Stb. 2007, 258, datum inwerkingtreding 18-07-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2007.
Uitgaven voor inkomensvoorzieningen; toegelaten aanbieders
1 Als een lichaam dat bevoegd het verzekeringsbedrijf uitoefent als bedoeld in artikel
3.126, eerste lid, onderdeel d, van de wet kan door Onze Minister worden aangewezen
een verzekeraar die op grond van de Wet op het financieel toezicht bevoegd is diensten
naar Nederland te verrichten.
2 Als een pensioenfonds als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, onderdeel d, van de
wet kan door Onze Minister worden aangewezen een lichaam dat naar het recht van de
staat van diens zetel bevoegd gelden beheert strekkende tot verzekering van pensioenaanspraken
van tenminste 100 deelnemers of gewezen deelnemers en dat in aanvulling op of ter
voortzetting van die pensioenaanspraken vanuit een vestiging buiten Nederland lijfrenteovereenkomsten
sluit.
3 Alvorens tot een aanwijzing wordt overgegaan, dient de verzekeraar, onderscheidenlijk
het pensioenfonds zich tegenover Onze Minister, onder door hem te stellen voorwaarden,
te verplichten om met betrekking tot de bij deze verzekeraar of dit fonds verzekerde
en nog te verzekeren lijfrenten, bedoeld in artikel 3.124 van de wet, inlichtingen
te verstrekken over de uitvoering van de lijfrenteovereenkomsten en een in Nederland
uitwinbare zekerheid jegens de ontvanger te stellen voor de invordering van de belasting
die mocht worden verschuldigd door toepassing van de artikelen 3.133, 3.135 of 3.136
van de wet. In afwijking van de eerste volzin behoeft een in een van de lidstaten
van de Europese Unie gevestigde verzekeraar of gevestigd pensioenfonds jegens de ontvanger
geen in Nederland uitwinbare zekerheid te stellen indien deze verzekeraar of dit pensioenfonds,
onder door Onze Minister te stellen voorwaarden, ingevolge een overeenkomst met de
ontvanger aansprakelijkheid aanvaardt voor de in die volzin bedoelde belasting.
4 De aanwijzing kan eveneens plaatsvinden indien de in het derde lid bedoelde zekerheid
niet door de verzekeraar of het pensioenfonds maar door de belastingplichtige wordt
gesteld, waarbij de belastingplichtige tevens de mogelijkheid heeft zekerheid te stellen
door middel van verpanding van de aanspraken uit de lijfrenteovereenkomst aan de ontvanger,
mits de verzekeraar of het pensioenfonds instemt met deze verpanding.
5 De aanwijzing kan door Onze Minister worden ingetrokken wanneer de verzekeraar of
het pensioenfonds niet meer aan de verplichtingen met betrekking tot het verschaffen
van inlichtingen of het stellen van zekerheid voldoet of niet aan een juiste wijze
van uitvoering van een verpanding of van de in het derde lid bedoelde overeenkomst
inzake aansprakelijkheid meewerkt.
6 Indien de aanwijzing wordt ingetrokken, worden bij de verzekeringnemers van de bij
deze verzekeraar of dit pensioenfonds gesloten lijfrenteovereenkomsten, dan wel indien
een verzekeringnemer is overleden, bij de gerechtigden tot de lijfrenten, geen negatieve
uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking genomen indien de lijfrenten onder
door Onze Minister te stellen voorwaarden alsnog overgaan op een toegelaten aanbieder
als bedoeld in artikel 3.126, eerste lid, van de wet.