Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

Geraadpleegd op 19-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-10-2006.
Geldend van 05-05-2004 t/m 19-12-2006

Wet van 21 december 2000, houdende nieuwe regeling voor verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met modernisering van de pensioenwetgeving, de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds in te trekken en te vervangen door een nieuwe wet ter zake;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Definities

Artikel 1. Definities

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

§ 2. Verplichtstelling

Artikel 2. De verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds voor een of meer bepaalde groepen van personen die in de betrokken bedrijfstak werkzaam zijn, verplichtstellen.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring waaruit blijkt dat de organisaties die de aanvraag doen, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen;

    • b. een authentiek afschrift van de akte van oprichting van het desbetreffende bedrijfstakpensioenfonds;

    • c. een door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de reglementen;

    • d. een actuariële en bedrijfstechnische nota als bedoeld in artikel 9c van de Pensioen- en spaarfondsenwet;

    • e. een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten indien er een wijziging van de statuten heeft plaatsgevonden, en

    • f. een door het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds gewaarmerkt exemplaar van de wijzigingen van de reglementen indien er een wijziging van de reglementen heeft plaatsgevonden.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvraag alsmede met betrekking tot het tweede lid nadere regels worden gesteld.

§ 3. Gevolgen verplichtstelling

Artikel 3. Gevolgen van de verplichtstelling

  • 2 Na beëindiging van de verplichtstelling blijven de artikelen 4 tot en met 26 en de daarop berustende bepalingen van toepassing voorzover ze betrekking hebben op de periode waarover de verplichtstelling duurde.

Artikel 4. Naleven van statuten en reglementen

De deelnemers alsmede, voorzover het werknemers betreft, hun werkgevers leven de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na.

Artikel 5

Het bedrijfstakpensioenfonds draagt er zorg voor dat in het economisch verkeer geen ander lichaam gebruik maakt van een naam of het merk dat door het bedrijfstakpensioenfonds wordt gebruikt dan wel gebruik maakt van een naam, merk of daarmee overeenstemmend teken indien door dat gebruik de mogelijkheid bestaat dat bij het publiek een associatie wordt gewekt tussen de naam of het merk van het bedrijfstakpensioenfonds en de naam, het merk of het teken dat het lichaam gebruikt.

Artikel 6. Gegevensverstrekking

  • 1 Het bedrijfstakpensioenfonds verstrekt gegevens betreffende een deelnemer, een gewezen deelnemer of een andere rechthebbende op pensioen slechts aan de desbetreffende deelnemer en zijn werkgever, de desbetreffende gewezen deelnemer of de desbetreffende andere rechthebbende op pensioen.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

    • a. er sprake is van een wettelijke verplichting tot gegevensverstrekking,

    • b. gegevensverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de pensioenregeling,

    • c. gegevensverstrekking noodzakelijk is in verband met de toepassing van de artikelen 32a, 32b of 32ba van de Pensioen- en spaarfondsenwet,

    • d. het gegevensverstrekking betreft aan de Pensioen- & Verzekeringskamer voorzover deze gegevensverstrekking nodig is voor de vervulling van haar krachtens deze wet en de Pensioen- en spaarfondsenwet opgelegde taken, of

    • e. er sprake is van het verstrekken van naam-, adres-, en woonplaatsgegevens aan verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid die als statutair doel of mede als statutair doel hebben het behartigen van de belangen van haar leden als belanghebbenden bij een bedrijfstakpensioenfonds.

  • 3 Indien er gegevensverstrekking als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b of onderdeel e heeft plaatsgevonden, zijn het eerste en het tweede lid van overeenkomstige toepassing op de persoon of de rechtspersoon aan wie de gegevens zijn verstrekt.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kan een deelnemer, gewezen deelnemer of een andere rechthebbende, het bedrijfstakpensioenfonds machtigen zijn gegevens te verstrekken aan een door hem aan te wijzen derde. Het bedrijfstakpensioenfonds onthoudt zich daarbij van suggesties met betrekking tot de aan te wijzen derde.

Artikel 7. Informatie aan deelnemers

  • 1 Behoudens het geven van algemene informatie, geeft het bedrijfstakpensioenfonds deelnemers, gewezen deelnemers en andere rechthebbenden op pensioen slechts informatie over regelingen die door het bedrijfstakpensioenfonds zelf worden uitgevoerd.

  • 2 Indien er in verband met de uitvoering van een pensioenregeling gegevensverstrekking, als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onderdeel b, heeft plaatsgevonden, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing op de persoon of de rechtspersoon aan wie de gegevens zijn verstrekt.

Artikel 8. Bijdrage

  • 1 De door of voor de deelnemers verschuldigde bijdrage is voor alle deelnemers gelijk of bedraagt voor alle deelnemers een gelijk percentage van het loon dan wel van het gedeelte van het loon dat voor de pensioenberekening in aanmerking wordt genomen, met dien verstande dat er voor verschillende vormen van pensioen en voor verschillende pensioenregelingen verschillende bijdragen kunnen worden vastgesteld.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op de door of voor deelnemers verschuldigde bijdragen ten behoeve van vrijwillige pensioenvoorzieningen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid worden voor verschillende pensioenregelingen die worden uitgevoerd door hetzelfde bedrijfstakpensioenfonds geen verschillende bijdragen vastgesteld indien die pensioenregelingen dezelfde of nagenoeg dezelfde inhoud hebben.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien bij een bedrijfstakpensioenfonds sprake is van een regeling die voor alle deelnemers geldt en de actuariële waarde van de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen ten minste tweederde van de actuariële waarde van de uit het totaal van de pensioenregelingen van het fonds anders dan regelingen voor nabestaanden- of invaliditeitspensioen, voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de uit de vrijwillige pensioenvoorzieningen voortvloeiende verplichtingen, betreft.

Artikel 9. Wijziging van de statuten of reglementen

  • 1 Indien een wijziging van de statuten heeft plaatsgevonden zendt het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds een authentiek afschrift van de akte houdende wijziging van de statuten, binnen twee weken nadat de notariële akte inzake die wijziging is verleden aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

  • 2 Indien een wijziging van de reglementen heeft plaatsgevonden zendt het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds een door het bestuur gewaarmerkt exemplaar houdende wijziging van de reglementen, binnen twee weken na de totstandkoming daarvan aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

  • 3 Indien de Pensioen- & Verzekeringskamer van mening is dat de statuten of reglementen in strijd zijn met enig wettelijk voorschrift doet zij daarvan mededeling aan Onze Minister.

  • 4 Indien de gewijzigde statuten of reglementen op grond van het feit dat zij in strijd zijn met enig wettelijk voorschrift wederom gewijzigd worden, is het bedrijfstakpensioenfonds gehouden om de kosten te vergoeden die in verband met die wijziging van de statuten of reglementen zijn gemaakt door een werkgever of een pensioenuitvoerder om te kunnen blijven voldoen aan de voorschriften die zijn verbonden aan een vrijstelling op grond van artikel 13.

Artikel 10. Wijziging van de verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, de verplichtstelling wijzigen. Artikel 2, tweede lid, onderdelen a, d, e en f, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot het eerste lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 11. Intrekking van de verplichtstelling

  • 1 Onze Minister kan de verplichtstelling ambtshalve voor alle of voor een of meer bepaalde groepen van deelnemers intrekken.

  • 2 Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, de verplichtstelling voor alle deelnemers in die bedrijfstak intrekken.

  • 3 Onze Minister kan op aanvraag van het georganiseerde bedrijfsleven binnen een bedrijfstak dat naar zijn oordeel een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, de verplichtstelling voor een deel van de deelnemers die in de bedrijfstak werkzaam zijn, intrekken.

  • 4 Bij de intrekking kunnen door Onze Minister ter bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers voorschriften worden gegeven met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de deelnemers, gewezen deelnemers of hun werkgevers.

  • 5 De aanvraag, bedoeld in het tweede lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat de organisaties die de aanvraag doen, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen.

  • 6 De aanvraag, bedoeld in het derde lid, gaat vergezeld van een verklaring waaruit blijkt dat de organisaties die de aanvraag doen, een belangrijke meerderheid van de in dat deel van die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigen.

  • 7 Bij ministeriële regeling kunnen met betrekking tot de aanvraag alsmede met betrekking tot het vijfde en zesde lid nadere regels worden gesteld.

Artikel 12. Representativiteitstoets

  • 1 Op verzoek van Onze Minister toont het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak binnen acht weken na dat verzoek aan dat het georganiseerde bedrijfsleven dat voortzetting van de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.

  • 2 Onze Minister doet het verzoek, bedoeld in het eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds de datum waarop voor het laatst is gebleken dat het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.

  • 3 Als de datum waarop voor het laatst is gebleken dat het georganiseerde bedrijfsleven binnen de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, wordt aangemerkt:

    • a. de datum waarop de verplichtstelling is opgelegd;

    • b. de datum waarop de verplichtstelling is gewijzigd, of

    • c. de datum waarop na het verzoek van Onze Minister, bedoeld in het eerste of vijfde lid, is aangetoond dat het georganiseerde bedrijfsleven binnen de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt.

  • 4 Indien het georganiseerde bedrijfsleven binnen de betrokken bedrijfstak niet binnen acht weken na het verzoek, bedoeld in het eerste lid, heeft aangetoond dat het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, doet Onze Minister daarvan mededeling in de Staatscourant.

  • 5 Acht weken voordat er twee jaren zijn verstreken sinds de mededeling, bedoeld in het vierde lid, doet Onze Minister opnieuw een verzoek als bedoeld in het eerste lid. Indien het georganiseerde bedrijfsleven in de betrokken bedrijfstak, binnen acht weken na dat verzoek niet aantoont dat het georganiseerde bedrijfsleven dat de verplichtstelling wenst, naar het oordeel van Onze Minister, een belangrijke meerderheid van de in die bedrijfstak werkzame personen vertegenwoordigt, trekt Onze Minister de verplichtstelling met betrekking tot die bedrijfstak in.

  • 6 In afwijking van het vijfde lid trekt Onze Minister de verplichtstelling niet in zolang tegen die intrekking overwegende bezwaren bestaan in verband met de bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers.

  • 7 Bij de intrekking kunnen door Onze Minister ter bescherming van de rechten van de deelnemers of gewezen deelnemers voorschriften worden gegeven met betrekking tot de rechten en verplichtingen van de deelnemers, gewezen deelnemers of hun werkgevers.

Artikel 13. Vrijstelling

  • 1 Het bedrijfstakpensioenfonds heeft tot taak het verlenen en het intrekken van vrijstellingen van de verplichtstelling.

  • 2 Het bedrijfstakpensioenfonds kan aan de vrijstelling voorschriften verbinden.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder het bedrijfstakpensioenfonds vrijstelling van de verplichtstelling verleent, kan verlenen, intrekt en kan intrekken alsmede met betrekking tot de voorschriften die het bedrijfstakpensioenfonds aan de vrijstelling kan verbinden.

Artikel 14. Gemoedsbezwaren

  • 1 Van de verplichtstelling, wordt op zijn aanvraag, door het bedrijfstakpensioenfonds vrijgesteld de persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, alsmede de rechtspersoon waarbij natuurlijke personen betrokken zijn, die zodanige bezwaren hebben.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden met betrekking tot het eerste lid nadere regels gesteld. Bij ministeriële regeling worden tevens regels gesteld betreffende de gevolgen van de vrijstelling, alsmede betreffende de intrekking van de vrijstelling.

Artikel 15. Ontheffing

  • 1 Onverminderd artikel 32g, tweede lid, van de Pensioen- en spaarfondsenwet kan Onze Minister een persoon die slechts tijdelijk in Nederland werkzaam is, op aanvraag in een bijzonder, individueel geval voorwaardelijk of onvoorwaardelijk en al of niet voor een bepaalde tijd ontheffing verlenen van de verplichtstelling.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels met betrekking tot de aanvraag worden gesteld.

Artikel 16. Publicatie in de Staatscourant

  • 1 Onze Minister doet mededeling in de Staatscourant van:

    • a. een aanvraag tot verplichtstelling;

    • b. een verplichtstelling;

    • c. een aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling;

    • d. een wijziging van de verplichtstelling;

    • e. een aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling;

    • f. een voornemen tot ambtshalve intrekking van een verplichtstelling, en

    • g. een intrekking van een verplichtstelling.

  • 2 Bij de mededelingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, c, e en f, vermeldt Onze Minister de termijn waarbinnen zienswijzen tegen de inhoud van hetgeen is meegedeeld schriftelijk bij hem naar voren kunnen worden gebracht.

§ 4. Toezicht en sancties

Artikel 17. Toezicht

  • 2 Onze Minister kan met betrekking tot de uitvoering van artikelen 5, 6, 7, 8 en 9, eerste en tweede lid, aan de Pensioen- & Verzekeringskamer aanwijzingen van algemene aard geven betreffende de uitoefening van de haar bij of krachtens deze wet opgelegde taak.

Artikel 18. Dwangsom

  • 3 Onze Minister kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 19. Bestuurlijke boete

  • 2 De bestuurlijke boete komt toe aan de Pensioen- & Verzekeringskamer.

  • 3 Onze Minister, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie, kan regels stellen ter zake van de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 20. Hoogte van de bestuurlijke boete

  • 1 Het bedrag van de boete, bedoeld in artikel 19, wordt bepaald op de wijze als voorzien in de bijlage, met dien verstande dat de boete voor een afzonderlijke overtreding ten hoogste € 907 560 bedraagt.

  • 2 De bijlage bepaalt bij elke daarin omschreven overtreding het bedrag van de deswege op te leggen boete.

  • 3 De bijlage kan bij algemene maatregel van bestuur worden gewijzigd.

  • 4 De Pensioen- & Verzekeringskamer kan het bedrag van de boete lager stellen dan in de bijlage is bepaald, indien het bedrag van de boete in een bepaald geval op grond van bijzondere omstandigheden onevenredig hoog moet worden geacht.

§ 5. Rechtsvordering

Artikel 21. Dwangbevel

  • 1 Indien een bijdrage na aanmaning per aangetekende brief niet of niet geheel binnen dertig dagen wordt voldaan kan het bedrijfstakpensioenfonds, vertegenwoordigd door de personen die op grond van de statuten van het bedrijfstakpensioenfonds bevoegd zijn het fonds in rechte te vertegenwoordigen, de premie, wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boete en de aanmaningskosten invorderen bij dwangbevel.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanmaning vermeldt de inhoud van het eerste en vierde tot en met het achtste lid van dit artikel en van artikel 4.

  • 3 Het dwangbevel houdt in:

    • a. de naam en de zetel van het bedrijfstakpensioenfonds;

    • b. de namen van de vertegenwoordigers, bedoeld in het eerste lid;

    • c. de naam, het beroep, de woonplaats en het adres van de schuldenaar;

    • d. het bedrag van de achterstallige bijdragen, dat van de wettelijke of reglementaire renten of reglementaire boeten, voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt en de aanmaningskosten voorzover daarop aanspraak wordt gemaakt, alsmede de gronden waarop de vordering berust;

    • e. de datum waarop de in het eerste lid bedoelde aanmaning is geschied.

  • 5 Het dwangbevel kan niet ten uitvoer worden gelegd voordat acht dagen na de betekening daarvan zijn verstreken. De persoon of rechtspersoon aan wie het dwangbevel is gericht kan gedurende dertig dagen na de betekening door middel van dagvaarding tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet komen bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin hij woont of is gevestigd. Indien de persoon of de rechtspersoon buiten Nederland woont of is gevestigd dan wel in Nederland geen vaste woonplaats of plaats van vestiging heeft, kan hij in verzet komen bij de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waarin het kantoor is gevestigd van het bedrijfstakpensioenfonds.

  • 6 Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voorzover deze door het verzet wordt bestreden.

  • 7 Indien het verzet zich richt of mede richt tegen de hoogte van de gevorderde reglementaire rente of reglementaire boete, kan de rechter indien deze hem bovenmatig voorkomt, de bedongen reglementaire rente of reglementaire boete matigen, met dien verstande dat deze niet minder kan bedragen dan de wettelijke rente.

  • 8 Het recht tot invorderen bij dwangbevel strekt zich uit tot de kosten van vervolging.

Artikel 22. Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1 Hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen ter zake van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds:

    • a. verschuldigd door een niet binnen Nederland wonende of gevestigde werkgever: de leider van zijn vaste inrichting binnen Nederland, zijn binnen Nederland wonende of gevestigde vaste vertegenwoordiger, dan wel de persoon, die de leiding heeft van de hier te lande verrichte werkzaamheden;

    • b. verschuldigd door twee of meer werkgevers: ieder van die werkgevers;

    • c. verschuldigd door een lichaam zonder rechtspersoonlijkheid of door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is: ieder van de bestuurders.

  • 2 Indien een bestuurder van een lichaam zelf een lichaam is, wordt onder bestuurder mede verstaan ieder van de bestuurders van laatstbedoeld lichaam.

  • 3 Artikel 21 is ten aanzien van de persoon, die krachtens dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23. Hoofdelijke aansprakelijkheid

  • 1 Hoofdelijk aansprakelijk is voor de bijdragen ter zake van deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verschuldigd door een rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat volledig rechtsbevoegd is, voorzover het aan de heffing van vennootschapsbelasting is onderworpen: ieder van de bestuurders overeenkomstig het tweede tot en met het twaalfde lid.

  • 2 Het lichaam, bedoeld in het eerste lid, doet onverwijld nadat gebleken is, dat het niet tot betaling in staat is, daarvan mededeling aan het bedrijfstakpensioenfonds en, indien het bedrijfstakpensioenfonds dit verlangt, verstrekt het nadere inlichtingen en legt het stukken over. Elke bestuurder is bevoegd om namens het lichaam aan deze verplichting te voldoen. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden.

  • 3 Indien het lichaam op juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaande aan het tijdstip van de mededeling.

  • 4 Indien het lichaam niet of niet op de juiste wijze aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan, is een bestuurder op voet van het derde lid aansprakelijk met dien verstande dat vermoed wordt dat de niet-betaling aan hem is te wijten en dat de periode van drie jaar geacht wordt in te gaan op het tijdstip waarop het lichaam in gebreke is. Tot de weerlegging van het vermoeden wordt slechts toegelaten de bestuurder die aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat het lichaam niet aan zijn in het tweede lid bedoelde verplichting heeft voldaan.

  • 5 De bestuurder kan slechts worden aangesproken indien het lichaam met de betaling van de bijdragen in gebreke is.

  • 6 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder bestuurder mede verstaan:

    • a. de gewezen bestuurder tijdens wiens bestuur de bijdragenschuld is ontstaan;

    • b. de persoon ten aanzien van wie aannemelijk is dat hij het beleid van het lichaam heeft bepaald of mede heeft bepaald als ware hij bestuurder, met uitzondering van de door de rechter benoemde bewindvoerder;

    • c. ieder van de met de vereffening belaste personen ingeval het lichaam is ontbonden, met uitzondering van de door de rechter benoemde vereffenaar;

    • d. indien een bestuurder van een lichaam een lichaam is: ieder van de bestuurders van laatstbedoeld lichaam.

  • 7 De tweede zin van het vierde lid is niet van toepassing op de gewezen bestuurder.

  • 8 Indien het bedrijfstakpensioenfonds een bestuurder hoofdelijk aansprakelijk stelt, doet het hem daarvan schriftelijk mededeling. De mededeling bevat de gronden waarop de aansprakelijkheid van de bestuurder berust.

  • 9 De persoon die hoofdelijk aansprakelijk is gesteld, kan ter zake van de hoogte van de door het lichaam aan het bedrijfstakpensioenfonds verschuldigde bijdragen geen vordering bij de rechter instellen, indien daaromtrent een onherroepelijk rechterlijk vonnis is gewezen in een door het lichaam of door een of meer andere aansprakelijk gestelde bestuurders ingestelde vordering.

  • 10 Na het overlijden van de bestuurder zijn de erfgenamen niet aansprakelijk als het bedrijfstakpensioenfonds niet vóór het overlijden de bestuurder bij schriftelijke mededeling aansprakelijk heeft gesteld.

  • 11 Indien de bestuurder van het lichaam op grond van dit artikel aansprakelijk is en niet in staat is tot betaling van zijn schuld ter zake, zijn de door die bestuurder onverplicht verrichte rechtshandelingen waardoor de mogelijkheid tot verhaal op hem is verminderd, vernietigbaar en kan het bedrijfstakpensioenfonds deze vernietigingsgrond inroepen, indien aannemelijk is dat deze geheel of nagenoeg geheel met dat oogmerk zijn verricht. Artikel 45, vierde en vijfde lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is van overeenkomstige toepassing.

  • 12 Artikel 21 is ten aanzien van de persoon die krachtens dit artikel hoofdelijk aansprakelijk is, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 24. Verhaal

  • 1 Indien verhaal op het lichaam door de persoon die op grond van artikel 23 bijdragen heeft voldaan geheel of gedeeltelijk onmogelijk blijkt en twee of meer personen op grond van dat artikel hoofdelijk aansprakelijk zijn, dragen deze onderling voor gelijke delen in het onverhaald gebleven deel bij. De persoon die meer heeft voldaan dan zijn aandeel, heeft voor het meerdere verhaal op de persoon die minder dan zijn aandeel heeft voldaan. Een tekort veroorzaakt doordat een of meer van hen geen verhaal biedt onderscheidenlijk bieden, wordt voor gelijke delen onderscheidenlijk naar evenredigheid van de gedeelten waarvoor de schuld ieder van hen aanging over de anderen verdeeld.

  • 2 Ieder die heeft bijgedragen, blijft gerechtigd het bijgedragene alsnog van het lichaam terug te vorderen.

  • 3 Van het eerste en het tweede lid kan bij overeenkomst worden afgeweken.

Artikel 25. Burgerlijke rechtsvordering

Van burgerlijke rechtsvorderingen ter zake van deelneming in en uitkering uit een bedrijfstakpensioenfonds neemt de kantonrechter kennis.

§ 6. Wijziging van wetten

Artikel 28. Organisatiewet sociale verzekeringen 1997

[Red: Wijzigt de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997.]

Artikel 33. Wet op de inkomstenbelasting 1964

[Red: Wijzigt de Wet op de inkomstenbelasting 1964.]

§ 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 39. Overgangsrecht

  • 1 Op een aanvraag tot het verplichtstellen van deelneming in een bepaald bedrijfstakpensioenfonds ontvangen voor de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, beslist Onze Minister volgens het ten tijde van de ontvangst van de aanvraag geldende recht.

  • 2 Op bezwaar- en beroepschriften die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, wordt beslist op grond van het ten tijde van de indiening geldende recht.

  • 3 Een verplichting tot het deelnemen in een fonds op grond van artikel 3, eerste lid, van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 2, eerste lid, wordt aangemerkt als een verplichtstelling op grond van artikel 2, eerste lid.

  • 4 Een vrijstelling die is verleend op grond van artikel 16 van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 15 wordt aangemerkt als een ontheffing op grond van artikel 15.

  • 5 Een vrijstelling als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Vrijstellingsregeling Wet Bpf, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 13 wordt aangemerkt als een vrijstelling als bedoeld in artikel 13.

  • 6 Een vrijstelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de regeling van de Minister van Sociale Zaken van 17 december 1949, nr. 2602 tot vaststelling van richtlijnen met betrekking tot het bepaalde in het tweede lid, onder II, letter k, van artikel 5 der Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds (Stcrt. 249), zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 14, eerste lid, wordt aangemerkt als een vrijstelling als bedoeld in artikel 14, eerste lid.

  • 7 [Red: Vervallen.]

  • 8 Ten aanzien van bedrijfstakpensioenfondsen die voor de inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, zijn verplichtgesteld, doet Onze Minister de eerste keer het verzoek, bedoeld in artikel 12, eerste lid, ten minste acht weken voordat er vijf jaren zijn verstreken sinds de datum van inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, tenzij er na de inwerkingtreding van artikel 12, eerste lid, een wijziging van de verplichtstelling heeft plaatsgevonden.

Artikel 40. Intrekking van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds

De Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds wordt ingetrokken.

Artikel 41. Inwerkingtreding

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Artikel 42. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: «Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds», onder toevoeging van het jaartal van het Staatsblad waarin zij zal worden geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage als bedoeld in artikel 20 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

Artikel 1.

Voor de overtredingen van voorschriften gesteld bij artikel 5, 6, 7 en 8, bedraagt het basisbedrag van de boete € 87 125 (vast tarief). Voor de overtredingen van voorschriften gesteld bij artikel 9, eerste en tweede lid, bedraagt het basisbedrag van de boete € 5 445 (vast tarief)

Artikel 2.

1. Indien een boete wordt opgelegd voor het overtreden van een bepaling als genoemd in artikel 1 is bij de vaststelling van de hoogte van deze boete de volgende categorie-indeling naar balanstotaal van toepassing met de daarbij behorende factor:

Categorie I: bedrijfstakpensioenfondsen met een balanstotaal minder dan € 9 075 604: factor 1;

Categorie II: bedrijfstakpensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 9 075 604 maar minder dan € 45 378 022: factor 2;

Categorie III: bedrijfstakpensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 45 378 022 maar minder dan € 226 890 108: factor 3;

Categorie IV: bedrijfstakpensioenfondsen met een balanstotaal van ten minste € 226 890 108 maar minder dan € 453 780 216 : factor 4;

Categorie V: bedrijfstakpensioenfondsen met een balanstotaal van meer dan € 453 780 216: factor 5.

2. De boete wordt vastgesteld door het basisbedrag, bedoeld in artikel 1, te vermenigvuldigen met de factor behorende bij de categorie naar balanstotaal, bedoeld in het eerste lid.

3. Indien de gegevens omtrent het balanstotaal niet aan de Pensioen- & Verzekeringskamer beschikbaar zijn gesteld, kan de Pensioen- & Verzekeringskamer aan degene aan wie de boete wordt opgelegd, verzoeken deze gegevens binnen een door haar te stellen termijn te verstrekken. Indien de betrokkene niet binnen de gestelde termijn voldoet aan dit verzoek, is bij de vaststelling van de hoogte van de boete categorie V van toepassing.