Stb. 2004, 438, datum inwerkingtreding 08-09-2004, bevat een wijziging met terugwerkende
kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-03-2004.
Loonsuppletie
[Regeling vervallen per 01-01-2014]
1 De betrokkene, wiens recht op bovenwettelijke uitkering binnen de duur, bedoeld in
het zevende lid, geheel of gedeeltelijk is geëindigd wegens de aanvang van een nieuwe
dienstbetrekking, heeft recht op loonsuppletie indien het onverminderde loon in zijn
nieuwe dienstbetrekking minder bedraagt dan de ongemaximeerde berekeningsgrondslag,
dan wel, als het negende lid, onderdeel b, of het tiende lid van toepassing is, minder
bedraagt dan het daar bedoelde deel van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag.
2 Het eerste lid is mede van toepassing op de betrokkene die geen recht op bovenwettelijke
uitkering heeft, maar dit recht wel zou hebben gehad als hij geen nieuwe dienstbetrekking
had aanvaard. Voor de toepassing van het eerste lid wordt ten aanzien van deze betrokkene
gehandeld alsof hij aansluitend aan zijn arbeidsurenverlies als betrokkene een recht
op bovenwettelijke uitkering zou hebben verkregen.
3 Voor de toepassing van het eerste lid:
-
a. wordt onder nieuwe dienstbetrekking niet verstaan: een arbeidsverhouding die op grond
van artikel 4 of 5 WW als dienstbetrekking wordt beschouwd;
-
b. wordt mede als nieuwe dienstbetrekking aangemerkt: een arbeidsverhouding waarop buitenlands
recht van toepassing is en die naar aard en strekking overeenkomt met een dienstbetrekking,
anders dan bedoeld onder a.
4 In afwijking van het eerste en tweede lid heeft de betrokkene geen recht op loonsuppletie
indien zijn bovenwettelijke uitkering blijvend geheel is, respectievelijk zou zijn,
geweigerd.
5 Het recht op loonsuppletie eindigt:
-
a. voorzover de betrokkene arbeidsuren, alsmede het recht op onverminderde loonbetaling
over die arbeidsuren, uit zijn nieuwe dienstbetrekking verliest;
-
b. zodra de betrokkene het recht op loonbetaling uit zijn nieuwe dienstbetrekking verliest
terwijl die dienstbetrekking blijft bestaan;
-
c. met ingang van een berekeningsperiode als bedoeld in het achtste lid, indien over
die berekeningsperiode het loon in de nieuwe dienstbetrekking niet meer lager is dan
de ongemaximeerde berekeningsgrondslag of het deel daarvan, bedoeld in het eerste
lid;
-
d. zodra de omstandigheid, bedoeld in het vierde lid, zich voordoet;
-
e. zodra de duur van de loonsuppletie is verstreken.
6 Indien het recht op loonsuppletie is geëindigd op grond van het vijfde lid, onderdeel
a, b of c, heeft de betrokkene opnieuw recht op loonsuppletie indien de omstandigheid
die het recht heeft doen eindigen heeft opgehouden te bestaan en de betrokkene binnen
de duur, bedoeld in het zevende lid, opnieuw voldoet aan de voorwaarden, gesteld in
het eerste of tweede lid, zonder dat de omstandigheid, bedoeld in het vierde lid,
zich voordoet. Voorzover de betrokkene tegelijk recht op loonsuppletie heeft op grond
van meer dan één recht op bovenwettelijke uitkering, wordt alleen het hoogste recht
op loonsuppletie uitbetaald.
7 De loonsuppletie duurt uiterlijk tot het einde van de duur van de bovenwettelijke
uitkering, zoals die is vastgesteld per de eerste werkloosheidsdag.
8 De berekeningsperiode van de loonsuppletie is het deel van een kalendermaand waarover
de betrokkene recht heeft op loon uit zijn nieuwe dienstbetrekking en waarin de duur,
bedoeld in het zevende lid, nog niet is verstreken. Zo nodig in afwijking van de vorige
volzin begint een nieuwe berekeningsperiode zodra het negende lid, onderdeel b, van
toepassing wordt.
9 De loonsuppletie is gelijk aan het verschil tussen enerzijds het onverminderde loon
in de nieuwe dienstbetrekking en anderzijds:
-
a. in de eerste helft van de duur van de bovenwettelijke uitkering, bedoeld in het zevende
lid: de ongemaximeerde berekeningsgrondslag,
-
b. in de tweede helft van de duur van de bovenwettelijke uitkering, bedoeld in het zevende
lid: 90% van de ongemaximeerde berekeningsgrondslag, herleid tot het bedrag dat geldt
over de berekeningsperiode.
10 In afwijking van het negende lid wordt, indien de nieuwe dienstbetrekking een kleinere
urenomvang per week heeft dan de bovenwettelijke uitkering waarop de betrokkene recht
had of zou hebben gehad, voor de berekening bedoeld in het negende lid de ongemaximeerde
berekeningsgrondslag vermenigvuldigd met de urenomvang per week van de nieuwe dienstbetrekking,
gedeeld door de urenomvang per week van de bovenwettelijke uitkering waarop de betrokkene
recht had of zou hebben gehad. Indien de nieuwe dienstbetrekking geen vaste urenomvang
of vaste gemiddelde urenomvang per week heeft, wordt bij deze berekening de gemiddelde
urenomvang per week in de berekeningsperiode, bedoeld in het achtste lid, in aanmerking
genomen. Dit lid wordt niet toegepast als zowel de nieuwe dienstbetrekking als het
recht op bovenwettelijke uitkering een urenomvang per week heeft, gelijk aan die van
een volledige dienstbetrekking.
11 De loonsuppletie wordt toegekend op aanvraag van de betrokkene. De betrokkene die
voor loonsuppletie in aanmerking wil komen is verplicht:
-
a. binnen drie maanden na het ontstaan van het recht op loonsuppletie een aanvraag om
loonsuppletie in te dienen, en
-
b. de door Onze Minister te stellen controlevoorschriften loonsuppletie na te leven,
en
-
c. passende arbeid tegen een hoger loon te aanvaarden indien deze hem wordt aangeboden.
Indien de betrokkene deze verplichtingen niet nakomt, zijn de artikelen 22 tot en
met 24, 26 en 27 WW van overeenkomstige toepassing. Onze Minister kan nadere regels
stellen aangaande onderdeel c.
12 Artikel 25 WW is van overeenkomstige toepassing op de loonsuppletie. Indien de betrokkene
de hieruit voortvloeiende verplichtingen niet of niet behoorlijk is nagekomen, kan
Onze Minister de loonsuppletie tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk, weigeren.
13 De loonsuppletie wordt per maand achteraf betaald. Op de betaling van de loonsuppletie
zijn de artikelen 30 en 36 tot en met 40 WW, met inbegrip van de bepalingen waarnaar
deze verwijzen, van overeenkomstige toepassing.
14 Voor de toepassing van dit artikel:
-
a. wordt een loonsuppletie uit anderen hoofde of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende
uitkering, waarop de betrokkene recht heeft, geacht deel uit te maken van het loon
in de nieuwe dienstbetrekking;
-
b. wordt, tenzij de nieuwe dienstbetrekking op grond van de WW voor de betrokkene passende
arbeid is, het loon in de nieuwe dienstbetrekking geacht niet lager te zijn dan 70%
van het dagloon waarop de WW-uitkering van de betrokkene was of zou zijn gebaseerd.
Het tiende lid is van overeenkomstige toepassing;
-
c. wordt het loon in de nieuwe dienstbetrekking overigens op dezelfde wijze vastgesteld
als de ongemaximeerde berekeningsgrondslag.