Besluit bijzondere militaire pensioenen

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-05-2012.
Geldend van 01-04-2012 t/m 31-05-2012

Besluit van 6 februari 2001, houdende vaststelling van de regels rond het recht op een bijzonder militair invaliditeitspensioen vanaf het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en op bijzonder militair nabestaandenpensioen (Besluit bijzondere militaire pensioenen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 19 februari 1999, nr. P/99000777;

Gelet op artikel 2, vijfde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen;

De Raad van State gehoord (advies van 27 april 1999, No. W07.99.0081/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 1 februari 2001, nr. P/2001000558;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf . Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • a. Besluit AO/IV: het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen;

  • b. militair, berekeningsgrondslag: hetgeen in het Besluit AO/IV onder die begrippen wordt verstaan;

  • c. pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

  • d. nabestaande, partner, wees: hetgeen in het pensioenreglement onder die begrippen wordt verstaan;

  • e. invaliditeit met dienstverband: invaliditeit als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit AO/IV;

  • f. AOW: de Algemene Ouderdomswet;

  • g. Anw: de Algemene nabestaandenwet;

  • h. AOW-pensioen: het tot een jaarbedrag herleid en met de vakantie-uitkering verhoogd pensioen ingevolge de AOW dat de rechthebbende naast zijn pensioen ingevolge dit besluit geniet, in relatie tot het invaliditeitspensioen inclusief het AOW-pensioen van zijn partner en in relatie tot het partnerpensioen tot ten hoogste het AOW-pensioen voor een ongehuwde;

  • i. Anw-uitkering: de tot een jaarbedrag herleide en met de vakantie-uitkering verhoogde uitkering ingevolge de Anw die een rechthebbende naast zijn pensioen ingevolge dit besluit geniet.

Paragraaf 2. Aanspraken op eigen pensioen

Artikel 2. Het invaliditeitspensioen

  • 1 De militair bij wie een bepaalde mate van invaliditeit met dienstverband is vastgesteld heeft uit hoofde van de dienstverhouding waarin die invaliditeit is ontstaan vanaf de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt recht op een invaliditeitspensioen.

  • 2 Het bedrag van het in het eerste lid bedoelde invaliditeitspensioen is gelijk aan zoveel procent van de bij de betreffende dienstverhouding behorende berekeningsgrondslag als de mate van invaliditeit met dienstverband op het in dat lid bedoelde moment bedraagt, verminderd met hetzelfde percentage van het AOW-pensioen van de rechthebbende.

  • 3 Het in het eerste en tweede lid bedoelde invaliditeitspensioen wordt uitbetaald voor zolang en voor zover het bedrag daarvan de som van het krachtens het pensioenreglement bij dezelfde dienstverhouding behorende ouderdomspensioen, de daar eventueel van af te leiden bijzondere ouderdomspensioenen en de op die pensioenen te verlenen toeslagen overschrijdt.

  • 4 De berekeningsgrondslag voor het invaliditeitspensioen bedraagt niet minder dan € 17 034,25.

Artikel 3. De bijzondere invaliditeitsverhoging

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De militair met een recht op invaliditeitspensioen heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

    • a. 40 procent van de in artikel 2 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

    • b. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,

    • c. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,

    • d. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,

    • e. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt.

  • 2 Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:

    • a. het verlies van een van de ledematen,

    • b. een belangrijke misvorming van het gelaat, welke door hulpmiddelen niet voldoende is te verbergen, zodat de rechthebbende de omgang met zijn medemensen ernstig wordt bemoeilijkt,

    • c. onbruikbaarheid van een van de ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,

    • d. een zodanige vermindering van de beweeglijkheid of bruikbaarheid van twee of meer ledematen, dat de toestand van de rechthebbende is gelijk te stellen met die, bedoeld onder c, of

    • e. een zodanige beperking van het gezichtsvermogen, dat het vermogen om zich zelfstandig te bewegen er ernstig door wordt getroffen,

    bedraagt de in het eerste lid bedoelde bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 30 procent van de daar bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 3 Indien de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend bestaat of mede bestaat uit:

    • a. het verlies van twee of meer ledematen,

    • b. het totale verlies van het gezichtsvermogen in beide ogen dan wel uit een toestand, welke met blindheid is gelijk te stellen, of

    • c. onbruikbaarheid van twee of meer ledematen dan wel uit een toestand, welke met een zodanige onbruikbaarheid is gelijk te stellen,

    bedraagt de in het eerste lid bedoelde bijzondere invaliditeitsverhoging niet minder dan 40 procent van de daar bedoelde berekeningsgrondslag.

  • 4 Voor de toepassing van het tweede en derde lid worden handen en voeten onder ledematen begrepen.

  • 5 Indien de invaliditeit met dienstverband bestaat uit meerdere van de in het tweede en derde lid omschreven omstandigheden, bedraagt de in het eerste lid bedoelde bijzondere invaliditeitsverhoging 40 procent van de daar bedoelde berekeningsgrondslag.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 251, datum inwerkingtreding 05-07-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2007.

1. De militair met een recht op invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden vóór 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

  • a. 40 procent van de in artikel 2 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

  • b. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 100 procent bedraagt,

  • c. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 80 procent bedraagt,

  • d. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 60 procent bedraagt,

  • e. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien die mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 40 procent bedraagt;

De militair met een recht op een invaliditeitspensioen wiens ontslag heeft plaatsgevonden op of na 1 juli 2007 heeft recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging van:

  • a. 40 procent van de in artikel 2 bedoelde berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit met dienstverband waaraan dat recht op pensioen wordt ontleend 100 procent bedraagt,

  • b. 35 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 90 maar minder dan 100 procent bedraagt,

  • c. 30 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 80 maar minder dan 90 procent bedraagt,

  • d. 25 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 70 maar minder dan 80 procent bedraagt,

  • e. 20 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 60 maar minder dan 70 procent bedraagt,

  • f. 15 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 50 maar minder dan 60 procent bedraagt,

  • g. 10 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 40 maar minder dan 50 procent bedraagt,

  • h. 7,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 30 maar minder dan 40 procent bedraagt,

  • i. 5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 20 maar minder dan 30 procent bedraagt,

  • j. 2,5 procent van die berekeningsgrondslag indien de mate van invaliditeit ten minste 10 maar minder dan 20 procent bedraagt.

Artikel 4. Garantiepensioen

  • 1 Het invaliditeitspensioen voor de ter zake van ziekten of gebreken ontslagen dienstplichtige of reservist die als zodanig een diensttijd van vijf of meer jaren kan aanwijzen die, waren zij als beroepsmilitair doorgebracht of als gewezen beroepsmilitair in verband met arbeidsongeschiktheid opgebouwd, zouden zijn vergolden met een ouderdomspensioen in de zin van het pensioenreglement, bedraagt niet minder dan dat ouderdomspensioen, vastgesteld met gebruikmaking van de berekeningsgrondslag voor dat invaliditeitspensioen en overigens naar de normen en voorwaarden van dat reglement.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder diensttijd verstaan:

    • a. het totaal van de werkelijke militaire dienst en

    • b. de diensttijd die voor de beroepsmilitair aan het genot van de in artikel 10 van het besluit AO/IV bedoelde arbeidsongeschiktheidsverhoging zou zijn verbonden.

  • 3 Bij de berekening van het in het eerste lid bedoelde garantiepensioen wordt van de daar bedoelde tijd het deel dat kan worden vergolden met een ander pensioen buiten beschouwing gelaten.

Artikel 5. Uitkering bij overlijden

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de rechthebbende op invaliditeitspensioen wordt aan de partner van wie hij niet duurzaam gescheiden leefde een uitkering toegekend ten bedrage van het pensioen, zoals dat na toepassing van artikel 3 en met voorbijgaan aan artikel 2, derde lid, over een tijdvak van twee maanden op het overlijdensmoment kan worden vastgesteld. De uitkering bij overlijden op het in artikel 2, derde lid, bedoelde ouderdomspensioen en de daarop te verlenen toeslagen wordt op het gevonden bedrag in mindering gebracht.

  • 2 Bij ontstentenis van een partner als bedoeld in het eerste lid komt de overlijdensuitkering toe aan de wezen die ingevolge dit besluit aan het overlijden recht op wezenpensioen kunnen ontlenen.

  • 3 Bij ontstentenis van zowel een partner als bedoeld in het eerste lid, als van wezen, bedoeld in het tweede lid, geschiedt de overlijdensuitkering ten behoeve van de ouders, meerderjarige kinderen, broers of zusters, indien de overledene kostwinner was van de genoemde betrekkingen.

  • 4 Indien de overledene geen betrekkingen nalaat als bedoeld in de voorgaande leden, kan het bedrag van de overlijdensuitkering geheel of gedeeltelijk worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien de nalatenschap van de overledene voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid zijn van overeenkomstige toepassing in geval van vermissing van een gepensioneerde.

Paragraaf 3. De aanspraken op nabestaandenpensioen

Artikel 6. Het recht op voortdurend partner- of wezenpensioen

  • 1 De nabestaanden van de militair die is overleden tengevolge van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit AO/IP, de nabestaanden van een rechthebbende op invaliditeitspensioen krachtens dit besluit of krachtens de artikelen 7 of 11 van het besluit AO/IV of van een militair of gewezen militair die, ware hij niet overleden, recht op een zodanig pensioen zou hebben kunnen doen gelden, hebben te rekenen van de dag volgende op diens overlijden recht op partner- of wezenpensioen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde pensioenen worden afgeleid van een invaliditeitspensioen zoals dat, zonder toepassing van de in het tweede en derde lid van artikel 2 bedoelde kortingen en zonder de bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel 3, ingevolge dit besluit kan worden vastgesteld,

    • a. naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 100 procent indien er verband bestaat tussen het overlijden en de verwonding, ziekten of gebreken die tot het recht op invaliditeitspensioen hebben of zouden hebben geleid, of

    • b. naar de mate van invaliditeit met dienstverband die op het overlijdensmoment bestond indien het onder a bedoelde verband niet aannemelijk moet worden geacht.

  • 3 Voor de toepassing van dit artikel wordt, voor zolang niets anders vaststaat, vermissing in de uitoefening van de militaire dienst of tengevolge van bijzondere omstandigheden die zich bij de uitoefening van die dienst hebben voorgedaan, gelijkgesteld met een overlijden als bedoeld in het tweede lid, onder a, en vermissing onder andere omstandigheden gelijkgesteld met een overlijden als bedoeld in het tweede lid, onder b.

  • 4 Het recht op pensioen ingevolge dit artikel wordt tot het in artikel 7, derde lid, onder b, bedoelde moment opgeschort indien de belanghebbende uit hoofde van dezelfde dienstverhouding ingevolge dat artikel recht heeft op een hoger pensioen.

Artikel 7. Het recht op tijdelijk verhoogd partner- of wezenpensioen

  • 1 De nabestaanden van de militair die is overleden tengevolge van verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit AO/IV, de nabestaanden van een rechthebbende op verhoogd arbeidsongeschiktheidspensioen ingevolge artikel 3, vijfde lid, van dat besluit of van een militair of gewezen militair die, ware hij niet overleden, recht op een zodanig pensioen zou hebben kunnen doen gelden, hebben, indien diens overlijden in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de aard van de hem opgedragen werkzaamheden of in de bijzondere omstandigheden waaronder deze moesten worden verricht, te rekenen van de dag volgende op dat overlijden recht op tijdelijk partner- of wezenpensioen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde tijdelijke pensioenen worden afgeleid van een invaliditeitspensioen zoals dat, zonder toepassing van de in het tweede en derde lid van artikel 2 bedoelde kortingen en zonder de bijzondere invaliditeitsverhoging, bedoeld in artikel 3, naar een mate van invaliditeit met dienstverband van 90,02 procent ingevolge dit besluit kan worden vastgesteld.

  • 3 Het recht op pensioen ingevolge dit artikel vervalt:

    • a. indien de belanghebbende uit hoofde van dezelfde dienstverhouding ingevolge artikel 6 recht heeft op een hoger pensioen en

    • b. met ingang van de dag waarop de militair aan wiens overlijden het wordt ontleend de leeftijd van 65 jaar zou hebben bereikt.

Artikel 8. Onderzoek naar toepasselijkheid

  • 1 De vraag of er verband bestaat tussen het overlijden en de verwonding, ziekten of gebreken als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit AO/IV en de vraag of het overlijden in overwegende mate zijn oorzaak vindt in de ziekten of gebreken, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van dat besluit, worden beantwoord met inachtneming van de resultaten van een geneeskundig onderzoek naar het ontstaan, tot uiting komen of verergeren, de aard en de gevolgen van die verwonding, ziekten of gebreken. Onze Minister regelt de voor dat onderzoek geldende procedure.

  • 2 Indien ter zake van hetzelfde overlijden voor dezelfde nabestaande recht bestaat op meerdere militaire pensioenen, kunnen de in het eerste lid bedoelde vragen uitsluitend positief worden beantwoord voor dat pensioen dat is gekoppeld aan de periode van werkelijke dienst waarin de daar bedoelde verwonding, ziekten of gebreken zijn ontstaan.

  • 3 Indien er op het moment van overlijden een invaliditeit met dienstverband bestond van ten minste 60 procent, wordt die invaliditeit, tenzij het tegendeel kan worden aangetoond, beschouwd als oorzaak van het overlijden.

  • 4 Een nog bij leven van de militair aangevangen onderzoek naar de mate van zijn invaliditeit met dienstverband leidt niet tot een lager percentage dan het laatstelijk voor hem vastgestelde.

  • 5 Indien er naar het oordeel van de nabestaanden op het moment van overlijden sprake was van een op een te laag niveau vastgestelde mate van invaliditeit met dienstverband, richt het in het eerste lid bedoelde onderzoek zich mede op de aannemelijkheid van die stellingname. Het vierde lid is op de uitkomst van dat deel van het onderzoek van overeenkomstige toepassing.

  • 6 De nabestaanden van de militair, bij wie op het moment van overlijden geen invaliditeit met dienstverband was vastgesteld, kunnen, tenzij een eerder verzoek van de desbetreffende militair om tot een dergelijke vaststelling te komen is afgewezen, alsnog om de vaststelling daarvan verzoeken.

Artikel 9. Het bedrag van het partnerpensioen

  • 1 Het partnerpensioen en het tijdelijk partnerpensioen bedragen vijf zevende gedeelten van het invaliditeitspensioen, zoals dat ingevolge deartikelen 6, 7 en 8 kan worden vastgesteld.

  • 2 Op het partnerpensioen en het tijdelijk partnerpensioen wordt zoveel procent van de Anw-uitkering of het AOW-pensioen van de rechthebbende in mindering gebracht als de te hanteren mate van invalidteit met dienstverband beloopt.

  • 3 Het partnerpensioen en de korting, bedoeld in het eerste en tweede lid, worden bij een volgend huwelijk van de rechthebbende of een volgende aanmerking als partner in de zin van het pensioenreglement, te rekenen van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin dat huwelijk of die aanmerking heeft plaatsgevonden, blijvend nader vastgesteld. Die nadere vaststelling vindt plaats door vermenigvuldiging van het pensioenbedrag met een breuk waarvan de teller, tot een minimum van 20, bestaat uit de voor pensioen geldige diensttijd die de militair op grond van de betrekking waarin zijn invaliditeit met dienstverband is ontstaan op het moment van zijn overlijden krachtens het pensioenreglement kon aanwijzen, en de noemer gelijk is aan 40. Het tijdelijk partnerpensioen vervalt op de bedoelde dag.

  • 4 Tenzij zijn pensioen met toepassing van het vorige lid nader is vastgesteld, heeft de rechthebbende op een partnerpensioen of een tijdelijk partnerpensioen tot de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt recht op een toeslag ten bedrage van 15 procent van het ingevolge het eerste, tweede en derde lid gevonden pensioenbedrag. Deze toeslag bedraagt niet meer dan 15 procent van € 32 812,76 en behoort voor de verdere toepassing van dit besluit tot het partnerpensioen of het tijdelijk partnerpensioen.

  • 5 Het partnerpensioen en het tijdelijk partnerpensioen worden uitbetaald voor zolang en voor zover met die pensioenen de som van de krachtens het pensioenreglement aan dezelfde militaire dienstverhouding te ontlenen partner- en bijzondere partnerpensioenen, inclusief de daarop verleende toeslagen, wordt overschreden.

Artikel 10. Het bedrag van het wezenpensioen

  • 1 Het wezenpensioen en het tijdelijk wezenpensioen bedragen van het in artikel 9, eerste lid, bedoelde invaliditeitspensioen:

    • a. indien aan hetzelfde overlijden door de verzorger van de wees recht op een partnerpensioen of tijdelijk partnerpensioen, dan wel recht op een bijzonder partnerpensioen ingevolge dit besluit of het pensioenreglement wordt ontleend, een zevende gedeelte en,

    • b. in alle andere gevallen, twee zevende gedeelten.

  • 2 Het gezamenlijk bedrag van de wezenpensioenen of tijdelijke wezenpensioenen gaat een bedrag, gelijk aan vijf zevende gedeelten van het pensioen waarvan zij zijn afgeleid niet te boven.

  • 3 Indien wegens toepassing van het vorige lid de wezenpensioenen of tijdelijke wezenpensioenen een vermindering moeten ondergaan, geschiedt deze in evenredigheid naar de omvang van de onverminderde bedragen daarvan.

  • 4 Op de krachtens de voorgaande leden toe te kennen wezenpensioenen of tijdelijke wezenpensioenen wordt zoveel procent van de Anw-uitkering van de rechthebbende in mindering gebracht als de te hanteren mate van invaliditeit met dienstverband beloopt.

  • 5 De rechthebbende op een wezenpensioen of tijdelijk wezenpensioen heeft vanaf de eerste dag van de maand waarin hij de leeftijd van 15 jaar bereikt recht op een toeslag ten bedrage van 15 procent van zijn krachtens de voorgaande leden vastgesteld pensioen. Deze toeslag bedraagt niet meer dan 15 procent van € 32 812,76 en behoort voor de verdere toepassing van dit besluit tot het wezenpensioen.

  • 6 Het wezenpensioen en het tijdelijk wezenpensioen worden uitbetaald voor zolang en voor zover met die pensioenen het krachtens het pensioenreglement aan dezelfde militaire dienstverhouding te ontlenen wezenpensioen, inclusief de daarop verleende toeslagen, wordt overschreden.

Artikel 11. Garantiepensioen voor nabestaanden

Voor de nabestaanden van de dienstplichtige of reservist bedragen de in de artikelen 9 en 10 bedoelde pensioenen niet minder dat het nabestaandenpensioen dat zou kunnen worden vastgesteld indien dat met gebruikmaking van de geldende berekeningsbreuk rechtstreeks werd afgeleid van het in artikel 4 bedoelde garantiepensioen.

Artikel 11a. Volledige schadevergoeding

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De nabestaanden van de militair, die op of na 1 juli 2007 overleden is, die als gevolg van dat overlijden aanspraak hebben op een voortdurend partner- of wezenpensioen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, hebben recht op een volledige vergoeding van hun schade indien er verband bestaat tussen het overlijden van de militair en de verwonding, ziekten of gebreken die tot het recht op invaliditeitspensioen zouden hebben geleid.

  • 3 Bij de vaststelling van de omvang van de in het eerste lid bedoelde schadevergoeding wordt rekening gehouden met het totaal van de aanspraken van en uitkeringen aan de nabestaanden ingevolge het overlijden van de militair.

  • 4 Onze Minister kan nadere voorschriften geven ten aanzien van de uitvoering van dit artikel.

Terugwerkende kracht

Stb. 2014, 251, datum inwerkingtreding 05-07-2014, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-07-2007.

Het artikel is nieuw toegevoegd.

Paragraaf 4. Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 12. Indexering

  • 1 De berekeningsgrondslagen worden overeenkomstig hoofdstuk 12 van het pensioenreglement aangepast aan de algemene bezoldigingswijzigingen van het overheidspersoneel. De invaliditeitspensioenen, bijzondere invaliditeitsverhogingen en de van de invaliditeitspensioenen af te leiden nabestaandenpensioenen worden aan de hand van die aangepaste berekeningsgrondslagen nader vastgesteld.

  • 3 Indien de bedragen aan AOW-pensioen of Anw-uitkering worden gewijzigd als gevolg van een wijziging van het netto-minimumloon, zoals voorzien in artikel 9 van de AOW en de artikelen 17, 25, 29 en 31 van de Anw, worden de kortingen die van dat pensioen of die uitkering afhankelijk zijn aan de gewijzigde bedragen aangepast.

Artikel 13. Toekenning

  • 1 De pensioenen, tijdelijke pensioenen, verhogingen en toeslagen worden toegekend op aanvraag van de belanghebbende en worden op een jaarbedrag vastgesteld.

  • 2 De pensioenen, tijdelijke pensioenen, verhogingen en toeslagen gaan in op de dag waarop het recht daarop ontstaat.

  • 3 In afwijking van het tweede lid gaat een pensioen, een verhoging of een toeslag waarvoor de aanvraag niet tijdig bij Onze Minister is binnengekomen niet eerder in dan een jaar voor de dag van binnenkomst van die aanvraag.

  • 4 In afwijking van het tweede lid bepaalt Onze Minister de ingangsdatum van een nabestaandenpensioen bij vermissing.

  • 5 Bij de toepassing van dit artikel wordt uitgegaan van bedragen die overeenkomstig artikel 12 en de daaraan voorafgaande vergelijkbare regels zijn gebracht op het niveau van het moment van toekenning.

Artikel 14. Einde

  • 1 De pensioenen en pensioenverhogingen eindigen met het einde van de maand waarin de rechthebbende is overleden.

  • 2 In afwijking van het eerste lid eindigen het invaliditeitspensioen en de bijzondere invaliditeitsverhoging bij vermissing op een door Onze Minister te bepalen dag.

  • 3 Indien degene aan wiens vermissing het wordt ontleend in leven blijkt te zijn, eindigt het op grond daarvan toegekende nabestaandenpensioen met ingang van een door Onze Minister te bepalen dag. Op grond van het tweede lid vervallen pensioenen of verhogingen worden met ingang van die dag opnieuw toegekend.

  • 4 Het wezenpensioen eindigt voorts met het einde van de maand waarin:

    • a. de rechthebbende de leeftijd van 21 jaren heeft bereikt of, voorafgaand aan het bereiken van die leeftijd in het huwelijk is getreden dan wel partij is geworden bij de aanmerking van een partner dan wel als partner is geregistreerd in de zin van het pensioenreglement;

    • b. de rechthebbende wettig kind is geworden van een ander dan de partner die aan hetzelfde overlijden recht op partnerpensioen in de zin van dit besluit of bijzonder partnerpensioen in de zin van het pensioenreglement ontleent.

  • 5 Het recht op een toeslag vervalt vanaf het moment dat niet meer aan de voorwaarden voor de toekenning daarvan wordt voldaan.

Artikel 15. Betaling

De betaling van de pensioenen, tijdelijke pensioenen, verhogingen en toeslagen geschiedt in maandelijkse termijnen.

Paragraaf 5. Overgangsbepalingen

Artikel 16

  • 1 Dit besluit is niet van toepassing op de gewezen militair en diens nabestaanden voor zolang recht op een vergelijkbaar pensioen kan worden ontleend aan de Algemene militaire pensioenwet of een vroegere militaire pensioenwet, genoemd in artikel A 1, onder j, van die wet, het Nabestaandenreglement militairen of het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen.

  • 2 Vanaf de dag waarop het in het eerste lid bedoelde recht in verband met de intrekking van de desbetreffende bepalingen vervalt, wordt aan de gewezen militair of diens nabestaanden een pensioen krachtens dit besluit toegekend. Daarbij wordt:

    • 1e gebruik gemaakt van de mate van invaliditeit met dienstverband zoals die laatstelijk onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten en regelingen is of had kunnen worden vastgesteld;

    • 2e als berekeningsgrondslag aangemerkt de pensioen- of berekeningsgrondslag die onder de werking van de in het eerste lid bedoelde wetten en regelingen laatstelijk is of zou zijn gehanteerd voor de vaststelling van een invaliditeitsverhoging of invaliditeitspensioen, dan wel partner- of wezenpensioen;

    • 3e artikel 8 van dit besluit toegepast met gebruikmaking van de beslissingen die krachtens vergelijkbare voorschriften uit de in het eerste lid bedoelde wetten en regelingen zijn genomen.

Artikel 17

In afwijking van dit besluit wordt:

  • 1e invaliditeit met dienstverband vastgesteld naar de inhoud van artikel E 11 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals die voor 1 januari 1998 gold, indien de verwonding, ziekten of gebreken waaraan een recht op invaliditeitspensioen of een recht op nabestaandenpensioen kan worden ontleend voor 1 januari 1998 zijn ontstaan;

  • 2e Indien het recht op invaliditeitspensioen wordt ontleend aan een met een voor 1 januari 1986 liggend ontslag afgesloten periode van militaire dienst, de in artikel III, onderdeel B, van de Wet invoering franchisesysteem militaire pensioenen bedoelde rechten daaronder begrepen, de in artikel 2, tweede lid, bedoelde korting vastgesteld op zoveel maal 0,8 procent als de mate van invaliditeit met dienstverband beloopt, of, indien tevens recht bestaat op een aan dezelfde militaire dienstverhouding te ontlenen ouderdomspensioen ingevolge het pensioenreglement en dat in totaliteit tot een hoger percentage leidt, voor elk vol jaar van de voor de berekening van dat ouderdomspensioen in aanmerking te nemen diensttijd 2 procent en voor elke resterende maand daarvan 1/6 procent;

  • 3e op aanvraag van de rechthebbende bij de vaststelling van de onder 2e bedoelde korting dat deel van het AOW-pensioen buiten beschouwing gelaten waarop recht is verkregen door vrijwillige premiebetaling in de zin van die wet;

  • 4e op aanvraag van de rechthebbende bij de vaststelling van de onder 2e bedoelde korting eveneens dat deel van het AOW-pensioen buiten beschouwing gelaten dat in mindering wordt gebracht of geacht kan worden in mindering te worden gebracht op een ander pensioen, niet zijnde het onder 2e bedoelde ouderdomspensioen;

  • 5e indien het recht op een bijzondere invaliditeitsverhoging wordt ontleend aan een met een voor 1 januari 1998 liggend ontslag afgesloten periode van militaire dienst, dat recht uitsluitend getoets aan de inhoud van de artikelen E 8, E 9, F 8 en F 9 van de Algemene militaire pensioenwet of de daarmee vergelijkbare artikelen in een vroegere militaire pensioenwet, bedoeld in artikel A 1, onder j, van die wet, zoals die artikelen laatstelijk voor intrekking hebben geluid;

  • 6e indien het recht op partner- of wezenpensioen wordt ontleend aan invaliditeit die is ontstaan in een voor 1 januari 1986 met ontslag beëindigd dienstverband, of aan een overlijden in actieve dienst voor die datum, de in artikel 9, tweede lid, en 10, vierde lid, omschreven kortingen vastgesteld zoals hiervoor onder 2e, 3e en 4e bedoeld, met dien verstande dat daar waar het recht op pensioen wordt ontleend aan een overlijden tussen 31 december 1965 en 1 januari 1996 het aan invaliditeit met dienstverband te relateren kortingspercentage, voor de onder 2e bedoelde afweging, tot een maximum van 80 wordt vastgesteld op tien zevende gedeelten daarvan;

  • 7e het recht op tijdelijk nabestaandenpensioen uitsluitend verleend indien de militair na 31 december 1997 is overleden;

  • 8e de toepassing van de artikelen 4 en 11 uitsluitend gereserveerd voor situaties waarin de invaliditeit met dienstverband waaraan het recht op pensioen kan worden ontleend na 31 december 1997 is ontstaan, tenzij op die datum recht bestond op een pensioen als bedoeld in artikel E 3, eerste lid, onder c, van de Algemene militaire pensioenwet, zoals dat artikel op dat moment luidde, dan wel een naar diensttijd berekend pensioen ter zake van ziekten of gebreken krachtens een vroegere militaire pensioenwet in de zin van artikel A 1, onder j, van die wet;

  • 9e indien de artikelen 4 en 11 worden toegepast op grond van de onder 8e bedoelde uitzondering, gerekend met de diensttijd die voor de vaststelling van het daar bedoelde recht in aanmerking werd genomen;

  • 10e indien de belanghebbende op de dag waarop hij de leeftijd van 65 jaar bereikt uitsluitend recht heeft op het pensioen, bedoeld in artikel 19, onder 5e, van het Besluit AO/IV, dat pensioen tot hetzelfde bedrag toegekend, waarbij het voor de korting, bedoeld in artikel 2, tweede lid, alsmede de toepassing van het onder 2e, 3e en 4e gestelde, geacht wordt te zijn berekend naar 4 voor 1 januari 1986 liggende dienstjaren en het in verband met de toepassing van artikel 12 geacht wordt te zijn berekend naar de in artikel 2, vierde lid, bedoelde minimumpensioengrondslag;

  • 11e bij overlijden van een onder 10e bedoelde pensioengerechtigde zijn pensioen beschouwd als het invaliditeitspensioen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, en artikel 10, eerste lid, waarbij voor de vaststelling van de korting, bedoeld in artikel 9, tweede lid, en artikel 10, vierde lid, wordt gehandeld overeenkomstig het onder 2e, 3e en 4e gestelde.

Artikel 18

  • 1 Op de op de dag voor de inwerkingtreding van dit besluit ten laste van Onze Minister komende wettelijke nabestaandenpensioenen die niet direct zijn afgeleid van een pensioen- of berekeningsgrondslag, van een naar invaliditeit met dienstverband of naar diensttijd berekend pensioen, dan wel van een pensioen, als bedoeld in artikel 17, onder 10e, blijven voor de verdere looptijd daarvan de bepalingen van toepassing die dat pensioen op die datum beheersten.

  • 2 Een bijzonder partnerpensioen dat op grond van artikel 22, vierde lid, van het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen ten laste van Onze Minister komt, wordt, zodra dat artikel is ingetrokken, voor de toepassing van dit besluit gelijkgesteld met een bijzonder partnerpensioen in de zin van het pensioenreglement. Het betreffende pensioen wordt voor de verdere looptijd daarvan geacht te zijn toegekend op grond van dit besluit. De inhoud van artikel H 3 van de Algemene militaire pensioenwet, zoals dat op 31 december 1995 luidde, blijft op dat bijzondere nabestaandenpensioen van toepassing. De in artikel 9, tweede lid, bedoelde korting wordt vervangen door de krachtens dat vierde lid vast te stellen korting.

  • 3 Een weduwenpensioen, toegekend krachtens een vroegere militaire pensioenwet, zoals genoemd in artikel A 1, onder j, van de Algemene militaire pensioenwet, zoals die wet voor intrekking luidde, waarvan het recht op uitbetaling is vervallen in verband met een volgend huwelijk en dat bij toepassing van de voormalige artikelen Y 14a van de Algemene militaire pensioenwet of 22, zesde lid van het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen ten laste van Onze Minister zou zijn gekomen en bij de vaststelling waarvan invaliditeit met dienstverband een rol speelt, kan op aanvraag van de weduwe opnieuw worden toegekend naar de bepalingen van dit besluit. Artikel 8, vierde lid, is op dat pensioen van toepassing.

Artikel 19

In afwijking van artikel 2, eerste lid, wordt het invaliditeitspensioen dat wordt ontleend aan een periode van werkelijke dienst die voor 1 januari 1966 met een ontslag is beëindigd berekend naar de mate van invaliditeit met dienstverband die voor de betrokkene laatstelijk is vastgesteld. Op aanvraag van de belanghebbende vindt herkeuring plaats naar de in het Besluit AO/IV daaromtrent gegeven regels. De uitslag van die herkeuring leidt niet tot een lager invaliditeitspercentage dan het percentage waarnaar het pensioen op het moment van indienen van het verzoek wordt berekend. De invaliditeitspercentages worden daarbij naar boven afgerond op veelvouden van 10. Het invaliditeitspensioen en de bijzondere invaliditeitsverhoging worden met ingang van de dag waarop de aanvraag om herkeuring is ontvangen zo nodig aangepast aan de nieuwe situatie.

Artikel 20

Indien een lopend invaliditeits- of nabestaandenpensioen krachtens een vroegere regeling is omgezet naar een vergelijkbaar pensioen ingevolge dit besluit, en dat pensioen, verhoogd met het pensioen waarop in verband met dezelfde dienstverhouding ingevolge het pensioenreglement recht bestaat, een lager bruto totaalbedrag oplevert dan dat waarop voor die omzetting recht bestond, heeft de belanghebbende recht op een toeslag ten bedrage van het verschil. De betreffende toeslag behoort voor de toepassing van de artikelen 5 en 12 tot het pensioen.

Paragraaf 6. Andere voorzieningen in verband met de invaliditeit met dienstverband

Artikel 21. Voorzieningen en verstrekkingen

In aanvulling op de bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten gestelde regels, kan Onze Minister ten behoeve van de krachtens dit besluit gepensioneerde militair, die lijdt aan een ziekte of gebrek waarvoor in de zin van artikel 2, derde lid, van het Besluit AO/IV, verband met de uitoefening van de militaire dienst is aangenomen, nadere en zonodig afwijkende regels stellen op grond waarvan genoemde gepensioneerde militairen in aanmerking kunnen worden gebracht voor, naar het oordeel van Onze Minister, noodzakelijke voorzieningen ter verbetering van de levensomstandigheden en geneeskundige verstrekkingen. De door Onze Minister krachtens dit artikel te stellen regels mogen niet afwijken ten nadele van de belanghebbenden.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 22. Bijzondere gevallen

Onze Minister is bevoegd om in bijzondere gevallen, waarin de toepassing van dit besluit tot een naar zijn oordeel onredelijke uitkomst leidt, ten gunste van de belanghebbende een beslissing te nemen die met de strekking van dit besluit overeenkomt.

Artikel 23. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 24. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijzondere militaire pensioenen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting en de bijlage in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 6 februari 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage bij het Besluit bijzondere militaire pensioenen. Transponeringstabel vernieuwingsproces militaire pensioenen

oud recht

nieuw recht

voor de oude pensioenwetten

     

art. 2, eerste lid, Pensioenwet voor de landmacht 1922

 
     

diensttijdpensioenen:

 
     

onder 1° (langdurige dienst, direct ingaand)

pensioenreglement

onder 4° (50 jr. niet meer ten volle geschikt; ontslag

pensioenreglement

op verzoek; ontslag in belang dienst en de artt. Y 10, Y 11 en Y 12 AMPW; uitgestelde pensioenen)

 

onder 5° (ontslag op verzoek met overgang naar reservepersoneel, direct ingaand)

pensioenreglement

onder 6° (onbekwaam of ongeschikt om in verkregen rang te dienen, direct ingaand)

pensioenreglement

     

invaliditeitspensioenen:

   
     

onder 2° (invaliditeit met dienstverband)

beroeps <65jr

diensttijdpensioen

besl. AO/IV (art. 4)

 

invaliditeitspensioen

besl. AO/IV (artt. 7, 8)

beroeps >65jr

diensttijdpensioen

pensioenreglement

 

invaliditeitspensioen

besl. IP-65+ (artt. 2, 3)

dpl./res.< 65jr

diensttijdpensioen

besl. AO/IV (art. 19, onder 6e)

 

invaliditeitspensioen

besl. AO/IV (art. 11)

dpl./res. >65jr

diensttijdpensioen

besl. IP-65+ (art. 4)

 

invaliditeitspensioen

besl. IP-65+ (artt. 2, 3)

     

onder 3° (invaliditeit zonder dienstverband)

 

beroeps <65jr

diensttijdpensioen

besl. AO/IV (art. 4)

 

diensttijdpensioen + ao-aanvulling via art. Y 22 AMPW

besl. AO/IV (artt. 3, 4) en WAO

beroeps >65jr

diensttijdpensioen

pensioenreglement

dpl./res. <65jr

diensttijdpensioen

besl. AO/IV (art. 19, onder 6e)

>65jr

diensttijdpensioen

besl. IP-65+ (art. 4)

     

art. 2 van de Pensioenwet voor het reservepersoneel der landmacht 1923

 
     

onder 1° of via Y 13 AMPW (5 jaar en ander pensioen of 28 jaar etc.)

pensioenreglement

onder 2° (invaliditeit met dienstverband)

<65jr

diensttijdpensioen

besl. AO/IV (art. 19, onder 6e)

 

invaliditeitspensioen

besl. AO/IV (art. 11)

>65jr

diensttijdpensioen

besl. IP-65+ (art. 4)

 

invaliditeitspensioen

besl. IP-65+ (artt. 2, 3)

     

voor de Algemene militaire pensioenwet

 
     

art. E 1, onder a, E 2, onder a of b, diensttijdpensioenen beroepspersoneel

pensioenreglement

     

art. E 1, onder b of c, art. E 2, onder c, gebrekenpensioenen beroepspersoneel

 

<65jr

diensttijdpensioen (E 1, E 2)

besl. AO/IV (art. 4)

 

ao-aanvulling (E 6, E 6a)

besl. AO/IV (art.3) en WAO

 

invaliditeitsverhogingen (E 7, E 8, E 9)

besl. AO/IV (artt. 7, 8)

 

herplaatsingstoelagen (E 6b)

besl. AO/IV (art. 9)

>65jr

diensttijdpensioen (E 1, E 2)

pensioenreglement

 

invaliditeitsverhogingen (E 7, E 8, E 9)

besl. IP-65+ (artt. 2, 3)

     

art. E 3, pensioenen reservepersoneel

 
     

diensttijdpensioenen (naast ander pensioen of 28 jaar etc. E 3, 1e lid, a of b)

pensioenreglement

   

invaliditeitspensioenen

 

<65jr

vast bedrag (E 3, 2e lid)

besl. AO/IV (art. 19, onder 5e)

 

diensttijdafrekening (E 3, 1e lid, onder c)

besl. AO/IV (art. 19, onder 6e)

 

ao-aanvulling

besl. AO/IV (art. 10)

 

invaliditeitspensioenen of -verhogingen (E 7, E 8, E 9)

besl. AO/IV (art. 11)

>65jr

vast bedrag (E 3, 2e lid)

besl. Ip-65+ (art. 17, onder 10e)

 

diensttijdafrekening (E 3, 1e lid, onder c en 5e lid)

besl. IP-65+ (art. 4)

 

invaliditeitspensioenen of -verhogingen (E 7, E 8, E 9)

besl. IP-65+ (artt. 2, 3)

art. E 4, pensioenen dienstplichtig personeel

 

<65jr

vast bedrag (E 4, 1e lid)

besl. AO/IV (art. 19, onder 5e)

 

ao-aanvulling (E 4, 2e lid)

besl. AO/IV (art. 10)

 

invaliditeitspensioenen of -verhogingen (E 7, E 8, E 9)

besl. AO/IV (art. 11)

>65jr

vast bedrag (E 4)

besl. IP-65+ (art. 17, onder 10e)

 

diensttijdafrekening (E 4, 3e lid)

besl. IP-65+ (art. 4)

 

invaliditeitspensioenen of -verhogingen (E 7, E 8, E 9)

besl. IP-65+ (artt. 2, 3)

     

voor de nabestaandenpensioenen

 
     

vanuit het Nabestaandenreglement militairen:

 
     

afgeleid van alleen een diensttijdpensioen voor beroepspersoneel (art. 8, 1e lid, onder 1e)

pensioenreglement

(mede) afgeleid van een invaliditeitspensioen voor beroepspersoneel (art. 8, 1e lid, onder 2e of 3e; overlijden zonder dienstverband)

voor het diensttijdgedeelte pensioenreglement; voor de aanvulling besl. IP-65+ (art. 6, 2e lid, onder b)

     

vanuit het Besluit bijzondere voorzieningen militair nabestaandenpensioen:

 
     

afgeleid van alleen een diensttijdpensioen (art. 6, 2e lid)

pensioenreglement

     

bij overlijden a.g.v. invaliditeit met dienstverband (art. 6, 1e lid, onder a)

 

beroepspersoneel:

 

diensttijdgedeelte

pensioenreglement

aanvullende top

besl. IP-65+ (art. 6, 2e lid, onder a)

dienstplichtig en reservepersoneel:

 

diensttijdgarantie

besl. IP-65+ (art. 11)

pensioen

besl. IP-65+ (art. 6, 2e lid, onder a)

     

bij overlijden a.g.v. ao met dienstverband (art. 6, 1e lid, onder b):

 

beroepspersoneel:

 

diensttijdgedeelte

pensioenreglement

tijdelijke top

besl. IP-65+ (art. 7, 2e lid)

dienstplichtig en reservepersoneel:

 

diensttijdgarantie

besl. IP-65+ (art. 11)

tijdelijk pensioen

besl. IP-65+ (art. 7, 2e lid)

     

bij invaliditeit met dienstverband en overlijden op andere gronden (art. 6, 1e lid, onder c):

 

beroepspersoneel:

 

diensttijdgedeelte

pensioenreglement

aanvullende top

besl. IP-65+ (art. 6, 2e lid, onder b)

dienstplichtig en reservepersoneel:

 

diensttijdgarantie

besl. IP-65+ (art. 11)

pensioen

besl. IP-65+ (art. 6, 2e lid, onder b)

     

bij overlijden terwijl er alleen van het vaste bedrag aan invaliditeitspensioen sprake is (art. 6, 1e lid, onder d)

besl. IP-65+ (art. 17, onder 11e)

N.B.

– de artt. 2 van de Pensioenwet voor de landmacht 1922 en de Pensioenwet voor het reserve-personeel der landmacht 1923 geven ook voor de andere wetten een inzicht in de pensioensoorten die voor de Algemene militaire pensioenwet (AMPW) bestonden

– in het pensioenreglement wordt in verband met de toetreding van het militair personeel een hoofdstuk 18c opgenomen, inhoudende het overgangsrecht in verband met die toetreding; art. 18c.3 regelt meer in het bijzonder de omzetting van het oude naar het nieuwe recht

– besl. AO/IV: het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen

– besl. IP-65+: het Besluit bijzondere militaire pensioen