenheid gewicht of volume te delen door 31,65 MJ/Nm3.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

  • 1. De voorwaarden als bedoeld in artikel 3.42, vijfde lid, van de wet waaronder de kosten van een daar bedoeld advies inzake energiebesparende maatregelen kunnen worden begrepen onder de aanschaffings- of voortbrengingskosten van een energie-investering, zijn:

  • 2. Bij een gecombineerd energie-milieuadvies wordt 50% van de totale advieskosten toegerekend aan het energie-advies.

  • 3. Bij de berekening van de energiebesparing per geïnvesteerde euro voor investeringen als bedoeld in artikel 2, blijven bij het geïnvesteerde bedrag de kosten van het energie-advies buiten beschouwing.

  • 4. Een object is een bestaand totaal bedrijfsgebouw of een bestaand totaal proces dat apart bemeterd is voor energiedragers.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2019]

Voor investeringen onder A.5 Energieprestatieverbetering van bestaande bedrijfsgebouwen en F. Investeringen ten behoeve van energiebesparing in bestaande huurwoningen geldt dat op het moment van melden alle noodzakelijke investeringsverplichtingen, waarmee wordt voldaan aan de gestelde eisen genoemd onder A.5 en F, moeten zijn aangegaan.