Beleid m.b.t. voorziening na baksteenarrest

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010.]
Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-07-2002 en zichtdatum 26-11-2024.
Geldend van 04-01-2001 t/m 05-08-2010

Beleid m.b.t. voorziening na baksteenarrest

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

1. Inleiding

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

De Hoge Raad heeft in het arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417, (BNB 1998/409), – veelal aangeduid als het Baksteenarrest – zijn standpunt met betrekking tot de voorwaarden voor het vormen van fiscale voorzieningen na ongeveer 40 jaar gewijzigd. Hij oordeelde dat het voor passivering gestelde vereiste van een op de balansdatum bestaande rechtsverhouding niet langer moet worden gehandhaafd.

De verwachte budgettaire gevolgen van dit arrest waren aanleiding om wetgeving te entameren die ertoe zou strekken om, met terugwerkende kracht, het regime te handhaven, zoals dat bestond voorafgaand aan het Baksteenarrest. In afwachting van het wetgevende proces is bij besluit van 3 december 1998, nr. DB98/4462M, de Belastingdienst opgedragen het eerdergenoemd arrest niet tot leidraad te nemen en de (aanvullende) aangiften en bezwaarschriften waarin een belastingplichtige een beroep deed op het arrest, tot nader order aan te houden. Inmiddels is het daartoe ingediende wetsvoorstel ingetrokken. Thans kunnen de lopende zaken op basis van de hierna weergegeven standpunten worden afgedaan.

2. Het arrest van 26 augustus 1998, nr. 33 417

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat bij de bepaling van de winst voor een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost mag worden gevormd, indien die uitgaven:

  • 1. hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan;

  • 2. er een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen; en

  • 3. ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend.

2.1. Voorwaarde 1 (oorsprong)

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

De Hoge Raad overweegt dat in een zeker jaar een passiefpost mag worden gevormd indien toekomstige uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden, die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan. Deze voorwaarde betekent dat het kostenveroorzakend feit zich voor de balansdatum moet hebben voorgedaan. Ik merk daar nu reeds bij op dat daarmee nog niet vaststaat dat de toekomstige uitgaven ook aan die periode dienen te worden toegerekend. Daarvoor moet namelijk ook zijn voldaan aan de voorwaarden 2 en 3.

2.2. Voorwaarde 2 (redelijke mate van zekerheid)

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

Deze voorwaarde houdt in dat er per balansdatum een redelijke mate van zekerheid moet bestaan dat de toekomstige uitgaven zich zullen voordoen. In het verleden hanteerde de Hoge Raad het criterium van de ‘behoorlijke kans’ (vgl. het arrest van 19 juni 1996, nr. 30 823, BNB 1996/264); een inhoudelijke wijziging is niet beoogd.

2.3. Voorwaarde 3 (toerekening)

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

De derde voorwaarde die aan het vormen van een voorziening wordt gesteld, is dat de uitgaven ‘ook overigens’ kunnen worden toegerekend aan de periode tot en met balansdatum. Deze voorwaarde is in het baksteenarrest niet gewijzigd zodat de bestaande jurisprudentie op dit onderdeel van betekenis blijft. Aan voorwaarde 3 wordt volgens die jurisprudentie voldaan indien aannemelijk is dat bepaalde toekomstige bedrijfsuitgaven,

  • a. niet zijn toe te rekenen aan toekomstige voordelen, en

  • b. ook naar hun aard geen kosten zijn van de toekomstige jaren.

Het is alsdan niet in strijd met goed koopmansgebruik om kosten – die in de toekomst tot uitgaven leiden – ten laste te brengen van het jaar waarin de voorwaarden 1 en 2 zijn vervuld, mits de omvang van de toekomstige uitgave redelijkerwijs kan worden geschat.

2.3.1. Nadere beschouwing over toerekening aan de jaren

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

Artikel 3.25 Wet IB 2001 bepaalt dat de in een kalenderjaar genoten winst wordt bepaald volgens goed koopmansgebruik. De Hoge Raad heeft in het baksteenarrest ondanks het laten vallen van het vereiste van de rechtsverhouding een eigen fiscaal voorzieningenbegrip gehandhaafd. Deze fiscale invulling zal zich manifesteren in situaties waarin wordt voldaan aan de voorwaarden 1 en 2, maar waarbij toch op grond van de aard van de kosten, geconcludeerd moet worden dat de kosten aan de periode ná balansdatum moeten worden toegerekend. Te denken valt daarbij bijvoorbeeld aan kosten van verplaatsing van een onderneming (BNB 1955/83) en kosten voor een jubileum (BNB 1956/146), maar ook aan een uitgave die niet behoeft te worden gedaan ingeval de ondernemingsactiviteit waarmee ze verband houdt zou worden gestaakt (BNB 1992/79).

De derde voorwaarde kan in dat verband derhalve een inbreuk maken op het oorsprong- of veroorzakingsbeginsel (voorwaarde 1) in situaties waarin de toekomstige uitgaven weliswaar hun oorsprong vinden in de aan de balansdatum voorafgaande periode, maar ‘overigens’ zijn toe te rekenen aan de periode na balansdatum op basis van de hierboven onder a. of b. gegeven omstandigheden.

2.3.2. Inhaal van kosten

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

De vraag die naar aanleiding van het baksteenarrest gesteld kan worden, is of aan het einde van enig jaar een voorziening ten laste van de fiscale winst kan worden gevormd die mede betrekking heeft op uitgaven die hun oorsprong niet vinden in dat jaar maar in een eerder jaar (en die ook overigens aan dat eerdere jaar kunnen worden toegerekend). Het arrest biedt op dat punt ruimte voor twijfel. In de eerste alinea van rechtsoverweging 3.5 overweegt de Hoge Raad namelijk dat ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost mag worden opgenomen in het jaar waarin zij worden opgeroepen. In de tweede alinea van dezelfde rechtsoverweging wordt daarentegen gesproken over uitgaven die hun oorsprong vinden in de periode voorafgaande aan de balansdatum, hetgeen de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.6 herhaalt. Laatstgenoemde passages zouden er op kunnen duiden dat de Hoge Raad in zijn nieuwe voorzieningenleer inhaal van kosten toelaatbaar acht. Wat er ook van zij, er zijn voor mij thans geen beleidsmatige argumenten die een verzet tegen de mogelijkheid van inhaal rechtvaardigen.

2.4. Waardering

[Regeling vervallen per 18-08-2010 met terugwerkende kracht tot en met 06-08-2010]

Als de ondernemer aannemelijk gemaakt heeft dat aan de hiervoor genoemde drie voorwaarden voldaan is, dient de verplichting/voorziening per ultimo van ieder boekjaar gewaardeerd te worden. Op basis van goed koopmansgebruik zal bij de waardering van verplichtingen/voorzieningen rekening moeten worden gehouden met alle relevante waardebepalende factoren. Van belang zijn uitsluitend de feiten en omstandigheden zoals die per balansdatum zijn.

Met dit besluit komen de besluiten van 22 mei 1995, nr. DB95/1952M, 15 juli 1997, nr. DB97/2468M en 3 december 1998, nr. DB98/4462M te vervallen.