Op grond van het wettelijke overgangsrecht in verband met de verhoging van het algemene
tarief voor de omzetbelasting per 1 januari 2001 naar 19% geldt, dat het tarief dat
op een levering of dienst van toepassing is, in beginsel wordt bepaald door het tijdstip
waarop de levering of dienst wordt verricht.
In afwijking van deze hoofdregel is in hoofdstuk 2, artikel III, lid 3, van de Invoeringswet
Wet inkomstenbelasting 2001 bepaald, dat bij levering van een onroerende zaak of oplevering
van een werk in onroerende staat tegen een vergoeding welke vervalt in termijnen,
de verhoging van het tarief buiten toepassing blijft ten aanzien van het gedeelte
van de vergoeding dat overeenkomt met de termijnen die vóór 1 januari 2001 vervallen
zijn. Dit betekent dat de vóór 1 januari 2001 vervallen termijnen belastbaar blijven
naar het tarief van 17,5% en dat alleen de overige termijnen, inclusief de eindafrekening
en eventuele andere pas bij (op)levering verschuldigde bedragen, belastbaar zijn naar
het tarief van 19%.
Hoewel verbouwingen van onroerende zaken voor de heffing van BTW zijn aan te merken
als eenmalige prestaties die verricht worden op het moment dat de werkzaamheden zijn
voltooid, kunnen zij dermate ingrijpend zijn, dat zij naar maatschappelijke opvatting
het begrip vervaardiging van een werk in onroerende staat benaderen en daarvan in
de praktijk ook moeilijk te onderscheiden zijn. Dat is met name het geval, als de
werkzaamheden niet gericht zijn op de instandhouding van de zaak, zoals het geval
is bij onderhouds- en herstelwerkzaamheden, maar op een min of meer ingrijpende verandering
ervan, en een vergoeding wordt overeengekomen welke vervalt in termijnen. Gelet op
het geringe maatschappelijke verschil tussen dergelijke verbouwingen enerzijds en
het vervaardigen van werken in onroerende staat anderzijds acht ik het ongewenst,
dat ten aanzien van de tarieftoepassing voor deze gevallen een verschillend regime
zou gelden.
Op grond van deze overweging heb ik besloten, dat – in afwijking van het bepaalde
in het besluit van 24 november 2000, nr. CPP2000/2738M, laatste volzin – de overgangsregeling
voor leveringen van onroerende zaken en opleveringen van werken in onroerende staat
op overeenkomstige wijze kan worden toegepast ten aanzien van verbouwingen van onroerende
zaken. Dit betekent dat ook bij een verbouwing van een onroerende zaak tegen een vergoeding
welke vervalt in termijnen, ten aanzien van de vóór 2001 vervallen termijnen het tarief
van 17,5% van toepassing kan blijven, zodat de verhoging van het algemene tarief alleen
gevolgen heeft voor de termijnen die op of na 1 januari 2001 vervallen of vervallen
zijn.
Deze regeling geldt niet voor diensten bestaande in het verrichten van onderhouds-
of herstelwerkzaamheden. Als zodanig zijn in dit verband aan te merken werkzaamheden
die (vrijwel) uitsluitend gericht zijn op de instandhouding van de zaak, zoals het
vervangen van kozijnen of dakgoten en het vernieuwen van dakbedekking. Van verbouwing
in de zin van dit besluit is slechts sprake, als de werkzaamheden gericht zijn op
een verandering van de inrichting, de aard of de omvang van de zaak. Dat is bij woningen
bijvoorbeeld het geval bij het samenvoegen of splitsen van kamers, het aanbouwen van
een serre, erker of schuurtje en het aanbrengen van een dakkapel. Uit praktische overwegingen
ontmoet het geen bezwaar, dat veranderingen van keukens en badkamers in dit verband
steeds worden aangemerkt als verbouwingen, ongeacht of zij gepaard gaan met een verandering
van de inrichting, aard of omvang van de zaak. Ingeval in het kader van de uitvoering
van een en hetzelfde contract naast verbouwingswerkzaamheden tevens werkzaamheden
worden verricht die van belang zijn voor de instandhouding van de zaak, zodat het
contract in zoverre mede een element van onderhoud of herstel in zich draagt, is niettemin
het geheel aan te merken als verbouwing, mits de werkzaamheden als geheel niet (vrijwel)
uitsluitend gericht zijn op de instandhouding van de zaak. Er behoeft alsdan geen
splitsing te worden gemaakt: de overgangsregeling kan worden toegepast op de verbouwing
als geheel. Of in een concreet geval sprake is van verbouwing in de zin van dit besluit,
moet per contract worden beoordeeld naar hetgeen partijen zijn overeengekomen.
Ik verbind aan bovenstaande overgangsregeling de voorwaarde, dat de ondernemer die
de verbouwing uitvoert of heeft uitgevoerd overeenkomstig de regeling heeft gefactureerd,
dan wel, indien hij niet overeenkomstig de regeling heeft gefactureerd, de uitgereikte
facturen vervangt door facturen die overeenkomstig de regeling zijn opgemaakt. Indien
de ondernemer meer omzetbelasting in rekening heeft gebracht dan hij overeenkomstig
bovenstaande regeling verschuldigd is en deze belasting op aangifte heeft voldaan,
wordt het verschil op zijn verzoek teruggegeven, indien en voor zover hij de afnemer
voor dit verschil crediteert.
Dit besluit geldt met ingang van 1 januari 2001.