Regeling bijzondere ontslaguitkering politie

[Regeling vervallen per 01-01-2017.]
Geraadpleegd op 27-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2010.
Geldend van 01-01-2010 t/m 31-12-2012

Regeling bijzondere ontslaguitkering politie

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

gelet op artikel 88, achtste lid, en op artikel 88a, vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie;

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

In deze regeling wordt verstaan onder:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder bezoldiging: de bezoldiging in de zin van het Besluit bezoldiging politie, vermeerderd met de vakantie-uitkering en de uitkering, bedoeld in artikel 25b van het Besluit bezoldiging politie, berekend over een maand, waarop de betrokkene op de dag voorafgaand aan het ontslag aanspraak had of bij waarneming van zijn functie zou hebben gehad.

  • 2 Indien de door een betrokkene over de laatste aan het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden genoten bezoldiging geheel of gedeeltelijk uit wisselende inkomsten bestond, wordt in zoverre in afwijking van het eerste lid, als bezoldiging aangemerkt, het gemiddelde van die wisselende inkomsten over die twaalf maanden. In afwijking van de eerste volzin worden, indien het ontslag direct vooraf wordt gegaan door een periode waarin vakantie of verlof wordt genoten, de twaalf volle kalendermaanden gerekend vanaf de dag voorafgaand aan de vakantie of het verlof.

  • 4 De bezoldiging, omschreven in het eerste tot en met het derde lid, wordt aangepast overeenkomstig een algemene salarismaatregel in de sector Politie.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De betrokkene heeft recht op de uitkering met ingang van de dag van ingang van zijn ontslag.

  • 2 Het bevoegd gezag beslist over de toekenning van de uitkering op aanvraag door de betrokkene.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De hoogte van de uitkering is gedurende de eerste zestig maanden 80%, van de bezoldiging vermeerderd met zoveel - ten hoogste tien - keer 0,5% van de bezoldiging als het totaal aantal volle voor pensioen geldige dienstjaren, die meetellen voor de pensioenberekening krachtens het pensioenreglement, op de dag van ingang van het ontslag meer dan dertig bedraagt, en vervolgens 70% van de bezoldiging.

  • 2 Het bedrag van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, daalt niet beneden het bedrag van het pensioen, waarop de betrokkene recht zou hebben, indien hij uit de betrekking waaruit hij met recht op de uitkering is ontslagen, op de dag van ontslag zou zijn gepensioneerd.

  • 3 Bij de berekening van het bedrag van het pensioen, bedoeld in het tweede lid, wordt mede in aanmerking genomen de diensttijd, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van het pensioenreglement, die de betrokkene bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar zal kunnen aanwijzen.

  • 4 Onder diensttijd, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:

    • a. voor zover gelegen vóór 1 januari 1996: de tijd, die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995;

    • b. voor zover gelegen op of na 1 januari 1996: de tijd gedurende welke betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP.

  • 5 Voor de toepassing van het eerste lid wordt de eventuele diensttijd, bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze luidde op 31 december 1995, in aanmerking genomen. Het verzoek, bedoeld in artikel D2 van die wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Vanaf het ontslag vindt tot het bereiken van de leeftijd van 62 jaar pensioenopbouw voor de helft plaats op grond van artikel 4.4, vierde lid van het pensioenreglement, zoals dat luidde op 1 januari 2000. De hiervoor verschuldigde premie komt voor één vierde deel ten laste van betrokkene.

  • 2 Indien de betrokkene gebruik maakt van de mogelijkheid tot vrijwillige voortzetting van zijn pensioenopbouw, waardoor ook na het bereiken van de leeftijd van 62 jaar zijn pensioenopbouw voor de helft plaatsvindt, zal namens hem de hiervoor verschuldigde premie worden betaald, met dien verstande dat hiervan geen groter deel ten laste van betrokkene komt dan één vierde deel van de in het eerste lid bedoelde verschuldigde premie.

Artikel 6

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De in artikel 4 genoemde uitkering wordt, voorzover recht daarop bestaat, verminderd met het bedrag van het collectieve verplichte deel van het flexibel pensioen krachtens het pensioenreglement, het bedrag van zowel de basisuitkering als de aanvullende uitkering krachtens het FPU-reglement en de toeslag ter compensatie van het gemis aan overhevelingstoeslag voor de FPU-uitkering.

  • 2 Indien het bedrag van de basisuitkering is verminderd in verband met samenloop met andere inkomsten, wordt voor de toepassing van het eerste lid niettemin uitgegaan van het onverminderde bedrag, tenzij deze vermindering met toepassing van artikel 7 niet zou hebben plaatsgevonden.

  • 3 Ingeval naast de in artikel 4 genoemde uitkering inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf als genoemd in artikel 7 worden genoten, wordt op de uitkering in voorkomend geval boven de vermindering die reeds krachtens het eerste lid van dit artikel plaatsvindt, een vermindering toegepast. Deze vermindering is gelijk aan het bedrag waarmee de onverminderde uitkering krachtens artikel 4 vermeerderd met het totaal bedrag van de inkomsten bedoeld in artikel 7 en verminderd met het bedrag van de inkomsten dat reeds in mindering is gebracht op de basisuitkering krachtens het FPU-reglement tezamen de laatstelijk genoten bezoldiging te boven gaat.

  • 4 De in het derde lid bedoelde vermindering kan niet groter zijn dan het verschil tussen de in artikel 4 genoemde uitkering en de op grond van de in het eerste lid genoemde vermindering minus de basisuitkering krachtens het FPU-reglement.

Artikel 7

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De inkomsten, die de betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, aangevangen met ingang van of na de dag van het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend, worden in mindering gebracht op de uitkering volgens het gestelde in artikel 6, derde en vierde lid, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt dat die inkomsten, dan wel een gedeelte daarvan geen verband houden met verhoogde werkzaamheid en geen verband houden met het ontslag.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf aangevangen gedurende de vakantie, het verlof of de non-activiteit onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ter zake waarvan de uitkering is toegekend.

  • 3 Inkomsten uit arbeid of bedrijf als bedoeld in het eerste lid die geacht worden op één maand betrekking te hebben of geacht kunnen worden te hebben, worden in mindering gebracht op de uitkering over die maand.

  • 4 In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag van het eerste tot en met het derde lid ten gunste van de betrokkene afwijken.

Artikel 8

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

De Minister kan bepalen, dat bepaalde inkomsten geheel of ten dele niet worden aangemerkt als inkomsten in de zin van artikel 7.

Artikel 9

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De betrokkene is verplicht vanaf het moment waarop het ontslag is ingegaan, opgave te doen van de inkomsten, bedoeld in artikel 7, eerste lid.

  • 2 Indien de inkomsten niet vooraf kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene maandelijks, voorafgaand aan de betaling van de uitkering, opgave van de inkomsten die hij sinds de vorige opgave heeft genoten.

  • 3 Indien de inkomsten slechts over een langere termijn kunnen worden vastgesteld, doet de betrokkene dienovereenkomstig opgave en wordt de uitkering met een voorlopig vastgesteld bedrag verminderd. Na afloop van de desbetreffende termijn zullen de daadwerkelijke inkomsten worden verrekend met inachtneming van het gestelde in artikel 6, derde en vierde lid.

  • 4 Het bevoegd gezag kan nadere voorschriften geven met betrekking tot de wijze van opgave van de inkomsten door de betrokkene.

  • 5 De betrokkene stemt er, door het aanvaarden van de uitkering, mee in dat allen die daarvoor naar het oordeel van het bevoegde gezag in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven welke voor de uitvoering van dit hoofdstuk noodzakelijk zijn.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij de eerste maand na het ontslag verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan het bevoegd gezag. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden indien de ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte is ontstaan voorafgaand aan zijn ontslag dan wel binnen een maand na zijn ontslag.

  • 2 De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, en de ziekte is ontstaan voorafgaand aan zijn ontslag dan wel binnen een maand na zijn ontslag, kan hij door het bevoegd gezag worden verplicht zich geneeskundig te laten onderzoeken.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Ten aanzien van de betrokkene, die na zijn ontslag uit hoofde van ziekte of arbeidsongeschiktheid nog aanspraken in verband met de betrekking waaruit hij is ontslagen, heeft of krijgt, wordt de uitkering dan wel de toelage, bedoeld in artikel 15, tot het einde van de periode, waarover die aanspraken bestaan, verminderd met het bedrag daarvan.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Indien de betrokkene de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van de uitkering niet, niet volledig of onjuist verstrekt, kan worden bepaald, dat de uitkering, zolang zulks het geval is, niet of slechts gedeeltelijk wordt uitbetaald.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Het recht op de uitkering eindigt:

    • a. met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een WAO-uitkering;

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c. met ingang van de eerste dag van de maand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 2 Het recht op de uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de betrokkene:

    • a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;

    • b. weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een WAO-uitkering.

Artikel 15

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 Voor zover de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering, eventueel vermeerderd met een invaliditeitspensioen, lager is dan de uitkering waarop hij aanspraak zou hebben gehad, indien er geen sprake zou zijn van arbeidsongeschiktheid, wordt hem het verschil bij wijze van toelage uitgekeerd.

  • 2 De betrokkene die na afloop van de periode van 52 weken, bedoeld in artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, geen WAO-uitkering aanvraagt, wordt voor de toepassing van dit besluit behandeld alsof hem een WAO-uitkering is toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer.

  • 3 Indien de WAO-uitkering van de betrokkene die ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een uitkering en een WAO-uitkering, als gevolg van een handelen of nalaten een vermindering ondergaat, of het recht daarop geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd, wordt bedoelde WAO-uitkering voor de toepassing van dit besluit geacht onverminderd te zijn genoten.

Artikel 16

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

  • 1 De uitkering over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen betaald. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden.

  • 2 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie de uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging, over een tijdvak van drie maanden.

  • 3 Indien op de uitkering een vermindering wordt toegepast krachtens de artikelen 7, 9, 13 of artikel 14, tweede lid, dan is de in het tweede lid bedoelde uitkering gelijk aan het bedrag van de uitkering die de betrokkene op de dag van het overlijden ontving, over een tijdvak van drie maanden.

  • 4 Op de uitkering, bedoeld in het tweede en derde lid, worden, indien van toepassing, het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 53 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 7.11 en 7.12 van het pensioenreglement en het bedrag van de uitkering die op grond van artikel 14 van het FPU-reglement wordt uitbetaald in mindering gebracht.

  • 5 In dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde en - met het oogmerk duurzaam samen te leven - een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding alsmede de achtergebleven geregistreerde partner.

  • 6 Tegelijkertijd kan slechts één persoon als weduwe of weduwnaar worden aangemerkt.

  • 7 Het bevoegd gezag kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract, bedoeld in het vijfde lid, is gesloten.

  • 8 Laat de overledene geen weduwe of geen weduwnaar na van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan geschiedt de uitkering van het in het tweede en derde lid bedoelde bedrag ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg.

  • 9 Onder pleegouderlijke zorg, bedoeld in het vorige lid, wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als ware het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor.

  • 10 Indien ook de kinderen, bedoeld in het achtste lid, ontbreken, dan geschiedt de uitkering van het in het tweede en derde lid bedoelde bedrag aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene.

  • 11 Laat de overledene geen betrekkingen, bedoeld in het tweede, achtste en tiende lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 17

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2001.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-01-2017]

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bijzondere ontslaguitkering politie.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K.G. de Vries