1. Artikel 19b (voorheen: 11c), eerste en tweede lid, Wet LB
[Regeling vervallen per 09-02-2008]
Per 1 januari 1995 (Brede Herwaardering II) is artikel 11c in de Wet op de loonbelasting
1964 (Wet LB) opgenomen. Met ingang van 1 juni 1999 is dit artikel vernummerd tot
19b. Volgens het eerste lid van het artikel wordt, ingeval op enig tijdstip een oneigenlijke
handeling plaatsvindt met betrekking tot een aanspraak ingevolge een pensioenregeling,
op het onmiddellijk daaraan voorafgaande tijdstip de aanspraak aangemerkt als loon
uit een vroegere dienstbetrekking. Van een oneigenlijke handeling is sprake als de
aanspraak niet langer als zodanig is aan te merken, wordt afgekocht, vervreemd of
voorwerp van zekerheid wordt, dan wel wordt prijsgegeven. Artikel 19b , tweede lid,
bepaalt dat van afkoop sprake is, ingeval een verplichting ingevolge een pensioenregeling
geheel of gedeeltelijk overgaat op een buitenlandse verzekeraar, tenzij sprake is
van een pensioenfonds of lichaam als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, onderdeel
f, van de Wet LB.
Doet zich een oneigenlijke handeling voor, dan wordt ingevolge artikel 13, tweede
lid, van de Wet LB, in samenhang met artikel 12 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting
2001, de waarde van de aanspraken gesteld op de bedragen die bij een derde worden
gestort – of, indien geen stortingen worden verricht, zouden moeten worden gestort
– om die aanspraken te dekken.
Wellicht ten overvloede merk ik hierbij op dat de belaste aanspraak behoort tot de
rendementsgrondslag van artikel 5.2 van de Wet IB 2001, voorzover hierop geen inbreuk
wordt gemaakt door het overgangsrecht van Hoofdstuk 2, artikel I (met name onderdeel
O), van de Invoeringswet Wet inkomstenbelasting 2001. Voor de toepassing van laatstgenoemd
artikel wordt de aanspraak tot het belaste bedrag aangemerkt als een op het genietingsmoment
betaalde premie voor een recht op periodieke uitkeringen of verstrekkingen die de
tegenwaarde vormen voor een prestatie. Dat bedrag wordt voorts aangemerkt als een
premie die op grond van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 niet in aanmerking kon
worden genomen. Het moment van de oneigenlijke handeling als bedoeld in artikel 19b
van de Wet LB geldt als moment van totstandkoming van de overeenkomst als bedoeld
in voornoemd artikel van de Invoeringswet.