Stb. 2007, 47, datum inwerkingtreding 01-03-2007, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2004.
Rechten bij werkloosheid uit een nieuwe dienstbetrekking met nieuw bovenwettelijk
uitkeringsrecht
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
1 Een betrokkene die recht heeft op een bovenwettelijke uitkering waaraan een recht
op aansluitende uitkering is verbonden, heeft zodra het einde van de duur van zijn
recht op aansluitende uitkering op grond van artikel 9 is bereikt, recht op een verlenging
van zijn aansluitende uitkering indien:
-
a. hij eerder een recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad waaraan een recht op
aansluitende uitkering is verbonden, en
-
b. de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering langer is dan de duur van
zijn nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering, en
-
c. het einde van de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering niet is bereikt
vóór de ingangsdatum van de verlenging.
2 De duur van de verlenging, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de duur van het
oude recht op bovenwettelijke uitkering die nog niet is verstreken op het moment dat
de verlenging ingaat, maar ten hoogste aan het verschil in duur tussen het oude en
het nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering.
3 De betrokkene die recht heeft op een bovenwettelijke uitkering waaraan op grond van
artikel 8 geen recht op aansluitende uitkering op grond van artikel 8 is verbonden,
heeft zodra het einde van de duur van zijn bovenwettelijke uitkering is bereikt, in
afwijking van artikel 8, alsnog recht op een aansluitende uitkering indien:
-
a. hij eerder een recht op bovenwettelijke uitkering heeft gehad waaraan een recht op
aansluitende uitkering was verbonden, en
-
b. de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering bij het einde van de duur
van zijn nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering nog niet is verstreken, en
-
c. de duur van zijn oude recht op bovenwettelijke uitkering langer is dan de duur van
zijn nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering.
4 De duur van de aansluitende uitkering, bedoeld in het derde lid, is gelijk aan de
duur van het oude recht op bovenwettelijke uitkering die nog niet is verstreken bij
het einde van de duur van het nieuwe recht op bovenwettelijke uitkering, maar ten
hoogste aan het verschil in duur tussen het oude en het nieuwe recht op bovenwettelijke
uitkering.
5 Het recht op uitkering op grond van dit artikel wordt niet toegekend indien de betrokkene
onvoldoende aannemelijk maakt dat hij voldoet aan de voorwaarden die in zijn geval
voortvloeien uit het eerste. Onze Minister kan nadere regels stellen inzake de vorige
volzin.