Rijkswet tot wijziging Rijkswet op het Nederlanderschap (verkrijging, verlening en verlies van het Nederlanderschap)

Geraadpleegd op 15-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-04-2004 en zichtdatum 13-12-2024.
Geldend van 01-04-2003 t/m 31-12-2004

Rijkswet van 21 december 2000 tot wijziging van de Rijkswet op het Nederlanderschap met betrekking tot de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Rijkswet op het Nederlanderschap te wijzigen, in het bijzonder op het punt van de bepalingen betreffende de verkrijging, de verlening en het verlies van het Nederlanderschap;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State van het Koninkrijk gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, de bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel II

  • 1 De intrekking van het Nederlanderschap op grond van artikel 14, eerste lid, werkt niet verder terug dan tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze Rijkswet, indien het Nederlanderschap voor dat tijdstip is verleend.

Artikel IV

Artikel V

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De meerderjarige die vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Rijkswet op grond van of, als minderjarige, wegens artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap heeft verloren, herkrijgt het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet. Deze herkrijging werkt terug tot het moment van verlies. Artikel 6, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot herkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging, indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld. Kinderen van een kind dat in die verkrijging deelt, delen onder dezelfde voorwaarden in die verkrijging. Een kind dat ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, deelt slechts in de verkrijging, indien het daarmee uitdrukkelijk instemt. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, genoemde periode vangt aan op de dag van de bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

Terugwerkende kracht

Stb. 2004, 622, datum inwerkingtreding 01-01-2005, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-02-2001.

1 De meerderjarige die vóór het tijdstip van de inwerkingtreding van deze Rijkswet op grond van of, als minderjarige, wegens artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap zijn Nederlanderschap heeft verloren, herkrijgt het Nederlanderschap door het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring binnen een termijn van twee jaar na de inwerkingtreding van deze Rijkswet. Deze herkrijging werkt terug tot het moment van verlies. Artikel 6, tweede en vierde lid, zijn van overeenkomstige toepassing. Het minderjarige niet-Nederlandse kind van de vader, moeder of adoptiefouder als bedoeld in artikel 11, achtste lid, die een verklaring tot herkrijging van het Nederlanderschap aflegt, deelt in die verkrijging, indien het in de verklaring tot dat doel is vermeld. Kinderen van een kind dat in die verkrijging deelt, delen onder dezelfde voorwaarden in die verkrijging. Een kind dat ten tijde van het afleggen van de verklaring de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt, deelt slechts in de verkrijging, indien het daarmee uitdrukkelijk instemt. De in artikel 15, eerste lid, aanhef en onder c, genoemde periode vangt aan op de dag van de bevestiging als bedoeld in artikel 6, tweede lid.

2 Hij die op grond van artikel 15, aanhef en onder c, van de Rijkswet op het Nederlanderschap, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van deze Rijkswet, zijn Nederlanderschap heeft verloren en aan wie na 1 januari 1990 een verklaring omtrent het bezit van het Nederlanderschap dan wel een reisdocument in de zin van de Paspoortwet is verstrekt, wordt geacht het Nederlanderschap niet te hebben verloren.

Artikel VI

De Rijkswet van 14 november 1963, Stb. 467, houdende wijziging van de Wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap (Stb.1892, 268) in verband met het huwelijk wordt ingetrokken.

Artikel VII

  • 1 De artikelen van deze Rijkswet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad, het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals