Vreemdelingencirculaire 2000 (A)

Geraadpleegd op 19-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2006 en zichtdatum 01-08-2007.
Geldend van 29-03-2006 t/m 15-07-2006

Vreemdelingencirculaire 2000 (A)

A1. Algemeen

1. Inleiding

De Vreemdelingencirculaire 2000 is vastgesteld bij beschikking van de Staatssecretaris van Justitie en vervangt de Vreemdelingencirculaire 1994. De invoering van de Vreemdelingenwet 2000, het daarbij behorende Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 op 1 april 2001 hebben geleid tot het opstellen van de Vreemdelingencirculaire 2000.

Gelet op het ingrijpende karakter van de wijziging in wet- en regelgeving – onder meer het overbrengen van een deel van de beleidsregels van de Vreemdelingencirculaire naar het Vreemdelingenbesluit – is gekozen voor het uitbrengen van een geheel nieuwe Vreemdelingencirculaire, waarbij ook de aanwijzingen aan de ambtenaren belast met grensbewaking zijn opgenomen. De Grensbewakingscirculaire 1995 is hiermee komen te vervallen.

De Vreemdelingencirculaire vormt nu het geheel van algemene aanwijzingen aan alle ambtenaren belast met de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving. Het betreft hier met name de toepassing van:

De Vreemdelingencirculaire geeft tevens een toelichting op de wettelijke bepalingen. Bovendien zijn in de Vreemdelingencirculaire beleidsnormen opgenomen, die bij de toepassing van deze bepalingen gelden.

2. Indeling

De Vreemdelingencirculaire 2000 bestaat uit drie delen. De drie delen moeten zoveel mogelijk zelfstandig gebruikt kunnen worden. Daarom is de volgorde van de Vreemdelingenwet, het Vreemdelingenbesluit en het Voorschrift Vreemdelingen – die overigens zo veel mogelijk is gevolgd – niet overal gehandhaafd.

Deel A bevat de algemene aanwijzingen in verband met de grensbewaking, de toegang, het toezicht, het vertrek en de uitzetting, de vrijheidsbeneming, de voorlichting, het klachtrecht en de registratie. Bovendien zijn de modellen van formulieren, documenten en folders opgenomen die door de korpschef en de ambtenaren, belast met grensbewaking, worden gebruikt.

Deel B bevat de algemeen geldende en bijzondere bepalingen voor vreemdelingen, die een verblijfsvergunning regulier hebben of willen verkrijgen.

Deel C bevat de algemeen geldende en bijzondere bepalingen voor vreemdelingen, die een verblijfsvergunning asiel hebben of willen verkrijgen.

3. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving (KB van 22 juli 2002, nr. 02.003340). Daar waar in deze circulaire wordt verwezen naar de verantwoordelijke bewindspersoon zal deze worden aangeduid als “De Minister”.

Daarmee wordt dan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bedoeld.

Binnen het ministerie van Justitie is de uitvoering van de vreemdelingenwetgeving (en de naturalisatiewetgeving) opgedragen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

4. De verhouding tussen de Minister, de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee

De Minister draagt de (politieke) verantwoordelijkheid voor het vreemdelingenbeleid. Uit een oogpunt van doelmatigheid zijn bij en krachtens de Vreemdelingenwet bevoegdheden toegekend en taken opgedragen aan bepaalde organen.

Ingevolge de Vreemdelingenwet zijn aan de korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee bevoegdheden toegekend en taken opgedragen op het gebied van:

  • grensbewaking (zie A2);

  • toegang (zie A2);

  • toezicht (zie A3);

  • vertrek en uitzetting (zie A4);

  • vrijheidsbeneming (zie A5).

De korpschef en de bevelhebber oefenen hun bevoegdheden en taken niet uit naar eigen beleidsinzicht, maar met inachtneming van de algemene en bijzondere aanwijzingen van de Minister. Dit is vastgelegd in hoofdstuk 4 van de Vreemdelingenwet en in hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit.

A2. Grensbewaking, toegang, visa en verblijf in de vrije termijn

1. Basisbegrippen en -bepalingen

1.1. Toegang/Schengen

Door middel van grensbewaking wordt gecontroleerd of personen voldoen aan de voorwaarden voor toegang. Controle in het kader van grensbewaking vindt niet alleen plaats voor Nederland, maar – sinds 26 maart 1995 – voor het gehele Schengen-gebied. Toegang tot Nederland houdt in beginsel ook toegang tot de overige landen in het Schengen-gebied in. De Schengen-landen zijn: België, Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Noorwegen, Zweden, Finland, IJsland en Denemarken. Toegang impliceert overigens nimmer iets over rechtmatig verblijf.

De met de grensbewaking belaste ambtenaren staan genoemd in artikel 46 Vreemdelingenwet.

Met het Verdrag van Amsterdam is Schengen geïncorporeerd in de EU. De EU/EER-staten die voorheen geen Schengen-staat waren zijn ook door deze incorporatie géén Schengen-staat geworden. Voor de uitvoering van de grensbewaking in Nederland heeft de incorporatie dan ook geen gevolgen.

Voor de uitvoering van de grensbewaking is Schengen een geografisch begrip: er is wel een Schengen-gebied dat kan worden in- of uitgereisd, maar er zijn geen Schengen-onderdanen. Onderdanen van een EU/EER-land dat tevens Schengen-land is worden bij inreis in het Schengen-gebied dan ook niet anders behandeld dan onderdanen van een EU/EER-land dat geen Schengen-land is.

In het kader van grensbewaking wordt gesproken over Nederlanders en vreemdelingen. EU/EER-onderdanen zijn eveneens vreemdelingen. Op het moment dat het maken van een onderscheid tussen EU/EER-onderdanen en andere vreemdelingen aan de orde is, wordt hiervan in deze circulaire melding gemaakt.

1.2. Buiten- en binnengrenzen

Er zijn twee soorten grenzen te onderscheiden: buitengrenzen en binnengrenzen.

Buitengrenzen

Buitengrenzen zijn de grenzen waarlangs personen Nederland c.q. het Schengen-gebied kunnen inreizen. Alleen aan deze buitengrenzen vindt grensbewaking plaats.

Extra-Schengen-verkeer is verkeer dat komend van buiten het Schengen-gebied via een buitengrens het Schengen-gebied inreist. Hiertoe behoort alle zeevaart, en bijvoorbeeld een vlucht vanuit het Verenigd Koninkrijk of de Verenigde Staten naar een Nederlandse luchthaven.

Binnengrenzen

Binnengrenzen zijn de grenzen tussen de Schengen-staten onderling. Aan/achter de binnengrenzen vindt (in Nederland) Mobiel Toezicht Vreemdelingen plaats. Dit is controle in het kader van het binnenlands toezicht op vreemdelingen, en is geen grensbewaking. Het Mobiel Toezicht Vreemdelingen wordt besproken in A3/2.2.3.

Personen/verkeer dat via de binnengrenzen Nederland inreist is ‘intra-Schengen-verkeer’ (verkeer van Schengen-staat naar Schengen-staat). Hiertoe behoort dus ook een vlucht vanaf een luchthaven in een andere Schengen-staat naar een luchthaven in Nederland, of de binnenvaart vanuit Duitsland, of de regelmatige veerverbindingen die uitsluitend tussen havens gelegen op het grondgebied van een Schengen-staat plaatsvinden, zonder dat daarbij havens buiten dit gebied worden aangedaan.

1.3. Grensdoorlaatposten

Artikel 4.2. Vreemdelingenbesluit:

1 In het belang van de grensbewaking worden aan de buitengrenzen grensdoorlaatposten ingesteld.

2 Bij ministeriële regeling worden de plaatsen aangewezen waar grensdoorlaatposten, al dan niet tijdelijk, zijn gevestigd.

3 De grensdoorlaatposten worden bediend door ambtenaren van de Koninklijke marechaussee. De in de politieregio Rotterdam-Rijnmond gelegen grensdoorlaatposten worden eveneens bediend door de ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond.

4 Bij ministeriële regeling worden de tijden vastgesteld gedurende welke de grensdoorlaatposten zijn opengesteld.

Aan de buitengrenzen bevinden zich grensdoorlaatposten. In beginsel is iedereen verplicht via deze grensdoorlaatposten te reizen, dus is alleen via grensdoorlaatposten gereguleerde buitengrensoverschrijding mogelijk.

In Nederland fungeren alleen zee- en luchthavens als grensdoorlaatpost. Alleen (personen reizende via) lucht- en zeeverkeer worden dan ook in het kader van grensbewaking gecontroleerd. Reizigers en verkeer komend via de landgrenzen vallen daar in beginsel niet onder. De zee- en luchthavens die zijn aangewezen als grensdoorlaatpost zijn genoemd in bijlage 4, behorend bij de artikelen 2.4 en 4.1 Voorschrift Vreemdelingen.

De controle of weigering van toegang kan op verschillende momenten plaatsvinden, en in ieder geval zolang een vreemdeling zich op of nabij een grensdoorlaatpost bevindt of zolang een relatie met in- of uitreis te leggen is. Een haven(terrein) of luchthaven(terrein) wordt hierbij in zijn geheel beschouwd als grensdoorlaatpost. Concreet houdt dit bijvoorbeeld in dat een persoon zowel aan een vaste controlebalie als aan een zogeheten ‘gate’, op een schip of aan de kade kan worden gecontroleerd.

Op luchthavens vindt de daadwerkelijke toegangscontrole (inreiscontrole) plaats aan de vaste controlebalie. Bij een gate-controle wordt in het algemeen alleen gecontroleerd of de vreemdeling in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument (eventueel voorzien van een benodigd - geldig - visum). Op ieder moment van controle kan de vreemdeling de toegang worden geweigerd.

1.3.1. Verdeling uitoefening grensbewakingstaken

Alle ambtenaren belast met het toezicht op de naleving en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking zijn, zonder territoriale beperkingen, bevoegd deze taak binnen Nederland uit te oefenen.

Met het oog op een efficiënte uitoefening van deze taken richten de onderscheiden diensten zich evenwel primair op verschillende gebieden die geografisch als volgt zijn verdeeld.

Dienst Zeehavenpolitie

Alle ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam – Rijnmond zijn bevoegd toezicht op de naleving uit te oefenen en de uitvoering van de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking. Binnen deze politieregio zijn deze taken in de eerste plaats toebedeeld aan de Dienst Zeehavenpolitie.

De ambtenaren van de Dienst Zeehavenpolitie zijn belast met de bediening van de grensdoorlaatpost Rotterdam - Havens, met daaronder begrepen de territoriale wateren voor zover zij worden gebruikt als ankerplaats voor Rotterdam – Havens. Naast de bediening van deze grensdoorlaatpost zijn zij tevens belast met het uitoefenen van de grensbewakingstaken in de politieregio Rotterdam – Rijnmond.

Onder de politieregio Rotterdam - Rijnmond wordt in dit kader begrepen het gebied tussen de provinciegrens met Zeeland bij de gemeente Ouddorp tot de gemeentegrens bij ’s Gravenzande.

Koninklijke Marechaussee

De ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee zijn belast met de bediening van alle overige grensdoorlaatposten in Nederland en met het uitoefenen van grensbewakingstaken in de rest van Nederland.

In de politieregio Rotterdam - Rijnmond zijn zij tevens belast met de bediening van de grensdoorlaatpost Hoek van Holland / Europoort.

Bovenstaande verdeling laat onverlet dat de uitvoerende diensten elkaar, indien nodig, kunnen bijstaan in de uitoefening van de grensbewakingstaken.

1.3.2. Bijzonderheden met betrekking tot grensdoorlaatposten en grenzen

Kanaalzone Gent-Terneuzen

Voor de personencontrole ten aanzien van opvarenden van zeeschepen die de kanaalzone Gent-Terneuzen bevaren is destijds in Benelux-verband overeengekomen dat het havengebied Gent-Terneuzen, met inbegrip van het kanaal, wordt beschouwd als buitengrens van het Benelux-gebied. In de huidige situatie betekent dit derhalve dat de betreffende grensdoorlaatpost als buitengrens van het Schengen-gebied dient te worden beschouwd.

De betrokken districtscommandant van de Koninklijke Marechaussee en de Scheepvaartpolitie (SPN)/Police de la Navigation van de Rijkswacht te Gent hebben voor een goede uitvoering van de personencontrole op de opvarenden van zeeschepen afspraken gemaakt.

Tijdelijke grensdoorlaatposten

Tijdelijke grensdoorlaatposten worden ingesteld met het oog op bijzondere omstandigheden en zijn gedurende de tijd dat zij zijn opengesteld te beschouwen als gewone grensdoorlaatposten (artikel 4.2 Vreemdelingenbesluit).

In de regel worden tijdelijke grensdoorlaatposten bediend door ambtenaren der Koninklijke Marechaussee.

Bijzonderheden met betrekking tot controles aan de binnengrenzen

Artikel 4.3. Vreemdelingenbesluit:

1 In afwijking van artikel 4.2, eerste lid, kan ook aan andere grenzen dan de buitengrenzen personencontrole worden uitgeoefend overeenkomstig artikel 2, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsoveenkomst indien de openbare orde of de nationale veiligheid daartoe noopt.

2 Indien Onze Minister toepassing geeft aan het eerste lid, blijft artikel 1.3 buiten toepassing en wordt voor toepassing van deze afdeling onder buitengrens mede andere grenzen verstaan.

Wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid hiertoe aanleiding geven kan een Schengenstaat, op grond van artikel 2, lid 2, SUO en na raadpleging van de overige Schengenstaten, gedurende een beperkte periode aan de binnengrenzen van het Schengengebied aan de situatie aangepaste nationale grenscontroles uitoefenen. Indien onmiddellijk dient te worden opgetreden, dan worden de nodige maatregelen getroffen en dienen vervolgens zo spoedig mogelijk de overige Schengenlanden van deze maatregelen op de hoogte te worden gesteld. N.B. Dit heeft geen relatie met instellen van tijdelijke grensdoorlaatposten zoals hierboven beschreven.

1.4. Begrippen in het kader van de (zee)scheepvaart

In het kader van de (zee)scheepvaart zijn de volgende begrippen van belang:

  • passagiers zijn alle aan boord van een schip verblijvende personen die geen deel uitmaken van de bemanning;

  • bemanning omvat de personen die zijn aangemonsterd om aan boord rechtstreeks met de vaart verband houdende werkzaamheden te verrichten, en als zodanig op de bemanningslijst staan vermeld en als zodanig op de monsterrol voorkomen;

  • een scheepsagent is een natuurlijke- of rechtspersoon die ter plaatse de reder in al zijn functies als reder vertegenwoordigt.

  • een verstekeling is een persoon die zich ophoudt op een schip of in de lading van een schip, zonder de toestemming van de vervoerder of de kapitein van het schip en wiens aanwezigheid op het schip wordt ontdekt na vertrek uit een haven of wiens aanwezigheid in de lading wordt ontdekt in de haven van aankomst.

N.B. Supernumeraries (‘boventalligen’) zijn zogenaamde ‘werkende passagiers’, die de faciliteiten van bemanningsleden genieten; zij mogen dan ook passagieren. Deze personen dienen vermeld te staan op de bemanningslijst.

1.5. Toegangsweigering

In artikel 3, eerste lid, Vreemdelingenwet worden de redenen genoemd op grond waarvan aan een vreemdeling de toegang wordt geweigerd. Op grond van artikel 3, tweede lid, Vreemdelingenwet worden in hoofdstuk 2 van het Vreemdelingenbesluit hierover nadere regels gesteld. Toegang wordt geweigerd indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument (eventueel voorzien van een benodigd – geldig – visum), indien hij een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid, wanneer hij niet beschikt over voldoende middelen van bestaan of indien er sprake is van de weigeringsgrond van artikel 2.9 Vreemdelingenbesluit. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.

Mvv-vereiste/verblijfsvergunning regulier

Het is niet mogelijk om een aanvraag om een machtiging tot voorlopig verblijf dan wel een verblijfsvergunning regulier aan een grensdoorlaatpost of door tussenkomst van een ambtenaar belast met de grensbewaking in te dienen. Dit, om tegen te gaan dat het mvv-vereiste en de bijbehorende aanvraagprocedure vanuit het buitenland worden omzeild.

Het bovenstaande doet niet af aan de mogelijkheid om aangifte te doen inzake mensenhandel. Een dergelijke aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier. De procedure als beschreven in B9 (met uitzondering van de bedenktijd van maximaal drie maanden) is van toepassing.

Verblijfsvergunning asiel

Indien een vreemdeling bij een ambtenaar belast met de grensbewaking aangeeft een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel te willen indienen dient gehandeld te worden overeenkomstig het gestelde in C3/11.3.

2. Wie worden gecontroleerd en wat zijn hun verplichtingen?

2.1. Wie worden gecontroleerd?

In beginsel wordt iedereen die reist via een grensdoorlaatpost gecontroleerd. Hierbij wordt onderscheid gemaakt naar soorten reizigers en vervoerders. Om de controle in goede banen te leiden zijn hieromtrent in artikel 46 Vreemdelingenwet en de verschillende artikelen in het Vreemdelingenbesluit regels gesteld. Verplichtingen voor vervoerders zijn tevens bij artikel 4 Vreemdelingenwet geregeld.

2.1.1. Zeevaart

De controle wordt in beginsel uitgeoefend in de haven van aankomst en van vertrek, aan boord van het vaartuig of in een in de onmiddellijke nabijheid van de desbetreffende haven daartoe ingerichte ruimte. Krachtens daartoe strekkende overeenkomsten kan de controle ook gedurende de vaart, dan wel bij aankomst of vertrek van het vaartuig op het grondgebied van een derde land worden uitgeoefend.

Bijzondere regels in verband met de toegang en grenscontrole van zeelieden en passagiers van zeeschepen worden respectievelijk behandeld in 6.10 en 6.13.

N.B. Bij uitreis worden de opvarenden van een schip, dat als bestemming een (andere) haven in Nederland, België, Duitsland, Frankrijk of Portugal heeft, onderworpen aan een personencontrole. Van deze controle wordt, in het kader van de zogeheten communicatie tussen zeehavens, middels de daarvoor bestaande formulieren bericht gedaan aan de grensbewakingsautoriteiten van de haven van bestemming.

Regelmatige veerverbindingen

Onder intra-Schengen-veerverbindingen worden verstaan de verbindingen van en naar een andere haven op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen waarbij geen havens buiten dit gebied worden aangedaan en waarbij personen en vervoermiddelen worden vervoerd volgens een vastgestelde dienstregeling. Passagiers die gebruik maken van deze veerverbindingen zijn in beginsel niet aan controle onderhevig.

De passagiers en bemanning van de veerverbindingen van en naar niet-Schengen-landen worden aan de normale controles onderworpen, aan de hand van door de gezagvoerder, of in diens plaats de scheepsagent die de belangen van de reder waarneemt, op te stellen passagiers- en bemanningslijsten.

Bij het controleren van ferry-passagiers kunnen personen in motorvoertuigen in de regel gedurende de controle in het motorvoertuig blijven. De controle wordt in beginsel direct aan het motorvoertuig verricht.

Grondige controle (zie 3.2) dient, voor zover de plaatselijke omstandigheden dat toelaten, buiten de rijstrook op speciaal daartoe voorziene controleplaatsen plaats te vinden.

De verplichting voor de bestuurder om mee te werken is geregeld in artikel 4.8 Vreemdelingenbesluit en de artikelen 5:19 en 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht.

Cruiseschepen

Indien een cruiseschip – komende vanuit een niet-Schengen-land en uiteindelijk vertrekkend naar een niet-Schengen-land – meerdere havens op het grondgebied van de Schengen-landen na elkaar aandoet zonder dat een haven daarbuiten wordt aangedaan, wordt de controle in beginsel slechts in de eerste en de laatste haven op het grondgebied van de Schengen-landen uitgevoerd.

Pleziervaartuigen

De controle van opvarenden van pleziervaartuigen uit een derde land vindt in de regel, zowel bij aankomst als bij vertrek, plaats in een haven die als grensdoorlaatpost is aangewezen. Bij de controle dient een lijst van opvarenden te worden overhandigd. Eén exemplaar van dit document wordt overhandigd aan de ambtenaren belast met de grensbewaking in de eerste haven van binnenkomst, een tweede exemplaar aan de autoriteiten in de laatste haven van vertrek, terwijl een derde exemplaar bewaard moet blijven bij de scheepspapieren zolang het schip in de territoriale wateren van een van de Schengen-landen blijft.

Indien een pleziervaartuig door overmacht gedwongen is in een andere haven aan te meren, moet contact worden opgenomen met de grensbewakingsautoriteiten van de dichtstbijzijnde grensdoorlaatpost.

(Kust)visvangst

De bemanning aan boord van vaartuigen t.b.v. de (kust)visvangst, die dagelijks terugkeert naar de haven waar het vaartuig is ingeschreven zonder een haven aan te doen op het grondgebied van een derde land, is in de regel niet aan controle onderworpen.

Steekproefsgewijs kunnen controles worden verricht om illegale immigratie tegen te gaan. Dit geldt ook voor de recreatieve visserij, waarbij door amateurvissers een dagpassage wordt gemaakt.

Indien zich aan boord van vaartuigen die (kust)visvangst bedrijven bemanningsleden bevinden die niet staan ingeschreven in een haven op het grondgebied van een der Schengen-landen, wordt op hen in ieder geval een minimumcontrole (zie 3.1) uitgevoerd.

De gezagvoerder of in diens plaats de scheepsagent, is in voorkomend geval verplicht iedere wijziging van de bemanningslijst aan de grensbewakingsautoriteiten te melden.

Binnenvaart

Aangezien de buitengrenzen van het Schengen-gebied door binnenvaartuigen alleen via landgrenzen kunnen worden gepasseerd is dit onderwerp in de Nederlandse situatie niet van toepassing.

2.1.2. Luchtvaart

Algemene beginselen

Er zijn twee beginselen te onderscheiden met betrekking tot de controle op het internationale burgerluchtvaartverkeer. De controle dient te worden uitgeoefend:

  • a. buiten het luchtvaartuig, op een luchthaven die als grensdoorlaatpost aan de Schengen-buitengrenzen is aangewezen;

  • b. op de luchthaven of landingsplaats van het betreffende Schengen-land die door het luchtvaartuig bij aankomst voor het eerst wordt aangedaan, of voor het vertrek voor het laatst wordt aangedaan.

Uitwerking

  • 1. Het bovenstaande houdt in dat passagiers die van vluchten uit derde Staten op intra-Schengen-vluchten overstappen, bij aankomst op de eerste Schengen-luchthaven een personencontrole dienen te ondergaan (bijvoorbeeld: New York - Amsterdam, Amsterdam - Parijs), en dat passagiers van een intra-Schengen-vlucht die op een vlucht naar een derde land overstappen een uitreiscontrole dienen te ondergaan op de laatste Schengen-luchthaven van vertrek (bijvoorbeeld: Frankfurt - Amsterdam, Amsterdam - Singapore).

  • 2. Op vluchten uitsluitend van en naar het grondgebied van de Schengen-landen, waarbij geen tussenlanding wordt gemaakt op het grondgebied van een derde land (intra-vluchten), worden de passagiers niet aan controle onderworpen (bijvoorbeeld: Amsterdam - Brussel - Hamburg).

  • 3. Op vluchten uit derde Staten zonder aansluitende transfer op het grondgebied van de Schengen-landen, worden de passagiers op de luchthaven van aankomst aan een inreiscontrole onderworpen (bijvoorbeeld: New York - Amsterdam).

  • 4. Op vluchten naar derde Staten zonder voorafgaande transfer op het grondgebied van de Schengen-landen, worden de passagiers op de luchthaven van vertrek aan een uitreiscontrole onderworpen (bijvoorbeeld: Amsterdam - New York).

  • 5. Op doorgaande vluchten vanuit een derde land worden passagiers die via een tussenlanding in een Schengen-land weer naar een derde land reizen, slechts gecontroleerd wanneer zij de transitzone van de luchthaven verlaten, of wanneer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven (bijvoorbeeld: New York - Amsterdam - Bangkok).

Uitzonderingen op de algemene beginselen

Ten aanzien van de onder 2.1.2 sub a. en b. genoemde controlebeginselen kunnen de volgende uitzonderingen gelden:

  • ad a. Indien in geval van overmacht, bij dreigend gevaar of op instructie van een autoriteit een luchtvaartuig op een niet als grensdoorlaatpost aangewezen vliegveld heeft moeten landen, is voor voortzetting van de vlucht toestemming van de IND vereist.

  • ad b. Ter vereenvoudiging van het internationale luchtvaartverkeer kunnen de bevoegde autoriteiten toestaan dat de controle op de respectievelijke luchthavens van bestemming wordt uitgeoefend voor zover aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. er dient instemming te zijn van de autoriteiten die bevoegd zijn voor de douanecontrole op de handbagage;

  • b. de voor het luchtvaartverkeer gelaste veiligheidsmaatregelen dienen in acht genomen te zijn;

  • c. het betreft vluchten uit of naar derde Staten met tussenlandingen zonder overstap op andere luchtvaartuigen (transitvluchten), waarbij de vervoerder voor het tussen twee nationale luchthavens af te leggen vluchtdeel geen passagiers aan boord neemt;

  • d. de passagiers blijven op de transitluchthaven aan boord van het luchtvaartuig of houden zich tot de voortzetting in een transitruimte of speciale ruimte op, waar zij geen passagiers van andere vluchten kunnen ontmoeten.

Voorbeelden

Vlucht: New York - Amsterdam - Frankfurt - Rome.

In beginsel vindt inreiscontrole plaats in Amsterdam, echter indien aan de hierboven genoemde voorwaarden (a. t/m d.) is voldaan, kan deze controle tevens plaatsvinden in Frankfurt of Rome voor passagiers die in de respectievelijke luchthavens van boord gaan.

Vlucht: Rome - Frankfurt - Amsterdam - New York.

In beginsel vindt uitreiscontrole plaats in Amsterdam, echter indien aan de hierboven genoemde voorwaarden (a. t/m d.) is voldaan, kan deze controle tevens plaatsvinden in Rome of Frankfurt voor passagiers die in de respectievelijke luchthavens aan boord gaan.

N.B. Indien zogeheten gate-controles worden gehouden kunnen ook andere passagiers dan hierboven bedoeld aan controle worden onderworpen. Dit is inherent aan het concept van gate-controles. Aangezien de luchthaven in zijn geheel als doorlaatpost wordt beschouwd, kunnen dergelijke controles aan de gate plaatsvinden.

Bovendien zijn gate-controles een effectief middel om op het bezit van luchthaventransitvisa te controleren.

Ook kan een persoon die niet met zoveel woorden aangeeft Nederland in te willen reizen, de toegang geweigerd worden, indien het vermoeden bestaat dat hij op een later tijdstip alsnog om toegang zal vragen. Dit vergroot de mogelijkheid om de aanvoerende luchtvaartmaatschappij te identificeren en de terugkeer te realiseren. Zie nader 5.2.2.

2.2. Verplichtingen

2.2.1. Verplichtingen voor personen

Artikel 4.4. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die Nederland in- of uitreist via een buitengrens, begeeft zich langs een grensdoorlaatpost aan de buitengrens, binnen de tijd dat deze is opengesteld, en vervoegt zich aldaar bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking. Onze Minister kan hiervan ontheffing verlenen.

2 Het voorgaande lid geldt niet voor Benelux-onderdanen.

Artikel 4.5. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die Nederland inreist is verplicht desgevorderd aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking:

  • a. het in zijn bezit zijnde document voor grensoverschrijding, de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf dan wel het benodigde reisvisum of doorreisvisum te tonen en te overhandigen;

  • b. inlichtingen te verstrekken over het doel en de duur van zijn voorgenomen verblijf in Nederland;

  • c. aan te tonen over welke middelen hij met het oog op de toegang tot Nederland beschikt of kan beschikken.

2 Het eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die Nederland uitreist via een buitengrens.

3 Het eerste lid, aanhef en onder b en c, is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e of l, van de Wet.

Artikel 4.6. Vreemdelingenbesluit:

Een ieder die zich op of nabij een plaats bevindt, waar een grensdoorlaatpost is gevestigd, is verplicht zich te houden aan de aldaar door de ambtenaren, belast met de grensbewaking, in het belang van de uitoefening van hun taak te geven aanwijzingen.

Artikel 4.7. Vreemdelingenbesluit:

De Nederlander die Nederland in- of uitreist, toont en overhandigt, desgevorderd, aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, het in zijn bezit zijnde reis- of identiteitspapier of maakt zo nodig op andere wijze zijn Nederlanderschap aannemelijk.

Artikel 4.8. Vreemdelingenbesluit:

De bestuurder van een voertuig geeft eigener beweging aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, kennis van de aanwezigheid in zijn voertuig van vreemdelingen ten aanzien van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zij niet voldoen aan de bij of krachtens de Wet vastgestelde verplichtingen waaraan personen bij grensoverschrijding zijn onderworpen.

Reizen langs een grensdoorlaatpost

Vreemdelingen die Nederland c.q. het Schengen-gebied willen in- of uitreizen dienen zich aan een grensdoorlaatpost te vervoegen bij de grensbewakingsambtenaar.

Uitzonderingen:

  • Benelux-onderdanen (zie 6.3);

  • passagierende zeelieden (zie 6.10.1);

  • i.g.v. ontheffing in individuele gevallen door de Minister van Justitie.

Opvolgen aanwijzingen van de ambtenaar belast met de grensbewaking

Eenieder die zich op of rond een grensdoorlaatpost bevindt, moet zich houden aan de aanwijzingen van de ambtenaar belast met de grensbewaking, voor zover deze redelijkerwijs betrekking hebben op een goede uitoefening van de grensbewakingstaken.

Dit kan bijvoorbeeld een aanwijzing zijn aan een gezagvoerder van een vaartuig of vliegtuig om af te meren op een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen plaats, dan wel een aanwijzing aan personen om zich niet hinderlijk op te houden op of rond de grensdoorlaatpost.

Het kan tevens een aanwijzing betreffen aan een vreemdeling om te wachten tot over de toegangsverlening is beslist. Als in een dergelijk geval het onderzoek overigens niet binnen zes uren is afgerond, wordt de toegang geweigerd en vindt in beginsel toepassing van de vrijheidsbeperkende of –ontnemende maatregel neergelegd in artikel 6 Vreemdelingenwet plaats.

Verder kan de ambtenaar belast met de grensbewaking aan vreemdelingen die overstappen in de internationale, niet-Schengen transitruimte van een luchthaven, een aanwijzing geven om zich op een door de ambtenaar aangewezen plaats op te houden tot het moment van de doorvlucht. Op het moment van vertrek kan de ambtenaar belast met de grensbewaking erop toezien dat de vreemdeling daadwerkelijk doorreist. Deze maatregelen kunnen nodig zijn wanneer er aanwijzingen bestaan dat een vreemdeling op doorreis desondanks toegang tot Nederland beoogt. Op deze wijze wordt voorkomen dat de vreemdeling zich tijdens de overstap in de transitruimte van een luchthaven ontdoet van zijn reis- of identiteitsdocumenten, of zich op onrechtmatige wijze toegang tot het grondgebied zal proberen te verschaffen.

Tonen en overhandigen reisdocument en verstrekken van gegevens

Voor iedereen geldt de verplichting zijn documenten bij grenscontrole te tonen en te overhandigen.

Voor iedere vreemdeling, uitgezonderd EU/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en gemeenschapsonderdanen, geldt daarnaast de verplichting inlichtingen te verstrekken over het doel en de duur van het (voorgenomen) verblijf of over de verblijfsomstandigheden, alsmede over de beschikbare bestaansmiddelen.

2.2.2. Verplichtingen voor de vervoerder

2.2.2.1. Algemeen

Artikel 4, eerste lid, Vreemdelingenwet regelt welke maatregelen een vervoerder dient te nemen teneinde te voorkomen dat een door hem vervoerde vreemdeling niet voldoet aan artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet. Zie hierover nader paragraaf 10, bijlage 3: Richtlijnen voor vervoerders.

Onder vervoerder wordt verstaan eenieder door wiens tussenkomst vreemdelingen arriveren op Nederlands grondgebied met dien verstande dat de plaats van aankomst een plaats dient te zijn waar personencontrole in het kader van de overschrijding van een Schengen-buitengrens mogelijk is.

Voor Nederland geldt op grond van het vorenstaande, dat met name die luchtvaart-, cruise- en ferrymaatschappijen, alsmede eigenaren van koopvaardijschepen en eigenaren/gebruikers van pleziervaartuigen, die een of meer vreemdelingen via een plaats waar buitengrenscontrole voor het Schengen-gebied plaatsvindt aanvoeren, zich aan deze instructie moeten houden.

De verplichtingen voor de vervoerder op grond van artikel 4 Vreemdelingenwet dienen te worden onderscheiden van de verplichtingen waaraan personen zijn onderworpen met het oog op controle in het belang van de grensbewaking op grond van artikel 46, tweede lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenwet.

De verplichtingen laten onverlet dat de vervoerder op grond van artikel 5, tweede lid, Vreemdelingenwet de plicht kan worden opgelegd om een geweigerde vreemdeling direct terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

2.2.2.2. Zorg- en afschriftplicht

Artikel 2.2. Vreemdelingenbesluit:

1 De vervoerder, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet neemt afschrift van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding, indien hij de vreemdeling rechtstreeks dan wel na transfer of transit naar Nederland vervoert vanaf een luchthaven die is aangewezen bij ministeriële regeling.

2 De vervoerder neemt afschrift door het maken van een duidelijke en goed leesbare afbeelding van de pagina’s met de relevante gegevens van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling die hij vervoert. De vervoerder overhandigt het afschrift desgevraagd aan een ambtenaar belast met de grensbewaking, indien bij inreis in Nederland geen geldig document voor grensoverschrijding door de vreemdeling kan worden overgelegd.

3 Onder de relevante gegevens wordt in ieder geval verstaan:

  • a. naam en voornaam of voornamen van de vreemdeling;

  • b. geboortedatum van de vreemdeling;

  • c. geboorteplaats van de vreemdeling;

  • d. nationaliteit van de vreemdeling;

  • e. plaats en datum van afgifte van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, alsmede het nummer daarvan;

  • f. geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling;

  • g. plaats en datum van afgifte van het in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling aangebrachte visum voor Nederland of het Schengen-gebied dan wel het verblijfsdocument, alsmede de nummers daarvan;

  • h. geldigheidsduur van de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte visa of verblijfsdocumenten, ook indien een visumverklaring is afgegeven, dan wel gebruik wordt gemaakt van niet in het document voor grensoverschrijding aangebrachte verblijfsdocumenten;

  • i. plaats en datum van afgifte van de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte visa of verblijfsdocumenten voor derde landen, welke noodzakelijk zijn voor de reis naar Nederland, dan wel voor het uiteindelijke land van bestemming, ook indien die visa dan wel verblijfsdocumenten niet in het document voor grensoverschrijding zijn aangebracht, maar afzonderlijk aan de vreemdeling zijn verstrekt;

  • j. het meest recente uitreisstempel voorzover dit is aangebracht door de grensbewakingautoriteiten van het land waarin de luchthaven van vertrek gelegen is, en

  • k. de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte foto.

De gegevens, bedoeld onder g, worden ook vastgelegd indien een visumverklaring is afgegeven of het verblijfsdocument als afzonderlijk document is verstrekt.

4 De afbeelding van de in het document voor grensoverschrijding aangebrachte foto, bedoeld in het derde lid, onder k, dient van zodanige kwaliteit te zijn, dat deze goed tot de houder van het geldige document voor grensoverschrijding herleidbaar is.

5 De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt de afbeelding definitief onbruikbaar, zodra de grensbewakingsbelangen dit toestaan.

In artikel 4, eerste lid, Vreemdelingenwet is voor de vervoerder de zorgplicht vastgelegd om de nodige maatregelen te nemen en toezicht te houden, voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd. Dit om te voorkomen dat een vreemdeling zonder in het bezit te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding waarin het benodigd – geldig – visum ontbreekt aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht.

Als dergelijke vreemdelingen zonder voorafgaande toestemming van bevoegde autoriteiten toch worden aangevoerd, is de vervoerder op grond van artikel 108 Vreemdelingenwet strafbaar. In ieder geval zal terzake een proces-verbaal worden opgemaakt door de ambtenaar belast met de grensbewaking.

Op grond van het tweede lid van artikel 4 Vreemdelingenwet kan de vervoerder worden verplicht een afschrift te nemen van het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling en dit ter hand te stellen van de ambtenaar belast met de grensbewaking.

De lijst met vluchten en/of vaarten waarop dit van toepassing is, wordt samengesteld op basis van ervaringsgegevens, en is terug te vinden in bijlage 1 Voorschrift Vreemdelingen.

Steeds zal aan de betrokken maatschappijen worden aangegeven vanaf welk moment de afschriftplicht geldt.

Deze verplichting geldt nimmer ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen, alsmede voor uitgenodigde vluchtelingen. Aan de vervoerders wordt een lijst verstrekt van de hier bedoelde categorie vreemdelingen en de beschikbare modellen van de aan hen afgegeven documenten.

In artikel 2.2, tweede t/m vijfde lid, Vreemdelingenbesluit is vastgelegd op welke wijze dient te worden voldaan aan de afschriftverplichting. In het derde lid van dit artikel is aangegeven welke relevante gegevens het betreft.

2.2.2.3. Terugvoerplicht

In artikel 65, juncto artikel 5, van de Vreemdelingenwet is de verplichting voor de vervoerder vastgelegd een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd terug te brengen naar een plaats buiten Nederland. Blijkens de toelichting bij artikel 5 van de Vreemdelingenwet dient de vervoerder een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd terug te vervoeren naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, dan wel te vervoeren naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd heeft afgegeven, of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

Deze terugvoerplicht geldt niet alleen bij weigeringen van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) grensoverschrijdingsdocumenten, maar ook bij weigeringen op basis van één van de andere gronden van artikel 3 van de Vreemdelingenwet, zoals het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan of het vormen van een gevaar voor de openbare orde, openbare rust en nationale veiligheid.

De vervoersonderneming gaat over tot het terug vervoeren van een geweigerde vreemdeling op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking. Indien het niet mogelijk is de vreemdeling met hetzelfde vervoermiddel als waarmee hij naar Nederland is gereisd, terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland, is de vervoersonderneming verplicht daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging te vinden (art. 65 Vw).

De aanwijzing aan de vervoerder om een vreemdeling direct terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland, wordt gegeven door de ambtenaar belast met de grensbewaking (zie model M29).

Om het terugvoeren naar een plaats buiten Nederland door de vervoerder te faciliteren wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking gebruik gemaakt van de daarvoor in internationaal verband gehanteerde attesten (zie modellen M27 en M28). Zie ook A4/6.

2.2.2.4. Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten

Artikel 6.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De kosten van uitzetting van een vreemdeling welke ingevolge artikel 65, tweede lid, van de Wet op een vervoersonderneming kunnen worden verhaald, zijn verschuldigd aan het openbaar lichaam te welks laste die kosten zijn gekomen.

2 De in het voorgaande lid bedoelde kosten van uitzetting omvatten in ieder geval de kosten verbonden aan:

  • a) het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;

  • b) de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is, en

  • c) het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Indien het niet binnen redelijke tijd mogelijk is de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden begrepen (artikel 6.3 Vb), op die vervoersonderneming worden verhaald.

De vervoersonderneming kan verantwoordelijk worden gehouden voor alle kosten die voortkomen uit het verblijf in afwachting van zijn uitzetting uit Nederland en de kosten die voortkomen uit de uitzetting zelf. Bij dit laatste kan gedacht worden aan de kosten voor een laissez passer of de escortering tijdens een vlucht. Ook indien het uiteindelijk niet mogelijk blijkt de vreemdeling uit te zetten is de vervoerder aansprakelijk voor de kosten die gemaakt worden met betrekking tot de door hem aangevoerde geweigerde vreemdeling.

Nadat een vreemdeling is terugvervoerd, leveren alle overheidsinstanties de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een overzicht aan van de kosten die zij met betrekking tot de betreffende vreemdeling hebben gemaakt. Zij doen dit aan de hand van het tarievenoverzicht (bijlage 3a bij A2 Vc). Dit tarievenoverzicht wordt jaarlijks herzien en in de Staatscourant gepubliceerd.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stuurt de vervoerder vervolgens een rekening die de kosten omvat die door de diverse instanties zijn gemaakt. De instanties die het betreft, ontvangen alle een kopie van de rekening. De vervoerder dient het betreffende bedrag voorts over te maken aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), waarna deze laatste de andere overheidspartijen hun aandeel doet toekomen.

Indien een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald nadat de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is geworden en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

2.2.3. Verplichtingen voor gezagvoerders van luchtvaartuigen

Artikel 4.15. Vreemdelingenbesluit:

1 De gezagvoerder van een vliegtuig verstrekt direct na aankomst in Nederland aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, in tweevoud een bemannings- en passagierslijst.

2 Bij ministeriële regeling wordt het model van de bemannings- en passagierslijst aangewezen.

Bufferopstelling voor luchtvaartuigen

Artikel 4.16. Vreemdelingenbesluit:

De vordering aan de gezagvoerder van een luchtvaartuig, bedoeld in artikel 51, derde lid, van de Wet, wordt gedaan door tussenkomst van de luchtverkeersleiding.

Indien de ambtenaren belast met de grensbewaking een redelijk vermoeden hebben dat met een luchtvaartuig personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, zijn zij bevoegd het luchtvaartuig te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd door tussenkomst van de luchtverkeersleiding van de gezagvoerder van een luchtvaartuig te vorderen dat deze zijn luchtvaartuig naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het luchtvaartuig te onderzoeken.

2.2.4. Verplichtingen voor gezagvoerders van zeeschepen

Artikel 4.9. Vreemdelingenbesluit:

De gezagvoerder van een schip verleent, desgevorderd, de medewerking aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, welke nodig is om deze ambtenaar in staat te stellen de door hem uit te oefenen controle uit te voeren. Deze medewerking bestaat uit:

  • a. het op een daartoe gegeven teken zodanig vaart verminderen en het zodanig op- of bijdraaien van zijn schip, dat een dienstvaartuig behoorlijk langszij kan komen;

  • b. het toelaten van ambtenaren, belast met de grensbewaking, aan boord van zijn schip;

  • c. het op vordering van een ambtenaar, belast met de grensbewaking, tot stilstand brengen of aanleggen van zijn schip.

Artikel 4.10. Vreemdelingenbesluit:

De verplichting als bedoeld in artikel 4.9 is van overeenkomstige toepassing op gezagvoerders van andere schepen dan zeeschepen.

Artikel 4.11. Vreemdelingenbesluit:

1 De gezagvoerder van een zeeschip is verplicht bij het binnenvaren van Nederland onmiddellijk:

  • a. een bemanningslijst van het bij ministeriële regeling vastgestelde model in tweevoud af te geven aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, en

  • b. schriftelijk opgave te verstrekken aan het hoofd van een grensdoorlaatpost omtrent alle overige zich bij binnenkomst in Nederland aan boord van zijn schip bevindende personen. Bij ministeriële regeling kunnen hiervoor modellen worden vastgesteld.

2 De grensdoorlaatpost, bedoeld in het eerste lid, is:

  • a. de grensdoorlaatpost ter plaatse waar het schip voor het eerst ligplaats neemt;

  • b. voor schepen die bestemd zijn om rechtstreeks ligplaats te nemen in een gemeente, waar geen grensdoorlaatpost is gevestigd:

    • één van de doorlaatposten Hoek van Holland-haven, Rotterdam-havens (ambulant), Dordrecht-haven of Moerdijk, indien Nederland over de Nieuwe Waterweg wordt binnengevaren;

    • de Beneluxdoorlaatpost Gent-Terneuzen (ambulant), indien de kanaalzone Gent-Terneuzen wordt bevaren en het schepen betreft die niet, of anders dan rechtstreeks, uit open zee naar België varen;

    • de eerste grensdoorlaatpost na binnenkomst, gelegen aan de waterweg waardoor het schip vaart, in alle overige gevallen.

3 De gezagvoerder van een cruiseschip dat meerdere havens in Nederland aandoet, behoeft slechts aan het eerste lid te voldoen in de eerste haven van aankomst, tenzij zich wijzigingen in de reisomstandigheden hebben voorgedaan.

4 Indien grensbewaking plaatsvindt aan boord van het schip, worden de in het eerste lid bedoelde lijsten onmiddellijk afgegeven aan de ambtenaar die de grensbewaking uitoefent.

5 Van de aanwezigheid van verstekelingen wordt steeds onmiddellijk opgave gedaan.

Artikel 4.12. Vreemdelingenbesluit:

1 De gezagvoerder van een Nederland binnengevaren zeeschip is verplicht gedurende de tijd dat zijn schip zich in een Nederlandse haven bevindt aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen:

  • a. het exemplaar van de bemanningslijst welke hem na controle door de ambtenaar, belast met de grensbewaking, terug is gegeven, onder zijn berusting te houden en desgevorderd onmiddellijk ter inzage te geven;

  • b. onmiddellijk kennis te geven van elke aanmonstering van een vreemdeling of van elke uit een oogpunt van grensbewaking of vreemdelingentoezicht van belang zijnde afwezigheid van een vreemdeling die tot de bemanning van zijn schip behoort;

  • c. tijdig kennis te geven van het voornemen tot afmonstering van een vreemdeling die lid is van de bemanning van zijn schip, en

  • d. tijdig kennis te geven van het vertrek dan wel aan boord gaan van vreemdelingen die niet tot de bemanning behoren.

2 De gezagvoerder doet de in het eerste lid, onder b, c en d, bedoelde kennisgevingen aan het hoofd van de grensdoorlaatpost in de gemeente waar het schip zich bevindt of, indien in die gemeente geen grensdoorlaatpost is gevestigd, aan het hoofd van de grensdoorlaatpost via welke hij Nederland is binnengekomen.

Artikel 4.13. Vreemdelingenbesluit:

1 De gezagvoerder van een zeeschip geeft tijdig kennis van het voorgenomen vertrek van zijn schip uit Nederland aan het hoofd van de grensdoorlaatpost waarlangs hij zal vertrekken. Indien in de gemeente waar het schip ligplaats heeft geen grensdoorlaatpost is gevestigd, wordt de kennisgeving gedaan aan het hoofd van de grensdoorlaatpost waaraan de bemanningslijst overeenkomstig artikel 4.11, tweede lid, is afgegeven.

2 In afwijking van het eerste lid behoeft de gezagvoerder van een cruiseschip, dat meerdere havens in Nederland aandoet, slechts aan het eerste lid te voldoen in de laatste haven van vertrek, tenzij zich wijzigingen in de reisomstandigheden hebben voorgedaan.

3 De in het eerste lid bedoelde kennisgeving wordt gedaan:

  • a. ten hoogste zes en ten minste drie uur vóór het daadwerkelijke vertrek van het schip;

  • b. indien het schip zich korter dan drie uur bevindt op de plaats waar de kennisgeving moet geschieden, op een zodanig tijdstip dat de met de bediening van de grensdoorlaatpost belaste ambtenaar in staat is de door hem uit te oefenen personencontrole uit te voeren.

Artikel 4.14. Vreemdelingenbesluit:

1 De verplichtingen, omschreven in de artikelen 4.11 tot en met 4.13, gelden niet voor gezagvoerders van zeeschepen die, zonder ligplaats in een Nederlandse haven te nemen, door de Nederlandse territoriale zee varen.

2 Onze Minister kan ten behoeve van gezagvoerders van zeeschepen die regelmatig Nederlandse havens aandoen, onder door hem te stellen voorwaarden, geheel of gedeeltelijk ontheffing verlenen van de verplichtingen genoemd in de artikelen 4.11 tot en met 4.13.

De bemanningslijst dient op grond van artikel 4.11, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit door de gezagvoerder, een gemachtigd officier of (scheeps)agent in tweevoud te worden aangeleverd door middel van een model zoals bedoeld in artikel 4.4, eerste lid, Voorschrift Vreemdelingen en dat als bijlage 14a en 14b is opgenomen bij het Voorschrift Vreemdelingen. Zie tevens model M10-A en M10-B. Dit model is internationaal bekend als het IMO FAL-formulier 5.

Eén exemplaar wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking ingehouden en het andere exemplaar wordt door de ambtenaar gedagtekend en gewaarmerkt, waarna het de gezagvoerder weer ter hand wordt gesteld.

Het is gewenst dat deze lijst, indien mogelijk, elektronisch wordt aangeleverd bij de ambtenaar belast met de grensbewaking.

De schriftelijke opgave van alle overige zich aan boord van het schip bevindende personen (de passagierslijst) wordt, voor schepen die gecertificeerd zijn voor het vervoer van ten hoogste twaalf passagiers, door de gezagvoerder, een gemachtigd officier of (scheeps)agent verstrekt door middel van een model zoals bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, Voorschrift Vreemdelingen en dat als bijlage 14c en 14d is opgenomen bij het Voorschrift Vreemdelingen. Zie tevens model M11-A en M11-B. Dit model is internationaal bekend als het IMO FAL-formulier 6.

Het is gewenst dat deze lijst, indien mogelijk, elektronisch wordt aangeleverd bij de ambtenaar belast met de grensbewaking.

Voor schepen die gecertificeerd zijn voor het vervoer van meer dan twaalf passagiers kan de schriftelijke opgave van alle overige zich aan boord van het schip bevindende personen eveneens worden verstrekt door middel van IMO FAL-formulier 6, doch het gebruik van dit model is niet verplicht.

De opgave van de aanwezigheid van aangetroffen verstekelingen zoals bedoeld in artikel 4.11, vijfde lid, Vreemdelingenbesluit kan eveneens worden gedaan door middel van het IMO FAL-formulier 6. Steeds dient duidelijk vermeld te worden dat het hier een verstekeling betreft.

Ontheffing voor gezagvoerders van zeeschepen

Aan gezagvoerders van zeeschepen die regelmatig Nederlandse havens aandoen kan op grond van artikel 4.14, tweede lid, Vreemdelingenbesluit namens de Minister door de ambtenaren belast met de grensbewaking, zonodig onder voorwaarden, ontheffing worden verleend van de in artikel 4.11 t/m 4.13 Vreemdelingenbesluit genoemde verplichtingen. Verzoeken om ontheffing worden ingediend door de belanghebbende rederijen of scheepvaartagenten. Bij het verlenen van de ontheffing dient strikt de hand te worden gehouden aan onderstaande voorwaarden:

  • a. de regeling is alleen van toepassing op lijn- en passagiersschepen die ten minste een maal per week een bepaalde haven binnenlopen en waarvan de bemanning nauwelijks wisselt;

  • b. rederijen die gebruik willen maken van deze regeling dienen een door het hoofd van de grensdoorlaatpost getekende beschikking te ontvangen; voor de tekst zie model M13; van de uitgereikte beschikking dient een afschrift te worden gezonden aan de IND;

  • c. de gezagvoerder dient een maal per maand aan het hoofd grensdoorlaatpost in tweevoud een schriftelijke opgave te doen van de bemanningsleden waarbij naam, voorna(a)m(en), geboortedatum, nationaliteit en rang dienen te worden vermeld;

  • d. de ontheffing geldt voor zover en zolang het bedoelde zeeschip ter zee in gebruik is en frequent eenzelfde Nederlandse zeehaven binnenloopt;

  • e. tussentijdse mutaties betreffende de bemanning dienen onverwijld aan het hoofd grensdoorlaatpost te worden bekendgemaakt.

Ontheffing voor gezagvoerders van Nederlandse vissersschepen

Gezagvoerders van Nederlandse vissersschepen zijn ontheven van de verplichtingen genoemd in artikel 4.11 t/m 4.13 Vreemdelingenbesluit, indien zij aan de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse, met inachtneming van diens aanwijzingen, vóór het vertrek naar het buitenland respectievelijk zo spoedig mogelijk na binnenkomst in Nederland kennis geven van:

  • a. het voornemen een buitenlandse haven aan te doen, respectievelijk het hebben aangedaan van een buitenlandse haven, indien dit niet bij vertrek uit Nederland was gemeld;

  • b. zich aan boord bevindende personen die niet de Nederlandse nationaliteit bezitten;

  • c. zich aan boord bevindende personen die niet tot de bemanning van het schip behoren.

3. Minimumcontrole en grondige controle

Er zijn twee basisvormen van controle, de minimumcontrole en de grondige controle.

3.1. Minimumcontrole

Alle personen dienen zowel bij binnenkomst als bij uitreis een minimumcontrole te ondergaan. Deze controle bestaat uit een vergelijking van de persoon met de overgelegde of getoonde documenten voor grensoverschrijding en uit een eenvoudig en snel uitgevoerd onderzoek naar de geldigheid van het betreffende document en naar tekenen van namaak of vervalsing. Zij dient in het bijzonder tot vaststelling van de identiteit en de nationaliteit.

3.2. Grondige controle

Een grondige controle wordt toegepast op alle personen die geen onderdaan zijn van één van de lidstaten van EU of de EER, dan wel onderdaan zijn van de Zwitserse Bondsstaat en evenmin op vreemdelingen die een bijzondere status genieten (zie verder A2/6.2.1).

Deze controle omvat naast hetgeen onder minimumcontrole is begrepen tevens:

a. grondig onderzoek van het grensoverschrijdingsdocument op:

  • geldigheid;

  • indien vereist, aanwezigheid van een geldig visum; en

  • misbruik, namaak of vervalsing.

Onder laatstgenoemde categorie kan worden verstaan:

  • paspoorten en documenten die afgegeven zijn aan een andere persoon dan degene die er gebruik van maakt;

  • paspoorten en documenten die zijn vervalst;

  • paspoorten en documenten waarin niet geautoriseerde wijzigingen zijn aangebracht;

  • geheel valse paspoorten en documenten (reproducties).

Misbruik van reisdocumenten, strafbaar op grond van artikel 225 of 231 van het Wetboek van Strafrecht, kan onder meer worden onderkend door grondige kennis van geldige documenten en kritisch onderzoek van de daarvoor het meest in aanmerking komende onderdelen van het reisdocument.

Met valse of vervalste reisdocumenten (evenals met zgn. fantasiepaspoorten, afgegeven door niet bevoegde autoriteiten) kan uiteraard geen toegang worden verkregen.

b. het vaststellen van:

  • de plaats van herkomst en de reisroute van de persoon;

  • het doel en de redenen van zijn komst, waarbij zonodig de overlegging van bewijsstukken kan worden verlangd.

c. het nagaan of voldoende bestaansmiddelen voorhanden zijn, of op rechtmatige wijze kunnen worden verkregen, voor de duur van het beoogde verblijf, de terugreis of de doorreis naar een derde land waar de toelating is gewaarborgd;

d. het raadplegen van NSIS en OPS (zie A3/4).

e. het nagaan of de betrokken vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de (goede) internationale betrekkingen.

3.3. Uitzonderingen

3.3.1. EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen

Op EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen wordt in bijzondere gevallen bij in- en uitreis een grondige controle (met uitzondering van het gestelde in 3.2 onder c) uitgevoerd, wanneer aanwijzingen bestaan dat de betrokken persoon een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid kan vormen.

3.3.2. Versoepeling

In bijzondere omstandigheden kunnen, althans wat het grensoverschrijdend verkeer aan de landgrenzen (voor Nederland niet van toepassing) en de zeegrenzen betreft, versoepelingen worden toegepast.

Genoemde omstandigheden doen zich onder meer voor wanneer er als gevolg van grote verkeersdrukte onredelijk lange wachttijden zouden ontstaan, ondanks genomen organisatorische en personele maatregelen. In die situatie kan het hoofd grensdoorlaatpost prioriteiten stellen ter verhoging van de doeltreffendheid van de controle.

Uitgangspunt is in ieder geval dat, waar prioriteiten gesteld dienen te worden, voorrang wordt gegeven aan de controle op het binnenkomend verkeer boven de controle op het uitgaand verkeer.

De bedoelde versoepeling dient te allen tijde een tijdelijk karakter te dragen.

4. Toegangsvoorwaarden: waarop wordt gecontroleerd?

In deze paragraaf wordt verder ingegaan op de toegangsvoorwaarden waarop wordt gecontroleerd, zoals die in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit zijn opgesomd.

4.1. Het vereiste van een geldig grensoverschrijdingsdocument met benodigd – geldig – visum

Artikel 2.3. Vreemdelingenbesluit:

1 Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten wordt op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet, toegang tot Nederland niet geweigerd, indien de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding dat is voorzien van:

  • a. een geldig doorreisvisum, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een doorreis, al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen;

  • b. een geldig reisvisum, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van ten hoogste drie maanden;

  • c. een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf aldaar van langer dan drie maanden, of

  • d. een door de korpschef afgegeven verklaring die aan hem recht geeft op terugkeer naar Nederland.

2 Een afzonderlijke geldige machtiging tot voorlopig verblijf, een reisvisum of een doorreisvisum, wordt gelijkgesteld met een geldig document voor grensoverschrijding, indien de vreemdeling tevens in het bezit is van het in deze machtiging of in het visum vermelde document.

3 In afwijking van het eerste lid, onder c, wordt toegang niet geweigerd indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling:

  • a. de nationaliteit bezit van één van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, of

  • b. behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie.

4 Bij ministeriële regeling kan, ter uitvoering van een verdrag, dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, van het eerste lid worden afgeweken ten gunste van vreemdelingen ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.

Artikel 2.4. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend.

2 Toegang wordt slechts verleend, indien:

  • a. de onderbreking plaats vindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden;

  • b. hij van één van de in het derde lid van dit artikel bedoelde vliegvelden zal vertrekken;

  • c. hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis naar en zijn toegang tot het land van bestemming vaststaat, en

  • d. hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, van de Wet.

3 De toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling een bij ministeriële regeling aangewezen vliegveld in Nederland aandoet, dan wel een daartoe aangewezen vliegveld in België of Luxemburg.

4 De toegang wordt verleend voor de duur waarop de doorreis per eerstvolgende gelegenheid kan worden voortgezet.

5 De vreemdeling die ten hoogste tweeënzeventig uren in het Beneluxgebied zal verblijven, kan toegang worden verleend indien hij voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, onder b tot en met d, en het derde lid.

6 Het vijfde lid is niet van toepassing op:

  • a. onderdanen van bij ministeriële regeling aangewezen staten;

  • b. houders van reisdocumenten voor vreemdelingen of voor verdragsvluchtelingen;

  • c. de houder van een document voor grensoverschrijding dat is afgegeven door een regering of een staat welke niet door Nederland is erkend;

  • d. de vreemdeling in wiens document voor grensoverschrijding door een buitenlandse autoriteit een aantekening is gesteld waaruit blijkt dat het document niet geldig is voor een of meer van de Beneluxlanden, maar uitsluitend voorzover het betreft de binnenkomst en het verblijf in het land of de landen waarvoor het geldig document voor grensoverschrijding niet geldig is verklaard.

7 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening, dan wel verstrekt hij aan de vreemdeling een afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang blijkt.

8 Het model van de aantekening en verklaring, bedoeld in het zevende lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die, als bemanningslid van een vliegtuig een in Nederland gelegen vliegveld aandoet en die niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding met het benodigde visum, kan op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toegang worden verleend.

2 Toegang wordt slechts verleend indien de vreemdeling houder is van een ‘Crew Member Certificate’, afgegeven op grond van de Overeenkomst van Chicago (7 december 1944) en de vreemdeling:

  • a. het vliegveld waar het vliegtuig een tussenlanding heeft gemaakt, niet zal verlaten;

  • b. het vliegveld waar het vliegtuig zijn vlucht heeft beëindigd, niet zal verlaten;

  • c. de in de nabijheid van het vliegveld gelegen gemeente niet zal verlaten, of

  • d. het vliegveld slechts zal verlaten om zich naar een op het grondgebied van een Schengen-land gelegen vliegveld te begeven.

Artikel 2.6. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling in wiens document voor grensoverschrijding een voor toegang in het Beneluxgebied vereist reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang worden verleend, indien de vreemdeling als transitpassagier van een zeeschip één van de in artikel 4.2, tweede lid, bedoelde havens aandoet, dan wel een daartoe aangewezen haven in België.

2 Toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling:

  • a. uit het Beneluxgebied zal vertrekken met het schip, waarmee hij is aangekomen, en

  • b. in het bezit is van een reisbiljet op grond waarvan de doorreis naar en toegang tot het land van bestemming vaststaat.

3 Toegang tot het Beneluxgebied wordt verleend voor de duur dat het schip in deze haven ligplaats heeft, maar ten hoogste voor tweeënzeventig uren.

4 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de vreemdeling die behoort tot één van de in artikel 2.4, zesde lid, genoemde categorieën.

5 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening waaruit het verlenen van de toegang blijkt.

6 Het model van de aantekening, bedoeld in het vijfde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.7. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die als passagier van een cruiseschip één of meer havens in Nederland aandoet en in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend. Indien het cruiseschip meer havens in Nederland aandoet, kan de vreemdeling zich in een andere haven in Nederland weer aan boord van het cruise-schip begeven.

2 Toegang tot het Beneluxgebied wordt voor ten hoogste tweeënzeventig uren verleend.

3 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening waaruit het verlenen van de toegang blijkt.

4 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die behoort tot één van de in artikel 2.4, zesde lid, genoemde categorieën.

5 Het model van de aantekening, bedoeld in het derde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.8. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die als gezagvoerder of als lid van de bemanning met een zeeschip Nederland is binnengevaren, kan toegang worden verleend. Toegang wordt slechts verleend, indien de gezagvoerder of het lid van de bemanning voldoet aan de verplichtingen die in het belang van de grensbewaking zijn gesteld.

2 Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt de vreemdeling slechts toegang verleend tot de gemeente waarin het schip ligplaats heeft en de aangrenzende gemeenten.

3 Toegang wordt niet geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wet.

4.1.1. Algemeen

De toegang wordt op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet geweigerd indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument, dan wel in het bezit is van een geldig grensoverschrijdingsdocument waarin het benodigd – geldig – visum ontbreekt.

In paragraaf 4.1.2 wordt aangegeven wat geldige documenten voor grensoverschrijding zijn.

Een visum is niet in alle gevallen benodigd, van sommige landen zijn de onderdanen vrijgesteld van de visumplicht (zie 4.1.3 en 7.1).

4.1.2. Documenten voor grensoverschrijding

Het bezit van een geldig (nationaal) paspoort is een algemeen uitgangspunt. Het paspoortvereiste wordt onder meer gesteld als waarborg voor terugkeer.

Onder paspoort wordt verstaan: een mede in de Engelse of Franse taal gesteld document voor grensoverschrijding op grond waarvan het de houder is toegestaan zich naar het buitenland te begeven en terug te keren naar het land van afgifte.

Het paspoort moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteiten van een door Nederland erkende staat. Het moet zijn voorzien van een goedgelijkende pasfoto van en moet ondertekend zijn door de houder.

Voorts dient het in het algemeen de familienaam, de voornamen, de nationaliteit, de geboorteplaats en de geboortedatum van de houder te bevatten. De geldigheidsduur van het paspoort moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden.

Bovenstaande geldt ook voor andere erkende documenten, zoals genoemd in de bijlagen 2 en 3 Voorschrift Vreemdelingen.

In bepaalde gevallen kan toegang worden verkregen met andere documenten voor grensoverschrijding. Het betreft hier onder meer nationale identiteitskaarten, collectieve paspoorten, (bij minderjarigen) het paspoort van de ouder, voogd of grootouder, reisdocumenten voor vreemdelingen en vluchtelingen, bijzondere reisdocumenten voor zeelieden (zeemansboekjes), Crew Member Certificates, of een reisdocument afgegeven door een regering of staat die door geen van de Schengenlanden wordt erkend.

Op grond van artikel 2.3, tweede lid, Vreemdelingenbesluit is hiervoor vereist dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, een reisvisum of een transitvisum waarin wordt verwezen naar het document dat de vreemdeling bij zich heeft.

In bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen zijn de uitzonderingen op de paspoortplicht naar nationaliteit opgenomen. Daarbij wordt aangegeven voor welke verblijfsduur en welk verblijfsdoel de uitzondering geldt.

Regelingen voor een aantal bijzondere categorieën personen zijn opgenomen in paragraaf 6.

4.1.3. Visa

Het paspoort dient te zijn voorzien van een visum. Voor een overzicht van de verschillende soorten visa wordt verwezen naar A2/7.

Aan het bezit van een visum kan als zodanig geen onherroepelijk recht op binnenkomst worden ontleend. Zo dient bij binnenkomst de door de vreemdeling te verstrekken informatie aan de ambtenaar belast met grensbewaking ter ondersteuning van het verzoek om toegang, in overeenstemming te zijn met de reeds verstrekte informatie aan de diplomatieke post ter verkrijging van een visum.

Vrijstelling van een visum voor kort verblijf

Op de visumplicht bestaan uitzonderingen. De vreemdelingen die van de visumplicht zijn vrijgesteld zijn:

  • onderdanen van landen opgesomd in bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen: zij behoeven voor kort verblijf en doorreis geen visum, echter in de regel behoeven zij voor lang verblijf wel een machtiging tot voorlopig verblijf;

  • vreemdelingen die zijn vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf;

  • vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door een Schengenland afgegeven verblijfstitel;

  • houders van een reisdocument voor vluchtelingen die over een door een Schengenland afgegeven verblijfstitel beschikken;

  • houders van een reisdocument voor vluchtelingen die rechtmatig verblijven in een van de landen als bedoeld in bijlage 3 Voorschrift Vreemdelingen. Dit geldt niet voor binnenkomst in Frankrijk en Griekenland;

  • houders van een reisdocument voor staatlozen die tevens beschikken over een door een Schengenland afgegeven verblijfstitel; dit geldt niet voor binnenkomst in Portugal;

  • houders van Crew Member Certificates, mits zij voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in A4/6.12.

In artikel 2.4 t/m 2.8 Vreemdelingenbesluit wordt voorts een regeling gegeven met betrekking tot passagiers van vliegtuigen, transitpassagiers, passagiers van cruiseschepen en bemanningen van zeeschepen.

Voorts bestaat onder bijzondere omstandigheden de mogelijkheid dat visumfaciliteiten worden verleend aan de grens, indien een geldig doorreis- of reisvisum ontbreekt (zie A2/7.9), of dat bijzondere doorlaatbewijzen worden verleend, indien het vereiste paspoort of een ander document voor grensoverschrijding ontbreekt (zie A2/4.1.4).

4.1.4. Afgifte van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens

4.1.4.1. Algemeen

Aan niet-visumplichtige vreemdelingen die bij binnenkomst niet beschikken over het vereiste document voor grensoverschrijding kan aan de grens, met het oog op doorreis of kort verblijf, een bijzonder doorlaatbewijs worden afgegeven, overeenkomstig model M22. Een bijzonder doorlaatbewijs is na afgifte een geldig document voor grensoverschrijding.

Het eventueel afgeven van bijzondere doorlaatbewijzen aan de grens is een Benelux-aangelegenheid. Naar gelang het reisdoel en de plaats van bestemming kan het bijzondere doorlaatbewijs worden afgegeven voor alle drie de Benelux-landen of voor één of twee van deze landen.

Het verlenen van bijzondere doorlaatbewijzen geschiedt gratis.

4.1.4.2. Bevoegdheid en voorwaarden

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd om zelfstandig een bijzonder doorlaatbewijs af te geven aan een niet-visumplichtige vreemdeling. Voor afgifte dient steeds aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:

  • a. er is sprake van een situatie van overmacht. Bij situaties van overmacht kan bijvoorbeeld worden gedacht aan passagierende zeelieden van wie het schip onaangekondigd is uitgevaren, drenkelingen en personen die het slachtoffer zijn geworden van diefstal. In geval een vreemdeling zijn paspoort is vergeten, is geen sprake van een overmachtsituatie;

  • b. de vreemdeling kan aantonen dat er een dringende en gegronde reden voor verlening van toegang bestaat;

  • c. de vreemdeling kan aannemelijk maken dat de duur van het verblijf niet langer dan twee weken zal bedragen; en

  • d. de vreemdeling is in het bezit van enig document waaruit zijn identiteit blijkt, bij voorkeur een van een pasfoto voorzien identiteitsbewijs afgegeven door enige officiële instelling (dit laatste vereiste geldt niet voor kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in gezelschap van hun ouder, grootouder of hun voogd). Indien de vreemdeling wel beschikt over enig document waaruit zijn identiteit blijkt, maar dat niet is voorzien van een foto, dient op het bijzonder doorlaatbewijs een foto van de vreemdeling te worden bevestigd.

4.1.5. Bijzonderheden in verband met toegang en grenscontrole

4.1.5.1. Arabische paspoorten, waarvan de verlenging alleen in Arabisch schrift is gesteld

In paspoorten van sommige Arabische landen (onder meer Irak en Egypte) wordt verlenging van de geldigheidsduur alleen in Arabisch schrift aangetekend, zodat de geldigheid niet onmiddellijk kan worden vastgesteld.

Alvorens toegang aan de houder van een dergelijk paspoort wordt verleend, zal de ambtenaar belast met de grensbewaking, indien nodig door tussenkomst van een vertaler, kennis moeten hebben genomen van de in de Arabische taal gestelde verlenging.

4.1.5.2. Echtgenotes van Arabische onderdanen met paspoort zonder foto, persoonsbeschrijving of handtekening

Echtgenotes van onderdanen van Arabische landen kunnen in het bezit zijn van een paspoort dat om religieuze redenen niet is voorzien van een foto, persoonsbeschrijving of handtekening.

De houdster van een dergelijk paspoort mag de Benelux in beginsel uitsluitend in gezelschap van haar echtgenoot inreizen. Dit wordt in haar visum vermeld. In bepaalde gevallen wordt echter voor een reis buiten gezelschap van de echtgenoot een afzonderlijke visumverklaring afgegeven.

Voorafgaand aan een eventuele toegangsweigering op de enkele grond dat een dergelijke Arabische vreemdelinge niet in gezelschap reist van haar echtgenoot, dienen de feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgifte van het visum te worden gecontroleerd. Hiertoe zal contact opgenomen moeten worden met de visumafgevende instantie.

4.1.5.3. Malinese onderdanen

Een Malinees terugkeervisum is tevens waarborg voor eventuele kosten van de terugreis. Van het deponeren van een garantiesom of retour-passagebiljet door houders van een Malinees terugkeervisum kan daarom worden afgezien.

4.1.5.4. Islamitische godsdienstonderwijzers die naar België reizen

Islamitische godsdienstonderwijzers behoeven met het oog op doorreis naar België, met als doel daar hun beroep uit te oefenen, niet in het bezit te zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf wanneer zij in plaats daarvan (naast hun paspoort) kunnen tonen:

  • a. een verklaring, afgegeven door de directeur van het Islamitisch centrum te Brussel, waaruit de reden van hun komst naar België blijkt; en

  • b. wanneer de betrokkene visumplichtig is, een door een Belgische diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging afgegeven reisvisum voor drie maanden.

In deze gevallen blijft controle op bestaansmiddelen achterwege.

4.1.5.5. Kinderen met de Britse nationaliteit

Kinderen met de Britse nationaliteit dienen sinds 5 oktober 1998 in bezit te zijn van een eigen paspoort. Kinderen die reeds bijgeschreven staan in het ouderlijk paspoort hoeven pas een eigen paspoort te hebben vanaf het moment dat het huidige paspoort van de ouders wordt vervangen. Deze regel geldt voor alle Britse kinderen: onderdanen van het Verenigd Koninkrijk alsmede van de Britse Afhankelijke Gebiedsdelen en voor kinderen in het bezit van een dubbele nationaliteit.

4.2. Gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid

Artikel 2.9. Vreemdelingenbesluit:

1 De toegang tot Nederland wordt in ieder geval geweigerd op grond van het feit dat de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of de nationale veiligheid, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van de Wet, indien:

  • a. er ten aanzien van de vreemdeling concrete aanwijzingen zijn dat deze een inbreuk op de openbare orde of nationale veiligheid heeft gepleegd of zal plegen;

  • b. de vreemdeling in het opsporingsregister of het Schengen Informatiesysteem ter fine van weigering staat gesignaleerd.

2 Het eerste lid blijft buiten toepassing, indien Onze Minister op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen een afwijking noodzakelijk acht.

3 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e of l, van de Wet. Op deze vreemdeling is artikel 8.7 van toepassing.

Voorwaarde voor toegang is onder meer dat de betrokken vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid. Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid en de (goede) internationale betrekkingen.

Van gevaar voor de volksgezondheid kan onder meer sprake zijn indien de vreemdeling lijdt aan één van de ziekten of gebreken opgenomen in de bijlage als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit of genoemd in de Infectieziektenwet. Onderdanen van de EU of de EER kunnen alleen geweigerd worden indien hij lijdt aan een van ziekten of gebreken opgenomen in de bijlage als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit. Aan onderdanen van België en Luxemburg kan de toegang niet worden geweigerd op grond van gevaar voor de volksgezondheid. Zie hiervoor het gestelde in A2/6.3.3.3. Voor de te volgen gedragslijn indien een vreemdeling wordt geweigerd op grond van gevaar voor de volksgezondheid, wordt verwezen naar A2/5.2.1.

Indien er gegronde reden is te vrezen voor politieke activiteiten die gevaar opleveren voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de internationale betrekkingen, moet contact worden opgenomen met de IND.

Aan een vreemdeling die voornemens is in het openbaar een spreekbeurt of voordracht te vervullen kan, op aanwijzing van de Minister van Justitie, de volgende mededeling worden gedaan: ‘Bij het vervullen van uw spreekbeurt, voordracht enz. dient u zich te onthouden van uitlatingen die gevaar op kunnen leveren voor verstoring van de Nederlandse democratische samenleving dan wel een bedreiging vormen voor de goede betrekkingen van het Koninkrijk met andere mogendheden.’ De in Nederland gevestigde organisatie die het optreden voorbereidt, wordt door de IND dienovereenkomstig ingelicht.

Met betrekking tot signaleringen die verband houden met respectievelijk de uitvoering van de Vreemdelingenwet en de Overeenkomst ter Uitvoering van het Akkoord van Schengen, zie A3/4.

Controle aan de hand van OPS en NSIS blijft zoveel mogelijk achterwege ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen (zie 6.2).

Indien een vreemdeling die in Nederland of een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie A3/4.1.3) en licht de coördinator signaleringen van het betreffende IND-district in. Ingeval de vreemdeling in bezit is van een Nederlandse verblijfstitel en twijfel bestaat met betrekking tot de rechtmatigheid van deze verblijfstitel dient de ambtenaar na te gaan of de Nederlandse verblijfstitel rechtmatig is afgegeven.

De vreemdeling dient in beginsel te worden doorgelaten dan wel doorreis te worden verleend. Hiertoe zou de vreemdeling, conform het gestelde in A3/4.4, onder ad. 4 een model M94-Bmoeten krijgen uitgereikt door de ambtenaar belast met de grensbewaking.

De raadplegingsprocedure met het betreffende Schengenland wordt vervolgens door de coördinator-signaleringen van het betreffende IND-district opgestart.

Aan een vreemdeling die in het bezit is van een voor Nederland geldige of voor een ander Schengenland geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, kan in beginsel de toegang worden geweigerd. Steeds dient echter te worden nagegaan of er redenen bestaan om alsnog toegang te verlenen. Indien de vreemdeling zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan, dient een beslissing te worden gevraagd van de IND (zie verder A2/5.2.3).

4.3. Het vereiste van voldoende middelen

Artikel 2.10. Vreemdelingenbesluit:

1 Bij de vaststelling of de vreemdeling beschikt over de in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de Wet bedoelde middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang is gewaarborgd, kunnen middelen waarover de vreemdeling reeds beschikt en middelen waarover de vreemdeling kan beschikken uit wettelijk toegestane arbeid worden betrokken.

2 Onder middelen worden in ieder geval verstaan geldelijke middelen alsmede vervoersbewijzen.

3 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e of l, van de Wet.

Artikel 2.11. Vreemdelingenbesluit:

1 De toegang wordt geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder c en d, van de Wet, indien de vreemdeling niet voldoet aan de door de ambtenaar belast met grensbewaking gestelde voorwaarde om zekerheid te stellen voor de kosten van verblijf in Nederland en voor de kosten van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is.

2 De zekerheid, bedoeld in het eerste lid, kan bestaan uit:

  • a. het deponeren van een retour-passagebiljet;

  • b. het deponeren van een garantiesom, of

  • c. een verklaring van een derde die zich voor de kosten garant stelt.

3 Het model van de garantverklaring wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

4 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e dan wel l, van de Wet.

Beoogd verblijf voor ten hoogste drie maanden

De toegang wordt geweigerd indien de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van het verblijf in Nederland als in de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar de toegang is gewaarborgd (artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet).

In artikel 2.10 Vreemdelingenbesluit is dit vereiste nader uitgewerkt. Dit vereiste dient te worden onderscheiden van het middelenvereiste dat geldt voor het verkrijgen van rechtmatig verblijf.

Onder middelen worden verstaan middelen die de vreemdeling bij binnenkomst in zijn bezit heeft (bijvoorbeeld geld, retour-passagebiljet), maar ook, in bepaalde gevallen, middelen die hij uit wettelijk geoorloofde arbeid (met een tijdelijk karakter van maximaal drie maanden) kan verkrijgen. Of de middelen waarover de vreemdeling kan beschikken toereikend zijn, hangt onder meer af van de duur van het voorgenomen verblijf, het reisdoel, de persoonlijke omstandigheden en de aard van het gebruikte vervoermiddel. Vaste maatstaven kunnen in dit verband niet worden gegeven, omdat meerdere factoren een rol kunnen spelen die van geval tot geval kunnen verschillen. Wel kan als uitgangspunt worden genomen dat vreemdelingen die zelfstandig reizen, moeten kunnen voorzien in de kosten van hun verblijf en onderdak, hetgeen (voor Nederland) neerkomt op een bedrag van ten minste f 75 (€ 34) per persoon per dag. Dit bedrag is exclusief de eventuele kosten voor een vliegreis naar een plaats buiten Nederland waar de toelating is gewaarborgd.

Controle op bestaansmiddelen blijft achterwege ten aanzien van:

  • EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen;

  • diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen;

  • in Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen;

  • houders van visa voor verblijf van langere duur, indien zij doorreizen naar een ander Schengenland.

Voorwaarden indien niet zeker is of de vreemdeling kan beschikken over voldoende bestaansmiddelen

Aan vreemdelingen van wie niet zeker is dat zij over voldoende bestaansmiddelen kunnen beschikken voor de duur van het voorgenomen verblijf en/of voor de terugreis, kan toegang worden verleend onder de volgende voorwaarden:

  • a. er bestaat geen aanleiding de vreemdeling de toegang om andere redenen dan genoemd in artikel 3, eerste lid, Vreemdelingenwet te weigeren en er zijn geen redenen om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden voor kort verblijf;

  • b. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating gewaarborgd is door het deponeren van een retour-passagebiljet of een garantiesom. De garantiesom kan ook door een solvabele derde ten behoeve van de vreemdeling worden gedeponeerd. Voor de hoogte van de garantiesom zijn de lijnvluchttarieven van de KLM bepalend. Deze tarieven kunnen worden opgevraagd bij de KLM of bij de Koninklijke Marechaussee, District KMar Schiphol. De geldigheidsduur van het retour-passagebiljet moet de duur van het voorgenomen verblijf overschrijden;

  • c. de vreemdeling stelt zonodig zekerheid doordat een in Nederland wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een garantverklaring (model M47). Deze derde stelt zich daarbij garant voor de kosten die voor de staat of andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien;

  • d. in daarvoor in aanmerking komende gevallen kan tevens:

Indien ten aanzien van een visumplichtige vreemdeling twijfel bestaat of hij beschikt over voldoende middelen van bestaan, kan door de ambtenaar belast met de grensbewaking contact worden opgenomen met de visumafgevende instantie.

Beoogd verblijf voor langer dan drie maanden

Van vreemdelingen die in Nederland lang verblijf beogen, is bij de verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf geoordeeld dat zij voldoen aan het middelenvereiste.

Aan vreemdelingen van wie blijkt of ten aanzien van wie het vermoeden rijst dat zij lang verblijf in Nederland beogen en die niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, kan in uitzonderlijke gevallen met machtiging van de IND, toegang onder voorwaarden worden verleend (zie 5.1.3 en 5.2.3).

4.4. Aannemelijk reisdoel

Artikel 2.1. Vreemdelingenbesluit:

1 De toegang wordt geweigerd indien de vreemdeling het doel van het voorgenomen verblijf of de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dan wel ter staving daarvan onvoldoende documenten heeft overgelegd.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder e of l, van de Wet.

Artikel 4.5. eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die Nederland inreist is verplicht desgevorderd aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking:

  • (...);

  • b. inlichtingen te verstrekken over het doel en de duur van zijn voorgenomen verblijf in Nederland;

  • (...).

. (...)

3 Het eerste lid, aanhef en onder b en c, is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8,onder e of l, van de Wet.

Het door de vreemdeling opgegeven doel en duur van het voorgenomen verblijf dient de vreemdeling, desgevorderd door de ambtenaar belast met grensbewaking, aannemelijk te maken. Ter staving hiervan dient de vreemdeling alle gegevens te verstrekken en beschikbare documenten te tonen.

Controle op het doel en de duur van het (voorgenomen) verblijf of op de verblijfsomstandigheden blijft achterwege ten aanzien van EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, omdat hun recht op toegang niet aan andere formaliteiten mag worden onderworpen dan het tonen van een geldige identiteitskaart of geldig nationaal paspoort.

In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een passagebiljet, kan de ambtenaar belast met grensbewaking met toestemming van de vreemdeling inlichtingen inwinnen bij het hiervoor door de betreffende luchtvaartmaatschappij beschikbaar gestelde informatiepunt. De inlichtingen waar naar gevraagd kan worden door de ambtenaar belast met grensbewaking betreft de informatie die gewoonlijk op het passagebiljet staat vermeld. Dit omvat onder meer:

  • achternaam van de persoon;

  • eerste initiaal van de persoon;

  • geslacht van de persoon;

  • naam van de luchtvaartmaatschappij;

  • datum van aankoop;

  • prijs van aankoop;

  • verkopende reisbureau/tussenpersoon;

  • beperkingen met betrekking tot annuleren en wijzigen van de vlucht;

  • geldigheidsduur;

  • vluchtnummer(s);

  • reisroute (plaats van vertrek, transfer/transit en van eindbestemming);

  • wijzigingen van de reisroute;

  • tijdstip(pen) van vlucht(en)

  • status van vlucht(en);

  • klasse;

  • registratie-/serienummer;

  • vermelding van bagage.

Indien de vreemdeling geen toestemming verleent aan de ambtenaar belast met grensbewaking om de bovenbedoelde informatie op te vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappij en voorts niet anderszins het doel en de duur van het voorgenomen verblijf aannemelijk kan maken, wijst de ambtenaar de vreemdeling er op dat dit tot afwijzing van het verzoek om toegang zal leiden.

Aan de plicht om desgevorderd door de ambtenaar belast met grensbewaking inlichtingen te verschaffen, zal doorgaans niet worden/zijn voldaan, indien door de vreemdeling informatie wordt verschaft waarvan onmiddellijk of na controle blijkt dat die niet consistent is of niet strookt met (betrouwbare) gegevens waarover langs andere weg de beschikking is verkregen.

Visum niet afgegeven door land van hoofdverblijf

De diplomatieke of consulaire post van het Schengenland op welks grondgebied het hoofdreisdoel is gelegen, is in beginsel tot visumafgifte bevoegd. Indien dit doel niet kan worden bepaald, dan is in beginsel de diplomatieke of consulaire post van het Schengenland van eerste binnenkomst tot de visumafgifte bevoegd.

De toegang kan niet worden geweigerd aan een vreemdeling op grond van het enkele feit dat het door hem opgegeven land van hoofdverblijf niet in overeenstemming is met het land van visumafgifte. Desgevorderd is het wel aan de vreemdeling om het door hem opgegeven doel en duur van het verblijf alsnog aannemelijk te maken. De ambtenaar belast met de grensbewaking dient de verklaringen van de vreemdeling daartoe te controleren, tenzij aanstonds duidelijk is dat de door de vreemdeling verstrekte informatie niet consistent is of niet strookt met andere (betrouwbare) gegevens die langs andere weg zijn verkregen. De controle omvat in ieder geval een controle van feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgifte van het visum. Hiertoe zal veelal contact op moeten worden genomen met de visumafgevende instantie.

Indien uit de verklaringen van de vreemdeling en uit het eventuele onderzoek de redenen voor binnenkomst onvoldoende aannemelijk worden, kan de toegang worden geweigerd wegens onvoldoende aannemelijkheid van het voorgenomen verblijf.

4.5. Vrije termijn

De toegang wordt geweigerd indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden voor verblijf in de vrije termijn. Zie nader paragraaf 9.

5. Handelingen bij toegangsverlening en toegangsweigering

5.1. Toegangsverlening

Artikel 4.24. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren, belast met de grensbewaking, kunnen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet, in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling aantekeningen stellen omtrent:

  • a. inreis in Nederland;

  • b. het doel en de duur van het voorgenomen verblijf in Nederland;

  • c. de middelen waarover de vreemdeling met het oog op de toegang tot Nederland beschikt of kan beschikken;

  • d. aanmelding bij een korpschef;

  • e. de toepassing van de artikelen 2.4 tot en met 2.8;

  • f. het weigeren van toegang tot Nederland;

  • g. vertrek of uitzetting uit Nederland;

  • h. uitreis uit Nederland.

2 Voor de aantekeningen wordt gebruikt gemaakt van het bij ministeriële regeling vastgestelde model.

3 Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in een reis- of identiteitspapier van een vreemdeling gestelde aantekening wordt door de ambtenaar, die de doorhaling of vervallenverklaring verricht, gedateerd en van diens paraaf voorzien.

Artikel 4.25. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling die toegang tot Nederland heeft en die Nederland langs een doorlaatpost in- of uitreist een aantekening als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder a en h, waaruit blijkt langs welke doorlaatpost en op welke datum de in- of uitreis heeft plaatsgevonden.

2 De in het eerste lid bedoelde aantekening wordt bij inreis niet gesteld in het reis- of identiteitspapier van:

  • a. een onderdaan van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • b. een onderdaan van Andorra, Liechtenstein, Malta, Monaco, San Marino of Zwitserland;

  • c. een passagierende zeeman;

  • d. een piloot of bemanningslid van een vliegtuig voorzien van een ‘Crew member Certificate’, of

  • e. een houder van een diplomatiek of dienstpaspoort.

3 De in het eerste lid bedoelde aantekening wordt bij uitreis niet gesteld in het reis- of identiteitspapier van een voor Nederland niet-visumplichtige vreemdeling.

4 Bij de aantekening, welke ingevolge het eerste lid wordt gesteld in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling die Nederland inreist, wordt vermeld het aantal in gezelschap van de houder van dat document reizende vreemdelingen dat daarin is opgenomen of staat bijgeschreven. Bij inreis in Nederland van een vreemdeling, reizende in groepsverband op een collectief paspoort of op een collectieve lijst, worden de namen van de in het document opgenomen vreemdelingen die zich niet bij het gezelschap bevinden of aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd, door de ambtenaar, belast met de grensbewaking, doorgehaald.

Artikel 4.26. Vreemdelingenbesluit:

De ambtenaren belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening als bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder d, inhoudende dat de vreemdeling zich binnen drie dagen bij de korpschef, onder vermelding van de plaats, moet melden, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat. Deze aantekening kan ook geplaatst worden in een bijzonder doorlaatbewijs.

5.1.1. Het stellen van aantekeningen in het document voor grensoverschrijding

Doorlaatstempel

In beginsel wordt bij verlening van toegang tot het Schengengebied door middel van een inreisstempel een aantekening omtrent de inreis gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling (artikel 4.24 jº artikel 4.25, eerste lid, Vreemdelingenbesluit).

Een inreisstempel wordt aangebracht in grensoverschrijdingsdocumenten:

  • waarin een geldig reis- of doorreisvisum is gesteld;

  • van vreemdelingen aan wie aan de grens een Schengenvisum wordt afgegeven;

  • van vreemdelingen die geen visum behoeven.

De afstempeling dient bij eerste binnenkomst op zodanige wijze te geschieden, dat de rand van het visum is bedekt zonder dat daardoor de gegevens in het visum onleesbaar worden gemaakt en de zichtbare veiligheidskenmerken van de visumsticker in het gedrang worden gebracht.

Indien meerdere afstempelingen nodig zijn (bijvoorbeeld bij een visum dat voor meerdere binnenkomsten dient), dienen deze op de tegenover de bladzijde met visum gelegen bladzijde te worden aangebracht. Indien die bladzijde niet bruikbaar is, dient de afstempeling op de onmiddellijk volgende bladzijde te geschieden.

Een uitreisstempel dient in ieder geval te worden aangebracht in grensoverschrijdingsdocumenten van vreemdelingen waarin visa voor verscheidene binnenkomsten met een beperkte totale verblijfsduur zijn gesteld.

Ter vastlegging van de in- en uitreis worden aan de Schengenbuitengrenzen eenvormige stempels van gelijk formaat gehanteerd. Deze zijn rechthoekig van vorm voor de inreis en rechthoekig met afgeronde hoeken voor de uitreis.

N.B. Op verzoek van de vreemdeling kan bij wijze van uitzondering aanbrenging van het stempel in het grensoverschrijdingsdocument achterwege blijven, wanneer de afstempeling de vreemdeling ernstig nadeel zou berokkenen. In deze gevallen wordt de in- of uitreis van de vreemdeling op een afzonderlijk blad onder vermelding van de naam en het paspoortnummer schriftelijk vastgelegd.

Andere aantekeningen

Indien daarvoor in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, kan bij inreis eveneens een aantekening in het document voor grensoverschrijding worden gesteld omtrent:

  • a. doel en duur van het verblijf en de middelen van bestaan (artikel 4.24, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit);

  • b. aanmelding binnen drie dagen bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven, is gelegen (artikel 4.24, eerste lid, onder d, Vreemdelingenbesluit); indien de vreemdeling in verband met een zaterdag, zondag of feestdag niet zou kunnen voldoen aan de verplichting tot aanmelding binnen drie dagen, wordt in het document voor grensoverschrijding de volgende aantekening gesteld: ‘aanmelden uiterlijk op ... datum’.

Bewustverklaring ‘kort verblijf’

Een niet-visumplichtige vreemdeling aan wie voor kort verblijf toegang wordt verleend, kan worden gevraagd een verklaring (model M26) te ondertekenen dat hij zich bewust is ten hoogste drie maanden in Nederland te mogen blijven.

Omtrent het ondertekenen van deze verklaring wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening gesteld (artikel 4.24, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit).

5.1.2. Procedure toegangsverlening voor kort verblijf onder voorwaarden

Doorlating onder voorwaarden/sticker

Omtrent het stellen van zekerheid, het eventuele ondertekenen van de bewustverklaring ‘kort verblijf’ en het opleggen van de meldingsplicht worden aantekeningen gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling (artikel 4.24, eerste lid, Vreemdelingenbesluit).

Aan de korpschef van de politieregio, waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven is gelegen, wordt van de toegang onder voorwaarden kennis gegeven door gebruik van een formulier (model M20). Een eventuele garantverklaring of bewustverklaring wordt met deze kennisgeving meegezonden. De aantekeningen worden gesteld door middel van het aanbrengen van de sticker ‘Doorlating onder voorwaarden’. De sticker dient in het paspoort te worden aangebracht. De inreisstempel wordt half op en half onder het laminaat geplaatst.

Voor de procedure van ontvangst, beheer en restitutie van retourpassagebiljetten en garantiesommen wordt verwezen naar hetgeen is bepaald in A2/9.5.2.2.

5.1.3. Procedure bij het verlenen van toegang voor lang verblijf

Niet mvv-plichtige vreemdelingen

Aan niet mvv-plichtige vreemdelingen kan toegang onder voorwaarden worden verleend (zie verder onder A2/5.1.2).

Op grond van het EU-verdrag, de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds over het vrije verkeer van personen, en het Benelux-unieverdrag is deze procedure niet van toepassing op EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen in het algemeen en Belgen en Luxemburgers in het bijzonder (zie 6.3).

Procedure als de vreemdeling het verblijfsdoel wijzigt in kort verblijf

Toegang kan worden verleend aan een niet-visumplichtige vreemdeling die zijn verblijfsdoel in die zin wijzigt dat hij nog slechts kort verblijf beoogt. Daarbij worden, mede om te verzekeren dat de vreemdeling zich inderdaad aan dit gewijzigde voornemen zal houden, de volgende voorwaarden gesteld:

Omtrent het ondertekenen van de bewustverklaring, het eventuele opleggen van de meldingsplicht en het stellen van financiële zekerheid worden aantekeningen gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling (artikel 4.24, eerste lid, Vreemdelingenbesluit).

Aan de korpschef wordt van de verlening van toegang onder voorwaarden kennis gegeven door middel van formulier M20. Door de vreemdeling overgelegde verklaringen worden met deze kennisgeving meegezonden.

5.2. Toegangsweigering

Artikel 4.24. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren, belast met de grensbewaking, kunnen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet, in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling aantekeningen stellen omtrent:

  • (...);

  • f. het weigeren van toegang tot Nederland;

  • (...).

. (...)

Artikel 4.27. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren, belast met de grensbewaking, stellen in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening, bedoeld in artikel 4.24, eerste lid, onder f, indien zij vermoeden dat de vreemdeling andermaal zal trachten Nederland in te reizen zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland.

2 Uit de aantekening bedoeld in het eerste lid blijkt dat de toegang is geweigerd met vermelding van de datum en zo nodig de grond waarop deze weigering berust.

Aan iedereen die niet aan de toegangsvoorwaarden voldoet wordt de toegang geweigerd. Hij dient Nederland onmiddellijk te verlaten, tenzij hij een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient. Zie A5/2 voor het opleggen van een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel.

5.2.1. Algemeen

De weigering van toegang is een met redenen omklede beslissing welke geen uitstel gedoogt (of, in voorkomend geval, na het verstrijken van de in de Vw genoemde termijn van uitstel ten uitvoer wordt gelegd), door de vreemdeling in ontvangst moet worden genomen, en waarmee een vreemdeling bij het niet vervullen van de voorwaarden voor binnenkomst, wordt ontzegd het grondgebied van Nederland c.q. het Schengengebied binnen te komen en aldaar te verblijven.

De toegangsweigering geschiedt schriftelijk door uitreiking van een standaardformulier aan de vreemdeling (zie Model M31). Indien de vreemdeling weigert het standaardformulier te ondertekenen, maakt de ambtenaar belast met de grensbewaking daarvan melding in het vak “opmerkingen” op het formulier. De vreemdeling ontvangt een kopie.

Tevens brengt de ambtenaar belast met de grensbewaking in het document van grensoverschrijding van de betrokken vreemdeling een inreisstempel aan dat hij met een kruis in onuitwisbare inkt doorhaalt en waarnaast hij aan de rechterkant door middel van één of meer letters in onuitwisbare inkt de reden c.q. redenen voor de toegangsweigering opgeeft zoals vermeld op het standaardformulier.

Zie A2/5.2.5.

De schriftelijke toegangsweigering is een besluit waartegen de vreemdeling administratief beroep kan instellen bij de IND. Met het oog hierop dient in geval van toegangsweigering de vreemdeling naast het uitgereikte standaardformulier ook in het bezit te worden gesteld van een folder ‘Rechtsmiddelen’. Weigering van EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen dient eveneens schriftelijk te geschieden door gebruikmaking van het Model M18.

Indien een geweigerde vreemdeling om een raadsman verzoekt, zendt de ambtenaar belast met de grensbewaking hieromtrent een faxbericht aan de ‘meldcentrale rechtsbijstand’.

Iedere weigering van toegang (onder opgave van de personalia, de nationaliteit, het grensoverschrijdingsdocument, de reden en de datum van weigering van toegang alsmede het tijdstip van uitreiking van de folder ‘Rechtsmiddelen’) dient te worden geregistreerd.

Indien de uitzetting van een vreemdeling aan wie ten tijde van de uitzetting de toegang was geweigerd, mislukt en hij terugkeert nadat hij aan boord van een vliegtuig of schip het Nederlands grondgebied had verlaten, dient opnieuw te worden bekeken of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, zal de toegang tot Nederland opnieuw moeten worden geweigerd. Tevens zal, ingeval de vreemdeling op grond van artikel 65 Vw is verwijderd, de vervoerder een nieuwe aanwijzing krijgen om de vreemdeling om niet terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie model M29).

Een vreemdeling die Nederland uit eigen beweging verlaat, maar aan wie door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit de toegang wordt geweigerd en wordt teruggezonden, dient bij terugkomst in Nederland te voldoen aan de voorwaarden voor toegang. Als niet aan de voorwaarden wordt voldaan, zal de toegang tot Nederland worden geweigerd. In dat geval kan de vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling terug naar Nederland is vervoerd, niet de verplichting van artikel 65 Vw worden opgelegd tot het vervoeren van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland.

In het geval een vreemdeling de toegang tot het grondgebied is geweigerd wegens gevaar voor de openbare orde omdat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid, treft de ambtenaar belast met de grensbewaking de nodige maatregelen die erop gericht zijn de volksgezondheid te beschermen. Indien de ziekte behandeling in een ziekenhuis verlangt of ingevolge de Infectieziektenwet aanleiding geeft tot quarantaine, wordt de toegang geweigerd door de ambtenaar belast met de grensbewaking en wordt een maatregel ingevolge artikel 6, eerste lid, Vw opgelegd met als aangewezen ruimte het ziekenhuis alwaar de behandeling of de quarantaine plaats zal vinden. Na behandeling van de ziekte of na de periode van quarantaine, wordt door de ambtenaar belast met de grensbewaking beoordeeld of aan de betrokken vreemdeling alsnog toegang tot het grondgebied kan worden verleend.

De ambtenaar belast met grensbewaking informeert de korpschef van het regionale politiekorps waarin het ziekenhuis is gelegen, omtrent de in het kader van de grensbewaking getroffen maatregelen.

5.2.2. Bijzondere omstandigheden

Een vreemdeling die niet voldoet aan het geheel van voorwaarden voor toegang, wordt de toegang geweigerd. In het geval dat een ander Schengenland op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen afwijking daarvan noodzakelijk acht, kan toegang worden verleend. In dit geval dient de toegang territoriaal te worden beperkt tot het grondgebied van het Schengenland dat afwijking daarvan noodzakelijk acht. In deze gevallen dient de vreemdeling de mogelijkheid te worden geboden (door) te reizen naar het betreffende land tot wiens grondgebied de toegang is beperkt. De toegangsweigering tot het grondgebied van de overige Schengenlanden blijft gehandhaafd. De ambtenaar belast met de grensbewaking treft de nodige maatregelen om een gecontroleerde doorreis naar het betreffende Schengenland mogelijk te maken en neemt hieromtrent contact op met de betreffende autoriteiten van het Schengenland.

Wanneer een vreemdeling in het bezit is van een door een Schengenland afgegeven verblijfstitel en/of een visum voor terugreis, dient de binnenkomst en de doorreis naar het betrokken Schengenland te worden toegestaan, tenzij de vreemdeling in het OPS ter fine van weigering staat gesignaleerd.

5.2.3. Beslissing vragen aan de IND

Voorafgaand aan de toegangsweigering dient in de volgende gevallen de beslissing aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te worden voorgelegd:

  • a. de persoon die zich erop beroept Nederlander te zijn en/of daarmee te worden gelijkgesteld;

  • b. de vreemdeling die zich op een bijzondere status beroept (zie A2/6.2.1);

  • c. de vreemdeling die onderdaan is van de EU/EER of van de Zwitserse Bondsstaat, tenzij hij op heterdaad wordt aangehouden op verdenking van het plegen van een misdrijf in de zin van de Opiumwet;

  • d. de vreemdeling die zich erop beroept dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan;

  • e. de vreemdeling die in het bezit is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf;

  • f. buitenlandse pleegkinderen;

  • g. indien het weigeren van toegang leidt tot het schaden van een wezenlijk humanitair belang; en

  • h. wanneer een wezenlijk Nederlands belang (bijvoorbeeld het bijzonder urgente reisdoel van de vreemdeling) zich tegen weigering van toegang verzet.

In alle overige gevallen kan advies van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden gevraagd als er twijfel bestaat over de vraag of toegang moet worden verleend.

De beslissing tot weigering van de toegang aan een visumplichtige vreemdeling leidt niet automatisch tot het annuleren van het visum. De beslissing tot weigering van toegang dient derhalve onderscheiden te worden van de eventuele beslissing tot het annuleren van een visum. Voor het annuleren van een visum dient vooraf toestemming te worden gevraagd aan de Visadienst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A2/7.9.6.5.).

5.2.4. De toegang blijft geweigerd

Ook als de geweigerde vreemdeling zijn vrijheid wordt ontnomen op – bijvoorbeeld – strafrechtelijke gronden, blijft hem de toegang geweigerd, blijft de terugvoerverplichting in stand en blijft de mogelijkheid bestaan om hem – na expiratie van de straf – in een grenslogies zijn vrijheid te ontnemen in afwachting van zijn uitzetting (artikel 6 jº 7 Vreemdelingenwet). Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de vreemdeling op grond van het Wetboek van Strafrecht of het Wetboek van Strafvordering bijvoorbeeld in een huis van bewaring wordt geplaatst. Het is dus mogelijk om de vreemdeling na vrijlating uit het huis van bewaring op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet zijn vrijheid te ontnemen. Artikel 7 Vreemdelingenwet is tevens van toepassing op personen in Nederlandse gevangenissen in verband met hun berechting door een internationaal gerecht.

5.2.5. Aantekening omtrent het weigeren van toegang

De ambtenaar belast met de grensbewaking is bevoegd het reisdocument tijdelijk in bewaring te nemen (zie artikel 4.23 Vb) en daarin aantekeningen te maken (zie artikel 4.24 en 4.25 Vb).

In het document voor grensoverschrijding van een vreemdeling dient een aantekening omtrent weigering van toegang te worden gesteld in de vorm van een weigeringsstempel.

Een weigeringsstempel is een inreisstempel dat met een kruis in zwarte onuitwisbare inkt is doorgehaald en waarnaast aan de rechterkant door middel van één of meer letters in onuitwisbare inkt de reden c.q. redenen voor de toegangsweigering staat(n) zoals vermeld op het standaardformulier.

Voor de wijze waarop bij weigering tevens een geldig visum of een mvv dient te worden geannuleerd, zie A2/7.9.6.5.

Aangezien de aantekening omtrent weigering van toegang voor de vreemdeling moeilijkheden kan opleveren (bijvoorbeeld bij inreis in andere landen), kan op verzoek van de vreemdeling de weigeringsstempel achterwege blijven. In deze gevallen wordt de weigering op een afzonderlijk blad onder vermelding van de naam en het nummer van het reisdocument schriftelijk vastgelegd.

Het aanbrengen van een weigeringsstempel is eveneens van toepassing op EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen.

5.2.6. Verplichting het land te verlaten

Vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd, zijn verplicht onverwijld het land te verlaten met inachtneming van de aanwijzingen van de grensbewakingsambtenaar (artikel 5, eerste lid, Vreemdelingenwet).

Deze aanwijzingen kunnen onder meer betreffen het afwachten van vertrek op de grensdoorlaatpost, de weg die de vreemdeling bij het verlaten van het land moet volgen of het aan boord gaan van een schip of vliegtuig.

Overtreding van dit voorschrift is een strafbaar feit (artikel 108 Vreemdelingenwet).

5.2.7. Vertrek per schip of vliegtuig (artikel 5 Vreemdelingenwet)

De vervoerder is verplicht een vreemdeling die de toegang tot het Schengengrondgebied wordt geweigerd, onverwijld terug te nemen.

Voorts dient de vervoerder, op verzoek van de grensbewakingsautoriteiten, de vreemdeling terug te brengen naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd. Indien dit niet binnen redelijke termijn mogelijk is, kunnen de met de verwijdering gepaard gaande kosten op de vervoerder worden verhaald.

Tot op het tijdstip van uitvoering van de terugbrenging dienen geweigerde vreemdelingen zich op te houden in de hun daartoe door een met de grensbewaking belaste ambtenaar aangewezen ruimte, die kan worden afgesloten en op andere wijze kan worden verzekerd tegen ongeoorloofd vertrek daaruit (zie nader A5). Dit teneinde illegale binnenkomst te verhinderen.

Zie voor de informatie over en aan de vreemdeling met betrekking tot diens uitzetting, 8.2.3 en 8.2.5.

Voor het verhaal van kosten van vertrek op de vervoersonderneming, zie A4/10.2.

5.2.8. Bijzondere aandachtspunten voor de grensdoorlaatposten

  • A. Luchthavens

    • Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, dienen, ongeacht of zij wel of niet een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, voor terugname te worden geclaimd bij de aanvoerende maatschappij.

    • Voor vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, dient het vertrek te worden geëffectueerd zodra plaatsing aan boord van een luchtvaartuig van de betreffende maatschappij (met als bestemming de plaats van embarkatie dan wel een andere plaats waar de toelating van de vreemdeling gewaarborgd is) mogelijk is.

Voor meer bijzonderheden zie paragraaf 10, bijlage 2 (de Annex 9 van het Verdrag van Chicago).

  • B. Zeehavens

    • Vreemdelingen aan wie de toegang wordt geweigerd, dienen, ongeacht of zij wel of niet een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, voor terugname te worden geclaimd bij de gezagvoerder van het betreffende zeeschip c.q. bij de betrokken rederij.

    • Voor vreemdelingen die geen aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indienen, dient het vertrek te worden geëffectueerd zodra het aanvoerende schip vertrekt, tenzij het vertrek voordien, in overleg met de verantwoordelijke reder, op andere wijze kan worden geëffectueerd. Voor algemene aanbevelingen van de International Maritieme Organisatie (IMO) ter zake zie A2/10, bijlage 1. Hieraan dient zoveel mogelijk gevolg te worden gegeven. Het mag evenwel niet ten koste gaan van een unieke verwijderingsmogelijkheid. Zie hiervoor ook A4/9.2.

    N.B. Voor vreemdelingen die in een zee- of luchthaven te kennen geven een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel te willen indienen zie C3/11.3.

5.2.9. Gedragslijn bij voorlopige voorziening

Verzet een vreemdeling of diens raadsman zich tegen weigering van toegang door middel van het indienen van een administratief beroepschrift en het vragen van een daaraan gekoppelde voorlopige voorziening, dan moet contact worden opgenomen met de IND.

De vreemdeling wordt in beginsel in de gelegenheid gesteld de afloop van de gevraagde voorlopige voorziening in Nederland af te wachten, indien sprake is van een (eerste) verzoek om een voorlopige voorziening.

6. Bijzondere categorieën

6.1. Nederlanders en daarmee gelijkgestelde personen

6.1.1. Algemeen

Artikel 4.6. Vreemdelingenbesluit:

Een ieder die zich op of nabij een plaats bevindt waar een grensdoorlaatpost is gevestigd, houdt zich aan de aldaar door de ambtenaren, belast met de grensbewaking, in het kader van de uitoefening van hun taak gegeven aanwijzingen.

Artikel 4.7. Vreemdelingenbesluit:

De Nederlander die Nederland in- of uitreist, toont en overhandigt, desgevorderd, aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking, het in zijn bezit zijnde reis- of identiteitspapier of maakt zo nodig op andere wijze zijn Nederlanderschap aannemelijk.

De verplichtingen voor Nederlanders in verband met grenscontrole zijn tot een noodzakelijk minimum beperkt. Nederlanders, alsmede Belgen en Luxemburgers, behoeven zich onder meer bij in- of uitreis van Nederland of het Benelux-gebied niet langs een grensdoorlaatpost te begeven. Wel moeten zij de aanwijzingen van de grensbewakingsambtenaren in acht nemen (artikel 4.6 Vreemdelingenbesluit) en moeten zij desgevorderd hun document voor grensoverschrijding tonen en overhandigen of op andere wijze hun Nederlanderschap aannemelijk maken (artikel 4.7 Vreemdelingenbesluit, zie hierna onder 6.1.2). Voorts zijn de verplichtingen omschreven in artikel 4.8 t/m 4.14 Vreemdelingenbesluit ook van toepassing op Nederlanders (verplichtingen van bestuurders van voertuigen en gezagvoerders van (zee)schepen).

6.1.2. Aannemelijk maken Nederlanderschap

Een persoon die beweert Nederlander te zijn, kan op grond van artikel 4.7 Vreemdelingenbesluit worden verplicht op een of andere wijze zijn Nederlanderschap aannemelijk te maken. Indien het Nederlanderschap niet voldoende aannemelijk is gemaakt, dient de grensbewakingsambtenaar contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (zie A6).

Het bezit van de Nederlandse nationaliteit mag onder meer worden aangenomen op grond van onderstaande documenten:

  • een geldig Nederlands document voor grensoverschrijding;

  • een Nederlands laissez-passer waarin de Nederlandse nationaliteit is vermeld;

  • een recent bewijs van Nederlanderschap;

  • een kennisgeving tot verkrijging van het Nederlanderschap:

  • een bewijs van naturalisatie tot Nederlander.

Zonodig kan, voor vaststelling van de nationaliteit, contact worden opgenomen met de bevolkingsadministratie van de gemeente waar de betrokkene zegt te zijn ingeschreven.

6.1.3. Procedure als het grensoverschrijdingsdocument is vervallen

Indien het document voor grensoverschrijding van een Nederlander is vervallen, vindt in beginsel geen controle plaats in het kader van de Vreemdelingenwet. Slechts wanneer het vermoeden bestaat dat betrokkene vreemdeling is, kan hiervan sprake zijn en kan betrokkene op grond van artikel 4.7 Vreemdelingenbesluit worden verzocht zijn Nederlanderschap aannemelijk te maken door het tonen van reis- of identiteitspapieren of op andere wijze.

Indien het document voor grensoverschrijding van een Nederlander is vervallen, dient het op grond van de paspoortwet te worden ingehouden. Dit is onder meer het geval indien de geldigheidsduur is verstreken. Het is niet toegestaan naar het buitenland te reizen met een Nederlands document voor grensoverschrijding (paspoort, toeristenkaart) waarvan de geldigheidsduur is verstreken.

Voor wat betreft de ambtenaren der Koninklijke Marechaussee is een en ander vastgelegd in de artikelen 41 en 42 van de Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee.

De volgende situaties zijn denkbaar:

  • a. Uit het document zelf blijkt dat het van rechtswege is vervallen, omdat de geldigheidsduur is verstreken.

  • b. Uit het document zelf blijkt dat het van rechtswege is vervallen, omdat:

    • het is beschadigd;

    • het is gewijzigd door de houder zonder echt frauduleuze bedoelingen; of

    • het van een niet langer gelijkende pasfoto is voorzien.

  • c. De personalia van de houder zijn in het Opsporingsregister vermeld ter inhouding van zijn/haar document voor grensoverschrijding. In het Opsporingsregister wordt dit aangegeven met de vermelding ‘PASP’.

Uitsluitend documenten die zijn ingeleverd wegens het verstrijken van de geldigheidsduur kunnen onbruikbaar worden gemaakt (zie artikel 42, tweede lid, Paspoortuitvoeringsregeling Koninklijke Marechaussee) en aan de houder worden teruggegeven. Indien het ingeleverde reisdocument nog een geldig visum of geldige verblijfstitel bevat, worden op verzoek van de houder de desbetreffende bladzijden en het documentnummer in tact gelaten. Ten behoeve van de kennisgeving aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is een apart standaardformulier ontworpen.

Indien een document voor grensoverschrijding wordt ingehouden in de gevallen als bedoeld onder b dan wel indien het een ingeleverd of gevonden document voor grensoverschrijding betreft, wordt het document per aangetekende post en met een begeleidende brief doorgezonden aan de burgemeester van de woonplaats van de houder. De begeleidende brief vermeldt de volgende gegevens:

  • naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en woonplaats van de houder;

  • het nummer van het document voor grensoverschrijding;

  • de autoriteit die het document voor grensoverschrijding heeft verstrekt en het einde van de geldigheidsduur die in het document is vermeld;

  • de datum en de reden van inhouding of inlevering van het document voor grensoverschrijding.

Indien:

  • de houder niet in Nederland woonachtig is of geen bekende woonplaats heeft;

  • de personalia van de houder in het Opsporingsregister vermeld staan met de aanduiding ‘PASP’;

  • het een diplomatiek paspoort of een dienstpaspoort betreft, wordt terstond contact opgenomen met de afdeling Persoonsinformatiebeleid en Reisdocumenten van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De houder van het ingehouden of ingeleverde document voor grensoverschrijding wordt een ontvangstbewijs verstrekt.

6.1.4. Met Nederlanders gelijkgestelde personen (Molukkers)

Personen op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers (Stb. 1976, 468) van toepassing is, worden als Nederlander behandeld en zijn derhalve geen vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (zie ook artikel 1, aanhef en onder m, Vreemdelingenwet).

Op Molukkers die niet als Nederlander worden behandeld, is de Vreemdelingenwet onverkort van toepassing.

Deze vreemdelingen moeten derhalve voldoen aan de algemene voorwaarden voor binnenkomst.

Molukkers die als Nederlander worden behandeld, dienen dit aan te tonen. Hiervoor kunnen de documenten dienen die zijn beschreven in B14 Vreemdelingencirculaire.

6.2. Diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen

6.2.1. Bijzondere status

6.2.1.1. Diplomatieke en consulaire ambtenaren alsmede hun gezinsleden en personeel

De vreemdelingen van de categorie waarop de bepalingen van dit onderdeel betrekking hebben, dienen te worden onderscheiden in drie groepen:

a) Niet-duurzaam verblijf

Op vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten als lid van een diplomatieke zending of consulaire post, hun gezinsleden en hun personeel, is de Vreemdelingenwet niet van toepassing indien zij niet-duurzaam in Nederland verblijven. Op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer c.q. de Consulaire Betrekkingen komt hun een bijzondere status toe.

Zij zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van het geprivilegieerdendocument (zie model M81).

De bijzondere status houdt onder meer in dat de maatregelen van uitzetting krachtens de Vreemdelingenwet op hen niet kunnen worden toegepast.

Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.

Wel moeten zij bij grensoverschrijding beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding.

Ook geldt voor hen de verplichting om Nederland langs een grensdoorlaatpost in- en uit te reizen, alsmede om zich tegenover een grensbewakingsambtenaar te legitimeren.

Aan deze personen moet bij grenspassage zoveel mogelijk voorrang worden verleend.

Controle op bestaansmiddelen blijft in hun geval achterwege en hun mag niet worden gevraagd naar doel en duur van het verblijf.

Ten aanzien van hen blijft controle aan de hand van het Opsporingsregister in beginsel achterwege.

b) Duurzaam verblijf

Op vreemdelingen die reeds een jaar of meer op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland verblijven, die gerechtigd zijn arbeid al dan niet in loondienst te verrichten en in dienst treden van een diplomatieke missie of consulaire post, blijft de Vreemdelingenwet in volle omvang van toepassing. Het betreft met name vreemdelingen die door de diplomatieke zending of consulaire post lokaal zijn geworven.

Vreemdelingen van deze categorie ontvangen wel een geprivilegieerdendocument (model M81) afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken. Daarop komt echter een lettercode voor, met een verklaring waaruit bovengenoemde, niet-bijzondere status blijkt (zie model M81-A).

Lokaal geworven personeel dat vóór 1 augustus 1987, vanaf welke datum het onderscheid tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijf wordt gemaakt, in het bezit was van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken, behoudt de verworven bijzondere status tot beëindiging van het dienstverband.

Vanaf 11 augustus 1997 wordt aan deze vreemdelingen het geprivilegieerdendocument afgegeven.

c) Doorreis

Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en personeel, welke slechts op doorreis in Nederland zijn, is de Vreemdelingenwet niet van toepassing voorzover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft. Hetgeen onder a is opgemerkt over de bijzondere status geldt ook hier.

6.2.1.2. Diplomatieke en consulaire koeriers

Deze vreemdelingen zijn óf beroepskoeriers óf als zodanig voor één reis aangewezen.

Zij zijn voorzien van een officieel document waaruit hun bijzondere status en het aantal pakketten welke de diplomatieke of consulaire tas vormen, blijkt.

De pakketten dragen aan de buitenkant duidelijk zichtbare kentekenen, waaruit hun aard blijkt. De koerier geniet persoonlijke onschendbaarheid (de dwangmiddelen uit artikel 50, tweede, derde, vierde en vijfde lid, Vreemdelingenwet kunnen niet worden toegepast). De tas mag niet worden geopend of ingenomen.

6.2.1.3. Andere geprivilegieerde personen

De Vreemdelingenwet is in het algemeen niet van toepassing op vreemdelingen die een bijzondere status bezitten krachtens een zetelovereenkomst gesloten met een internationale organisatie waarin is bepaald dat de zetel (=hoofdkantoor) in Nederland is gevestigd en waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Zij zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken gewaarmerkte identiteitskaart van de desbetreffende internationale organisatie (deze verliest haar geldigheid per 1 juli 2002) dan wel van het geprivilegieerdendocument (zie model M81).

Voor hen geldt hetgeen onder 6.2.1.1 sub a. is opgemerkt over de bijzondere status.

De te onderscheiden categorieën van geprivilegieerde personen, als in deze paragraaf bedoeld, worden hierna onder 6.2.4 genoemd.

6.2.2. Vrijstelling van visum- en paspoortplicht

Het bezit van een identiteitskaart of een geprivilegieerdendocument stelt de houder vrij van visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder a, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen). Deze vrijstelling van een eventuele visumplicht geldt ook voor de onder 6.2.1.1, sub b, vermelde vreemdelingen aan wie vóór 1 augustus 1987 een legitimatiebewijs was afgegeven.

Voor de overige onder 6.2.1.1 genoemde gevallen geldt de visumplicht, indien van toepassing, onverkort.

Houders van bepaalde identiteitskaarten en een geprivilegieerdendocument zijn bovendien vrijgesteld van de paspoortplicht. De documenten van de internationale organisaties in bijlage 3, onder E, Voorschrift Vreemdelingen gelden namelijk tevens als document voor grensoverschrijding. Indien sprake is van een dergelijke organisatie wordt dit vermeld in de desbetreffende paragraaf onder 6.2.4.

(Overigens is voor de toegang van en de grenscontrole op de hierbedoelde personen het gestelde onder 6.2.1 en 6.2.3 van toepassing).

6.2.3. Te volgen gedragslijn bij twijfel

Op vreemdelingen van wie niet is gebleken dat zij tot een der onder bijzondere status genoemde categorieën behoren, kunnen de bepalingen van de Vreemdelingenwet worden toegepast. Het kan voorkomen dat een vreemdeling die op grond van artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet staande is gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, zich beroept op een bijzondere status, maar niet terstond door het tonen van een legitimatiebewijs of ander document aannemelijk kan maken dat hij die status inderdaad bezit. Dit kan met name het geval zijn ten aanzien van personen die behoren tot de categorieën a en c, bij eerste binnenkomst in Nederland en bij functionarissen, hun gezinsleden en personeel op doorreis.

In de laatstgenoemde situatie zal een reisbiljet soms de bijzondere status aannemelijk kunnen maken. In deze gevallen – of indien anderszins twijfel bestaat of de vreemdeling een bijzondere status bezit – dient aanstonds contact te worden opgenomen met het ministerie van Buitenlandse Zaken dat hiertoe ook gedurende het weekeinde en feestdagen telefonisch bereikbaar is.

Zolang niet duidelijk is geworden dat de Vreemdelingenwet niet van toepassing is, kan gebruik worden gemaakt van de in artikel 50, tweede lid, Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheid tot het overbrengen naar en het zich ophouden op een plaats bestemd voor verhoor. Daarbij dient wel met enige voorzichtigheid te worden gehandeld.

Omtrent de wijze waarop gevallen als in voorgaande alinea bedoeld zijn afgedaan, dient steeds schriftelijk rapport te worden uitgebracht aan de Minister.

6.2.4. Categorieën van krachtens een internationale overeenkomst geprivilegieerde vreemdelingen

6.2.4.1. Verenigde Naties

Vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Verenigde Naties, de gespecialiseerde organisaties van de Verenigde Naties en de Internationale Organisatie van Atoomenergie, indien zij werkzaam zijn en reizen in de uitoefening van hun functie, alsmede hun echtgenoten. Als vertegenwoordigers worden mede beschouwd plaatsvervangend vertegenwoordigers, adviseurs, technische deskundigen en secretarissen van delegaties.

De voorzitter, leden, de griffier en substituutgriffier van het Internationale Gerechtshof en de overige functionarissen bij dat Hof, hun echtgenoten, alsmede niet gehuwde kinderen, die financieel afhankelijk van hen zijn en zonder beroep, en de tot hun gevolg (gouvernanten, particuliere secretarissen, dienstpersoneel) behorende personen. Deze vreemdelingen zijn in het bezit van het geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De vertegenwoordiger van de Hoge Commissaris der Verenigde Naties voor vluchtelingen in Nederland, zijn echtgenote en niet-gehuwde kinderen, die financieel afhankelijk van hem zijn en zonder beroep. Deze vertegenwoordiger is in het bezit van het geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken.

Bepaalde categorieën functionarissen van bovengenoemde organisaties alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. Deze functionarissen zullen in de regel in het bezit zijn van een ‘laissez-passer’ van de Verenigde Naties, dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt (zie bijlage 3, onder E, Voorschrift Vreemdelingen).

N.B. Niet-inwonende studerende kinderen behouden hun bevoorrechte status.

6.2.4.2. Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO)

Vertegenwoordigers van de lidstaten bij een der organen van de NAVO, niet zijnde een militair lichaam, onder wie ook adviseurs en technische deskundigen van delegaties, en het officieel administratief personeel dat deze vertegenwoordigers vergezelt, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Organisatie vastgestelde categorieën NAVO-functionarissen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde naaste familieleden die bij hen inwonen.

Militairen van een NAVO-krijgsmacht, indien zij verbonden zijn aan een hier te lande gevestigd NAVO-hoofdkwartier (RHQ AFNORTH, SHAPE TECHNICAL CENTRE) dan wel behoren tot een hier te lande gelegerd of op doortocht zijnd onderdeel van zodanige krijgsmacht.

Deze militairen zijn in het bezit van een persoonlijk militair identiteitsbewijs, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst, en, voorzover niet hier te lande gestationeerd, van een collectieve of individuele reiswijzer, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst of door de NAVO. Deze documenten gelden tevens als document voor grensoverschrijding (zie bijlage 3, onder E, Voorschrift Vreemdelingen).

De commandant van RHQ AFNORTH en zijn plaatsvervanger zijn in het bezit van het geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door de Minister van Buitenlandse Zaken.

De bijzondere status komt niet toe aan gezins- en familieleden van de als lid van een krijgsmacht hier te lande verblijvende NAVO-militairen, de leden van het NAVO-burgerpersoneel en hun gezins- en familieleden en NAVO-militairen die geen lid zijn van een in Nederland gelegerde of op doortocht zijnde krijgsmacht, zoals de in België of de Bondsrepubliek Duitsland gelegerde NAVO-militairen, die hier te lande woonachtig zijn, alsmede hun gezins- en familieleden. Voor deze vreemdelingen gelden de normale voorwaarden voor binnenkomst in Nederland.

6.2.4.3. Raad van Europa

De leden van de Raadgevende vergadering van de Raad van Europa en hun vervangers, alsmede de Secretaris-Generaal, die zich begeven naar of terugkeren van de plaats van samenkomst van de Vergadering.

Vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Raad van Europa, in het Comité van Ministers van de Raad van Europa, op vergaderingen van de Plaatsvervangers der Ministers en op andere vergaderingen bijeengeroepen door de Raad van Europa, alsmede hun echtgenoten. Als vertegenwoordigers worden mede beschouwd plaatsvervangend vertegenwoordigers, adviseurs, technische deskundigen en secretarissen van delegaties.

De leden van de Europese Commissie voor de Rechten van de mens gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten.

De rechters, de griffier en de plaatsvervangend griffier van het Europees Hof van de Rechten van de Mens gedurende de uitoefening van hun functie en gedurende reizen gemaakt in de uitoefening van hun functie, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Raad aangewezen categorieën functionarissen van de Raad van Europa, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

6.2.4.4. Europese Unie

De leden van de Vergadering (d.w.z. het Europees parlement) die zich naar de plaats van bijeenkomst der Vergadering begeven of daarvan terugkeren.

Aan de werkzaamheden van de instellingen van de Unie deelnemende vertegenwoordigers van de lidstaten, alsmede hun raadslieden en deskundigen, en de leden van de raadgevende organen van de Unie, gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten.

De rechters, de griffier en de toegevoegde rapporteurs van alsmede de advocaten-generaal bij het Hof van Justitie van de Europese Unie, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

De leden van de Commissie van de Europese Unie en de door de Raad aangewezen categorieën ambtenaren en overige personeelsleden van de Unie, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. Zij zullen in de regel door de Voorzitter van de Commissie of de Raad in het bezit zijn gesteld van een ‘laissez-passer’, dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt (zie bijlage 3, onder E, Voorschrift Vreemdelingen).

De ambtenaren en overige personeelsleden die door de Europese Unie zijn tewerkgesteld bij het Gemeenschappelijke Centrum voor Onderzoek te Petten en op andere plaatsen op Nederlands grondgebied waar de Unie diensten vestigen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

De betreffende functionarissen worden door de Europese Unie ter legitimatie in het bezit gesteld van een niet als document voor grensoverschrijding geldende Dienstpas of van een voorlopige dienstkaart.

De eveneens geprivilegieerde gezinsleden van de hier bedoelde functionarissen worden in het bezit gesteld van een verklaring.

N.B. Het personeel geplaatst bij de Stichting Reactor Centrum Nederland te Petten behoort niet tot de hier bedoelde categorie personen.

6.2.4.5. Europese Investeringsbank

De leden van de organen van de Europese Investeringsbank en de vertegenwoordigers van de lidstaten, die aan haar werkzaamheden deelnemen, alsmede hun echtgenoten.

De personeelsleden van de Europese Investeringsbank, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. Zij zullen in de regel door de President van de Bank in het bezit zijn gesteld van een ‘laissez-passer’, dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt (zie bijlage 3, onder, E, Voorschrift Vreemdelingen).

6.2.4.6. Europese Ruimte Agentschap (ESA)

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij het Europese Ruimte Agentschap (ESA) en hun plaatsvervangers gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst van de Raad en zijn suborganen, alsmede hun echtgenoten.

De Directeur-Generaal van de ESA, zijn plaatsvervanger en de door de Raad aangewezen leden van het stafpersoneel van de organisatie, alsmede hun echtgenoten en bij hen inwonende familieleden.

De leden van het stafpersoneel van de organisatie die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen bij het Europese Centrum Ruimteonderzoek en Techniek (ESTEC) alsmede hun echtgenoten en de bij hen inwonende familieleden, voorzover zij ten bewijze daarvan in het bezit zijn van een door de ESA afgegeven identiteitsbewijs, voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort, dat tevens vrijstelt van visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen). Dit identiteitsbewijs verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.7. West-Europese Unie

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Vergadering van de West-Europese Unie en hun plaatsvervangers, gedurende de reis naar en van de plaats waar de vergadering gehouden wordt.

Alle vertegenwoordigers, adviseurs en technische deskundigen bij de Raad der West-Europese Unie en bij de hulporganen daarvan, alsmede het officiële administratieve personeel dat een vertegenwoordiger van een Staat vergezelt, zolang zij voor de uitoefening van hun functie reizen, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Raad aangewezen functionarissen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde naaste familieleden die bij hen inwonen.

6.2.4.8. Europese Octrooiorganisatie

De vertegenwoordigers van de Verdragsluitende Staten van de Europese Octrooiorganisatie, hun plaatsvervangers en hun adviseurs of deskundigen bij de vergaderingen van de Raad van Bestuur of ieder orgaan dat door deze Raad is ingesteld op hun reizen naar de plaats van samenkomst en terug, alsmede hun echtgenoten.

De Voorzitter van het Europees Octrooibureau en de personeelsleden van het bureau, alsmede hun inwonende gezinsleden.

De personeelsleden van het Europees Octrooibureau die hun werkzaamheden in Nederland uitoefenen bij het onderdeel van genoemd bureau te ’s-Gravenhage/Rijswijk, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door de organisatie afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81), welke tevens vrijstellen van visumplicht bij terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen). Het door de organisatie afgegeven document verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.9. Internationale Douaneraad

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Internationale Douaneraad op vergaderingen van de Raad, van het Permanente Technische Comité en de Comités van de Raad, gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten. Als vertegenwoordigers worden mede beschouwd plaatsvervangend vertegenwoordigers, adviseurs, technische deskundigen en secretarissen van delegaties.

Bepaalde door de Raad aangewezen categorieën functionarissen van de Raad, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten. De functionarissen zullen doorgaans in het bezit zijn van een door de Secretaris-Generaal van de Raad afgegeven ‘laissez-passer’, dat tevens als document voor grensoverschrijding geldt (zie bijlage 3, onder E, Voorschrift Vreemdelingen).

6.2.4.10. Aziatische Ontwikkelingsbank

De vertegenwoordigers en hun plaatsvervangers van de lidstaten in de Raad van bestuur van de Aziatische Ontwikkelingsbank, alsmede hun echtgenoten.

De bewindvoerders en hun plaatsvervangers, het leidinggevend en ander personeel, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

Alle hier bedoelde personen zijn te hunner legitimatie in het bezit van een certificaat, afgegeven door de Bank. Dit certificaat verliest haar geldigheid per 1 juli 2002, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.11. Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO)

De vertegenwoordigers van de lidstaten bij de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), hun plaatsvervangers, de raadslieden, technische deskundigen en secretarissen van delegaties, indien zij in de uitoefening van hun functie reizen, alsmede hun echtgenoten.

Bepaalde door de Secretaris-Generaal aangewezen categorieën functionarissen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde verwanten.

6.2.4.12. Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht

De functionarissen van het Permanente Bureau van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde personen zonder beroep.

De functionarissen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81), dat tevens vrijstelt van visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen).

6.2.4.13. Iran-USA Claims Tribunal

De leden en functionarissen van het Iran-USA claims tribunal, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde personen die zonder beroep zijn.

De functionarissen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81), dat tevens vrijstelt van de visumplicht ingeval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen).

6.2.4.14. Internationale Thee Promotie Associatie (ITPA)

De vertegenwoordigers van de Leden van de Internationale Thee Promotie Associatie (ITPA) te Rotterdam gedurende de uitoefening van hun functie en op hun reizen naar en van de plaats van samenkomst, alsmede hun echtgenoten. Vertegenwoordigers zijn hoofden van delegaties en hun plaatsvervangers.

De Uitvoerend Directeur van de Associatie, zijn plaatsvervanger, alsmede hun echtgenoten en niet gehuwde kinderen die financieel van hun afhankelijk zijn en zonder beroep.

Betrokkenen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81), dat tevens vrijstelt van de visumplicht in geval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen).

De personeelsleden van bovengenoemde organisatie, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door de Associatie afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81). De door de Associatie afgegeven identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.15. Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek (ISNAR)

De Directeur-Generaal en de overige personeelsleden van de Internationale Dienst voor Nationaal Landbouwkundig Onderzoek (ISNAR) te ’s-Gravenhage, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door ISNAR afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81). De door ISNAR afgegeven identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.16. Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA)

De Directeur van het Technisch Centrum voor landbouwsamenwerking en plattelandsontwikkeling (CTA) te Ede/Wageningen en de Toegevoegd Adviseur van de Directeur. Betrokkenen zijn in het bezit van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven geprivilegieerdendocument (model M81).

De overige personeelsleden van bovengenoemd Centrum, alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door het Centrum afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81), welke tevens vrijstellen van visumplicht ingeval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen). De door CTA afgegeven identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.17. Instituut voor Nieuwe Technologieën (INTECH)

De Directeur van het Instituut voor Nieuwe Technologieën (INTECH) te Maastricht. Indien de betrokkene niet duurzaam in Nederland verblijft, is hij door het ministerie van Buitenlandse Zaken in het bezit gesteld van het geprivilegieerdendocument (zie model M81). Voor hem is geen tewerkstellingsvergunning vereist. Indien de betrokkene duurzaam in Nederland verblijft (zie 6.2.1.1, onder b), is het gestelde onder b op hem van toepassing.

De overige personeelsleden van bovengenoemd Instituut alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door het Instituut afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81), welke tevens vrijstellen van visumplicht ingeval van terugkeer naar Nederland (zie bijlage 3, onder A, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen). De door INTECH afgegeven identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.18. African Management Services Company (AMSCO BV)

De personeelsleden van AMSCO BV te Amsterdam alsmede hun inwonende gezinsleden, mits zij in het bezit zijn van een door het bedrijf afgegeven identiteitskaart voorzien van een foto van de houder en het nummer van diens paspoort dan wel van het geprivilegieerdendocument (model M81). Voor de personeelsleden is geen tewerkstellingsvergunning vereist. De door AMSCO BV afgegeven identiteitskaart verliest per 1 juli 2002 haar geldigheid, waarna alleen het geprivilegieerdendocument (model M81) nog geldigheid heeft.

6.2.4.19. Organisatie voor het Verbod van Chemische Wapens (OPCW)

De Uitvoerend Secretaris, de Plaatsvervangend Uitvoerend Secretaris, de overige personeelsleden en hun inwonende gezinsleden. Deze personen zijn in het bezit van het geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

6.2.4.20. Joegoslavië Tribunaal

Internationaal Tribunaal voor de vervolging van personen verantwoordelijk voor ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht op het grondgebied van het voormalige Joegoslavië sedert 1991: de voorzitter, leden, openbare aanklager, griffier, de overige functionarissen, alsmede hun inwonende gezinsleden. Deze personen zijn in het bezit van een geprivilegieerdendocument (model M81), afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken.

6.3. Onderdanen van de Beneluxlanden, de lidstaten van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat

6.3.1. Inleiding

Voor onderdanen van de Benelux-landen, de landen die partij zijn bij de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen en de overige lidstaten der EU, alsmede onderdanen van de EU/EER-landen en Zwitserse onderdanen gelden op grond van de ter zake gesloten internationale overeenkomsten afwijkende – gunstigere – regels voor wat betreft toelating en verblijf (zie 6.3.2). Ditzelfde geldt voor toegang en grenscontrole (zie 6.3.3), waarvan de weigering van de toegang (zie 6.3.3.3) een bijzonder aspect is.

Deze afwijkende regels vloeien voort uit:

  • de overeenkomst tussen België, Nederland en Luxemburg van 11 april 1960 inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied (Trb. 1960, 135 en 1963, 164);

  • de Overeenkomst van 19 juni 1990 ter Uitvoering van het Akkoord van Schengen (zie 6.3.4). Behalve de Beneluxlanden zijn Partij bij de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen: Duitsland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Oostenrijk, Portugal en Spanje. Per 25 maart 2001 zijn daar de volgende landen bij gekomen: Noorwegen, Zweden, Finland, IJsland en Denemarken;

  • het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschappen (Trb. 1957, 74 en 91) en het Verdrag van Maastricht en de daaruit voortvloeiende verordeningen en richtlijnen. Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn lidstaat van de EU;

  • de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 1993, 69, 203 en 204). Het betreft, naast de EU-lidstaten, de volgende landen: IJsland, Liechtenstein en Noorwegen;

  • de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86).

6.3.2. Toelating en verblijf

De voordelen voor wat betreft toelating en verblijf krachtens het EU-verdrag gelden in de regel alleen voor personen die de nationaliteit bezitten van een van de lidstaten van de EU/EER.

Het toepassingsgebied van het EU-verdrag betreft de in Europa gelegen grondgebieden van de lidstaten van de EU en de EER:

  • voor wat betreft Denemarken met uitzondering van de Faeröer de Deense onderdanen die daar woonachtig zijn worden niet als onderdanen van een lidstaat beschouwd;

  • voor wat betreft Frankrijk met uitbreiding tot de zogeheten Franse overzeese departementen Martinique, Guadeloupe, Frans Guyana en La Réunion, in zoverre onder meer dat Franse ingezetenen van die departementen op grond van desbetreffende beschikkingen van de Raad van de EU kunnen deelnemen aan het vrij verkeer van personen en diensten;

  • voor wat betreft het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn de communautaire bepalingen betreffende het vrije verkeer van personen en van diensten niet van toepassing op de onderdanen van de Kanaaleilanden en van het eiland Man; voor het vrij verkeer van personen en diensten wordt met een Brits onderdaan (‘British citizen’) gelijkgesteld een ‘British subject’ met aantekening in het paspoort: ‘holder has the right of abode in the United Kingdom’ of ‘holder is defined as a United Kingdom national for community purposes’.

6.3.3. Toegang en grenscontrole

6.3.3.1. Algemeen

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen

De gunstiger regels in verband met toegang voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen zijn in de Vreemdelingenwetgeving verwerkt (zie hoofdstuk 8, Afdeling 2, paragraaf 2 Vreemdelingenbesluit).

Voor alle EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen gelden in beginsel de in artikel 4.4, 4.6 en 4.8 t/m 4.16 Vreemdelingenbesluit genoemde algemene verplichtingen in verband met grenscontrole (zie 2.2).

Ten aanzien van EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen kan bij passage van het Nederlandse deel van de Schengen-buitengrens een (minimum-)controle (zie paragraaf 3) plaatsvinden op het bezit van voor binnenkomst vereiste documenten (zie artikel 4.5, eerste lid, onder a, en derde lid Vreemdelingenbesluit). Zij dienen zich te houden aan de aanwijzingen die de grensbewakingsambtenaar geeft (artikel 4.6 Vreemdelingenbesluit).

Indien daartoe op grond van bijzondere omstandigheden aanleiding bestaat, kan een onderdaan van een lidstaat der EU/EER of van de Zwitserse Bondsstaat worden onderworpen aan een grondige controle (3.3.1). Vragen omtrent doel en duur van het verblijf worden niet gesteld. Evenmin vindt controle plaats op bestaansmiddelen.

Belgen en Luxemburgers

Voor Belgen en Luxemburgers geldt steeds dat ook na de inwerkingtreding van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen, de bepalingen van de hierboven genoemde Benelux-overeenkomst van kracht blijven voor zover zij voor de Benelux-onderdanen gunstiger voorwaarden bevatten voor wat betreft grenscontrole, toegang en (lang) verblijf dan genoemd Akkoord aangeeft.

De in de artikelen 4.8 t/m 4.16 Vreemdelingenbesluit genoemde verplichtingen bij grenscontrole gelden eveneens voor Belgen en Luxemburgers (zie 2.2).

De in artikel 4.4 Vreemdelingenbesluit neergelegde verplichting tot in- en uitreis langs een doorlaatpost geldt niet voor onderdanen van de Beneluxlanden.

Belgen en Luxemburgers mogen Nederland voor kortere of langere duur binnenkomen, ongeacht het doel van hun verblijf, indien zij in het bezit zijn van een paspoort of identiteitsbewijs (bijlage 2 en 3 Voorschrift Vreemdelingen).

6.3.3.2. Familie EU/EER/Zwitserse onderdanen zonder nationaliteit lidstaten

Familieleden van een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan die niet de nationaliteit van een der lidstaten bezitten, dienen eventueel naast een geldig paspoort in het bezit te zijn van een geldig visum of een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Aan deze familieleden wordt de toegang niet geweigerd op de enkele grond dat het vereiste visum of de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt. Voor het verlenen van visumfaciliteiten aan de grens, zie A2/7.9.

Het circulatierecht (zie A2/9.2.2) geldt voor de volgende familieleden van EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen:

  • a. de echtgenoot en familieleden in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die door de betrokkene worden onderhouden;

  • b. de familieleden in opgaande lijn die door de betrokkene en diens echtgenoot worden onderhouden.

6.3.3.3. Weigering van toegang op grond van gevaar voor de openbare orde, nationale veiligheid en volksgezondheid

Algemeen

Een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan die in het bezit is van het voor binnenkomst vereiste document voor grensoverschrijding, mag de toegang uitsluitend worden geweigerd indien hij een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid.

Dit geldt tevens voor de onder 6.3.3.2 genoemde familieleden van EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen.

Tenzij het vreemdelingen betreft die op heterdaad worden aangehouden op verdenking van het plegen van een misdrijf van de Opiumwet, dient in de voornoemde gevallen contact te worden opgenomen met de IND (afdeling grensbewaking Schiphol). In de voornoemde gevallen wordt de vreemdeling onderworpen aan een grondige controle als genoemd in A2/3.2 (zie verder A2/3.3.1).

N.B. Aan Belgen en Luxemburgers kan de toegang niet worden geweigerd op grond van gevaar voor de volksgezondheid.

Gevaar voor de openbare orde

Het gevaar voor de openbare orde moet voortvloeien uit de persoonlijke gedragingen van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan die een actuele en voldoende ernstige bedreiging opleveren voor een wezenlijk belang van de Nederlandse samenleving.

Van een dergelijk gevaar voor de openbare orde zal onder meer sprake zijn indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan in het opsporingsregister (OPS) staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ (ovr) of ‘ongewenst verklaard ex artikel 67 Vreemdelingenwet’ (ongew.) en bij bezit van verboden wapens of verdovende middelen.

Gevaar voor de volksgezondheid

Categorieën van ziekten en gebreken die kunnen leiden tot weigering van toegang aan een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wegens gevaar voor de volksgezondheid zijn genoemd in de bijlage bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, onder b, Vreemdelingenbesluit.

In deze gevallen dient steeds contact te worden opgenomen met de IND (zie A6).

Zie ook het gestelde onder Algemeen ten aanzien van Belgen en Luxemburgers.

Procedure

Aan een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan moet bij weigering van toegang aan de grens wegens gevaar voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid een schriftelijke gemotiveerde beschikking worden uitgereikt overeenkomstig model M18 (artikel 8.7, tweede lid, Vreemdelingenbesluit).

De motivering moet concreet zijn; niet mag worden volstaan met de enkele mededeling dat de betrokkene een gevaar oplevert voor de openbare orde, de nationale veiligheid of de volksgezondheid.

Bij de kennisgeving moet worden vermeld dat daartegen beroep kan worden ingesteld bij de Minister van Justitie.

Betreft het een houder van een Nederlands verblijfsdocument dan dient contact te worden opgenomen met de IND (zie A6).

6.3.4. De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen

De Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen is in hoofdzaak gericht op de controle van niet-EU/EER-onderdanen. Aan de bepalingen van het gemeenschapsrecht ten aanzien van EU/EER-onderdanen en van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, doet de Overeenkomst ter uitbreiding van het Akkoord van Schengen geen afbreuk.

6.4. Vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland of een van de andere Schengen-landen is toegestaan

6.4.1. Inleiding

Dit hoofdstuk handelt over de voorwaarden voor binnenkomst van vreemdelingen aan wie in Nederland of in een van de andere Schengen-landen lang verblijf is toegestaan en over de wijze waarop de grenscontrole ten aanzien van deze vreemdelingen wordt uitgeoefend.

Tevens wordt in dit hoofdstuk behandeld welke regels gelden voor toegang van en grenscontrole op vreemdelingen aan wie het is toegestaan in Nederland een (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten.

6.4.2. In Nederland voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

6.4.2.1. Voorwaarden voor binnenkomst

Toegang wordt steeds verleend aan:

  • vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort, waarin een geldige verblijfsvergunning is aangetekend. Sinds 1 juni 1994 wordt deze aantekening niet meer in het paspoort geplaatst.

  • vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldig paspoort alsmede een Vreemdelingendocument (zie model M75) voorzien van een afzonderlijke cijfercode. Deze cijfercode komt overeen met de categorie vreemdelingen, waartoe de betrokkene behoort, namelijk:

    cijfercode:

    categorie:

    I

    verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier

    II

    verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier

    III

    verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel

    IV

    verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel

    EU/EER-onderdanen zijn in het bezit van een kaart met daarop de letters EU/EER.

Alle hierboven genoemde vreemdelingen zijn in geval van terugkeer naar Nederland vrijgesteld van de visumplicht (bijlage 3, onder A, sub 1, Voorschrift Vreemdelingen).

Vanaf 1 april 2001 wordt het Vreemdelingendocument zoals dat werd verstrekt onder de Vreemdelingenwet zoals die gold tot 1 april 2001 gefaseerd vervangen door het nieuwe Vreemdelingendocument voorzien van de betreffende cijfercode.

De huidige Vreemdelingendocumenten (zie model M75) behouden hun geldigheid tot de daarop vermelde datum. Deze documenten zijn voorzien van een lettercode, waarbij de code overeen komt met de categorie vreemdelingen waartoe de betrokkene behoort:

lettercode:

categorie:

A

vergunning tot vestiging

B

toelating als vluchteling

C

verblijf voor onbepaalde duur

D

vergunning tot verblijf

E

verblijfskaart EU/EER

F

voorwaardelijke vergunning tot verblijf

Kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar

Inwonende kinderen beneden de twaalf jaar zijn meestal opgenomen in de vergunning van hun ouders. Deze kinderen worden ook feitelijk in het bezit gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht blijkt (zie artikel 4.21, tweede lid, Vreemdelingenbesluit).

6.4.2.2. Wijze van grenscontrole

Vreemdelingen die kunnen aantonen dat hun lang verblijf in Nederland is toegestaan

Ten aanzien van vreemdelingen die kunnen aantonen dat hun lang verblijf in Nederland is toegestaan blijft controle op bestaansmiddelen achterwege. Hun wordt niet gevraagd naar doel en duur van het verblijf.

Wel kan controle aan de hand van het opsporingsregister plaatsvinden, met name met het oog op tenuitvoerlegging van signaleringen die verband houden met de Vreemdelingenwet (zie A3/4).

Wanneer er bijvoorbeeld om redenen van openbare orde of nationale veiligheid grond zou kunnen zijn om voortgezet verblijf aan deze vreemdelingen te ontzeggen, moet contact worden opgenomen met de IND (zie A6). Voor de grenscontrole ten aanzien van onderdanen van de Benulexlanden of van de overige lidstaten van de EU/EER, alsmede ten aanzien van onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat die in het bezit zijn van een EU/EER-verblijfskaart of vergunning, zie A2/6.3.

Vreemdelingen, aan wie lang verblijf in Nederland is toegestaan, zijn bij in- en uitreis verplicht om het in hun bezit zijnde document voor grensoverschrijding desgevraagd aan een grensbewakingsambtenaar te tonen en te overhandigen (artikel 4.5 Vreemdelingenbesluit).

De documenten voor grensoverschrijding van deze vreemdelingen worden bij in- en uitreis niet afgestempeld.

Vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland niet meer is toegestaan

Uit een signalering in het opsporingsregister kan blijken dat de verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde duur is ingetrokken. Zie voor tenuitvoerlegging van deze signaleringen A3/4.

Aan de houder van een geldig paspoort en een verblijfsvergunning waarvan de geldigheidsduur nog maar korte tijd is verstreken kan, wanneer hij een redelijke grond kan aanvoeren voor zijn verlate terugkeer, toegang worden verleend. In ieder geval dient de grensbewakingsambtenaar zo veel mogelijk direct de verblijfsrechtelijke status na te gaan bij de betreffende korpschef.

Indien de vreemdeling wordt doorgelaten dient met toepassing van artikel 4.26 Vreemdelingenbesluit een meldingsplicht te worden opgelegd.

Procedure bij twijfel omtrent het verblijfsrecht

Wanneer de vreemdeling niet kan aantonen of aannemelijk kan maken dat hem lang verblijf in Nederland is toegestaan, kan voor vaststelling van zijn verblijfsrechtelijke positie contact worden opgenomen met de korpschef van de politieregio waar de gestelde woon- of verblijfplaats van de vreemdeling is gelegen.

Voor weigering van toegang aan deze vreemdelingen moet een beslissing worden gevraagd aan de IND (zie A6).

6.4.3. Vreemdelingen die in Nederland een beslissing over hun verblijf mogen afwachten

Aan vreemdelingen wordt in bepaalde gevallen toegestaan om in Nederland de (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten. Hieromtrent wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een aantekening gesteld in het paspoort. Zie voor deze aantekening artikel 4.34, eerste lid, onder c, Vreemdelingenbesluit.

Wanneer deze vreemdelingen Nederland verlaten en naderhand weer willen terugkeren, moeten zij in beginsel voldoen aan de normale vereisten voor binnenkomst en verblijf in Nederland (zie paragraaf 4).

Voor de grenscontrole gelden geen bijzondere regels, voor weigering van toegang aan deze vreemdelingen moet echter een beslissing worden gevraagd aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6).

Wanneer deze vreemdelingen in het bezit zijn van een geldig paspoort, voorzien van een geldig visum voor terugkeer (model M2-B), wordt steeds toegang verleend. In verband met de grenscontrole is in dit geval het gestelde onder 6.4.2.2 van overeenkomstige toepassing.

6.4.4. In de overige Schengen-landen voor lang verblijf toegelaten vreemdelingen

Vreemdelingen die houder zijn van een geldig paspoort en een geldige verblijfsvergunning of geldig terugkeervisum van een van de Schengen-landen, zijn voor doorreis naar het desbetreffende land vrijgesteld van de visumplicht.

N.B. De toegang wordt aan houders van een geldige Belgische of Luxemburgse verblijfsvergunning niet geweigerd op de enkele grond dat zij niet tevens in het bezit zijn van hun paspoort. Controle op bestaansmiddelen blijft bij deze vreemdelingen achterwege, wanneer zij in het bezit zijn van geldige reisbiljetten naar de landen waarvoor zij over een geldige verblijfstitel of terugkeervisum beschikken.

Toegang wordt geweigerd wanneer gevaar voor de Nederlandse openbare orde of nationale veiligheid daartoe aanleiding geeft, met name wanneer de vreemdeling is gesignaleerd als ongewenst vreemdeling (ovr) of als ongewenst verklaard vreemdeling (ongewenst verklaard ex artikel 67 Vreemdelingenwet).

Het bovenstaande is van overeenkomstige toepassing op vreemdelingen die in het bezit zijn van het vereiste document voor grensoverschrijding en een geldige Belgische of Luxemburgse machtiging tot voorlopig verblijf (autorisation de séjour provisoire), mits in deze machtiging staat vermeld dat zij geldig is voor binnenkomst in het Benelux-gebied.

6.5. Asielzoekers en vluchtelingen

6.5.1. Houders van reisdocumenten voor vluchtelingen

Vreemdelingen die houder zijn van een reisdocument voor vluchtelingen afgegeven door een staat die is aangesloten bij de Europese Overeenkomst inzake de afschaffing van visa voor vluchtelingen (Trb. 1959, nr. 153, en bijlage 3, onder F, Voorschrift Vreemdelingen) en op wiens grondgebied zij regelmatig verblijven, mogen zonder visum het Schengen-gebied inreizen wanneer zij ook aan de overige voorwaarden voor binnenkomst voldoen. Het betreft hier een reisdocument voor vluchtelingen als bedoeld in artikel 28 van het Geneefs Vluchtelingenverdrag van 1951 (zie model M81).

Partij bij deze Overeenkomst zijn, naast Nederland: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk11 , IJsland, Ierland, Italië, Liechtenstein, Luxemburg, Malta, Noorwegen, Portugal, Spanje, Zweden, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

N.B. Het vorenstaande geldt in bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden eveneens voor zeelieden-vluchtelingen die houder zijn van een reisdocument voor vluchtelingen (zie bijlage 3, onder F, Voorschrift Vreemdelingen).

Voor houders van elders afgegeven reisdocumenten voor vluchtelingen die niet vallen onder genoemde regelingen, gelden in beginsel geen afwijkingen van de normale voorwaarden voor binnenkomst en verblijf. Deze vreemdelingen kunnen echter in geen geval naar hun land van herkomst worden verwijderd.

Een uitzondering is mogelijk ten aanzien van de geldigheid van het reisdocument, op grond van artikel 4 van de Europese Overeenkomst inzake de overdracht van verantwoordelijkheid met betrekking tot vluchtelingen.

Voor de toegang van in Nederland toegelaten vluchtelingen zij verwezen naar 6.4.2.

6.5.2. Uitgenodigde vluchtelingen

Het betreft vluchtelingen die door de Nederlandse regering als zodanig worden erkend en op verzoek van de Hoge Commissaris voor Vluchtelingen van de Verenigde Naties naar Nederland worden overgebracht.

Vluchtelingen die door de Nederlandse regering zijn uitgenodigd, zullen zich individueel of in groepsverband melden aan de grens (meestal de luchthaven Schiphol). Zij zullen in de regel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding, afgegeven door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land waar zij vandaan komen.

Hun komst wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van te voren aangekondigd aan de ambtenaar belast met de grensbewaking, opdat hun onmiddellijk toegang kan worden verleend. De ambtenaar belast met de grensbewaking vangt de betrokkenen bij aankomst op en begeleidt hen naar aanmeldcentrum Schiphol alwaar zij in de gelegenheid worden gesteld om een aanvraag asiel in te dienen. Zie C5/26 voor de procedure met betrekking tot uitgenodigde vluchtelingen.

6.6. Houders van vreemdelingenpaspoorten; staatlozen

6.6.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt besproken welke bijzondere regels gelden bij toegang van en grenscontrole op houders van vreemdelingenpaspoorten en op staatlozen die niet in het bezit zijn van een vreemdelingenpaspoort.

Onder ‘Staatloze’ wordt blijkens het op 28 september 1954 te New York gesloten Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) verstaan, een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd. Deze personen worden in de regel door de autoriteiten van het land waar zij zijn toegelaten in het bezit gesteld van een paspoort voor vreemdelingen.

Het reisdocument voor staatlozen, afgegeven krachtens voornoemd verdrag, wordt voor binnenkomst op het grondgebied van de Schengen-landen (behalve Portugal) als document voor grensoverschrijding erkend.

Houders van een dergelijk document voor grensoverschrijding zijn bij binnenkomst aan de visumplicht onderworpen, tenzij zij beschikken over een verblijfstitel afgegeven door een van de Schengen-landen (zie ook 6.4.4).

Vreemdelingenpaspoorten worden door de autoriteiten van het land waar zij zijn toegelaten ook wel afgegeven aan personen die om één of andere reden van het land waarvan zij onderdaan zijn geen document voor grensoverschrijding kunnen verkrijgen of een reeds verkregen document voor grensoverschrijding niet kunnen laten verlengen.

Ten aanzien van houders van vreemdelingenpaspoorten wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • a. vreemdelingen aan wie lang verblijf in Nederland is toegestaan (zie 6.4.2);

  • b. vreemdelingen aan wie (nog) geen lang verblijf in Nederland is toegestaan (zie hierna onder 6.6.2).

Zie voor de gedragslijn bij ontbreken van een voor binnenkomst geldig document voor grensoverschrijding hierna onder 6.6.3.

6.6.2. Houders van vreemdelingenpaspoorten aan wie (nog) geen lang verblijf in Nederland is toegestaan

Toegang tot het Schengen-gebied wordt slechts aan houders van vreemdelingenpaspoorten verleend, indien uit het vreemdelingenpaspoort of een ander document blijkt dat de wedertoelating van de vreemdeling tot het land van afgifte is gewaarborgd.

6.6.3. Gedragslijn bij ontbreken van een geldig reisdocument

Aan personen die beweren staatloos te zijn en die niet in het bezit zijn van een paspoort voor vreemdelingen wordt de toegang geweigerd. Houders van vreemdelingenpaspoorten die niet beschikken over de vereiste visa wordt in beginsel eveneens de toegang geweigerd.

In bijzondere gevallen en onder bepaalde voorwaarden kunnen echter aan de grens visumfaciliteiten worden verleend (zie A2/7.9). Verlening van visumfaciliteiten aan de grens aan een houder van een vreemdelingenpaspoort kan alleen na machtiging van de Visadienst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Houders van vreemdelingenpaspoorten van wie blijkt of ten aanzien van wie het vermoeden rijst dat zij lang verblijf beogen en die niet beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, wordt de toegang geweigerd.

6.7. Adoptie- en pleegkinderen

6.7.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt besproken onder welke voorwaarden jeugdige vreemdelingen aan wie (nog) geen lang verblijf in Nederland is toegestaan, ter adoptie dan wel als pleegkind Nederland mogen binnenkomen (adoptie- c.q. pleegkinderen, zie nader B3).

Onderscheid wordt gemaakt tussen adoptiekinderen en pleegkinderen. Adoptiekinderen zijn kinderen die op zeer jeugdige leeftijd, in de regel jonger dan zes jaar, ter adoptie naar Nederland komen. De aspirant-adoptiefouders moeten voor opneming van deze kinderen onder andere in het bezit zijn van een zogenaamde beginseltoestemming van de Minister van Justitie.

Pleegkinderen zijn diegenen die niet voor adoptie maar om andere redenen in hun belang naar Nederland komen om te worden opgenomen in het gezin van naaste familieleden.

Zie voor de toegang van adoptie(f)- dan wel pleegkinderen die reeds voor lang verblijf in Nederland zijn toegelaten 6.4.2.

6.7.2. Toegang

6.7.2.1. Algemeen

Voor binnenkomst met het oog op verblijf ter adoptie- dan wel als pleegkind is onder meer het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding vereist. Dit is in beginsel een geldig paspoort, indien vereist, voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

6.7.2.2. Houders van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf

Toegang wordt verleend aan jeugdige vreemdelingen aan wie ter adoptie- dan wel als pleegkind een machtiging tot voorlopig verblijf is afgegeven.

6.7.2.3. Anderen

Wanneer niet, uit een machtiging tot voorlopig verblijf, blijkt dat voorafgaand aan de komst naar Nederland toestemming voor verblijf ter adoptie- dan wel als pleegkind is verleend, moet omtrent de toegang steeds een beslissing aan de IND worden gevraagd (zie A6).

Toestemming voor de inreis wordt dan slechts verleend:

  • a. wanneer het betreft een adoptiekind voor wiens opneming een geldige beginseltoestemming wordt overgelegd;

  • b. wanneer klemmende redenen van humanitaire aard daartoe aanleiding geven.

In beide onder a. en b. genoemde gevallen wordt een meldingsplicht opgelegd als bedoeld in artikel 4.26 Vreemdelingenbesluit.

In het onder b. genoemde geval wordt bovendien van de aspirant-pleegouders verlangd dat zij een garantverklaring (model M47) ondertekenen. Bij aspirant-adoptiefouders is het ondertekenen van zo’n verklaring niet nodig.

6.8. Minderjarigen

6.8.1. Inleiding

Dit hoofdstuk gaat over minderjarigen aan wie (nog) geen lang verblijf in Nederland is toegestaan en die niet (zelf) beschikken over het voor binnenkomst vereiste document voor grensoverschrijding.

Ten aanzien van het hebben van toegang wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • minderjarigen die reizen onder begeleiding (zie onder 6.8.2.1);

  • alleenreizende minderjarigen (zie onder 6.8.2.2);

  • minderjarigen die reizen in groepsverband (zie 6.9).

Zie voor de toegang van minderjarigen aan wie lang verblijf in Nederland is toegestaan 6.4.2.

6.8.2. Bijzonderheden in verband met toegang en grenscontrole

6.8.2.1. Minderjarigen die reizen onder begeleiding

Minderjarigen worden op dezelfde wijze gecontroleerd als volwassenen, ook wanneer zij vergezeld zijn van personen die het ouderlijk gezag over hen uitoefenen.

Kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar kunnen, in afwijking van het vereiste dat zelfstandig moet worden beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, Nederland binnenkomen, wanneer zij reizen in gezelschap van een persoon wiens document voor grensoverschrijding mede voor hen geldig is, onder de volgende voorwaarden:

  • a. zij reizen in gezelschap van een ouder, grootouder of voogd (Belgische, Luxemburgse en Franse kinderen mogen echter voor een kort verblijf ook binnenkomen in gezelschap van een andere persoon);

  • b. zij bezitten dezelfde nationaliteit als hun begeleider; en

  • c. zij staan bijgeschreven in het document voor grensoverschrijding van hun begeleider dat (voor zover vereist) voorzien is van een geldig visum of een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Indien het visum of de machtiging tot voorlopig verblijf, blijkens een daarin gestelde aantekening, niet geldig is voor de in het document voor grensoverschrijding bijgeschreven kinderen moet contact worden opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6).

Zie voor Britse kinderen beneden de leeftijd van zestien jaar die reizen in het gezelschap van een ouder, grootouder of voogd die houder is van een geldig ‘British visitors passport’ bijlage 3, onder B, sub 3, Voorschrift Vreemdelingen (zie A2/4.1.5.5).

Degene onder wiens begeleiding minderjarige kinderen reizen, is verplicht om op verzoek het mede voor hen geldige document voor grensoverschrijding aan een grensbewakingsambtenaar te tonen en te overhandigen (artikel 4.5, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit). De zelfstandige identificatieplicht van artikel 50 Vreemdelingenwet jº artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit geldt voor deze kinderen niet.

Voor scholieren uit derde landen (niet EU-landen) die legaal in een van de lidstaten van de Europese Unie verblijven geldt een speciale regeling (zie A2/6.9.1.2).

6.8.2.2. Alleenreizende minderjarigen

Bijzondere aandacht moet worden besteed aan minderjarigen die alleen reizen.

De grensbewakingsambtenaar dient zich er zoveel mogelijk van te vergewissen dat de uitreis niet geschiedt tegen de wil van personen die het ouderlijk gezag over hen uitoefenen. Indien de toegang tot Nederland aan de alleenreizende minderjarige wordt geweigerd, dient de grensbewakingsambtenaar zich er zoveel mogelijk van te vergewissen dat de minderjarige wordt teruggebracht naar een derde land waar zijn of haar toelating is gewaarborgd.

Alleenreizende minderjarigen moeten voldoen aan de normale vereisten voor binnenkomst en verblijf (zie paragraaf 4).

Het kan voorkomen dat voor Nederland visumplichtige minderjarigen zich aan de grens melden voor binnenkomst en doorreis naar een Schengen-land waarvoor betrokkene niet visumplichtig is.

In dergelijke gevallen dient een doorreisvisum te worden verleend, voor zover andere belangen, zoals het beginsel van gezinshereniging of het verrichten van arbeid, zich niet daartegen verzetten.

6.9. Personen die reizen op collectieve reisdocumenten en lijsten

6.9.1. Inleiding

Voorwaarde voor binnenkomst is onder meer dat de vreemdeling voldoet aan de vereisten ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding (zie 4.1.2). In dit hoofdstuk wordt besproken welke bijzondere regels in Schengen-verband gelden voor vreemdelingen die reizen op een collectief document voor grensoverschrijding.

6.9.1.1. Algemeen

Vreemdelingen die in groepsverband reizen op een geldig collectief document voor grensoverschrijding behoeven voor binnenkomst en verblijf niet over een individueel document voor grensoverschrijding te beschikken.

Collectieve lijsten die zijn gewaarmerkt door de bevoegde autoriteiten kunnen eveneens als collectief paspoort worden aangemerkt.

6.9.1.2. Soorten collectieve paspoorten die worden erkend als geldig document voor grensoverschrijding

Algemene collectieve paspoorten

Aan vreemdelingen die reizen op een geldig collectief paspoort of een geldige collectieve lijst kan toegang worden verleend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden of voor doorreis, mits:

  • a. op het collectieve paspoort of de lijst de naam, voornamen, geboortedatum en –plaats en de woonplaats van tenminste vijf en ten hoogste vijftig deelnemers aan de reis staan vermeld;

  • b. indien het een collectieve lijst betreft, de lijst is gewaarmerkt door de bevoegde autoriteiten van het land wiens nationaliteit de deelnemers bezitten;

  • c. op het collectieve paspoort of de lijst een door de bevoegde buitenlandse autoriteit verstrekte informatie of gewaarmerkte verklaring voorkomt waaruit blijkt dat alle daarop vermelde personen de nationaliteit bezitten van het land door wiens autoriteit het document is afgegeven of gewaarmerkt;

  • d. in het geval de deelnemers aan de reis visumplichtig zijn, het collectieve paspoort of lijst tevens is voorzien van een geldig visum (zie voor collectieve visa 7.2.4);

  • e. zich bij het reisgezelschap een reisleider bevindt die het collectieve paspoort of de lijst onder zijn berusting heeft en die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • f. alle deelnemers aan de reis beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een foto; en

  • g. de deelnemers aan de reis voldoen aan alle overige voorwaarden voor toegang.

Collectieve paspoorten of lijsten afgegeven door de autoriteiten van Albanië, Bulgarije, China, Cuba, Roemenië, Rusland dan wel door de autoriteiten van een niet door Nederland erkende regering of staat, worden niet erkend als een geldig document voor grensoverschrijding (zie verder bijlage 3, Voorschrift Vreemdelingen).

Collectieve paspoorten voor jeugdige personen

Aan personen beneden de leeftijd van eenentwintig jaar worden ingevolge de Europese overeenkomst van 16 december 1961 door de volgende lidstaten collectieve paspoorten voor jeugdige personen afgegeven: België, Denemarken, Frankrijk, Griekenland, Groot-Brittannië, Ierland, Italië, Luxemburg, Malta, Nederland, Noorwegen, Portugal, Turkije, IJsland en Zweden.

Aan jeugdige personen beneden de leeftijd van eenentwintig jaar die reizen op een door één van deze landen afgegeven collectief paspoort of lijst kan toegang worden verleend voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, mits:

  • a. op het collectieve paspoort of de lijst de naam, voornamen, geboortedatum en –plaats, en de woonplaats van ten minste vijf en ten hoogste vijftig deelnemers aan de reis vermeld staan;

  • b. uit een door de bevoegde buitenlandse autoriteit op het collectieve paspoort of de lijst gestelde of door deze gewaarmerkte verklaring blijkt dat de deelnemers aan de reis de nationaliteit bezitten van het land door wiens autoriteit het paspoort of de lijst is afgegeven;

  • c. zich bij het reisgezelschap een reisleider bevindt die het collectieve paspoort of de lijst onder zijn berusting heeft en die in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding.;

  • d. de deelnemers aan de reis zo nodig in staat zijn hun identiteit op enigerlei wijze te bewijzen; en

  • e. de deelnemers aan de reis voldoen aan alle overige voorwaarden voor toegang.

Wanneer in een collectief paspoort of lijst afgegeven door de autoriteiten van Frankrijk of Ierland ook in die landen gevestigde jeugdige vluchtelingen of staatlozen voorkomen, moet dit uit het document blijken. Deze deelnemers moeten wel beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een foto.

Deelnemers die reizen op een collectief paspoort of lijst afgegeven door de autoriteiten van Groot-Brittannië hoeven – behoudens bij grenspassage – niet in groepsverband te reizen, op voorwaarde dat zij zich kunnen legitimeren en de reisleider steeds beschikbaar blijft.

Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de EU

Ingevolge het Besluit van de Raad van de Europese Unie van 30 november 1994 ter vereenvoudiging van het reizen voor scholieren uit derde landen die in een lidstaat verblijven, is de reizigerslijst voor schoolreizen binnen de Europese Unie allereerst een visumvervangend document. Daarom hoeven visumplichtige vreemdelingen die staan vermeld op een reizigerslijst en in het bezit zijn van een individueel geldig document voor grensoverschrijding, niet tevens in het bezit te zijn van een afzonderlijk visum. Daarbij dient aan de volgende voorwaarden te zijn voldaan:

  • a. de scholieren nemen in het kader van een schoolexcursie deel aan een groepsreis van leerlingen van een school voor algemeen vormend onderwijs;

  • b. de groep wordt begeleid door een leerkracht van de betreffende school;

  • c. door middel van het formulier kunnen de begeleide scholieren worden geïdentificeerd;

  • d. het doel en de omstandigheden van het verblijf of de doorreis die tot het programma van de excursie behoren, zijn vermeld;

  • e. het document is bij afgifte gewaarmerkt door zowel het hoofd van de school, als de bevoegde autoriteit; en

  • f. de deelnemers aan de reis voldoen aan alle overige voorwaarden voor toegang.

Indien de deelnemers niet in het bezit zijn van een individueel document voor grensoverschrijding, kan de reizigerslijst bovendien als (collectief) document voor grensoverschrijding dienen, mits tevens is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. de lijst is voorzien van een foto van de leerlingen die niet in het bezit zijn van een individueel geldig document voor grensoverschrijding; en

  • b. de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie heeft de verblijfsstatus van de scholieren en hun recht om opnieuw tot het grondgebied te worden toegelaten bevestigd en heeft ervoor gezorgd dat de lijst dienovereenkomstig is gewaarmerkt.

Het begrip geldig document voor grensoverschrijding dient in dit geval ruim te worden uitgelegd. Hieronder wordt bijvoorbeeld mede begrepen een legitimatiebewijs zoals afgegeven door een onderwijsinstelling.

Indien het document bij grenscontrole door omstandigheden niet beschikbaar is, dient ter verificatie in dergelijke gevallen contact te worden opgenomen met de betreffende school en/of de bevoegde autoriteiten die de lijst hebben gewaarmerkt.

Zie voor de voorwaarden voor het afgegeven van deze lijsten 7.2.4.

6.9.1.3. Controle van personen reizend op een collectief paspoort of lijst

Voor de controle van de personen op de collectieve paspoorten of lijsten gelden de onderstaande bijzondere bepalingen.

Groepsleider

De groepsleider, of begeleidende leerkracht in het geval van schoolreizen, dient altijd te beschikken over een individueel geldig document voor grensoverschrijding, en aan het geheel van voorwaarden voor toegang te voldoen. De reisleider of leerkracht houdt het collectief document onder zich, is verantwoordelijk voor het vervullen van de grensformaliteiten en draagt er zorg voor dat de deelnemers van het gezelschap gedurende het verblijf bij elkaar blijven. Voorts informeert de reisleider terstond de bevoegde autoriteiten omtrent het niet kunnen of willen voortzetten van de groepsreis door een van de deelnemers.

Individuele identiteitsbewijzen

In beginsel dienen de deelnemers te beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een goedgelijkende foto.

Deelnemers aan collectieve paspoorten voor jeugdige personen hoeven niet te beschikken over een individueel identiteitsbewijs, maar dienen zo nodig wel hun identiteit aannemelijk te kunnen maken. Wanneer in een collectief paspoort of lijst voor jeugdige personen afgegeven door de autoriteiten van Frankrijk of Ierland ook in die landen gevestigde jeugdige vluchtelingen of staatlozen voorkomen, moeten deze deelnemers wel beschikken over een individueel identiteitsbewijs voorzien van een foto.

Deelnemers aan een reizigerslijst voor scholieren, waarbij is voldaan aan het gestelde onder 6.9.1.2, onder j en k, hoeven in beginsel niet te beschikken over een individueel identiteitsbewijs. De vorm van de reizigerslijst voor scholieren kan per land verschillen.

Inreiscontrole

Bij inreis van gezelschappen die reizen op een collectief paspoort of lijst dient te worden gecontroleerd of alle personen die op het document voorkomen, daadwerkelijk deel uitmaken van het gezelschap. Indien een persoon zich niet (meer) bij het gezelschap bevindt of om enigerlei reden de toegang is geweigerd, wordt diens naam op het collectieve paspoort of lijst doorgehaald. Deze doorhaling wordt gedateerd en voorzien van een paraaf.

Bij inreis wordt een inreisstempel geplaatst in het collectieve paspoort of de lijst. Bij het stempel wordt tevens een aantekening gesteld omtrent het aantal personen dat is ingereisd. In bepaalde of bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij schoolreizen, reisgezelschappen van ouderen, pelgrims of bedevaartgangers, kan de inreiscontrole tot een toetsing aan de hand van een bezettingslijst of een steekproefsgewijze toetsing van de deelnemers worden beperkt.

Uitreiscontrole

Naast de gebruikelijke controlehandelingen, wordt bij uitreis van personen die reizen op een collectief paspoort of collectieve lijst eveneens gecontroleerd of de in het document voorkomende personen nog deel uitmaken van het gezelschap. Indien een of meerdere personen niet meer bij het gezelschap zijn, moet de reden daarvan bij de reisleider worden nagegaan. Zonodig worden de bevoegde autoriteiten van het Schengenland waar de ontbrekende persoon is achtergebleven hiervan in kennis gesteld. Op grond van het ontbreken van een van de deelnemers kan de uitreis van de overige deelnemers niet worden belet.

Bij uitreis wordt een uitreisstempel geplaatst in het collectieve paspoort of de lijst. In geval een persoon ontbreekt, wordt hieromtrent bij het stempel tevens een aantekening gesteld.

6.10. Zeelieden

6.10.1. Passagierende zeelieden

6.10.1.1. Passagieren in de havenplaats of aangrenzende gemeenten

Artikel 2.8. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die als gezagvoerder of als lid van de bemanning met een zeeschip Nederland is binnengevaren, kan toegang worden verleend. Toegang wordt slechts verleend, indien de gezagvoerder of het lid van de bemanning voldoet aan de verplichtingen die in het belang van de grensbewaking zijn gesteld.

2 Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt de vreemdeling slechts toegang verleend tot de gemeente waarin het schip ligplaats heeft en de aangrenzende gemeenten.

3 De toegang wordt niet geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wet.

6.10.1.2. Algemeen

Zeelieden mogen passagieren in de gemeente waar hun schip ligt of in een aangrenzende gemeente. Hiertoe zijn zij niet verplicht zich langs een doorlaatpost te begeven. Bovendien behoeven passagierende zeelieden voor een dergelijke beperkte toegang tot Nederland ingevolge de Vw niet te beschikken over een document voor grensoverschrijding of middelen van bestaan.

Voorwaarden hiervoor zijn dat de passagierende zeelieden:

  • voorkomen op de bemanningslijst (en als zodanig eveneens op de monsterrol) waarvan de gezagvoerder één exemplaar heeft afgegeven aan het hoofd van de betreffende doorlaatpost en één exemplaar in zijn bezit heeft (zie A2/2.2.4);

  • geen gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale veiligheid (zie A2/4.2).

In dit verband zullen ook ongeregeldheden aan boord van het schip of in de haven(plaats) een gevaar voor de openbare orde kunnen opleveren.

Voor zogeheten ‘supernumeraries’ (‘boventalligen’, zijn zogenaamde werkende passagiers die de faciliteiten van bemanningsleden genieten) geldt dat ook zij mogen passagieren. Deze personen dienen vermeld te staan op de bemanningslijst.

N.B. Op grond van de Wet op de uitgebreide identificatieplicht is een politieambtenaar bevoegd tot het vorderen van een identiteitsbewijs voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor zijn taakuitoefening. In dat geval dienen ook passagierende zeelieden een identiteitsbewijs ter inzage aan te bieden. Een geldig grensoverschrijdingsdocument is in dat geval voldoende.“

6.10.1.3. Toegang tot andere gemeenten

Indien zeelieden toegang tot andere dan de onder 6.10.1.1 bedoelde gemeenten willen hebben, dienen zij een document voor grensoverschrijding bij zich te dragen.

Zij dienen tevens te voldoen aan de overige onder 6.10.1.1 genoemde voorwaarden.

De ambtenaar belast met grensbewaking hoeft geen machtiging te vragen voor het verlenen van een visum aan zeelieden die toegang willen tot andere dan de onder 6.10.1.1 bedoelde gemeenten. Voor de voorwaarden voor verlening van dit visum en de administratieve afwikkeling ervan wordt verwezen naar paragraaf 7.

Behalve de daar genoemde voorwaarden gelden voor zelfstandige verlening van een visum in dit geval bovendien de volgende voorwaarden:

  • de betreffende zeeman moet deel uit blijven maken van de bemanning van het schip waarop hij het Schengen-gebied is binnen gekomen;

  • de betrokken rederij of agent moet zich garant stellen door ondertekening van een verklaring overeenkomstig model M16 of M17.

6.10.1.4. Zeelieden die niet of niet langer mogen passagieren

Wanneer een zeeman niet of niet langer aan de voorwaarden voor passagieren voldoet, stelt het hoofd van de doorlaatpost daaromtrent een aantekening op de bemanningslijst achter de naam van de zeeman.

Bij gevaar voor de openbare orde kan het hoofd van de doorlaatpost volstaan de vreemdeling de verplichting op te leggen aan boord van het schip te blijven.

Zonodig kan hij de zeeman in dit geval ook met toepassing van artikel 50 Vreemdelingenwet overbrengen naar de korpschef. Dit laatste geschiedt steeds:

  • wanneer de zeeman staat gesignaleerd als ongewenst vreemdeling (ovr) of als ongewenst verklaarde vreemdeling op grond van artikel 67 Vreemdelingenwet (ongew.); of

  • wanneer de vreemdeling is achtergebleven na vertrek van het schip, dan wel is afgemonsterd, zonder te voldoen aan de normale voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in Nederland.

Zie voor signaleringen A3/4.

Zie voor achtergebleven zeelieden ook 2.2.4 (artikel 4.12, eerste lid, sub b, Vreemdelingenbesluit).

6.10.2. Transiterende, visumplichtige zeelieden

In Schengen-verband is een separate regeling voor transiterende, visumplichtige zeelieden vastgesteld, teneinde het oponthoud aan de buitengrenzen voor de betreffende vreemdelingen tot een minimum te beperken. De regeling voorziet in informatieuitwisseling tussen de autoriteiten belast met de grensbewaking van de verschillende Schengen-staten. Deze vindt plaats door gebruikmaking van het gestandaardiseerde Schengen-formulier “Transiterende Visumplichtige Zeelieden”.

De informatieuitwisseling is erop gericht om zo spoedig mogelijk – doch in ieder geval vóór aankomst van de zeeman – de grensbewakingsautoriteiten van de Schengen-grensdoorlaatpost waarlangs de betrokken zeeman het Schengen-gebied wenst in te reizen, alle relevante gegevens met betrekking tot die zeeman ter hand te stellen.

6.10.2.1. Uitwerking regeling

Categorieën

Voor de visumverlening bij inreis van Schengen-gebied aan transiterende visumplichtige zeelieden worden de volgende categorieën onderscheiden:

  • 1. aanmonsterende zeelieden;

  • 2. afmonsterende zeelieden;

  • 3. overmonsterende zeelieden.

Uitzondering

De regeling is niet van toepassing op zeelieden ten aanzien van wie de consultatieplicht geldt.

Soort visum

Het uiteindelijk af te geven visum kan enkel een Schengen-doorreisvisum zijn, met een maximale geldigheidsduur van vijf dagen.

  • ad 1. a. (voorbeeld: het schip ligt of wordt verwacht in Lissabon; inreis in Schengen en visumverlening vindt plaats te Schiphol)

    Indien de aanmonstering is voorzien op een schip in een niet-Nederlandse Schengen-haven, starten de grensbewakingsautoriteiten in die haven de communicatie. Zij geven aan de Nederlandse grensbewakingsautoriteiten van de grensdoorlaatpost via welke de betrokken zeelieden het Schengen-gebied willen inreizen het volgende aan:

    • waar het desbetreffende schip ligt of wordt verwacht;

    • dat de door hen – van de rederij of scheepsagent – verkregen informatie met betrekking tot de aanmonstering geverifieerd en correct bevonden is.

    De communicatie vindt plaats door middel van een gestandaardiseerd faxformulier (zie model M23).

    Voor zover de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor binnenkomst in Nederland/het Schengen-gebied voldoet, dient vervolgens de Nederlandse grensbewakingsambtenaar van de grensdoorlaatpost via welke het Schengen-gebied wordt ingereisd tot visumverlening over te gaan.

    b. (voorbeeld: het schip ligt of wordt verwacht in Rotterdam; inreis in Schengengebied- en visumverlening vindt plaats te Frankfurt)

    Indien de aanmonstering is voorzien in één van de Nederlandse havens zal de rederij of de scheepsagent de Nederlandse grensbewakingsautoriteiten in de desbetreffende haven hiervan op de hoogte stellen. Dit, onder overlegging van de gegevens van de zeelieden die het betreft.

    De Nederlandse grensbewakingsambtenaar in deze haven verifieert deze informatie en gaat na of er door de rederij of scheepsagent een garantverklaring is getekend. Vervolgens stelt de Nederlandse grensbewakingsambtenaar de grensbewakingsautoriteiten van de grensdoorlaatpost via welke de zeelieden het Schengen-gebied inreizen door middel van het ingevulde, gestandaardiseerde faxformulier (zie model M23) van de resultaten op de hoogte.

  • ad 2. (voorbeeld: het schip ligt of wordt verwacht in Rotterdam; verificatie en visumverlening vindt plaats te Rotterdam)

    Indien sprake is van afmonstering, verschaft de rederij of de scheepsagent de grensbewakingsautoriteiten van de Schengen-haven waar het desbetreffende schip binnenloopt alle relevante informatie met betrekking tot de afmonsterende zeelieden.

    De grensbewakingsautoriteiten verifiëren deze informatie. Nadat bovendien door de rederij of de scheepsagent een garantverklaring is getekend en gebleken is dat de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor binnenkomst in Nederland/het Schengen-gebied voldoet, kunnen de grensbewakingsautoriteiten tot visumverlening overgaan.

    In dit geval is communicatie tussen Schengen-havens en dus ook het gebruik van het standaard faxbericht niet noodzakelijk.

  • ad 3. a. (voorbeeld: afmonstering te Lissabon; aanmonstering te Rotterdam)

    Indien overmonstering is voorzien vanuit een niet-Nederlandse Schengen-haven naar een schip dat ligt of wordt verwacht in een Nederlandse haven zullen de grensbewakingsautoriteiten van de haven waar de zeelieden afmonsteren (telefonisch of per fax) contact opnemen met de grensbewakingsautoriteiten van de Nederlandse haven. Dit, ter controle of het schip waarop aangemonsterd gaat worden daadwerkelijk in de betreffende Nederlandse haven ligt of wordt verwacht.

    In dit geval is het gebruik van het gestandaardiseerde faxbericht niet voorzien.

    b. (voorbeeld: afmonstering te Rotterdam; aanmonstering te Lissabon)

    Indien overmonstering is voorzien vanuit een Nederlandse haven naar een andere Schengen-haven, verschaft de rederij of de scheepsagent de Nederlandse grensbewakingsautoriteiten in die haven alle relevante informatie met betrekking tot de afmonsterende zeelieden.

    De Nederlandse grensbewakingsambtenaar verifieert deze informatie, en gaat via de grensbewakingsautoriteiten in de betrokken Schengen-haven na of het schip in die haven ligt of wordt verwacht.

    Nadat bovendien door de rederij of de scheepsagent een garantverklaring is getekend, en gebleken is dat de vreemdeling aan de overige voorwaarden voor binnenkomst in Nederland/het Schengen-gebied voldoet, kan de grensbewakingsambtenaar tot visumverlening overgaan.

    In dit geval is het gebruik van het gestandaardiseerde faxbericht niet voorzien.

6.10.2.2. Toelichting op standaard faxformulier

De eerste zes categorieën behoeven geen toelichting. Voor de overige geldt puntsgewijs het volgende:

  • 7A. Datum van aankomst van het schip in de haven waar de zeeman dient aan te monsteren;

  • 7B. Laatste herkomsthaven van het schip;

  • 8A. Datum van vertrek van het schip;

  • 8B. Bestemming van het schip (eerstvolgende haven);

  • 7A en 8A. Deze gegevens vormen een indicatie van tijdspanne waarin de zeeman kan reizen om zijn schip te bereiken. Vaarschema’s kunnen echter onderhevig zijn aan vertragende, externe factoren.

  • 9. De eindbestemming is het uiteindelijke reisdoel van de zeeman. Dit is ofwel de haven waar hij gaat aanmonsteren, ofwel het land waar hij naartoe gaat in geval van afmonstering;

  • 10. Reden van de aanvraag:

    Bij aanmonstering: de eindbestemming is de haven waar de zeeman aanmonstert. Bij overmonstering naar een ander schip gelegen in een andere Schengen-haven, is dit eveneens de haven waar de zeeman aan boord gaat. Een overmonstering naar een nader schip gelegen buiten het Schengen-gebied is te beschouwen als een afmonstering. Bij afmonstering kan dit om diverse redenen zijn, bijvoorbeeld einde contract, arbeidsongeval, dwingende familieredenen en dergelijke;

  • 11. Opgave van de wijze waarmee de transiterende visumplichtige zeeman zich zal verplaatsen in het Schengen-gebied om naar zijn eindbestemming te reizen;

  • 12. Datum.

Datum van aankomst (in het Schengen-gebied)

Deze is vooral van toepassing voor zeelieden die in de eerste Schengen-grensdoorlaatpost het Schengen-gebied willen inreizen.

Datum van doorreis

Dit is de datum waarop de zeeman ontscheept in een Schengen-haven en gaat naar een andere Schengen-haven.

Datum van vertrek

Dit is de datum waarop de zeeman ontscheept in een Schengen-haven om op een ander schip aan te monsteren in een niet-Schengen-haven, dan wel de datum waarop de zeeman ontscheept in een Schengen-haven om zich naar huis (i.c. buiten het Schengen-gebied) te begeven.

6.10.2.3. Groepen

Indien de zeelieden in een groep reizen, dient de grensbewakingsambtenaar van iedere zeeman de gegevens als bedoeld onder de punten 1A t/m 4C op een gezamenlijke lijst op te nemen, en als bijlage bij het gestandaardiseerde faxformulier te voegen.

6.10.3. Zieke zeelieden

Aan visumplichtige zeelieden die na aankomst in Nederland onmiddellijk in een ziekenhuis moeten worden opgenomen en niet in het bezit zijn van het vereiste visum, kan door het hoofd van de doorlaatpost, ongeacht hun nationaliteit, zonder voorafgaande machtiging, een visum dan wel een visumverklaring indien niet wordt beschikt over een document van grensoverschrijding, voor ten hoogste vijftien dagen worden verstrekt (zie A2/7.9), waarvan de geldigheid is beperkt tot Nederland.

Niet-visumplichtige zieke zeelieden, die niet in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding, kunnen zonder voorafgaande machtiging in het bezit worden gesteld van een bijzonder doorlaatbewijs, mits hun identiteit op enigerlei wijze kan worden aangetoond.

In alle gevallen waarin een zieke zeeman op de hiervoor bedoelde wijze tot Nederland wordt toegelaten, dient de korpschef van de politieregio waaronder de gemeente ressorteert waarin het ziekenhuis staat, schriftelijk te worden geïnformeerd. Indien de zieke zeeman lijdt aan een ziekte die een gevaar voor de volksgezondheid kan opleveren, onder meer zoals opgenomen in de bijlage als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, onder d, van het Vreemdelingenbesluit, is hetgeen bepaald in A2/4.2 en A2/5.2.1 van toepassing.

6.10.4. Werkzoekende zeelieden

Zeelieden die werk willen zoeken aan boord van een in één van de Schengenhavens liggend schip, zonder dat uit een verklaring van de rederij/scheepsagent de mogelijkheid van aan- of overmonstering blijkt, moeten aan alle voorwaarden voor toegang voldoen.

Voor wat betreft het vereiste van een geldig grensoverschrijdingsdocument geldt dat voor werkzoekende zeelieden het zeemansboekje niet in de plaats van het paspoort kan treden.

Indien in het geldig document van grensoverschrijding het benodigde visum ontbreekt, kan aan werkzoekende zeelieden aan de grens een reisvisum met een geldigheid van maximaal vijftien dagen worden afgegeven, mits aan alle overige voorwaarden voor toegang wordt voldaan. Indien nodig kan na ommekomst van de vijftien dagentermijn een wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van het reisvisum bij de Visadienst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of – voor zover het de in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden betreft – bij de Dienst Zeehavenpolitie worden gevraagd (zie A2/7.6).

Deze werkzoekende zeelieden moeten bovendien met een zeemansboekje (-⁠paspoort) of andere bewijsmiddelen kunnen aantonen dat zij daadwerkelijk het beroep van zeeman uitoefenen.

6.11. Verkeer van en naar booreilanden

6.11.1. Algemeen

Vreemdelingen die zich via Nederland naar een boorinstallatie op Nederlands deel van het continentaal plat willen begeven of die komende van een boorinstallatie Nederland willen inreizen moeten voldoen aan alle normale voorwaarden voor binnenkomst en verblijf. Het verkeer van en naar een boorinstallatie moet steeds plaatsvinden via een grensdoorlaatpost gedurende de tijd dat deze is opengesteld. De normale in- en uitreisformaliteiten worden steeds vervuld.

Wel zijn er ten aanzien van werknemers van boorplatformen en werknemers van ondersteunende bedrijven (bijvoorbeeld de zogenaamde ‘suppliers’) enige bijzonderheden, die hieronder worden aangegeven.

6.11.2. Binnenkomst met bestemming boorinstallatie

Controle op bestaansmiddelen blijft achterwege indien de vreemdeling kan aantonen dat hij op een boorinstallatie is tewerkgesteld.

6.11.3. Vertrek naar een boorinstallatie

Eerst bij vertrek uit Nederland naar een boorinstallatie kan worden vastgesteld of de vreemdeling aan alle voorwaarden voor binnenkomst en verblijf heeft voldaan.

Voor off-shore-medewerkers is een langdurig visum, geldig voor meer inreizen, te verkrijgen op het Consulaat-Generaal te Antwerpen. Daartoe dient de vreemdeling zich in persoon te melden en in het bezit te zijn van de volgende bewijsstukken:

  • een arbeidscontract met een off-shore-bedrijf, gevestigd in Nederland, dan wel met een vertegenwoordiger in Nederland;

  • een geldig document voor grensoverschrijding, niet-zijnde een zeemansboekje, waaruit ook moet blijken dat betrokkene op het moment waarop hij de aanvraag doet voor een langdurig visum nog legaal verblijf heeft in Nederland;

  • een door het off-shore-bedrijf getekende garantverklaring conform model M16 of M17.

Als bovenstaande bewijsstukken overlegd kunnen worden en de eventueel noodzakelijke verdere onderzoeken zijn uitgevoerd, zal de vreemdeling in het bezit worden gesteld van een visum met een maximale geldigheidsduur van vijf jaar. De geldigheidsduur van het visum kan nooit die van het arbeidscontract of het reisdocument te boven gaan.

Het Consulaat-Generaal te Antwerpen is gevestigd:

De Keyserlei 58

Century Center,

11e verdieping

2018 Antwerpen

tel.: 00-32-3-2332033

6.11.4. Terugkeer van een boorinstallatie; walverlof

Wanneer niet blijkt dat hij zich op regelmatige wijze via Nederland naar de boorinstallatie heeft begeven, bijvoorbeeld door het ontbreken van de relevante in- en uitreisstempels in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, moet contact worden opgenomen met de IND.

Voor werknemers op boorinstallaties geldt een werktijdenregeling die voorziet in veertien dagen werk en veertien dagen verlof aan de wal. Voor dit walverlof gelden de normale voorwaarden voor kort verblijf in Nederland.

Een goede en nauwe samenwerking tussen de betrokken dienst belast met de grensbewaking en het betrokken regionale politiekorps is van groot belang voor het ten aanzien van deze vreemdelingen uit te oefenen toezicht.

6.11.5. Vreemdelingen die werkzaam zijn in de off-shore-sector, anders dan op booreilanden

Het bovenstaande kan ook toegepast worden indien de betrokken vreemdeling niet werkzaam is op een boorplatform maar bij een bedrijf dat ondersteunend werkt voor booreilanden (bijvoorbeeld de zogenaamde ‘suppliers’).

6.12. Faciliteiten voor bemanningsleden van vliegtuigen

6.12.1. Inleiding

Bemanningsleden van vliegtuigen mogen, op grond van de Annex 9 van het Verdrag van Chicago van 7 december 1944, onder bepaalde voorwaarden de luchthaven verlaten en Nederland c.q. het Schengen-gebied binnenkomen zonder dat zij over de daarvoor normaal vereiste documenten voor grensoverschrijding behoeven te beschikken (zie 6.12.2).

Afgezien van deze faciliteiten gelden voor bemanningsleden van vliegtuigen de normale voorwaarden voor binnenkomst en verblijf in de Schengen-landen.

Zie voor deze categorie vreemdelingen tevens bijlage 3, onder J, Voorschrift Vreemdelingen.

6.12.2. Algemene regeling op grond van de Annex 9 van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Verdrag van Chicago, 1944)

Houders van een ‘Crew Member Certificate’, afgegeven op grond van de Annex 9 van het Verdrag van Chicago zijn (behalve wanneer zij in dienst zijn van de luchtvaartmaatschappijen bedoeld in 6.12.3) vrijgesteld van de paspoort- en visumplicht voor zover zij:

  • de luchthaven waar het vliegtuig een tussenlanding heeft gemaakt, niet verlaten;

  • de luchthaven waar het vliegtuig zijn vlucht heeft beëindigd, niet verlaten;

  • de in de nabijheid van de luchthaven gelegen stad niet verlaten;

  • de luchthaven slechts verlaten om zich naar een op het grondgebied van een Schengen-land gelegen luchthaven te begeven.

Het ‘Crew Member Certificate’ wordt bij grensoverschrijding niet afgestempeld.

Voor meer bijzonderheden zie paragraaf 10, bijlage 2 (Verdrag van Chicago).

6.12.3. Overige bemanningsleden

Voor bemanningsleden van vliegtuigen in gebruik bij luchtvaartmaatschappijen van landen die niet zijn aangesloten bij het Verdrag van Chicago gelden de normale voorwaarden voor binnenkomst van vreemdelingen (zie paragraaf 4).

6.13. Toegang voor transitpassagiers van vliegtuigen

Artikel 2.4. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend.

2 Toegang wordt slechts verleend, indien:

  • a. de onderbreking plaats vindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden;

  • b. hij van één van de in het derde lid van dit artikel bedoelde vliegvelden zal vertrekken;

  • c. hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis naar en zijn toegang tot het land van bestemming vaststaat, en

  • d. hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, van de Wet.

3 De toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling een bij ministeriële regeling aangewezen vliegveld in Nederland aandoet, dan wel een daartoe aangewezen vliegveld in België of Luxemburg.

4 De toegang wordt verleend voor de duur waarop de doorreis per eerstvolgende gelegenheid kan worden voortgezet.

5 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening, dan wel verstrekt hij aan de vreemdeling een afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang blijkt.

6 Het model van de aantekening en verklaring, bedoeld in het vijfde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

6.13.1. Inleiding

Aan visumplichtige transitpassagiers van vliegtuigen die in het bezit zijn van een voor het Beneluxgebied geldig paspoort doch niet van het vereiste visum en die door omstandigheden buiten hun wil hun reis niet kunnen voortzetten, kan onder voorwaarden toegang tot het Beneluxgebied worden verleend. Zie voor transitpassagiers van vliegtuigen tevens de Benelux Verzameling Voorschriften Deel IV, onder J.

6.13.2. Transitpassagiers van vliegtuigen

In beginsel wordt toegang verleend tot het Beneluxgebied indien:

  • a. de onderbreking plaats vindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden (bijvoorbeeld ongunstige weersomstandigheden, technische storingen enz.)

  • b. hij van één van de daartoe aangewezen luchthavens zal vertrekken

  • c. hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis en toegang tot het land van bestemming vaststaat, en

  • d. hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d Vreemdelingenwet

De toegang wordt verleend voor de duur die noodzakelijk is om de doorreis per eerstvolgende gelegenheid te kunnen voortzetten.

De toegang kan worden geweigerd aan personen ten aanzien van wie een gegrond vermoeden bestaat dat zij toegang vragen voor een ander doel dan waarvoor deze regeling bedoeld is. Een gegrond vermoeden kan bestaan indien de vreemdeling ter staving van het verzoek inlichtingen verschaft waarvan onmiddellijk of na controle blijkt dat die niet consistent zijn of niet stroken met (betrouwbare) gegevens waarover langs andere weg de beschikking is verkregen.

6.13.3. Aantekening in het reisdocument of afzonderlijke verklaring

Als blijk van de verleende toegang aan de transitpassagier, wordt in het reisdocument van de transitpassagier een aantekening gesteld. De tekst van deze aantekening luidt:

“Toegang tot het Beneluxgebied verleend van … geldig tot …, (vermelding relevante artikel en lid, inreisstempel, handtekening van de ambtenaar die toegang verleent”.

In plaats van het stellen van een aantekening kan, in het geval van toegang verlening aan de transitpassagier van een vliegtuig, een afzonderlijke verklaring aan de vreemdeling worden verstrekt (zie model M21).

De territoriale geldigheid van de toegang wordt beperkt, wanneer het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling niet geldig is voor België of Luxemburg.

In dat geval wordt bij de aantekening aangegeven voor welk(e) Beneluxland(en) deze geldig is.

6.13.4. Administratie

Het hoofd van de doorlaatpost houdt een lijst bij van de vreemdelingen aan wie de toegang is verleend op grond van artikel 2.4 Vreemdelingenbesluit.

Op de lijst worden vermeld:

  • naam, voornamen, geboortedatum en -plaats, nationaliteit en woonplaats van de vreemdeling;

  • de aard en het nummer van diens document voor grensoverschrijding;

  • de datum waarop de toestemming is verleend en het tijdstip waarop deze verloopt;

  • de datum van vertrek.

6.13.5. Achtergebleven transitpassagiers

Indien de vreemdeling aan wie toegang is verleend niet op het voorgeschreven tijdstip is vertrokken moet hiervan onmiddellijk kennis worden gegeven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

6.13.6. Ondersteuning van doorgeleiding bij verwijdering door de lucht

Onderdanen van derde landen die niet of niet langer rechtmatig op het grondgebied van de Europese Unie verblijven en op wie een verwijderingsmaatregel van toepassing is, worden veelal verwijderd per luchtvaartuig. Rechtstreekse vluchten zijn niet altijd mogelijk en soms moet gebruik worden gemaakt van vluchten via transitluchthavens van andere lidstaten. Richtlijn 2003/110/EG van de Raad van de Europese Unie voorziet in wederzijdse ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van verwijdering door de lucht en geeft regels voor eenvormige procedures. De richtlijn is niet van toepassing op Denemarken, het Verenigd Koninkrijk en Ierland. Wel is de richtlijn van toepassing op IJsland en Noorwegen.

Indien de lidstaat die een persoon wenst terug te zenden om redelijke en praktische motieven geen gebruik kan maken van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming, kan hij verzoeken om doorgeleiding door de lucht via Nederland. Een schriftelijk verzoek om doorgeleiding van een andere lidstaat moet worden ingediend bij de Koninklijke Marechaussee te Schiphol. Het verzoek dient zo vroeg mogelijk te worden ingediend, en ten minste twee dagen vóór de doorgeleiding bij de Koninklijke Marechaussee aan te komen. In bijzonder dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen mag deze termijn korter zijn. Het verzoek moet worden ingediend door middel van het daartoe in de richtlijn vastgelegde formulier.

Een verzoek om doorgeleiding door de lucht kan worden geweigerd wanneer:

  • a. de onderdaan van een derde land in Nederland op grond van de nationale wetgeving vervolgd zal worden wegens strafbare feiten of gezocht wordt ter uitvoering van een vonnis;

  • b. de doorgeleiding door andere staten dan wel de overname door het land van bestemming niet uitvoerbaar is;

  • c. de verwijderingsmaatregel vereist dat op Nederlands grondgebied van de ene op de andere luchthaven wordt overgestapt;

  • d. de gewenste ondersteuning door de Koninklijke Marechaussee om praktische redenen niet mogelijk is op een bepaald tijdstip;

  • e. de onderdaan van een derde land gevaar oplevert voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van Nederland.

Wanneer na het verlenen van toestemming tot doorgeleiding omstandigheden als hierboven genoemd bekend worden, kan de reeds verleende toestemming worden ingetrokken. Bij weigering of intrekking van toestemming dient de Koninklijke Marechaussee de verzoekende lidstaat onverwijld en met opgave van redenen hiervan op de hoogte te brengen.

De Koninklijke Marechaussee stelt de verzoekende lidstaat onmiddellijk, in ieder geval binnen twee dagen, in kennis van de beslissing op het verzoek om doorgeleiding. Deze termijn kan, in naar behoren gemotiveerde gevallen, met ten hoogste 48 uur worden verlengd. Zonder instemming van Nederland mag de verzoekende lidstaat niet met de doorgeleiding beginnen. Als echter niet binnen de gestelde termijn wordt geantwoord, kan de verzoekende lidstaat beginnen met de doorgeleiding door middel van een kennisgeving aan de Koninklijke Marechaussee.

De doorgeleiding dient binnen de kortst mogelijke tijdspanne plaats te vinden, en maximaal binnen 24 uur. Dit betekent dat de vreemdeling de luchthaven binnen 24 uur weer moet hebben verlaten. Deze termijn kan, op verzoek van en in overleg met de verzoekende lidstaat, worden verlengd tot maximaal 48 uur in gevallen waarin de voltooiing van de doorgeleiding niet kan worden gewaarborgd. Tijdens de gehele doorgeleiding dient de Koninklijke Marechausse bereikbaar te zijn voor de betrokken autoriteiten van de verzoekende lidstaat.

De Koninklijke Marechaussee begeleidt de doorgeleiding in het kader van haar grensbewakingstaak ex artikel 46 van de Vreemdelingenwet 2000. Bij de begeleiding van de doorgeleiding beschikt de Koninklijke Marechaussee over bevoegdheden in het belang van de grensbewaking. In overleg met de autoriteiten van de verzoekende lidstaat neemt de Koninklijke Marechaussee in dit kader alle mogelijke en nodige ondersteunende maatregelen. Dit betreft met name de volgende maatregelen:

  • a. de vreemdeling wordt, op grond van artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000, van het vliegtuig afgehaald en begeleid op het terrein van de transitluchthaven, met name naar de aansluitende vlucht. De Koninklijke Marechaussee ziet er op toe dat de doorgeleiding plaatsvindt, ofwel dat de vreemdeling Nederland ook daadwerkelijk weer verlaat;

  • b. in noodgevallen wordt aan de vreemdeling en eventueel aan zijn begeleiders van de verzoekende lidstaat medische hulp verstrekt op grond van artikel 6, eerste lid, onder c, juncto artikel 2 van de Politiewet 1993;

  • c. aan de vreemdeling en eventueel aan zijn begeleiders van de verzoekende lidstaat wordt voeding verstrekt op grond van artikel 6, eerste lid, onder c, juncto artikel 2 van de Politiewet 1993;

  • d. met name bij verwijdering zonder begeleiding door de autoriteiten van de verzoekende lidstaat worden, op grond van artikel 52 van de Vreemdelingenwet 2000 en van artikel 4.23 van het Vreemdelingenbesluit 2000, reisdocumenten in ontvangst genomen, in bewaring gehouden en doorgegeven;

  • e. in geval van doorreis zonder begeleiding door de autoriteiten van de verzoekende lidstaat, wordt aan die autoriteiten medegedeeld de plaats en het tijdstip van vertrek van de vreemdeling van het Nederlands grondgebied;

  • f. aan de verzoekende lidstaat wordt medegedeeld of er tijdens de doorgeleiding van de vreemdeling ernstige incidenten hebben plaatsgevonden.

Op grond van artikel 4.6 van het Vreemdelingenbesluit 2000 is de vreemdeling verplicht zich te houden aan de door de ambtenaar belast met de grensbewaking in het kader van de uitoefening van zijn taak gegeven aanwijzingen. Hieronder vallen tevens de aanwijzingen van deze ambtenaar aan de vreemdeling met betrekking tot de plaats waar de laatste zich dient op te houden. Overtreding van deze aanwijzingen is strafbaar gesteld in artikel 108 van de Vreemdelingenwet 2000.

De ambtenaren van de Koninklijke Marechausse, die (tevens) zijn aangewezen als ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht, beschikken in het kader van ondersteuning van doorgeleiding bij verwijdering door de lucht, indien noodzakelijk, over de bevoegdheden tot vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming op grond van artikel 50 en artikel 59, van de Vreemdelingenwet 2000. Voor zover de betrokken vreemdeling de toegang is geweigerd door de verzoekende lidstaat, kan artikel 6, van de Vreemdelingenwet 2000 worden toegepast. Voor toepassing van maatregelen van vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming wordt verwezen naar A5. Bevoegdheden kunnen ook zijn gerelateerd aan de algemene politietaak van de Koninklijke Marechaussee op Schiphol op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993.

Ten aanzien van het gebruik van hulpmiddelen om de vreemdeling in zijn bewegingsvrijheid te beperken, wordt verwezen naar paragraaf A4/6.14. De bepalingen van deze paragraaf zijn hier onverkort van toepassing.

Begeleiders van de autoriteiten van de verzoekende lidstaat moeten in alle omstandigheden de Nederlandse regelgeving naleven. Zij hebben derhalve geen verdergaande bevoegdheden dan de Nederlandse regelgeving toelaat. De begeleiders dragen tijdens de doorgeleiding door de lucht geen wapens en zijn gekleed in burgerkleding. Op verzoek dienen zij passende identificatiemiddelen te overleggen, waar onder de toestemming voor doorgeleiding die door Nederland is afgegeven, of, in geval niet tijdig een toestemming is afgegeven, een kennisgeving van doorgeleiding.

In de volgende gevallen kan de vreemdeling onmiddellijk voor terugname worden overgedragen aan de verzoekende lidstaat:

  • a. indien de toestemming tot doorgeleiding door de lucht is geweigerd of ingetrokken;

  • b. indien de vreemdeling tijdens de doorgeleiding Nederland is binnengekomen, zonder dat toestemming voor de doorgeleiding is verleend;

  • c. indien de doorgeleiding van de vreemdeling naar een ander land van doorreis of naar het land van bestemming is mislukt, of de inscheping voor de aansluitende vlucht is mislukt;

  • d. indien de doorgeleiding door de lucht om een andere reden niet mogelijk is. Van deze omstandigheid kan bijvoorbeeld sprake zijn in verband met capacitaire beperkingen bij de Koninklijke Marechaussee.

7. Visa en visumafgifte aan de grens

7.1. Het visumvereiste

Vreemdelingen die visumplichtig zijn en zich naar Nederland willen begeven voor een verblijf van ten hoogste drie maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een paspoort. Het paspoort dient te zijn voorzien van:

  • hetzij een geldig doorreisvisum indien doorreis door het Schengen-gebied of Nederland wordt beoogd, met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen;

  • hetzij een geldig reisvisum, indien kort verblijf in het Schengen-gebied of in Nederland wordt beoogd.

De strekking van het visum is om de vreemdeling reeds voor zijn komst naar Nederland aan een onderzoek te onderwerpen naar reisdoel, reispapieren, antecedenten en bestaansmiddelen.

Bij artikel 10 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen is een eenvormig visum vastgesteld dat geldig is voor het gehele Schengen-grondgebied. De Schengen-staten geven het Schengen-visum in beginsel af in de vorm van een sticker.

Vrijstelling van een visum voor kort verblijf

Op de visumplicht bestaan uitzonderingen, meestal krachtens een overeenkomst tot afschaffing van de visumplicht van de Benelux- of Schengenlandenmet derde landen. Vrijgesteld zijn:

  • onderdanen van landen opgesomd in bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen (zij behoeven voor kort verblijf en doorreis geen visum, echter in de regel voor lang verblijf wel een machtiging tot voorlopig verblijf);

  • vreemdelingen die zijn vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf;

  • vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door een Schengen-land afgegeven verblijfstitel;

  • houders van een reisdocument voor vluchtelingen die over een door een Schengenland afgegeven verblijfstitel beschikken;

  • houders van een reisdocument voor vluchtelingen die rechtmatig verblijven in een van de landen als bedoeld in bijlage 3, onder F, sub 1, Voorschrift Vreemdelingen; dit geldt niet voor binnenkomst in Frankrijk en Griekenland;

  • houders van een reisdocument voor staatlozen die tevens beschikken over een door een Schengenland afgegeven verblijfstitel; dit geldt niet voor binnenkomst in Portugal;

  • houders van Crew Member Certificates, mits zij voldoen aan de voorwaarden zoals genoemd in A2/6.12.2.

In artikel 2.4 t/m 2.7 Vreemdelingenbesluit wordt voorts een regeling gegeven met betrekking tot passagiers van vliegtuigen, transitpassagiers, passagiers van cruiseschepen en bemanningen van zeeschepen.

In de regel wordt het visum in het paspoort gesteld. In bepaalde gevallen worden het transit-, reis- en doorreisvisum niet in het paspoort, maar op een afzonderlijk vel papier gesteld: een visumverklaring. Aan een visumverklaring wordt dezelfde betekenis toegekend als aan een visum, met dien verstande, dat de houder van de verklaring te zijner identificatie steeds in het bezit moet zijn van het daarin aangegeven document.

Onder bijzondere omstandigheden bestaat de mogelijkheid dat visumfaciliteiten worden verleend aan de grens, indien een geldig doorreis- of reisvisum ontbreekt (zie A2/7.9), of dat bijzondere doorlaatbewijzen worden verleend, indien het vereiste paspoort of een ander document voor grensoverschrijding ontbreekt (zie A2/4.1.4).

Zie voor modellen van visa (visumverklaringen), afgegeven in het buitenland of aan de grens, model M2-A, M2-B en M2-D.

De duur waarvoor het visum wordt afgegeven is bepalend voor de duur waarvoor verblijf in de vrije termijn is toegestaan (artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit, zie A2/9.8). Voor dit verblijf moet tevens zijn voldaan aan de overige in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden (zie A2/9.4). Vreemdelingen aan wie verblijf in de vrije termijn is toegestaan en die naar Nederland zijn gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, zijn verplicht zich binnen drie werkdagen in persoon te melden bij de korpschef van de gemeente waar zij verblijven. Niet nakoming van een verplichting tot aanmelding is een strafbaar feit (artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet).

7.2. Soorten van visa

7.2.1. Het eenvormig Schengen-visum voor kort verblijf

Als invulling van het bepaalde in artikel 10 van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen is een eenvormig visum (in de vorm van een sticker) ingesteld dat in beginsel geldig is voor het grondgebied van alle Schengen-landen. De strekking van het Schengen-visum is de vreemdeling reeds voor zijn komst naar het Schengen-gebied aan een onderzoek naar zijn reisdoel, reispapieren, antecedenten en bestaansmiddelen te kunnen onderwerpen.

Vanaf september 1996 gebruiken alle EU-landen ditzelfde model visumsticker. Voor de niet-Schengen-staten geldt echter, dat de geldigheid ervan vooralsnog in alle gevallen tot het eigen grondgebied wordt beperkt (nationaal visum).

Vreemdelingen die houder zijn van een geldig Schengen-visum en die het grondgebied van één van de Schengen-landen op regelmatige wijze zijn binnengekomen, mogen zich in beginsel vrij verplaatsen op het grondgebied van alle Schengen-landen. Dit geldt niet voor houders van een territoriaal beperkt visum.

Het eenvormig Schengen-visum kan een reisvisum (voor één of meer reizen) of een doorreisvisum (voor één, twee of, bij wijze van uitzondering, meer reizen) zijn.

Voor houders van reisvisa (type C) geldt, dat noch de duur van een ononderbroken verblijf, noch de totale duur van de achtereenvolgende verblijfsperioden meer dan drie maanden per zes maanden te rekenen vanaf de eerste dag van binnenkomst mag bedragen. In reisvisa wordt de periode aangegeven waarbinnen van het visum gebruik moet worden gemaakt.

Houders van een doorreisvisum (type B) mogen niet langer dan vijf dagen (per doorreis) door het grondgebied van de Schengen-landen reizen om zich naar het grondgebied van een derde land te begeven (artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder a en b, Vreemdelingenbesluit). De doorreis dient zodanig te worden beperkt dat slechts directe doorreis over het grondgebied van het (de) desbetreffende Schengen-land(en) met de noodzakelijke of gebruikelijke onderbrekingen nodig is.

De termijn waarbinnen de doorreis (bij doorreisvisa voor meer reizen: de laatste doorreis) moet plaatsvinden wordt in het visum in de rubriek ‘VAN…TOT’ weergegeven.

Voor onderdanen van bepaalde staten is voorts het bezit van een transitvisum (type A) voor luchthavens noodzakelijk, indien zij als vliegtuigpassagier op een Schengen-luchthaven transiteren.22 Het transitvisum is een visum waarmee deze vreemdelingen zich tijdens tussenlandingen bij een vluchtdeel of internationale vlucht in de internationale transitzone van een luchthaven mogen ophouden, zonder toegang tot het grondgebied van de betrokken staat te verkrijgen.

Het Schengen-visum dient onderstaande gegevens te bevatten:

  • visumnummer;

  • paspoortnummer en/of naam van de houder van het visum;

  • aantal binnenkomsten/doorreizen;

  • verblijfsduur en geldigheidsduur;

  • visumafgevende post en land waardoor het visum wordt afgegeven.

De op de blanco sticker gedrukte tekst is in het Engels, het Frans en de taal van het land van afgifte gesteld. In de regel wordt het visum gesteld in het paspoort.

De rubriek ‘VAN…TOT’ op de visumsticker vermeldt de periode gedurende welke de houder gebruik kan maken van het visum. Voor de geldigheid van het visum is tevens het moment van binnenkomst van belang. Bij verlening van toegang aan visumplichtige vreemdelingen wordt daarom in diens document voor grensoverschrijding (door middel van een stempel) een aantekening omtrent datum en plaats van binnenkomst gesteld (zie 5.1.1).

De rubriek ‘Duur van het verblijf’ vermeldt de termijn die de visumhouder in het Schengen-gebied mag verblijven. De geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding dient die van het visum met ten minste drie maanden te overschrijden.

Bij wijze van hoge uitzondering kan, op grond van dringende humanitaire redenen, redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen, een visum worden aangebracht in een document voor grensoverschrijding dat een kortere geldigheidsduur heeft dan de eerdergenoemde termijn van drie maanden. Dit is alleen mogelijk indien de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding langer is dan die van het visum en terugkeer is gewaarborgd.

Er mag geen visum worden aangebracht in een document voor grensoverschrijding indien dit document voor geen der Schengen-landen geldig is. Is het document voor grensoverschrijding voor slechts één of meer Schengen-landen geldig, dan dient de geldigheid tot die landen te zijn beperkt. Indien het document voor grensoverschrijding door één of meer Schengen-landen niet als ‘geldig document voor grensoverschrijding’ is erkend, is het visum afgegeven in de vorm van een visumverklaring.

7.2.2. Visa met territoriaal beperkte geldigheid

Het visum met territoriaal beperkte geldigheid is een visum dat in een paspoort, document voor grensoverschrijding of enig ander geldig grensoverschrijdingsdocument is aangebracht, in de gevallen waarin het verblijf uitsluitend op het grondgebied van één of meer Schengen-landen is toegestaan, voor zover de in- en uitreis eveneens via het grondgebied van dit (deze) Schengen-land(en) plaatsvindt. Dergelijke visa kunnen zijn afgegeven indien:

  • a. humanitaire overwegingen, redenen van nationaal belang dan wel internationale verplichtingen het betreffende Schengen-land hebben doen besluiten een vreemdeling dit visum te verstrekken, ondanks het feit dat betrokkene niet voldoet aan alle voorwaarden voor binnenkomst in het Schengen-gebied;

  • b. een Schengen-land een vreemdeling, na het verstrijken van de geldigheidsduur van diens Schengen-visum binnen een tijdsbestek van zes maanden, om dringende redenen een ander visum heeft willen verstrekken voor een verblijf binnen diezelfde periode van zes maanden;

  • c. de diplomatieke of consulaire post uit spoedeisende overwegingen (humanitaire overwegingen, nationaal belang of internationale verplichtingen) niet tot raadpleging van de centrale autoriteiten over is gegaan of indien daartegen bepaalde bezwaren werden gemaakt;

  • d. het document voor grensoverschrijding voor slechts één of meer Schengen-landen geldig is.

In de onder a., b. en c. genoemde gevallen kan de geldigheid van het visum territoriaal zijn beperkt tot het grondgebied van één van de Schengen-landen, van de Benelux of van twee Beneluxlanden.

In het onder d. genoemde geval kan de geldigheid van het visum territoriaal zijn beperkt tot het grondgebied van één of meer Schengen-landen, tot de Benelux of tot dat van twee Beneluxlanden.

7.2.3. Visumverklaringen

In bepaalde gevallen wordt geen visumsticker in het reisdocument gesteld. Hiervoor bestaan afzonderlijke formulieren model M2-E en M2-F genaamd visumverklaring. Deze visumverklaringen kunnen geldig gemaakt worden voor één of meerdere Beneluxlanden, dan wel voor alle Schengen-landen.

Visumverklaringen kunnen worden verstrekt ten behoeve van:

  • collectief reizende vreemdelingen die overigens in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding (zie ook 7.2.4);

  • vreemdelingen wier document voor grensoverschrijding door het betreffende Schengen-land niet als ‘geldig document voor grensoverschrijding’ is erkend;

  • vreemdelingen die daartoe een verzoek doen.

De houder van een dergelijke visumverklaring dient te allen tijde in het bezit te zijn van het identiteitsdocument waarnaar in het visum wordt verwezen.

7.2.4. Collectieve visa

Het kan hier een doorreisvisum of een reisvisum voor een verblijfsduur van ten hoogste 30 dagen betreffen, afgegeven aan vreemdelingen die:

  • a. met gebruikmaking van een collectief document voor grensoverschrijding, in groepsverband reizen (zie 6.9);

  • b. een groep vormen van minimaal vijf en maximaal vijftig personen;

  • c. in het bezit zijn van de vereiste individuele documenten voor grensoverschrijding, maar waarvan kan worden vastgesteld dat zij gezamenlijk reizen en een gezamenlijk reisdoel hebben. Het visum wordt in dit geval gesteld op een losse verklaring.

Reizigerslijst voor schoolreizen binnen de EU

Aan scholieren van derde landen die rechtmatig in Nederland verblijven, kan ter vereenvoudiging van schoolreizen binnen de Europese Unie een reizigerslijst voor scholieren worden afgegeven (Besluit van de Raad van de Europese Unie, 30 november 1994). Met de reizigerslijst kunnen scholieren uit derde landen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning in de eerste plaats visumvrij reizen tussen de lidstaten. Daarnaast hebben de lidstaten van de Europese Unie de lijst tevens erkend als geldig document voor grensoverschrijding.

Voorwaarden

De scholieren komen voor deze faciliteit in aanmerking, indien:

  • a. zij in het kader van een schoolexcursie deelnemen aan een groepsreis van leerlingen van een school voor algemeen vormend onderwijs (basisscholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor voortgezet onderwijs);

  • b. zij deel uitmaken van een groep die begeleid wordt door een leerkracht van de desbetreffende school;

  • c. de leerlingenlijst volledig is ingevuld en gewaarmerkt door het schoolhoofd en is voorzien van recente foto’s van de op de lijst vermelde scholieren voor zover deze niet in het bezit zijn van een identiteitsbewijs met foto; en

  • d. zij in het bezit zijn van een verblijfsvergunning.

Afgifte

Voor de afgifte van de reizigerslijst dient gebruikt te worden gemaakt van model M79 en deze wordt door het visaloket van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) afgegeven. Zie voor een omschrijving van de procedure paragraaf 7.4.

De reizigerslijst bestemd voor het visumvrij reizen binnen de Europese Unie wordt door het betreffende schoolhoofd ingevuld met vermelding van het doel en de omstandigheden van het verblijf of de doorreis die op het programma van de excursie staan.

Indien (een deel van) de leerlingen niet beschikt over een individueel geldig document voor grensoverschrijding, dient de reizigerslijst door het schoolhoofd van recente foto’s van de betreffende leerlingen te worden voorzien (maximaal tien per lijst). De medewerker van het visaloket controleert de verblijfsstatus van deze vreemdelingen en bevestigt hun recht om opnieuw tot Nederland te worden toegelaten. Hiertoe wordt de lijst dienovereenkomstig gewaarmerkt.

7.2.5. Visa met verplichting tot aanmelding

Artikel 4.48. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

2 Een verplichting tot aanmelding krachtens het voorgaande lid rust ten aanzien van de vreemdeling beneden de leeftijd van twaalf jaar op degene bij wie de vreemdeling woont of verblijft.

3 Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • b. de vreemdeling die zijn intrek neemt in een hotel of in een inrichting, waarvan de eigenaar, houder of beheerder bij of krachtens gemeentelijke verordening verplicht is aan de daartoe aangewezen autoriteit kennis te geven van het verschaffen van nachtverblijf aan personen.

Artikel 4.49. Vreemdelingenbesluit:

De vreemdeling die houder is van een visum of een document voor grensoverschrijding waarin door de daartoe bevoegde autoriteit een aantekening is gesteld omtrent aanmelding bij een vreemdelingendienst in Nederland, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de in deze aantekening vermelde gemeente is gelegen.

Vreemdelingen die naar Nederland zijn gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden zijn, indien hun voorgenomen verblijf de duur van drie dagen overschrijdt, in beginsel verplicht zich binnen deze termijn in persoon te melden bij de korpschef van de politieregio waarin de gemeente is gelegen waar zij verblijven (zie artikel 4.48 Vreemdelingenbesluit).

Bij afgifte van een visum kan de verplichting worden opgelegd zich binnen 72 uur na aankomst bij de korpschef te melden (artikel 4.49 Vreemdelingenbesluit). In dat geval wordt onder het visum de aantekening gesteld:

  • se présenter dans les 72 heures suivant l’entrée au service des étrangers à…………

  • aanmelden binnen 72 uur na binnenkomst in …… bij de korpschef van de politieregio ………

  • to report within 72 hours after arrival in ……… to the aliens service at ………

Niet nakoming van een verplichting tot aanmelding is een strafbaar feit (artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet).

7.2.6. Visa voor terugkeer

7.2.6.1. Algemeen

Artikel 2.3. Vreemdelingenbesluit:

1 Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten wordt op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet, toegang tot Nederland niet geweigerd, indien de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding dat is voorzien van:

(…)

d. een door Onze Minister afgegeven verklaring die aan hem recht geeft op terugkeer naar Nederland.

(…)

Een terugkeervisum is een nationaal visum, dat recht geeft op terugkeer naar Nederland. Een dergelijk visum kan onder bepaalde voorwaarden door de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) aan vreemdelingen die daarom verzoeken, worden afgegeven indien:

  • a. zij rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vreemdelingenwet;

  • b. zij in het bezit zijn van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14, 20, 28 of 33 Vreemdelingenwet;

De Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND)is bevoegd tot het zelfstandig afgeven van een terugkeervisum. De indiening van een verzoek om een terugkeervisum geschiedt op dezelfde wijze als een verzoek tot wijziging of verlenging van een visum. Zie voor een omschrijving van de procedure A2/7.4.

Zie voor een model van het terugkeervisum M2-C.

7.2.6.2. Vreemdelingen in procedure

Een vreemdeling aan wie het is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel dan wel regulier af te wachten, heeft, indien hij na uitreis uit Nederland aanspraak wil maken op wedertoegang tot Nederland, hiervoor een terugkeervisum nodig.

Indien de vreemdeling niet visumplichtig is voor Nederland geldt deze eis niet.

Ten aanzien van de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier (eerste aanleg, bezwaar of beroep) geldt het volgende. Indien de vreemdeling is ingereisd zonder te beschikken over de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) welke overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, en evenmin besloten is dat er sprake is van een gerechtvaardigd beroep op de hardheidsclausule of vrijstelling van het mvv-vereiste, wordt aan hem geen terugkeervisum verleend.

De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vreemdelingenwet, én met de vereiste mvv is ingereisd, welke overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, komt in aanmerking voor een terugkeervisum, indien:

  • 1. er sprake is van een dringende reden die geen uitstel van vertrek gedoogt;

  • 2. de vreemdeling zich gedurende zijn verblijf in Nederland heeft gehouden aan de maatregelen van toezicht in het kader van de vreemdelingenwetgeving;

  • 3. de vreemdeling, om de reden voor vertrek uit en terugkeer naar Nederland aannemelijk te maken, alle daarvoor noodzakelijke gegevens heeft verstrekt en bescheiden heeft overgelegd aan de verzoekende instantie;

  • 4. de vreemdeling zelfstandig beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • 5. het Openbaar Ministerie geen bezwaar heeft tegen vertrek uit Nederland in verband met vervolging wegens strafbare feiten of tenuitvoerlegging van een vonnis;

  • 6. de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, een bezwaarschrift, een beroep op de Rechtbank of een hoger beroep op de Afdeling Rechtspraak van de Raad van State niet binnen de geldigheidsduur van het terugkeervisum wordt verwacht.

In de volgende gevallen is er sprake van dringende redenen die geen uitstel van vertrek gedogen:

  • ernstige ziekte of overlijden van een nabije bloedverwant (in de eerste en tweede graad);

  • het bijwonen van een huwelijk van een nabije bloedverwant (in de eerste en tweede graad);

  • onder voogdij gestelde minderjarigen die met het pleeggezin op vakantie naar het buitenland gaan;

  • deelname aan een in het kader van de opleiding of studie van belang zijnde excursie of werkweek in het buitenland; of

  • deel uitmaken van een sportteam dat Nederland in den vreemde zal vertegenwoordigen.

Daarnaast kunnen vreemdelingen die voor zakelijke doeleinden wensen te reizen in aanmerking komen voor een terugkeervisum, ongeacht het feit of er sprake is van dringende redenen die geen uitstel van vertrek gedogen.

Deze categorie vreemdelingen dient wel te voldoen aan de voorwaarden 2 tot en met 6 zoals hierboven opgesomd. Bovendien moeten zij kunnen aantonen dat zij een aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning hebben ingediend en hiervoor leges hebben betaald.

Het terugkeervisum wordt voor een vreemdeling die rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vreemdelingenwet alleen kort voor het vertrek van de vreemdeling afgegeven. Het terugkeervisum wordt afgegeven met een geldigheidsduur voor het beoogde doel, maar voor ten hoogste drie maanden. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan na uitreis niet worden gewijzigd of verlengd. De geldigheidsduur van het noodzakelijke document voor grensoverschrijding dient ten minste één maand langer te zijn dan de termijn waarbinnen de vreemdeling op grond van zijn terugkeervisum kan terugkeren.

Het terugkeervisum is in deze gevallen slechts geldig voor één reis, tenzij het gaat om vreemdelingen die voor zakelijke doeleinden wensen te reizen. Deze categorie vreemdelingen kan een terugkeervisum voor meerdere reizen krijgen.

Terugkeervisa ten behoeve van asielzoekers

Een terugkeervisum kan worden verleend aan een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel (als bedoeld in de artikelen 28 en 33 Vreemdelingenwet) heeft gedaan en rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8, aanhef en onder f, g of h, Vreemdelingenwet. Echter, deze vreemdelingen komen niet in aanmerking voor een terugkeervisum wanneer het de terugkeer vanuit het land van herkomst betreft.

7.2.6.3. Vreemdelingen in het bezit van een verblijfsvergunning

In principe hebben vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel dan wel regulier geen terugkeervisum nodig indien zij na een reis naar het buitenland (binnen dan wel buiten Schengen) weer naar Nederland willen terugkeren. Immers, deze vreemdelingen hebben zonder visum toegang tot Nederland indien zij beschikken over:

  • a. een paspoort of ander erkend reisdocument en een afzonderlijk document als bedoeld in bijlage 7 Voorschrift Vreemdelingen; of

  • b. een paspoort en een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven legitimatiebewijs of een door dat ministerie gewaarmerkt identiteitsbewijs, verstrekt door een internationale organisatie (zie ook A2/6.2).

Niettemin kan aan deze vreemdelingen op hun verzoek een terugkeervisum worden afgegeven, indien zij dit visum nodig hebben voor de reis door of naar een land gelegen buiten het Schengen-gebied (bijvoorbeeld ter verkrijging van visumfaciliteiten voor of toegang tot dat land).

De geldigheidsduur van zowel het grensoverschrijdingsdocument als de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning dient de duur van het terugkeervisum met ten minste één maand te overschrijden.

Het terugkeervisum wordt voor ten hoogste één jaar verleend. Echter, dit laat onverlet dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland mag vestigen. De geldigheidsduur van een terugkeervisum kan na uitreis niet worden gewijzigd of verlengd.

Het terugkeervisum kan, voor de hiervoor genoemde vreemdelingen, worden verleend voor één of meerdere reizen.

Houders van een verblijfsvergunning asiel

Een terugkeervisum kan worden verleend aan een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd. Echter, deze vreemdelingen komen niet in aanmerking voor een terugkeervisum wanneer het de terugkeer vanuit het land van herkomst betreft. Het is hierbij niet van belang of het om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd gaat.

Indien de vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, vormt een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum voor terugkeer uit het land van herkomst grond om op basis van artikel 32, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet, een aanvraag tot verlenging van die verblijfsvergunning af te wijzen. De grond voor verlening is daaraan immers kennelijk ontvallen. Ook de vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd komt niet in aanmerking voor een terugkeervisum voor terugkeer uit het land van herkomst, aangezien diens vluchtelingenpaspoort niet geldig is voor zijn land van herkomst.

Indien de vreemdeling die in het bezit is van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, van oordeel is dat hij niet meer behoeft te vrezen voor vervolging in zijn land van herkomst, bijvoorbeeld vanwege een regimewijziging, dan kan hij zich tot de eigen autoriteiten wenden voor het verkrijgen van een nieuw nationaal document voor grensoverschrijding, waarmee hij naar het land van herkomst kan reizen.

7.2.6.4. Kosten van het terugkeervisum

Ingevolge de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 december 2003, nr. DJZ/BR-1003/2003 tot vaststelling van de tarieven voor consulaire dienstverlening wordt de vreemdeling voor de behandeling van een aanvraag om een terugkeervisum € 40 in rekening gebracht.

Terugkeervisa worden echter kosteloos afgegeven aan:

  • vreemdelingen op wie de Wet betreffende de positie van Molukkers van toepassing is, op grond waarvan zij voor terugkeer naar Nederland geen visum behoeven;

  • vreemdelingen die zijn vrijgesteld van visumkosten (zie A2/7.8.4).

Zie voor verrekening van visumgelden A2/7.8.5.

7.2.7. Visa voor verblijf van langere duur

7.2.7.1. Algemeen

Visa voor een verblijf van langere duur (type D) zijn visa die door diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen van ieder Schengen-land overeenkomstig de eigen wetgeving worden afgegeven en die de houder ervan het recht geven langer dan drie maanden te verblijven in het betreffende Schengen-land.

Een dergelijk visum geeft de houder bovendien het recht gedurende ten hoogste vijf dagen (te rekenen vanaf de datum van binnenkomst) over het grondgebied van de overige Schengen-landen te reizen, om zich te begeven naar het Schengen-land dat het visum heeft verleend. Voor een dergelijke doorreis dient de vreemdeling overigens te voldoen aan de normale voorwaarden voor binnenkomst als bedoeld in paragraaf 4, met uitzondering van het bestaansmiddelenvereiste.

In Nederland wordt hiertoe de Schengen-visumsticker in de vorm van een machtiging tot voorlopig verblijf gehanteerd. Dit geldt niet voor vreemdelingen die werkzaam zijn in de off-shore (zie ook 6.11).

7.2.7.2. Machtiging tot voorlopig verblijf

De machtiging tot voorlopig verblijf is een nationaal visum dat wordt afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. In de meeste gevallen wordt de machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst, een aantal ambassades is echter zelfstandig bevoegd tot het afgeven van machtigingen tot voorlopig verblijf.

Ten aanzien van houders van een machtiging tot voorlopig verblijf heeft een aan de komst naar Nederland voorafgaand onderzoek plaatsgevonden omtrent de vraag of toelating voor lang verblijf kan worden verleend. Houders van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf ten aanzien van wie geen aanleiding bestaat de toegang om andere redenen genoemd in artikel 3, eerste lid, Vreemdelingenwet te weigeren en ten aanzien van wie geen redenen zijn om aan te nemen dat hij zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden hebben toegang tot Nederland.

De machtiging tot voorlopig verblijf geeft aan voor welke datum de vreemdeling Nederland moet binnenkomen. De houder van een machtiging tot voorlopig verblijf dient zich, eenmaal in Nederland binnengekomen, binnen drie dagen bij de korpschef waarin de gemeente waar het verblijf wordt beoogd is gelegen, aan te melden.

Een m.v.v.-verklaring, in de vorm van een voorbedrukt formulier, kan in de plaats komen van de machtiging tot voorlopig verblijf gesteld in het paspoort. In dat geval moet de houder van de verklaring steeds in het bezit zijn van het daarin aangegeven document.

Voor een model van een als machtiging tot voorlopig verblijf gebruikte visumsticker, zie de Handleiding voor Afgifte en Invullen van de Schengen-visumsticker.

Uitzonderingen op het vereiste van het bezit van een machtiging tot voorlopig verblijf

In beginsel wordt toegang geweigerd aan een vreemdeling van wie blijkt dat hij lang verblijf in Nederland beoogt, indien de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt. Met machtiging van de IND kan echter onder bepaalde voorwaarden toegang worden verleend, indien de vreemdeling zijn verblijfsdoel wijzigt (zie 5.1.3), dan wel wanneer zich een wezenlijk Nederlands belang of klemmende reden van humanitaire aard tegen weigering van toegang verzet (5.2.3).

Op grond van artikel 2.3, derde lid, Vreemdelingenbesluit kan de Minister bepaalde categorieën vreemdelingen of vreemdelingen van bepaalde nationaliteiten vrijstellen van het vereiste om in het bezit te zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Voor een opsomming van vrijgestelde nationaliteiten zie bijlage 2, Voorschrift Vreemdelingen.

7.2.7.3. Machtiging tot voorlopig verblijf gecombineerd met visum kort verblijf (D+C-visum)

De combinatie van de machtiging tot voorlopig verblijf en visum kort verblijf (het D+C visum) is ingesteld om tegemoet te komen aan de problemen die voor sommige vreemdelingen kunnen ontstaan door de periode die ligt tussen de aanvraag op basis van de machtiging tot voorlopig verblijf en de verstrekking van een verblijfstitel waarmee vrij gereisd kan worden in en buiten het Schengengebied en waarmee Nederland weer kan worden ingereisd.

De voorwaarden voor afgifte van het combinatievisum zijn de voorwaarden die gehanteerd worden voor de beoordeling van een aanvraag van het D-visum. Voor het C-deel vindt slechts de mogelijk vereiste elektronische consultatie van de Schengen-partners plaats (overigens moet de aanvrager van het combinatievisum ervan op de hoogte worden gesteld dat een eventuele consultatieplicht kan leiden tot vertraging bij de afgifte) en blijft voorlegging aan de Visadienst kort-verblijf achterwege, immers zonder mvv-machtiging geen afgifte van een combinatievisum. Zie hiervoor de paragrafen 7.2.1 en 7.2.7.2.

Voor het aanbrengen van het combinatievisum wordt gebruikgemaakt van de eenvormige Schengen-visumsticker waarbij in de rubriek “type visum” de code D + C is afgedrukt. In de rubriek “geldig voor” staat een code samengesteld uit het land dat het D-visum afgeeft, gevolgd door de vermelding “SCHENGEN-STATEN”. Ten slotte staat in de rubriek “bijzonderheden” de code A – O, of A – A (A = machtiging door nationale autoriteit, O= afgifte zelfstandig door vertegenwoordiging in het buitenland) gevolgd door het visumnummer en eventuele nationale gegevens.

Het C-deel van het combinatievisum is geldig voor een periode van maximaal 90 dagen vanaf de dag van afgifte en wordt veelal verstrekt als multi-entry visum.

7.3. Afgifte van visa

Reisvisa, doorreis- en transitvisa worden in beginsel in het buitenland afgegeven door de diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen van de Schengen-landen. In uitzonderlijke gevallen kunnen zij aan de grens worden afgegeven door ambtenaren belast met de grensbewaking.

In een aantal gevallen is voor afgifte van visa voorafgaande machtiging vereist door de nationale dienst. In Nederland wordt deze machtiging ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen gegeven door de directie Personenverkeer, Migratie en Consulaire Zaken van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Voor andere categorieën vreemdelingen wordt de machtiging gegeven door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afdeling Visadienst kort verblijf. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal, indien er twijfel rijst over de juistheid van documenten, informatie of anderszins én deze dienst geen bevoegdheid heeft om nader onderzoek uit te voeren, de korpschef vragen om nader onderzoek te doen.

In voorkomende gevallen kan een referent bij het visumloket verzoeken om een nog bij de Nederlandse Vertegenwoordiging in te dienen aanvraag tot het verlenen van een visum versneld te behandelen. Hiervan kan sprake zijn in geval van een overlijden of een spoedoperatie. Dit verzoek dient te alle tijden ter beoordeling aan de visadienst kort verblijf te worden voorgelegd. Het verdient aanbeveling om ook in deze gevallen eerst telefonisch een afspraak te maken. Zie voor een omschrijving van de procedure paragraaf 7.4.

7.4. Procedure rondom het wijzigen en verlengen van visa

In verband met de administratieve voorbereiding van een verlenging of wijziging van een visum, wordt voor het indienen van een aanvraag tot het verlengen of wijzigen van een visum vooraf een afspraak gemaakt met de vreemdeling.

Een vreemdeling die zijn visum wenst te verlengen of wijzigen, kan dit daarom uitsluitend vooraf telefonisch melden via het landelijke telefoonnummer: 0900 - 1234561. Dit nummer is bereikbaar van maandag tot en met vrijdag van 09.00 tot 17.00 uur.

Reeds bij zijn telefonische melding wordt de vreemdeling geadviseerd over de kans van inwilliging van zijn verzoek. Vervolgens bepaalt een medewerker van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de tijd en de locatie waar de aanvraag moet worden ingediend. Tevens wordt de betrokken vreemdeling op de hoogte gesteld welke documenten hij met zich mee moet brengen. Het afgesproken tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend moet binnen een redelijke termijn na de telefonische melding. De vraag wat een redelijke termijn is, hangt af van de bijzonderheden van het betreffende geval. De voorafgaande uiting van de wens het visum te verlengen of te wijzigen, houdt niet de formele indiening van de aanvraag in.

Indien een vreemdeling zich in Zwolle of Rijswijk aanmeldt met het verzoek tot verlenging of wijziging van zijn visum, zonder dat hiervoor volgens de hierboven beschreven procedure een afspraak is gemaakt, wordt hem deze procedure medegedeeld.

De vreemdeling dient zich conform de afspraak op het vooraf afgesproken tijdstip te melden bij het IND-kantoor te Zwolle of Rijswijk. Bij het visumloket wordt de procedure aan de vreemdeling uitgelegd en wordt het verzoek beoordeeld. Als de vreemdeling (nog) niet aan de voorwaarden voldoet of de benodigde documenten niet heeft overgelegd, wordt hem ontraden een aanvraag in te dienen. Indien de aanvrager onder deze omstandigheden er niettemin op staat een aanvraag in te dienen, moet het verzoek in ontvangst worden genomen.

Indien wél wordt voldaan aan de voorwaarden voor verlenging of wijziging (zie paragraaf 7.6), moet de vreemdeling een schriftelijke aanvraag tot het verlengen of wijzigen van het visum indienen (model M5-A). Na betaling van de kosten die voor een wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van een reisvisum in rekening worden gebracht (zie paragraaf 7.8.1), kan de Schengenvisumsticker in het paspoort van de vreemdeling worden geplaatst.

Een weigering van verlenging of wijziging van een visum mag niet mondeling plaatsvinden indien de medewerker van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) waarneemt dat deze weigering voor de vreemdeling onduidelijk is of dat de vreemdeling niet wenst te berusten in de weigering. In dat geval moet de behandelend ambtenaar de vreemdeling ervan op de hoogte stellen dat deze een schriftelijke aanvraag tot verlenging of wijziging van het visum kan indienen (model M5-A). Vervolgens wordt er een schriftelijke en gemotiveerde beschikking gegeven (model M5-C). De beschikking wordt niet ter plekke uitgereikt, maar wordt binnen een redelijke termijn nagezonden naar het opgegeven verblijfadres van de vreemdeling.

7.5. Geldigheidsduur van visa

Artikel 3.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 van de Wet is toegestaan in Nederland te verblijven is:

  • a. voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven: de tijd welke voor de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;

  • b. voor houders van een doorreisvisum met bevoegdheid tot oponthoud of van een reisvisum: de duur waarvoor het visum is afgegeven of verlengd dan wel, voorzover het een visum voor meer reizen betreft, de in het visum aangegeven duur waarvoor ononderbroken verblijf is toegestaan;

  • c. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden;

  • d. voor gemeenschapsonderdanen en onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: zes maanden;

  • e. voor vreemdelingen aan wie op grond van hoofdstuk 2, afdeling 2, toegang is verleend voor ten hoogste tweeënzeventig uren: ten hoogste tweeënzeventig uren;

  • f. voor andere vreemdelingen: acht dagen.

2 De in het eerste lid, onder d, bedoelde termijn eindigt, zodra de betrokken onderdaan ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

3 De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden in Nederland te verblijven.

Artikel 4.24. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren, belast met de grensbewaking, kunnen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet, in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling aantekeningen stellen omtrent:

  • a. inreis in Nederland;

  • (...)

. (...)

7.5.1. Algemeen

De geldigheidsduur van het visum is bepalend voor de duur van het in de vrije termijn toegestane verblijf (artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit, zie nader paragraaf 9).

Het visum wordt in beginsel niet voor langere duur verleend dan waarvoor het is aangevraagd.

Voor de beantwoording van de vraag of het visum nog geldig is, is onder meer het moment van binnenkomst (in het Schengen-gebied, bij gelimiteerde visa: het Benelux-gebied of Nederland) van belang. Hieromtrent kan (d.m.v. een sticker) een aantekening zijn gesteld in het document voor grensoverschrijding of in de visumverklaring van de vreemdeling (zie artikel 4.24, eerste lid, onder a, Vreemdelingenbesluit).

7.5.2. Geldigheidsduur van een doorreisvisum

Houders van een doorreisvisum met recht van oponthoud mogen niet langer in het Benelux- (of Schengen-) gebied verblijven dan de in het visum aangegeven duur van (ononderbroken) verblijf (artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit).

Een doorreisvisum is geldig voor één of meerdere doorreizen, waarbij de duur van iedere doorreis niet meer dan 5 dagen mag bedragen.

7.5.3. Geldigheidsduur van het reisvisum (voor één of meer reizen)

Houders van een reisvisum mogen niet langer in het Benelux- of Schengen-gebied verblijven dan de in het visum aangegeven duur van (ononderbroken) verblijf (artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit). In reisvisa wordt vermeld de toegestane verblijfsduur en de termijn waarbinnen daarvan gebruik kan worden gemaakt.

Het reisvisum voor één reis

De geldigheidsduur van een visum voor één reis bedraagt ten hoogste drie maanden.

Bij één inreis mag de duur van het (ononderbroken) verblijf ten hoogste drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden bedragen (artikel 3.3, tweede lid, Vreemdelingenbesluit).

Het reisvisum voor meer reizen

Bij een visum voor meerdere reizen geldt dat de totale duur van de achtereenvolgende verblijven niet meer dan drie maanden per zes maanden mag bedragen. Een dergelijk visum kan een maximale geldigheidsduur van één jaar hebben en wordt hoofdzakelijk verleend in het kader van zakenbezoeken.

7.6. Wijziging en verlenging van reisvisa

7.6.1. Algemeen

In bepaalde gevallen en onder bepaalde voorwaarden kunnen in het buitenland door een van de Schengen-landen afgegeven visa worden gewijzigd of verlengd door de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND). Het verlengen en wijzigen van visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden bij de doorlaatpost Rotterdam-Havens geschiedt door de Dienst Zeehavenpolitie. Het belang van controles in het kader van de grensbewaking is beperkt tot de uitreiscontrole, aangezien het hier om vreemdelingen gaat die reeds rechtmatig in Nederland verblijven.

Het verblijf op basis van een visum kan in geen geval de termijn van drie maanden overschrijden. Ook bij wijziging of verlenging is die maximale termijn van drie maanden relevant (d.w.z. de duur van het oorspronkelijke visum met inbegrip van de verlenging).

Bij wijziging en verlenging van visa wordt gebruik gemaakt van de Schengen-visumsticker.

Een reisvisum kan slechts worden gewijzigd binnen de geldigheidsduur waarvoor het oorspronkelijk werd afgegeven. Een reisvisum wordt niet gewijzigd, indien daardoor de mogelijkheid van terugkeer van de vreemdeling naar het land van herkomst verloren dreigt te gaan.

7.6.2. Reisvisum voor één reis

Geldig maken voor meer reizen

Indien een reisvisum voor meer reizen geldig gemaakt wordt, wordt in het reisdocument van de vreemdeling een Schengen-visumsticker aangebracht overeenkomstig model M2-A. Indien de vreemdeling houder is van een visum-verklaring wordt de visumsticker op een afzonderlijk vel papier aangebracht.

N.B. Voor invulling zie de ‘Handleiding voor afgifte en invulling van de Schengen-visumsticker bij verlenging’.

Verlenging van geldigheidsduur

De Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) kan de geldigheidsduur verlengen indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De vreemdeling voldoet aan de in artikel 12, eerste lid, Vreemdelingenwet genoemde voorwaarden;

  • De vreemdeling kan aantonen dat hij er om bijzondere redenen belang bij heeft langer in het Schengen-gebied te verblijven dan de duur waarvoor het oorspronkelijke visum geldig was. Zulke bijzondere omstandigheden kunnen bijvoorbeeld gelegen zijn in onvoorziene wijziging in de omstandigheden sinds de binnenkomst. Een aanvraag tot visumverlenging moet voldoende gemotiveerd zijn en in het bijzonder gebaseerd zijn op overmacht, humanitaire, ernstige beroepsmatige of persoonlijke redenen. Het gevolg van een verlenging mag in ieder geval niet zijn dat het visum voor een oneigenlijk doel wordt gebruikt;

  • De duur van de visumverlenging en de duur waarvoor het oorspronkelijke visum verblijf toestond, mogen samen niet meer dan drie maanden bedragen. Binnen Schengen is een verdergaande verlenging van het eenvormige visum niet mogelijk;

  • Toelating van de vreemdeling in een ander land moet zijn gewaarborgd;

  • Er moet een reisbiljet voorhanden zijn dat geldig is voor de reis naar een land waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd; dit reisbiljet kan zo nodig tot aan het vertrek van de vreemdeling worden ingehouden, en

  • Tussen de datum tot welke het visum verlengd wordt en de uiterste datum waarop toelating van de vreemdeling in een ander land is gewaarborgd moet een termijn van ten minste drie maanden liggen. Bij de bepaling van deze termijn moet niet alleen gelet worden op de geldigheidsduur van het paspoort, maar ook op de in dat reisdocument eventueel gestelde visa voor terugkeer naar het land van herkomst of doorreis door derde landen.

In geval van een nationale verlenging van de geldigheidsduur van het visum, waarbij de geldigheid van het visum wordt beperkt tot de Benelux, kan de geldigheidsduur van een visum, indien zeer bijzondere omstandigheden daartoe aanleiding geven, nog eens worden verlengd met maximaal 90 dagen. De duur van het eerste oorspronkelijke visum (inclusief de eventuele eerdere verlenging voor het gehele Schengen-gebied) en de nationale verlenging mogen samen niet meer dan zes maanden bedragen. Deze zeer bijzondere omstandigheden moeten in ieder geval gebaseerd zijn op overmacht of op strikt humanitaire redenen.

In geval van visumverlenging wordt in het reisdocument van de vreemdeling een Schengen-visumsticker aangebracht overeenkomstig model M2-A. Indien de vreemdeling houder is van een visumverklaring wordt de sticker op een afzonderlijk vel papier aangebracht.

N.B. Voor invulling zie de ‘Handleiding voor afgifte en invulling van de Schengen-visumsticker bij verlenging’.

Bijzondere categorieën

Houders van een legitimatiebewijs afgegeven door het ministerie van Buitenlandse Zaken: de geldigheidsduur van het visum van deze personen hoeft niet te worden verlengd.

Houders van een diplomatiek paspoort die niet in het bezit zijn van een door het ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven legitimatiebewijs:

verlenging van de geldigheidsduur van het visum geschiedt door de directie Kabinet en Protocol van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

7.6.3. Reisvisum voor meer reizen

Bij een reisvisum voor meer reizen dient – indien sprake is van verlenging van de toegestane duur van het verblijf – een nieuwe visumsticker te worden afgegeven.

N.B. Voor invulling zie de ‘Handleiding voor afgifte en invulling van de Schengen-visumsticker bij verlenging’.

7.6.4. Doorreisvisum

Aan houders van een doorreisvisum wordt na het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum in beginsel geen verder verblijf toegestaan. Indien de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) echter van mening is dat er bijzondere redenen zijn om aan de houder van een doorreisvisum verder verblijf in de vrije termijn toe te staan, wordt het doorreisvisum omgezet in een reisvisum. In dat geval wordt gebruik gemaakt van een Schengenvisumsticker.

N.B. Voor invulling zie de ‘Handleiding voor afgifte en invulling van de Schengen-visumsticker bij verlenging’.

Voor verlening van deze visumfaciliteit worden dezelfde bedragen in rekening gebracht als voor verlenging van de geldigheidsduur van het visum (zie A2/7.8.1).

7.7. Annulering intrekking van doorreisvisa

Indien de korpschef constateert dat de houder van een nog geldig visum niet of niet meer aan de voorwaarden van artikel 12 Vreemdelingenwet voldoet, moet hij in verband met een eventuele verwijdering van de vreemdeling contact opnemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien tot verwijdering van de vreemdeling wordt besloten, moet het in zijn reisdocument gestelde visum door de korpschef worden ingetrokken. Hiermee komt de resterende geldigheidsduur van het visum te vervallen. De intrekking geschiedt door, bij voorkeur met rode inkt, op het visum de volgende vermelding aan te brengen:

INGETROKKEN op ……. (datum), omdat niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd in artikel 12 Vreemdelingenwet.

Deze aantekening moet worden voorzien van een dienststempel en een paraaf van de desbetreffende ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen. De vreemdeling wordt aangezegd om Nederland onmiddellijk te verlaten.

Bij verwijdering van de vreemdeling die houder is van een visumverklaring moet deze verklaring worden ingehouden en worden toegezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afdeling Visadienst kort verblijf.

7.8. Kosten van visumfaciliteiten

Voor wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van een reisvisum worden op grond van de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 december 2003, nr. DJZ/BR-1003/2003 tot vaststelling van de tarieven voor consulaire dienstverlening de volgende bedragen geheven.

7.8.1. Kosten wijziging van een doorreisvisum of een reisvisum

De kosten voor de behandeling van een aanvraag om wijziging van een doorreisvisum of een reisvisum bedragen:

Bij wijziging van een doorreisvisum in een reisvisum voor één of meer reizen: € 35.

Bij wijziging van een collectief doorreisvisum aangebracht op een collectieve lijst, in een collectief reisvisum: € 35 plus € 1 per persoon.

Voor verlenging van reisvisa:

voor verlenging van een visum met ten hoogste 30 dagen € 25;

voor verlenging van een visum met ten hoogste 90 dagen € 30;

voor verlenging van een collectief visum € 30 plus € 1 per persoon.

7.8.3. Kosten bij gelijktijdige verlening van verschillende visumfaciliteiten

Indien aan de vreemdeling bij één gelegenheid verschillende visumfaciliteiten worden verleend, dan wordt éénmaal (het hoogste bedrag) geheven.

7.8.4. Vrijstelling van kosten

Visumfaciliteiten worden kosteloos verleend, indien:

  • de vreemdeling houder is van een diplomatiek visum;

  • de vreemdeling houder is van een dienstvisum of gewoon visum, dat kosteloos is verleend (in dat geval is het visum niet voorzien van een legeszegel en/of een kasregisteraantekening).

7.8.5. Verrekening van visumgelden

De Dienst Zeehavenpolitie bij de doorlaatpost Rotterdam- Havens maakt de geheven bedragen visumgelden in verband met het verlengen en wijzigen van visa voor in de regio Rotterdam-Rijnmond verblijvende zeelieden ten minste één maal per maand over op Postrekening 373214 ten name van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND).

Het totaalbedrag van elke storting of overschrijving wordt aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) gespecificeerd verantwoord op een verrekeningsstaat, overeenkomstig model M134.

7.9. Visumfaciliteiten aan de grens

Voor wijziging of verlenging van de geldigheidsduur van een reisvisum worden op grond van het Legesbesluit 1983 (laatstelijk gewijzigd per 12 februari 2001, Stb.153) de volgende bedragen geheven.

7.9.1. Algemeen

Een visum wordt normaliter door de diplomatieke en consulaire posten afgegeven. Visumplichtige vreemdelingen die bij binnenkomst in het Schengen-gebied niet beschikken over het vereiste visum kunnen in uitzonderlijke gevallen en onder bepaalde voorwaarden alsnog in het bezit daarvan worden gesteld.

Voor het aanbrengen van wijzigingen in visa aan de grens zie A2/7.9.6.

7.9.2. Soorten visa

Aan de grens kunnen (in individuele of collectieve vorm) onder bepaalde voorwaarden (zie A2/7.9.4) worden afgegeven:

  • eenvormige visa, zonder territoriaal beperkte geldigheid;

  • visa met territoriaal beperkte geldigheid;

  • doorreisvisa voor transiterende zeelieden (zie A2/6.10.2).

7.9.4. Voorwaarden

Indien een vreemdeling wegens tijdgebrek en om dringende redenen geen gelegenheid heeft gehad een visum aan te vragen, kan in uitzonderingsgevallen een reisvisum of doorreisvisum aan de grens worden afgegeven. Om voor verlening van visumfaciliteiten aan de grens in aanmerking te kunnen komen moet in ieder geval:

  • a. de vreemdeling in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding;

  • b. er geen aanleiding bestaan de vreemdeling de toegang om andere redenen genoemd in artikel 3, eerste lid, Vreemdelingenwet te weigeren en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden voor kort verblijf in Nederland;

  • c. de vreemdeling onder overlegging van een bewijsstuk het bestaan van een niet te voorziene en dwingende reden kunnen aantonen;

  • d. de vreemdeling kunnen aantonen dat toelating in een ander land voldoende is gewaarborgd (zie A2/7.9.5).

Tot afgifte van een territoriaal beperkt visum aan de grens kan worden overgegaan wanneer er bovendien sprake is van:

  • een nationaal belang;

  • redenen van humanitaire aard;

  • internationale verplichtingen.

Het aan de grens af te geven visum (eenvormig dan wel territoriaal beperkt) mag niet voor meer dan één binnenkomst geldig zijn. In geval van een visum voor kort verblijf mag de geldigheid niet meer dan 15 dagen bedragen. Het doorreisvisum (enkel af te geven voor een reis door het Schengen-gebied naar een derde land) kent een geldigheidsduur van ten hoogste 5 dagen.

Indien het vreemdelingen betreft die behoren tot de categorieën personen waarbij raadpleging noodzakelijk is, kan bij wijze van uitzondering een territoriaal (in eerste instantie tot de Benelux, eventueel tot Nederland) beperkt reisvisum worden afgegeven. Een dergelijk visum mag alleen worden afgegeven op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. De afgifte dient onverwijld te worden gemeld (zie A2/7.9.7).

Voorts dient welwillend tot visumafgifte te worden overgegaan indien het betreft:

  • familieleden van EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdaan;

  • minderjarigen die Nederland wensen binnen te komen met het doel door te reizen naar een ander Schengenland, dat hen op grond van hun leeftijd niet aan de visumplicht onderwerpt. Hierbij dient te worden bezien of betrokkenen geen gezinshereniging beogen of hier willen verblijven om arbeid in loondienst te verrichten.

7.9.5. Waarborg van (weder)toelating in een ander land

Voor verlening van visumfaciliteiten aan de grens is onder meer voorwaarde dat toelating tot een ander land voldoende gewaarborgd is. De vreemdeling heeft de verplichting dit zelf aan te tonen. Zijn documenten voor grensoverschrijding dienen zijn toelating in het land van bestemming alsmede zijn eventuele doorreis door één of meer andere landen te waarborgen.

7.9.6. Praktische handelingen

7.9.6.1. Plaatsing

De afgifte van een visum aan de grens geschiedt door het aanbrengen van een visumsticker in het grensoverschrijdingsdocument. Indien daarin onvoldoende ruimte voorhanden is, kan geen gebruik van de sticker worden gemaakt. Bij wijze van uitzondering kan dan een visumverklaring worden afgegeven (zie 7.2.3).

7.9.6.2. Invulling

Invulling van visa mag alleen plaatsvinden met gebruikmaking van speciale pennen, die voorzien zijn van onuitwisbare inkt. Indien de betreffende post is geautomatiseerd vindt afgifte plaats met behulp van speciale visumprinters. De visumsticker dient eerst volledig te worden ingevuld, alvorens zij in het betreffende document mag worden aangebracht.

Bij visumafgifte aan de grens dient overigens te worden gehandeld op basis van de Handleiding voor afgifte en invulling van de Schengen-visumsticker.

7.9.6.3. Aanbrengen van wijzigingen

Het aanbrengen van wijzigingen in visumstickers is niet toegestaan.

Indien er aanleiding bestaat om een doorreisvisum in een reisvisum om te zetten betekent dit, dat het aanwezige visum dient te worden geannuleerd (zie hierna) en een nieuw visum dient te worden afgegeven.

Indien onvoldoende middelen van bestaan aanwezig zijn, kan de geldigheidsduur van het eenvormige visum beperkt worden.

7.9.6.4. Wijziging van de geldigheidsduur van een visum

Indien de houder van een visum bij binnenkomst niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen voor de gehele periode waarvoor zijn visum geldig is of wanneer de datum van terugreis van zijn retourpassagebiljet valt voor de datum van afloop van de geldigheidsduur van het visum, dient de geldigheidsduur van zijn visum aangepast te worden aan hetzij de voor handen zijnde bestaansmiddelen hetzij de datum van de terugvlucht.

Voor de wijziging van de geldigheidsduur dient vooraf toestemming te worden verleend door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afdeling Visadienst kort verblijf.

7.9.6.5. Annulering van visa

Voorafgaand aan het annuleren van het nog geldige visum (zowel visa afgegeven door de Nederlandse vertegenwoordiging als visa afgegeven door een andere Schengenstaat) dient toestemming door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afdeling Visadienst kort verblijf te worden verleend.

Annulering van geldige visa vindt plaats indien het een ter fine van weigering gesignaleerde vreemdeling betreft. Tevens kan in voorkomende gevallen een visum worden geannuleerd indien de vreemdeling de toegang is geweigerd wegens het vormen van een gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid.

De annulering van het visum dient te geschieden door het aanbrengen van een stempel ‘GEANNULEERD’. Het verdient tevens aanbeveling het kinegram van het visum met een puntig metalen voorwerp door te halen.

Van geannuleerde visa dienen de volgende gegevens aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afdeling Visadienst kort verblijf te worden verstrekt:

  • datum en reden van annulering;

  • naam van de houder van het visum;

  • nationaliteit van de houder van het visum;

  • aard en nummer van het reisdocument;

  • nummer van de visumsticker;

  • soort visum;

  • datum en plaats waarop het visum werd afgegeven;

  • V-nummer (vreemdelingennummer).

Voor zover het een door een ander Schengenland afgegeven visum betreft, dient van de annulering in beginsel binnen 72 uur mededeling te worden gedaan aan de centrale autoriteiten van het Schengenland dat het visum heeft afgegeven.

Bij de visumafgevende instantie kan in het kader van het onderzoek naar de toegangsverlening informatie worden vergaard omtrent de feiten en verklaringen die ten grondslag liggen aan de afgegeven visa.

7.9.7. Registratie en informatie

Indien een territoriaal beperkt visum aan de grens wordt verleend – in gevallen waarin raadpleging vereist was – dienen de betrokken Schengen-partners onverwijld te worden ingelicht. Het Visadienst kort verblijf (zie hierna onder b.) dient dan ook zo spoedig mogelijk in kennis te worden gesteld van alle afgegeven visa.

Na annulering van een visum afgegeven door een ander Schengenland dient het afgevende Schengenland in beginsel binnen 72 uur hierover te worden geïnformeerd. Van geannuleerde visa dienen de gegevens zoals vermeld in A2/7.10.6.5 aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), afdeling Visadienst kort verblijf te worden verstrekt.

Tevens dient opgave te worden gedaan van de visumstickers die zijn vervallen als gevolg van verschrijvingen of die anderszins onbruikbaar zijn geworden.

N.B. Bedoelde stickers mogen niet worden vernietigd. Zij dienen maandelijks aan het hierna onder a. vermelde adres te worden gezonden.

De bedoelde adressen onder a en onder b van deze paragraaf worden als volgt gewijzigd:

  • a. Ministerie van Buitenlandse Zaken

    Directie Personenverkeer, Migratie en Vreemdelingenzaken

    Afdeling Vreemdelingen en Visumzaken (DPV/VV)

    Postbus 20061

    2500 EB DEN HAAG

  • b. Ministerie van Justitie

    Immigratie-en Naturalisatiedienst/Visadienst kort verblijf

    Postbus 3109

    2280 GC RIJSWIJK

7.9.8. Bewaring

De visumstickers dienen, overeenkomstig de bestaande richtlijnen voor het bewaren van waardepapieren, op een goed beveiligde plaats te worden bewaard. Eventuele diefstal dient terstond telefonisch te worden gemeld aan het ministerie van Buitenlandse Zaken (070-3485622) en vervolgens schriftelijk te worden bevestigd aan het in 7.9.7 onder a. genoemde adres.

7.9.9. Bestelling

Bestellingen van nieuwe voorraden stickers (in minimale hoeveelheden van 250 stuks) dienen tijdig, d.w.z. uiterlijk twee maanden voordat de aanwezige voorraad zal zijn verbruikt, schriftelijk te worden gedaan aan het in 7.9.7 onder a. vermelde adres. Van het bij de toezending van de stickers gevoegde formulier dient de gekleurde kopie, gedateerd en ondertekend, als ontvangstbevestiging aan datzelfde adres te worden teruggezonden.

7.9.10. Kosten van visumfaciliteiten aan de grens

7.9.10.1. Algemeen

Op grond van de Regeling van de Minister van Buitenlandse Zaken van 12 december 2003, nr. DJZ/BR-1003/2003 tot vaststelling van de tarieven voor consulaire dienstverlening worden bedragen geheven voor de behandeling van een aanvraag om:

  • afgifte van een reis- en doorreisvisa;

  • wijziging van reis- en doorreisvisa (telkens resulterend in annulering en nieuwe afgifte, zie A2/7.9.6.3).

7.9.10.2. Behandeling van een aanvraag om een visum

De volgende leges dienen te worden geheven voor de behandeling van een aanvraag om:

  • een doorreisvisum met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen: € 35;

  • een collectief doorreisvisum aangebracht op een collectieve lijst: € 35 plus € 1 per persoon;

  • een reisvisum voor één reis met een geldigheidsduur van ten hoogste vijftien dagen: € 35;

  • een collectief reisvisum aangebracht op een collectieve lijst: € 35 plus € 1 per persoon.

Gelet op het feit dat een wijziging van een visum in feite afgifte betekent (zie 7.9.6.2) worden voor de behandeling van een aanvraag om wijziging van een visum dezelfde leges geheven als hierboven vermeld.

7.9.10.3. Wijziging

Alhoewel wijziging in feite afgifte betekent (zie A2/7.9.6.3), dienen de volgende leges te worden geheven voor de wijziging van:

  • een doorreisvisum in een reisvisum voor één reis met een geldigheidsduur van ten hoogste vijftien dagen: € 25;

  • een doorreisvisum in een reisvisum, gesteld in een collectief paspoort of op een collectieve lijst: € 30 plus € 1 per persoon, met een minimum van € 40.

7.9.10.4. Verrekening van visumkosten

De door de hoofden van de doorlaatposten ontvangen gelden wegens het aan de grens verlenen of wijzigen van visa dienen zo spoedig mogelijk te worden gestort op postrekening 552730 ten name van ’s-Rijks schatkist (betalingen aan het ministerie van Buitenlandse Zaken), met vermelding van de reden van de storting, alsmede van de naam, voornamen, nationaliteit en verblijfplaats van de vreemdeling. Tevens moet daarbij het visumnummer worden vermeld.

8. Overige taken en bevoegdheden van grensbewakingsambtenaren

8.1. Onmiddellijke uitzetting

In verband met de tenuitvoerlegging van uitzettingen door grensbewakingsambtenaren worden hieronder de gevallen genoemd waarin zij zelfstandig tot onmiddellijke uitzetting kunnen overgaan.

Tenzij uitzetting achterwege dient te blijven (zie 8.1.1) kunnen onmiddellijk worden uitgezet:

  • a. vreemdelingen die niet meer voldoen aan de op het grondgebied van één der Schengen-landen geldende voorwaarden voor kort verblijf;

  • b. vreemdelingen die Nederland per schip of vliegtuig op onregelmatige wijze zijn binnengekomen en in de nabijheid van de doorlaatpost zijn aangetroffen.

Uitzetting zal in deze gevallen meestal kunnen plaatsvinden door plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig van de onderneming die de vreemdeling heeft aangevoerd (zie hierna onder 4).

De verdere procedure bij onmiddellijke uitzetting wordt hierna onder 8.2 behandeld; daar wordt eveneens aangegeven welke gedragslijn moet worden gevolgd wanneer onmiddellijke uitzetting niet mogelijk is.

Blijkt op enig moment dat de betrokken vreemdeling inmiddels is gaan behoren tot een der categorieën ten aanzien waarvan is bepaald dat de uitzetting niet of niet onmiddellijk mag plaatsvinden (zie onder 8.1.1) dan dient de uitzetting te worden opgeschort.

Indien zich een dergelijk geval voordoet en ook bij twijfel daaromtrent moet contact worden opgenomen met de IND.

8.1.1. Personen ten aanzien van wie onmiddellijke uitzetting achterwege blijft

Onmiddellijke uitzetting mag niet plaatsvinden:

  • a. zolang de vreemdeling krachtens artikel 8 Vreemdelingenwet rechtmatig in Nederland mag verblijven (zie artikel 63 Vreemdelingenwet);

  • b. zolang de vreemdeling in het bezit is van een geldig visum;

  • c. zolang de verwijdering van de vreemdeling met het oog op de gezondheidstoestand van hemzelf dan wel van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is te achten (zie artikel 64 Vreemdelingenwet en onder 8.2.2);

  • d. voordat is vastgesteld dat het Openbaar Ministerie geen bezwaar heeft tegen de uitzetting van een vreemdeling of EU/EER-onderdaan (zie ook 8.2.2):

    • die als verdacht van een strafbaar feit is aangehouden,

    • tegen wie een strafvervolging wegens misdrijf is ingesteld, of

    • die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd, één en ander zolang:

    • het onderzoek nog niet is beëindigd,

    • omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de straf of maatregel niet is ondergaan;

  • e. indien de IND door de landsadvocaat ervan op de hoogte wordt gesteld dat een president van een rechtbank datum en uur heeft bepaald voor de behandeling van een gevraagde voorlopige voorziening tegen uitzetting;

  • f. indien uit een signalering of anderszins blijkt dat een buitenlandse justitie-autoriteit opsporing en aanhouding verzoekt (ter fine van uitlevering);

  • g. indien de vreemdeling behoort tot een der volgende categorieën (artikel 48 Voorschrift Vreemdelingen):

    • EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen (zie 6.3.3.3);

    • vreemdelingen die het Nederlanderschap hebben bezeten of wier echtgeno(o)t(e) het Nederlanderschap bezit of heeft bezeten;

    • vreemdelingen tot wier gezin een Nederlander behoort of die in rechte lijn tot en met de tweede graad aan een Nederlander zijn verwant (zowel bloed- als aanverwantschap);

    • vreemdelingen die zich overeenkomstig artikel 3, derde lid, Vreemdelingenwet op vluchtelingenschap beroepen;

    • buitenlandse pleegkinderen (zie 6.7);

    • vreemdelingen wier verwijdering op grond van het bepaalde bij of krachtens een door Nederland gesloten overeenkomst niet mag plaatsvinden zonder voorafgaand overleg met het bevoegde ministerie van het land waarheen zij verwijderd dienen te worden. Het betreft hier gevallen waarin voor verwijdering vanuit Nederland c.q. de Benelux naar Slovenië, dan wel vanuit Nederland c.q. het Schengen-gebied naar Polen, geen gebruik kan worden gemaakt van de vereenvoudigde overgave-procedure (zie A4).

8.2. Voorbereiding en praktische uitvoering

8.2.1. Algemeen

De onmiddellijke uitzetting door grensbewakingsambtenaren geschiedt door:

  • a. overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten, (zie A4/6.1); of

  • b. plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig van de onderneming die hem heeft aangevoerd.

Indien uitzetting van een illegale vreemdeling op een van de onder a. of b. genoemde wijzen niet of niet onmiddellijk mogelijk is, moet de vreemdeling steeds met toepassing van het bepaalde bij en krachtens artikel 43, Vreemdelingenwet aan de bevoegde korpschef worden overgedragen. Indien uitzetting van een illegale vreemdeling op een onder a. of b. genoemde wijze niet of niet onmiddellijk mogelijk is, dient door de ambtenaar belast met toezicht of met de grensbewaking te worden bekeken of betrokkene in bewaring moet worden gesteld.

Hiervan zal ook sprake kunnen zijn indien uitzetting van de illegale vreemdeling op zich wel mogelijk is, maar daartoe niet kan worden overgegaan binnen de maximale termijn voor het ophouden voor verhoor bijvoorbeeld omdat plaatsing aan boord van schip of vliegtuig niet tijdig kan plaatsvinden.

N.B. Ten aanzien van het omgaan met verzet van uit te zetten vreemdelingen dient rekening te worden gehouden met de informatie zoals verstrekt door de zgn. terugkeerfunctionaris (zie 8.2.3), alsmede met de geweldsinstructies.

Tevens dient, in de gevallen waarin door verzet van de vreemdeling een uitzetting niet op het geplande tijdstip kan worden uitgevoerd, betrokkene zo mogelijk in de onmiddellijke nabijheid van de plaats van feitelijke uitzetting te worden gedetineerd, waardoor in ieder geval terugkeer naar de inrichting waar betrokkene vandaan komt wordt voorkomen. Dit met het oog op ontmoediging van (verder) verzet.

Voor het verstrekken van informatie door grensbewakingsautoriteiten aan de vreemdeling, zie 8.2.6.

8.2.2. Algemene en bijzondere aanwijzingen

De grensbewakingsambtenaren dienen de door de Minister met betrekking tot de uitzetting van vreemdelingen gegeven algemene en bijzondere aanwijzingen in acht te nemen (artikel 48, tweede lid, Vreemdelingenwet).

Een bijzondere aanwijzing dient te worden gevraagd:

  • indien de grensbewakingsambtenaar, eventueel na het inwinnen van advies van een geneeskundige, van oordeel is dat omstandigheden als bedoeld onder 8.1.1 sub c. zich voordoen en derhalve de uitzetting dient te worden opgeschort;

  • indien er, ondanks bezwaar van het Openbaar Ministerie, redenen bestaan de uitzetting te effectueren met betrekking tot gevallen als bedoeld onder 8.1.1 sub d.

Bijzondere aanwijzingen met betrekking tot grensbewaking die zijn gericht aan de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee worden, in beginsel, door tussenkomst van de brigadecommandant gegeven.

8.2.3. Terugkeerfunctionaris

Aan de inrichtingen waar vrijheidsontnemende maatregelen ten uitvoer worden gelegd, zijn terugkeerfunctionarissen verbonden. Zij dragen er zorg voor dat relevante gedrags- en medische rapportage omtrent de vreemdeling tijdig ter kennis wordt gebracht van de met de grensbewaking of met toezicht belaste diensten. Ook bij de korpschefs en bij de Koninklijke Marechaussee zijn speciale ambtenaren aangewezen die met voornoemde taken zijn belast.

Teneinde deze informatievoorziening zorgvuldig en efficiënt te kunnen uitvoeren, wordt gebruik gemaakt van een checklist/geleidebrief (zie 8.2.4, alsmede model M118).

8.2.4. Checklist/geleidebrief (model M118)

Algemeen

De checklist/geleidebrief dient te worden gebruikt in alle gevallen, waarin een vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de Vreemdelingenwet aan een vreemdeling wordt opgelegd.

Dit formulier dient de vreemdeling vanaf het moment van oplegging van de maatregel tot zijn feitelijke uitzetting/invrijheidstelling te begeleiden.

Invulling

Het formulier bestaat uit drie onderdelen (A, B, en C), waarvan de onderdelen A en C in de meeste gevallen zullen worden aangemaakt door de ambtenaren die bevoegd zijn tot inbewaringstelling krachtens artikel 5.3 Voorschrift Vreemdelingen, en bij toepassing van artikel 6 Vreemdelingenwet door de ambtenaar belast met de grensbewaking.

Deel A

Het A-gedeelte van het formulier wordt ingevuld door of namens de ambtenaar die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen op het formulier.

Deel B

Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een inrichting plaatsvindt, rust de verantwoordelijkheid voor het invullen van het formulier op de terugkeerfunctionaris die in die inrichting werkzaam is. Deze dient het B-gedeelte aan te maken en in te vullen. Invulling van het B-gedeelte kan en mag alleen plaatsvinden als het A-gedeelte is ingevuld.

Eén van de twee opties onder 4. van het B-gedeelte dient te allen tijde te worden ingevuld. Indien sprake is van wijzigingen ten opzichte van de gegevens van het A-gedeelte, dienen deze wijzigingen wat betreft categorie-aanduiding en nummering (bijvoorbeeld: IV, 10) te corresponderen met het A-gedeelte.

Deel C

Indien de vreemdeling wordt vervoerd (bijvoorbeeld ter effectuering van de uitzetting), dient de ambtenaar die voor het vervoer verantwoordelijk is, het C-gedeelte in te vullen. Op het C-gedeelte is ruimte voor opmerkingen over in totaal drie vervoersbewegingen.

Uiteindelijk ontvangt de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de doorlaatpost het gehele formulier (delen A, B en C) van de ambtenaar die het vervoer van de vreemdeling naar de doorlaatpost heeft verzorgd.

Indien de korpschef voor de oorspronkelijk inbewaringstelling verantwoordelijk was, retourneert de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen het gehele formulier aan de korpschef nadat de uitzetting heeft plaatsgevonden.

8.2.5. Informatie aan de vreemdeling

Een illegale vreemdeling moet steeds in kennis worden gesteld van de grond waarop zijn uitzetting berust, van het feit dat verzet tegen zijn uitzetting niet loont en dat hij bij eventuele terugkeer naar ons land zonder te voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst onmiddellijk zal worden geweigerd.

De terugkeerfunctionaris dient er voor zorg te dragen dat de vreemdeling tijdig wordt geïnformeerd omtrent de daadwerkelijke uitzetting (tijdstip, wijze van uitzetting en eindbestemming).

8.2.6. Documentatie

In de gevallen waarin een grensbewakingsambtenaar een vreemdeling heeft uitgezet, dient in de administratie een afschrift te worden opgelegd van het over de illegale grensoverschrijding of het illegaal verblijf opgemaakte rapport of proces-verbaal en dient voorts aantekening te worden gehouden van de naam van de ambtenaar, die de uitzetting verrichtte, alsmede van de datum en de wijze waarop de uitzetting plaatsvond.

8.3. Verlenen van medewerking bij uitzetting

Bij verwijdering van vreemdelingen in opdracht van de korpschef of door een andere ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen verlenen grensbewakingsambtenaren medewerking. Zie in dit verband A4 en met name paragraaf 6.1 (rechtstreekse verwijdering naar een land waar toelating van de vreemdeling gewaarborgd is), paragraaf 6.7 (toezending van reisdocumenten aan de doorlaatpost van uitreis) en paragraaf 9 (plaatsing aan boord van schip of vliegtuig en verstekelingen). Zie voor het verlenen van medewerking met betrekking tot terug- en overname van personen op grond van internationale overeenkomsten A4/11.

8.4. Uitoefening van opsporingsbevoegdheden

8.4.1. Algemeen

Overtreding van een aantal bepalingen van de Vreemdelingenwet of handelen in strijd met krachtens de Wet opgelegde verplichtingen is strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet.

Bevoegd tot het opsporen van bij die wetsbepaling strafbaar gestelde feiten zijn behalve de grensbewakingsambtenaren tevens de met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren, alsmede alle bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering in het algemeen met de opsporing van strafbare feiten belaste personen (artikel 108, derde lid, Vreemdelingenwet).

De ambtenaren der Koninklijke Marechaussee zijn als (algemeen) opsporingsambtenaren en (afhankelijk van hun rang en/of functie) hulpofficieren van Justitie (artikelen 141 en 154 WvSv) belast met de opsporing van strafbare feiten en als zodanig bevoegd tot optreden. Dit geldt in alle gevallen waarin zij werkzaam zijn in de uitoefening van de taken welke hun zijn opgedragen bij artikel 32 van de Politiewet of bij andere wetten en voorts indien zij bij de uitoefening van hun taken stuiten op strafbare feiten.

Ambtenaren van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond zijn, ingevolge artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, in het algemeen met de opsporing van strafbare feiten belast.

Omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop de grensbewakingsambtenaren van hun opsporingsbevoegdheid gebruik maken worden vanwege het Openbaar Ministerie richtlijnen verstrekt, die zijn opgenomen in door de eigen dienst gegeven instructies.

8.4.2. Opsporing van krachtens de Vreemdelingenwet strafbaar gestelde feiten

In artikel 108 Vreemdelingenwet is de overtreding van een aantal voorschriften van de Vreemdelingenwet of handelen in strijd met krachtens de Wet opgelegde verplichtingen strafbaar gesteld. In het algemeen betreft het hier verplichtingen die op een vreemdeling rusten; in een beperkt aantal bepalingen is het voorschrift gericht tot een Nederlander, tot bestuurders van voertuigen, gezagvoerders van schepen en vliegtuigen, of tot vervoerders.

Alle strafbare feiten zijn overtredingen, die kunnen worden bestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van ten hoogste vijfduizend gulden (artikel 108, tweede lid, Vreemdelingenwet).

8.4.3. Verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte en de tenuitvoerlegging van vonnissen

De grensbewakingsambtenaren verlenen, tijdens de uitoefening van de grensbewaking, op verzoek van de daartoe bevoegde organen, medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of van een ontvluchte gedetineerde.

De tenuitvoerlegging van vonnissen en de aanhouding van personen, die niet terzake van een bij de Vreemdelingenwet strafbaar gesteld feit worden verdacht, behoort niet tot de uitvoering van de Vreemdelingenwet. De hiermee verband houdende bevoegdheden berusten op het Wetboek van Strafvordering of op andere wetgeving. Daartoe zijn door het Openbaar Ministerie richtlijnen verstrekt, die zijn opgenomen in door de eigen dienst gegeven instructies.

De gedragslijn bij signaleringen die verband houden met uitvoering van de Vreemdelingenwet wordt behandeld in A3.

8.5. Toezichthoudende bevoegdheden

Voor wat betreft de bevoegdheden die de ambtenaren belast met grensbewaking als toezichthouders hebben op grond van de Vreemdelingenwet en de Algemene wet bestuursrecht wordt verwezen naar A3.

9. Verblijf in de vrije termijn

Artikel 3.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 van de Wet is toegestaan in Nederland te verblijven is:

  • a. voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven: de tijd welke voor de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;

  • b. voor houders van een doorreisvisum met bevoegdheid tot oponthoud of van een reisvisum: de duur waarvoor het visum is afgegeven of verlengd dan wel, voorzover het een visum voor meer reizen betreft, de in het visum aangegeven duur waarvoor ononderbroken verblijf is toegestaan;

  • c. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden;

  • d. voor gemeenschapsonderdanen en onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: zes maanden;

  • e. voor vreemdelingen aan wie op grond van hoofdstuk 2, afdeling 2, toegang is verleend voor ten hoogste tweeënzeventig uren: ten hoogste tweeënzeventig uren;

  • f. voor andere vreemdelingen: acht dagen.

2 De in het eerste lid, onder d, bedoelde termijn eindigt, zodra de betrokken onderdaan ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

3 De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden in Nederland te verblijven.

9.1. Algemeen

Verblijf in de vrije termijn is van rechtswege toegestaan aan vreemdelingen, indien en zolang zij voldoen aan de in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden.

Het recht op verblijf in de vrije termijn wordt van rechtswege verkregen zodra de vreemdeling aan de volgende voorwaarden voldoet:

  • in het bezit zijn van een paspoort voorzien van een visum of machtiging tot voorlopig verblijf (behoudens uitzonderingen, zie 9.2);

  • hebben voldaan aan de verplichtingen in verband met de grensoverschrijding (zie 9.3);

  • inachtneming van het bij en krachtens de Vreemdelingenwet bepaalde (zie 9.4);

  • beschikken over voldoende middelen van bestaan (zie 9.5);

  • geen arbeid verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen (zie 9.6);

  • geen gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale veiligheid (zie 9.7).

Het recht op verblijf in de vrije termijn vervalt van rechtswege zodra:

  • de vreemdeling niet meer aan de gestelde voorwaarden voldoet, of

  • de duur van de vrije termijn is verstreken (zie 9.8). Ingevolge artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit is de duur van de vrije termijn ten hoogste zes maanden.

Bijzondere bepalingen gelden in dit verband voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserse onderdanen.

9.2. Paspoort-, visum- of mvv-vereiste

Artikel 4.21. Vreemdelingenbesluit:

1 Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:

  • (...)

  • d. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, van de wet hebben of dat op grond van artikel 45, vijfde lid, van de wet geacht worden te hebben, en die niet beschikken over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;

  • (...)

9.2.1. Algemeen

Vreemdelingen dienen te beschikken over een document ter vaststelling van hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie (artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet).

Voor vreemdelingen die hier te lande in de vrije termijn verblijven, is dit identiteitspapier het document voor grensoverschrijding dat vereist is voor het hebben van toegang tot Nederland (artikel 4.21, eerste lid, onder d, Vreemdelingenbesluit).

Welk document voor grensoverschrijding vereist is, hangt af van het doel en de duur van het verblijf dat in het Schengen-gebied of Nederland beoogd wordt, namelijk voor:

  • doorreis door Schengen-gebied of Nederland, eventueel met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen: een geldig paspoort voorzien van een geldig transitvisum of afzonderlijke visumverklaring (zie A2/7.5);

  • verblijf in Schengen-gebied of Nederland van maximaal drie maanden: een geldig paspoort voorzien van een geldig reisvisum of afzonderlijke visumverklaring (zie A2/7.5);

  • verblijf in Nederland van langer dan drie maanden: een geldig paspoort voorzien van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf of afzonderlijke mvv-verklaring.

Indien het vermoeden bestaat dat het document voor grensoverschrijding, het (de) visum(-⁠verklaring) of de mvv(-⁠verklaring) vals of vervalst is, verdient het aanbeveling telefonisch contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

9.2.2. Vrijstelling van visum- of mvv-vereiste

Op het visum- en mvv-vereiste bestaan uitzonderingen, meestal voortvloeiend uit internationale overeenkomsten.

Vrijstelling van visum-vereiste

Onderdanen van landen opgesomd in bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen behoeven geen transit- of reisvisum. Deze vrijstelling berust op tussen de Schengen-lidstaten, Beneluxlanden of Nederland en derde landen gesloten overeenkomsten tot visumafschaffing.

Voor visumplichtige vreemdelingen die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel in een van de Schengen-landen, geldt dat zij visumvrij het Schengen-gebied mogen betreden. Voorts geldt voor deze categorie vreemdelingen het zogenaamde circulatierecht, hetgeen betekent dat zij zich gedurende een periode van maximaal drie maanden visumvrij binnen het Schengen-gebied mogen bewegen.

Vrijstelling van mvv-vereiste

Onderdanen van een aantal landen die zijn vrijgesteld van de visumplicht zijn tevens vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Ook dit is aangegeven in bijlage 2 Voorschrift Vreemdelingen. Het betreft onderdanen van de lidstaten van de EG, Finland, Monaco, Noorwegen, Oostenrijk, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zweden, Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein), Japan, Australië, Nieuw-Zeeland en Canada.

Bijzondere categorieën

In bijlage 3 Voorschrift Vreemdelingen wordt voor de daar onder A-K genoemde categorieën van vreemdelingen een uitzondering gemaakt op het paspoort-vereiste voorzien van een visum of machtiging tot voorlopig verblijf, mits zij voldoen aan bepaalde voorwaarden en mits zij zich naar Nederland begeven voor de duur en het doel, daarbij aangegeven.

In het algemeen geldt dat:

  • wanneer voor een verblijf van ten hoogste drie maanden een visum is vereist, voor een verblijf van langer dan drie maanden steeds een machtiging tot voorlopig verblijf is vereist;

  • wanneer voor een verblijf van ten hoogste drie maanden een visum niet is vereist, in de meeste gevallen voor een verblijf van langer dan drie maanden wel een machtiging tot voorlopig verblijf is vereist;

  • wanneer voor een verblijf van langer dan drie maanden geen machtiging tot voorlopig verblijf vereist is, voor een verblijf van ten hoogste drie maanden nimmer een visum is vereist.

9.3. Verplichtingen in verband met de grensoverschrijding

Artikel 4.4. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die Nederland in- of uitreist via een buitengrens, begeeft zich langs een grensdoorlaatpost aan de buitengrens, binnen de tijd dat deze is opengesteld, en vervoegt zich aldaar bij een ambtenaar, belast met de grensbewaking. Onze Minister kan hiervan ontheffing verlenen.

2 Het voorgaande lid geldt niet voor Benelux-onderdanen.

Artikel 4.5. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die Nederland inreist, is verplicht desgevorderd aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking:

  • a. het in zijn bezit zijnde document voor grensoverschrijding, de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf dan wel het benodigde reisvisum of doorreisvisum te tonen en te overhandigen;

  • b. inlichtingen te verstrekken over het doel en de duur van zijn voorgenomen verblijf in Nederland;

  • c. aan te tonen over welke middelen hij met het oog op de toegang tot Nederland beschikt of kan beschikken.

2 Het eerste lid, onder a, is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die Nederland uitreist via een buitengrens.

3 Het eerste lid, onder b en c, is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder e, dan wel l, van de Wet.

Voorwaarde voor verblijf in de vrije termijn is onder meer dat de vreemdeling heeft voldaan aan de verplichtingen met het oog op de controle in het belang van de grensbewaking. In dit verband zijn vooral artikel 4.4 en 4.5 Vreemdelingenbesluit van belang.

Op grond van artikel 4.4 Vreemdelingenbesluit is de vreemdeling die Nederland in- of uitreist, behoudens de uitzonderingen genoemd in het tweede lid, verplicht zich te begeven langs een doorlaatpost aan de buitengrens, binnen de tijd dat deze is opengesteld, en zich daar te vervoegen bij een ambtenaar belast met grensbewaking. Op grond van artikel 4.5 Vreemdelingenbesluit zijn vreemdelingen die Nederland inreizen verplicht desgevorderd aan een ambtenaar belast met grensbewaking het in hun bezit zijnde document voor grensoverschrijding en de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf of visum te tonen en te overhandigen, inlichtingen te verstrekken over het doel en de duur van het voorgenomen verblijf in Nederland en aan te tonen over welke middelen zij met het oog op toegang beschikken of kunnen beschikken. Het verstrekken van inlichtingen over doel en duur van het voorgenomen verblijf en het aantonen van middelen geldt niet voor onderdanen van de EU en de EER, alsmede voor Zwitserse onderdanen.

9.4. Het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet

Voorwaarde voor verblijf in de vrije termijn is onder meer dat de vreemdeling de verplichtingen in acht neemt, waaraan hij in het belang van het toezicht op vreemdelingen is onderworpen (zie artikel 4.37 t/m 4.52 Vreemdelingenbesluit; zie A3).

Voor verblijf in de vrije termijn zijn vooral van belang de:

9.5. Voldoende middelen van bestaan

9.5.1. Algemeen

Voorwaarde voor verblijf in de vrije termijn is onder meer dat de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan ter dekking van de uit het voorgenomen verblijf voortvloeiende kosten en van de kosten verbonden aan de door- of terugreis.

Of de middelen van bestaan van de vreemdeling toereikend zijn, kan afhangen van:

  • de persoonlijke omstandigheden van de betrokkene;

  • de eventueel in zijn bezit zijnde passagebiljetten;

  • de eventueel gebruikte vervoermiddelen.

Voldoende middelen van bestaan voor verblijf in de vrije termijn kunnen ook blijken uit inkomsten uit hier te lande te verrichten werkzaamheden of te verlenen diensten. Voor bepaalde werknemers is een tewerkstellingsvergunning vereist, zie hiervoor B5. De duur van de te verrichten werkzaamheden of diensten zal die van de vrije termijn niet mogen overschrijden.

Ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen, als bedoeld in B12, blijft controle op het bezit van voldoende middelen van bestaan achterwege.

De voorwaarde van het bezit van voldoende middelen van bestaan voor verblijf in de vrije termijn geldt niet ten aanzien van EU- en EER-onderdanen, zolang zij niet ten laste komen van de openbare kas (artikel 8.5, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit, zie B10).

9.5.2. Zekerheidstelling

9.5.2.1. Algemeen

In gevallen waarin de solvabiliteit van de vreemdeling daartoe aanleiding geeft, kan hem worden verzocht zekerheid te stellen door het deponeren van een passagebiljet of een garantiesom.

In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van electronic ticketing en derhalve niet in het bezit is van een passagebiljet, wijst de ambtenaar belast met grensbewaking de vreemdeling op de mogelijkheid om alsnog door de luchtvaartmaatschappij een passagebiljet te laten printen. Indien de betreffende luchtvaartmaatschappij hier niet aan kan of wil voldoen, behoudt de ambtenaar belast met grensbewaking de bevoegdheid tot het stellen van zekerheid.

Ook kan zekerheid worden gesteld, doordat een hier te lande wonende solvabele derde zich garant stelt. Op deze wijze wordt de vreemdeling in staat gesteld te voldoen aan het vereiste dat hij kan beschikken over voldoende middelen van bestaan. Weigert de vreemdeling te voldoen aan het verzoek tot het stellen van zekerheid, dan zal hem geen verblijf in de vrije termijn zijn toegestaan.

Het stellen van zekerheid in verband met verblijf in de vrije termijn wordt doorgaans gevraagd bij binnenkomst door de ambtenaar belast met grensbewaking. Is dit niet bij binnenkomst gebeurd, dan kan de korpschef de vreemdeling in de daarvoor in aanmerking komende gevallen alsnog vragen zekerheid te stellen.

9.5.2.2. Het deponeren en beheren van een passagebiljet of garantiesom

Aan de vreemdeling kan worden verzocht een in zijn bezit zijnde passagebiljet of garantiesom te deponeren tot zekerheid voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd.

Aan vreemdelingen die bij binnenkomst in Nederland een garantiesom of een passagebiljet deponeren, wordt een folder uitgereikt.

Hierin wordt informatie verschaft over ontvangst, beheer en teruggave van aan de grens gedeponeerde garantiesommen en passagebiljetten.

Van de mogelijkheid een garantiesom te deponeren, zal in het bijzonder gebruik kunnen worden gemaakt in de volgende gevallen:

  • vreemdelingen die voor familiebezoek of toeristische doeleinden naar ons land komen en niet in het bezit zijn van een passagebiljet, geldig voor de terugreis, of

  • zeelieden die na binnenkomst of afmonstering hier te lande toestemming krijgen voor het zoeken van werk aan boord van een ander schip.

De garantiesom kan ook door een derde ten behoeve van de vreemdeling worden gedeponeerd.

Aan de vreemdeling die een passagebiljet of een garantiesom deponeert, wordt een ontvangstbewijs afgegeven (M51-A). Ook aan een derde die een garantiesom deponeert wordt een dergelijk ontvangstbewijs afgegeven.

De korpschef beheert de bij hem gedeponeerde passagebiljetten en garantiesommen.

Passagebiljetten die aan de grens zijn gedeponeerd, worden in de regel toegezonden aan de korpschef van de politieregio waarin de gemeente waar de vreemdeling zal verblijven, is gelegen.

Garantiesommen die aan de grens zijn gedeponeerd, worden gestort op de rekening van de korpschef.

Passagebiljetten en garantiesommen die aan de grensdoorlaatposten van Amsterdam Schiphol, (luchthaven) Rotterdam en van Rotterdam-Havens zijn gedeponeerd, blijven onder berusting van de ambtenaar belast met de grensbewaking.

Over gedeponeerde garantiesommen wordt geen rente vergoed.

9.5.2.2.1. Teruggave en restitutie in Nederland

De vreemdeling die een passagebiljet of een garantiesom heeft gedeponeerd, moet zich voor teruggave daarvan rechtstreeks wenden tot de beherende instantie. Hetzelfde geldt voor derden die een garantiesom ten behoeve van een vreemdeling hebben gedeponeerd.

De garantiesom dan wel het passagebiljet wordt aan de betrokkene teruggegeven op vertoon van het ontvangstbewijs, indien:

  • voldoende zekerheid bestaat omtrent vertrek van de vreemdeling (op eigen kosten); garantiesommen gedeponeerd door derden worden op vertoon van het ontvangstbewijs gerestitueerd na vertrek van de vreemdeling uit het Beneluxgebied;

  • de aanvraag om een verblijfsvergunning naderhand wordt ingewilligd.

Bij teruggave van de garantiesom dan wel het passagebiljet moet het ontvangstbewijs worden ingenomen.

9.5.2.2.2. Teruggave en restitutie vanuit het buitenland

Vreemdelingen die Nederland hebben verlaten zonder zich vooraf wederom in het bezit van de garantiesom of het passagebiljet te hebben gesteld, dienen zich tot een in hun land gevestigde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging te wenden met het verzoek om restitutie van de garantiesom respectievelijk teruggave van het passagebiljet. Een vreemdeling die rechtstreeks vanuit het buitenland een verzoek om restitutie indient, moet worden verwezen naar de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land.

Bij de behandeling van zulke verzoeken wordt gebruik gemaakt van twee standaardformulieren, een voor de restitutie van een garantiesom (M137-A) en een voor de teruggave van een passagebiljet (M137-B). De formulieren bestaan uit vijf brieven, die tezamen één geheel vormen en niet van elkaar mogen worden gescheiden.

Nadat de in de derde brief verzochte handelingen zijn verricht, moet het formulier in zijn geheel worden teruggezonden aan de IND. Een kopie van het betreffende formulier wordt bewaard in de administratie.

9.5.2.3. Garantstelling

Ook kan zekerheid worden gesteld, doordat een hier te lande wonende solvabele derde zich garant stelt door ondertekening van een verklaring (model M47).

Deze derde stelt zich daarbij garant voor de kosten die voor de staat of andere openbare lichamen uit het verblijf van de vreemdeling kunnen voortvloeien, alsmede voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

9.6. Arbeid verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen

Het is aan vreemdelingen die gedurende de vrije termijn in Nederland verblijven niet toegestaan arbeid te verrichten in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen. Zie B5/5.5 voor niet-onderdanen van de EU/EER. Zie B10 voor onderdanen uit de EU/EER.

9.7. Gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid

Aan vreemdelingen die gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale veiligheid is geen verblijf tijdens de vrije termijn toegestaan. Onder gevaar voor de openbare orde zijn mede begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid en de (goede) internationale betrekkingen.

Van gevaar voor de volksgezondheid kan onder meer sprake zijn indien de vreemdeling lijdt aan één van de ziekten of gebreken opgenomen in de bijlage als bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, onder b, van het Vreemdelingenbesluit.

Van gevaar voor de openbare orde zal sprake zijn indien de vreemdeling in het opsporingsregister staat gesignaleerd als ‘ongewenst vreemdeling’ (ovr) of als ‘ongewenst verklaarde vreemdeling’ (artikel 67 Vreemdelingenwet; zie ook A3/4). Van gevaar voor de openbare orde kan bijvoorbeeld ook sprake zijn, indien de vreemdeling een strafbaar feit heeft gepleegd. Dit kan onder meer blijken uit signalering in het opsporingsregister.

Tevens kan een vreemdeling ter fine van weigering van toegang tot Nederland c.q. het Schengen-gebied in het (N)SIS geregistreerd staan. Wat betreft bijzonderheden met betrekking tot het (N)SIS zie A3/4.1.2.

Over de te volgen gedragslijn ingeval van signalering worden aanwijzingen gegeven in het opsporingsregister. Zie A3/4 voor signaleringen die op vreemdelingen betrekking hebben.

Controle aan de hand van het opsporingsregister blijft achterwege ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen, als bedoeld in B12.

9.8. De duur van de vrije termijn

Artikel 3.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 van de Wet is toegestaan in Nederland te verblijven is:

  • a. voor houders van een doorreisvisum en voor vreemdelingen aan wie uitsluitend voor doorreis een bijzonder doorlaatbewijs is afgegeven: de tijd welke voor de voortzetting van hun reis noodzakelijk is;

  • b. voor houders van een doorreisvisum met bevoegdheid tot oponthoud of van een reisvisum: de duur waarvoor het visum is afgegeven of verlengd dan wel, voorzover het een visum voor meer reizen betreft, de in het visum aangegeven duur waarvoor ononderbroken verblijf is toegestaan;

  • c. voor vreemdelingen die voor een verblijf van niet langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen: drie maanden;

  • d. voor gemeenschapsonderdanen en onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte: zes maanden;

  • e. voor vreemdelingen aan wie op grond van hoofdstuk 2, afdeling 2, toegang is verleend voor ten hoogste tweeënzeventig uren: ten hoogste tweeënzeventig uren;

  • f. voor andere vreemdelingen: acht dagen.

2 De in het eerste lid, onder d, bedoelde termijn eindigt, zodra de betrokken onderdaan ten laste komt van de Staat of van andere openbare lichamen.

3 De in het eerste lid, onder b en c, bedoelde termijn verstrijkt in geen geval later dan op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan, waaruit kan worden afgeleid dat de vreemdeling het voornemen heeft langer dan drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden in Nederland te verblijven.

9.8.1. Algemeen

Verblijf in de vrije termijn is toegestaan voor een bij artikel 3.3 Vreemdelingenbesluit bepaalde duur van ten hoogste zes maanden, indien en zolang aan de in artikel 12 Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden wordt voldaan.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen vreemdelingen die een verblijf van ten hoogste drie maanden en vreemdelingen die een verblijf van meer dan drie maanden beogen.

Zie 9.8.4 voor een aantal bijzondere categorieën vreemdelingen.

9.8.2. Berekening van de termijn van drie maanden

Het verblijf in de vrije termijn bedraagt ten hoogste drie maanden binnen een tijdvak van zes maanden. Het tijdvak van zes maanden vangt aan op het moment van eerste binnenkomst van de vreemdeling in het Schengengebied met het op dat moment geldige visum.

9.8.3. Duur van de vrije termijn

9.8.3.1. Bij een beoogd verblijf van ten hoogste drie maanden

Categorieën van vreemdelingen: duur vrije termijn

Zie voor de geldigheidsduur van visa 7.5.

9.8.3.2. Bij een beoogd verblijf van langer dan drie maanden

Vreemdelingen die een verblijf in Nederland beogen van langer dan drie maanden moeten in beginsel in het bezit zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf. Bij ontbreken van de vereiste machtiging tot voorlopig verblijf komt de vreemdeling in beginsel niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking (artikel 16, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet).

De vrije termijn van vreemdelingen die voor een verblijf van langer dan drie maanden naar Nederland zijn gekomen, bedraagt acht dagen (artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder e, Vreemdelingenbesluit).

Voor niet-visumplichtige vreemdelingen en houders van een reisvisum die aanvankelijk naar Nederland zijn gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, verstrijkt de vrije termijn uiterlijk op de achtste dag nadat zich omstandigheden hebben voorgedaan waaruit kan worden afgeleid dat zij het voornemen hebben langer dan drie maanden in Nederland te verblijven (artikel 3.3, derde lid, Vreemdelingenbesluit). Dit voornemen kan bijvoorbeeld blijken uit het indienen van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, het huren van woonruimte of het aanvaarden van werk voor langer dan drie maanden.

9.8.4. Bijzondere categorieën

  • a. EU- en EER-onderdanen (artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenbesluit) en onderdanen van de Zwitserse bondsstaat:

    De duur van de vrije termijn is zes maanden. Deze termijn eindigt zodra de vreemdeling ten laste komt van de openbare kas (B10/2.7).

  • b. Werknemers op boorplatformen op het Nederlands deel van het continentale plat:

    Voor deze werknemers geldt een werktijdenregeling die voorziet in veertien dagen werk en veertien dagen verlof. Het steeds terugkerend verblijf in Nederland tijdens deze verlofperioden moet worden beschouwd als verblijf in de vrije termijn indien betrokkene niet-visumplichtig is.

    Het steeds terugkerend verblijf in Nederland van visumplichtige vreemdelingen die beschikken over een geldig visum voor meer reizen, wordt aangemerkt als een verblijf in de vrije termijn voor de duur aangegeven in het visum (zie 9.8.3.1 en B5).

  • c. Faciliteiten voor gezagvoerders, bemanningsleden en voor transitpassagiers van vliegtuigen en zeeschepen:

    Voor gezagvoerders en bemanningsleden van zeeschepen bestaat een bijzondere regeling: zie artikel 2.8 Vreemdelingenbesluit.

    Voor transitpassagiers van vliegtuigen en zeeschepen bestaat een bijzondere regeling: zie artikel 2.4 en 2.6 Vreemdelingenbesluit.

    Voor bemanningsleden van vliegtuigen bestaat een bijzondere regeling: zie artikel 2.5 Vreemdelingenbesluit.

10. Bijlagen

Bijlage 1. Richtlijnen toewijzing verantwoordelijkheden inzake verstekelingen

International Maritime Organization

RESOLUTIE A.871 (20)

aangenomen op 27 november 1997

RICHTLIJNEN VOOR TOEWIJZING VAN VERANTWOORDELIJKHEDEN BIJ HET VINDEN VAN EEN SUCCESVOLLE OPLOSSING VOOR KWESTIES MET VERSTEKELINGEN

DE VERGADERING,

HEBBENDE OVERWOGEN de algemene doelstellingen van de Convention on Facilitation of International Maritime Traffic, 1965, zoals geamendeerd, en met name artikel III daarvan,

met bezorgdheid NOTA NEMEND VAN het aantal incidenten betreffende verstekelingen, de hieruit voortvloeiende mogelijkheid van verstoring van het zeevaartverkeer, de invloed die dergelijke incidenten kunnen hebben op de veilige exploitatie van schepen en de aanzienlijke gevaren die verstekelingen lopen, waaronder het verlies van hun leven,

ONDER DE AANDACHT BRENGEND dat de International Convention Relating to Stowaways, 1957, waarmee werd gepoogd een internationaal aanvaardbaar regime voor het omgaan met verstekelingen vast te stellen, nog niet van kracht is geworden,

ERMEE INSTEMMEND dat voor de doeleinden van deze resolutie een verstekeling gedefinieerd wordt als een persoon die zich zonder toestemming van de reder, de kapitein of enige andere verantwoordelijke verbergt op een schip of in lading die vervolgens op het schip wordt geladen, en die nadat het schip de haven is uitgevaren, wordt ontdekt en door de kapitein als verstekeling aan de betreffende autoriteiten wordt gemeld,

REKENING HOUDEND met het feit dat sommige verstekelingen asielzoekers en vluchtelingen kunnen zijn, waardoor zij recht hebben op relevante procedures zoals die zijn voorzien in internationale documenten en nationale wetgeving,

ZICH ERVAN BEWUST ZIJND dat kapiteins, scheepvaartmaatschappijen, reders en scheepsexploitanten bij gebrek aan een internationaal overeengekomen procedure voor het omgaan met verstekelingen geconfronteerd worden met aanzienlijke moeilijkheden bij het ontschepen en overdragen van verstekelingen aan de juiste autoriteiten,

MET OOG VOOR de moeilijkheden die overheden van lidstaten hebben met het toelaten van verstekelingen voor een onderzoek in afwachting van repatriëring en het vervolgens toestemming geven aan de betrokken schepen om hun weg te vervolgen,

ERKENNEND dat het derhalve noodzakelijk is een praktische en alomvattende richtlijn vast te stellen voor procedures die door de autoriteiten en betrokken personen kunnen worden nageleefd teneinde op een aanvaardbare en humane wijze de terugkeer of repatriëring van de verstekeling te bewerkstelligen,

ERMEE INSTEMMEND dat het bestaan van een dergelijke richtlijn op geen enkele wijze mag worden beschouwd als goedkeuring of aanmoediging van de praktijk van het zich verbergen als verstekeling of andere illegale migratie, en de inspanningen gericht op het bestrijden van de afzonderlijke problemen van het smokkelen van buitenlanders of mensenhandel niet mag ondergraven.

MENEND dat kwesties met verstekelingen op dit moment het best kunnen worden opgelost in nauwe samenwerking tussen alle autoriteiten en de betrokken personen,

DAARENBOVEN MENEND dat verstekelingen onder normale omstandigheden door middel van een dergelijke samenwerking zo snel als haalbaar is van het betreffende schip moeten worden verwijderd en naar het land van nationaliteit/staatsburgerschap of de inschepingshaven moeten worden teruggebracht, ofwel naar enig ander land dat bereid is hen toe te laten,

ERKENNEND dat kwesties met verstekelingen door alle betrokken partijen op humane wijze moeten worden afgehandeld, waarbij op gepaste wijze rekening wordt gehouden met de operationele veiligheid van het schip en zijn bemanning,

DAARBIJ AANDRINGEND bij nationale overheden, havenautoriteiten, reders en kapiteins op het nemen van alle redelijke voorzorgsmaatregelen om te voorkomen dat verstekelingen zich toegang tot schepen kunnen verschaffen,

OVERWOGEN HEBBEND de aanbevelingen die de Facilitation Committee in zijn vijfentwintigste sessie heeft uitgebracht,

1. AANVAARDT de Richtlijnen voor toewijzing van verantwoordelijkheden bij het vinden van een succesvolle oplossing voor kwesties met verstekelingen, zoals uiteengezet in de Bijlage bij de huidige resolutie;

2. DRINGT EROP AAN bij regeringen om de aanbevolen procedures van de aangehechte Richtlijnen op te nemen in hun nationale beleid en praktijken;

3. DRINGT ER EVENEENS OP AAN bij regeringen om kwesties met verstekelingen af te handelen in een geest van samenwerking met andere betrokken partijen, waarbij de toewijzing van verantwoordelijkheden zoals uiteengezet in de aangehechte Richtlijnen als grondslag dient;

4. ROEPT scheepvaartmaatschappijen, reders en scheepsexploitanten OP om de toepasselijke verantwoordelijkheden als vermeld in de aangehechte Richtlijnen op zich te nemen en hun kapiteins en bemanningen richtlijnen te bieden aangaande hun respectieve verantwoordelijkheden in kwesties met verstekelingen;

5. ROEPT regeringen OP om in samenwerking met de bedrijfstak alomvattende strategieën te ontwikkelen teneinde te voorkomen dat personen die van zins zijn zich als verstekeling aan boord van een schip te verbergen, zich toegang tot schepen kunnen verschaffen;

6. VERZOEKT de Facilitation Committee de doeltreffendheid van de aangehechte Richtlijnen te blijven bewaken op grond van door regeringen en de bedrijfstak geleverde informatie, om de Richtlijnen te blijven beoordelen en, indien dit in het licht van de ontwikkelingen nodig wordt geacht, nadere actie te ondernemen, waaronder mede begrepen het ontwikkelen van een bindend document in dezen;

7. HERROEPT FAL.2/Circ. 43.

BIJLAGE

RICHTLIJNEN VOOR TOEWIJZING VAN VERANTWOORDELIJKHEDEN BIJ HET ZOEKEN VAN EEN SUCCESVOLLE OPLOSSING VOOR KWESTIES MET VERSTEKELINGEN

1. Kapiteins, reders 33

Waaronder begrepen alle personen of partijen die optreden namens de eigenaar van het schip, havenautoriteiten, nationale overheden en andere instanties waaronder begrepen verantwoordelijken voor veiligheid dragen allen de verantwoordelijkheid om mee te werken aan het verhinderen van illegale toegang tot een vaartuig terwijl het in de haven ligt. Ongeacht de doeltreffendheid van de bestaande veiligheidsmaatregelen in de haven en op het schip zullen zich echter gelegenheden blijven voordoen waarbij verstekelingen zich toegang tot vaartuigen verschaffen, hetzij door zich in de lading te verbergen, hetzij door heimelijk aan boord te gaan.

2. Voor de doeleinden van deze Richtlijnen wordt een verstekeling gedefinieerd als een persoon die zich zonder toestemming van de reder, de kapitein of enige andere verantwoordelijke verbergt op een schip of in lading die vervolgens op het schip wordt geladen, en die nadat het schip de haven is uitgevaren, wordt ontdekt en door de kapitein als verstekeling aan de betreffende autoriteiten wordt gemeld.

3. Kwesties met verstekelingen zijn moeilijk op te lossen omdat er meerdere landen bij de kwestie betrokken kunnen zijn, die elk een eigen, onderling verschillende nationale wetgeving hebben: het land van inscheping, het land van ontscheping, de vlaggestaat van het vaartuig, het land van de schijnbare, beweerde of feitelijke nationaliteit/staatsburgerschap van de verstekeling, en de doorgangslanden tijdens de repatriëring.

4. Er bestaan echter enkele basisprincipes die algemeen kunnen worden toegepast:

1. Erkenning van het feit dat verstekelingen die zonder de vereiste documenten in een land aankomen of dit land zo binnenkomen, doorgaans personen zijn die illegaal binnenkomen. Besluiten over het afhandelen van dergelijke situaties zijn voorbehouden aan de landen waar zich een dergelijke aankomst of binnenkomst voordoet.

2. Asielzoekende verstekelingen moeten worden behandeld overeenkomstig internationale beschermingsprincipes als uiteengezet in internationale documenten44 en toepasselijke nationale wetgeving.

3. De reder en zijn vertegenwoordiger ter plaatse, de kapitein alsmede havenautoriteiten en nationale overheden moeten zo veel mogelijk samenwerken bij het afhandelen van kwesties met verstekelingen.

4. Reders en hun vertegenwoordigers ter plaatse, kapiteins alsmede havenautoriteiten en nationale overheden dienen veiligheidsmaatregelen te hebben getroffen die, inzoverre mogelijk, voorkomen dat personen die van zins zijn zich als verstekeling aan boord van een schip te verbergen, daartoe ook daadwerkelijk toegang kunnen verschaffen, of indien dit mislukt, hen ontdekt voordat een schip een haven binnenvaart. Wanneer de nationale wetgeving dit toestaat, dienen nationale autoriteiten te overwegen verstekelingen te vervolgen wegens wederrechtelijk betreden of beschadigen van de lading of de eigendommen van de scheepvaartmaatschappij.

5. Alle partijen dienen zich er rekenschap van te geven dat een grondige zoektocht de kans op een probleem met verstekelingen kan minimaliseren en daarnaast het leven van een verstekeling kan redden, bijvoorbeeld wanneer deze zich verstopt op een plaats die naderhand wordt afgedicht en/of chemisch behandeld.

6. Landen dienen teruggezonden verstekelingen met een volledige nationaliteits-/staatsburgerschapsstatus van het betreffende land of een verblijfsvergunning toe te laten.

7. Het land waarin zich de oorspronkelijke haven van inscheping van een verstekeling bevindt, dient normaliter de terugkeer van een dergelijke verstekeling toe te staan voor onderzoek in afwachting van een uiteindelijke beschikking omtrent de kwestie.

8. Er moet alle mogelijke moeite worden gedaan om te voorkomen dat een verstekeling voor onbepaalde tijd aan boord van een schip moet worden vastgehouden. In dit verband dienen landen met de reder samen te werken om de terugkeer van een verstekeling naar een hiertoe geschikt land te regelen.

9. Incidenten met verstekelingen dienen door alle betrokken partijen op humane wijze te worden afgehandeld. Hierbij moet te allen tijde op gepaste wijze rekening worden gehouden met de operationele veiligheid van het schip en het welzijn van de verstekeling.

10. Bij het oplossen van de kwestie moet in eerste instantie een kader voor de verantwoordelijkheden, rechten en aansprakelijkheid van de diverse betrokken partijen worden opgesteld en goedgekeurd. Voorgesteld wordt de verantwoordelijkheden als volgt toe te wijzen:

1. De kapitein

1.1 zich zoveel mogelijk inspannen om onmiddellijk te bepalen in welke haven de verstekeling zich heeft ingescheept;

1.2 zich zoveel mogelijk inspannen om de identiteit, inclusief de nationaliteit/staatsburgerschap van de verstekeling, vast te stellen;

1.3 een verklaring opstellen met daarin alle relevante informatie omtrent de verstekeling, overeenkomstig de informatie zoals deze is opgegeven in het standaarddocument dat bij deze Richtlijnen is gevoegd, teneinde deze aan de betreffende autoriteiten te overhandigen;

1.4 het bestaan van een verstekeling en alle relevante gegevens aan zijn reder en de betreffende autoriteiten in de haven van inscheping, de volgende aanloophaven en de vlaggestaat te melden;

1.5 niet afwijken van zijn geplande reis om een verstekeling in enig land aan wal te zetten, tenzij er met voldoende documentatie onderbouwde regelingen zijn getroffen voor repatriëring en er toestemming is gegeven voor ontscheping, of vanwege verzachtende omstandigheden met betrekking tot veiligheid of medemenselijkheid;

1.6 ervoor zorgdragen dat de verstekeling in de volgende aanloophaven aan de betreffende autoriteiten wordt overgedragen overeenkomstig hun vereisten;

1.7 passende maatregelen treffen om de bescherming, de algemene gezondheidstoestand, het welzijn en de veiligheid van de verstekeling tot aan het moment van ontscheping te garanderen;

2. De reder of exploitant

2.1 garanderen dat het bestaan van, en alle relevante informatie omtrent de verstekeling gemeld is aan de betreffende autoriteiten in de haven van inscheping, de volgende aanloophaven en de vlaggestaat;

2.2 opvolgen van alle aanwijzingen betreffende verwijdering zoals deze door de bevoegde nationale autoriteiten in de haven van ontscheping worden gegeven;

3. Land van eerste geplande aanloophaven na ontdekking van de verstekeling (haven van ontscheping)

3.1 toelaten van de verstekeling voor onderzoek volgens de nationale wetten van het betreffende land en wanneer de bevoegde nationale overheid van mening is dat dit de zaken vergemakkelijkt, de reder en zijn benoemde vertegenwoordiger en de bevoegde of aangewezen correspondent van de P&I Club toestemming geven om toegang te krijgen tot de verstekeling;

3.2 overwegen om toestemming te geven voor ontscheping en zonodig in overeenstemming met de nationale wetten accommodatie regelen, hetgeen op kosten van de reder of agenten kan gebeuren, wanneer:

3.2.1 een kwestie volgens .3.1 op het moment van uitvaren onbeslist is, of

3.2.2 de nationale overheid zich er naar tevredenheid van heeft overtuigd dat er regelingen zijn getroffen en zullen worden uitgevoerd gericht op vroegtijdige terugkeer of repatriëring van de verstekeling op andere wijze (hetgeen op kosten van de reder of agenten kan plaatsvinden), of

3.2.3 de aanwezigheid van een verstekeling aan boord de veilige exploitatie van het vaartuig in gevaar kan brengen;

3.3 zonodig bijstand verlenen bij het vaststellen van de identiteit van de verstekeling en zijn of haar nationaliteit/staatsburgerschap;

3.4 zonodig bijstand verlenen bij het vaststellen van de geldigheid en echtheid van de documenten van een verstekeling;

3.5 in samenwerking met de reder en zijn aangewezen vertegenwoordiger aanwijzingen geven tot verwijdering van de verstekeling naar de haven van inscheping, het land van nationaliteit/staatsburgerschap of enig ander land waaraan wettige aanwijzingen kunnen worden gegeven;

3.6 in samenwerking met de reder en zijn aangewezen vertegenwoordigers regelingen aangaande repatriëring of verwijdering dan wel bevelen bespreken met de kapitein/reder of hun benoemde vertegenwoordigers, waarbij zij zoveel mogelijk op de hoogte worden gehouden van de hoogte van de detentiekosten, die echter zo laag mogelijk zullen worden gehouden;

3.7 wanneer reders naar tevredenheid van de controlerende autoriteiten met deze laatsten hebben samengewerkt bij het treffen van maatregelen ter voorkoming van het vervoeren van verstekelingen, overwegen de aanklachten te verlichten die anders van toepassing zouden zijn;

3.8 zonodig, indien de verstekeling geen identificatie en/of reisdocumenten bezit, een document afgeven waaruit de omstandigheden van inscheping en aankomst blijken, teneinde terugkeer van de verstekeling met enig transportmiddel mogelijk te maken naar hetzij zijn land van oorsprong, hetzij het land van de haven van inscheping, hetzij enig ander land waaraan wettige aanwijzingen kunnen worden gegeven;

3.9 overhandigen van dit document aan de vervoerder die de verwijdering van de verstekeling uitvoert;

3.10 zich bij het geven van bevelen omtrent detentie en verwijdering terdege rekenschap geven van de belangen van en implicaties voor de reder of agent, in zoverre dit samengaat met het behoud van toezicht, de wettelijke plichten of verplichtingen jegens de verstekeling en de kosten ten laste van de openbare middelen.

4. Het land van de oorspronkelijke haven van inscheping van de verstekeling (d.w.z. het land waar de verstekeling oorspronkelijk aan boord is gegaan)

4.1 aanvaarden van teruggezonden verstekelingen die de nationaliteit/staatsburgerschap bezitten of ingezetene zijn;

4.2 wanneer de haven van inscheping naar tevredenheid van de autoriteiten van het ontvangende land is vastgesteld, een verstekeling onder normale omstandigheden terugontvangen voor onderzoek;

4.3 wanneer dit volgens de nationale wetgeving is toegestaan, de verstekeling aan- en vasthouden, indien deze wordt ontdekt voordat het vaartuig uitvaart, hetzij op het vaartuig dan wel in nog aan boord te brengen lading; de persoon die van zins is zich als verstekeling aan boord te verbergen voor vervolging overdragen aan de plaatselijke autoriteiten en/of, indien van toepassing, aan de immigratie-autoriteiten overdragen voor onderzoek en mogelijke verwijdering, waarbij aan de reder geen kosten in rekening mogen worden gebracht met betrekking tot aanhouding of verwijdering en geen boete mag worden opgelegd;

4.4 wanneer dit volgens de nationale wetgeving is toegestaan, de verstekeling aan- en vasthouden, indien deze wordt ontdekt terwijl het vaartuig zich nog in de territoriale wateren bevindt van het land van de haven van zijn inscheping of in een andere haven van hetzelfde land (waarbij het vaartuig in de tussentijd geen haven in een ander land heeft aangedaan), waarbij aan de reder geen kosten in rekening mogen worden gebracht met betrekking tot aanhouding of verwijdering en geen boete mag worden opgelegd;

5. Het schijnbare of beweerde land van nationaliteit/staatsburgerschap van de verstekeling

5.1 zich zoveel mogelijk inspannen om hulp te verlenen bij het achterhalen van de identiteit en nationaliteit/staatsburgerschap van de verstekeling en nadat naar tevredenheid is vastgesteld dat hij of zij de beweerde nationaliteit/staatsburgerschap bezit, de verstekeling van de benodigde documenten voorzien;

5.2 de verstekeling toelaten wanneer nationaliteit/staatsburgerschap is vastgesteld.

6. De vlaggestaat van het schip

6.1 indien haalbaar bereid zijn de kapitein/reder of de betreffende autoriteit in de haven van ontscheping hulp te verlenen bij het vaststellen van de identiteit van de verstekeling en zijn of haar nationaliteit/staatsburgerschap;

6.2 bereid zijn verklaringen af te leggen aan de betreffende autoriteit teneinde hulp te verlenen bij het bij de eerst mogelijke gelegenheid verwijderen van de verstekeling van het vaartuig;

6.3 bereid zijn de kapitein/reder of de autoriteit in de haven van ontscheping hulp te verlenen bij het treffen van regelingen voor verwijdering of repatriëring van de verstekeling.

7. Alle transitolanden bij de repatriëring

met inachtneming van de normale visumvereisten de doorgang door hun havens en luchthavens toestaan aan verstekelingen die reizen volgens de verwijderingsinstructies of -bevelen van het land van de haven van ontscheping.

BIJLAGE

GEGEVENS BETREFFENDE VERSTEKELING

GEGEVENS SCHIP

Naam schip:

IMO-nummer:

Vlag:

Maatschappij:

Adres maatschappij:

Agent in volgende haven

Adres agent:

IRCS:

Inmarsat-nummer:

foto van de verstekeling:

Haven registratie:

Naam kapitein:

GEGEVENS VERSTEKELING

Datum/tijd gevonden aan boord:

Plaats inscheping:

Land inscheping:

Tijd doorgebracht in inschepingsland:

Datum/tijd inscheping:

Beoogde haven van bestemming:

Beoogde uiteindelijke bestemming (indien anders):

Opgegeven redenen om aan boord van het schip te komen:

Achternaam:

Voornaam:

Naam waaronder bekend:

Godsdienst:

Geslacht:

Geboortedatum:

Geboorteplaats:

Beweerde nationaliteit:

Soort identiteitsbewijs:

Paspoort nr.:

Datum afgifte:

Plaats afgifte:

Geldig tot:

Afgegeven door:

Identiteitskaart nr.:

Datum afgifte:

Plaats afgifte:

Geldig tot:

Afgegeven door:

Noodpaspoort nr.:

Datum afgifte:

Plaats afgifte:

Geldig tot:

Afgegeven door:

Huisadres:

Woonplaats:

Land:

Beroep(en):

Werkgever(s): [namen en adressen]

Adres in land van inscheping:

Lengte (cm):

Gewicht (kg):

Huidkleur:

Kleur ogen:

Kleur haar:

Vorm hoofd/gezicht:

Bijzondere kenmerken : [bijv. littekens, tatoeages, etc.]

Eerste taal:

Spreken lezen schrijven

Andere talen:

Spreken lezen schrijven

Zeemansboekje nr.:

Datum afgifte:

Plaats afgifte:

Geldig tot:

Afgegeven door:

Burgerlijke staat:

Naam echtgeno(o)t(e):

Nationaliteit echtgeno(o)t(e):

Adres echtgeno(o)t(e):

Namen ouders:

Nationaliteit ouders:

Adres ouders:

ANDERE GEGEVENS

Methode van inscheping, inclusief andere betrokken personen (bijv. bemanning, havenarbeiders, etc.), en of de verstekelingen zich in de lading/container of in het vaartuig verstopt hadden:

Inventarisatie van bezittingen van verstekeling:

Heeft de verstekeling hulp gehad bij het aan boord gaan, eventueel van één van de bemanningsleden? Zo ja, is er voor deze hulp betaald?

Andere informatie (bijv. namen en adressen van collega’s, gemeenschapsleider zoals burgemeester, stamhoofd, contacten in andere delen van de wereld):

Verklaring afgelegd door de verstekeling:

Verklaring afgelegd door de kapitein (inclusief opmerkingen over de geloofwaardigheid van de door de verstekeling verstrekte informatie):

Datum/data interview(s):

Handtekening verstekeling Handtekening kapitein

Datum: Datum:

Bijlage 2. Verdrag van Chicago, Annex 9, hoofdstuk 1 en 3 (ICAO)

INTERNATIONALE NORMEN EN AANBEVOLEN PRAKTIJKEN

HOOFDSTUK 1

Definities en algemene beginselen

A. Definities

Wanneer in de Normen en Aanbevolen Praktijken de volgende termen worden gebruikt, hebben zij de volgende betekenis:

Luchtvaartuiguitrusting

Artikelen, met inbegrip van eerstehulpmateriaal en overlevingsuitrusting alsmede inventaris, echter met uitzondering van reserveonderdelen en voorraden, voor gebruik aan boord van een luchtvaartuig tijdens een vlucht.

Luchtvaartmaatschappij

Elke luchtvervoersonderneming die geregelde internationale luchtdiensten aanbiedt of onderhoudt, volgens de bepalingen van artikel 96 van het verdrag van Chicago van 1944.

Documenten van luchtvaartmaatschappijen en exploitanten

Luchtvrachtbrieven/ vrachtbrieven, passagierstickets en instapkaarten, bank and agent settlement plan documents, overbagagetickets, miscellaneous charges orders (M.C.O.), rapporten over schade en onregelmatigheden, bagage- en vrachtlabels, dienstregelingen en gewichts- en balansdocumenten, te gebruiken door luchtvaartmaatschappijen en exploitanten.

Gevolmachtigd agent

Een persoon die een exploitant vertegenwoordigt en bevoegd is voor of namens deze op te treden bij formaliteiten verband houdende met de binnenkomst en in- en uitklaring van het luchtvaartuig, de bemanning, passagiers, vracht, post, bagage of voorraad en, voor zover de nationale wetgeving dit toelaat, met inbegrip van derden die bevoegd zijn om de vracht van het luchtvaartuig te verwerken.

Bagage

Persoonlijke eigendommen van passagiers of bemanningsleden die met toestemming van de exploitant met een luchtvaartuig worden vervoerd.

Vracht

Alle goederen die met een luchtvaartuig worden vervoerd, met uitzondering van post, voorraden en begeleide of verkeerd verwerkte bagage.

Inklaring van goederen

Het afhandelen van douaneformaliteiten, waardoor de goederen in het vrije verkeer gebracht, geëxporteerd dan wel onder een andere douaneregeling geplaatst kunnen worden.

Inventaris

Goederen, hetzij wegwerpartikelen hetzij voor hergebruik bedoelde voorwerpen, die door de exploitant tijdens de vlucht gebruikt worden voor de dienstverlening, met name voor de maaltijdverstrekking en het comfort van de passagiers.

Bemanningslid

Een persoon die door een exploitant is aangewezen voor het uitvoeren van werkzaamheden aan boord van een luchtvaartuig tijdens de vlucht.

Declarant

Een persoon die goederen aangeeft of namens wie een dergelijke aangifte wordt gedaan.

Direct transitogebied

Een speciaal gebied op een internationale luchthaven dat met goedkeuring van de betreffende overheidsinstanties is ingericht en onder hun directe toezicht valt, voor verkeer dat een vlucht via de verdragsluitende staat kort onderbreekt.

Directe transitoregelingen

Speciale door de betreffende overheidsinstanties goedgekeurde regelingen teneinde verkeer dat de vlucht kort onderbreekt in de verdragsluitende staat, onder hun directe toezicht te doen blijven.

Van boord gaan

Het verlaten van een luchtvaartuig na een landing door bemanning of passagiers anders dan bemanningsleden of passagiers die verder reizen in de volgende fase van dezelfde doorgaande vlucht.

Insecten verwijderen

Werkzaamheden om insecten die zich in het luchtvaartuig en in containers bevinden, te beheersen of te doden.

Aan boord gaan

Het instappen in een luchtvaartuig teneinde een vlucht te beginnen, behalve door bemanningsleden of passagiers die reeds in een eerdere fase van dezelfde doorgaande vlucht zijn ingestapt.

Lid van het cockpitpersoneel

Een bemanningslid met een vergunning en belast met taken die essentieel zijn voor de besturing van een luchtvaartuig.

Vrije zone

Een gedeelte van het grondgebied van een verdragsluitende staat waar ingebrachte goederen, wat de invoerrechten en belastingen betreft, doorgaans beschouwd worden als goederen die zich buiten het douanegebied bevinden.

Algemene luchtvaartexploitatie

Exploitatie van luchtvaartuigen anders dan commercieel luchtvervoer of luchtvaartactiviteiten.

Gronduitrusting

Goederen specifiek voor gebruik bij onderhoud en reparaties van een luchtvaartuig aan de grond, waaronder begrepen testapparatuur en apparatuur voor verwerking van vracht en passagiers.

Invoerrechten en belastingen

Douanerechten en alle overige heffingen, belastingen of kosten, die geïnd worden bij of in verband met de invoer van goederen. Hierbij zijn niet inbegrepen de kosten die door de douane namens een andere nationale autoriteit betaald of ingevorderd zijn en beperkt zijn tot het bedrag van de dienstverlening.

Ontoelaatbaar persoon

Een persoon die de toegang is of zal worden geweigerd door de autoriteiten van een staat.

Besmet gebied (in het kader van de volksgezondheid

Omschreven als geografische gebieden waar volgens plaatselijke of nationale volksgezondheidsinstanties of de Wereldgezondheidsorganisatie vector-gebonden ziekten actief op mensen en/of dieren overgedragen worden.

Opmerking: Een lijst met door gezondheidsautoriteiten gemelde besmette gebieden wordt gepubliceerd in de Weekly Epidemiological Record van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO).

Internationale luchthaven

Elke op het grondgebied van een verdragsluitende staat gelegen luchthaven die is aangewezen voor de aankomst en het vertrek van internationaal luchtverkeer en waar de formaliteiten in verband met douane, immigratie, volksgezondheid, quarantaine van planten en dieren en soortgelijke procedures worden uitgevoerd.

Laden

Het laden van vracht, post, bagage of voorraden aan boord van een luchtvaartuig om met een vlucht vervoerd te worden.

Post

Poststukken en andere vormen van correspondentie, die aangeboden zijn door en bestemd zijn om te worden afgeleverd aan posterijen conform de regelgeving van de Universal Postal Union (UPU).

Verkeerd verwerkte bagage

Bagage die onopzettelijk of onbedoeld gescheiden is geraakt van passagiers of bemanningsleden.

Controle op verdovende middelen

Maatregelen ter bestrijding van illegale transporten per luchtvaartuig van verdovende middelen en psychotrope stoffen.

Exploitant

Een persoon, organisatie of onderneming die betrokken is bij de exploitatie van een luchtvaartuig of zich daarvoor aanbiedt.

Documenten van exploitanten

(Zie documenten van luchtvaartmaatschappijen en exploitanten).

Gehandicapte

Elke persoon wiens mobiliteit bij het gebruik van vervoer beperkt wordt door een fysieke (sensorische of motorische) of mentale handicap, leeftijd, ziekte of een andere oorzaak van invaliditeit en wiens toestand speciale aandacht behoeft, waarbij de diensten die aan alle passagiers worden aangeboden, afgestemd moeten worden op de behoeften van deze persoon.

Gezagvoerder

De piloot die tijdens de vlucht verantwoordelijk is voor de besturing en de veiligheid van het luchtvaartuig.

Overheidsinstanties

De organen of ambtenaren van een verdragsluitende staat die verantwoordelijk zijn voor de toepassing en handhaving van de specifieke wetten en regelingen van die staat die betrekking hebben op enig aspect van deze Normen en Aanbevolen Praktijken.

Vrijgave van goederen

De handelingen die door de douaneautoriteiten verricht worden om de goederen in te klaren, zodat deze aan de betrokkenen ter beschikking kunnen worden gesteld.

Hulpvluchten

Vluchten voor humanitaire doeleinden voor het vervoer van hulppersoneel en hulpgoederen zoals voedsel, kleding, onderdak, medische en andere goederen tijdens of na een noodtoestand en/of ramp en/of om mensen van een plaats waar hun leven of gezondheid bedreigd wordt door een dergelijke noodtoestand en/of ramp te evacueren naar een veilige plaats in dezelfde staat of in een andere staat die bereid is dergelijke mensen op te vangen.

Risicobeheer

De systematische toepassing van beheerprocedures en -praktijken, teneinde grenscontroleinstanties te voorzien van de noodzakelijke informatie om bewegingen en transporten die een risico inhouden aan te pakken.

Beveiligingsuitrusting

Specifieke apparatuur die separaat of als onderdeel van een systeem wordt gebruikt bij het voorkomen of ontdekken van onwettige handelingen in de burgerluchtvaart en de daarbij gebruikte faciliteiten.

Reserveonderdelen

Goederen, waaronder motoren en propellers ter reparatie of vervanging die in een luchtvaartuig worden geïnstalleerd.

Registratiestaat

De staat waar het luchtvaartuig is geregistreerd.

Provisie

a) voorraden voor consumptie en b) voorraden voor de verkoop.

Voorraden voor consumptie

Goederen, al dan niet voor de verkoop, bedoeld voor consumptie aan boord door de passagiers en de bemanningsleden, alsmede goederen die nodig zijn voor de besturing en het onderhoud van het luchtvaartuig, waaronder brandstof en smeermiddelen.

Voorraden voor de verkoop

Goederen die tijdens de vlucht te koop zijn voor de passagiers en de bemanning en van boord worden meegenomen.

Tijdelijke toelating

De douaneregeling krachtens welke bepaalde goederen een douanegebied kunnen worden binnengebracht en onder voorwaarden geheel of gedeeltelijk vrijgesteld kunnen worden van invoerrechten en belastingen; dergelijke goederen moeten voor een bepaald doel geïmporteerd zijn en binnen een bepaalde termijn weer worden uitgevoerd, zonder dat er veranderingen aan zijn aangebracht, behoudens de normale waardevermindering vanwege het gebruik ervan.

Doorgaande vlucht

Een vlucht van een luchtvaartuig die de exploitant tussen het vertrekpunt via eventuele tussengelegen punten tot aan de bestemming met een en hetzelfde symbool aanduidt.

Onbegeleide bagage

Bagage die als lading wordt vervoerd en al dan niet met hetzelfde luchtvaartuig wordt vervoerd als de persoon aan wie zij toebehoort.

Niet-opgehaalde bagage

Bagage die op een vliegveld aankomt en niet door een passagier wordt opgehaald of opgeëist.

Niet-geïdentificeerde bagage

Bagage op een luchthaven met of zonder bagagelabel, die niet wordt opgehaald door of in verband gebracht kan worden met een passagier.

Lossen

Het na de landing uit een luchtvaartuig verwijderen van vracht, post, bagage of provisie.

Bezoeker

Iedere persoon die een luchtvaartuig verlaat en het grondgebied van een verdragsluitende staat waar hij niet gevestigd is betreedt, daar overeenkomstig de voorschriften van de betreffende verdragsluitende staat met een wettig oogmerk anders dan immigratie – bijvoorbeeld ten behoeve van reizen, recreatie, sport, gezondheid, familiebezoek, studie, religieuze bedevaart of om zakelijke redenen – rechtmatig verblijft, en tijdens zijn verblijf aldaar geen betaalde werkzaamheden verricht.

B. Algemene beginselen

1.1. De Normen en Aanbevolen Praktijken in deze Bijlage zijn op alle luchtvaartactiviteiten van toepassing, behoudens gevallen waarin een bepaling specifiek naar één bepaalde vorm verwijst.

1.2. De verdragsluitende staten dienen de nodige maatregelen te treffen om te waarborgen, dat:

  • a) de tijd die nodig is voor het uitvoeren van de grenscontroles voor personen en luchtvaartuigen en voor het vrijgeven/inklaren van goederen tot een minimum beperkt wordt;

  • b) zo min mogelijk hinder veroorzaakt wordt door het toepassen van administratieve eisen en eisen op het gebied van controle;

  • c) de uitwisseling van relevante gegevens tussen de verdragsluitende staten, exploitanten en luchthavens zo veel mogelijk gestimuleerd en bevorderd wordt; en

  • d) de beveiliging optimaal is en de wet naar behoren gehandhaafd wordt.

1.3 De verdragsluitende staten dienen gebruik te maken van risicobeheer bij het uitvoeren van grenscontroleprocedures voor de vrijgave/inklaring van goederen.

1.4 De verdragsluitende staten dienen een doelmatige informatietechnologie te ontwikkelen om de doelmatigheid en doeltreffendheid van de procedures op luchthavens te vergroten.

1.5 De verdragsluitende staten dienen procedures te ontwikkelen om voor aankomst over de gegevens te beschikken, opdat goederen spoedig vrijgegeven/ingeklaard kunnen worden.

1.6 De bepalingen van deze Bijlage sluiten de toepassing van de nationale wetgeving met betrekking tot maatregelen ten behoeve van de veiligheid van de luchtvaart en overige noodzakelijke controles niet uit.

HOOFDSTUK 3

BINNENKOMST EN VERTREK VAN PERSONEN EN HUN BAGAGE

A. Algemeen

3.1 Teneinde de verwerking van passagiersstromen die de verdragsluitende staten per luchtvaartuig binnenkomen of verlaten te vereenvoudigen en te bespoedigen dienen de verdragsluitende staten ten behoeve van het luchtverkeer grenscontrolevoorschriften aan te nemen en deze zodanig toe te passen, dat onnodige vertragingen voorkomen worden.

3.2 Bij het opstellen van procedures ten behoeve van de doelmatige uitvoering van de grenscontrole van passagiers en bemanningsleden, dienen de verdragsluitende staten rekening te houden met de toepassing van maatregelen ten aanzien van de veiligheid van de luchtvaart, grensbeveiliging, controle op verdovende middelen en immigratiecontrole, waar van toepassing.

B. Vereiste reisdocumenten

3.3 Verdragsluitende staten mogen van bezoekers die hun grondgebied binnenkomen of verlaten geen andere documenten verlangen dan die welke in dit hoofdstuk worden genoemd.

3.4 Verdragsluitende staten mogen van bezoekers die met een luchtvaartuig reizen en rechtmatig in het bezit zijn van een geldig, door de ontvangende staat erkend paspoort en eventueel een geldig visum, niet verlangen dat zij een ander identiteitsbewijs overleggen.

Opmerking: Bovenstaande bepaling beoogt niet de verdragsluitende staten ervan te weerhouden andere officiële identiteitsbewijzen voor reisdoeleinden, zoals nationale identiteitskaarten, identiteitspapieren voor zeelieden, vluchtelingenpaspoorten en andere tijdelijke reisdocumenten te aanvaarden.

3.5 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden paspoorten, visa of overige voor reisdoeleinden erkende identiteitsbewijzen moeten afgeven in een machinaal leesbare vorm, zoals beschreven is in Doc 9303 (reeks), Machinaal leesbare reisdocumenten.

C. Paspoorten

3.6 Bij het afgeven van paspoorten die niet machinaal leesbaar zijn dienen de verdragsluitende staten te waarborgen dat de persoonsgegevens, de gegevens inzake de afgifte, alsmede de opmaak van de pagina met gegevens overeenstemmen met de specificaties voor het "zichtbare gedeelte" zoals beschreven in Doc 9303, Deel 1, Machinaal leesbare paspoorten. Het machinaal leesbaar gedeelte dient teksten als ‘dit is geen machinaal leesbaar paspoort’ of andere kenmerken te bevatten, om frauduleuze toevoeging van machinaal leesbare informatie te beletten.

3.7 De verdragsluitende staten die gebruik maken van barcodes of andere machinaal leesbare technologieën voor de weergave van persoonsgegevens in paspoorten, dienen voorzieningen te treffen, zodat de gecodeerde gegevens op verzoek aan de houder van het document kenbaar gemaakt kunnen worden.

3.8 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden vrij toegankelijke faciliteiten moeten instellen voor het aanvragen en/of afgeven van paspoorten.

3.9 De verdragsluitende staten dienen transparante aanvraagprocedures in te stellen voor het afgeven, verlengen of vervangen van paspoorten en potentiële aanvragers op verzoek te informeren over de voorwaarden.

3.9.1 Aanbevolen praktijk: Indien voor de afgifte of verlenging van een paspoort een vergoeding wordt gevraagd, zou het bedrag van een dergelijke vergoeding niet meer mogen bedragen dan de kostprijs.

3.10 De verdragsluitende staten dienen aan iedere persoon, ongeacht zijn leeftijd, een afzonderlijk paspoort te verstrekken.

3.11 Aanbevolen praktijk: Bij het afgeven en opnieuw afgeven van paspoorten voor toerisme of zakenreizen, zouden de verdragsluitende staten gewoonlijk paspoorten moeten verstrekken die ten minste vijf jaar geldig zijn en waarmee onbeperkt en naar alle staten en grondgebieden gereisd kan worden.

Opmerking 1: Volgens de specificaties voor machinaal leesbare paspoorten (Doc 9303, Deel 1) is het niet mogelijk de gegevens in het machinaal leesbare gedeelte, waaronder de vervaldatum, te veranderen, hetgeen inhoudt dat machinaal leesbare paspoorten niet verlengd kunnen worden.

Opmerking 2: Vanwege de beperkte duurzaamheid van documenten en het in de loop der tijd veranderende uiterlijk van de houder van een paspoort wordt een geldigheidsduur van ten hoogste tien jaar aanbevolen.

D. Uitreisvisa

3.12 De verdragsluitende staten dienen geen uitreisvisa te verlangen van hun eigen onderdanen die naar het buitenland willen reizen, noch van bezoekers die de terugreis aanvaarden.

3.13 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden geen uitreisvisa moeten verlangen van hun buitenlandse ingezetenen, die naar het buitenland willen reizen.

E. Inreis-/Terugkeervisa

3.14 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden het aantal staten voor wier onderdanen zij inreisvisa verplicht stellen tot een minimum moeten beperken.

3.15 De verdragsluitende staten mogen van hun eigen onderdanen geen visa verlangen bij terugkeer.

3.16 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden bij de terugkeer van in hun staat wonende buitenlanders met een wettige verblijfsvergunning geen visum mogen verlangen.

3.17 De verdragsluitende staten dienen eenvoudige en transparante aanvraagprocedures op te stellen voor het afgeven van inreisvisa voor bezoekers en erop toe te zien dat de aanvragen voor dergelijke visa na ontvangst zo spoedig mogelijk in behandeling worden genomen.

3.18 Aanbevolen praktijk: De procedures voor het afgeven van visa zouden niet moeten vereisen dat de aanvrager persoonlijk verschijnt op het kantoor van afgifte

3.19 Bij het afgeven van inreisvisa aan toekomstige bezoekers dienen de verdragsluitende staten gewoonlijk visa te verstrekken die vanaf de afgiftedatum nog ten minste zes maanden geldig zijn. Het inreisvisum is in die periode onbeperkt te gebruiken, met dien verstande dat de duur per verblijf beperkt kan zijn.

3.20 Aanbevolen praktijk: Bij het afgeven van visa die niet machinaal leesbaar zijn dienen de verdragsluitende staten te waarborgen dat de persoonsgegevens en de gegevens inzake de afgifte in dergelijke documenten voldoen aan de specificaties voor het zichtbare gedeelte van machinaal leesbare visa, zoals beschreven in Doc 9303, Deel 2, Machinaal leesbare visa.

F. Inschepings-/ontschepingskaart

3.21 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden van bezoekers die per luchtvaartuig reizen dan wel van exploitanten die namens hen optreden, geen andere schriftelijke persoonsgegevens moeten verlangen dan die welke in hun identiteitsbewijzen vermeld zijn. Indien de persoonsgegevens verzameld moeten worden, zouden de verdragsluitende staten systemen moeten ontwikkelen, waarmee deze informatie elektronisch kan worden verkregen uit machinaal leesbare reisdocumenten of andere bronnen.

3.22 Indien een verdragsluitende staat een schriftelijk overzicht verlangt van de persoonsgegevens van bezoekers die het land per luchtvaartuig binnenkomen of verlaten, dienen de eisen met betrekking tot deze gegevens beperkt te zijn tot de eisen beschreven in Bijlage 5.

3.23 Indien de verdragsluitende staten inschepings-/ontschepingskaarten verlangen, dienen zij door de bezoekers ingevulde formulieren te aanvaarden en niet te verlangen dat de exploitant deze invult of controleert.

3.24 Indien de verdragsluitende staten overlegging van inschepings-/ontschepingskaarten verlangen, dienen zij deze gratis te verstrekken aan exploitanten of hun reisagenten, die deze verstrekken aan vertrekkende passagiers, voordat zij aan boord gaan dan wel aan binnenkomende passagiers tijdens de vlucht.

G. Bewijs van inenting

3.25 Indien de verdragsluitende staten een bewijs van inenting tegen een quarantaine ziekte verlangen, dienen zij het Internationale Bewijs van Inenting of Herinenting te aanvaarden, voorgeschreven door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) in de internationale gezondheidsregelingen.

H. Vertrekprocedures

3.26 De verdragsluitende staten verlangen geen bewijs van bezoekers, waaruit blijkt dat zij zijn vrijgesteld van inkomstenbelasting.

3.27 Indien een passagier geen inkomstenbelasting betaalt, kan de exploitant hiervoor niet aansprakelijk gesteld worden door de verdragsluitende staten.

3.28 Aanbevolen praktijk: In samenwerking met de exploitanten en de luchthavenbeheerder zouden de verdragsluitende staten zich ten doel moeten stellen de noodzakelijke vertrekformaliteiten voor alle passagiers, voor wie de gebruikelijke verwerkingsprocedure geldt, binnen 60 minuten af te handelen, gerekend vanaf het tijdstip waarop de passagier zich meldt bij het eerste verwerkingspunt op de luchthaven (afhankelijk van de met de luchthaven getroffen regelingen bijv. de incheckbalie van de luchtvaartmaatschappij, de veiligheidscontrole of andere verplichte controleplaatsen).

Opmerking: De noodzakelijke vertrekformaliteiten die binnen de aanbevolen 60 minuten afgehandeld moeten worden, omvatten de inchecktijd bij de luchtvaartmaatschappij, maatregelen ten aanzien van de veiligheid van de luchtvaart en eventueel de inning van de luchthavenbelasting en overige belastingen en maatregelen ten aanzien van de grensbeveiliging, zoals paspoort-, quarantaine- of douanecontrole.

3.29 Aanbevolen praktijk: Indien de verdragsluitende staten vereisen dat de reisdocumenten van vertrekkende passagiers door overheidsinstanties gecontroleerd worden, zouden zij in samenwerking met de luchthavenbeheerder gebruik moeten maken van geschikte technologieën en een controlesysteem met meerdere kanalen of andere middelen om de passagiersstromen te verwerken teneinde dergelijke controles sneller te laten verlopen.

3.30 De verdragsluitende staten zouden niet gewoonlijk moeten vereisen dat passagiers die hun grondgebied verlaten, hun bagage in verband met de grenscontrole moeten afgeven voor controle.

I. Binnenkomstprocedures

3.31 Aanbevolen praktijk: In samenwerking met de exploitanten en de luchthavenautoriteiten zouden de verdragsluitende staten zich ten doel moeten stellen dat de gebruikelijke controles worden uitgevoerd binnen 45 minuten nadat alle passagiers voor wie de gebruikelijke controle volstaat van boord zijn gegaan, ongeacht de grootte van het luchtvaartuig of de aankomsttijd volgens het rooster.

3.32 Behoudens bijzondere omstandigheden dienen de verdragsluitende staten niet te vereisen dat paspoorten, officiële reisdocumenten of andere identiteitsbewijzen van de passagiers dan wel bemanningsleden vóór de paspoortcontrole worden ingenomen.

3.33 Aanbevolen praktijk: Teneinde controles sneller te laten verlopen, zouden de verdragsluitende staten op internationale luchthavens in samenwerking met de luchthavenbeheerder gebruik moeten maken van geschikte technologieën en een immigratiecontrolesysteem met meerdere kanalen of andere middelen om de passagiersstroom te verwerken, indien de omvang van de passagiersstromen een dergelijk systeem rechtvaardigt.

3.34 Aanbevolen praktijk: Waar mogelijk zouden de verdragsluitende staten een systeem moeten implementeren, waarmee passagiersgegevens vooraf kunnen worden doorgegeven. Met een dergelijk systeem kunnen vóór vertrek bepaalde gegevens uit de paspoorten of visa opgeslagen worden, waarna ze elektronisch naar de overheidsinstanties van de verdragsluitende staten verzonden worden. Deze analyseren de gegevens vervolgens vóór aankomst ten behoeve van risicobeheer, zodat de passagiersstroom sneller verwerkt kan worden. Om de inchecktijd te verkorten, zou er gebruik gemaakt kunnen worden van apparatuur voor het lezen van documenten en opslaan van de gegevens van de machinaal leesbare reisdocumenten. Bij het specificeren van de te verzenden persoonsgegevens van de passagiers zouden de verdragsluitende staten alleen de gegevens moeten verlangen uit de machinaal leesbare gedeeltes van de paspoorten en visa, die voldoen aan de specificaties die in Doc 9303 (reeks), Machinaal leesbare Reisdocumenten, beschreven staan. Alle noodzakelijke gegevens zouden in overeenstemming moeten zijn met de specificaties voor de opmaak van UN/EDIFACT PAXLIST-berichten

3.35 Behoudens bijzondere omstandigheden dienen de verdragsluitende staten regelingen te treffen om de identiteitspapieren van de bezoekers slechts eenmaal bij binnenkomst en vertrek te controleren.

3.36 De verdragsluitende staten dienen geen schriftelijke aangifte te verlangen voor bagage van passagiers en bemanningsleden, indien er geen belastbare goederen of goederen waarvoor beperkingen gelden, worden vervoerd.

3.37 De verdragsluitende staten dienen voor de op risicobeheer gebaseerde douane- of quarantainecontrole een uit twee kanalen bestaand systeem of ander selectiesysteem te gebruiken, dat geschikt is voor de omstandigheden en de omvang van de verkeersstromen op de desbetreffende luchthaven.

Opmerking: Zie Bijlage 6, een inklaringssysteem met twee kanalen zoals aanbevolen door de Customs Cooperation Council (thans de Werelddouaneorganisatie).

3.38 Aanbevolen praktijk: Indien een bezoeker in bijzondere omstandigheden door overmacht vóór aankomst niet het noodzakelijke inreisvisum bezit, zouden de verdragsluitende staten moeten toestaan dat de bezoeker het land tijdelijk binnenkomt.

3.39 Aanbevolen praktijk: Indien het paspoort van een bezoeker eerder verlopen is dan zijn visum, zou de staat die het visum heeft afgegeven, het visum tot aan de vervaldatum moeten accepteren als het samen met het nieuwe paspoort van de bezoeker overgelegd wordt.

3.40 Indien de verdragsluitende staten per visum beperkingen stellen aan het aantal binnenkomsten, dienen zij op een heldere en relevante manier aan te geven hoe vaak het visum is gebruikt, zodat de houder ervan, alsmede iedere exploitant of overheidsinstantie van een staat de geldigheid van het visum snel kan vaststellen zonder gebruik te hoeven maken van speciale hulpmiddelen.

3.41 Behoudens in bepaalde individuele gevallen, dienen de overheidsfunctionarissen, nadat zij van de passagiers en bemanningsleden afzonderlijk het paspoort of enig ander officieel reisdocument in ontvangst hebben genomen, deze documenten terstond na controle terug te geven.

3.42 Aanbevolen praktijk: Normaliter zouden alleen personen medisch gekeurd moeten worden, die met een luchtvaartuig vertrokken zijn vanuit een besmet gebied en het land binnenkomen binnen de incubatietijd van de ziekte in kwestie, zoals vermeld in de internationale gezondheidsvoorschriften.

3.43 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden regelingen moeten treffen, opdat een passagier en zijn bagage die een staat binnenkomt met een internationale vlucht en twee of meer tussenstops maakt op internationale luchthavens op het grondgebied van die staat, de grenscontroleprocedure slechts eenmaal behoeft te doorlopen op een luchthaven in de desbetreffende staat.

J. Transitprocedures en -voorwaarden

3.44 Indien de faciliteiten op de luchthaven dit toelaten, dienen de verdragsluitende staten voorzieningen zoals directe transitzones of andere maatregelen te treffen, opdat bemanningsleden, passagiers en hun bagage, die vanuit een andere staat arriveren en op dezelfde dag met dezelfde of een andere vlucht vanaf dezelfde luchthaven hun reis vervolgen naar een derde staat, tijdelijk op de luchthaven van aankomst kunnen verblijven, zonder dat zij de grenscontrole hoeven te passeren voor het binnenkomen van deze staat van doorreis.

3.45 De verdragsluitende staten dienen van de onderdanen van zo min mogelijk staten een direct doorreisvisum te vereisen, indien zij met een internationale vlucht aankomen en met dezelfde vlucht of met een andere vlucht vanaf dezelfde luchthaven op dezelfde dag hun reis vervolgen naar een derde staat.

3.46 De verdragsluitende staten dienen maatregelen vast te stellen, waardoor passagiers die zich in de transitzone bevinden en 's nachts onverwacht vertraging oplopen, omdat een vlucht geannuleerd dan wel uitgesteld wordt, de luchthaven mogen verlaten om elders te overnachten.

K. Behandeling van bagage die gescheiden is van de eigenaar

3.47 De verdragsluitende staten dienen exploitanten toe te staan onjuist verwerkte bagage over te brengen naar de plaats waar de eigenaar zich bevindt en de exploitanten niet aansprakelijk te stellen voor boetes, invoerrechten en belastingen vanwege het feit dat de bagage onjuist verwerkt is.

3.48 De verdragsluitende staten dienen de directe doorvoer van onjuist verwerkte bagage tussen internationale vluchten op dezelfde luchthaven toe te staan zonder dat deze gecontroleerd wordt, tenzij dit nodig geacht wordt in verband met de veiligheid van de luchtvaart of overige noodzakelijke controles. Indien directe doorvoer niet mogelijk is, dienen de verdragsluitende staten te garanderen dat voorzieningen worden getroffen voor de tijdelijke opslag van dergelijke bagage onder strikt toezicht in een geschikte ruimte.

3.49 De verdragsluitende staten dienen de exploitanten toe te staan niet-geïdentificeerde, achtergebleven of onjuist verwerkte bagage namens de eigenaren over te brengen naar een geschikte plaats voor vrijgave en deze bagage aan de eigenaren af te leveren.

3.50 De verdragsluitende staten dienen niet-geïdentificeerde, achtergebleven en onjuist verwerkte bagage zo spoedig mogelijk vrij te geven en voor de verdere afwikkeling ervan te retourneren aan de exploitant. Met inachtneming van de voorwaarden die door de overheidsinstanties zijn vastgesteld mogen exploitanten dergelijke bagage zonodig openen om de eigenaar ervan te kunnen achterhalen.

3.51 De exploitant is niet verplicht nog niet door de overheidsinstanties vrijgegeven bagage te bewaken en dient te worden vrijgesteld van invoerrechten en belastingen die over dergelijke bagage geheven kunnen worden, indien de douane de bagage onder haar hoede neemt en deze uitsluitend onder haar toezicht valt.

L. Zorg voor en opvang van passagiers en bemanningsleden

I. Algemeen

3.52 De overheidsinstanties in kwestie dienen van de passagiers en bemanningsleden terstond na te gaan of zij tot de staat toegelaten kunnen worden.

3.52.1 De exploitant is verantwoordelijk voor de zorg voor en opvang van de passagiers en bemanningsleden, totdat zij gecontroleerd kunnen worden. Hiertoe behoort de zorg voor passagiers en bemanningsleden tussen het luchtvaartuig en de gebouwen van de luchthaven en in de transitruimte van de luchthaven, met dien verstande dat de verdragsluitende staten de exploitant eventueel geheel of gedeeltelijk kunnen vrijwaren van deze verantwoordelijkheid.

Opmerking: Met ‘gecontroleerd kunnen worden’ wordt doorgaans bedoeld de eerste keer dat een passagier, nadat hij van boord is gegaan teneinde het desbetreffende land te betreden, voor een controleambtenaar verschijnt. Deze controleert de documenten die de passagier hem overhandigt en bepaalt of hij de passagier toegang verleent of niet. Deze controle omvat niet het inzien van de documenten onmiddellijk na het verlaten van het luchtvaartuig, hetgeen uitgevoerd kan worden door overheidsinstanties ten behoeve van het opstellen van profielschetsen.

3.52.2 Aanbevolen praktijk: Na deze voorwaardelijke of onvoorwaardelijke toelating zouden de overheidsinstanties in kwestie de verantwoording moeten dragen voor de zorg voor en opvang van de passagiers en bemanningsleden, totdat zij officieel worden toegelaten of ontoelaatbaar bevonden worden en wederom onder de hoede van de exploitant worden geplaatst, voor vervoer naar buiten het grondgebied van de staat.

II. Controle van personen

Controle van documenten

3.53 De exploitanten dienen bij het aan boord gaan voorzorgsmaatregelen te treffen om te waarborgen dat passagiers over de documenten beschikken, die de staten van doorreis en bestemming verlangen voor controledoeleinden zoals beschreven in Hoofdstuk 3, Sectie B.

3.54 De verdragsluitende staten en exploitanten dienen waar nodig samen te werken bij het vaststellen van de geldigheid en de echtheid van de paspoorten en visa die door vertrekkende passagiers overgelegd worden.

3.54.1 Aanbevolen praktijk: De bevoegde overheidsinstanties van de verdragsluitende staten zouden gezamenlijk dan wel afzonderlijk samenwerkingsovereenkomsten, zoals memoranda of understanding (MOU's), moeten aangaan met de exploitanten die internationale vluchten van en naar de Staten in kwestie verzorgen, met daarin richtlijnen voor wederzijdse ondersteuning en samenwerking ten behoeve van de bestrijding van fraude met reisdocumenten. In dergelijke overeenkomsten zouden verantwoordelijkheden moeten worden toegekend aan de overheidsinstanties en de exploitanten voor het vaststellen van de geldigheid en echtheid van de reisdocumenten van vertrekkende passagiers en voor het treffen van maatregelen om te voorkomen dat passagiers de documenten onderweg naar hun bestemming verliezen of vernietigen.

3.54.2 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten zouden met de andere verdragsluitende staten overeenkomsten, zoals memoranda of understanding (MOU's), moeten aangaan om verbindingsofficieren op luchthavens aan te stellen of andere vormen van internationale samenwerking te realiseren teneinde de exploitanten te helpen bij het vaststellen van de geldigheid en echtheid van de paspoorten en visa van vertrekkende passagiers.

3.55 De verdragsluitende staten dienen de exploitanten niet te beboeten indien binnenkomende passagiers en passagiers op doorreis niet over de vereiste papieren blijken te beschikken en de exploitanten kunnen aantonen dat zij de nodige voorzorgsmaatregelen hebben getroffen om te waarborgen dat de passagiers voldeden aan de voorwaarden ten aanzien van documenten voor het binnenkomen in de ontvangende staat.

3.55.1 Aanbevolen praktijk: Indien exploitanten naar tevredenheid van de overheidsinstanties hebben samengewerkt met deze instanties, bijvoorbeeld krachtens een memorandum of understanding tussen de betrokken partijen op het gebied van maatregelen teneinde te voorkomen dat personen worden vervoerd die niet over de vereiste papieren beschikken, zouden de verdragsluitende staten de boetes en sancties moeten verlagen, die opgelegd worden wanneer dergelijke personen naar hun grondgebied zouden worden vervoerd.

Ontoelaatbare personen

3.56 Iedere verdragsluitende staat dient te waarborgen dat de overheidsinstanties frauduleuze, valse en vervalste reisdocumenten in beslag nemen. De overheidsinstanties dienen eveneens de reisdocumenten van een persoon die zich voordoet als de rechtmatige eigenaar van het reisdocument, in beslag te nemen. Dergelijke documenten dienen uit de roulatie genomen te worden en zo spoedig mogelijk geretourneerd te worden aan de instanties van de plaats van afgifte.

3.57 Aanbevolen praktijk: Indien de in 3.53 bedoelde voorzorgsmaatregelen getroffen zijn, maar de passagier desondanks niet toegelaten wordt vanwege problemen met het document die buiten de expertise van de exploitant liggen of vanwege oorzaken anders dan onjuiste papieren, zou de exploitant niet direct aansprakelijk gesteld moeten worden voor de kosten die ontstaan vanwege de officiële aanhouding van de passagier.

3.58 De overheidsinstanties dienen de exploitant onverwijld op de hoogte te stellen van het feit dat een passagier ontoelaatbaar is gebleken en met de exploitant te overleggen over de mogelijkheden voor verwijdering.

Opmerking 1: Een persoon, die ontoelaatbaar wordt bevonden, dient teruggeplaatst te worden onder de hoede van de exploitant die de persoon rechtstreeks naar de eindbestemming heeft vervoerd of, indien van toepassing, onder de hoede van één van de exploitanten die de persoon naar één van de doorreisbestemmingen heeft vervoerd.

Opmerking 2: Niets uit deze bepaling of opmerking 1 mag zodanig geïnterpreteerd worden dat een persoon die op het grondgebied van de verdragsluitende staat asiel aanvraagt mag worden teruggezonden naar een land waar zijn leven of vrijheid in gevaar is vanwege zijn ras, godsdienst, nationaliteit, lidmaatschap van een bepaalde maatschappelijke groepering of politieke overtuiging.

3.59 In plaats van het ingenomen document dient de staat die de persoon terugvervoert, een begeleidende brief te verstrekken met daaraan een fotokopie van het ingenomen reisdocument (indien aanwezig) gehecht, alsmede alle belangrijke gegevens, zoals het bevel tot terugvervoeren. De begeleidende brief met de bijlagen wordt aan de exploitant overhandigd die verantwoordelijk is voor het terugvervoeren van de ontoelaatbare persoon. Deze brief voorziet de overheidsinstanties op de oorspronkelijk instapplaats en/of op de tussenstops van informatie. Ingeval de ontoelaatbare persoon zijn reisdocumenten heeft verloren dan wel vernietigd, dient een soortgelijke brief te worden afgegeven.

Opmerking: Voorbeelden voor de opmaak van brieven die van toepassing zijn op het terugvervoeren van passagiers die niet over de vereiste papieren beschikken, zijn opgenomen in Bijlage 9.

3.59.1 Aanbevolen praktijk: Iedere verdragsluitende staat dient, waar nodig, erop toe te zien dat de overheidsinstanties die een bevel tot terugvervoeren afgeven, de overheidsinstanties van de landen van doorreis en zonodig van het land van eindbestemming hiervan in kennis stellen.

Opmerking: Deze kennisgeving dient de volgende informatie te bevatten:

  • a) de identiteit van de persoon;

  • b) reden voor het terugvervoeren;

  • c) eventuele begeleider(s); en

  • d) risicoanalyse door de bevoegde instanties.

3.60 Iedere verdragsluitende staat dient te waarborgen dat een persoon die ontoelaatbaar bevonden wordt, teruggeplaatst wordt onder de hoede van de exploitant, die verantwoordelijk is voor het onmiddellijk terugvervoeren naar:

  • a) de plaats waar de persoon zijn reis heeft aangevangen; of

  • b) naar enige andere plaats waar de persoon toelaatbaar is.

3.60.1 Indien de overheidsinstanties reden hebben om aan te nemen dat een persoon, die ontoelaatbaar bevonden is, weerstand zou kunnen bieden tijdens zijn verwijdering, dienen zij de exploitant daarvan tijdig op de hoogte te stellen, zodat deze voorzorgsmaatregelen kan treffen om de veiligheid tijdens de vlucht te waarborgen.

Opmerking: De beveiliging zou daartoe verzorgd moeten worden door overheidsfunctionarissen, zo nodig krachtens nationale voorschriften, of door de exploitant die zijn eigen beveiligingspersoneel zou moeten inzetten of voor eigen rekening personeel zou moeten inhuren, dat hij competent acht.

3.61 Indien een passagier ontoelaatbaar wordt bevonden en conform 3.60 wordt teruggezonden, dienen de overheidsinstanties die de verwijdering gelasten, de reisdocumenten van de ontoelaatbare persoon (waaronder de brieven met betrekking tot de terugzending van passagiers die niet over de vereiste papieren beschikken) aan de exploitant te overhandigen of, indien de personen worden begeleid, aan de begeleider/bewaker, die de reisdocumenten moet overhandigen aan de overheidsinstanties van de staat van bestemming.

3.62 Indien een persoon ontoelaatbaar wordt bevonden en overgedragen wordt aan de exploitant teneinde van het grondgebied van de staat verwijderd te worden, mag de exploitant niet belet worden de vervoerskosten die voortvloeien uit de ontoelaatbaarheid van de betrokkene, te verhalen op de betrokkene.

3.63 De verdragsluitende staten dienen ten aanzien van een persoon die wordt teruggezonden vanaf de uitstapplaats waar hij ontoelaatbaar werd bevonden na te gaan of deze voor het instappen eerder op hun grondgebied verbleef, anders dan op doorreis. De verdragsluitende staten dienen een dergelijk persoon niet terug te zenden naar het land waar hij eerder ontoelaatbaar werd bevonden.

Opmerking: Met deze bepaling wordt niet beoogd de overheidsinstanties ervan te weerhouden ten aanzien van een teruggezonden, ontoelaatbaar persoon vast te stellen of hij toegang krijgt in de staat of om voorzieningen te treffen voor zijn overbrenging, verwijdering of uitzetting naar de staat waarvan hij onderdaan is of een andere staat waar hij toegelaten wordt.

3.63.1 Indien de procedure in 3.63 wordt uitgevoerd voor een ontoelaatbaar persoon die zijn reisdocument verloren dan wel vernietigd heeft, dienen de verdragsluitende staten in plaats daarvan een document, afgegeven door de overheidsinstanties van de verdragsluitende staat waar de persoon ontoelaatbaar werd bevonden, te accepteren waarin de situatie tijdens het instappen en de aankomst wordt omschreven.

3.64 Bij het volgen van de procedure in 3.59 dienen de verdragsluitende staten de bedoelde begeleidende brief te aanvaarden en niet de overhandiging van de betreffende frauduleuze, valse of vervalste documenten te verlangen.

3.65 De verplichting van een exploitant om een persoon van het grondgebied van een verdragsluitende staat te verwijderen, vervalt wanneer de betrokkene officieel tot die staat wordt toegelaten.

Uit te zetten personen

3.66 Iedere verdragsluitende staat dient erop toe te zien dat de betrokken exploitanten in kennis worden gesteld van personen die moeten reizen, omdat de overheidsinstanties officieel hun verwijdering uit die staat hebben gelast. De overheidsinstanties dienen de exploitanten daarvan tijdig op de hoogte te stellen, zodat zij voorzorgsmaatregelen kunnen treffen om de veiligheid tijdens de vlucht te waarborgen.

Opmerking: Met inachtneming van de nationale wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens dienen de overheidsinstanties de volgende informatie te verstrekken aan de exploitanten:

  • naam van de uit te zetten persoon;

  • reden voor uitzetting;

  • namen van begeleiders/bewakers;

  • of de betrokkene al dan niet bereid is te reizen; en

  • alle overige informatie, opdat de exploitanten kunnen beoordelen of de veiligheid van de vlucht in het geding kan komen.

Teneinde de coördinatie en de beveiliging op elkaar af te stemmen, dient kennis te worden genomen van de toepasselijke bepalingen in Bijlage 17, Hoofdstuk 4.

3.67 Iedere verdragsluitende staat dient erop toe te zien dat de overheidsinstanties die de uitzetting gelasten, de overheidsinstanties van het land van doorreis en eventueel het land van bestemming op de hoogte stellen van het beoogde vervoer.

Verkrijging van vervangend reisdocument

3.68 Indien een verdragsluitende staat wordt verzocht reisdocumenten te verstrekken om de terugkeer van één van zijn onderdanen te bevorderen, dient deze daar binnen een redelijke termijn op te antwoorden, maar ten hoogste 30 dagen nadat een dergelijk verzoek is ingediend, hetzij door een reisdocument af te geven, hetzij door de verzoekende staat te verzekeren dat de betrokkene niet zijn onderdaan is.

3.69 Een verdragsluitende staat mag de afgifte van een reisdocument niet afhankelijk stellen van de ondertekening door de betrokkene van een aanvraag voor dat document.

3.70 Indien een verdragsluitende staat heeft vastgesteld dat de persoon voor wie een reisdocument is aangevraagd zijn onderdaan is, maar binnen 30 dagen na het verzoek geen paspoort kan verstrekken, dient de staat een nooddocument te verstrekken, waaruit de nationaliteit van de betrokkene blijkt en dat geldig is voor hernieuwde toelating tot die staat.

3.71 Een verdragsluitende staat dient de terugkeer van zijn onderdaan niet te belemmeren door de betrokkene statenloos te laten worden zonder overleg met de staat die de verwijdering van de betrokkene heeft gelast.

M. Bemanning en ander personeel van de exploitant

3.72 De verdragsluitende staten dienen erop toe te zien dat de inspectie van bemanningsleden en hun bagage, wanneer deze bij aankomst of vertrek vereist is, zo vlot mogelijk wordt uitgevoerd.

3.73 De verdragsluitende staten dienen regelingen te treffen waardoor de bemanningsleden van hun luchtvaartmaatschappijen zonder vertraging en kosteloos bemanningscertificaten (CMC) kunnen verkrijgen die geldig zijn voor de duur van hun dienstverband.

Opmerking: De CMC is ingesteld als een identificatiekaart voor zowel cockpit- als cabinepersoneel; voornaamste doel van de vergunningen voor de bemanning blijft het aantonen van de professionele kwalificaties van het cockpitpersoneel.

3.73.1 Aanbevolen praktijk: De certificaten bedoeld in 3.73, 3.74 en 3.75 dienen machinaal leesbare kaarten te zijn, afgegeven overeenkomstig de specificaties van Doc 9303, Deel 3 – Formaat 1 en Formaat 2 Machinaal leesbare officiële reisdocumenten. Wanneer dit niet mogelijk is, dienen de certificaten te worden afgegeven als weergegeven in Bijlage 7, d.w.z. met dezelfde opmaak als het zichtbare deel van het machinaal leesbare bemanningscertificaat.

3.74 Ingeval cockpit- en cabinepersoneel van luchtvaartmaatschappijen dat de bemanningscertificaten bij het in- of uitstappen behoudt, op de luchthaven waar het luchtvaartuig is geland of binnen de grenzen van nabijgelegen steden verblijft en met hetzelfde luchtvaartuig of de volgende geregelde vlucht vertrekt, dient iedere verdragsluitende staat dergelijke bemanningscertificaten te aanvaarden voor tijdelijke toelating tot de staat en geen paspoort of visum te verlangen.

Opmerking 1: Met deze bepaling wordt beoogd een bemanningscertificaat als identiteitsdocument te erkennen, zelfs als de houder ervan geen onderdaan is van de registratiestaat van het luchtvaartuig aan boord waarvan hij werkt. Er wordt niet mee beoogd verdragsluitende staten ervan te weerhouden, dergelijke bemanningscertificaten af te geven aan ingezeten buitenlandse bemanningsleden.

Opmerking 2: De invoering van 3.74 maakt snelle en efficiënte afhandeling van personeel door luchtvaartmaatschappijen mogelijk. Deze bepalingen kunnen niet ten volle worden benut omdat sommige staten niet tot aanvaarding ervan zijn overgegaan.

3.74.1 Iedere verdragsluitende staat dient cockpit- en cabinepersoneel van een luchtvaartuig dat tegen betaling of op huurbasis wordt geëxploiteerd, maar geen deel uitmaakt van geregelde internationale luchtdiensten, het recht van tijdelijke toelating te verlenen, overeenkomstig de omschrijving in 3.74, onder de voorwaarde dat dergelijk cockpit- en cabinepersoneel met het luchtvaartuig op de eerstvolgende vlucht naar buiten het grondgebied van de staat dient te vertrekken.

3.75 Wanneer een bemanningslid van een luchtvaartmaatschappij voor de uitoefening van zijn functie als passagier met een willekeurig vervoermiddel naar een andere staat moet reizen om zich bij een luchtvaartuig te vervoegen, dient iedere staat ten behoeve van diens tijdelijke toelating en de noodzakelijke bewegingsvrijheid binnen het grondgebied van die staat teneinde het genoemde luchtvaartuig te bereiken, van dat bemanningslid, in plaats van een paspoort en visum, een bemanningscertificaat te aanvaarden als omschreven in 3.73.1 en 3.74, en waar nodig aangevuld met een document van zijn werkgever waaruit het doel van de reis blijkt.

3.75.1 Aanbevolen praktijk: Iedere verdragsluitende staat dient rechten voor tijdelijke toelating overeenkomstig de rechten omschreven in 3.75 en onder dezelfde voorwaarden toe te kennen aan een bemanningslid van een luchtvaartuig dat tegen betaling of op huurbasis wordt geëxploiteerd, maar geen deel uitmaakt van geregelde internationale luchtdiensten.

3.76 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten dienen regelingen te treffen om de toelating ten behoeve van het verblijf op hun grondgebied te bespoedigen van grond- en luchtpersoneel van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen die diensten uitvoeren naar of via het genoemde grondgebied, voorzover dergelijk personeel nodig is voor toezicht en technische taken die rechtstreeks verband houden met de exploitatie van internationale luchtdiensten die door genoemde luchtvaartmaatschappijen worden uitgevoerd.

3.77 De verdragsluitende staten dienen regelingen te treffen voor de onverwijlde tijdelijke toelating tot hun grondgebied van technisch personeel van buitenlandse luchtvaartmaatschappijen die diensten uitvoeren naar of via het genoemde grondgebied en dat urgent is teneinde een luchtvaartuig dat zijn reis om technische redenen niet kan vervolgen, in luchtwaardige toestand te brengen. Ingeval staten een garantie verlangen voor bijvoorbeeld het levensonderhoud in en de terugkeer uit een dergelijke staat, dient hierover overleg plaats te vinden zonder dat de onmiddellijke toelating van genoemd personeel hierdoor wordt vertraagd.

N. Vluchtuitvoerings- en cabineveiligheidspersoneel burgerluchtvaart

3.78 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten dienen te garanderen dat inspecteurs van vluchtuitvoering en cabineveiligheid van een andere verdragsluitende staat bij de uitvoering van hun inspectietaken op dezelfde manier worden behandeld als bemanningsleden, volgens de bepalingen van 3.72.

3.79 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten dienen hun vluchtuitvoerings- en cabineveiligheidsinspecteurs een certificaat te leveren met daarin het in Bijlage 8 uiteengezette materiaal, dat geldig is gedurende het dienstverband van de inspecteurs.

3.80 Aanbevolen praktijk: Vluchtuitvoeringsinspecteurs en cabineveiligheidsinspecteurs dienen in het bezit te zijn van het certificaat als vermeld in 3.79, een kopie van het vluchtschema van de vluchtinspecteur goedgekeurd door de staat die de inspecteur in dienst heeft, en een geldig paspoort.

3.81 Aanbevolen praktijk: De verdragsluitende staten dienen de privileges van tijdelijke toelating als beschreven in 3.74 toe te kennen aan vluchtuitvoerings- en cabineveiligheidsinspecteurs van een andere verdragsluitende staat wanneer deze zich bezighouden met inspectiewerkzaamheden, vooropgesteld dat het vertrek op de volgende inspectievlucht in het vluchtschema van de inspecteur niet later is dan na een normale rustperiode.

Bijlage 3. Richtlijnen voor vervoerders

Hoofdstuk 1

INLEIDING

1.1 Algemeen

Op 26 maart 1995 is de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen effectief geworden. Tussen de landen die zich bij de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen hebben aangesloten, vindt geen personencontrole in het kader van de grensbewaking meer plaats. Aan de buitengrenzen van het Schengengebied blijft de personencontrole gehandhaafd. De volgende landen behoren momenteel tot het Schengengebied: de Benelux-landen, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Italië, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, IJsland en Zweden. Overigens hebben Noorwegen en IJsland zich aangesloten bij het Akkoord van Schengen, hoewel zij geen lid zijn van de Europese Unie.

Nederland heeft na de invoering van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen alleen nog lucht- en zeehavens als plaatsen waar personencontrole in het kader van de overschrijding van de Schengen-buitengrens kan plaatsvinden. Natuurlijk vindt aan de zeegrens ook controle op illegale inreis plaats tussen de zeehavens die als doorlaatpost zijn aangewezen.

1.2 Verplichtingen en aansprakelijkheid vervoerders

Ten aanzien van vervoersondernemingen zijn in de Vreemdelingenwet de volgende verplichtingen opgenomen:

  • a. de zorgplicht (art. 4 Vw);

  • b. de afschriftplicht (art. 4 Vw), en

  • c. de terugvoerplicht (art. 65, juncto art. 5, Vw)

Daarnaast kan de vervoerder ingevolge artikel 65 Vreemdelingenwet, juncto artikel 6.3 Vreemdelingenbesluit, aansprakelijk worden gesteld voor de uitzettings- en verblijfskosten die door de overheid worden gemaakt met betrekking tot geweigerde vreemdelingen die niet onmiddellijk kunnen worden terugvervoerd.

Het niet nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de artikelen 4, eerste en tweede lid, artikel 5, eerste en tweede lid en artikel 65, derde lid, van de Vreemdelingenwet, is strafbaar gesteld (in artikel 108 Vw), waardoor de vervoerder daarvoor een boete kan worden opgelegd. Ten slotte is in het kader van de Richtlijnen voor vervoerders de strafbaarstelling van mensensmokkel van belang.

De onder b genoemde afschriftplicht is een nationale bepaling. De overige bepalingen vloeien voort uit het feit dat Nederland zich heeft aangesloten bij de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen (SUO).

Bovenstaande aansprakelijkheid, verplichtingen en bijbehorende strafbaarstellingen, worden in hoofdstuk 2 en 3 nader toegelicht. In hoofdstuk 4 van deze bijlage zijn de relevante artikelen uit de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit opgenomen.

Hoofdstuk 2

VERPLICHTINGEN VAN DE VERVOERDER (art. 4, 5 en 65 Vw)

2.1 Wettelijk kader

Uit artikel 4 van de Vreemdelingenwet vloeit voor de vervoerder de zorgplicht voort ‘de nodige maatregelen te nemen en het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden’ om te voorkomen dat een vreemdeling, die niet in het bezit is van de voor binnenkomst op het grondgebied van de Overeenkomstsluitende Partijen vereiste reisdocumenten, aan een Schengen-buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht. Ook geeft dit artikel aan, dat de vervoerder verplicht is om een afschrift te nemen van de reisdocumenten van de vreemdelingen die hij vanaf bepaalde aangewezen luchthavens vervoert. Het niet nakomen van het in dit artikel vastgelegde, is als overtreding strafbaar gesteld (zie 3.2).

In artikel 65, juncto artikel 5, van de Vreemdelingenwet is de verplichting voor de vervoerder vastgelegd een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd naar een plaats buiten Nederland te brengen. In artikel 65 Vreemdelingenwet is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met grensbewaking de geweigerde vreemdeling terug vervoert naar een plaats buiten Nederland en daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging vindt. Indien dit niet binnen redelijke tijd mogelijk is, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland op die vervoersonderneming worden verhaald. Het verhalen van deze uitzettingskosten, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden gerekend, is verder uitgewerkt in artikel 6.3 Vreemdelingenbesluit.

2.2 Doelgroep

Onder vervoerder wordt verstaan eenieder die vreemdelingen aanvoert naar of door wiens tussenkomst vreemdelingen arriveren op Nederlands grondgebied met dien verstande dat de plaats van aankomst een plaats dient te zijn waar personencontrole in het kader van de overschrijding van een Schengen-buitengrens mogelijk is (zie Voorschrift Vreemdelingen, Bijlage 4).

Voor Nederland geldt op grond van het vorenstaande, dat met name die luchtvaart-, cruise- en ferrymaatschappijen, alsmede eigenaars van koopvaardijschepen en eigenaars/gebruikers van pleziervaartuigen, die één of meer vreemdelingen aanvoeren via een plaats waar buitengrenscontrole voor het Schengengebied plaatsvindt, zich aan deze instructie moeten houden.

2.3 Vereisten waaraan een vreemdeling moet voldoen om vervoerd te kunnen worden naar een plaats in Nederland waar buitengrenscontrole kan plaatsvinden

Een vreemdeling die naar Nederland wordt vervoerd, moet bij aankomst in Nederland in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding.

Onder een geldig document voor grensoverschrijding wordt verstaan een geldig paspoort (of een ander document zoals is aangegeven in bijlage 2 en 3 van het Voorschrift Vreemdelingen), waar nodig voorzien van de benodigde visa.

2.4 Uitwerking zorgplicht

De vervoerder dient zodanige voorzorgsmaatregelen te nemen dat de aanvoer van niet of niet juist gedocumenteerde vreemdelingen wordt voorkomen. Als dergelijke vreemdelingen zonder voorafgaande toestemming van bevoegde autoriteiten (zie 2.8) toch worden aangevoerd, kan de vervoerder strafbaar zijn. In ieder geval zal terzake een proces-verbaal worden opgemaakt.

Voor de vaststelling of een document voor grensoverschrijding geldig is, moet een vervoerder zodanige maatregelen treffen dat zijn personeel, waaronder ook begrepen wordt het personeel dat onder zijn verantwoordelijkheid bepaalde formaliteiten verricht, dusdanig wordt geïnstrueerd dat controle van reisdocumenten plaatsvindt bij het inchecken en bij vertrek naar Nederland.

De hierboven bedoelde controle houdt minimaal het volgende in:

  • controle of de naam, geboortedatum, nationaliteit, geslacht, lengte en foto, zoals die in het aangeboden reisdocument zijn opgenomen, overeenkomen met de aanbieder van dat document;

  • controle of het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming);

  • controle of de geldigheid van het aangeboden reisdocument en de daarin aangebrachte visa niet is verlopen;

  • controle of het aangeboden reisdocument is afgegeven door een daartoe bevoegde autoriteit;

  • controle door middel van een kort en bondig onderzoek of het aangeboden reisdocument vals of vervalst is, waarbij zonodig gebruik gemaakt dient te worden van eenvoudige hulpmiddelen.

Op opstapplaatsen waar door de vervoerder bij de controle van vervoersbewijzen al gebruik gemaakt wordt van technische apparatuur, dient de vervoerder deze apparatuur ook voor de controle van reisdocumenten aan te wenden.

De Nederlandse overheid kan de individuele vervoerder aanwijzingen geven om extra voorzorgsmaatregelen te nemen voor de controle voorafgaand aan het vertrek bij vervoer dat als risicodragend wordt aangemerkt. Deze aanwijzingen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het aanpassen van de wijze van controle (extra controle voor het instappen) of het gebruik van technische hulpmiddelen.

Overeenkomstig de daartoe strekkende internationale regelgeving kan de Nederlandse overheid een vervoerder verzoeken, om op een risicodragend(e) vlucht of vaart een plaats aan boord van het vaartuig of luchtvaartuig ter beschikking te stellen aan een ambtenaar deskundig op het terrein van reisdocumenten. De ambtenaar kan dan in de opstapplaats, ter gelegenheid van het aan boord gaan, vervoerders adviseren of de aangeboden reisdocumenten echt en onvervalst zijn, en het aangeboden reisdocument voorzien is van de benodigde visa (zowel voor Nederland als voor het land van uiteindelijke bestemming). Dit geschiedt enkel indien daartoe door de Staat waarin de opstapplaats is gelegen toestemming is verleend.

Om vervoerders in staat te stellen de verlangde controle zo goed mogelijk te verrichten, houdt het Ministerie van Justitie hen regelmatig op de hoogte van wijzigingen in de voor toegang tot Nederland vereiste documenten en visa. Tevens zullen aanwijzingen gegeven worden die een meer effectieve en efficiënte controle kunnen bewerkstelligen (bijv. informatie over reisroutes, trends, veel voorkomende vervalsingen etc.).

2.5 Passagiers- en bemanningslijsten

In beginsel dient iedere vervoerder direct bij binnenkomst in Nederland een passagiers- en bemanningslijst te overhandigen aan een ambtenaar, belast met de grensbewaking. De Nederlandse overheid kan voor bepaalde vluchten, vaarten of treintrajecten bepalen, dat deze verplichting niet van toepassing is op basis van het feit dat niet gesproken kan worden van een risicodragend(e) vlucht, vaart of treintraject. De Nederlandse overheid kan de vervoerder opleggen om op de passagierslijst naast de namen van de reizigers ook andere gegevens vast te leggen.

In het Voorschrift Vreemdelingen zijn modellen voor bemannings- en passagierslijsten opgenomen.

Op basis van historische gegevens wordt de in deze paragraaf genoemde verplichting vooralsnog niet opgelegd aan vervoerders die thans een regelmatige ferry-verbinding onderhouden.

2.6 De afschriftplicht voor vervoerders

De Nederlandse overheid kan aan vervoerders een afschriftplicht van de in het bezit van bepaalde vreemdelingen zijnde documenten opleggen. Deze afschriftplicht geldt slechts voor vluchten of vaarten vanaf die plaatsen van vertrek die specifiek, bij ministeriële regeling, zijn aangegeven. Ook kunnen bepaalde specifieke vervoersondernemingen worden aangewezen. De lijst, die deze plaatsen en/of vervoersondernemingen vermeldt, wordt samengesteld op basis van ervaringsgegevens en is terug te vinden in bijlage 1 van het Voorschrift Vreemdelingen. Steeds zal aan de betrokken maatschappijen worden aangegeven vanaf welk moment de afschriftplicht geldt.

De vervoerder dient desgevraagd een afschrift te kunnen overleggen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding, indien hij de vreemdeling rechtstreeks dan wel na transfer of transit naar Nederland vervoert vanaf een luchthaven die bij ministeriële regeling is aangewezen als afschriftplichtige luchthaven.

Deze verplichting geldt nimmer ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen, alsmede voor uitgenodigde vluchtelingen.

Aan de afschriftplicht wordt voldaan door het maken van een afbeelding van de pagina’s van het reisdocument welke de volgende essentiële gegevens van de vreemdeling bevatten:

  • foto van de vreemdeling

  • naam, voornaam en geboortedatum van de vreemdeling

  • nationaliteit van de vreemdeling

  • soort en nummer en geldigheidsduur van het reisdocument van de vreemdeling

  • soort en nummer en afgifteplaats van evt. benodigde visa, zowel voor Nederland als eventueel voor het land van eindbestemming

  • uitreisstempel voor zover dit is aangebracht door de grensbewakingsautoriteiten van het land van vertrek

Het is derhalve niet de bedoeling dat van alle pagina’s van het reisdocument van vorenbedoelde vreemdeling een afbeelding wordt gemaakt.

De afbeelding dient van een dusdanige kwaliteit te zijn, dat teksten goed leesbaar zijn en de foto op het reisdocument goed tot de houder van het document te herleiden is. De afbeelding van de tekstpagina’s of de foto mag dus niet te licht of te donker zijn. Bij voorkeur wordt een digitale scan van het reisdocument gemaakt.

Indien een vreemdeling bij binnenkomst in Nederland niet over (de juiste) reisdocumenten blijkt te beschikken, dienen de bedoelde afbeeldingen desgevraagd te worden overhandigd aan de bevoegde Nederlandse grensbewakingsautoriteiten. Deze overhandiging dient binnen één uur na het verzoek van de ambtenaar belast met de grensbewaking te geschieden.

In een bijlage bij het Voorschrift Vreemdelingen wordt aangegeven voor welke vluchten en bootreizen de afschriftplicht zal gelden. Indien van toepassing, kan tevens worden vermeld ten aanzien van welke specifieke vervoersonderneming de afschriftplicht geldt. De lijst met vluchten en bootreizen die onderworpen zijn aan de afschriftplicht zal regelmatig worden geactualiseerd en schriftelijk worden kenbaar gemaakt aan de betreffende vervoerders.

2.7 Terugvoerplicht

In artikel 65, juncto artikel 5, van de Vreemdelingenwet is de verplichting voor de vervoerder vastgelegd een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd terug te brengen naar een plaats buiten Nederland. Blijkens de toelichting bij artikel 5 bij de Vreemdelingenwet dient de vervoerder een vreemdeling aan wie de toegang tot het Schengengebied is geweigerd, terug te brengen naar het derde land van waaruit hij werd aangevoerd, dan wel te vervoeren naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd heeft afgegeven, of naar ieder derde land waar zijn toelating is gewaarborgd.

De terugvoerplicht geldt niet alleen bij weigeringen van vreemdelingen die niet beschikken over (de juiste) grensoverschrijdingsdocumenten, maar ook bij weigeringen op basis van één van de andere gronden van artikel 3 van de Vreemdelingenwet, zoals het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan of het vormen van een gevaar voor de openbare orde en nationale veiligheid.

In lid 2 van artikel 65 van de Vreemdelingenwet is opgenomen dat de vervoersonderneming op aanwijzing van de ambtenaar belast met de grensbewaking de geweigerde vreemdeling vervoert naar een plaats buiten Nederland en daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging vindt.

Indien het niet binnen redelijke tijd mogelijk is de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland te vervoeren, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland, waaronder ook de verblijfskosten kunnen worden gerekend, op die vervoersonderneming worden verhaald (artikel 65 Vw en artikel 6.3 Vb).

Gedurende de gehele periode vanaf het moment dat aan de vreemdeling de toegang wordt geweigerd en de vervoerder de aanwijzing is gegeven de vreemdeling terug te brengen naar een plaats buiten Nederland, tot aan het moment dat de vreemdeling door de vervoersonderneming daadwerkelijk naar een plaats buiten Nederland wordt gevoerd, is de vervoerder verantwoordelijk voor de vreemdeling. Dit betekent allereerst dat de vervoerder verantwoordelijk is voor de zorg van een vreemdeling wanneer deze bijvoorbeeld in de internationale lounge van de luchthaven verblijft in afwachting van zijn vertrek. Het betekent voorts dat alle kosten die door de overheid worden gemaakt en voortkomen uit het (feitelijk) verblijf van de vreemdeling in Nederland, ook ten laste kunnen komen van de vervoerder.

Ook indien een vreemdeling binnen zes maanden nadat hij is aangevoerd, zonder geldige verblijfstitel in Nederland wordt aangetroffen kan de vervoerder verplicht worden gesteld de vreemdeling terug te vervoeren naar het vertrekpunt of een andere plaats waar zijn toelating is gewaarborgd (artikel 65 Vw).

2.8 Vreemdelingen met een vluchtrelaas

Indien de vervoerder bij de in 2.4 genoemde controle constateert dat hij te maken heeft met een vreemdeling die niet of niet juist is gedocumenteerd, dient hij deze in principe niet te vervoeren. Indien de vreemdeling stelt dat zijn leven in het land van waar hij op dat moment wil vertrekken in direct gevaar is, kan de vervoerder de vreemdeling als gevolg van de brief van 12 januari 2003 van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, aan de Tweede Kamer (TK 2002-2003 19 637, nr. 719), niet naar de Nederlandse vertegenwoordiging zenden om aldaar een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als doel ‘asiel’ in te dienen. Indien de vervoerder in deze situatie overweegt de vreemdeling te vervoeren, dient de vervoerder als volgt te handelen. Tussen 07.00 en 17.00 uur Nederlandse tijd wordt contact opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Schiphol. Buiten deze uren dient contact gezocht te worden met de piketambtenaar van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het telefoonnummer is in beide gevallen +31 (0)6-65 065 094. De betreffende ambtenaar bepaalt dan of de betrokken vreemdeling, ook al is hij niet in het bezit van de juiste reisdocumenten, naar Nederland mag worden gebracht. Als een vervoerder een niet of niet juist gedocumenteerde vreemdeling naar Nederlands grondgebied heeft vervoerd, maar dit heeft gedaan met instemming van de betreffende ambtenaar, geldt geen terugvoerplicht als bedoeld onder 2.7 en wordt geen proces-verbaal opgemaakt ter zake van vermoedelijke overtreding van artikel 4 Vreemdelingenwet. Wel dient de vervoerder de feiten en omstandigheden zoals hij die daarbij heeft voorgelegd, deugdelijk schriftelijk vast te leggen.

Hoofdstuk 3

CIVIELE EN STRAFRECHTELIJKE AANSPRAKELIJKHEID

3.1 Strafrechtelijke aansprakelijkheid

De vervoerder kan worden vervolgd terzake van overtreding van artikel 4, eerste en tweede lid van de Vreemdelingenwet, te weten het veronachtzamen van de zorg- en afschriftplicht, alsmede terzake van overtreding van artikel 5, eerste en tweede lid, en artikel 65, derde lid, van de Vreemdelingenwet. Ook kan tegen de vervoerder vervolging worden ingesteld terzake van overtreding van artikel 197a Wetboek van Strafrecht (WvSr), welk artikel mensensmokkel behelst. De vergadering van procureurs-generaal heeft op 24 november 1993 de ‘Richtlijn inzake strafrechtelijke aansprakelijkheid voor de aanvoer van niet- of onjuist gedocumenteerde vreemdelingen’ vastgesteld. De richtlijn bevat aanwijzingen voor het openbaar ministerie ten aanzien van het transactie- en vervolgingsbeleid met betrekking tot artikel 4 Vw en artikel 197a WvSr.

3.2 Strafbaarheid

Voor artikel 4 Vw geldt dat met de vaststelling dat er sprake is van een vervoerder en dat deze zijn zorgplicht heeft nagelaten, danwel het afschrift niet heeft kunnen overhandigen, het daderschap vaststaat. Ter bevrijding van zijn aansprakelijkheid zal de vervoerder het bestaan van een strafuitsluitingsgrond aannemelijk moeten maken. Zo is het mogelijk dat de vervoerder een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling heeft vervoerd vanwege het vluchtrelaas dat deze heeft gegeven. Indien dit objectief gezien een aannemelijk relaas was, kan de vervoerder zich op strafuitsluitingsgrond overmacht in de zin van noodtoestand beroepen. Wanneer het relaas, dat aannemelijk was, bij nader inzien niet juist blijkt te zijn kan de vervoerder zich beroepen op verschoonbare dwaling en is hij daarom niet strafbaar.

Artikel 197a WvSr stelt als misdrijf strafbaar het een ander uit winstbejag behulpzaam zijn bij wederrechtelijke toegangsverschaffing tot Nederland of het gemeenschappelijk rechtsgebied of het wederrechtelijk daar verblijf houden. Het tweede lid bevat de strafverzwarende omstandigheid van het beroepsmatig of bij gewoonte begaan. De strafbepaling richt zich in beginsel niet specifiek tegen de genoemde vervoerder. Strafbaar gesteld is handelen uit winstbejag; in dit verband is dat een (toekomstige) gerichtheid op iedere verrijking. De dader is strafbaar indien hij weet of ernstige redenen had te vermoeden dat de toegangsverschaffing of het verblijf van de vreemdeling wederrechtelijk was.

3.3 Strafmaat

Overtreding van artikel 4, eerste en tweede lid, het nalaten van de zorg- of afschriftplicht, kan worden bestraft met geldboete van de vierde categorie (maximaal € 11.250) of hechtenis van zes maanden (artikel 108 Vw). Proces-verbaal wordt opgemaakt in alle gevallen waarin als gevolg van het nalaten van de zorg- of afschriftplicht een niet of onjuist gedocumenteerde vreemdeling binnen Nederland is gebracht. Alle processen-verbaal worden doorgezonden aan het openbaar ministerie. In beginsel zal eerst een transactie worden aangeboden door het openbaar ministerie.

Overtreding van de artikelen 5, eerste en tweede lid, en artikel 65, derde lid, wordt gestraft met een geldboete van de tweede categorie (maximaal € 2.250) of een hechtenis van ten hoogste zes maanden (artikel 108 Vw).

Het misdrijf van artikel 197a WvSr kan worden bestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Het derde lid bevat de mogelijkheid tot strafverzwaring indien het feit is begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep. Ingeval van verdenking van mensensmokkel wordt in ieder geval proces-verbaal opgemaakt en zal in beginsel onmiddellijk tot dagvaarden worden overgegaan.

3.4 Aansprakelijkheid voor uitzettings- en verblijfskosten

De strafrechtelijke aansprakelijkheid laat onverlet de terugvoerplicht van de vervoerder van geweigerde vreemdelingen naar de plaats van vertrek of naar een plaats waar diens toelating is gewaarborgd.

Ingevolge artikel 65 Vreemdelingenwet, juncto artikel 6.3 Vreemdelingenbesluit, is de vervoersonderneming aansprakelijk voor de verblijfs- en uitzettingskosten die met betrekking tot de geweigerde vreemdeling door de Nederlandse Staat worden gemaakt.

Deze kosten omvatten blijkens artikel 6.3 Vreemdelingenbesluit in ieder geval de kosten verbonden aan:

  • a) het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;

  • b) de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is, en

  • c) het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Onder de kosten van uitzetting zijn ook begrepen de kosten van de handelingen, zoals het presenteren van een vreemdeling op de ambassade ter verkrijging van een vervangend reisdocument. De concrete kosten waarvoor de vervoersonderneming op basis van het hiervoor genoemde onder a tot en met c aansprakelijk is, zijn opgenomen in de tarievenlijst (bijlage 3a).

Indien een vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, wordt de aansprakelijkheid van de vervoerder voor de kosten voor de duur van de behandeling van de asielaanvraag opgeschort. Er zullen pas weer kosten op de vervoerder worden verhaald wanneer de vreemdeling rechtmatig verwijderbaar is en de ambtenaar belast met de grensbewaking de vervoerder de aanwijzing heeft gegeven de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

De concrete wijze waarop de kosten worden verhaald, is uiteengezet in A2/2.2.2.4.

Hoofdstuk 4

RELEVANTE ARTIKELEN UIT DE VREEMDELINGENWET EN HET VREEMDELINGENBESLUIT

Artikel 3. Vreemdelingenwet 2000

1 Toegang tot Nederland wordt geweigerd aan de vreemdeling die:

  • a. niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel in het bezit is van een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum ontbreekt;

  • b. en gevaar oplevert voor de openbare of de of nationale veiligheid;

  • c. niet beschikt over voldoende middelen om te voorzien zowel in de kosten van verblijf in Nederland als in die van zijn reis naar een plaats buiten Nederland waar zijn toegang gewaarborgd is, of

  • d. niet voldoet aan de voorwaarden die bij of krachtens algemene maatregel van bestuur zijn gesteld.

2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het eerste lid.

3 De ambtenaren belast met grensbewaking weigeren niet dan ingevolge een bijzondere aanwijzing van Onze Minister de toegang tot Nederland aan de vreemdeling die te kennen geeft dat hij asiel wenst.

Artikel 4. Vreemdelingenwet 2000

1 De vervoerder door wiens tussenkomst de vreemdeling aan een buitengrens of binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, neemt de nodige maatregelen en houdt het toezicht dat redelijkerwijs van hem kan worden gevorderd om te voorkomen dat door de vreemdeling niet wordt voldaan aan artikel 3, eerste lid, onder a.

2 De vervoerder kan worden verplicht om een afschrift te nemen van het op de vreemdeling betrekking hebbende document voor grensoverschrijding en dit ter hand te stellen aan de ambtenaren belast met de grensbewaking.

3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent de toepassing van het eerste en tweede lid.

4 Het eerste en tweede lid zijn ook van toepassing op iedere vervoerder die zich buiten Nederland schuldig maakt aan de in die leden bedoelde verplichtingen.

Artikel 5. Vreemdelingenwet 2000

1 De vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, dient Nederland onmiddellijk te verlaten, met inachtneming van de aanwijzingen welke hem daartoe door een ambtenaar belast met de grensbewaking zijn gegeven.

2 Indien de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming dient hij Nederland onmiddellijk te verlaten met dat vervoer of een hem door een ambtenaar belast met grensbewaking aangewezen vervoermiddel.

3 De verplichtingen, bedoeld in het eerste en tweede lid, gelden niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 of 33 heeft ingediend en daarop nog niet is beslist.

Artikel 65. Vreemdelingenwet 2000

1 De vreemdeling:

  • a. die Nederland is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming en die Nederland onmiddellijk dient te verlaten, of

  • b. die met het oog op zijn uitzetting is aangehouden binnen zes maanden nadat hij is binnengekomen aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij een vervoersonderneming, kan worden uitgezet door plaatsing aan boord van een vaartuig of luchtvaartuig in gebruik bij dezelfde vervoersonderneming.

2 De vervoersonderneming vervoert op aanwijzing van een ambtenaar belast met de grensbewaking de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, om niet terug naar een plaats buiten Nederland en vindt daartoe zo nodig een ander middel voor terugbrenging. Is zulks niet binnen redelijke tijd mogelijk, of, in het geval bedoeld in het eerste lid, onder b, niet binnen redelijke tijd na de aanhouding mogelijk, dan kunnen de kosten van uitzetting uit Nederland op die vervoersonderneming worden verhaald.

3 Gezagvoerders van vaartuigen en luchtvaartuigen verlenen aan de uitzetting van de vreemdeling alle medewerking die de ambtenaar belast met de grensbewaking redelijkerwijs kan vorderen.

4 Het eerste lid, onder b, is niet van toepassing op de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet tot een later tijdstip dan dat van vertrek van het vaartuig of luchtvaartuig aan boord waarvan hij is binnengekomen.

Artikel 108. Vreemdelingenwet 2000

1 Overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij of krachtens de artikelen 5, eerste en tweede lid, 46, tweede lid, aanhef en onder b, alsmede handelen in strijd met artikel 56, eerste lid, dan wel handelen in strijd met een verplichting opgelegd bij of krachtens de artikelen 6, eerste lid, 54, 55, 57, eerste lid, 58, eerste lid, of 65, derde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de tweede categorie.

2 Overtreding van een voorschrift, vastgesteld bij of krachtens artikel 4, eerste en tweede lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de vierde categorie.

3 De in het eerste en tweede lid strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

4 Met de opsporing van de in het eerste lid strafbaar gestelde feiten zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de ambtenaren belast met de grensbewaking en ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht. Deze ambtenaren zijn tevens belast met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voor zover deze feiten betrekking hebben op een aanwijzing, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

Artikel 197A. Wetboek van Strafrecht

1 Hij die een ander behulpzaam is bij het zich verschaffen van toegang tot of doorreis door Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Protocol tegen de smokkel van migranten over land, over de zee en in de lucht, tot aanvulling van het op 15 november 2000 te New York totstandgekomen Verdrag tegen transnationale georganiseerde misdaad, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat die toegang of doorreis wederrechtelijk is, wordt als schuldig aan mensensmokkel gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

2 Hij die een ander uit winstbejag behulpzaam is bij het zich verschaffen van verblijf in Nederland, een andere lidstaat van de Europese Unie, IJsland, Noorwegen of een staat die is toegetreden tot het in het eerste lid genoemde protocol, of hem daartoe gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft, terwijl hij weet of ernstige redenen heeft te vermoeden dat dat verblijf wederrechtelijk is, wordt gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.

3 Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en derde lid, wordt begaan in de uitoefening van enig ambt of beroep wordt gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de hoogste categorie opgelegd en kan ontzetting worden uitgesproken van de uitoefening van het recht het ambt te bekleden of het beroep uit te oefenen en kan de rechter openbaarmaking van de uitspraak gelasten.

4 Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en derde lid, wordt begaan door een persoon die daarvan een beroep of gewoonte maakt of in vereniging wordt begaan door meerdere personen wordt gevangenisstraf van ten hoogste acht jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

5 Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en derde lid, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft of daarvan levensgevaar voor een ander te duchten is, wordt gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

6 Indien een van de feiten, omschreven in het eerste en derde lid, de dood ten gevolge heeft, wordt gevangenisstraf van ten hoogste vijftien jaren of geldboete van de vijfde categorie opgelegd.

Artikel 6.3. Vreemdelingenbesluit 2000

1 De kosten van uitzetting van een vreemdeling welke ingevolge artikel 65, tweede lid, van de Wet op een vervoersonderneming kunnen worden verhaald, zijn verschuldigd aan het openbaar lichaam te welks laste die kosten zijn gekomen.

2 De in het voorgaande lid bedoelde kosten van uitzetting omvatten in ieder geval de kosten verbonden aan:

  • a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland;

  • b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is, en

  • c. het verblijf van de vreemdeling in Nederland in de periode nadat de vervoersonderneming van een ambtenaar belast met grensbewaking de aanwijzing heeft gekregen de vreemdeling terug te vervoeren naar een plaats buiten Nederland.

Bijlage 3a. Tarievenlijst 2006

Vervoer (per vervoerde vreemdeling)

 

Binnen Rotterdam

€ 141,46

Van Rotterdam naar Den Haag

€ 282,92

Van Rotterdam naar Amsterdam

€ 282,92

Van Rotterdam naar Brussel

€ 424,38

   

Binnen Amsterdam

€ 141,46

Van Amsterdam naar Den Haag

€ 282,92

Van Amsterdam naar Rotterdam

€282,92

Van Amsterdam naar Brussel

€ 565,84

   

Vervoer naar overige bestemmingen, per vreemdeling per uur

€ 70,73

   

Escortering tijdens het terugvervoer

 

Salariskosten (per escort per uur)

€ 70,73

Kosten voor het verblijf van de escort (per escort)

variabel

Ticketkosten (per escort)

variabel

Vliegvergoeding (per escort per uur)

€ 18,42

Onkostenvergoeding (per escort per dag)

€ 12,00

Reisverzekering (per escort)

variabel

   

Verblijf van de geweigerde vreemdeling

 

Enige verblijfplaats aangewezen als plaats of ruimte bedoeld in artikel 6, lid 1 en 2, Vw 2000 (p.p.p.d.)

€ 217,84

   

Laissez passer

 

Kosten aanvraagproces

€ 597,00

Tolk tijdens vooronderzoek (per aanvraag)

€ 55,00

Prijs laissez passer

variabel

   

Medische kosten

variabel

   

Overige kosten

variabel

   

Administratiekosten

 

(maximaal € 1.200 administratiekosten per vreemdeling)

8%

Deze gestandaardiseerde tarieven zullen worden gebruikt bij het verhalen van kosten op vervoersmaatschappijen waarvoor zij ingevolge artikel 65 Vreemdelingenwet en artikel 6.3 Vreemdelingenbesluit aansprakelijk zijn. Het betreft hier de kosten van uitzetting en de kosten van verblijf die de overheid maakt met betrekking tot vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd.

De tarieven zijn gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten van de diverse betrokken instanties.

De tarieven zullen jaarlijks – per 1 januari – worden herzien en worden gepubliceerd in de Staatscourant.

Bijlage 4. Gemeenschappelijk Handboek, bijlage 5 en 5a

Gemeenschappelijk Handboek, bijlage 5

  • I. Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen door de lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/20015 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2414/20016 .

  • II. Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld door de lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/200155 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2414/200166.

  • III. Regeling voor reisverkeer van houders van diplomatieke, officiële of dienstpaspoorten, alsmede voor houders van door bepaalde intergouvernementele organisaties aan hun functionarissen afgegeven vrijgeleides.

Deze bijlage komt overeen met de bijlagen 1 en 2 van de Gemeenschappelijke Visuminstructies

I. Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen aan de visumplicht zijn onderworpen door de lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/2001 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2414/2001.

1. Staten

AFGHANISTAN

ALBANIË

ALGERIJE

ANGOLA

ANTIGUA EN BARBUDA

ARMENIË

AZERBEIDZJAN

BAHAMA'S

BAHREIN

BANGLADESH

BARBADOS

BELIZE

BELARUS

BENIN

BHUTAN

BIRMA/MYANMAR

BOSNIË en HERZEGOVINA

BOTSWANA

BURKINA FASO

BURUNDI

CAMBODJA

CENTRAAL-AFRIKAANSE REPUBLIEK

CHINA

COLOMBIA

COMOREN, DE

CONGO

CUBA

DEMOCRATISCHE REPUBLIEK CONGO

DJIBOUTI

DOMINICAANSE REPUBLIEK

DOMINICA

EGYPTE

EQUATORIAAL-GUINEA

ERITREA

ETHIOPIË

FEDERALE REPUBLIEK JOEGOSLAVIË (SERVIË EN MONTENEGRO)

FILIPIJNEN

FIJI

GABON

GAMBIA

GEORGIË

GHANA

GRENADA

GUINEE

GUINEE-BISSAU

GUYANA

HAÏTI

INDIA

INDONESIË

IRAK

IRAN

IVOORKUST

JAMAICA

JEMEN

JORDANIË

KAAPVERDIË

KAMEROEN

KAZACHSTAN

KENYA

KIRGIZIË

KIRIBATI

KOEWEIT

LAOS

LESOTHO

LIBANON

LIBERIA

LIBIË

MADAGASKAR

MALAWI

MALEDIVEN, DE

MALI

MAROKKO

MARSHALLEILANDEN

MAURITANIË

MAURITIUS

MICRONESIA

MOLDAVIË

MONGOLIË

MOZAMBIQUE

NAMIBIË

NAURU

NEPAL

NIGER

NIGERIA

NOORDELIJKE MARIANEN

NOORD-KOREA

OEGANDA

OEKRAÏNE

OEZBEKISTAN

OMAN

PAKISTAN

PALAU

PAPOEA-NIEUW-GUINEA

PERU

QATAR

RUSLAND

RWANDA

SAINT CHRISTOPHER (SAINT KITTS) EN NEVIS

SAINT LUCIA

SAINT VINCENT EN DE GRENADINES

SALOMONSEILANDEN, DE

SAO TOMÉ EN PRINCIPE

SAOEDI-ARABIË

SENEGAL

SEYCHELLEN, DE

SIERRA LEONE

SOEDAN

SOMALIË

SRI LANKA

SURINAME

SWAZILAND

SYRIË

TADZJIKISTAN

TANZANIA

THAILAND

TOGO

TONGA

TRINIDAD EN TOBAGO

TSJAAD

TUNESIË

TURKIJE

TURKMENISTAN

TUVALU

VANUATU

VERENIGDE ARABISCHE EMIRATEN

VIETNAM

VOORMALIGE JOEGOSLAVISCHE REPUBLIEK MACEDONIË

WEST-SAMOA

ZAMBIA

ZIMBABWE

ZUID-AFRIKA

2. Territoriale entiteiten en autoriteiten die door ten minste één lidstaat niet als staat worden erkend

TAIWAN

PALESTIJNSE AUTORITEIT

OOST-TIMOR

II. Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen van de visumplicht zijn vrijgesteld door de lidstaten die gebonden zijn door Verordening (EG) nr. 539/2001 als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2414/2001.

1. Staten

ANDORRA

ARGENTINIË

AUSTRALIË

BOLIVIA

BRAZILIË

BRUNEI

BULGARIJE

CANADA

CHILI

COSTA RICA

CYPRUS

ECUADOR

EL SALVADOR

ESTLAND

GUATEMALA

HEILIGE STOEL

HONDURAS

HONGARIJE

ISRAËL

JAPAN

KROATIË

LETLAND

LITOUWEN

MALEISIË

MALTA

MEXICO

MONACO

NICARAGUA

NIEUW-ZEELAND

PANAMA

PARAGUAY

POLEN

ROEMENIË

SAN MARINO

SINGAPORE

SLOVENIË

SLOWAKIJE

TSECHIË

URUGUAY

VENZUELA

VERENIGDE STATEN VAN AMERIKA

ZUID-KOREA

ZWITSERLAND

2. Speciale Administratieve Regio's van de Volksrepubliek China

SAR Hongkong77

SAR Macau88

III. Regeling voor reisverkeer van houders van diplomatieke, officiële of dienstpaspoorten, alsmede voor houders van door bepaalde internationale intergouvernementele organisaties aan hun ambtenaren afgegeven vrijgeleides

I. Regeling voor reisverkeer aan de buitengrenzen

1. De gemeenschappelijke lijst van visumplichtige Staten laat de regeling voor reisverkeer van houders van bovengenoemde paspoorten onverlet. De Staten verbinden zich evenwel ertoe de overige Staten vooraf op de hoogte te stellen van wijzigingen welke zij voornemens zijn aan te brengen in de regeling voor reisverkeer van houders van deze paspoorten en rekening te houden met het belang van de overige Schengenstaten.

2. Teneinde op bijzonder flexibele wijze harmonisatie van de regeling voor reisverkeer van houders van deze categorie paspoorten na te streven, zal bij dit Handboek ter informatie een overzicht worden opgenomen van Staten wier onderdanen in een of meerdere Schengenstaten niet visumplichtig zijn, wanneer zij houder zijn van een diplomatiek paspoort en/of een dienst- of speciaal paspoort, niettegenstaande de geldende visumplicht voor uit deze Staten afkomstige houders van een gewoon paspoort. Tevens zal een overzicht worden opgenomen van Staten waarvoor het omgekeerde geldt. Het Uitvoerend Comité zal erop toezien dat beide overzichten worden bijgewerkt.

3. De in dit document vervatte regeling inzake reisverkeer is niet van toepassing op zogeheten gewone paspoorten voor openbare aangelegenheden, noch op dienst-, officiële en bijzondere paspoorten waarvan afgifte door derde Staten niet overeenstemt met de door de Schengenstaten gevolgde internationale praktijk. Daartoe kan het Uitvoerend Comité, op voorstel van een groep van deskundigen, een lijst opstellen van andere dan gewone paspoorten aan wier houders door de Schengenstaten geen bevoorrechte behandeling zal worden gegeven.

4. Personen die voor de eerste maal in een Schengen-Staat een visum ter accreditering hebben ontvangen, kunnen ten minste over het grondgebied van de overige Staten reizen tot aan het grondgebied van de Staat die het visum volgens de in artikel 18 van de Uitvoeringsovereenkomst bepaalde voorwaarden heeft afgegeven.

5. Reeds geaccrediteerde leden van diplomatieke of consulaire posten en hun gezinsleden die houder zijn van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven kaart, kunnen met het oog op binnenkomst van het Schengengebied de buitengrens overschrijden op vertoon van deze kaart en, indien nodig, van hun reisdocument.

6. Over het algemeen zijn houders van diplomatieke, officiële of dienstpaspoorten, ook al zijn zij aan de in voorkomend geval bestaande visumplicht onderworpen, niet verplicht aan te tonen dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikken. Wanneer het echter privé-reizen betreft, kunnen indien nodig dezelfde bewijsstukken worden gevraagd als bij aanvragen voor visa op een gewoon paspoort.

7. In geval van een dienstreis dient een verbale nota van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of van een diplomatieke vertegenwoordiging (indien de visumaanvraag in een derde land wordt ingediend) elke visumaanvraag voor een diplomatiek, officieel of dienstpaspoort te vergezellen. In geval van een privé-reis kan eveneens een verbale nota worden verlangd.

8.1 Het systeem van voorafgaande raadpleging van de centrale autoriteiten van andere Staten is van toepassing op visumaanvragen welke door houders van een diplomatiek, officieel of dienstpaspoort worden ingediend. Voorafgaande raadpleging wordt niet uitgevoerd ten aanzien van de Staat welke een overeenkomst inzake afschaffing van de visumplicht voor houders van een diplomatiek en/of dienstpaspoort heeft gesloten met het land voor wier onderdanen raadpleging, conform de in onderhavige instructie opgenomen bijlage 5, is vereist.

Indien een der Staten bezwaar aantekent, kan de Schengen-Staat die over de visumaanvraag moet beslissen een visum met territoriaal beperkte geldigheid afgeven.

8.2 De Schengenstaten verbinden zich ertoe in de toekomst, zonder voorafgaande instemming van de overige Schengenstaten, geen overeenkomsten te sluiten strekkende tot afschaffing van de visumplicht voor houders van een diplomatiek, officieel of dienstpaspoort, met Staten voor wier onderdanen een andere Schengen-Staat voorafgaande raadpleging voorschrijft.

8.3 Met betrekking tot afgifte van een visum ter accreditering van een vreemdeling die ter fine van weigering van toegang is gesignaleerd en voor wie voorafgaande raadpleging is voorgeschreven, wordt de raadplegingsprocedure overeenkomstig het bepaalde in artikel 25 van de Uitvoeringsovereenkomst gevolgd.

9. Wanneer een Staat gebruik maakt van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 5, lid 2, van de Uitvoeringsovereenkomst, is ook de toelating van houders van diplomatieke, officiële of dienstpaspoorten beperkt tot het nationale grondgebied van de desbetreffende Schengen-Staat, die hiervan de overige Schengenstaten in kennis dient te stellen.

II. Regeling voor reisverkeer aan de binnengrenzen

In algemene zin is op houders van diplomatieke en dienstpaspoorten de in artikel 19 e.v. van de Uitvoeringsovereenkomst neergelegde regeling voor reisverkeer van toepassing, behoudens wanneer een territoriaal beperkt visum is afgegeven.

Houders van bovengenoemde paspoorten kunnen gedurende drie maanden te rekenen vanaf de datum van binnenkomst (indien zij niet aan de visumplicht zijn onderworpen) of gedurende de geldigheidsduur van het afgegeven visum binnen het Schengengebied reizen.

Geaccrediteerde leden van diplomatieke of consulaire posten en hun gezinsleden die houder zijn van een door het Ministerie van Buitenlandse Zaken afgegeven kaart, kunnen gedurende een periode van maximaal drie maanden over het grondgebied van de overige Schengenstaten reizen, op vertoon van genoemde kaart en van hun reisdocument.

III.

De in dit document vervatte regeling geldt voor vrijgeleides welke door internationale intergouvernementele organisaties waarbij alle Schengenstaten partij zijn, aan hun ambtenaren worden afgegeven, indien deze ambtenaren krachtens de constituerende verdragen van genoemde organisaties van de registratieplicht van vreemdelingen alsmede van de verplichting over een verblijftitel te beschikken, zijn vrijgesteld.

Regeling voor reisverkeer toepasselijk op houders van diplomatieke, officiële en dienstpaspoorten

Overzicht A

Staten wier onderdanen in een of meerdere Schengenstaten NIET visumplichtig zijn voor zover zij houder zijn van een diplomatiek, officieel of dienstpaspoort, en WEL visumplichtig zijn voor zover zij houder zijn van een gewoon paspoort.

BNL

DK

D

GR

E

F

I

A

P

FIN

S

ISL

N

Albanië

DD

D

Algerije

DD

Angola

DD

Antigua en Barbuda

DD

Bahama's

DD

Barbados

DD

DD

Benin

DD

Bosnië en Herzegovina

D

D

Botswana

DD

Burkina Faso

DD

Colombia

DD

Dominicaanse Rep.

DD

Dominica

DD

Egypte

DD

Federatieve Republiek Joegoslavië

DD

DD

Fiji

DD

Filipijnen

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

Gabon

D

Gambië

DD

Ghana

DD

Guyana

DD

India

DD

D

Ivoorkust

DD

DD

DD

DD

Jamaica

DD

D

Kaapverdië

DD

Kenia

D

Koeweit

DD

Lesotho

DD

Malawi

DD

D

Malediven

DD

Marokko

DD

D

DD

D

D

DD

DD

DD

DD

Mauritanië

DD

Mozambique

DD

Namibië

D

Niger

DD

Pakistan

DD

DD

D

DD

DD

DD

DD

Peru

D

DD

DD

DD

DD

DD

DD

Roemenië

D

D

D

D

D

D

D

D

D

DD

D

D

DD

São Tomé en Principe

DD

Senegal

D

DD

D

DD

DD

Swaziland

DD

Seychellen

D

Thailand

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

Togo

DD

Trinidad en Tobago

DD

Tsjaad

D

DD

Tunesië

DD

D

DD

D

D

DD

DD

DD

Turkije

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

DD

D

DD

DD

DD

DD

Uganda

DD

Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië

D

D

DD

D

DD

West-Samoa

DD

Zimbabwe

DD

Zuid-Afrika

D

DD

DD

DD

DD

DD

DD: Houders van Diplomatieke en Dienstpaspoorten zijn van de visumplicht vrijgesteld.

D: Alleen houders van Diplomatieke paspoorten zijn van de visumplicht vrijgesteld.

Overzicht B

Staten wier onderdanen in een of meerdere Schengenstaten WEL visumplichtig zijn voor zover zij houder zijn van een diplomatiek, officieel of dienstpaspoort, en NIET visumplichtig zijn voor zover zij houder zijn van een gewoon paspoort.

BNL

DK

D

GR

E

F

I

A

P

FIN

S

ISL

N

Israël

X

Mexico

X

Verenigde Staten

X

X9

X99

Gemeenschappelijk Handboek, bijlage 5a

Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen of houders van door deze derde landen afgegeven reisdocumenten aan de transitvisumplicht voor luchthavens zijn onderworpen.

10 10

De Schengen-Staten verbinden zich ertoe Bijlage 5a, Deel I, niet te wijzigen zonder voorafgaande instemming van de overige Partnerstaten.

Indien een Partnerstaat Deel II van deze Bijlage wenst te wijzigen, verbindt hij zich ertoe de Partners op de hoogte te brengen en rekening te houden met hun belangen.

Dit document komt overeen met bijlage 3 van de Gemeenschappelijke Visuminstructies.

Deel I: Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen of houders van door deze derde landen afgegeven reisdocumenten door alle Schengen-Staten aan de transitvisumplicht voor luchthavens (TVL) zijn onderworpen.

11 11 12 12

AFGHANISTAN

BANGLADESH

CONGO (Democratische Republiek)

ERITREA 1313

ETHIOPIË

GHANA

IRAK

IRAN1414

NIGERIA

PAKISTAN

SOMALIË

SRI LANKA

Deze personen zijn niet aan de visumplicht onderworpen, indien zij in het bezit zijn van één van de in Deel III van deze Bijlage opgesomde verblijfstitels van een EER-Staat (deel A), of van een bepaalde, navolgend genoemde verblijfstitel van Andorra, Canada, Japan, Monaco, San Marino, de Verenigde Staten of Zwitserland, waardoor een onvoorwaardelijk recht op terugkeer wordt gegarandeerd (deel B).

Deze verblijfstitels worden in het kader van Subgroep "Visa" in onderlinge overeenstemming aangevuld en periodiek getoetst. Bij eventuele problemen kunnen de Schengen-Staten deze maatregelen opschorten totdat deze in onderlinge overeenstemming zijn verduidelijkt. De Schengen-Staten kunnen bepaalde verblijfstitels van vrijstelling uitsluiten, indien zulks in Deel III is vermeld.

Met betrekking tot de houders van diplomatieke, dienst- of andere officiële paspoorten beslist elk der Schengen-Staten over de uitzonderingen op de transitvisumplicht voor luchthavens.

Deel II: Gemeenschappelijke lijst van derde landen waarvan de onderdanen of houders van door deze derde landen afgegeven reisdocumenten door sommige Schengen-Staten aan de transitvisumplicht voor luchthavens zijn onderworpen.

BNL2

DK

D

GR

E3

F4

I5

A1

P

FIN

S

ISL

N

Albanië

x

Angola

x

x

x

x

x

Cuba

x

Egypte

x7

Gambia

x

Guinee-Bissau

Haïti

x

India

x8

x6

x

x

Indonesië

x

Ivoorkust

x

Jordanië

x

Libanon

x

x7

Liberia

x

x

x

x

Libië

x

Mali

x

Roemenië

x6

Senegal

x

x

Sierra Leone

x

x

Sudan

x

x

x

x

Syrië

x

x

x

x9

Togo

x

Turkije

x6

x

  • (1) Aan de transitvisumplicht onderworpen vreemdelingen hoeven niet in het bezit te zijn van een transitvisum voor luchthavens (TVL) voor doorreis via een Oostenrijkse luchthaven, voor zover zij voor de duur van het transitverblijf in het bezit zijn van:

    • een verblijfstitel voor Andorra, Japan, Canada, Monaco, San Marino, Zwitserland, Vaticaanstad of de VS, welke een absoluut terugkeerrecht verleent;

    • een visum of verblijfstitel van een Schengen-Staat waar de Toetredingsovereenkomst in werking is getreden;

    • een verblijfstitel van een EER-Lidstaat.

  • (2) Alleen indien de onderdanen niet over een geldige verblijfstitel voor één van de EER-Staten, Canada of de Verenigde Staten beschikken. Houders van een diplomatiek, dienst- of bijzonder paspoort zijn eveneens hiervan vrijgesteld.

  • (3) Een TVL wordt niet verlangd van houders van diplomatieke, officiële of dienstpaspoorten. Een dergelijk visum wordt evenmin verlangd van houders van een gewoon paspoort die ingezetene zijn van dan wel houder zijn van een geldig inreisvisum voor een Staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de EER, de Verenigde Staten of Canada.

  • (4) Van een TVL zijn vrijgesteld:

    • houders van diplomatieke en dienstpaspoorten;

    • houders van één der in Deel III genoemde verblijfstitels;

    • vliegtuigbemanningsleden die onderdaan zijn van een Staat die Partij is bij het Verdrag van Chicago.

  • (5) Alleen indien de onderdanen niet over een geldige verblijfstitel voor de EER-Staten, Canada en de Verenigde Staten beschikken.

  • (6) Alleen indien de onderdanen niet beschikken over een geldig visum of een geldige verblijfstitel voor een van de EU-lidstaten of voor een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, dan wel voor Canada, Zwitserland of de Verenigde Staten.

  • (7) Alleen voor houders van het reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen.

  • (8) Van onderdanen van India wordt geen TVL verlangd indien zij houder zijn van een diplomatiek of dienstpaspoort.

    Van onderdanen van India wordt evenmin een TVL verlangd indien zij beschikken over een geldig visum of een geldige verblijfstitel voor een lidstaat van de EU of de EER, Canada, Zwitserland of de Verenigde Staten. Van onderdanen van India wordt evenmin een TVL verlangd indien zij over een geldige verblijfstitel beschikken voor Andorra, Japan, Monaco of San Marino en indien zij in het bezit zijn van een terugkeervergunning voor het land van hun woonplaats die tot drie maanden na hun doorreis via de luchthaven geldig is.

    De uitzondering voor onderdanen van India die in het bezit zijn van een geldige verblijfstitel voor Andorra, Japan, Monaco of San Marino wordt van kracht op het moment dat Denemarken toetreedt tot de Schengensamenwerking, nl. op 25 maart 2001.

  • (9) Ook voor houders van het reisdocument voor Palestijnse vluchtelingen.

Deel III:

A. Lijst van verblijfstitels van EER-Staten waarvan de houders van de transitvisumplicht voor luchthavens zijn vrijgesteld:

IERLAND:

  • Residence permit in combinatie met re-entry visa (verblijfsvergunning slechts in combinatie met een visum voor hernieuwde inreis)

LIECHTENSTEIN:

  • Livret pour étranger B (verblijfsvergunning, toereikend zolang de geldigheidsduur van één jaar niet is verstreken)1515

  • Livret pour étranger C (vestigingsvergunning, toereikend zolang de geldigheidsduur van 5 of 10 jaar niet is verstreken)

VERENIGD KONINKRIJK:

  • Leave to remain in the United Kingdom for an indefinite period (vergunning om voor onbepaalde tijd in het Verenigd Koninkrijk te verblijven; dit document is slechts toereikend, indien het verblijf buiten het Verenigd Koninkrijk niet langer dan twee jaar heeft bedragen)

  • Certificate of entitlement to the right of abode (bewijs van vestigingsrecht)

B. Lijst van verblijfstitels met een onvoorwaardelijk recht op terugkeer waarvan de houders van de transitvisumplicht voor luchthavens zijn vrijgesteld:

ANDORRA

:

  • Tarjeta provisional de estancia y de trabajo (voorlopige verblijfs- en arbeidskaart) (wit); wordt voor seizoensarbeid afgegeven; de geldigheidsduur hangt van de lengte van de arbeidsovereenkomst af, maar is in beginsel korter dan 6 maanden; niet verlengbaar16

  • Tarjeta de estancia y de trabajo (verblijfs- en arbeidskaart) (wit); wordt voor 6 maanden afgegeven en kan met 1 jaar worden verlengd16

  • Tarjeta de estancia (verblijfskaart) (wit); wordt voor 6 maanden afgegeven en kan met 1 jaar worden verlengd16

  • Tarjeta temporal de residencia (tijdelijke verblijfskaart) (roze); wordt voor 1 jaar afgegeven en kan tweemaal voor eenzelfde duur worden verlengd16

  • Tarjeta ordinaria de residencia (gewone verblijfskaart) (geel); wordt voor 3 jaren afgegeven en kan met 3 jaren worden verlengd16

  • Tarjeta privilegiada de residencia (bevoorrechte verblijfskaart) (groen); wordt voor 5 jaren afgegeven en kan telkens voor eenzelfde duur worden verlengd

  • Autorización de residencia (verblijfsautorisatie) (groen); wordt voor 1 jaar afgegeven en kan telkens met 3 jaar worden verlengd16

  • Autorización temporal de residencia y de trabajo (tijdelijke verblijfs- en arbeidsautorisatie) (roze); wordt voor 2 jaar afgegeven en kan met 2 jaren worden verlengd16

  • Autorización ordinaria de residencia y de trabajo (gewone verblijfs- en arbeidsautorisatie) (geel); wordt voor 5 jaar afgegeven

  • Autorización privilegiada de residencia y de trabajo (bevoorrechte verblijfs- en arbeidsautorisatie) (groen); wordt voor 10 jaar afgegeven en kan telkens voor eenzelfde duur worden verlengd

CANADA:

  • Returning Resident Permit (terugkeervergunning voor ingezetenen, inlegvel in het paspoort)

JAPAN:

  • Re-entry permit to Japan (vergunning tot hernieuwde inreis in Japan)16

MONACO:

  • Carte de séjour de résident temporaire de Monaco (tijdelijke verblijfskaart)1616

  • Carte de séjour de résident ordinaire de Monaco (gewone verblijfskaart)

  • Carte de séjour de résident privilégié de Monaco (verblijfskaart voor bevoorrechte personen)

  • Carte de séjour de conjoint de ressortissant monégasque (verblijfskaart voor echtgeno(o)t(e) van Monegaskische onderdaan)

SAN MARINO:

  • Permesso di soggiorno ordinario (validità illimitata) [gewone verblijfsvergunning (onbeperkte geldigheid)]

  • Permesso di soggiorno continuativo speciale (validità illimitata) [permanente bijzondere verblijfsvergunning (onbeperkte geldigheid)]

  • Carta d'identità di San Marino (validità illimitata) [identiteitskaart van San Marino (onbeperkte geldigheid)]

ZWITSERLAND:

  • Livret pour étranger B (verblijfsvergunning met geldigheidsduur van één jaar)1717

  • Livret pour étranger C (vestigingsvergunning met geldigheidsduur van 5 of 10 jaar)

A3. Toezicht

1. Inleiding

1.1. Algemeen

Door de grote omvang en de toename van het internationale personenverkeer nemen de mogelijkheden tot onregelmatige binnenkomst en illegaal verblijf van vreemdelingen toe. In het bijzonder met het oog hierop is een efficiënt vreemdelingentoezicht vereist. Voorts kan het in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zijn, dat inzicht wordt verkregen in de activiteiten van vreemdelingen die zich op legale wijze in Nederland bevinden.

Ook is een adequaat vreemdelingentoezicht vereist in het kader van het te voeren vreemdelingenbeleid omdat het daarvoor noodzakelijk is om over betrouwbare gegevens te kunnen beschikken. Te denken valt hierbij aan de aantallen van de hier te lande verblijvende vreemdelingen, de plaatsen waar zij zich bevinden, het doel van hun verblijf en de omstandigheden waaronder zij leven. Hierbij is de vreemdelingenregistratie van groot belang (zie A8).

Teneinde het vreemdelingentoezicht op doelmatige wijze te kunnen uitoefenen, voorziet de Vreemdelingenwet in de mogelijkheid tot het treffen van bepaalde maatregelen van toezicht en het opleggen van bepaalde verplichtingen aan vreemdelingen of aan derden.

In het belang van het toezicht op vreemdelingen mogen slechts die verplichtingen worden opgelegd of maatregelen worden getroffen waarin de wettelijke bepalingen voorzien.

Het is voor een goede taakuitoefening op het gebied van het toezicht op vreemdelingen van grote betekenis dat er een goede en nauwe samenwerking bestaat tussen de korpschefs en andere diensten of instellingen op regionaal of plaatselijk niveau.

1.2. Vormen van toezicht

Er kunnen twee vormen van vreemdelingentoezicht worden onderscheiden:

  • het administratieve toezicht en

  • het operationele toezicht:

    • a. ter bestrijding van illegale immigratie;

    • b. in het binnenland.

Bij het administratieve toezicht moet men in het bijzonder denken aan de controles voortvloeiende uit de vreemdelingenregistratie. Het operationele toezicht wordt nader uitgewerkt onder 2.

1.3. Belast met het toezicht op vreemdelingen

Ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993 zijn belast met het toezicht op vreemdelingen (artikel 47, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet). Het betreft hier de ambtenaren en vrijwillige ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van de politietaak. Onder ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, worden ingevolge het tweede lid van artikel 3 Politiewet mede begrepen de Rijksrecherche. Zij voeren hun werkzaamheden uit onder leiding van de korpschef.

Ambtenaren van het Wapen der Koninklijke Marechaussee zijn eveneens belast met het toezicht op vreemdelingen (artikel 47, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet). Zij oefenen hun toezichtstaken (in casu: het Mobiel Toezicht Vreemdelingen – MTV) uit onder leiding van de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. De Minister van Justitie bepaalt na overleg met de Ministers van Binnenlandse Zaken en Defensie in welke gevallen deze ambtenaren hun werk moeten uitoefenen.

Op grond van artikel 47, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet kan de Minister van Justitie bij besluit ambtenaren aanwijzen die belast zijn met het toezicht op vreemdelingen. De minister heeft van deze mogelijkheid gebruik gemaakt door de in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde ambtenaren, die ingevolge akte en proces-verbaal van beëdiging van de Procureur Generaal zijn belast met opsporingsbevoegdheid voor één of meer strafbare feiten ingevolge de Vreemdelingenwet, aan te wijzen.

Ambtenaren belast met toezicht beschikken over de bevoegdheden die ingevolge de Algemene wet bestuursrecht aan toezichthouders toekomen (artikelen 5:11 t/m 5:20 Algemene wet bestuursrecht). Deze bevoegdheden en de aanvullende bevoegdheden die op grond van de Vreemdelingenwet aan de ambtenaren belast met toezicht op vreemdelingen toekomen worden nader uitgewerkt in paragraaf 2.

1.4. Bevoegdheid tot opsporing van de bij de Vreemdelingenwet strafbaar gestelde feiten

Overtreding van een aantal bepalingen van de Vreemdelingenwet of handelen in strijd met krachtens de wet opgelegde verplichtingen, die onder meer het vreemdelingentoezicht betreffen, is strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet.

Bevoegd tot het opsporen van bij die wetsbepaling strafbaar gestelde feiten zijn behalve de met het vreemdelingentoezicht belaste ambtenaren (zie 1:3) tevens de ambtenaren belast met de grensbewaking, alsmede alle bij artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering in het algemeen met de opsporing van strafbare feiten belaste personen.

1.5. Het verstrekken van inlichtingen aan de Minister

Artikel 4.17. Vreemdelingenbesluit:

1 De korpschef verstrekt periodiek ten minste de volgende gegevens aan Onze Minister:

  • a. gegevens over de wijze van behandeling van aanvragen betreffende een verblijfsvergunning;

  • b. gegevens over het aantal en soort van de verleende verblijfsvergunningen;

  • c. gegevens over de uitzetting van vreemdelingen, en

  • d. gegevens over de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.

2 De bevelhebber van de Koninklijke marechaussee en, voorzover van toepassing, de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond verstrekken periodiek ten minste de volgende inlichtingen aan Onze Minister:

  • a. gegevens over de toegangsweigering;

  • b. gegevens over de controle op de zorgplicht van vervoerders;

  • c. gegevens over de uitzetting van vreemdelingen, en

  • d. gegevens over de uitvoering van het toezicht op vreemdelingen.

De korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee geven de Minister van Justitie de door hem gevraagde inlichtingen over de uitvoering van de Vreemdelingenwet.

1.6. Algemene en bijzondere aanwijzingen

Alle ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, dienen de algemene en bijzondere aanwijzingen in acht te nemen die de Minister in het belang van dat toezicht geeft. De algemene leiding op het terrein van het vreemdelingentoezicht berust derhalve bij de Minister.

Algemene aanwijzingen worden gegeven in deze circulaire. Bijzondere aanwijzingen hebben betrekking op de te volgen gedragslijn in meer incidentele en individuele gevallen.

2. Operationeel vreemdelingentoezicht

2.1. Inleiding

Het algemeen belang vergt dat wordt opgetreden tegen vreemdelingen die zich in strijd met de wettelijke bepalingen in Nederland bevinden. Een vreemdelingenbeleid is immers niet te voeren indien degenen die volgens dit beleid niet in Nederland mogen verblijven, ongemoeid worden gelaten. Bovendien kunnen uit illegaal verblijf misstanden voortvloeien onder meer met betrekking tot de tewerkstelling van buitenlandse werknemers, de volksgezondheid en de huisvesting. Om deze redenen dient nauwlettend toezicht te worden gehouden op de binnenkomst en aanwezigheid van illegale vreemdelingen.

In geval van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren dient controle hierop plaats te vinden. Hiervan kan sprake zijn indien de politie aanwijzingen uit eigen onderzoek verkrijgt of om signalen uit de eigen organisatie of van derden. Die signalen kunnen bijvoorbeeld afkomstig zijn van andere overheidsdiensten die met de aanwezigheid van vreemdelingen op de hoogte zijn, zoals de bevolkingsadministratie, de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Dienst voor inspectie en informatie (I-SZW) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Een nauwe samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties is daarom van het grootste belang.

Controles behoren niet alleen tot het werkterrein van de ambtenaren van de vreemdelingendienst. Ook politiemensen die niet bij een vreemdelingendienst zijn ingedeeld, kunnen tijdens het uitoefenen van hun taken controles op vreemdelingen uitvoeren.

Om hun toezichthoudende taken goed te kunnen uitoefenen zijn ambtenaren belast met het toezicht op de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen op grond van de Vreemdelingenwet bevoegd:

Voorts beschikken de ambtenaren belast met het toezicht op de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen over bevoegdheden op grond van de Algemene wet bestuursrecht.

Illegaal verblijf als zodanig is in ons land niet strafbaar gesteld, maar de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf (meer) heeft is strafbaar wegens het niet voldoen aan de verplichting tot het doen van mededeling van zijn aanwezigheid (artikel 4.39 Vreemdelingenbesluit). Ook kan een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft en die bij herhaling een bij de Vreemdelingenwet strafbaar feit heeft begaan op grond van artikel 67, eerste lid, onder a, Vreemdelingenwet ongewenst worden verklaard. Het als ongewenst vreemdeling in Nederland verblijven is wel een strafbaar feit (artikel 197 Wetboek van Strafrecht).

In dit hoofdstuk zullen eerst enkele algemene opmerkingen over toezicht aan de orde komen. In de daarop volgende paragrafen zullen de bevoegdheden van de toezichthouders worden uitgewerkt.

2.2. Algemeen

Onder toezicht op de naleving wordt verstaan het uitvoeren van controles zonder dat van overtreding van een wettelijk voorschrift sprake hoeft te zijn gebleken. Toezicht dient te worden onderscheiden van opsporing. In de praktijk is het onderscheid tussen toezicht en opsporing vooral van belang voor de vraag op welk moment de toezichthouder aan iemand moet mededelen dat hij niet tot antwoorden verplicht is. Indien tijdens het toezicht op de naleving van de bepalingen van de Vreemdelingenwet blijkt dat ten aanzien van de persoon die is onderworpen aan het toezicht sprake is van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, dan dient aan deze persoon – die dan als verdachte in de zin van artikel 27 Strafvordering dient te worden beschouwd – op grond van artikel 29 Strafvordering te worden medegedeeld dat hij niet tot (verder) antwoorden is verplicht. Achterwege laten van deze mededeling (‘cautie’) kan met zich meebrengen dat de verkregen informatie in een latere strafzaak als onrechtmatig bewijs wordt aangemerkt.

Het is niet uitgesloten dat een vreemdeling die in een later stadium als verdachte wordt aangemerkt, ter voldoening aan zijn plicht gegevens te verstrekken of mee te werken (zie artikel 54 Vreemdelingenwet) feiten aandraagt die in een latere fase aanleiding kunnen vormen voor een strafvervolging. Deze feiten mogen dan binnen de wettelijke randvoorwaarden worden betrokken in het opsporingsonderzoek. Deze feiten zijn immers verkregen in een fase waarin er nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit zodat aan de betrokken vreemdeling nog niet behoefde te worden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Wel is het zo dat de betrokken vreemdeling zodra hij is betrokken in een opsporingsonderzoek en hij derhalve op grond van artikel 29 Sv

niet tot antwoorden is verplicht, geen nadere mededelingen meer behoeft te doen ter zake van de feiten waarvan hij wordt verdacht, ook niet meer ter zake van de feiten waarover hij in de fase waarin hij tot medewerking verplicht was mededelingen heeft gedaan.

Op ambtenaren die zijn belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot vreemdelingen is Afdeling 5:2 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Deze Afdeling geeft regels over de wijze waarop toezichthouders hun taak dienen te vervullen en verleend aan deze toezichthouders een aantal bevoegdheden. De Vreemdelingenwet kent aan toezichthouders (de ambtenaren bedoeld in artikel 47 Vreemdelingenwet, zie 1.3) aanvullende bevoegdheden toe (zie 2.3 e.v.).

Ingevolgeartikel 5:12, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht is iedere toezichthouder verplicht een legitimatiebewijs bij zich te dragen. Het legitimatiebewijs behoeft alleen op verzoek te worden getoond. Voor het binnentreden van een woning geldt echter dat de toezichthouder zich altijd, ook ongevraagd, moet legitimeren.

Zeer belangrijk bij het uitoefenen van toezichthoudende taken is het evenredigheidsbeginsel, neergelegd inartikel 5:13 Algemene wet bestuursrecht. Dit artikel luidt: Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voorzover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is. Dit artikel geldt niet alleen voor de in de Algemene wet bestuursrecht aan toezichthouders toegekende bevoegdheden, maar ook voor de bevoegdheden die in de Vreemdelingenwet aan toezichthouders zijn toegekend.

2.2.1. Randvoorwaarden voor operationeel vreemdelingentoezicht

Het operationele binnenlandse vreemdelingentoezicht moet gericht zijn op de bestrijding van illegaal verblijf, met een minimum aan hinder voor derden. Ongerichte uitoefening van toezicht is niet doelmatig. De kans op confrontatie met illegaal verblijf moet reëel zijn.

Het operationele vreemdelingentoezicht kan worden verdeeld in:

  • toezicht in het binnenland; dit toezicht is erop gericht illegaal verblijf te beëindigen; en

  • toezicht ter bestrijding van illegale immigratie; deze vorm van toezicht is erop gericht illegaal verblijf door illegale immigratie, al dan niet in georganiseerd verband, in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan; dit toezicht is tevens gericht op preventie en ontmoediging van toekomstige illegale immigratie.

2.2.2. Operationeel toezicht in het binnenland

Toezicht in het binnenland vindt plaats op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Zie nader met betrekking tot het begrip ‘redelijk vermoeden’ 2.3.3.

Indien de politie bij de uitoefening van haar taken toch al persoonsgegevens van burgers verifieert, dient zij als regel ook de nationaliteit en, bij een niet-Nederlandse nationaliteit, de verblijfsstatus te controleren. Een uitzondering kan gelden, indien het belang van de uitvoering van een taak (bijvoorbeeld hulpverlening) rechtvaardigt dat niet of niet onmiddellijk tot vreemdelingentoezicht wordt overgegaan. Indien bij verificatie van persoonsgegevens blijkt dat de bestuurder van een voertuig illegaal in Nederland verblijft, rechtvaardigt dit dat ook de eventueel overige inzittenden van dat voertuig naar hun verblijfsrechtelijke positie wordt gevraagd.

In het geval het redelijk vermoeden betrekking heeft op een bepaalde plaats of ruimte geldt als uitgangspunt dat iedereen die zich daar bevindt, daadwerkelijk moet worden gecontroleerd. Daardoor wordt uitgesloten dat degenen die met de controle zijn belast, een keuze op uiterlijke kenmerken moeten maken. Het kan echter zijn dat eisen van redelijkheid of doelmatigheid zich verzetten tegen het controleren van alle aanwezige personen. Dit is onder meer het geval, indien iemands identiteit de politie al uit andere hoofde bekend is.

2.2.3. Operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie

Om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan, kunnen ingereisde personen na grensoverschrijding aan vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Dit is onder meer het geval in internationale treinen en bij auto’s die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, maar ook in het geval van internationaal vliegverkeer waarbij sprake is van een intra-Schengenvlucht naar het grondgebied van Nederland. Deze vorm van toezicht is uitsluitend toegestaan ten aanzien van personen van wie mag worden aangenomen dat zij grensgangers zijn. Deze controles vinden plaats zodra dit redelijkerwijs mogelijk is na grensoverschrijding en nog geen of slechts een geringe vermenging met het binnenlands reizigersverkeer heeft plaatsgevonden.

Deze controles vinden plaats in het kader van het zogenaamde „Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV)“. MTV-controles kunnen worden uitgevoerd aan de grensovergangen en in een grensstrook tot drie kilometer achter de grens. De controle op doorgaande wegen en snelwegen wordt uitgevoerd binnen de drie-kilometerzone. Bij snelwegen kan de drie-kilometerzone worden overschreden tot aan de tweede afslag na grensoverschrijding. Het MTV op vaarwegen wordt eveneens uitgevoerd binnen de 3-kilometerzone. Deze zone kan worden overschreden tot de eerste afmeermogelijkheid. MTV-controles op de treinen worden uitgevoerd tot het punt waarop de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen van oordeel is dat niet langer aan het criterium - dat er geen of nagenoeg geen vermenging met binnenlands reisverkeer mag plaatsvinden - wordt voldaan.

Controles op inreizende personen leveren aanwijzingen op over de mate waarin op een bepaalde route sprake is van illegale immigratie. Het controlebeleid wordt op deze aanwijzingen afgestemd, zodat het toezicht zoveel mogelijk daar plaatsvindt waar de kans op confrontatie met illegale immigratie reëel is.

Alle personen, Nederlanders en niet-Nederlanders, waarvan mag worden aangenomen dat zij grensganger zijn, kunnen aan deze vorm van vreemdelingentoezicht worden onderworpen. Een redelijk vermoeden over illegaal verblijf speelt bij deze vorm van toezicht geen rol.

Een goed inzicht in de verkeersstromen, zowel op de snelwegen, de secundaire wegen als die van het internationale trein- en vliegverkeer, is een essentiële voorwaarde voor een doelmatig controlebeleid. Dit inzicht kan worden verkregen door observatie van de verkeersstromen en analyse van de observatiegegevens. Rapportage omtrent de uitoefening van het mobiel vreemdelingentoezicht geeft uiteindelijk inzicht in de doelmatigheid van dit toezicht. Deze rapportage dient te vermelden: het totaal aantal geobserveerde voertuigen, het aantal gecontroleerde voertuigen/personen en het aantal treffers.

Op grond van aanwijzingen over illegale immigratie, verkregen van buitenlandse overheidsinstanties, kan te allen tijde worden overgegaan tot deze vorm van vreemdelingentoezicht. Ook eigen ervaringsgegevens van de Koninklijke Marechaussee, gebaseerd op de hierboven genoemde werkmethode, zijn voldoende aanknopingspunt om over te gaan tot controles.

De controle op auto’s die de Nederlandse grens zijn gepasseerd, richt zich met name op de kleinere personenbussen en op personenauto’s met overmatige belading van personen en/of bagage. Auto’s met buitenlandse kentekens, in het bijzonder Oost-Europese, kunnen te allen tijde steekproefsgewijs worden gecontroleerd. De staat van onderhoud van een voertuig, het type voertuig, geblindeerde ruiten, de rijstijl van de chauffeur, de snelheid van het voertuig en het (kennelijk) bij elkaar horen van meerdere voertuigen, kunnen een rol spelen bij de steekproefsgewijze keuze van te controleren voertuigen.

Bij een controle in internationale treinen worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden. Daarbij kan de hoeveelheid meegenomen bagage een rol spelen. Ook grotere groepen of gezinnen die (kennelijk) gezamenlijk reizen kunnen voorwerp van controle vormen.

Bij een controle op internationaal (intra-Schengen) vliegverkeer worden in beginsel alle grensgangers gecontroleerd. Indien daarvoor de tijd ontbreekt, kan ook hier een steekproefsgewijze controle plaatsvinden. Indien ervaringsgegevens of andere informatie aanleiding vormt tot controles van vliegverkeer vanuit een specifiek herkomstland, dient zoveel mogelijk sprake te zijn van evenredigheid waar het gaat om controles van verschillende luchtvaartmaatschappijen.

2.3. Staande houden en ophouden

2.3.1. Het doel

Een belangrijk instrument voor het daadwerkelijk handhaven van het vreemdelingenbeleid wordt gevormd door een adequaat toezicht op vreemdelingen die hier verblijven. Dit toezicht, dat noodzakelijk is in het kader van de rechtshandhaving, dient uit het oogpunt van rechtsbescherming op non-discriminatoire wijze uitgevoerd te worden.

In het belang van een actief en effectief vreemdelingentoezicht kunnen personen staande gehouden worden om hun identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status (rechtmatig verblijf) vast te stellen. Artikel 50 Vreemdelingenwet biedt daartoe, met inachtneming van de genoemde waarborgen, onder meer de bevoegdheid van staande houden en ophouden.

2.3.2. De bevoegdheid

Ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd tot het staande houden en ophouden van personen. De ambtenaren belast met grensbewaking staan genoemd in artikel 46 Vreemdelingenwet, de ambtenaren belast met het toezicht zijn te vinden in artikel 47 Vreemdelingenwet. Voor de ambtenaren belast met toezicht zie tevens paragraaf 1.3.

2.3.3. De toepassing

De politie heeft als taken de handhaving van de openbare orde en de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Voorts verleent zij hulp aan hen die deze behoeven (artikel 2 Politiewet). Ook het actief toezicht op vreemdelingen maakt deel uit van de taken van politie-ambtenaren en de overige speciaal daarvoor aangewezen toezichthouders. Bij de uitvoering van dit toezicht wordt in het belang van de (handhaving van de) openbare orde nagegaan of in Nederland verblijvende vreemdelingen rechtmatig hier verblijven. In verband daarmee kunnen personen worden staande gehouden. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden indien er sprake is van ‘feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’ of ‘ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding’.

De term ‘redelijk vermoeden van illegaal verblijf’ heeft grote raakvlakken met het voor de politie vertrouwde begrip ‘redelijk vermoeden’ in van hetartikel 27 Wetboek van Strafvordering. Ook bij de toepassing van de staandehoudingsbevoegdheid van artikel 50 Vreemdelingenwet moet het vermoeden redelijk zijn en wel naar objectieve maatstaven gemeten.

Ter voorkoming van discriminatoir handelen zal steeds uit objectieve feiten en/of omstandigheden moeten blijken waar het redelijke vermoeden van illegaal verblijf op gebaseerd geweest is. Hierbij kunnen de feiten en/of omstandigheden van de situatie of de aanwijzingen richting een persoon bepalend zijn.

Een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens aangenomen worden als er bijvoorbeeld sprake is van:

  • informatie van overheidsinstanties, zoals de bevolkingsadministratie, de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Inspectiedienst (I-SZW);

  • aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;

  • aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de politietaken;

  • een controle in een woning of een bedrijf waarbij bij een eerdere controle illegale personen aangetroffen zijn;

  • het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden;

  • een controle van inzittenden van een voertuig, waarvan bij een verkeerscontrole is gebleken dat de bestuurder van dat voertuig illegaal in Nederland verblijft;

  • voertuigen waarmee personen vervoerd worden naar een bedrijf waar eerder illegale vreemdelingen aangetroffen zijn;

  • concrete anonieme tips over illegale vreemdelingen;

  • een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit, die zich niet kan identificeren;

  • een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden;

  • een redelijk vermoeden van mensensmokkel;

  • een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de WAV;

  • een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.

Naast het criterium van ‘feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren’ kunnen personen staande gehouden worden ‘ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding’ om illegaal verblijf in een zo vroeg mogelijk stadium tegen te gaan. Zie hiervoor paragraaf 2.2.3.

2.3.3.1. Kennisgeving aan de IND

De korpschef respectievelijk de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee dient de IND van het toepassen en het beëindigen van een vrijheidsontnemende of een vrijheidsbeperkende maatregel op de hoogte te brengen. Daartoe dient gebruik te worden gemaakt van het formulier model M111 c.q. M113.

2.3.4. Documenten ter vaststelling van identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus

Artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit:

1 Als documenten in de zin van artikel 50, eerste lid, laatste volzin, van de Wet, worden aangewezen:

  • a. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met d, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model is vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • b. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijven als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Wet: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • c. voor vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 van de Wet, hebben ingediend: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document waaruit zulks blijkt en waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling;

  • d. voor vreemdelingen die rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder j, van de wet hebben of dat op grond van artikel 45, vijfde lid, van de wet geacht worden te hebben, en die niet beschikken over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding: een vanwege de bevoegde autoriteiten verstrekt document, waarvan het model wordt vastgesteld bij ministeriële regeling, dat is voorzien van een inlegvel als bedoeld in artikel 4.29, derde lid, waarop de verblijfsrechtelijke positie is aangetekend;

  • e. voor andere vreemdelingen: een ingevolge de Wet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een document voor grensoverschrijding waarin het benodigde visum is aangetekend of waarin een aantekening omtrent de verblijfsrechtelijke positie is geplaatst.

2 Geen document, anders dan bedoeld in het eerste lid, onder a of b, wordt verstrekt aan kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar, tenzij zij er naar het oordeel van Onze Minister een redelijk belang bij hebben in het bezit van zulk een document te worden gesteld.

3 Op het ingevolge het eerste lid, onder a tot en met d, afgegeven document wordt aangetekend of het de vreemdeling toegestaan is arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning is vereist.

4 Indien aan het verblijf in Nederland van de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde vreemdelingen een beperking als bedoeld in artikel 3.4, vierde lid, is verbonden, wordt op het document de aantekening “beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht” gesteld.

Vreemdelingen van 14 jaar en ouder, zijn op grond van de Wet op de Identificatieplicht verplicht een identiteitsbewijs bij zich te dragen.

In artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit worden de documenten genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vreemdelingenwet kunnen identificeren. In dit artikel wordt onderscheid gemaakt al naar gelang het betreft:

  • vreemdelingen die rechtmatig verblijven op grond van een verblijfstitel voor bepaalde of onbepaalde tijd (artikel 8, onder a t/m d, Vreemdelingenwet);

  • vreemdelingen die rechtmatig verblijven als gemeenschapsonderdaan (artikel 8, onder e, Vreemdelingenwet);

  • vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend (artikel 8, onder f, Vreemdelingenwet);

  • vreemdelingen die rechtmatig verblijven indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet, en vreemdelingen die rechtmatig verblijven vanwege een vertrekmoratorium (artikel 8, onder j, Vreemdelingenwet);

  • andere vreemdelingen dan hiervoor bedoeld.

2.3.4.1. Vreemdelingen die rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd

Vreemdelingen die rechtmatig verblijven op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd verkrijgen als identiteitsbewijs een afzonderlijk verblijfsdocument conform bijlage 7a t/m 7d.

2.3.4.2. Vreemdelingen die rechtmatig verblijven als gemeenschapsonderdaan met uitzondering van werkzoekenden

Vreemdelingen die rechtmatig verblijven als gemeenschapsonderdaan met uitzondering van werkzoekenden krijgen als identiteitsbewijs het verblijfsdocument conform bijlage 7e.

2.3.4.3. Vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend

Vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend worden in het onderzoekscentrum in het bezit gesteld van een registratiekaart meldingsplicht asielzoeker (W-document). Gedurende de asielprocedure is dit document het voorgeschreven identiteitsdocument. In de fase van de asielprocedure na het Onderzoeks- en Opvangcentrum is aan het elektronisch W-document een aanhangsel toegevoegd om de registratie van de meldingsplicht te kunnen bijhouden. Bij een identiteitscontrole dient de asielzoeker over het W-document en ook over het bijbehorende aanhangsel te beschikken.

Vreemdelingen die houder zijn van een elektronisch W-document genieten voor binnenkomst op het grondgebied van de Schengen-lidstaten geen vrijstelling van het visumvereiste. Aan hen komt evenmin het voorrecht toe van visumvrije bewegingsvrijheid (circulatierecht) binnen het Schengengebied.

2.3.4.4. Rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder j, Vw

Vreemdelingen die rechtmatig verblijven indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet 2000, en vreemdelingen die rechtmatig verblijven vanwege een vertrekmoratorium krijgen als identiteitsbewijs het verblijfsdocument conform bijlage 7f2.

2.3.4.5. Andere vreemdelingen

Artikel 2.3 Vreemdelingenbesluit:

1 Onverminderd de overige terzake bij de Wet gestelde vereisten wordt op grond van artikel 3, eerste lid, onder a, van de Wet, toegang tot Nederland niet geweigerd, indien de vreemdeling in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding dat is voorzien van:

  • a) een geldig doorreisvisum, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een doorreis, al dan niet met een oponthoud van ten hoogste vijf dagen;

  • b) een geldig reisvisum, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van ten hoogste drie maanden;

  • c) een geldige machtiging tot voorlopig verblijf, indien hij zich naar Nederland begeeft voor een verblijf aldaar van langer dan drie maanden, of

  • d) een door Onze Minister afgegeven verklaring die aan hem recht geeft op terugkeer naar Nederland.

2 Een afzonderlijke geldige machtiging tot voorlopig verblijf, een reisvisum of een doorreisvisum, wordt gelijkgesteld met een geldig document voor grensoverschrijding, indien de vreemdeling tevens in het bezit is van het in deze machtiging of in het visum vermelde document.

3 In afwijking van het eerste lid, onder c, wordt toegang niet geweigerd indien de vreemdeling zich naar Nederland begeeft voor een verblijf van langer dan drie maanden en hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin de benodigde machtiging tot voorlopig verblijf ontbreekt, mits de vreemdeling:

  • a) de nationaliteit bezit van een van bij ministeriële regeling aan te wijzen staten, of

  • b) behoort tot een bij ministeriële regeling aan te wijzen categorie.

4 Bij ministeriële regeling kan, ter uitvoering van een verdrag, dan wel een besluit van een volkenrechtelijke organisatie, van het eerste lid worden afgeweken ten gunste van vreemdelingen ten aanzien van het bezit van een document voor grensoverschrijding.

Artikel 2.4 Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend.

2 Toegang wordt slechts verleend, indien:

  • a) de onderbreking plaatsvindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden;

  • b) hij van één van de in het derde lid van dit artikel bedoelde vliegvelden zal vertrekken;

  • c) hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis naar en zijn toegang tot het land van bestemming vaststaat, en

  • d) hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, van de Wet.

3 De toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling een bij ministeriële regeling aangewezen vliegveld in Nederland aandoet, dan wel een daartoe aangewezen vliegveld in België of Luxemburg.

4 De toegang wordt verleend voor de duur waarop de doorreis per eerstvolgende gelegenheid kan worden voortgezet.

5 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening, dan wel verstrekt hij aan de vreemdeling een afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang blijkt.

6 Het model van de aantekening en verklaring, bedoeld in het vijfde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Voor andere vreemdelingen is als document waarmee zij zich kunnen identificeren aangewezen een ingevolge het bij of krachtens de Vreemdelingenwet voor het hebben van toegang tot Nederland vereist geldig document voor grensoverschrijding dan wel een geldig document voor grensoverschrijding waarin een geldig visum is aangetekend. De voor het hebben van toegang tot Nederland vereiste documenten voor grensoverschrijding zijn aangewezen bij artikel 2.3 Vreemdelingenbesluit.

Deze bepaling is niet alleen van toepassing op vreemdelingen aan wie gedurende de vrije termijn verblijf is toegestaan, maar ook op vreemdelingen die illegaal in ons land verblijven.

Voor transitpassagiers van vliegtuigen en zeeschepen geldt de speciale regeling van artikel 2.4 Vreemdelingenbesluit c.q. 2.6 Vreemdelingenbesluit.

Voor vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsdocument van een andere Schengen staat geldt dat zij zich voor ten hoogste drie maanden visumvrij in het Schengengebied mogen verplaatsen. Zij dienen hierbij in het bezit te zijn van een geldig reisdocument (artikel 21 Schengenuitvoeringsovereenkomst).

2.3.5. Overbrenging naar een plaats bestemd voor verhoor

De staande gehouden persoon mag overgebracht worden naar een plaats bestemd voor verhoor indien:

  • zijn identiteit niet onmiddellijk kan worden vastgesteld;

  • zijn identiteit wel onmiddellijk kan worden vastgesteld, maar niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft;

  • zijn identiteit wel onmiddellijk kan worden vastgesteld en blijkt dat hij geen rechtmatig verblijf geniet.

Het gaat hierbij om de vaststelling van de identiteit en de rechtmatigheid van het verblijf aan de hand van geldige documenten of bescheiden (artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit). Een bekende identiteit is op zichzelf nog geen vastgestelde identiteit.

Ook degene die stelt Nederlander te zijn, maar dat niet kan aantonen, kan worden overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor (artikel 50, lid 1 Vreemdelingenwet).

Artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet verschaft een titel van vrijheidsontneming om vreemdelingen na een strafrechtelijke detentie en ter inbewaringstelling te vervoeren/over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor.

Als plaats bestemd voor verhoor kunnen in dit verband worden aangemerkt een bureau van politie, een brigade of celruimte bij een doorlaatpost van de Koninklijke Marechaussee of een huis van bewaring.

Zie voor de toepassing van artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet tevens A5/5.3.7.1.

2.3.5.1. De termijn van ophouding

De termijn van ophouding vangt aan op het moment dat de staande gehouden persoon op de plaats bestemd voor verhoor is aangekomen. De ophouding kan maximaal zes uren duren waarbij de tijd tussen middernacht en negen uur ’s ochtends niet wordt meegerekend.

2.3.6. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

2.3.6.1. Onderzoek aan kleding of lichaam en het doorzoeken van zaken

Ambtenaren belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen zijn voorzover dat voor de vaststelling van de identiteit noodzakelijk is bevoegd de opgehouden persoon aan kleding of lichaam te onderzoeken. Deze bijzondere op grond van de Vreemdelingenwet toegekende bevoegdheid dient niet verward te worden met een veiligheidsfouillering of arrestantenfouillering op grond van artikel 8 en 9 van de Politiewet of een identiteitsfouillering op grond van artikel 61c Wetboek van Strafvordering.

Voorts zijn deze ambtenaren bevoegd zaken zoals bagage te doorzoeken. Een onderzoek aan de kleding of aan het lichaam of het doorzoeken van bagage komt slechts in aanmerking, nadat alle andere middelen tot het vaststellen van de identiteit van de opgehouden persoon zonder resultaat zijn gebleven.

Een onderzoek aan lichaam of kleding dient te geschieden door een ambtenaar van het hetzelfde geslacht als degene die onderzocht wordt.

In gevallen waarin wordt overwogen om over te gaan tot inwendig lichamelijk onderzoek, mag daartoe uitsluitend worden overgegaan, indien:

  • 1. sterke aanwijzingen bestaan dat gegevens voor de vaststelling van de identiteit inwendig verborgen worden gehouden; en

  • 2. voor zodanig onderzoek vooraf toestemming is verkregen van een (hulp-)officier van justitie.

Inwendig lichamelijk onderzoek dient slechts verricht te worden door een arts dan wel in aanwezigheid van een arts.

Ook degene die stelt dat hij Nederlander is, maar dat niet kan aantonen, kan aan de hiervoor genoemde maatregelen onderworpen worden.

2.3.6.2. Onderzoek identiteit

Artikel 4.45. Vreemdelingenbesluit:

De medewerking van de vreemdeling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel c, van de Wet, bestaat uit:

  • a. het op vordering van een ambtenaar belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, beschikbaar stellen van een goedgelijkende pasfoto, en

  • b. het zich laten fotograferen en het laten afnemen van vingerafdrukken, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar, belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, gegronde reden bestaat.

De opgehouden vreemdeling is verplicht ter vaststelling van zijn identiteit zich te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen. Het vingerafdrukkenformulier moet onmiddellijk worden gezonden naar de CRI, Postbus 3016, 2700 KX Zoetermeer, ter attentie van de afdeling Dactyloscopie (Havank-systeem). In spoedeisende gevallen kan gebruik gemaakt worden van de dactyfoon.

Voor de vaststelling van de identiteit van de vreemdeling kan vaak een nuttig gebruik worden gemaakt van de gegevens die bij de CRI beschikbaar zijn.

In het belang van het onderzoek naar de identiteit dienen ook de gegevens van de geautomatiseerde bestanden van het CRV, VAS en INDIS geraadpleegd te worden. Het is namelijk niet uitgesloten dat een vreemdeling reeds eerder in Nederland werd aangetroffen.

Tevens dient nagegaan te worden of de vreemdeling onder de opgegeven of vastgestelde identiteit gesignaleerd staat in het Opsporingsregister (OPS) en het Nederlandse Schengen Informatie Systeem (NSIS).

2.3.6.3. Onderzoek verblijfsstatus

Wanneer op grond van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is staande gehouden en het is niet mogelijk de identiteit en de andere relevante gegevens van de betrokkene met voldoende zekerheid aan de hand van een geschikt document vast te stellen, kan een eigen opgave van de betrokkene omtrent zijn identiteit, nationaliteit en eventueel zijn verblijfsstatus worden gecontroleerd in het CRV, VAS en INDIS.

Deze controle kan de volgende uitkomst hebben:

  • de betrokkene komt hierin voor en beschikt over een geldige verblijfsstatus;

  • de betrokkene komt hier niet in voor;

  • de betrokkene komt hierin voor, maar de opgenomen verblijfsstatus geeft aanleiding tot nader onderzoek.

Wanneer betrokkene niet voorkomt in het CRV zal in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) de opgegeven nationaliteit nagegaan worden. Bij een niet-Nederlandse nationaliteit, evenals bij het aantreffen van een verblijfsstatus in het CRV die nader onderzoek behoeft, zal de verblijfsrechtelijke positie moeten worden onderzocht (zie A8).

Indien de betrokkene opgeeft in een gemeente buiten de politieregio waar het onderzoek plaatsvindt te wonen, dan vindt het onderzoek plaats met inschakeling van de korpschef van het regionale politiekorps waarin de opgegeven gemeente is gelegen. Blijkt dat de betrokkene niet rechtmatig in Nederland verblijft, dan zullen jegens hem de maatregelen van toezicht bedoeld in het Vreemdelingenbesluit worden toegepast. Verwijderbare vreemdelingen worden uitgezet met inachtneming van hetgeen hierover in A4 bepaald is.

2.3.7. Rechtsbijstand

Artikel 4.18. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die met toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet is overgebracht naar een plaats, bestemd voor verhoor, wordt tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het verhoor te doen bijstaan door een raadsman.

2 De in het eerste lid bedoelde vreemdeling wordt niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten, dan wordt gevorderd door het doel van de maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging.

Aan de persoon die met toepassing van artikel 50, lid 2 of 3, Vreemdelingenwet overgebracht is naar een plaats bestemd voor verhoor, wordt tijdig (dat is op een zodanig tijdstip dat een op zijn verzoek gewaarschuwde raadsman bij het verhoor aanwezig kan zijn) mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het verhoor te doen bijstaan door een raadsman (van zijn keuze). Het feit dat deze mededeling is gedaan dient duidelijk uit de vreemdelingenadministratie te blijken.

Indien de opgehouden vreemdeling dat verzoekt, wordt de door hem gewenste raadsman of een via de vreemdelingenpiketdienst van het bureau voor rechtshulp aangewezen raadsman (advocaat) ingelicht. Uiteraard moet de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld onverwijld contact met zijn raadsman op te nemen.

De raadsman heeft vrije toegang tot de opgehouden persoon. Hij kan hem alleen spreken, of indien vereist onder toezicht en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.

Het toezicht strekt niet verder dan om te verzekeren dat de opgehouden persoon zich niet aan het onderzoek onttrekt of bescheiden, die voor het onderzoek van belang zijn, wegmaakt.

2.3.8. Het verhoor

Indien door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de opgehouden persoon mogelijk is, dient de hulp van een tolk te worden ingeroepen, die als voldoende bekwaam en objectief kan worden beschouwd. De noodzakelijke kosten verbonden aan inschakeling van een tolk, kunnen ten laste van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden gebracht.

Wenst de opgehouden persoon bepaalde vragen niet te beantwoorden voordat hij met zijn raadsman overleg heeft gepleegd, dan wordt die wens zoveel mogelijk gerespecteerd. De raadsman dient bij het verhoor in de gelegenheid te worden gesteld de nodige opmerkingen te maken.

Als het verhoor dient om de identiteit van de opgehouden persoon vast te stellen, moet hij uitvoerig worden verhoord over zijn levensloop, woonplaatsen, bezochte onderwijsinstellingen en dergelijke. Ook bij derden kan informatie worden ingewonnen.

De vreemdeling is op grond van artikel 54, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet (of indien de Vreemdelingenwet daartoe geen basis biedt op grond van de artikelen 5:16, 5:17 en 5:20Algemene wet bestuursrecht, zie nader 3.3.7) verplicht gegevens te verstrekken bijvoorbeeld over zijn identiteit, nationaliteit, burgerlijke staat, beroep, woon- of verblijfplaats met adres, datum, plaats en wijze van binnenkomst in Nederland, doel en duur van verblijf in Nederland, en de middelen van bestaan. Hij kan daartoe zelfs gevorderd worden. Het niet meewerken aan een verplichting op grond van artikel 54 Vreemdelingenwet is strafbaar gesteld in artikel 108 Vreemdelingenwet (en het niet meewerken aan een vordering op grond van de Algemene wet bestuursrecht is strafbaar gesteld in artikel 184 Wetboek van Strafrecht). Het feit dat deze vordering is gedaan dient duidelijk uit de vreemdelingenadministratie te blijken.

2.3.9. Verlenging ophouding

Artikel 4.19. Vreemdelingenbesluit:

1 Een beslissing van de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee of de korpschef, genomen krachtens artikel 50, vierde lid, van de Wet, wordt ten uitvoer gelegd in een cel van de Koninklijke marechaussee respectievelijk op een politiebureau. De Regeling politiecellencomplex is van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van de beslissing in een cel van de Koninklijke Marechaussee.

2 De artikelen 5.3 en 5.5 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 4.20. Vreemdelingenbesluit:

Indien de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee of de Korpschef zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 50, vierde lid, van de Wet mandateert doet hij dat niet dan aan een ambtenaar, belast met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is.

Indien er nog grond bestaat dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft, bijvoorbeeld als er nog steeds twijfel is over de identiteit, kan de termijn van ophouding door de korpschef of door de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee, bevoegd ter plaatse waar de persoon zich bevindt, in het belang van het onderzoek naar de identiteit of het rechtmatig verblijf met ten hoogste achtenveertig uren verlengd worden.

Voor de verlenging van de ophouding dient gebruik gemaakt te worden van model M111-B. De vreemdeling behoeft bij het opleggen van de verlenging van de ophouding niet gehoord te worden. Deze beschikking dient gedagtekend, ondertekend en met redenen omkleed te zijn. Aan de opgehouden persoon wordt een afschrift daarvan uitgereikt. Hem wordt daarbij (schriftelijk) mededeling gedaan van de mogelijkheid tot het aanwenden van een rechtsmiddel (zie A5/6). Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen. Het tijdstip, waarop de verlenging van een ophouding ingegaan is, dient te worden aangetekend in de vreemdelingenadministratie.

De verlenging van de ophouding wordt ten uitvoer gelegd in een cel van de Koninklijke Marechaussee of een politiebureau.

2.3.10. Regime waaraan de opgehouden persoon is onderworpen

De opgehouden persoon wordt niet verder beperkt in zijn grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de maatregel en de handhaving van de orde en veiligheid op de plaats bestemd voor verhoor. Dit betekent dat voor een opgehouden persoon op enige punten, bijvoorbeeld ten aanzien van het toezicht bij het ontvangen van bezoek en de beperkingen met betrekking tot correspondentie, een gunstiger regime geldt dan voor – krachtens het Wetboek van Strafvordering – gedetineerde verdachten.

De opgehouden persoon kan op zijn verzoek in de gelegenheid worden gesteld contact op te nemen met een hulpverlenende instantie, een tolk of met zijn diplomatieke of consulaire vertegenwoordiger hier te lande. Van deze mogelijkheid dient hij in kennis te worden gesteld.

2.3.10.1. Kennisgeving aan derden

De korpschef respectievelijk de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee is in de hierna genoemde gevallen verplicht van zijn beslissing tot verlenging van de ophoudingstermijn kennis te geven aan derden.

De opgehouden persoon dient te worden medegedeeld dat op zijn verzoek diens verwanten en diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande omtrent de verlenging van de termijn van ophouding in kennis gesteld zullen worden.

Indien de opgehouden persoon minderjarig is, dient de mededeling, als daartoe de gelegenheid bestaat, te worden gedaan aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over de minderjarige uitoefenen. Indien dat niet mogelijk is dan dient de mededeling gedaan te worden aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande.

Als de opgehouden persoon meerderjarig is, geldt de mededelingsplicht slechts wanneer de betrokkene verzoekt zijn naaste verwanten of de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land in te lichten. De vreemdeling die gehuwd is of een levenspartner heeft, dient de gelegenheid te worden geboden die persoon te doen inlichten omtrent zijn vrijheidsontneming. De mededeling gebeurt zo mogelijk telefonisch. Indien de mededeling moet worden gedaan aan een persoon buiten Nederland, wordt de snelst mogelijke schriftelijke weg gevolgd. In dat geval kan het de betrokkene worden toegestaan te telefoneren of te telefaxen.

Ingevolge een tussen Nederland en Groot-Brittannië gesloten overeenkomst dient de betrokken Britse consul steeds – dus ook indien de vreemdeling niet daarom heeft verzocht – terzake te worden geïnformeerd, indien de maatregel tegen een Britse onderdaan wordt getroffen. Dit met het oog op het verlenen van eventuele diplomatieke of consulaire bijstand. Geeft de vreemdeling uitdrukkelijk te kennen bezwaar te hebben tegen zodanige kennisgeving, dan dient contact te worden opgenomen met de IND, teneinde te vernemen hoe dient te worden gehandeld.

2.3.11. Beëindiging van de vrijheidsontneming

Zodra de grond van de vrijheidsontneming niet meer aanwezig is, heft de korpschef respectievelijk de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de maatregel op. De opheffing moet plaatsvinden:

  • zodra het vertrek van de vreemdeling nodig is voor zijn verwijdering;

  • wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem de gelegenheid bestaat.

Deze gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, en vlieg- of reistickets (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

Bij het opheffen van de maatregel dient gebruik gemaakt te worden van model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen.

Indien de termijn van artikel 50 Vreemdelingenwet verstreken is vervalt de vrijheidsbeneming van rechtswege.

2.3.12. Opmaken van proces-verbaal van staande houden en ophouden

De ambtenaren belast met grensbewaking en met toezicht op vreemdelingen maken van de staandehouding en ophouding van personen op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet een proces-verbaal op. Hiervoor dient gebruik gemaakt te worden van model M111-B. Dit proces-verbaal dient bewaard te worden in het archief van de vreemdelingenadministratie.

2.4. Onderzoek van vervoermiddelen

Indien ambtenaren belast met grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden hebben dat met een vervoermiddel personen worden vervoerd met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben, dan zijn zij bevoegd het vervoermiddel te onderzoeken. De ambtenaren zijn in dat geval bevoegd van de bestuurder van het voertuig of van de schipper van het vaartuig te vorderen dat deze zijn vervoermiddel stilhoudt en naar een door hen aangewezen plaats overbrengt teneinde het vervoermiddel te onderzoeken op de aanwezigheid van vreemdelingen. Artikel 51 Vreemdelingenwet is te beschouwen als een aanvulling op artikel 50 Vreemdelingenwet. Dit betekent dat indien in het staangehouden vervoermiddel een vreemdeling wordt aangetroffen van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij illegaal in Nederland verblijft, deze vreemdeling kan worden onderworpen aan de dwangmiddelen bedoeld in artikel 50, tweede tot en met vijfde lid, Vreemdelingenwet (zie 2.3).

Met artikel 51 Vreemdelingenwet is beoogd ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht in staat te stellen personen te controleren met betrekking tot wie zij een toezichthoudende taak hebben en die zich in een vervoermiddel bevinden. Van deze bevoegdheid mag gebruik worden gemaakt indien de toezichthouder op grond van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden heeft dat met het te controleren vervoermiddel zo’n persoon wordt vervoerd. Het is daarbij niet noodzakelijk dat de ambtenaar een redelijk vermoeden moet hebben dat de te controleren persoon illegaal in Nederland verblijft. De toezichthoudende taak van de ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht beperkt zich daartoe immers niet. Voor wat betreft het operationele toezicht in het binnenland zal het gebruik van deze bevoegdheid zich echter veelal beperken tot personen van wie een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestaat.

Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen wordt voor het operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie verwezen naar paragraaf 2.2.3.

Voor wat betreft het gebruik maken van de bevoegdheid tot het onderzoek van vervoermiddelen in het kader van het operationele toezicht in het binnenland kunnen onder andere de volgende aanwijzingen aanleiding geven van deze bevoegdheid gebruik te maken:

    • van een inzittende van het vervoermiddel is bekend dat hij zich illegaal in Nederland bevindt. De controle van de verblijfsrechtelijke positie hoeft zich in dat geval niet te beperken tot de persoon van wie het bekend is dat hij illegaal in Nederland verblijft, maar kan zich uitstrekken tot alle inzittenden;

    • het vervoermiddel wordt gebruikt voor het vervoer van werknemers naar een bedrijf waarvan het bekend is dat het regelmatig illegaal verblijvende personen in dienst heeft.

2.5. Het innemen en tijdelijk in bewaring nemen van en aantekeningen maken in reis- en verblijfsdocumenten

2.5.1. Algemeen

De ambtenaren belast met grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn bevoegd om, ter vervulling van hun taken, reis- en identiteitspapieren van personen in te nemen, tijdelijk in bewaring te nemen alsmede om hierin aantekeningen te maken.

2.5.2. Stellen van aantekeningen

In andere delen van deze circulaire wordt – voorzover het de daarin behandelde onderwerpen betreft – eveneens aandacht besteed aan voorschriften op het gebied van het stellen of doorhalen van aantekeningen in documenten voor grensoverschrijding van vreemdelingen.

In deze paragraaf worden de terzake geldende voorschriften die van meer algemene aard zijn behandeld.

Als algemene richtlijnen gelden:

  • 1. aantekeningen mogen nimmer worden geplaatst in de grensoverschrijdingsdocumenten of identiteitsbewijzen van asielzoekers;

  • 2. aantekeningen mogen nimmer worden gesteld in documenten, afgegeven door een niet door Nederland erkende regering of staat;

  • 3. er mogen geen andere aantekeningen in de grensoverschrijdingsdocumenten en op verblijfsdocumenten van vreemdelingen worden gesteld dan die welke krachtens de Vreemdelingenwet zijn voorgeschreven;

  • 4. de aantekeningen behoren in de regel door afstempeling te worden gewaarmerkt en door (of namens) de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee te worden ondertekend;

  • 5. in de regel worden de aantekeningen gesteld in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling dan wel op het verblijfsdocument waarover hij ingevolge artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit moet beschikken; in een aantal gevallen echter moet de aantekening worden gesteld op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad;

  • 6. aantekeningen omtrent verwijdering mogen slechts in beperkte mate en op bepaalde gronden worden gesteld (zie A4/6.5).

2.5.2.1. Aantekeningen gesteld door de ambtenaren belast met de grensbewaking

Artikel 4.24. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren belast met de grensbewaking, kunnen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet, in het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling aantekeningen stellen omtrent:

  • a. inreis in Nederland;

  • b. het doel en de duur van het voorgenomen verblijf in Nederland;

  • c. de middelen waarover de vreemdeling met het oog op de toegang tot Nederland beschikt of kan beschikken;

  • d. aanmelding bij een korpschef;

  • e. de toepassing van de artikelen 2.4 tot en met 2.8;

  • f. het weigeren van toegang tot Nederland;

  • g. vertrek of uitzetting uit Nederland, of

  • h. uitreis uit Nederland.

2 Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in een reis- of identiteitspapier van een vreemdeling gestelde aantekening, wordt door de ambtenaar die de doorhaling of vervallenverklaring verricht, gedateerd en van diens paraaf voorzien.

Voor het toezicht op vreemdelingen is een aantal, door de ambtenaren belast met de grensbewaking te stellen, aantekeningen van groot belang.

Het betreft hier onder meer de aantekeningen met betrekking tot:

2.5.2.2. Aantekeningen gesteld door de ambtenaren belast met toezicht

Artikel 4.29. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, stellen in het reis- en identiteitspapier van een vreemdeling aantekeningen omtrent:

  • a. aanmelding of vervoeging bij een korpschef

  • b. de woon- of verblijfplaats binnen Nederland en vertrek naar het buitenland;

  • c. het verlenen, het verlengen van de geldigheidsduur of het intrekken van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd;

  • d. het verlenen of het intrekken van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd;

  • e. het opleggen van een individuele verplichting tot periodieke aanmelding overeenkomstig artikel 54, tweede lid, van de Wet;

  • f. het beperken van de vrijheid van beweging overeenkomstig artikel 56 van de Wet;

  • g. vertrek of uitzetting uit Nederland, en

  • h. ongewenstverklaring.

2 Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in het reis- of identiteitspapier van een vreemdeling gestelde aantekening wordt door de ambtenaar die de doorhaling of vervallenverklaring verricht, gedateerd en van diens paraaf voorzien.

3 In afwijking van het eerste lid, wordt een aantekening op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad gesteld, indien:

  • a. het reis- of identiteitspapier van de vreemdeling zich niet voor het stellen van een zodanige aantekening leent;

  • b. de vreemdeling houder is van een buitenlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort;

  • c. de vreemdeling in Nederland rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder f, van de Wet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 of 20 van de Wet heeft ingediend en, naar het oordeel van de korpschef, termen aanwezig zijn de aanvraag af te wijzen;

  • d. de vreemdeling geen geldig document voor grensoverschrijding heeft, of

  • e. de vreemdeling houder is van een document als bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, b of c, en niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding.

Artikel 4.30. Vreemdelingenbesluit:

1 De aantekeningen, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder a, hebben betrekking op de aanmelding ingevolge de artikelen 4.47 tot en met 4.50.

2 Uit de aantekening blijkt de datum van aanmelding.

3 Uit de aantekening blijkt of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning vereist is.

4 Indien het betreft een vreemdeling die naar Nederland is gekomen om als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip kan de aantekening worden aangevuld met een zinsnede waaruit zulks blijkt en wordt een uiterlijke datum van verblijf opgenomen.

Artikel 4.31. Vreemdelingenbesluit:

1 De aantekening, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder g, wordt gesteld indien op grond van artikel 3.1 uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft. De datum waarop de aanvraag is ontvangen wordt eveneens aangetekend. Indien de aanvraag wordt afgewezen, wordt “vervallen” aangetekend.

2 Uit de aantekening blijkt of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning vereist is.

Artikel 4.32. Vreemdelingenbesluit:

1 Uit de aantekening, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder b, blijkt op welke datum de vreemdeling is veranderd van woon- of verblijfplaats binnen Nederland.

2 De aantekening, bedoeld in het eerste lid, wordt door de korpschef van de politieregio waarin de nieuwe woon- of verblijfplaats is gelegen, gesteld.

Artikel 4.33. Vreemdelingenbesluit:

1 Uit de aantekening, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder e, blijkt de verplichte periode van aanmelding overeenkomstig artikel 54, tweede lid, van de Wet alsmede eventuele verdere bijzonderheden.

2 Nadat de vreemdeling voor de eerste maal heeft voldaan aan de verplichting tot periodieke aanmelding ingevolge artikel 4.51, kunnen de daarop volgende aanmeldingen worden aangetekend door in het reis- of identiteitspapier de datum van de aanmelding te stellen.

3 Uit de aantekening, bedoeld in het eerste en tweede lid, blijkt of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wet arbeid vreemdelingen een tewerkstellingsvergunning vereist is.

Artikel 4.34. Vreemdelingenbesluit:

1 De aantekeningen, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder g, betreffen:

  • a. een aantekening waaruit de uiterlijke datum van vertrek blijkt, indien aan de vreemdeling overeenkomstig artikel 62 van de Wet een termijn is gegund waarbinnen hij Nederland uit eigen beweging dient te verlaten;

  • b. een aantekening waaruit blijkt tot welke datum uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft ingevolge artikel 64 van de Wet;

  • c. een aantekening waaruit de datum van indienen van een bezwaarschrift blijkt, indien de uitzetting achterwege blijft hangende een beslissing op een door de vreemdeling ingediend bezwaar, eventueel met doorhaling van de aantekening, bedoeld onder a;

  • d. een aantekening omtrent uitzetting, indien naar het oordeel van de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal trachten naar Nederland terug te keren zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland.

2 Bij een aantekening als bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt tevens gesteld dat arbeid niet is toegestaan.

3 De aantekening, bedoeld in het eerste lid, onder d, wordt niet gesteld, indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot een derde land daardoor wordt bemoeilijkt.

Artikel 4.35. Vreemdelingenbesluit:

1 De aantekening, bedoeld in artikel 4.29, eerste lid, onder h, wordt geplaatst, indien de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee vermoedt dat de vreemdeling zal trachten naar Nederland terug te keren zonder te voldoen aan de vereisten voor toegang tot Nederland. De aantekening wordt niet gesteld indien het vertrek, de uitzetting of de doorreis van de vreemdeling door, of diens toelating tot een derde land daardoor wordt bemoeilijkt.

2 Uit de aantekening blijkt de datum waarop de vreemdeling ongewenst is verklaard.

Artikel 4.36. Vreemdelingenbesluit:

Bij ministeriële regeling kunnen modellen van de aantekeningen, bedoeld in deze afdeling, worden vastgesteld.

De ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, zijn mede bevoegd om in de reispapieren van vreemdelingen aantekeningen te stellen omtrent visa (zie A2/7). Op grond van artikel 4.29, derde lid, Vreemdelingenbesluit moet de aantekening in een aantal gevallen echter worden gesteld op een aan de vreemdeling te verstrekken afzonderlijk inlegblad (van het als bijlage 8 Voorschrift Vreemdelingen gevoegde model, tevens vermeldende diens naam, voornamen, geboortedatum en een omschrijving van diens identiteitspapier).

2.5.2.3. Doorhaling of vervallenverklaring van aantekeningen

Elke doorhaling of vervallenverklaring van een in het reis- en identiteitspapieren van een vreemdeling gestelde aantekening dient te worden gedateerd en van een paraaf te worden voorzien (artikel 4.29, lid 2, Vreemdelingenbesluit).

De vervallenverklaring is voorgeschreven in de gevallen waarin overeenkomstig artikel 4.30 of 4.31 Vreemdelingenbesluit gebruik is gemaakt van een in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling aangebrachte sticker voor verblijfsaantekeningen (model M77).

Het doorhalen van een in het grensoverschrijdingsdocument van een vreemdeling gestelde aantekening moet geschieden:

  • 1. indien daarin was aangetekend dat zijn vertrek op grond van het bepaalde in artikel 63 Vreemdelingenwet werd opgeschort en de grond voor de opschorting van de verwijdering is komen te vervallen (zie A4/7);

  • 2. indien niet inwilligend is beslist op een bezwaar- of beroepschrift of een beroep op de rechtbank is verworpen en in het grensoverschrijdingsdocument van de vreemdeling een aantekening omtrent de indiening van dat bezwaar- of beroepschrift of instelling van dat beroep was gesteld.

Werd de sticker aangebracht of de aantekening gesteld op een afzonderlijk inlegblad, dan moet dit in de in deze paragraaf bedoelde gevallen worden ingehouden.

2.5.3. Het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en identiteitspapieren

Artikel 4.23. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, nemen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring:

  • a. voorzover zulks nodig is voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in artikel 4.45, of voor het stellen van een aantekening als bedoeld in artikel 4.24 tot en met artikel 4.35;

  • b. indien de persoon ter vaststelling van zijn identiteit is staande gehouden en niet aanstonds blijkt dat het hem is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt hem, met toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen;

  • c. gedurende de tijd dat de persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, of;

  • d. voor zover zulks nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet.

2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt het reis- of identiteitspapier aan de persoon teruggegeven, indien hij aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de gegevens heeft verstrekt die deze in het belang van de toepassing van de Wet vraagt, tenzij er uit anderen hoofde gronden aanwezig zijn om het document in bewaring te houden.

2.5.3.1. Algemeen

Indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd tot het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en identiteitspapieren van personen. De bevoegdheid kan niet alleen worden gebruikt jegens vreemdelingen maar jegens alle personen. Dit maakt het mogelijk om ook papieren van een vreemdeling die aan hem zijn afgegeven door derden tijdelijk te bewaren.

Een in bewaring genomen document moet aan de vreemdeling worden teruggegeven indien hij te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hij ook daadwerkelijk vertrekt. Ingeval van uitzetting kan het reis- en identiteitspapier worden overgedragen aan de persoon belast met grensbewaking in het land waar de toelating is gewaarborgd.

2.5.3.2. Gevallen waarin tijdelijke bewaring van reis- of identiteitspapieren geoorloofd is

In bepaalde gevallen zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument van een persoon in bewaring te nemen. Bij inname van het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument dient aan de vreemdeling een ontvangstbewijs te worden verstrekt (model M101).

Het in bewaring nemen van het grensoverschrijdingsdocument of het verblijfsdocument kan in de onderstaande gevallen plaatsvinden:

  • 1. het in bewaring nemen van het document is tijdelijk nodig voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in Afdeling 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht, met name artikel 5:17 (zie nader 3.3.7).

    Voor het toepassen van deze maatregel bestaat aanleiding indien een vreemdeling niet de vereiste medewerking aan het verkrijgen van de gevraagde gegevens verleent, met name indien hij weigert het paspoort, of ander identiteitspapier dat hij in zijn bezit heeft, daartoe aan de controlerende ambtenaar te overhandigen.

    Voorts kan een grensoverschrijdingsdocument tijdelijk in bewaring worden genomen als in het document een aantekening moet worden gesteld omtrent verwijdering of ongewenstverklaring en de vreemdeling weigert het document voor dat doel te overhandigen;

  • 2. bij een controle blijkt niet aanstonds dat het de vreemdeling is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt, of het is – gelet op de omstandigheden – minder gewenst, hem met toepassing van artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen (zie 2.3).

    De controlerende ambtenaar kan het identiteitbewijs van de vreemdeling dan tijdelijk in bewaring nemen en hem mededelen, dat hij zich voor het verstrekken van nadere gegevens terzake en voor het eventueel terugverkrijgen van het document bij de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet vervoegen (artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder b, Vreemdelingenbesluit);

  • 3. de vreemdeling is rechtens zijn vrijheid ontnomen hetzij met het oog op een tegen hem ingestelde strafvervolging, of wegens het ondergaan van een vrijheidsstraf, hetzij met toepassing van artikel 59 Vreemdelingenwet (artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenbesluit);

  • 4. voor zover dat nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten, van de vreemdeling (artikel 4.23, eerste lid, aanhef en onder d, Vreemdelingenbesluit).

In deze gevallen dient de begeleidende ambtenaar de desbetreffende documenten bij het verlaten van Nederland te overhandigen aan de vreemdeling zelf of aan een ambtenaar der Koninklijke Marechaussee door wiens tussenkomst de vreemdeling aan de buitenlandse autoriteiten wordt overgegeven.

2.6. Binnentreden

2.6.1. Algemeen

Op grond vanartikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht is een toezichthouder bevoegd elke plaats te betreden met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner. Daarbij geldt dat uit het evenredigheidsbeginsel vanartikel 5:13 Algemene wet bestuursrecht voortvloeit dat alleen die plaatsen worden betreden waarbij dat voor de uitoefening van het toezicht redelijkerwijs noodzakelijk is.

Betreden impliceert niet het doorzoeken van de plaats die wordt betreden (bijvoorbeeld het openen van willekeurige kasten, laden en andere bergplaatsen), tenzij het toezicht daarop specifiek betrekking heeft in de zin vanartikel 5:18 Algemene wet bestuursrecht. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn indien er onderzoek wordt gedaan naar de daadwerkelijke samenwoning van een vreemdeling met een ander persoon. Voor het betreden van de woning moet in dat geval wel toestemming zijn verleend (zie nader 2.6.2).

De binnentredingsbevoegdheid voortvloeiend uit de Algemene wet bestuursrecht wordt in artikel 53 Vreemdelingenwet nader aangevuld en verruimd. Ambtenaren belast met grensbewaking en ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen – toezichthouders in de zin vanartikel 5:11 Algemene wet bestuursrecht – zijn bevoegd tot het betreden van een woning zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. Voor wat betreft een uitleg van het begrip ‘redelijk vermoeden’ wordt verwezen naar hetgeen daarover in paragraaf 2.3.3 ‘staande houden en ophouden’ is opgemerkt. Tevens zijn deze ambtenaren op grond van artikel 53 Vreemdelingenwet bevoegd elke plaats te betreden, daaronder begrepen de woning zonder toestemming van de bewoner, voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling.

Ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen zijn op grond van artikel 27, eerste lid, onder c, en artikel 45, eerste lid, onder d, Vreemdelingenwet, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigener beweging had moeten verlaten, eveneens bevoegd elke plaats te betreden, daaronder begrepen de woning zonder toestemming van de bewoner, doch uitsluitend voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling.

Als bewoner van een woning geldt iedereen die tot een huishouden behoort. De ambtenaar die wil binnentreden in een woning mag er van uitgaan dat degene die in de deuropening staat de bewoner is, hetzij namens deze kan spreken.

Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Algemene wet op het binnentreden is degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsontneming uitoefent, en uit die hoofde een woning betreedt, verplicht zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Ingevolge artikel 1, tweede lid, Algemene wet op het binnentreden kan van de legitimatie- en mededelingsplicht worden afgezien wanneer dit naar redelijke verwachting onmiddellijk en ernstig gevaar oplevert voor de veiligheid van personen of goederen, feitelijk onmogelijk is dan wel naar redelijke verwachting de strafvordering schaadt.

2.6.2. Binnentreden met toestemming van de bewoner

Het is altijd mogelijk een woning te betreden met toestemming van de bewoner. Op grond van artikel 1, vierde lid, van de Algemene wet op het binnentreden is het dan noodzakelijk dat de persoon die binnentreedt voorafgaand aan het binnentreden toestemming vraagt aan de bewoner. Op grond van die bepaling moet die toestemming blijken aan degene die wenst binnen te treden. De leeftijd van de bewoner die toestemming verleent om een woning te betreden is niet van belang. Wel dient degene die de toestemming verleent de gevolgen van zijn handelen te kunnen overzien. De gang van zaken bij het binnentreden met toestemming van de bewoner moet worden vastgelegd in een proces-verbaal (bijvoorbeeld worden opgenomen in het proces-verbaal van staandehouden van een vreemdeling).

Bij binnentreding van een woning met toestemming van de bewoner kan de toestemming overigens te allen tijde worden ingetrokken. Een ambtenaar zonder machtiging dient dan te vertrekken.

2.6.3. Binnentreden zonder toestemming van de bewoner

Voor het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner is ingevolge artikel 2, eerste lid, Algemene wet op het binnentreden een schriftelijke machtiging vereist. De machtiging wordt zo mogelijk bij het binnentreden getoond. In de leden 1 en 3 van artikel 2 Algemene wet op het binnentreden zijn enige uitzonderingen opgenomen op de verplichting om te beschikken over een schriftelijke machtiging, maar deze uitzonderingen doen zich in het geval van binnentreden op grond van de Vreemdelingenwet normaliter niet voor.

Bevoegd tot het geven van een machtiging tot binnentreden zijn onder meer de officieren en hulpofficieren van justitie. De machtiging die wordt verleend voor het binnentreden op grond van de Vreemdelingenwet zal gewoonlijk worden gegeven voor het binnentreden in één in de machtiging te noemen woning. Zo nodig kan worden bepaald dat de machtiging tevens zal gelden voor ten hoogste drie andere afzonderlijk te noemen woningen.

Degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden, maakt daarvan op zijn ambtseed of -belofte een schriftelijk verslag op. Voor wat betreft de inhoud van het verslag wordt verwezen naar artikel 10, tweede lid, onder a t/m g Algemene wet op het binnentreden. Indien krachtens een machtiging is binnengetreden wordt het verslag uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden toegezonden aan de degene die de machtiging heeft gegeven. Indien dit een hulpofficier van justitie is, dan wordt het verslag ook aan de officier van justitie verzonden. Een afschrift van het verslag wordt op de hiervoor bedoelde dag toegezonden of uitgereikt aan de bewoner. Indien het niet mogelijk is het afschrift toe te zenden of uit te reiken dan wordt het verslag gedurende zes maanden voor de bewoner beschikbaar gehouden.

3. Maatregelen van toezicht

3.1. Inleiding

Als maatregel van toezicht kunnen aan vreemdelingen geen andere verplichtingen worden opgelegd dan die welke bij en krachtens de Vreemdelingenwet zijn vastgesteld.

Een aantal opmerkingen vooraf:

  • 1. naarmate de vreemdeling langer legaal in Nederland verblijft, is de vreemdeling aan minder maatregelen van toezicht onderworpen dan andere hier te lande verblijvende vreemdelingen;

  • 2. aan een aantal categorieën vreemdelingen is vrijstelling verleend van de opgelegde verplichtingen;

  • 3. een aantal verplichtingen in het kader van het toezicht op vreemdelingen is opgelegd aan anderen dan de vreemdeling zelf.

    Bijvoorbeeld: van een adresverandering van kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar moeten degenen bij wie zij wonen of verblijven kennis geven aan de korpschef.

    Personen, dus ook Nederlanders, die nachtverblijf verschaffen aan een vreemdeling van wie zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat zijn verblijf in Nederland niet is toegestaan ingevolge de Vreemdelingenwet moeten dit onmiddellijk melden bij de korpschef;

  • 4. aan bepaalde verplichtingen moeten vreemdelingen uit eigen beweging voldoen, aan andere desgevraagd of op vordering. Voor EG- en EER-onderdanen gelden enige afwijkende bepalingen;

  • 5. in een aantal gevallen moeten aantekeningen van de maatregelen van toezicht worden bijgehouden in de vreemdelingenregistratie.

In artikel 54, eerste lid, Vreemdelingenwet is de grondslag opgenomen voor de verplichtingen die als maatregel van toezicht aan vreemdelingen kunnen worden opgelegd. Deze maatregelen betreffen:

  • 1. het kennisgeven van verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland en vertrek naar het buitenland;

  • 2. het verstrekken van gegevens;

  • 3. het verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie;

  • 4. het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of in het kader van de beoordeling van een aanvraag om een verblijfsvergunning;

  • 5. aanmelding binnen een bepaalde termijn na binnenkomst in Nederland;

  • 6. periodieke aanmelding;

  • 7. het inleveren van het document of schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet waaruit het rechtmatige verblijf blijkt.

Deze verplichtingen zullen hieronder nader worden uitgewerkt.

3.2. Verplichting tot opgave van verandering van woon- of verblijfplaats

Artikel 4.37. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met h, van de Wet, is verplicht om in geval van:

  • a. verandering van adres binnen de gemeente waar de vreemdeling woont of verblijft, hiervan binnen vijf dagen kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen;

  • b. verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland, zo mogelijk onder opgave van het nieuwe adres, hiervan vóór het vertrek kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen van waaruit de vreemdeling vertrekt;

  • c. verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland, onder opgave van het nieuwe adres, hiervan binnen vijf dagen na aankomst in de nieuwe woon- of verblijfplaats in persoon kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de nieuwe woon- of verblijfplaats is gelegen;

  • d. vertrek naar het buitenland, zo mogelijk onder opgave van het nieuwe adres, hiervan vóór het vertrek kennis te geven aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waaruit de vreemdeling vertrekt is gelegen.

2 De in het eerste lid, onder a en c, bedoelde kennisgeving blijft achterwege indien de vreemdeling als ingezetene is ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens van de nieuwe woonplaats.

3 De vreemdeling die niet rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met h, van de Wet, geeft kennis van verandering van woon- of verblijfplaats binnen Nederland als bedoeld in het eerste lid, onder b, indien Onze Minister dat vordert.

4 De in het eerste en derde lid omschreven verplichtingen rusten ten aanzien van kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar op de wettelijke vertegenwoordiger. Voor kinderen van twaalf jaar en ouder kan aan deze verplichtingen ook worden voldaan door de wettelijke vertegenwoordiger.

5 Van vertrek naar het buitenland wordt geen kennis gegeven door de vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, van de Wet, indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet naar het buitenland verplaatst.

De onder a, b en d bedoelde kennisgevingen hoeven niet in persoon te worden gedaan. Aan de vreemdeling kan daartoe een kaart worden verstrekt (model M91).

Voorzover daartoe de gelegenheid bestaat (dus indien de vreemdeling nog voor zijn vertrek naar de nieuwe gemeente in de oude gemeente wordt aangetroffen) verdient het aanbeveling om in zijn document voor grensoverschrijding het volgende aan te tekenen: ‘kennis gegeven van verhuizing naar ............ (nieuwe gemeente) op ...............’ (datum, waarop de verhuizing volgens de opgave van de vreemdeling zal plaatsvinden).

In het onder c bedoelde geval is de verplichting zich in persoon te melden bij de korpschef ook opgelegd om de bij artikel 4.12 Voorschrift Vreemdelingen voorgeschreven aantekening over de verhuizing in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling te plaatsen. Deze aantekening luidt: ‘verhuisd op ....... (datum)’.

3.3. Verplichting tot het verstrekken van gegevens

3.3.1. Algemeen

Ten aanzien van vreemdelingen kan worden voorzien in een verplichting tot het – zonodig in persoon – verstrekken van gegevens, die van belang zijn voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet. In onderstaande paragrafen (3.3.1.1 t/m 3.3.6) zal eerst worden ingegaan op de verplichtingen die aan de vreemdeling kunnen worden opgelegd op grond van het Vreemdelingenbesluit. Niet alle verplichtingen voor de vreemdeling vloeien echter voort uit het Vreemdelingenbesluit. Het is mogelijk dat de ambtenaren belast met toezicht gegevens (of bescheiden) van de vreemdeling nodig hebben die niet een basis vinden in de Vreemdelingenwet of het Vreemdelingenbesluit maar die wel noodzakelijk zijn in het kader van de toezichthoudende taak. In die gevallen kan de vreemdeling worden verplicht medewerking te verlenen aan het verkrijgen van die gegevens (of bescheiden) op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Hieraan wordt aandacht besteed in paragraaf 3.3.7.

De verplichting tot het op vordering verstrekken van gegevens kan worden opgelegd aan alle hier te lande aanwezige vreemdelingen, ongeacht of zij legaal of illegaal in ons land verblijven. De vordering is steeds gericht tot de vreemdeling zelf, tenzij het kinderen beneden de leeftijd van 12 jaar betreft. Ten aanzien van vreemdelingen beneden de leeftijd van 12 jaar kan een vordering worden gericht tot de wettelijk vertegenwoordiger (artikel 4.38, vierde lid, Vreemdelingenbesluit).

Niet alleen de vreemdeling zelf maar ook anderen (met inbegrip van Nederlanders) kunnen in bepaalde gevallen worden verplicht gegevens over vreemdelingen te verstrekken (zie 3.3.3 en 3.6.1).

Het niet voldoen aan de verplichting van artikel 4.38 Vreemdelingenbesluit is ingevolge het bepaalde in artikel 54 juncto 108 Vreemdelingenwet een strafbaar feit.

3.3.1.1. Op vordering verstrekken van gegevens

Artikel 4.38. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling verstrekt op vordering van Onze Minister de gegevens, bedoeld in de artikelen 4.39 tot en met 4.44, binnen de in de vordering aangegeven tijd.

2 Indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat kan de in het voorgaande lid bedoelde vordering inhouden dat de vreemdeling de gegevens in persoon verstrekt.

3 In het belang van de vreemdelingenregistratie kan een vordering als bedoeld in het eerste lid bij algemene bekendmaking worden gedaan.

4 Indien de vreemdeling jonger is dan twaalf jaar, dan kan de vordering, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden gericht tot de wettelijke vertegenwoordiger.

Vreemdelingen zijn verplicht op vordering van de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar zij wonen of verblijven, binnen de in de vordering aangegeven tijd de gegevens te verstrekken die de korpschef in het belang van het bepaalde bij en krachtens de Wet vraagt.

Er dient steeds een rechtstreeks verband te bestaan tussen het vragen van de gegevens en de toepassing van de Vreemdelingenwet, dan wel van de uitvoeringsbepalingen daarvan.

Voorts kan een vordering tot het verstrekken van gegevens bijvoorbeeld worden gedaan met het oog op het bijhouden van het VAS.

Een vordering dient zoveel mogelijk in een voor de vreemdeling begrijpelijke vorm en taal te worden gedaan.

Het verstrekken van onjuiste gegevens die hebben geleid tot het verlenen of het verlengen van de geldigheidsduur van verblijfsvergunning kan, naast strafbaarheid wegens overtreding van artikel 4.38 Vreemdelingenbesluit, jo. artikel 54, eerste lid, Vreemdelingenwet, voor de vreemdeling tot gevolg hebben dat de verleende vergunning wordt ingetrokken (zie artikel 19 jo. artikel 18, eerste lid, onder c, artikel 22 aanhef en onder b, artikel 32 aanhef en onder a, en artikel 35 aanhef en onder a Vreemdelingenwet).

3.3.1.2. Verplichting tot het verstrekken van gegevens in persoon

Indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat kan de vreemdeling verplicht worden de gevraagde gegevens persoonlijk te komen verstrekken.

Aanleiding tot het opleggen van deze verplichting bestaat bijvoorbeeld:

  • indien feiten of omstandigheden bekend zijn geworden die kunnen leiden tot het intrekken van een verblijfsvergunning voor bepaalde of onbepaalde tijd;

  • indien een vreemdeling verzuimd heeft tijdig verlenging van de geldigheidsduur van zijn vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd of tijdig een vergunning voor onbepaalde tijd aan te vragen of indien overwogen wordt de vreemdeling aan een bijzondere maatregel van toezicht te onderwerpen (vgl. artikel 54, tweede lid en 56 Vreemdelingenwet).

3.3.1.3. Vordering tot het verstrekken van gegevens bij algemene bekendmaking

Een vordering tot het verstrekken van gegevens kan ook bij algemene bekendmaking worden gedaan. Zodanige vordering kan dan gericht zijn hetzij tot alle vreemdelingen in de gemeente, hetzij tot bepaalde categorieën van vreemdelingen. Een vordering als hier bedoeld kan alleen worden gedaan in het belang van de vreemdelingenregistratie.

3.3.2. Kennisgeving van aanwezigheid door de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft

Artikel 4.39. Vreemdelingenbesluit:

De vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft, doet onmiddellijk van zijn aanwezigheid in persoon mededeling aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen.

Deze bepaling richt zich tot vreemdelingen die op illegale wijze ons land zijn binnengekomen of die na beëindiging van hun eerdere rechtmatige verblijf als bedoeld in artikel 8 Vreemdelingenwet zonder toestemming in ons land zijn achtergebleven. Deze bepaling geldt ook voor passagierende zeelieden en transitpassagiers van vliegtuigen en zeeschepen die niet tijdig uit ons land zijn vertrokken (vgl. artikel 2.4 tm 2.7 Vreemdelingenbesluit).

De in artikel 4.39 Vreemdelingenbesluit bedoelde kennisgeving hoeft niet in persoon te worden gedaan. Wordt de korpschef echter op deze wijze (of op de wijze bedoeld in artikel 4.40 Vreemdelingenbesluit – zie hieronder) op de hoogte gebracht van het ongeoorloofde verblijf van een vreemdeling hier te lande dan kan hij met gebruik van artikel 4.38, tweede lid, Vreemdelingenbesluit de vreemdeling vorderen tot het in persoon verstrekken van nadere gegevens (uiteraard voorzover de aanhouding van de vreemdeling ter fine van uitzetting niet is vereist).

3.3.3. Kennis geven van het verschaffen van nachtverblijf

Artikel 4.40. Vreemdelingenbesluit:

Personen die nachtverblijf verschaffen aan een vreemdeling van wie zij weten of redelijkerwijs kunnen vermoeden dat die niet rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8 van de Wet, doen daarvan onmiddellijk mededeling aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

Niet alleen de vreemdeling zelf moet van zijn aanwezigheid onmiddellijk mededeling doen aan de korpschef indien hij niet rechtmatig in Nederland verblijft. Ook degene die nachtverblijf verschaft aan een vreemdeling van wie hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze niet rechtmatig in Nederland verblijft, moet daarvan onmiddellijk mededeling doen aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen.

Degene op wie deze verplichting rust kan zowel Nederlander als vreemdeling zijn. Er zijn geen voorschriften gegeven voor de vorm waarin deze mededeling moet worden gedaan. De strekking van deze bepaling is om de opsporing van illegaal in ons land verblijvende vreemdelingen te vergemakkelijken en om hen, die – te kwader trouw – aan dit illegale verblijf medewerking verlenen, strafbaar te stellen (artikel 108 Vreemdelingenwet).

3.3.4. Verstrekken van gegevens over (vroegere) buitenlandse werknemers

Artikel 4.41. Vreemdelingenbesluit:

Werkgevers, van wie bij Onze Minister bekend is dat zij een vreemdeling in dienst hebben gehad die niet rechtmatig verbleef of aan wie het niet was toegestaan arbeid te verrichten, verstrekken onmiddellijk aan Onze Minister, op diens vordering, de gegevens omtrent de vreemdeling die bij hen tewerkgesteld wordt, in dienst is of in dienst is geweest. Onze Minister kan een termijn stellen waarbinnen de gegevens worden verstrekt.

In een aantal gevallen zijn werkgevers verplicht, ten aanzien van vreemdelingen die bij hen te werk gesteld worden, in dienst zijn of in dienst zijn geweest, desgevraagd gegevens te verstrekken aan de korpschef.

Deze verplichting geldt voor daartoe gevorderde werkgevers van wie bij de korpschef bekend is dat zij vreemdelingen in dienst gehad hebben, die illegaal hier te lande verbleven of die in Nederland ongeoorloofd arbeid verrichten. De gevraagde gegevens dienen onmiddellijk of binnen een door de korpschef aangegeven termijn te worden verstrekt.

3.3.5. Mededeling omtrent het gaan zoeken of gaan verrichten van arbeid

Artikel 4.42. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten, deelt dit onmiddellijk mee aan de korpschef van het regionale politiekorps, waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

2 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die:

  • a. houder is van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf afgegeven voor een verblijfsdoel waarbij het verrichten van arbeid is toegestaan;

  • b. onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • c. kan aantonen dat hij naar Nederland is gekomen voor het verrichten van arbeid gedurende ten hoogste drie maanden, te rekenen vanaf het tijdstip van zijn binnenkomst, of

  • d. naar Nederland is gekomen om aan te monsteren of als zeeman werk te zoeken aan boord van een zeeschip.

3 Het tweede lid is niet van toepassing indien de arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden, tenzij de vreemdeling onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

De vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijft gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vreemdelingenwet zolang het verblijf bij of krachtens dat artikel is toegestaan – en die arbeid gaat zoeken of arbeid gaat verrichten – is verplicht daarvan onmiddellijk mededeling te doen aan de korpschef van het regionale politiekorps van de gemeente waar hij verblijft. Een aantal categorieën is vrijgesteld van deze verplichting.

De beperking die in het derde lid van artikel 4.42 Vreemdelingenbesluit is opgenomen vloeit voort uit artikel 3.32 Vreemdelingenbesluit, waarin is bepaald dat geen verblijfsvergunning wordt verstrekt indien de arbeid geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of het verlenen van seksuele diensten aan derden. Het ligt voor de hand in dit geval evenmin vrijstelling van de meldingsplicht te verlenen.

3.3.6. Mededeling omtrent het vervallen van het doel waarvoor een vergunning tot verblijf is verleend

Artikel 4.43. Vreemdelingenbesluit:

De vreemdeling die rechtmatig verblijft op grond van artikel 8, onder a, van de Wet en die niet langer voldoet aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend, deelt dit onmiddellijk mee aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar de vreemdeling verblijft is gelegen.

De vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, is verplicht, indien de beperking waaronder het verblijf is toegestaan is komen te vervallen, daarvan onmiddellijk mededeling te doen aan de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft, is gelegen.

Voldoet een vreemdeling niet meer aan de beperking waaronder de vergunning tot verblijf is verleend dan kan deze worden ingetrokken, dan wel kan de beperking worden gewijzigd of opgeheven.

3.3.7. Verstrekken van inlichtingen en het tonen van de bescheiden op grond van de Algemene wet bestuursrecht

Zoals in 3.3.1 al is aangegeven kan het voorkomen dat een ambtenaar belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen gegevens nodig heeft van een vreemdeling, maar dat het verstrekken van die gegevens niet kan worden gevorderd op basis van de Vreemdelingenwet. In die gevallen kan een vordering de benodigde gegevens te verstrekken of bescheiden te tonen worden gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht. Voorwaarde daarvoor is dat de vordering verband houdt met de uitoefening van de toezichthoudende taak van de ambtenaar. Voorts dient in het oog gehouden te worden dat van de bevoegdheden alleen gebruik wordt gemaakt indien dit voor de vervulling van de taak redelijkerwijs noodzakelijk is (het evenredigheidsbeginsel, zie nader onder 2.2).

De in het kader van het verstrekken van inlichtingen en het tonen van bescheiden van belang zijnde artikelen zijn 5:16, 5:17 en 5:20 Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5:16. Algemene wet bestuursrecht:

Een toezichthouder is bevoegd inlichtingen te vorderen.

Artikel 5:17. Algemene wet bestuursrecht:

1 Een toezichthouder is bevoegd inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden.

2 Hij is bevoegd van de gegevens kopieën te maken.

3 Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, is hij bevoegd de gegevens voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hem af te geven schriftelijk bewijs.

Artikel 5:20. Algemene wet bestuursrecht:

1 Een ieder is verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.

2 Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voorzover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.

Alle vreemdelingen zijn op grond van voornoemde artikelen van de Algemene wet bestuursrecht tegenover elke ambtenaar die belast is met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verplicht desgevorderd bijvoorbeeld gegevens te verstrekken en de in hun bezit zijnde bescheiden te tonen die kunnen dienen ter vaststelling van:

  • 1. hun identiteit, nationaliteit, burgerlijke staat, beroep, alsmede tegenwoordige en vroegere woon- of verblijfplaats met adres.

    De gegevens met betrekking tot identiteit en nationaliteit zullen in de regel kunnen worden ontleend aan het verblijfsdocument waarover de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit dient te beschikken. Heeft de vreemdeling echter het voorgeschreven document niet bij zich, of bestaat er gegronde aanleiding te twijfelen aan de echtheid van dat document, dan moet getracht worden de hier bedoelde gegevens vast te stellen aan de hand van andere in het bezit van de vreemdeling zijnde bescheiden of door deze verstrekte inlichtingen.

    Bij vermoeden dat het voorgeschreven document is vervalst, dient contact opgenomen te worden met Bureau Documenten.

    Informeren naar tegenwoordige en vroegere woon- of verblijfplaats met adres is noodzakelijk om na te gaan of de vreemdeling heeft voldaan aan de bij artikel 4.48 Vreemdelingenbesluit voorgeschreven verplichtingen.

  • 2. datum, plaats en wijze van binnenkomst in Nederland.

    Deze gegevens zijn met name van belang voor de vraag:

  • 3. doel en duur van hun voorgenomen verblijf in Nederland.

    Deze gegevens zijn nodig om na te gaan:

    • of de vreemdeling heeft voldaan aan de verplichting tot het doen van mededeling omtrent het gaan zoeken dan wel gaan verrichten van arbeid (artikel 4.42, eerste lid, Vreemdelingenbesluit);

    • of de vrije termijn van de vreemdeling eventueel is beëindigd;

    • of het doel van het verblijf nog in overeenstemming is met een aan een vergunning tot verblijf verbonden beperking;

  • 4. middelen van bestaan.

    Dit gegeven is noodzakelijk om na te gaan of er redenen zijn voor het intrekken of weigeren van de verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning tot verblijf wegens het niet meer beschikken over voldoende middelen van bestaan.

De medewerkingsplicht van artikel 5:20 Algemene wet bestuursrecht houdt in dat de vreemdeling verplicht is tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen en tot afgifte van de gevorderde gegevens en bescheiden. Het weigeren van de vereiste medewerking is strafbaar gesteld in artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.

3.4. Verlenen van medewerking aan het vastleggen van gegevens met het oog op identificatie

3.4.1. Algemeen

De strekking van artikel 54, eerste lid, onder c, Vreemdelingenwet is om de tot opsporing van strafbare feiten bevoegde ambtenaren, als zij bij de uitoefening van hun taken in aanraking komen met vreemdelingen, in staat te stellen de beschikking te krijgen over de primaire gegevens die nodig zijn om te kunnen vaststellen met welke vreemdeling zij te doen hebben, of deze vreemdeling op regelmatige wijze is binnengekomen en of het hem is toegestaan in Nederland te verblijven.

In dit verband moet niet alleen worden gedacht aan ambtenaren die specifiek taken uitoefenen op het terrein van het vreemdelingentoezicht, maar ook aan politie-ambtenaren die bij de uitoefening van andere taken, zoals het houden van verkeerscontroles, met vreemdelingen in aanraking komen.

Uiteraard dienen aan de vreemdeling bij het uitoefenen van de identiteitscontrole slechts die gegevens te worden gevraagd die voor de toepassing van het bepaalde bij en krachtens de Vreemdelingenwet van belang zijn.

Vreemdelingen die beschikken over een verblijfsdocument dienen niet verplicht te worden nadere inlichtingen te verstrekken. Slechts als er gegronde aanleiding is te veronderstellen dat zij de voorschriften op het gebied van toezicht op vreemdelingen niet zijn nagekomen, dient de vreemdeling daaromtrent te worden ondervraagd.

3.4.2. Het ter beschikking stellen van pasfoto’s en het laten fotograferen en vingerafdrukken laten nemen

Artikel 4.45. Vreemdelingenbesluit:

De medewerking van de vreemdeling, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdeel c, van de Wet, bestaat uit:

  • a. het op vordering van een ambtenaar belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, beschikbaar stellen van een goedgelijkende pasfoto, en

  • b. het zich laten fotograferen en het laten afnemen van vingerafdrukken, indien daartoe naar het oordeel van de ambtenaar, belast met de grensbewaking of een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, gegronde reden bestaat.

De verplichtingen gelden tegenover de met de grensbewaking belaste ambtenaren en tegenover ambtenaren belast met het vreemdelingentoezicht.

De verplichting tot het beschikbaar stellen van een pasfoto dient te worden opgelegd met het oog op de registratie van de vreemdeling (zie A8/1.2.1) en in verband met de uitreiking van de voorgeschreven documenten.

De onder b genoemde verplichting mag slechts worden opgelegd indien daartoe, naar het oordeel van de desbetreffende ambtenaar, in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat, derhalve alleen in speciale daarvoor in aanmerking komende gevallen. De verplichting zich te laten fotograferen en vingerafdrukken van zich te laten nemen behoort in ieder geval te worden opgelegd aan vreemdelingen:

  • die op onregelmatige wijze Nederland zijn binnengekomen en naar de identiteit van wie een onderzoek moet worden ingesteld;

  • tegen wie – met het oog op de toepassing van de Vreemdelingenwet – een onderzoek naar hun criminele of ongunstige politieke antecedenten moet worden ingesteld;

  • aan wier verblijfsvergunning in het belang van de openbare rust of de nationale veiligheid een voorschrift wordt verbonden;

  • aan wie een individuele verplichting tot periodieke aanmelding wordt opgelegd (artikel 54, tweede lid, Vreemdelingenwet);

  • van wie de vrijheid van beweging wordt beperkt (artikel 56 Vreemdelingenwet);

  • die ongewenst worden verklaard (artikel 67 Vreemdelingenwet);

  • die in bewaring worden gesteld (artikel 59 Vreemdelingenwet);

  • die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend;

  • en voorts in alle gevallen waarin de Minister een bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

Het tienvingerafdrukkenformulier moet onmiddellijk worden gezonden naar de Directie Recherche, Postbus 3016, 2700 KX Zoetermeer, ter attentie van de afdeling Dactyloscopie. Achter op het formulier dient te worden vermeld aan de hand van welke gegevens de identiteit van de vreemdeling, zoals deze op het formulier wordt vermeld, is onderzocht. Voorts moet worden aangegeven, waarom de vingerafdrukken werden genomen. Het formulier dient te worden voorzien van het dossier- en referentienummer van de IND. Zonodig dient het vakje ‘Asiel’ te worden aangekruist. Op de buitenzijde van de enveloppe dient in dat geval in de linker bovenhoek ‘Asiel’ te worden vermeld. De formulieren zijn gratis te verkrijgen bij de administratie van de onderafdeling Dactyloscopie van de Directie Recherche.

3.5. Het verlenen van medewerking aan een medisch onderzoek

Artikel 4.46. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden, werkt op grond van artikel 54, eerste lid, onderdeel d, van de Wet mee aan een onderzoek naar tuberculose.

2 Het eerste lid geldt niet voor onderdanen van een staat die partij is bij de Europese Gemeenschap, onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland.

3.5.1. Algemeen

De vreemdeling die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden is verplicht om een tuberculose-onderzoek te ondergaan. Deze verplichting geldt niet voor de in artikel 4.46, tweede lid, Vreemdelingenbesluit bedoelde vreemdelingen.

Het niet meewerken aan het onderzoek naar Tuberculose is ingevolge het bepaalde in artikel 108 Vreemdelingenwet een strafbaar feit.

3.5.2. Procedure

Zodra een vreemdeling zich bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats meldt voor een aanvraag voor verlening van een vergunning tot verblijf, dient deze hem voor onderzoek door te verwijzen naar de meest nabij gelegen Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst (GGD). Het onderzoek is voor de vreemdeling kosteloos.

Voor deze verwijzing maakt de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft gebruik van een formulier (model M38).

Dit formulier wordt op verzoek door de Geneeskundig Hoofdinspecteur voor de Volksgezondheid, Postbus 5406, 2280 HK Rijswijk, in de benodigde aantallen kosteloos toegezonden. Op het formulier vult de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft alle persoonsgegevens in die door overlegging van het document voor grensoverschrijding en van eventuele andere bescheiden kenbaar zijn geworden. Hij geeft het vervolgens als verwijzingsformulier aan de te onderzoeken vreemdeling.

De te onderzoeken personen dienen te verschijnen bij de aangewezen GGD. Naast het document voor grensoverschrijding dat zij bij de aanmelding bij de gemeente hebben getoond, dienen zij het formulier aan de onderzoeksarts te overleggen.

De arts belast met het onderzoek zal het grensoverschrijdingsdocument van betrokkene vergelijken met de gegevens op het formulier. De onderzoeksarts vult na het onderzoek het formulier in en zendt het naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Het enkele feit dat bij de vreemdeling tuberculose aan de ademhalingsorganen is geconstateerd, leidt er overigens niet toe dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning wordt afgewezen. Indien de verklaring is ondertekend, wordt de vergunning verleend. Gelet op de duur van de tuberculosebehandeling is het immers niet opportuun om de bereidheid om mee te werken aan die behandeling eerst na voltooiing van de behandeling vast te stellen.

Het niet verlenen van medewerking aan een onderzoek naar tuberculose of het niet meewerken aan een medische behandeling van die ziekte kan op grond van het bepaalde in artikel 16, eerste lid, onder e, Vreemdelingenwet reden zijn de aanvraag tot een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet af te wijzen respektievelijk in te trekken op grond van het feit dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

3.6. Aanmelding na binnenkomst in Nederland

3.6.1. Verblijf langer dan drie maanden

Artikel 4.47. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

2 Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van drie maanden wordt eerder verblijf in Nederland binnen een tijdvak van zes maanden, onmiddellijk voorafgaande aan de binnenkomst, mede in aanmerking genomen.

3 Indien de vreemdeling jonger is dan twaalf jaar, doet degene bij wie de vreemdeling woont of verblijft de melding.

4 Het eerste lid is niet van toepassing op onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

De vreemdeling die rechtmatig verblijft gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vreemdelingenwet, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens dat artikel is toegestaan, en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van langer dan drie maanden is verplicht zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen. Voor de berekening van het verblijf worden voorgaande verblijven in Nederland binnen een tijdvak van zes maanden onmiddellijk voorafgaande aan de binnenkomst mede in aanmerking genomen.

In het algemeen rust de aanmeldingsverplichting op de vreemdeling zelf. Een uitzondering op deze regel bestaat voor kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar. Degenen bij wie deze kinderen wonen of verblijven, zijn in dit geval tot aanmelding verplicht. Dit kan derhalve ook een Nederlander zijn.

De verplichting tot aanmelding geldt niet voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen.

Na aanmelding wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling daarvan een aantekening gesteld (artikel 4.29, eerste lid, onder a, jo. 4.30, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). Daarbij wordt gebruik gemaakt van een speciale sticker (model M77). In een aantal gevallen dient deze aantekening op een afzonderlijk inlegblad te worden gesteld (artikel 4.29, derde lid, Vreemdelingenbesluit).

3.6.2. Verblijf korter dan drie maanden

Artikel 4.48. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden, meldt zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

2 Een verplichting tot aanmelding krachtens het voorgaande lid rust ten aanzien van de vreemdeling beneden de leeftijd van twaalf jaar op degene bij wie de vreemdeling woont of verblijft.

3 Het eerste lid is niet van toepassing op:

  • a. onderdanen van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • b. de vreemdeling die zijn intrek neemt in een hotel of in een inrichting, waarvan de eigenaar, houder of beheerder bij of krachtens gemeentelijke verordening verplicht is aan de daartoe aangewezen autoriteit kennis te geven van het verschaffen van nachtverblijf aan personen.

De vreemdeling die rechtmatig verblijft gedurende de vrije termijn bedoeld in artikel 12 Vreemdelingenwet, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens dat artikel is toegestaan, en die naar Nederland is gekomen voor een verblijf van ten hoogste drie maanden is, voorzover de Minister van Justitie dat heeft voorgeschreven, verplicht zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij verblijft is gelegen, indien de duur van het voorgenomen verblijf langer is dan drie dagen.

In het algemeen rust de aanmeldingsverplichting op de vreemdeling zelf. Een uitzondering op deze regel bestaat voor kinderen beneden de leeftijd van twaalf jaar. Degenen bij wie deze kinderen wonen of verblijven, zijn in dit geval tot aanmelding verplicht. Dit kan derhalve ook een Nederlander zijn.

De verplichting tot aanmelding geldt niet voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen, indien de vreemdeling zijn intrek neemt in een hotel of in een inrichting, waarvan de eigenaar, houder of beheerder bij of krachtens gemeentelijke verordening verplicht is aan de daartoe aangewezen autoriteit kennis te geven van het verschaffen van nachtverblijf aan personen.

Na aanmelding wordt in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling daarvan een aantekening gesteld (artikel 4.29, eerste lid, onder a, jo. 4.30, eerste lid, Vreemdelingenbesluit). Daarbij wordt gebruik gemaakt van een speciale sticker (model M77). In een aantal gevallen dient deze aantekening op een afzonderlijk inlegblad te worden gesteld (artikel 4.29, derde lid, Vreemdelingenbesluit).

3.7. Periodieke aanmeldingen

3.7.1. Periodieke aanmelding ex artikel 4.51 Vreemdelingenbesluit

Artikel 4.51. Vreemdelingenbesluit:

1 Tot periodieke aanmelding als bedoeld in artikel 54, eerste lid, onder f, van de Wet, bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen, is verplicht de vreemdeling die:

  • a. geen rechtmatig verblijf heeft en in afwachting is van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting, en

  • b. rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder f, g of h, van de Wet.

2 De vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, meldt zich wekelijks, tenzij Onze Minister een andere termijn stelt, dan wel ontheffing verleent.

3 Het eerste lid is niet van toepassing, indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen.

Algemeen

Periodieke aanmelding bij de korpschef van het regionale politiekorps waaronder de gemeente van verblijf van de vreemdeling is gelegen, is verplicht voor de vreemdeling:

  • die geen rechtmatig verblijf heeft, in afwachting van de feitelijke mogelijkheid tot vertrek of uitzetting of;

  • die rechtmatig verblijf heeft in afwachting van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen, verlengen van de geldigheidsduur of wijziging van de beperking van een verblijfsvergunning, of de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl uitzetting achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag c.q. het bezwaar- of beroepschrift is beslist.

De vreemdeling dient zich wekelijks te melden, tenzij de korpschef een andere termijn stelt.

De verplichting geldt niet voor vreemdelingen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd.

Bij aanvang van de procedure om een vergunning tot verblijf dient de vreemdeling er op te worden gewezen dat op hem, hangende de beslissing op zijn aanvraag een meldingsplicht rust. Zie C3/13.2 met betrekking tot de meldingsplicht ex artikel 4.51 Vreemdelingenbesluit voor asielzoekers.

Zie C3/13.2 met betrekking tot de meldingsplicht ex artikel 4.51 Vreemdelingenbesluit voor asielzoekers.

Ontheffing en termijnstelling

De korpschef kan ontheffing van de meldingsplicht verlenen. Voorts kan hij een andere meldingstermijn dan de wekelijkse aan de meldingsplicht verbinden. Indien de korpschef van mening is dat ontheffing niet langer gewenst is kan hij de ontheffing beëindigen. De vreemdeling dient steeds op hem aangaande wijzigingen betreffende de meldingsplicht te worden gewezen.

Gezien de wenselijkheid van een uniforme, landelijke toepassing gelden in beginsel de volgende aanwijzingen voor de korpschef bij de oplegging/ontheffing van de meldingsplicht. In bijzondere omstandigheden, te beoordelen door de korpschef, kan de korpschef afwijken van het onderstaande.

Aanleiding om ontheffing te verlenen bestaat in zijn algemeenheid indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op zijn aanvraag in eerste aanleg hier in Nederland af te wachten (uitzondering: negatief advies en asielzoekers, zie hierna en onder C3/13.2).

De gedachte hierachter is dat daar waar de directe nabijheid van de vreemdeling minder noodzakelijk is (bijvoorbeeld voor het vragen van nadere informatie voor de afhandeling van zijn aanvraag), een minder streng toezichtsregime, met name met betrekking tot de meldingsplicht, kan worden toegepast.

Aanleiding om een maandelijkse meldingsplicht op te leggen bestaat in zijn algemeenheid:

  • indien het de vreemdeling is toegestaan om een verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland af te wachten, en;

  • indien de aanvraag in eerste aanleg niet is ingewilligd, maar het de vreemdeling is toegestaan de beslissing op een eventueel bezwaar- of beroepschrift in Nederland af te wachten.

De gedachte hierachter is dat een zeker toezichtsregime met betrekking tot de meldingsplicht wenselijk is, gezien de verwachting dat het de vreemdeling uiteindelijk niet zal worden toegestaan in Nederland te blijven. In verband met de bij bovengenoemde categorieën minder grote noodzaak om de vreemdeling voortdurend nabij te hebben (bijvoorbeeld voor het vragen van nadere informatie voor de afhandeling van zijn aanvraag), kan evenwel een ruimere – lees maandelijkse – meldingstermijn worden gesteld.

Geen aanleiding om (nog langer) ontheffing te verlenen bestaat in zijn algemeenheid indien;

  • het aanvragen in eerste aanleg betreft waarover de korpschef niet inwilligend heeft geadviseerd;

  • daartoe mede uit het oogpunt van vreemdelingentoezicht aanleiding bestaat (bijvoorbeeld openbare orde gevallen);

  • het de vreemdeling niet langer is toegestaan in Nederland te verblijven.

De meldingsplicht voor de laatstgenoemde categorie (definitieve aanzegging tot vertrek) geldt zolang de finale vertrektermijn nog niet is verstreken. Voor asielzoekers geldt daarbij evenwel het volgende: de uitgeprocedeerde asielzoeker die weigert de woning die in het kader van de opvangvoorzieningen ter beschikking is gesteld te verlaten, wordt, zolang de ontruimingsprocedure in het kader van de beëindiging van de voorzieningen nog voortduurt in het bezit gelaten van het W-document. Derhalve blijft voor een dergelijke vreemdeling de wekelijkse meldingsplicht gelden zolang de ontruimingsprocedure voortduurt.

Stellen van aantekeningen

Ten bewijze van het opleggen en het voldoen aan de verplichting tot periodieke aanmelding wordt daarvan in het reisdocument van de vreemdeling een aantekening gesteld als volgt:

  • bij de eerste aanmelding wordt de voorgeschreven aantekening over aanmelding in het paspoort geplaatst; zie artikel 4.10 Voorschrift Vreemdelingen;

  • bij de volgende aanmeldingen kan worden volstaan met aantekening van de datum daarvan, welke aantekening van een paraaf wordt voorzien;

  • verleent de korpschef ontheffing van de verplichting tot periodieke aanmelding, of stelt hij een andere termijn, dan stelt hij in het document voor grensoverschrijding de daaromtrent voorgeschreven aantekening door gebruik te maken van de sticker voor verblijfsaantekeningen (zie model M77 en artikel 4.14 Voorschrift Vreemdelingen).

In afwijking van het bovenstaande wordt een asielzoeker in het onderzoeks- en opvangcentrum in het bezit gesteld van een registratiekaart meldingsplicht asielzoekers (W-document) (zie C3/12.3).

Het W-document wordt ingehouden indien de periodieke meldingsplicht niet meer bestaat. Dit is onder meer het geval na beëindiging van een ontruimingsprocedure. Bij het uitreiken van een niet inwilligende beschikking aan de vreemdeling, dient op het W-document de aantekening te worden gesteld: ‘vertrek’ voor ..... (datum).

Indien een voorlopige voorziening wordt gevraagd bij de president van de rechtbank te Den Haag tegen de weigering om de uitzetting achterwege te laten, dan wel beroep wordt ingesteld dat in Nederland mag worden afgewacht, wordt de hiervoor genoemde aantekening op het W-document doorgehaald of een nieuw W-document uitgereikt.

Niet voldoen aan de meldingsplicht in relatie tot vertrek van de vreemdeling

Indien de vreemdeling zich ondanks een verplichting daartoe niet houdt aan de meldingsplicht kan dit een aanwijzing zijn dat hij het land heeft verlaten of dat hij zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken. Indien de vreemdeling zich twee achtereenvolgende keren niet houdt aan de meldingsplicht dient hij gevorderd te worden (model M90) om in persoon gegevens te verstrekken omtrent de onttrekking aan de meldingsplicht. Reageert de vreemdeling niet dan kan geconcludeerd worden dat hij Nederland heeft verlaten of zich definitief aan het toezicht heeft onttrokken en dient hij in het VAS te worden afgemeld. Voor asielzoekers die in een opvangcentrum verblijven geldt een uitzondering op deze regel. Gezien het betrekkelijke gemak waarmee het daadwerkelijke vertrek van de betrokkene kan worden gecontroleerd door de Vreemdelingendienst ter plaatse, dient in deze gevallen altijd een adrescontrole plaats te vinden, alvorens conclusies over het definitieve vertrek van de vreemdeling worden getrokken. Voorts vereist de omstandigheid dat deze vreemdelingen direct ten laste komen van de openbare kas en het feit dat indien een vreemdeling vertrekt, de woning kan worden betrokken door een andere vreemdeling, dat het vertrek onomstotelijk vast komt te staan.

Over het (aangenomen) vertrek van een vreemdeling wordt de IND geïnformeerd door middel van een formulier M100.

Niet voldoen aan de meldingsplicht in relatie tot in bewaringstelling

Indien een vreemdeling bij herhaling opzettelijk niet voldoet aan de hem opgelegde meldingsplicht kan dit onder omstandigheden aanleiding zijn voor in bewaringstelling ex artikel 59 Vreemdelingenwet of vrijheidsontneming ex artikel 58 Vreemdelingenwet. Zie A5.

3.7.2. Individuele verplichting tot periodieke aanmelding

De Minister van Justitie kan aan een vreemdeling een individuele verplichting tot periodieke aanmelding bij de korpschef opleggen. Deze maatregel kan alleen worden opgelegd als dat naar het oordeel van de Minister in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid nodig is.

De verplichting kan worden opgelegd aan alle hier te lande verblijvende vreemdelingen, dus ook hen, die hier te lande rechtmatig verblijven op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet.

De korpschef zendt een gemotiveerd voorstel door tussenkomst van de bevoegde procureur-generaal, fgd. directeur van politie, aan de Minister van Justitie. Het voorstel dient een advies in te houden over de perioden van de aanmelding.

Bij de toepassing van deze maatregel geeft de Minister terzake een beschikking af. Op grond van artikel 75, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet kan tegen deze beschikking geen bezwaar worden gemaakt. De vreemdeling kan tegen deze beschikking rechtstreeks in beroep gaan bij de rechtbank.

Omtrent het opleggen van de verplichting wordt door de korpschef de bij artikel 4.29, eerste lid, onder e, Vreemdelingenbesluit voorgeschreven aantekening in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling gesteld, met dien verstande dat in de gevallen, omschreven in het derde lid van artikel 4.29 Vreemdelingenbesluit, de aantekening geschiedt op een afzonderlijk inlegblad.

3.8. Documenten

3.8.1. Het inleveren van het document bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet

Artikel 4.52. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in ieder geval in persoon in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente van verblijf is gelegen:

  • a. zodra hij niet meer rechtmatig verblijft, doch uiterlijk op het moment waarop de vertrektermijn, bedoeld in artikel 62 van de Wet, verstrijkt, en

  • b. vóór zijn vertrek naar het buitenland, indien hij zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst.

2 De persoon die het Nederlanderschap heeft verkregen levert het document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, in bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfsplaats heeft is gelegen.

In de volgende gevallen is de vreemdeling verplicht het document als bedoeld in artikel 9 Vreemdelingenwet in persoon in te leveren bij de korpschef van het regionale politiekorps waar hij verblijft:

  • zodra zijn rechtmatig verblijf is geëindigd;

  • indien hem een vervangend document is verleend;

  • de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • zodra hem Nederlanderschap is verleend.

Het niet voldoen aan deze verplichting is ingevolge het bepaalde in artikel 108 Vreemdelingenwet een strafbaar feit.

3.8.2. Aangifte van vermissing van documenten

Artikel 4.44. Vreemdelingenbesluit:

De vreemdeling die rechtmatig verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet en wiens document, bedoeld in artikel 9 van de Wet, waaruit het rechtmatige verblijf blijkt, vermist wordt, verloren is gegaan of ondeugdelijk is geworden voor identificatie, doet daarvan onmiddellijk in persoon aangifte bij de korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft is gelegen.

Het niet voldoen aan de verplichting van artikel 4.44 Vreemdelingenbesluit is ingevolge het bepaalde in artikel 108 Vreemdelingenwet een strafbaar feit.

Van de aangifte dient proces-verbaal te worden opgemaakt. De opsporingsambtenaar dient dan met het oog op de vervanging van het verblijfsdocument een onderzoek in te stellen naar de vermissing, het verloren gaan of het ondeugdelijk worden van het document. Een afschrift van het proces-verbaal en – voorzover het proces-verbaal daarover niets meldt – een rapport waarin de resultaten van het onderzoek zijn vastgelegd, dient te worden gezonden aan de Bureau Documenten van het IND-Districtskantoor Noord-Oost te Zwolle (Postbus 10040, 8000 GA, Zwolle). De IND zal verder zorgdragen dat het betreffende documentnummer wordt opgenomen in het Verificatie- en Informatiesysteem (V.I.S.) van de Centrale Recherche Informatiedienst.

Voorts dient in alle gevallen waarin wordt geconstateerd dat onregelmatigheden zijn gepleegd met door de Nederlandse overheid afgegeven reisdocumenten, daarvan bericht te worden gezonden aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken (afdeling Reisdocumenten en Bevolkingsadministratie).

3.8.3. Vervanging van identiteitspapieren

Artikel 4.22. Vreemdelingenbesluit:

1 De documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a tot en met d, worden door Onze Minister vervangen, indien:

  • a. de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven, overeenkomstig artikel 4.44 aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van dat document, en

  • b. Onze Minister heeft vastgesteld dat er gegronde redenen zijn om te veronderstellen dat de aangifte naar waarheid is gedaan.

2 Onverminderd het eerste lid worden de documenten, bedoeld in artikel 4.21, eerste lid, onder a, telkens vijf jaren na de afgifte ervan, vervangen.

Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfs-documenten om redenen als genoemd in artikel 4.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit kunnen met ingang van 1 december 2003 worden gezonden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De aanvrager kan daartoe telefonisch via nummer 0900 – 1234561 (€ 0,10 p.m.) een aanvraagformulier (model M83) aanvragen. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, worden geretourneerd naar het hieronder vermelde adres van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND):

Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)

t.a.v. de afdeling verlengingen

Postbus 7029

8007 HA ZWOLLE.

De afgifte van documenten als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit (zowel ingeval van vervanging als van vernieuwing), geschiedt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Documenten worden vervangen indien de vreemdeling aan wie het document werd afgegeven overeenkomstig artikel 4.44 Vreemdelingenbesluit aangifte heeft gedaan van vermissing, verlies of het voor identificatie ondeugdelijk worden van het document (zie 3.8.2).

Wordt niet aanstonds tot afgifte van een nieuw document aan de vreemdeling overgegaan dan verdient het aanbeveling een verklaring af te geven waaruit de aangifte blijkt.

3.8.4. Gedragslijn t.a.v. vreemdelingen zonder geldige documenten

Een vreemdeling die, bij aanmelding of bij aantreffen, niet (meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dient te worden gehoord. Zijn identiteit dient te worden vastgelegd aan de hand van naamsopgave – in een voorkomend geval in Chinese karakters – foto’s en dactyloscopisch signalement met handtekening van de gedactyloscopeerde.

Er moet niet te snel worden afgegaan op de bewering van een vreemdeling dat hij niet (of niet meer) in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding. In de praktijk is gebleken dat indien de vreemdeling uitvoerig wordt gehoord, door deze soms alsnog een document voor grensoverschrijding wordt overgelegd. Indien door moeilijkheden met de taal geen of onvoldoende contact met de vreemdeling mogelijk is, kan de hulp van een tolk worden ingeroepen, die als voldoende bekwaam en objectief kan worden beschouwd. De noodzakelijke kosten verbonden aan inschakeling van een tolk, kunnen ten laste van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden gebracht.

Vreemdelingen afkomstig uit de Chinese Volksrepubliek, Hongkong, Macao, de Federatie Maleisië en de Republiek Singapore dienen tevens een vragenlijst conform model M40 (hetzij in de Chinese taal, hetzij in de Engelse taal) te beantwoorden.

Van alle aangetroffen bescheiden, zoals reisbiljetten, diploma’s en dergelijke, moeten fotokopieën worden gemaakt. De korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee zendt zo spoedig mogelijk de aanwezige informatie naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Met behulp van deze informatie zal dan worden geprobeerd een document voor grensoverschrijding te verkrijgen.

4. Signaleringen in het Opsporingsregister

4.1. Algemeen

Dit hoofdstuk handelt over signaleringen, die verband houden met de toepassing van de Vreemdelingenwet en de Overeenkomst ter Uitvoering van het Akkoord van Schengen. De betekenis van die signaleringen alsmede de gedragslijn voor wijze van uitvoering en eventuele vervallenverklaring daarvan in het Opsporingsregister (zie 4.1.1) enerzijds en het Schengen Informatie Systeem (zie 4.1.2) anderzijds staan hierna vermeld onder 4.2. Controle aan de hand van (één van) beide registers bij de eventuele toegangsverlening is afhankelijk van de voorwaarden voor het hebben van toegang als bedoeld in A2 (zie in het bijzonder paragraaf 4).

Controle aan de hand van het Opsporingsregister (OPS) blijft achterwege ten aanzien van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde personen.

Voor de gedragslijn bij signaleringen ter fine van uitlevering, zie A4/8.

De procedures bij afgifte en verlenging van verblijfstitels of controles in het kader van binnenlands toezicht op vreemdelingen, in samenhang met signaleringen in het OPS en (N)SIS worden onder 4.2.5 behandeld.

De gedragslijn voor het opnemen en vervallen verklaren van de hierna genoemde signaleringen (inclusief de NSIS signaleringen) staat vermeld onder 4.3.

4.1.1. Het Nationale Opsporingsregister (OPS)

In het Nationale Opsporingsregister (OPS) staan signaleringen uit hoofde van de Vreemdelingenwet.

Andere signaleringen in het OPS hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van vonnissen en de aanhouding of voorgeleiding van personen die van een strafbaar feit verdacht worden. De tenuitvoerlegging van deze signaleringen behoort niet tot de uitvoering van de Vreemdelingenwet. De bevoegdheden terzake berusten op het Wetboek van Strafvordering en andere wetgeving. Richtlijnen met betrekking tot deze signaleringen worden gegeven door het openbaar ministerie. Ook het Opsporingsregister bevat aanwijzingen terzake. Ook kunnen vermiste personen in het OPS worden gesignaleerd.

4.1.2. Het (Nationale) Schengen Informatie Systeem (N)SIS

Een aantal signaleringen wordt ook opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS). Dit gemeenschappelijke opsporingssysteem is gebouwd ter uitvoering van het Akkoord van Schengen, dat de afschaffing van de controles aan de binnengrenzen van de Schengenlanden regelt. De centrale computer, waarop ieder Schengenland een aansluiting heeft (voor Nederland het NSIS), staat in Straatsburg en kan door alle Schengenlanden geraadpleegd worden. Het NSIS is een systeem dat naast de andere systemen (zoals het OPS) opereert. Het is niet zo dat het NSIS komt in de plaats van andere nationale systemen. Signaleringen die opgenomen dienen te worden in het NSIS, moeten voldoen aan de voorwaarden die vermeld staan in artikelen 95 en 96 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst.

Andere signaleringen in het NSIS hebben betrekking op de tenuitvoerlegging van vonnissen en de aanhouding of voorgeleiding van personen die van een strafbaar feit verdacht worden. Ook kunnen vermiste personen in het NSIS worden gesignaleerd.

4.1.3. Afdeling SIRENE Nederland

In ieder land dat via het NSIS een aansluiting heeft op het SIS is een contactbureau gevestigd: de SIRENE (Supplementary Information REquest at the National Entries). Dit is het enige permanent beschikbare contactpunt voor aanvullende informatie over gegevens die in het NSIS zijn opgenomen of moeten worden opgenomen. De afdeling SIRENE Nederland is ondergebracht bij de Dienst Internationale Netwerken van het Korps landelijke politiediensten en dient als vraagbaak voor alle zaken die met het SIS te maken hebben.

Ook moeten alle ‘hits’ bij de afdeling SIRENE worden gemeld.

Verder zal deze afdeling behulpzaam kunnen zijn bij navraag en advies over signaleringen, internationale opsporingsverzoeken en alle andere voorkomende vragen over internationale rechtshulp.

De afdeling SIRENE Nederland is bereikbaar onder telefoonnummer 079-3459898.

4.1.4. Verhouding OPS en NSIS

Signaleringen in het OPS uit hoofde van de Vreemdelingenwet kunnen betrekking hebben op zowel vreemdelingen als EU/EER-onderdanen. In het NSIS mogen geen EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen ter fine van weigering van toegang worden gesignaleerd. Zodra een signalering in het NSIS wordt opgenomen blijft signalering in het OPS achterwege. Bij bevraging van niet EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen dient eerst het NSIS en vervolgens het OPS te worden geraadpleegd.

De IND zal voorstellen tot signalering toetsen aan de voorwaarden voor opnamen in het Opsporingsregister, dan wel NSIS. De politie- en grensbewakingsambtenaren dienen in voorkomende gevallen beide systemen te raadplegen. In de hierna vermelde gedragslijnen is reeds rekening gehouden met deze ontwikkelingen.

4.2. Soorten signaleringen

4.2.1. Signalering ‘ONGEW’ (ongewenst verklaard ex artikel 67 Vreemdelingenwet)

Deze signalering kan in OPS en NSIS voorkomen.

Een vreemdeling kan bij beschikking van de Minister, op bepaalde in de Vreemdelingenwet aangegeven gronden, ongewenst worden verklaard (artikel 67 Vreemdelingenwet). Het betreft hier een speciale maatregel van toezicht die ten doel heeft vreemdelingen, aan wie het niet is toegestaan krachtens enige titel tot verblijf in Nederland te verblijven, uit ons land te weren, door hun verblijf en illegale terugkeer in Nederland strafbaar te stellen. Opname in het OPS of NSIS volgt na de verwijdering uit Nederland of indien er geen rechtsmiddelen meer aangewend kunnen worden tegen de beschikking tot ongewenstverklaring (artikel 67 Vreemdelingenwet) dan wel de aangewende rechtsmiddelen niet in Nederland afgewacht mogen worden.

Een vreemdeling die in Nederland verblijft of er terugkeert terwijl hij weet of ernstige redenen heeft om te vermoeden dat hij tot ongewenst vreemdeling is verklaard maakt zich schuldig aan misdrijf (artikel 197 Wetboek van Strafrecht). Aanhouding terzake van dit misdrijf kan dan ook plaatsvinden.

De ongewenstverklaring betekent tevens dat de vreemdeling geen rechtmatig verblijf in Nederland kan hebben (zie artikel 67, derde lid, Vreemdelingenwet), hetgeen tot gevolg heeft dat deze vreemdelingen – zolang de ongewenstverklaring van kracht blijft – geen binnenkomst en verblijf in Nederland is toegestaan.

In dringende gevallen kan de Minister op grond van artikel 6.7 Vreemdelingenbesluit tijdelijk ontheffing verlenen van een ongewenstverklaring, bijvoorbeeld indien daartoe klemmende redenen van humanitaire aard aanwezig zijn of teneinde de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zijn belangen in een rechtszaak te bepleiten. Daarbij worden onder meer voorwaarden gesteld omtrent de plaats van binnenkomst, de duur en het doel van het verblijf.

Indien deze ontheffing niet is verleend en een ongewenst verklaarde vreemdeling zich aan een doorlaatpost meldt en daarbij eigener beweging en uitdrukkelijk om toegang tot Nederland verzoekt, onder mededeling dat hij ongewenst is verklaard, wordt:

  • de toegang geweigerd (in de gevallen genoemd in A2/5.2.3 na een beslissing van de IND);

  • van deze weigering onmiddellijk kennis gegeven aan de IND;

  • in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling de voorgeschreven aantekening omtrent het weigeren van toegang gesteld (artikel 4.27 Vreemdelingenbesluit).

In alle overige gevallen moet – wanneer de vreemdeling tijdens de uitoefening van de grenscontrole wordt aangetroffen – contact worden opgenomen met de IND om de beschikking te krijgen over een afschrift van het besluit tot ongewenstverklaring en de wijze van uitreiking van dat besluit. Deze bescheiden moeten worden gevoegd bij het op te maken proces-verbaal wegens overtreding van artikel 197 Wetboek van Strafrecht.

De termijn van de ongewenstverklaring vangt aan vanaf het moment waarop de vreemdeling ongewenst ex artikel 67 Vreemdelingenwet is verklaard (de dag na bekendmaking van de daartoe strekkende beschikking) en hij Nederland daadwerkelijk heeft verlaten. Indien deze data verschillen is de datum van het daadwerkelijk verlaten van Nederland bepalend voor de ingangsdatum van de termijn.

De duur van de ongewenstverklaring ex artikel 67 Vreemdelingenwet hangt af van de reden waarom de vreemdeling ongewenst is verklaard. Zie voor de minimale termijnen voordat tot opheffing wordt overgegaan artikel 6.6 Vreemdelingenbesluit. Verlenging of verkorting van deze termijn is mogelijk, indien een nieuwe ongewenstverklaring wordt opgelegd respectievelijk indien de ongewenstverklaring voortijdig wordt opgeheven.

De ongewenstverklaring eindigt pas indien de betrokken vreemdeling daartoe een aanvraag indient en deze aanvraag wordt ingewilligd. De duur van de signalering ‘ONGEW’ is derhalve afhankelijk van een tot opheffing van de ongewenstverklaring strekkende aanvraag en de inwilliging ervan. Eerst nadat de aanvraag tot opheffing is ingewilligd kan de signalering in OPS en NSIS vervallen worden verklaard.

4.2.2. Signalering ‘OVR’ (ongewenst vreemdeling)

Deze signalering kan onder alle hieronder genoemde voorwaarden (1t/m 8) in zowel OPS als in het (N)SIS voorkomen.

De signalering ‘OVR’ is een bijzondere aanwijzing van de Minister aan de ambtenaren belast met de grensbewaking en het toezicht op vreemdelingen, die gegeven wordt in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid. Aan als ongewenst gesignaleerde vreemdelingen is op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen verblijf in de vrije termijn toegestaan. De termijn waarvoor de signalering ‘OVR’ geldt, is afhankelijk van de omstandigheden die aanleiding zijn tot de signalering.

De signalering wordt onder de volgende voorwaarden toegepast:

  • verwijdering van een niet-criminele vreemdeling; termijn twee jaar;

  • verwijdering van een vreemdeling ten aanzien van wie ter zake van een drugssmokkelgerelateerd misdrijf proces-verbaal werd opgemaakt, maar waarbij (nog) geen sprake is van een veroordeling; termijn twee jaar;

  • verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf tot drie maanden; termijn twee jaar;

  • verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf van drie tot zes maanden; termijn drie jaar;

  • verwijdering na veroordeling tot een vrijheidsstraf van zes maanden of meer (geen ongewenstverklaring ex artikel 67 Vw); termijn vijf jaar;

  • weigering toegang/verwijdering van een vreemdeling die gebruik gemaakt heeft van valse/vervalste reis- of identiteitspapieren danwel opzettelijk reis- of identiteitspapieren heeft overgelegd die niet op hem betrekking hebben; termijn vijf jaar;

  • bij onttrekking aan toezicht; hiervan is sprake indien niet voldaan wordt aan een opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel dan wel sprake is van een van de maatregelen van toezicht zoals die zijn opgesomd in artikel 4.37 tot en met 4.39 en artikelen 4.42 tot en met 4.52 Vb; termijn drie jaar;

  • indien er naar het oordeel van de Minister concrete aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid; termijn tien jaar.

Ad. 2 Indien het proces-verbaal leidt tot een onherroepelijk vonnis kan er aanleiding zijn de signaleringsgrond te wijzigen.

Indien er geen sprake is van een proces-verbaal terzake van een drugssmokkelgerelateerd misdrijf, maar op basis van een ander misdrijf, vindt er slechts signalering plaats in het OPS voor de duur van één jaar.

Ad. 7 Voor een overzicht van de vrijheidsbeperkende maatregelen zie A5/1.1.

Indien de vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft niet, ingevolge artikel 4.39, Vb, onmiddellijk van zijn aanwezigheid mededeling doet, onttrekt hij zich aan het toezicht. Als de vreemdeling onrechtmatig in Nederland verblijft of heeft verbleven en hij heeft hiervan geen mededeling gedaan, kan hij in ieder geval worden gesignaleerd omdat hij zich heeft onttrokken aan het toezicht als hij de vrije termijn heeft overschreden met meer dan drie dagen.

Ad. 8 Deze signaleringsgrond is er met name op gericht vreemdelingen met banden met terroristische netwerken te weren. Hiermee wordt aangesloten bij de wens in verschillende resoluties van de VN om de bewegingsvrijheid van terroristen aan banden te leggen, met name in het kader van grensbewaking. De signaleringsgrond ziet op vreemdelingen aan wie op grond van artikel 3, eerste lid, onder b, Vw de toegang moet worden geweigerd en aan wie op grond van artikel 12, eerste lid, onder d, Vw geen verblijf in de vrije termijn is toegestaan. In deze gevallen dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. De signalering hoeft niet gerelateerd te zijn aan daadwerkelijk verblijf in Nederland van de vreemdeling in het verleden, noch aan een daadwerkelijke komst naar Nederland in de toekomst.

Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

Algemeen:

Voor gemeenschapsonderdanen geldt hierbij de aanvullende eis dat er sprake moet zijn van een actuele bedreiging van de openbare orde of de nationale veiligheid. Zie B10/7.2.1. Gemeenschapsonderdanen kunnen enkel in het OPS worden gesignaleerd. EU/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen kunnen niet ter fine van weigering toegang in (N)SIS worden gesignaleerd.

In de gevallen bedoeld onder 1 t/m 6 vangt de termijn van signalering aan op de datum dat de betrokken vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten c.q. hem de toegang is geweigerd. In het geval bedoeld onder 7 vangt de termijn van de signalering aan op de datum dat de Minister de bijzondere aanwijzing heeft gegeven. In het geval bedoeld onder 8 vangt de termijn van de signalering aan op de datum dat de Minister de bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

In alle gevallen kan de betrokken vreemdeling verzoeken om de signalering op te heffen door een daartoe strekkend gemotiveerd verzoek in te dienen bij de Dienst Internationale Netwerken van het Korps landelijke politiediensten, ter attentie van de privacyfunctionaris (zie artikel 35 en artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens). Verzoeken tot opheffing signalering en bezwaarschriften worden doorgestuurd aan en behandeld door de IND.

NB: Vreemdelingen die gedurende enige tijd om beleidsmatige dan wel technische redenen niet verwijderd mogen of kunnen worden, worden niet gesignaleerd gedurende deze periode.”

4.3. Hoe te handelen met een gesignaleerde vreemdeling

Een vreemdeling die in het kader van grensbewaking wordt aangetroffen en die staat gesignaleerd zoals hiervoor omschreven, wordt in principe de toegang geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b of d, Vreemdelingenwet. Er dient echter contact te worden opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) indien het een vreemdeling betreft als bedoeld in A2/5.2.3.

Een vreemdeling die in het kader van binnenlands vreemdelingentoezicht wordt aangetroffen kan op grond van de artikelen 50, jo. artikel 63, Vreemdelingenwet worden overgebracht naar een bureau van politie of een brigade van de Koninklijke Marechaussee. Het uitgangspunt van de signalering is dat de vreemdeling uit Nederland verwijderd dient te worden (zie echter hierna). Deze verwijdering dient conform het gestelde in A4 dan ook zo spoedig mogelijk te gebeuren. De vrijheidsontneming kan geschieden op grond van het bepaalde in artikel 50 en/of artikel 59 Vreemdelingenwet.

Indien aannemelijk is dat de verwijdering uit Nederland van een vreemdeling die terzake van een strafbaar feit gesignaleerd staat, na het ondergaan van zijn straf of na beëindiging van het tegen hem in te stellen strafrechtelijk onderzoek, op moeilijkheden zal stuiten of aanmerkelijke kosten met zich mee zal brengen, moet onmiddellijk contact met de IND worden opgenomen.

Dit laatste dient in ieder geval te geschieden indien een terzake van een strafbaar feit gesignaleerde vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of houder is van een (niet Nederlands) vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort.

Vanwege de IND zal – zo nodig – overleg met de betreffende justitie- of politieautoriteiten worden gepleegd en zullen nadere richtlijnen worden gegeven.

Indien daarvoor een concrete aanleiding is, kan de korpschef of het hoofd doorlaatpost een bijzondere aanwijzing vragen.

Indien de gesignaleerde vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor Nederland of een van de andere Schengenlanden, dan wel een aanvraag tot verblijf indient of heeft ingediend, dan wel een verblijfsvergunning wil verlengen, is de procedure zoals vermeld onder 4.4 van toepassing.

4.4. Signaleringen en verblijfstitels/verblijfsaanvragen

Artikel 25 van de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen legt de verdragspartners de verplichting op om overleg te plegen met een Schengenstaat die een vreemdeling, niet zijnde een EU/EER-onderdaan of een Zwitserse onderdaan, heeft opgenomen in het SIS ter fine van weigering van toegang, indien het voornemen bestaat aan een dergelijke vreemdeling een verblijfstitel te verlenen.

Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij een aanvraag om toelating constateert dat de vreemdeling door een Schengenstaat ter fine van weigering van de toegang is gesignaleerd in het SIS, wordt ten behoeve van de aanvraag vooroverleg gepleegd met de desbetreffende Schengenstaat. Ingeval van een dergelijke SIS-signalering kan verblijf worden verleend op grond van klemmende redenen van humanitaire aard of internationale verplichtingen. Indien verblijf wordt toegestaan zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de signalerende staat verzoeken de signalering uit het SIS te verwijderen. De signalerende staat kan de vreemdeling desgewenst wel opnemen op de nationale signaleringslijst.

In de praktijk kunnen in het kader van NSIS-signalering de navolgende vreemdelingen worden aangetroffen:

  • 1. een vreemdeling die geen geldige verblijfstitel voor Nederland bezit en gesignaleerd staat;

  • 2. een vreemdeling die een aanvraag tot verblijf indient en door Nederland in het SIS gesignaleerd staat;

  • 3. een vreemdeling die een aanvraag tot verblijf indient c.q. heeft ingediend en in het SIS gesignaleerd staat voor een andere Schengenstaat;

  • 4. een vreemdeling die in Nederland een geldige verblijfstitel bezit en in het SIS gesignaleerd staat voor een andere Schengenstaat.

Procedure

Algemeen:

  • de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee dient Bureau SIRENE van de Dienst Internationale Netwerken van het Korps landelijke politiediensten te allen tijde in kennis te stellen van een hitmelding (telefoon 079-345 98 98, fax 0900-899 82 44);

  • het Bureau SIRENE Nederland stelt vervolgens de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en in de bovengenoemde gevallen 3 en 4 het Bureau SIRENE van het desbetreffende land in kennis;

  • in de bovengenoemde gevallen 3 en 4 past de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de in artikel 25 van Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen genoemde raadpleegprocedure toe;

  • het Bureau SIRENE registreert hitmeldingen in het (N)SIS en legt onder meer vast wanneer de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) een raadpleegprocedure ten aanzien van een vreemdeling start;

  • na (middels bovengenoemde raadpleegprocedure) geïnformeerd te hebben bij de betreffende Schengenstaat, licht de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) Bureau SIRENE in. Bij een positieve beschikking verzoekt de coördinator de signalerende staat de signalering uit het (N)SIS te verwijderen. Desgewenst kan het signalerende land betrokkene opnemen op de nationale signaleringslijst;

  • de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-aanspreekpunten/ coördinatoren voor (N)SIS-aangelegenheden zijn vermeld in A6/4.

  • ad 1. Zie algemeen.

    Betrokkene dient te worden verwijderd buiten het Schengengebied. De korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee licht de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) daaromtrent door middel van proces-verbaal in.

  • ad 2. Zie algemeen.

    De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, dient de vreemdeling te worden verwijderd. Bij een positieve beschikking dient de (N)SIS-signalering te vervallen. De IND-coördinator signaleringen verwijdert de signalering uit het (N)SIS.

  • ad 3. Zie algemeen.

    De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) beslist op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning. Na het indienen van voornoemde aanvraag kan aan betrokkene door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een model M94-A worden uitgereikt. In dit formulier is vermeld dat betrokkene een aanvraag tot verblijf heeft ingediend terwijl deze ter fine van weigering van de toegang gesignaleerd staat. De vreemdeling dient deze verklaring bij zich te dragen en bij controle te overleggen.

    De verklaringen worden afgegeven door de visumloketten. De vreemdeling kan ter verkrijging van een model M94-A telefonisch een afspraak maken via het landelijke telefoonnummer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): 0900-1234561.

    Bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, dient betrokkene te worden verwijderd. Bij een positieve beschikking kan de toelatingsprocedure worden voortgezet.

  • ad 4. Zie algemeen.

    De korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee die de betrokkene aantreft doet navraag naar de rechtmatige afgifte van de (tijdelijke) verblijfstitel bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Wanneer bij navraag blijkt dat de verblijfstitel rechtens is verstrekt, dient betrokkene zijn weg te vervolgen.

    Wanneer de signalering bij afgifte van de verblijfstitel dan wel bij de verlenging van die titel (nog) niet bekend was bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) maakt de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee die de vreemdeling heeft aangetroffen proces-verbaal van bevindingen op. Hierbij maakt hij een kopie van alle documenten die nog niet bekend waren bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) handelt conform ad 3. de hitmelding af en reikt aan betrokkene een model M94-B uit. De vreemdeling dient deze verklaring bij zich te dragen en bij controle te overleggen.

    De verklaringen worden afgegeven door de visumloketten. De vreemdeling kan ter verkrijging van een model M94-A telefonisch een afspraak maken via het landelijke telefoonnummer van de IND: 0900-1234561.

4.5. Signalering en weigering van toegang

Indien een vreemdeling geen geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenstaten bezit en ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staat in OPS of (N)SIS, dient aan hem de toegang te worden geweigerd. De ambtenaar belast met de grensbewaking meldt de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie 4.1.3).

Indien een vreemdeling aangeeft een asielverzoek te willen indienen, dan wel reeds in het bezit is van een geldige verblijfstitel voor Nederland of een van de andere Schengenlanden, gelden de volgende richtlijnen.

4.5.1. Asielverzoek

Indien een vreemdeling te kennen geeft een asielverzoek te willen indienen en in het SIS of OPS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie 4.1.3).

Vervolgens neemt IND de aanvraag in behandeling. IND dient op de hoogte te worden gesteld van het bestaan van de SIS- of OPS-signalering.

Bij een negatieve beschikking waartegen geen rechtsmiddelen meer open staan, dient betrokkene te worden verwijderd en blijft de signalering in SIS of OPS gehandhaafd.

Indien sprake is van een Dublinclaim, neemt het verantwoordelijke land de behandeling over en blijft de SIS-signalering vooralsnog gehandhaafd. Een uiteindelijke beslissing over het handhaven dan wel laten vervallen van de signalering wordt genomen door de Schengenstaat die de betrokken vreemdeling heeft gesignaleerd.

Bij een positieve beschikking wordt betrokkene toegelaten en dient de OPS- of SIS-signalering te vervallen.

Een OPS-signalering wordt volgens de gebruikelijke procedure door IND verwijderd. Indien het een nationale SIS-signalering betreft, verwijdert de betreffende districtscoördinator de signalering uit het (N)SIS.

Indien het een signalering door een andere Schengenstaat betreft dient die signalerende partij hierover geconsulteerd te worden. Dit gebeurt door de betreffende districtscoördinator signaleringen. Na de consultatie verzoekt deze coördinator aan de signalerende staat om de signalering uit het SIS te verwijderen. Desgewenst kan de signalerende staat betrokkene opnemen op de nationale signaleringslijst.

4.5.2. Bezit geldige verblijfstitel/(N)SIS-signalering

Indien een vreemdeling die in Nederland of een ander Schengenland een geldige verblijfstitel bezit en in het (N)SIS gesignaleerd staat, meldt de ambtenaar belast met de grensbewaking de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie 4.1.3) en licht de coördinator signaleringen van het betreffende IND-district in. De vreemdeling dient in beginsel te worden doorgelaten dan wel doorreis te worden verleend. Bij twijfel over de verblijfsrechtelijke positie dient de ambtenaar alvorens de vreemdeling door te laten bij de korpschef van het regionale politiekorps waar betrokkene woonachtig is na te gaan of de Nederlandse verblijfstitel rechtmatig is afgegeven.

De raadplegingsprocedure met het betreffende Schengenland wordt vervolgens door de coördinator signaleringen van het betreffende IND-district opgestart.

4.5.3. Bezit geldige verblijfstitel/OPS-signalering

Aan een vreemdeling die in het bezit is van een voor Nederland of een andere Schengenstaat geldige verblijfstitel en in het OPS gesignaleerd staat, kan in beginsel de toegang worden geweigerd. Hierover dient contact te worden opgenomen met de IND. De ambtenaar belast met de grensbewaking meldt de ‘hit’ bij bureau SIRENE (zie 4.1.3).

4.6. Opneming en vervallen van signaleringen

Opneming en vervallenverklaring van de in dit hoofdstuk genoemde signaleringen geschiedt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bepaalt ook, op grond van de Overeenkomst ter Uitvoering van het Akkoord van Schengen, welke signaleringen in het NSIS worden opgenomen.

De signaleringen zijn aan termijnen gebonden, die automatisch beëindigd worden, tenzij zich in die periode wijzigingen hebben voorgedaan, die leiden tot een nieuwe signalering of (voortijdige) vervallenverklaring.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten aanzien van vreemdelingen die voldoen aan de onder A3/4.2.1 en A3/4.2.2 genoemde voorwaarden altijd een verzoek tot signalering indienen bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de betrokken vreemdeling toestemming krijgt voor verblijf hier te lande, dient de signalering te vervallen. Bij elke beoordeling van een aanvraag om een verblijfstitel hier te lande dient te worden nagegaan of de betrokken vreemdeling is gesignaleerd.

Indien de identiteit van de vreemdeling niet bekend is, dient de korpschef er voor te zorgen dat steeds de Dienst Internationale Netwerken van het Korps landelijke politiediensten een onderzoek naar de vingerafdrukken doet. Dit onderzoek is noodzakelijk om te voorkomen dat vreemdelingen onder verschillende personalia gesignaleerd worden. De vreemdeling met meerdere personalia wordt in dat geval onder de naam zoals deze bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bekend is, gesignaleerd. De eventueel andere bekende personalia zullen als aliasnaam opgenomen worden.

Voor een voorstel tot signalering of een vervallenverklaring dient gebruik te worden gemaakt van het standaardformulier (model M93). Dit formulier dient verzonden te worden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het model M93 dient door de uitvoerende diensten zelf aangemaakt te worden. Het kan ook op eigen kosten besteld worden bij de Sdu Uitgevers, Den Haag. Bij het model M93 dienen vingerafdrukken en, indien aanwezig, kopieën van identiteitsdocumenten te worden meegezonden. Tevens dient het nummer van het proces-verbaal, het proces-verbaal zelf of de registratiekaart te worden meegezonden. Indien geen sprake is van een proces-verbaal dienen andere stukken die de signaleringsgrond ondersteunen, te worden meegezonden. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een bericht van verwijdering of een ambtsbericht.

4.6.1. Behandeling van het verzoek om opheffing van signalering

4.6.1.1. Opheffing van signaleringen in het (N)SIS

Ingevolge artikel 111 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst heeft een ieder het recht op het grondgebied van elk der Overeenkomstsluitende Partijen bij de naar nationaal recht bevoegde rechter of instantie een beroep in te stellen wegens een hem betreffende signalering. In het bijzonder kan dit beroep zijn gericht op verbetering, verwijdering of kennisneming van de signalering of op schadevergoeding. Om opheffing van een signalering kan door de vreemdeling worden verzocht bij de staat die verantwoordelijk is voor de signalering. In Nederland dient de vreemdeling zich met een dergelijk gemotiveerd verzoek te richten tot de Dienst Internationale Netwerken van het Korps Landelijke Politiediensten, ter attentie van de privacyfunctionaris. Verwezen wordt naar artikel 35 en artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Verzoeken tot opheffing van door Nederland opgenomen signaleringen en ingediende bezwaarschriften worden doorgestuurd aan en behandeld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Binnen vier weken nadat het verzoek ontvangen is, wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) schriftelijk op het verzoek beslist.

Een signalering wordt in ieder geval uit het (N)SIS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken. Verzoeken tot opheffing richten zich dus op opheffing voordat de signaleringstermijn is verlopen. Een signalering kan worden opgeheven als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • a. de grondslag voor de signalering is komen te vervallen (bijvoorbeeld omdat de ongewenstverklaring is opgeheven);

  • b. de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • c. aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

  • d. aan de vreemdeling wordt verblijf in een andere lidstaat toegestaan.

ad c) Verwezen wordt naar A3/4.4. Indien de vreemdeling verblijf wordt toegestaan in Nederland, wordt de signalerende staat verzocht om opheffing van de signalering of verwijdert Nederland de eigen signalering.

ad d) Het kan voorkomen dat een andere Schengenstaat voornemens is een door Nederland gesignaleerde vreemdeling een verblijfsvergunning te verlenen. In die gevallen zal het Nederlandse bureau SIRENE door die staat worden verzocht de signalering op te heffen. Ook in deze gevallen stuurt het bureau SIRENE het verzoek om opheffing van de signalering door naar de IND. De signalering dient dan uit het NSIS te worden verwijderd. In ieder individueel geval moet worden bezien of de signalering vervolgens in het OPS wordt opgenomen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het verblijfsdoel van de vreemdeling in de staat waar hem verblijf wordt toegestaan. Immers, in sommige gevallen kan de vreemdeling onder de werking van het gemeenschapsrecht komen te vallen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij vreemdelingen die verblijf wordt toegestaan bij een partner die EU-onderdaan is.

Humanitaire omstandigheden zijn op zichzelf geen reden om te besluiten tot opheffing van de signalering. Als sprake is van kortdurende humanitaire omstandigheden kan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst verzoeken toegang te verkrijgen tot Nederland voor de duur van maximaal drie maanden zoals ook is uitgewerkt in artikel 2.9 Vreemdelingenbesluit. Zie hiervoor onderstaand onder A3/4.6.2. Als de vreemdeling zich beroept op langduriger omstandigheden als gezinsleven of vrees voor vervolging in het land van herkomst, dan dient hij een verblijfsvergunning voor het betreffende doel aan te vragen. Als de verblijfsvergunning wordt verleend, dient de signalering te worden opgeheven.

4.6.1.2. Opheffing van signaleringen in het OPS

Een persoon die is geregistreerd in het OPS heeft het recht een verzoek in te dienen om gegevens te verwijderen uit het systeem. Het gemotiveerde verzoek dient schriftelijk te worden gericht aan het hoofd van de Centrale Recherche Informatie, ter attentie van de privacyfunctionaris, postbus 3016, 2700 KX Zoetermeer. Verwezen wordt naar artikel 35 en artikel 36 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het verzoek wordt doorgezonden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en binnen vier weken nadat het verzoek ontvangen is, wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) schriftelijk op het verzoek beslist.

Een signalering wordt uit het OPS verwijderd als de signaleringstermijn is verstreken. Verzoeken tot opheffing richten zich dus op opheffing voordat de signaleringstermijn is verstreken. Een signalering in het OPS kan worden opgeheven als er sprake is van gewijzigde omstandigheden, die nopen tot opheffing. Daarvan is in ieder geval sprake in de volgende gevallen:

  • a. de grondslag voor de signalering is komen te vervallen (bijvoorbeeld omdat de ongewenstverklaring is opgeheven);

  • b. de vreemdeling toont aan dat de signalering berust op onterechte gronden;

  • c. aan de vreemdeling wordt verblijf in Nederland toegestaan;

4.6.1.3. Rechtsmiddelen

Een signalering is een feitelijke handeling waartegen geen rechtsmiddel open staat. Een beslissing op een aanvraag om opheffing van de signalering dient echter te worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit brengt met zich dat tegen het besluit het rechtsmiddel bezwaar kan worden aangewend.

4.6.2. Toegangsverlening aan een gesignaleerde vreemdeling op grond van artikel 5, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst

Op grond van artikel 5, tweede lid, van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst mogen lidstaten besluiten om een vreemdeling toegang te verlenen voor kort verblijf, ondanks dat deze vreemdeling ter fine van weigering toegang in het SIS staat gesignaleerd. Dit is ook uitgewerkt in artikel 2.9, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit.

Toegang voor kort verblijf kan worden verleend op grond van humanitaire overwegingen, om redenen van nationaal belang of wegens internationale verplichtingen. Als sprake is van dergelijke omstandigheden hoeft de signalering niet tijdelijk te worden opgeheven, maar kan worden besloten om de vreemdeling toegang te verlenen voor de duur van maximaal drie maanden, beperkt tot het Nederlands grondgebied. De andere lidstaten dienen van deze toegangsverlening op de hoogte te worden gesteld.

Als omstandigheden in de zin van artikel 5, tweede lid van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst kunnen in ieder geval worden aangemerkt (niet limitatief):

  • a. zwaarwegende familieomstandigheden;

  • b. getuigenis door de vreemdeling in een (straf)rechtzaak;

  • c. vereiste overkomst van de vreemdeling voor een eigen rechtszaak.

Voor een nadere uitwerking van deze omstandigheden en de wijze van indiening en beoordeling van het verzoek wordt verwezen naar de beschrijving ten aanzien van de tijdelijke opheffing van ongewenstverklaringen in B1/2.2.4.4.

5. Gedragslijn bij ongewenste politieke activiteiten

Politieke activiteiten van een vreemdeling die gevaar opleveren voor de openbare orde (met inbegrip van de goede internationale betrekkingen) of de nationale veiligheid kunnen grond vormen hem (voortgezet) verblijf te ontzeggen. Indien er naar het oordeel van de korpschef gebleken is van – of gegronde reden is te vrezen voor – deze politieke activiteiten, moet contact worden opgenomen met de IND teneinde te vernemen hoe moet worden gehandeld.

Is een vreemdeling in gevallen als vorenbedoeld voornemens hier te lande in het openbaar een spreekbeurt of voordracht te houden, dan kan – maar uitsluitend op aanwijzing van de Minister – aan de vreemdeling een mededeling worden gedaan als volgt:

‘Bij het vervullen van uw spreekbeurt, voordracht enz., dient u zich te onthouden van uitlatingen die gevaar op kunnen leveren voor verstoring van de Nederlandse democratische samenleving, dan wel een bedreiging vormen voor de goede betrekkingen van het Koninkrijk met andere mogendheden’.

De in Nederland gevestigde organisatie die het optreden voorbereidt, wordt dienovereenkomstig ingelicht.

In gevallen waarin gebleken is dat de vreemdeling zich niet aan de gestelde voorwaarden heeft gehouden dient daaromtrent aanstonds te worden gerapporteerd aan de IND. Vanwege de Minister zullen dan aanwijzingen worden verstrekt of en zo ja, welke maatregelen tegen de vreemdeling moeten worden getroffen.

6. Invoering van strafrechtelijke verplichtingen van derden met betrekking tot het onrechtmatig verblijf

Internationaal bestaan er vertakte organisaties die zich toeleggen op het misbruiken van het vreemdelingenrecht. Deze organisaties bereiden de vreemdeling voor op een passend vluchtrelaas of bewerkstelligen dat de vreemdeling in het bezit wordt gesteld van een vergunning tot verblijf. Om het euvel van de steeds slagvaardiger optredende ‘Schlepperorganisationen’ te kunnen bestrijden, zijn in het Wetboek van Strafrecht de artikelen 197a, 197b, 197c en 197d opgenomen.

In artikel 197a wordt de medeplichtigheid, uitlokking of begunstiging van wederrechtelijke toegangsverschaffing of wederrechtelijk verblijf strafbaar gesteld. De artikelen 197b-197d stellen de bevordering of begunstiging ‘door illegale tewerkstelling’ van wederrechtelijke toegangsverschaffing of van het wederrechtelijk verblijf hier te lande strafbaar. Als deze feiten beroepsmatig of uit gewoonte worden begaan, wordt een zwaardere straf bedreigd.

Het kwalificeren als misdrijf van de handelingen van ‘Schleppers’ en hun deelnemers is van groot belang voor de toepassing van de bevoegdheden in het kader van het Wetboek van Strafvordering en het opleggen van hogere straffen.

A4. Vertrek en uitzetting

1. Inleiding

In hoofdstuk 6 van de Vreemdelingenwet 2000 zijn regels opgenomen over onder meer het vertrek en de uitzetting van de vreemdeling.

Uitgangspunt in de Vreemdelingenwet is dat de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf in Nederland (meer) heeft, Nederland uit eigen beweging moet verlaten. De vreemdeling is daarbij zelf verantwoordelijk voor zijn terugkeer. Deze eigen verantwoordelijkheid is neergelegd in artikel 61 Vreemdelingenwet. De verplichting om Nederland te verlaten is ingevolge dat artikel afhankelijk van de rechtmatigheid van het verblijf. Welke vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft is opgenomen in artikel 8 Vreemdelingenwet.

De rechtsplicht Nederland te verlaten ontstaat vanaf het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. De termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland dient te verlaten kan variëren en is geregeld in artikel 62 Vreemdelingenwet. Als hoofdregel geldt dat de vreemdeling nadat zijn rechtmatig verblijf is geëindigd het land binnen vier weken dient te verlaten. Daarentegen dient de vreemdeling Nederland onmiddellijk te verlaten indien deze geen rechtmatig verblijf heeft gehad of de vrije termijn voor verblijf in Nederland (van rechtswege) is verlopen (artikel 62, derde lid Vreemdelingenwet). Onmiddellijk vertrek geldt ook voor de vreemdeling van wie het vertrek i.v.m. de beroepstermijn van artikel 69 Vreemdelingenwet is opgeschort en deze beroepstermijn ongebruikt verstrijkt. De als hoofdregel genoemde vertrektermijn van vier weken kan door de Minister worden verkort in het belang van de uitzetting of het belang van de openbare orde of nationale veiligheid.

Wanneer de vreemdeling niet voldoet aan zijn verplichting Nederland uit eigen beweging binnen de gestelde termijn te verlaten dan kan diens vertrek uit Nederland worden afgedwongen door uitzetting. Voor de uitzetting van de vreemdeling zijn regels opgenomen in artikel 63 t/m 65 Vreemdelingenwet. Daarin is de Minister de bevoegdheid gegeven tot uitzetting en kan van de vreemdeling medewerking worden gevorderd aan de voorbereiding van de uitzetting.

Zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen, blijft uitzetting echter achterwege (artikel 64 Vreemdelingenwet).

Voor het vervoer van de vreemdeling die Nederland is binnengekomen met een vaartuig of luchtvaartuig en die Nederland onmiddellijk dient te verlaten, dan wel de vreemdeling die met het oog op zijn uitzetting is aangehouden binnen zes maanden nadat hij is binnengekomen met een vervoersonderneming, zijn in artikel 65 Vreemdelingenwet regels gesteld die deze onderneming verplichten de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland te vervoeren. Indien dit vervoer niet binnen redelijke tijd mogelijk is kunnen de kosten van uitzetting op de vervoersonderneming worden verhaald.

De minister van Justitie kan aan de korpschef van een regionaal politiekorps en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van deze wet. Daarnaast kan de Minister van Justitie aan ambtenaren belast met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften m.b.t. vreemdelingen individuele aanwijzingen geven.

Artikel 66 Vreemdelingenwet heeft betrekking op het verhaal van kosten van de uitzetting op de vreemdeling zelf.

1.1. Enkele begrippen

De Vreemdelingenwet kent slechts de begrippen vertrek en uitzetting. Vertrek wordt behandeld in hoofdstuk 6, afdeling 1, artikel 61 en 62 Vreemdelingenwet. Uitzetting wordt behandeld in hoofdstuk 6, afdeling 2, artikel 63 tot en met 66 Vreemdelingenwet. De in de uitvoeringspraktijk gehanteerde begrippen verwijdering, terugkeer, uitzetting en uitlevering worden hieronder nader toegelicht.

1.2. Verwijdering

Het begrip verwijdering omvat alle overheidshandelingen en handelingen van vervoerders die erop gericht zijn om een vreemdeling die Nederland moet verlaten daadwerkelijk te doen vertrekken. Hieronder vallen de begrippen (zelfstandig) vertrek en uitzetting. De handelingen van vervoerders zien enkel op vreemdelingen ten aanzien van wie zij op grond van artikel 65 Vreemdelingenwet een terugvoerverplichting hebben.

1.3. Vertrek

Van vertrek is sprake indien een vreemdeling zelfstandig of gedwongen vertrekt, al dan niet aantoonbaar uit Nederland. Zelfstandige vertrek wordt onder andere gefaciliteerd door de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland. Hiertoe biedt IOM een vertrekregeling aan (zie A4/5).

1.4. Uitzetting

De wet bevat geen definitie van het begrip uitzetting. De term uitzetting wordt gebruikt voor alle gevallen van ‘verwijdering met de sterke arm uit Nederland’. Dit impliceert dat er nog geen sprake is van uitzetting als een vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld ons land op een door hem verkozen wijze te verlaten.

1.5. Uitlevering

Uitlevering heeft een strafrechtelijk doel, namelijk het ter beschikking stellen van een persoon aan buitenlandse autoriteiten ten behoeve van hetzij een tegen de vreemdeling gericht strafrechtelijk onderzoek, hetzij de tenuitvoerlegging van een straf of strafrechtelijke maatregel. Uitlevering geschiedt uitsluitend krachtens verdrag en overeenkomstig de bepalingen van de Uitleveringswet. Uitlevering vindt bovendien slechts plaats op verzoek van een buitenlandse autoriteit. Indien een formeel uitleveringsverzoek is gedaan door het land waarnaar een vreemdeling zou moeten worden uitgezet of door een ander land, mogen er geen handelingen in die richting plaatsvinden totdat de uitleveringsprocedure is afgerond (zie 8).

2. Vertrek

2.1. Vreemdelingen op wie de rechtsplicht rust om Nederland uit eigen beweging te verlaten

Vreemdelingen die niet of niet langer rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet hebben dienen Nederland uit eigen beweging te verlaten binnen de in artikel 62 Vreemdelingenwet bepaalde termijn.

De rechtsplicht om Nederland te verlaten ontstaat vanaf het moment waarop het rechtmatig verblijf eindigt. Voor vreemdelingen die nooit rechtmatig verblijf in Nederland hebben gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft, ontstaat deze rechtsplicht meteen vanaf het moment waarop zij zich illegaal toegang tot Nederland hebben verschaft.

Voor vreemdelingen die wel een aanvraag hebben ingediend, maar waarvan de aanvraag is afgewezen en het bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking niet opschort, ontstaat de rechtsplicht na afwijzing van de aanvraag. Als bezwaar of beroep de werking van de bestreden beschikking opschort, dan ontstaat de rechtsplicht nadat de opschorting is geëindigd.

2.1.1. Verwijdering van gezinsleden

Indien het hoofd van een gezin uit Nederland moet worden verwijderd, geldt als algemene regel dat de tot zijn gezin behorende vreemdelingen, aan wie het niet of niet langer krachtens een van de bepalingen van artikel 8 Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven, zoveel mogelijk met het hoofd van het gezin verwijderd dienen te worden. Indien al dan niet door toedoen van een gezinslid gezamenlijk vertrek van het gezin niet mogelijk is, kan gescheiden verwijdering pas plaatsvinden nadat hiervoor toestemming is verleend door het betreffende regiokantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

2.2. Het vorderen van medewerking aan de voorbereiding van vertrek uit Nederland

Indien de beschikking waarbij de aanvraag is afgewezen of de verblijfsvergunning is ingetrokken en waarbij de werking van die beschikking is opgeschort kan op grond van artikel 61 lid 2 Vreemdelingenwet desalniettemin medewerking van de vreemdeling worden gevorderd aan de voorbereiding van het vertrek uit Nederland. Deze regeling maakt het onder meer mogelijk om medewerking van de asielzoeker te kunnen verlangen aan de voorbereiding van de terugkeer wanneer de eerste beslissing op het asielverzoek negatief is zodat, ingeval de bestreden beschikking in de rechterlijke procedure wordt bevestigd, het vertrek zo snel mogelijk kan plaatsvinden. In voorkomende gevallen kan van de asielzoeker worden verlangd dat hij zich inspant om vervangende reisdocumenten te verkrijgen. Dat betekent niet persé dat de vreemdeling zich dient te wenden tot autoriteiten van zijn land van herkomst. Hij kan bijvoorbeeld ook via familieleden of vrienden in het land van herkomst trachten om identiteitsdocumenten of andere schriftelijke stukken waaruit zijn nationaliteit en identiteit blijkt, te verkrijgen. De vreemdeling kan zonodig op grond van artikel 4.38 Vreemdelingenbesluit door de korpschef worden gevorderd om te verschijnen teneinde gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding van het vertrek uit Nederland.

Artikel 4.38. Vreemdelingenbesluit:

1 De vreemdeling verstrekt op vordering van Onze Minister de gegevens, bedoeld in de artikelen 4.39 tot en met 4.44, binnen de in de vordering aangegeven tijd.

2 Indien daartoe in het belang van het toezicht op vreemdelingen gegronde reden bestaat kan de in het voorgaande lid bedoelde vordering inhouden dat de vreemdeling de gegevens in persoon verstrekt.

3 In het belang van de vreemdelingenregistratie kan een vordering als bedoeld in het eerste lid bij algemene bekendmaking worden gedaan.

4 Indien de vreemdeling jonger is dan twaalf jaar, dan kan de vordering, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden gericht tot de wettelijke vertegenwoordiger.

Steeds dient door de ambtenaar belast met het toezicht aan de vreemdeling duidelijk te worden gemaakt wat er van hem in dit kader wordt verlangd. In de vreemdelingenadministratie vindt hiervan registratie plaats.

2.3. Het indienen van een klacht schort het vertrek uit Nederland niet op

In het derde lid van artikel 61 Vreemdelingenwet is neergelegd dat het indienen van een klacht als bedoeld inartikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht de verplichting om Nederland uit eigen beweging te verlaten niet opschort. Als de vreemdeling wordt uitgezet, kan hij, indien de klacht in behandeling zal worden genomen, in het buitenland over zijn klacht worden gehoord. De omstandigheid dat de vreemdeling in het buitenland kan worden gehoord maakt het mogelijk dat indien de vreemdeling vooraf of tijdens de uitzetting kenbaar maakt een klacht te willen indienen de uitzetting doorgang kan vinden. Ook is het mogelijk dat de klacht schriftelijk wordt afgehandeld (artikel 9:10, tweede lid, van de Awb) of dat de vreemdeling een klacht laat indienen door een vertegenwoordiger in Nederland (artikel 9:1, eerste lid Awb). (Zie A7 voor de klachtenprocedure bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Een klacht hoeft niet te worden behandeld indien zij betrekking heeft op besluiten of beschikkingen waartegen bezwaar of beroep had kunnen worden ingesteld.

2.4. Vertrek naar een plaats buiten Nederland waar toelating gewaarborgd is

Vreemdelingen die Nederland dienen te verlaten, zijn in beginsel vrij zich te begeven naar het land van hun keuze, waar de toegang is gewaarborgd. Dit is ook het geval, indien geen vertrektermijn wordt gegund. Toegang tot een ander land dan het land van herkomst moet de vreemdeling zelf aannemelijk maken.

Concrete informatie over de voorwaarden voor binnenkomst in een bepaald land wordt getoetst aan het individuele geval. In voorkomende gevallen dient hierover contact te worden opgenomen met het verantwoordelijke regiokantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

3. Vreemdelingen op wie niet de rechtsplicht rust Nederland te verlaten

In de Vreemdelingenwet is uitzetting een van rechtswege intredend gevolg van het niet inwilligen van de aanvraag. Zolang de vreemdeling krachtens een van de bepalingen van artikel 8 Vreemdelingenwet rechtmatig verblijf heeft in Nederland rust op de vreemdeling geen rechtsplicht om Nederland te verlaten. Indien in een aanvraagprocedure opschorting van de werking van het genomen besluit aan de orde is, is sprake van rechtmatig verblijf en is uitzetting niet aan de orde. Voor de vraag of van opschorting sprake is, zie C3/17.3, B1/4.7.6, B1/4.8.2, B1/4.9.2 en artikel 8.13, tweede en derde lid Vreemdelingenbesluit.

Artikel 8.13. Vreemdelingenbesluit:

1 Uitzetting van een gemeenschapsonderdaan blijft achterwege zolang niet is gebleken dat hem geen verblijfsrecht toekomt of dat zijn verblijfsrecht is vervallen.

2 De vreemdeling die onderdaan is van een staat die partij is bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap of de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel zijn gezinslid en die geen verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan toekomt, dan wel wiens verblijfsrecht is vervallen, wordt niet uitgezet dan nadat hem een termijn van ten minste vier weken is gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd.

3 Uitzetting van de in het tweede lid bedoelde vreemdeling blijft achterwege zolang niet is beslist op een tijdig ingediend bezwaar tegen een beschikking als bedoeld in het tweede lid.

4 Van het tweede en derde lid kan in dringende gevallen worden afgeweken.

3.1. Gevallen waarin geen uitzetting mag plaatsvinden terwijl er wel een rechtsplicht op de vreemdeling rust om Nederland te verlaten

In de volgende gevallen vindt geen uitzetting plaats:

  • 1. indien uit een signalering of anderszins blijkt dat door een buitenlandse autoriteit de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) van een vreemdeling is of wordt gevraagd (zie A4/8).

  • 2. Indien het betreft een vreemdeling die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden, of tegen wie een strafvervolging wegens een misdrijf is ingesteld, of die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Een en ander zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan. In zodanige gevallen mag niet tot uitzetting worden overgegaan tenzij het openbaar ministerie daartegen geen bezwaar heeft.

3.1.1. Bericht over een bezwaar- of administratief beroepschrift of voorlopige voorziening en het (niet) achterwege laten van de uitzetting

Voor berichten van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee over de indiening van een bezwaar- of administratief beroepschrift of voorlopige voorziening, zie B1/4.7.5, B1/4.8.3, B1/4.9.4, C3/17.3.3, C3/17.5 en C3/18.4.

Voor berichten aan de indiener van een bezwaar- of administratief beroepschrift, zie B1/4.7.5.

3.1.2. Het stellen van een aantekening indien de werking van het besluit wordt opgeschort

Voor het stellen van aantekeningen indien de werking van het besluit wordt opgeschort, zie B1/4.7.6.5.

4. Vertrektermijn

4.1. Algemeen (artikel 62 Vreemdelingenwet)

De vreemdeling wiens rechtmatig verblijf is geëindigd, dient Nederland in het algemeen binnen vier weken (vertrektermijn) te verlaten. Het gevolg van deze in de wet neergelegde termijn is dat de rechter, wanneer hij het beroep van de vreemdeling tegen de afwijzing van zijn aanvraag ongegrond verklaart, geen andere vertrektermijn kan geven (zie ook 4.2).

De vertrektermijn van vier weken geldt eveneens voor die vreemdelingen wier verblijfsaanvraag reeds in het Aanmeldcentrum wordt afgewezen, tenzij de vreemdeling de hier geldende beroepstermijn van één week ongebruikt laat verstrijken (zie ook 4.1.2).

De Minister heeft de bevoegdheid in bepaalde gevallen een kortere termijn te stellen (zie 4.1.4).

4.1.1. Vertrektermijn van vier weken

De vertrektermijn van vier weken (artikel 62, eerste lid Vreemdelingenwet) gaat in nadat het rechtmatig verblijf op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet is geëindigd. De vreemdeling dient Nederland binnen deze termijn op eigen gelegenheid te verlaten. Voldoet de vreemdeling niet aan deze verplichting, dan kan de uitzetting aan de orde zijn. De uitzetting blijft echter achterwege als uit de wet het tegendeel volgt (zie ook 4.3, 4.7 en 4.8).

In deze gevallen kan de korpschef, indien zich omstandigheden voordoen als bedoeld in 4.1.2 en 4.1.3, zelfstandig beslissen om de vertrektermijn in mindering te brengen op de beroepstermijn, geen vertrektermijn te gunnen of de vertrektermijn te verkorten.

4.1.2. In mindering brengen van beroepstermijn op de vertrektermijn

Indien de vreemdeling de beroepstermijn ongebruikt laat, kan deze in mindering worden gebracht op de vertrektermijn van vier weken (artikel 62, tweede lid Vreemdelingenwet). Omdat de beroepstermijn in het algemeen vier weken bedraagt, dient de vreemdeling in deze gevallen na het verstrijken van de ongebruikte beroepstermijn Nederland onmiddellijk te verlaten. Reden hiervoor is dat de vreemdeling reeds voorbereidingen voor zijn vertrek heeft kunnen nemen.

Wanneer een verblijfsaanvraag van de vreemdeling in het Aanmeldcentrum is afgewezen, bedraagt de beroepstermijn ingevolge artikel 82, tweede lid Vreemdelingenwet, één week. Indien de vreemdeling in dit geval geen beroep instelt, dient hij Nederland onmiddellijk na het verstrijken van de ongebruikte beroepstermijn van één week te hebben verlaten.

4.1.3. Onthouden van een vertrektermijn

In een aantal gevallen wordt de vreemdeling geen vertrektermijn gegund (artikel 62, derde lid Vreemdelingenwet).

Het betreft de volgende categorieën:

  • 1. de vreemdeling wiens rechtmatig verblijf is geëindigd door afloop van de termijn als bedoeld in artikel 12 Vreemdelingenwet (de zogenaamde vrije termijn);

  • 2. de vreemdeling die nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en zich dus illegaal toegang tot Nederland heeft verschaft.

Vreemdelingen behorend tot de hierboven genoemde twee categorieën dienen Nederland dus onmiddellijk te verlaten.

4.1.4. Verkorten van de vertrektermijn

Er kunnen zich omstandigheden voordoen, die het wenselijk maken om een kortere termijn te geven. Om die reden is in artikel 62, vierde lid Vreemdelingenwet, de bevoegdheid van de minister van Justitie opgenomen om de vertrektermijn tot minder dan vier weken te verkorten. De korpschef kan, ingevolge artikel 1.4 Vreemdelingenbesluit, zelfstandig tot verkorting van de vertrektermijn besluiten.

Artikel 1.4. Vreemdelingenbesluit:

1 Onze Minister kan van zijn bevoegdheden mandaat verlenen aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee.

2 De korpschef en de bevelhebber van de Koninklijke marechaussee kunnen ondermandaat verlenen aan de onder hen ressorterende ambtenaren voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de desbetreffende ambtenaar.

De vertrektermijn kan worden verkort:

  • 1. in het belang van de uitzetting:

    • indien de geldigheidsduur van de beschikbare reisdocumenten door het toekennen van een termijn van vier weken verloopt;

    • indien gegronde vrees bestaat dat de vreemdeling misbruik zal maken van het gunnen van een vertrektermijn door niet rechtmatig in ons land achter te blijven;

    • indien de eerste reismogelijkheid zich voordoet vóór het verstrijken van de vertrektermijn, terwijl de daaropvolgende reismogelijkheid in redelijkheid te lang na het verstrijken van de vertrektermijn ligt;

    • wanneer binnen de vertrektermijn van de vreemdeling de mogelijkheid bestaat hem in het kader van een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst georganiseerde vlucht te laten terugkeren;

    • indien het een vreemdeling betreft wiens uitzetting dient te geschieden door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten ingevolge terug- en overnameovereenkomsten (zie 11);

  • 2. in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid.

4.2. Rechtsmiddelen in relatie tot de vertrektermijn

De verkorting van de vertrektermijn kan op twee manieren door de rechter worden beoordeeld.

  • 1. indien de Minister de vertrektermijn tegelijk met de afwijzing van de aanvraag verkort, dan zal de rechter bij de beoordeling van het beroep op de rechter tevens de verkorting van de termijn beoordelen;

  • 2. indien de Minister pas na afloop van het beroep op de rechter de vertrektermijn verkort, dan is afzonderlijk bezwaar of beroep mogelijk. In dit laatste geval mag de behandeling van een ingediend bezwaar- of beroepschrift niet in Nederland worden afgewacht.

Het verkorten van de vertrektermijn heeft overigens geen gevolg voor de termijn waarbinnen de vreemdeling bezwaar of beroep kan instellen. Deze termijn blijft in genoemde situaties in het algemeen vier weken, tenzij de aanvraag in het Aanmeldcentrum wordt afgedaan, in welk geval de beroepstermijn een week bedraagt (artikel 69, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet).

5. Zelfstandig vertrek gefaciliteerd door IOM

5.1. Algemeen

De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) in Nederland bemiddelt bij het zelfstandig vertrek van vreemdelingen die Nederland willen verlaten en biedt daartoe de REAN-regeling (Return and Emigration of Aliens from the Netherlands) aan. Deze regeling houdt in dat de vreemdeling in het bezit wordt gesteld van een vliegticket voor zijn vertrek naar zijn land van herkomst of een derde land indien op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend. Afhankelijk van de situatie van de vreemdeling kan een ondersteuningsbijdrage worden toegekend ten behoeve van de kosten van levensonderhoud in de eerste periode na vertrek uit Nederland. Tevens kunnen de kosten voor het verkrijgen van een vervangend reisdocument worden vergoed. Ook kan de vreemdeling in aanmerking komen voor reiskosten binnen het land van bestemming, naar de plaats van vestiging.

De uitvoeringsregeling van het REAN-programma is opgenomen in de Staatscourant 250 van 24 december 1991.

De REAN-regeling is vooral bedoeld voor de categorie vreemdelingen die met toestemming van de overheid hier te lande verblijft, na een eerste afwijzing van een verzoek om een verblijfstitel. Gelet op het doel van een humaan en effectief terugkeerbeleid worden andere vreemdelingen niet bij voorbaat van de REAN-regeling uitgesloten, mits ook dit niet het Nederlandse verwijderingsbeleid doorkruist. In geval van illegaal verblijf of beperking van de bewegingsvrijheid c.q. inbewaringstelling heeft de vreemdeling eveneens de mogelijkheid zich aan te melden voor zelfstandig vertrek met hulp van IOM, mits de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) daarvoor toestemming verleent.

5.2. Procedure

De procedure voor vertrek onder het REAN-programma is hieronder kort samengevat en toegelicht:

  • a. de vreemdeling dient een aanvraag voor vertrek in bij IOM;

  • b. IOM gaat na of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening van bijdragen onder het REAN-programma;

  • c. indien dit het geval is, krijgt de vreemdeling bericht dat hij in beginsel onder het REAN-programma kan vertrekken;

  • d. de vreemdeling vertrekt vanaf Schiphol, waar hij zijn ticket en eventueel een eenmalige financiële ondersteuning krijgt uitgereikt na intrekking van eventuele procedures ter verkrijging van een verblijfstitel.

ad a.

IOM informeert de vreemdeling over de ondersteuning die IOM kan verlenen bij terugkeer naar het land van herkomst en doormigratie. IOM zorgt ervoor optimaal beschikbaar te zijn. Dit betekent onder meer dat districtsmedewerkers van IOM spreekuren houden op de opvanglocaties, locaties voor vreemdelingenbewaring en andere locaties. Bij deze werkzaamheden worden zij ondersteund door medewerkers van IOM Nederland in Den Haag. Indien de vreemdeling gebruik wenst te maken van de ondersteuning van IOM kan deze een aanvraag voor vertrek indienen. Gelijktijdig wordt door de vreemdeling het formulier ondertekend waarin hij verklaart geen bezwaar te hebben tegen het uitwisselen van, voor het vertrek, relevante gegevens tussen IOM en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

ad b.

De districtsmedewerkers van IOM beoordelen de aanvragen. Indien de aanvraag aan alle door IOM gestelde voorwaarden voldoet, wordt deze in behandeling genomen. Vanwege de voorwaarden voor vertrek onder het REAN-programma vindt over elke aanvraag afstemming plaats tussen IOM en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien de betrokken vreemdeling niet met instemming van de overheid hier te lande verblijft, wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) nagegaan of er reeds concrete verwijderingmaatregelen jegens hem zijn genomen. In dat geval zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in overleg met de korpschef wel of geen toestemming verlenen voor vertrek via IOM. Indien toestemming wordt verleend door zowel de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als IOM, stelt IOM de korpschef op de hoogte van het besluit. Reeds gestarte verwijderingmaatregelen worden opgeschort in het geval toestemming wordt verleend.

ad c.

Indien een aanvraag is goedgekeurd organiseert IOM de reis en stelt de eventueel uit te keren financiële bijdrage voor de eerste kosten van levensonderhoud vast. De vreemdeling is zelf verantwoordelijk voor het verkrijgen van reisdocumenten. Indien de vreemdeling aangeeft dat het reisdocument zich bevindt bij de korpschef, zal IOM de korpschef kunnen verzoeken om toezending van het reisdocument. Het originele document dat in bewaring is bij de korpschef wordt op aanvraag van IOM naar IOM op Schiphol gezonden en bij vertrek op Schiphol aan de vreemdeling overhandigd.

Bij het verkrijgen van reisdocumenten voor vreemdelingen aan wie een beperking van de bewegingsvrijheid is opgelegd of die in bewaring zijn gesteld, geldt het volgende:

  • Indien de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) reeds een vervangend reisdocument heeft geregeld voor verwijdering van de vreemdeling, kan IOM dit overnemen ten behoeve van het zelfstandige traject.

  • Als er nog geen vervangend reisdocument is, faciliteert respectievelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) of de korpschef het verkrijgen van reisdocumenten bij de diplomatieke vertegenwoordiging. Ook in dit geval wordt het verkregen reisdocument ter beschikking gesteld aan IOM voor de zelfstandige gefaciliteerde terugkeer.

Indien de vreemdeling in het bezit is van een (elektronisch) W-document zal IOM de vreemdeling berichten dat hij dit voorafgaand aan zijn vertrek bij de korpschef moet inleveren.

ad d.

Het kantoor van IOM op Schiphol handelt de uitreisformaliteiten af.

Medewerkers van IOM begeleiden de vreemdeling naar het vliegtuig. Indien sprake is van vrijheidsbeperkende maatregelen of wanneer de vreemdeling vanuit vreemdelingenbewaring vertrekt, ziet de medewerker van IOM toe op het daadwerkelijk vertrek van de vreemdeling na overname van de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee. Voor overgave aan IOM heft de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de vrijheidsbeperkende maatregel of de vreemdelingenbewaring op. In die gevallen ontvangt de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling daadwerkelijk is vertrokken.

De vreemdeling ondertekent ten overstaan van IOM een verklaring dat hij afziet van het voeren van procedures, voor zover het lopende aanvragen betreft, ter verkrijging van een verblijfstitel.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ontvangt schriftelijk bericht van IOM dat de vreemdeling is afgereisd met ondersteuning van IOM. Er dient geen bericht vertrek (model M100) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te worden gestuurd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt dan wel voorafgaand aan het vertrek informatie aan IOM over eventuele ketenpartners die door IOM van het uiteindelijke vertrek op de hoogte gesteld moeten worden.

6. Effectuering van de uitzetting

6.1. Uitzetting algemeen

Uitzetting is een bevoegdheid en geen verplichting van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De titel tot uitzetting is van rechtswege het gevolg van het niet verlenen, niet verlengen of intrekken van de vergunning, het eindigen van het rechtmatig verblijf, of het niet rechtmatige verblijf. In artikel 27 en artikel 45 van de Vreemdelingenwet is opgenomen dat de vreemdeling kan worden uitgezet indien hij Nederland niet uit eigen beweging verlaat. De rechter kan op het moment van het doen van zijn uitspraak beoordelen of er beletselen bestaan tegen uitzetting. Als de rechter de beschikking in stand laat, is met die uitspraak bevestigd dat de vreemdeling Nederland dient te verlaten.

Uitzettingen vinden plaats in opdracht van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) via de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee, die ook de feitelijke uitzetting effectueert.

Uitzetting vindt plaats:

  • door overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten (zie A4/11); of

  • door plaatsing aan boord van een vliegtuig of schip van de onderneming die de vreemdeling heeft aangevoerd (zie A4/9);

  • indien geen van de bovenstaande opties mogelijk is: rechtstreeks, dan wel indirect middels een tussenstop, naar een land waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang wordt verleend.

In alle gevallen betreft het in de regel een verwijdering per vliegtuig of schip (veerdienst) met tussenkomst van de desbetreffende brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee.

Van belang is dat in het kader van de uitzetting nimmer aan de autoriteiten van het land van herkomst van de vreemdeling, noch aan autoriteiten van het land van doorreis of bestemming, mag worden medegedeeld dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Om te voorkomen dat deze informatie de genoemde autoriteiten bereikt, mag ook nimmer aan het personeel van de vervoersmaatschappij waarmee de vreemdeling wordt uitgezet, worden medegedeeld dat hij een asielaanvraag heeft ingediend. Er kan slechts worden aangegeven dat de persoon in kwestie geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.

6.1.1. Aanlevering van de vreemdeling ten behoeve van uitzetting

In principe vindt iedere uitzetting plaats via één van de uitzetcentra, ook als het gaat om een groepsgewijze uitzetting per overheidsvlucht. De uitzetting van vreemdelingen via het uitzetcentrum kan op twee manieren worden gekanaliseerd:

  • vreemdelingen die reeds in bewaring zijn gesteld, worden op basis van de eerder opgelegde titel overgebracht naar het uitzetcentrum;

  • vreemdelingen die nog niet in vreemdelingenbewaring zijn gesteld worden in het uitzetcentrum op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet , in bewaring gesteld.

Voor de werkwijze ten aanzien van inbewaringstelling van een vreemdeling wordt verwezen naar A5/5.3.

In uitzonderlijke gevallen is het in overleg met de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee mogelijk vreemdelingen rechtstreeks aan te leveren op de luchthaven. Van uitzonderlijke gevallen is bijvoorbeeld sprake bij capaciteitsproblemen of bij overwegingen van openbare orde vanwege strafrechtelijke feiten die de vreemdeling heeft begaan.

De bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee is verantwoordelijk voor het boeken van een vlucht ten behoeve van de uitzetting van de vreemdeling bij een daartoe aangewezen reisbureau. Minimaal 48 uur voor vertrek controleert de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee of de vreemdeling beschikt over:

  • een geldig vliegticket; en

  • zijn geld en andere eigendommen; en

  • geldige (vervangende) reisdocumenten, dan wel een schriftelijke toezegging voor de benodigde vervangende reisdocumenten; en

  • persoonlijke bagage (max. 20 kg.); en

  • indien noodzakelijk: medische vliegreisgeschiktheid.

Voor het gebruik van het formulier Geleidebrief / checklist (model 118) wordt verwezen naar A2/8.2.4 en A5/1.3.

De daadwerkelijke uitzetting vindt plaats vanuit het uitzetcentrum.

6.1.2. Informatie-uitwisseling ten behoeve van de uitzetting

De bevelhebber van de KMar informeert de korpschef schriftelijk over de geplande vluchtdatum. De korpschef of de terugkeerfunctionaris van de DJI meldt aan de bevelhebber van de KMar vooraf alle omstandigheden, waaronder medische, die van belang kunnen zijn voor de vliegveiligheid en/of de veiligheid van de ambtenaren belast met de grensbewaking. Indien het gedrag van de vreemdeling daartoe aanleiding geeft, kan de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen aan de bevelhebber van de KMar verzoeken om begeleiding van de vreemdeling tijdens de vlucht.

Bij de overdracht van de vreemdeling aan de bevelhebber van de KMar ten behoeve van de uitzetting wordt gebruik gemaakt van een formulier Opdracht tot verwijdering (zie model M24-A). Na overname van de vreemdeling wordt een exemplaar van dit formulier door de bevelhebber van de KMar ondertekend en direct weer ter hand gesteld van de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgedragen.

Middels het formulier Opdracht tot verwijdering (zie model M24-A) maakt de bevelhebber van de KMar van iedere uitzetting schriftelijk melding aan de korpschef. Door de korpschef of door de bevelhebber van de KMar wordt een formulier Bericht van vertrek (zie model M100) opgemaakt (zie A4/6.17). Tevens wordt een Verzoek tot signalering (zie model M93) opgemaakt (zie A4/6.16 en A3/4).

Op het formulier Opdracht tot verwijdering (zie model M24-A) moet door de korpschef worden aangegeven of de vreemdeling behoort tot de categorie asiel of niet-asiel. Het is daarom van belang dat het formulier Opdracht tot verwijdering (zie model M24-A) nimmer wordt overgegeven aan buitenlandse autoriteiten.”

6.2. Aanvragen reisdocumenten

Uitgangspunt in de Vreemdelingenwet is dat de vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan, een eigen verantwoordelijkheid heeft om Nederland binnen de daarvoor gestelde termijn te verlaten. Wanneer een vreemdeling niet beschikt over geldige reisdocumenten, dient hij hiervoor tijdig zelf te zorgen. Hiertoe kan de vreemdeling zich wenden tot zijn eigen diplomatieke vertegenwoordiging of tot familieleden/bekenden in het land van herkomst.

Wanneer een vreemdeling niet zelfstandig Nederland verlaat, kan uitzetting aan de orde komen (artikel 63 Vreemdelingenwet).

In een aantal gevallen is uitzetting van een vreemdeling aan wie geen (verder) verblijf in Nederland is toegestaan, niet onmiddellijk uitvoerbaar, omdat deze niet over een reisdocument beschikt op grond waarvan zijn toegang tot een ander land is gewaarborgd. Om na te gaan of de vreemdeling bij een andere ketenpartner bekend is, dient in die gevallen zonodig het Vreemdelingen Administratie Systeem (VAS) of het Basis Voorziening Vreemdelingen (BVV) te worden geraadpleegd. Ter vaststelling van de nationaliteit en identiteit kan hier o.a. worden gedacht aan het vergelijken van foto’s en vingerafdrukken.

Indien de uit te zetten vreemdeling niet in het bezit is van een reisdocument op grond waarvan de toegang tot het land van bestemming en zijn eventuele doorreis door een derde land is gewaarborgd, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zo spoedig mogelijk een reisdocument (paspoort, laissez-passer, emergency travel document) en de eventueel benodigde (transit)visa aanvragen bij de dichtstbijzijnde betreffende buitenlandse vertegenwoordiging.

Een uitzondering hierop vormen de gevallen, waarin onmiddellijke uitzetting door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten of door plaatsing aan boord van een schip of een vliegtuig mogelijk is (zie A4/9). Indien de uitzetting van een vreemdeling als hier bedoeld niet op de voorgeschreven wijze kan worden geëffectueerd, dient contact te worden opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Voor een beperkt aantal nationaliteiten geldt dat de aanvragen van vervangende reisdocumenten centraal door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden verzorgd. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt periodiek een overzicht ter beschikking aan de korpschef en de Commandant van de Koninklijke Marechaussee waarin de aanvraagprocedures van verwijderingen per land van bestemming zijn opgenomen. Hierin is ook per land opgenomen of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich zelfstandig kan wenden tot de betreffende vertegenwoordiging of dat dit door tussenkomst van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dient te gebeuren.

Het verdient aanbeveling dit overzicht te raadplegen, alvorens de aanvraag voor een vervangend reisdocument te starten.

In beginsel dient het aanvragen van een reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek, indien het om een asielzoeker gaat, pas te geschieden na een uitspraak van de rechter. Indien de rechter nog niet heeft beslist op een door een asielzoeker ingediend verzoek om een voorlopige voorziening en/of ingesteld beroep, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich voor het aanvragen van een reisdocument, re-entry permit of identiteitsonderzoek wenden tot een diplomatieke vertegenwoordiging in geval er sprake is van een vrijheidsontnemende maatregel, en het verkrijgen van een vervangend reisdocument veel tijd in beslag neemt.

Eventueel kan ook in andere (bijzondere) gevallen worden overgegaan tot vroegtijdige presentatie. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om afgewezen asielzoekers afkomstig uit een land waarvan bekend is dat het verkrijgen van reisdocumenten lange tijd in beslag neemt en er sprake is van openbare-orde-aspecten (bijvoorbeeld iemand die op grond van het strafrecht van zijn vrijheid is beroofd).

Een vroegtijdige presentatie zoals hierboven omschreven dient achterwege te blijven indien de verwijdering snel kan worden geëffectueerd. In deze gevallen neemt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen altijd vooraf contact op met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

De diplomatieke vertegenwoordiging wordt nimmer op de hoogte gesteld van het feit dat de vreemdeling eerder een asielaanvraag heeft ingediend. Er kan slechts worden aangegeven dat de persoon in kwestie geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en om die reden Nederland dient te verlaten.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen ziet erop toe, dat geen aantekeningen in het document van de asielzoeker worden geplaatst.

Is de vreemdeling in een huis van bewaring, een gevangenis, een TBS-⁠inrichting of een soortgelijke inrichting opgenomen, dan dient het reisdocument zo mogelijk reeds tijdens zijn verblijf in die inrichting te worden aangevraagd, opdat de uitzetting zo spoedig mogelijk, bij voorkeur onverwijld, na het ontslag kan plaatsvinden (zie ook A4/6.11).

Ter vaststelling van de nationaliteit van een vreemdeling kan in bijzondere gevallen gebruik worden gemaakt van de bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aanwezige expertise op het gebied van taalanalyse.

6.3. Gedragslijn indien het onmogelijk blijkt tijdig een (vervangend) reisdocument te bemachtigen

6.3.1. Gedragslijn indien een buitenlandse vertegenwoordiging een aanvraag afwijst

Indien een buitenlandse vertegenwoordiging weigert het aangevraagde reisdocument of visum te verstrekken, dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, in de gevallen dat deze de aanvraag rechtstreeks bij de diplomatieke vertegenwoordiging heeft ingediend, daarvan zo spoedig mogelijk mededeling te doen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst, zoveel mogelijk onder overlegging van bescheiden die van belang kunnen zijn om de vreemdeling alsnog uit te zetten.

Is de aanvraag afgewezen omdat de buitenlandse vertegenwoordiging van oordeel is dat de vreemdeling niet de nationaliteit bezit van het desbetreffende land en er gerede twijfel bestaat over dit oordeel van de buitenlandse vertegenwoordiging, dan dient mede bij de stukken gevoegd te zijn een uitvoerig rapport, vermeldende alle beschikbare gegevens welke van belang kunnen zijn ter vaststelling van de nationaliteit van de vreemdeling. In het bijzonder dienen daarbij opgegeven te worden de vermeende personalia van de betrokkene en zo mogelijk van zijn ouders, de plaatsen en adressen waar hij sedert zijn geboorte heeft gewoond, de datum waarop hij laatstelijk Nederland is binnengekomen en de eventueel door de vreemdeling zelf aangevoerde gronden voor het al dan niet bezitten van de veronderstelde nationaliteit. Zo mogelijk zal aan de hand van de verstrekte informatie alsnog worden getracht een reisdocument te verkrijgen.

6.3.2. Afgifte van een EU-staat

Indien er geen buitenlandse vertegenwoordiging aanwezig is die een laissez-passer kan afgeven, kan in bepaalde gevallen de terugkeer plaatsvinden met behulp van een EU-staat. Dit document wordt afgegeven door de Nederlandse overheid indien de nationaliteit van de vreemdeling voldoende aannemelijk is. De EU-staat kan worden gebruikt bij terugkeer naar het land van herkomst, maar in voorkomende gevallen ook bij de terugkeer naar een ander land waar de toelating gewaarborgd is. Tevens kan het document worden gebruikt als ondersteunend reisdocument bij overdracht naar andere Europese landen.

Bij gebruikmaking van een EU-staat in het kader van de terugkeer dient aan de volgende – cumulatieve – voorwaarden voldaan te zijn:

  • het is niet mogelijk gebleken tijdig een (vervangend) reisdocument te verkrijgen van de betreffende (feitelijke) autoriteiten in het land van herkomst of een derde land, of er zijn met de autoriteiten van het desbetreffende land afspraken gemaakt over het gebruik van de EU-staat;

  • er bestaan één of meerdere aanwijzingen op grond waarvan de nationaliteit, en in – voorkomende gevallen – de identiteit van de betrokken vreemdeling aangenomen kan worden;

  • er bestaat een redelijke kans dat de betrokken vreemdeling wordt toegelaten in het land waar hij naar terug dient te keren.

In alle gevallen vindt afgifte van een EU-staat plaats door de IND.

6.4. Inhouden van documenten

Bij elke verwijdering van een vreemdeling dient steeds zoveel mogelijk te worden nagegaan of de hand is gehouden aan de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen omtrent het doorhalen van in het paspoort gestelde aantekeningen, het inhouden van afzonderlijke inlegbladen en het inhouden van identiteitsdocumenten als bedoeld in A3/2.5.2.3.

Indien inlegbladen en identiteitsdocumenten als hier bedoeld bij de vreemdelingen worden aangetroffen, dienen deze te worden ingehouden en te worden toegezonden aan de betrokken ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen.

6.5. Stellen van aantekeningen in reisdocumenten

Ten aanzien van het stellen van aantekeningen omtrent verwijdering in het reisdocument van de vreemdeling, gelden de volgende hoofdregels:

  • 1. een aantekening omtrent verwijdering mag in het reisdocument van een vreemdeling alleen worden gesteld indien er gegronde reden bestaat om te vermoeden dat de vreemdeling zal trachten zich (opnieuw) naar Nederland te begeven, zonder te voldoen aan de bij of krachtens de Vreemdelingenwet gestelde voorwaarden voor binnenkomst;

  • 2. een aantekening omtrent verwijdering mag niet worden gesteld indien de doorreis van de vreemdeling door of diens toelating tot een derde land daardoor zou worden bemoeilijkt. Gevaar voor moeilijkheden met het oog op doorreis door of toelating tot derde landen zal niet bestaan indien:

    • de vreemdeling met toepassing van de ter zake gesloten overeenkomsten door bemiddeling van het land waarmee de overeenkomst is gesloten naar een derde land wordt uitgezet (zie 11);

    • de vreemdeling rechtstreeks wordt verwijderd naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, hetzij omdat hij onderdaan is van dat land, hetzij omdat hij in het bezit is van een voor toelating tot dat land geldig reisdocument.

      Bij uitzetting van een vreemdeling door middel van overgave aan de Belgische grensautoriteiten (zie 11) blijft – tenzij de Minister een andersluidende aanwijzing heeft gegeven – het stellen van een aantekening omtrent verwijdering in het reisdocument steeds achterwege indien de vreemdeling bestemd is om uit het Beneluxgebied te worden verwijderd;

  • 3. aantekeningen omtrent verwijdering mogen nimmer worden geplaatst in de identiteits- en/of reisdocumenten:

    • van asielzoekers (zie C3/10.5); of

    • van vreemdelingen op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van vrouwenhandel van toepassing is (zie B9).

Zie voor het stellen van aantekeningen in het algemeen A3/2.5.

6.6. Intrekking geldigheidsduur visa

Over de eventuele intrekking van de resterende geldigheidsduur van een visum dient contact opgenomen te worden met de IND (Visa-dienst kort verblijf). Zie A6/5.

6.7. Toezending van reisdocumenten aan de doorlaatpost van uitreis

In gevallen waarin het vertrek van de vreemdeling onder toezicht geschiedt, wordt zijn reisdocument met toepassing van het bepaalde in artikel 4.23 Vreemdelingenbesluit tijdelijk in bewaring genomen en toegezonden aan het hoofd van de doorlaatpost/overgave-overnamepunt waarlangs de betrokkene Nederland zal verlaten.

Artikel 4.23. Vreemdelingenbesluit:

1 De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, nemen op grond van artikel 52, eerste lid, van de Wet het reis- of identiteitspapier van een persoon tijdelijk in bewaring:

  • a. voorzover zulks nodig is voor het verkrijgen van de gegevens, bedoeld in artikel 4.45, of voor het stellen van een aantekening als bedoeld in artikel 4.24 tot en met artikel 4.35;

  • b. indien de persoon ter vaststelling van zijn identiteit is staande gehouden en niet aanstonds blijkt dat het hem is toegestaan in Nederland te verblijven, terwijl de gelegenheid ontbreekt hem, met toepassing van artikel 50, tweede of derde lid, van de Wet naar een plaats, bestemd voor verhoor, over te brengen;

  • c. gedurende de tijd dat de persoon rechtens zijn vrijheid is ontnomen, of;

  • d. voor zover zulks nodig is met het oog op de uitzetting of de overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten als bedoeld in artikel 52, tweede lid, van de Wet.

2 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt het reis- of identiteitspapier aan de persoon teruggegeven, indien hij aan de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee de gegevens heeft verstrekt die deze in het belang van de toepassing van de Wet vraagt, tenzij er uit anderen hoofde gronden aanwezig zijn om het document in bewaring te houden.

Zie in dit verband ook A3/2.5. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen stelt de vreemdeling in het bezit van een ontvangstbewijs (model M101).

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zendt het reisdocument tijdig per aangetekende brief aan het hoofd van de betreffende doorlaatpost/overgave-overnamepunt onder nauwkeurige opgave van het tijdstip waarop de vreemdeling langs deze doorlaatpost/overgave-overnamepunt zal uitreizen.

Het hoofd van de desbetreffende doorlaatpost/overgave-overnamepunt geeft het reisdocument aan de vreemdeling terug nadat deze het ontvangstbewijs voor terugontvangst (model M101) heeft ondertekend en controleert of de vreemdeling inderdaad het land verlaat. Vervolgens stelt het hoofd van de doorlaatpost/overgave-overnamepunt op het ingehouden ontvangstbewijs een verklaring waaruit blijkt dat het vertrek van de vreemdeling is gecontroleerd en zendt hij het ontvangstbewijs terug aan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die het heeft afgegeven.

Indien de vreemdeling zich niet op de afgesproken tijd en plaats bij het hoofd van de doorlaatpost/overgave-overnamepunt heeft vervoegd, of indien de uitreis van de vreemdeling vertraging ondervindt, dan wel op moeilijkheden stuit, geeft het hoofd van de doorlaatpost/overgave-overnamepunt aanstonds kennis aan de betrokken korpschef, teneinde overleg te plegen omtrent de ter zake te volgen gedragslijn.

6.8. Binnentreden van woningen

Wanneer de vreemdeling na afloop van de vertrektermijn Nederland niet uit eigen beweging heeft verlaten, zijn de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd elke plaats te betreden om de vreemdeling uit te zetten. Onder het betreden van elke plaats is ook begrepen het binnentreden van een woning zonder toestemming van de bewoner (artikel 27, eerste lid onder c en 45, eerste lid onder d Vreemdelingenwet).

In artikel 53, eerste lid Vreemdelingenwet is de mogelijkheid geboden om zonder toestemming van de bewoner een woning te betreden indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft. De identiteit van de vreemdeling behoeft voorafgaand aan het betreden van de woning niet bekend te zijn aan de betreffende ambtenaar.

In artikel 53, tweede lid, Vreemdelingenwet is opgenomen dat ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning zonder toestemming van de bewoner, voorzover dat nodig is ter uitzetting van de vreemdeling dan wel voor de inbewaringstelling van de vreemdeling op grond van artikel 57 Vreemdelingenwet (zie A3/2.6).

De Algemene wet op het binnentreden is van toepassing, hetgeen betekent dat een machtiging nodig is (artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden). Deze machtiging kan aan ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen worden verleend door de burgemeester, de officier van justitie of de hulpofficier van justitie (artikel 3 van de Algemene wet op het binnentreden).

6.10. Samenwerking tussen de korpschefs

Om maatregelen te nemen voor de uitzetting is in beginsel verantwoordelijk de korpschef van achtereenvolgens:

  • de politieregio waaronder de gemeente ressorteert, waar de vreemdeling staat ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie/vreemdelingenadministratie;

  • de politieregio waaronder de gemeente waar de vreemdeling feitelijk woon- of verblijfplaats heeft, ressorteert;

  • de politieregio waaronder de gemeente ressorteert, waar de vreemdeling wordt aangetroffen.

Wordt een vreemdeling die voor uitzetting in aanmerking komt echter aangetroffen in een andere gemeente dan die waarin hij in de Gemeentelijke Basisadministratie/vreemdelingenadministratie is ingeschreven, dan wel feitelijk woonachtig is, dan zal het, teneinde vertraging en het maken van onnodige kosten te vermijden, vaak aanbeveling verdienen dat de vreemdeling rechtstreeks vanuit de gemeente waar hij werd aangetroffen, naar het land van herkomst of een derde land waar zijn toelating is gewaarborgd, wordt verwijderd.

In zodanig geval dient de korpschef van de politieregio waaronder de laatst bedoelde gemeente ressorteert zich aanstonds telefonisch in verbinding te stellen met de korpschef van de politieregio waaronder de gemeente van inschrijving dan wel die van de feitelijke woonplaats ressorteert.

Ook overigens is het van groot belang dat de korpschefs op het onderhavige terrein nauw met elkaar samenwerken.

6.11. Vreemdelingen in de strafrechtketen

Wanneer vreemdelingen strafbare feiten plegen is het van belang dat de vreemdelingrechtelijke consequenties hiervan worden bezien. Zoveel als mogelijk dienen criminele illegale vreemdelingen na ommekomst van hun straf uit Nederland te worden verwijderd, bij voorkeur vanuit strafrechtelijke detentie. Waar mogelijk moeten zij ook ongewenst worden verklaard (zie B1/2.2.4.4). Voor zover het vreemdelingen betreft die rechtmatig in Nederland verblijven moet worden bezien of het verblijfsrecht kan worden beëindigd, of voortgezet verblijf kan worden ontzegd. Zie voor de intrekking van verblijfsvergunningen asiel C6/31. Voor de intrekking van verblijfsvergunningen regulier, zie B1/4.5.2.1 en B1/3.4. Ook is het van belang dat de verblijfsrechtelijke status van de criminele vreemdeling in de strafrechtketen bekend is. Op deze wijze kunnen werkwijzen en beleidsregels die specifiek gelden voor vreemdelingen worden toegepast.

Ten behoeve van de afstemming tussen de betrokken ketenpartners zijn in dit kader werkafspraken vastgelegd in het protocol Vreemdelingen in de Strafrechtketen (VRIS). Deze afspraken moeten worden gehanteerd ten aanzien van criminele vreemdelingen. De werkafspraken in het VRIS-protocol leggen de nadruk op het in een zo vroeg mogelijk stadium vaststellen van de identiteit en nationaliteit en daarmee van de verblijfsrechtelijke status van een van criminele feiten verdachte vreemdeling door de (Vreemdelingen)politie, de Koninklijke Marechaussee en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Doel hiervan is het vervolgtraject voor de ketenpartners makkelijker te laten verlopen en in zoveel mogelijk gevallen de verwijdering van de vreemdeling te effectueren. Ook wordt benadrukt dat een illegale vreemdeling bij onmiddellijke invrijheidsstelling altijd dient te worden overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie of de Koninklijke Marechaussee voor verdere vreemdelingrechtelijke toetsing.

6.12. Gedragslijn indien uitzetting niet mogelijk is

6.12.1. Ontbreken van reisdocumenten

Indien de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een reisdocument en hij overigens niet aan de buitenlandse grensautoriteiten kan worden overgegeven, dan wel uit Nederland worden verwijderd door middel van plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig (zie 9) dient hem te worden aangezegd dat hij Nederland moet verlaten.

6.12.2. De vreemdeling onttrekt zich aan uitzetting

In een aantal gevallen is uitzetting niet mogelijk, omdat de vreemdeling niet langer op zijn woonadres verblijft. Wanneer dit na een adrescontrole of op andere wijze duidelijk is gebleken, dient de korpschef een bericht te zenden aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (model M100). De in dit formulier opgenomen rubrieken dienen zo volledig mogelijk te worden ingevuld.

De korpschef doet hierbij een voorstel tot signalering (zie A3/4).

Hierbij is van belang dat nagegaan wordt of de vreemdeling inmiddels rechtmatig verblijf heeft gekregen.

6.13. Beëindiging verstrekkingen

6.13.1. Algemeen

Bepaalde categorieën vreemdelingen ontvangen verstrekkingen van overheidswege (huisvesting, financiën e.d.). Wanneer een vreemdeling niet langer rechtmatig verblijft in Nederland vervalt daarmee ook het recht op deze verstrekkingen.

De procedure tot beëindiging van verstrekkingen t.a.v. vreemdelingen die vallen onder de werking van Vreemdelingenwet 2000 volgt uit artikel 45 Vreemdelingenwet en wordt beschreven in 6.13.2.

De procedures tot beëindiging van verstrekkingen t.a.v. van vreemdelingen die niet onder de werking vallen van deze wet worden beschreven in 6.13.3.

6.13.2. Vreemdelingenwet 2000

Uitgangspunt in de Vreemdelingenwet is dat wanneer de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt afgewezen, de verstrekkingen van rechtswege worden beëindigd (artikel 45, lid 1 onder c, Vreemdelingenwet) volgens de daarvoor geldende bepalingen.

In artikel 45, lid 1 onder e, Vreemdelingenwet is daarnaast geregeld dat de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd zijn, met inachtneming van voornoemde bepalingen, een onroerende zaak gedwongen te ontruimen ten einde het onderdak of het verblijf in de woonruimte te beëindigen.

6.13.3. Overige beëindigingsprocedures

Stappenplan 2000

Dit stappenplan is gepubliceerd in Stcrt. 2000, 29.

Het stappenplan 2000 is van toepassing op vreemdelingen, verblijvend in de centrale opvang, t.a.v. wie na de datum publicatie:

  • 1. een negatieve beslissing op de asielaanvraag is genomen; of

  • 2. een negatieve beslissing op het ingediende bezwaar tegen de niet-inwilliging van de asielaanvraag is genomen; of

  • 3. de vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, is ingetrokken of niet is verlengd, of de toelating als vluchteling is ingetrokken.

Stappenplan Zorgwet VVTV

Dit stappenplan is gepubliceerd in de Stcrt. 2000, 233. Het Stappenplan Zorgwet VVTV is van toepassing op vreemdelingen aan wie voorzieningen worden verstrekt in het kader van de Zorgwet VVTV en van wie op of na de datum van inwerkingtreding van de circulaire Stappenplan Zorgwet VVTV een beslissing tot intrekking of niet-verlenging van de VVTV is genomen of een negatieve beslissing op het ingediende bezwaar tegen de intrekking of de niet-verlenging van de VVTV is genomen.

Stappenplan Beëindiging ROA/RVA-voorzieningen (Stappenplan III)

T.a.v. vreemdelingen, verblijvend in centrale of decentrale opvang, die verstrekkingen ontvangen op grond van de ROA- of RVA-regeling en die niet vallen onder de werking van vreemdelingenwet 2000, Stappenplan 2000 of Stappenplan VVTV-Zorgwet is het Stappenplan ROA/RVA-voorzieningen van toepassing. Dit stappenplan is gepubliceerd in de Stcrt. 2000, 53. Binnen dit stappenplan wordt uitgegaan van het meewerkcriterium.

6.14. Hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting

Op grond van de gewijzigde Ambtsinstructie voor de politie, Koninklijke Marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar zijn regels opgesteld voor het gebruik van hulpmiddelen ten behoeve van de uitzetting. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen kan een vreemdeling bij diens uitzetting per vliegtuig met hulpmiddelen in zijn bewegingsvrijheid beperken, mits (cumulatief):

  • dit noodzakelijk is voor een goed verloop van de uitzetting; en

  • feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op vluchtgevaar, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de vreemdeling, van de ambtenaar of van derden, dan wel met het oog op gevaar voor een ernstige verstoring van de openbare orde; en

  • de toepassing van het hulpmiddel redelijkerwijs geen gevaar oplevert voor de gezondheid van de vreemdeling; en

  • het gebruik van een hulpmiddel uitsluitend wordt toegepast door een ambtenaar die in het gebruik ervan is geoefend.

Indien is voldaan aan alle hierboven genoemde voorwaarden is de aanwending van hulpmiddelen toegestaan. Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen onder leiding van een meerdere optreedt, zal hij geen gebruik maken van hulpmiddelen ten behoeve van uitzetting dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. Het is de inschatting van de meerdere welk hulpmiddel voor een bepaalde situatie het beste kan worden aangewend. De eisen van subsidiariteit en proportionaliteit dienen te allen tijde in acht te worden genomen bij het toepassen van hulpmiddelen bij een uitzetting. Deze inschatting dient te worden gemaakt op het moment van of vlak voor de daadwerkelijke uitzetting. De informatie over het gedrag van de vreemdeling opgenomen in de checklist/ geleidebrief (Model M118) dient bij deze inschatting te worden betrokken. De gezagvoerder van het luchtvaartuig dient vooraf, in een zo vroeg mogelijk stadium, te worden geïnformeerd in geval van aanwending hulpmiddelen bij het aan boord brengen van de vreemdeling. Na het sluiten van de vliegtuigdeuren kan enkel in overleg met en na toestemming van de gezagvoerder van het luchtvaartuig worden overgegaan tot het aanwenden van hulpmiddelen.

De volgende hulpmiddelen kunnen afzonderlijk, dan wel gecombineerd worden gebruikt:

  • Stalen handboeien: ten behoeve van het fixeren van handen en/of voeten, of

  • Combinatieriem met handboeien: ten behoeve van het fixeren van de polsen aan de voorzijde van het lichaam met een mogelijkheid tot verbinding met de enkels, of

  • Klittenband: ten behoeve van het fixeren van handen en/of voeten, of

  • Tie-raps: kunststof bindstrips ten behoeve van het fixeren van handen en/of voeten, of

  • Schuimcap: een helm welke dient ter voorkoming dat de vreemdeling zichzelf of anderen verwondt door bijvoorbeeld te bijten.

Toepassing van een hulpmiddel bij uitzetting dient te allen tijde schriftelijk te worden gemeld aan de Districtscommandant van het district dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van de uitzetting. Deze melding dient in ieder geval te bevatten de aard van het hulpmiddel, de redenen die tot het gebruik hebben geleid en de eventuele bijzonderheden die zich tijdens de verwijdering hebben voorgedaan. De meerdere ziet toe op de registratie van deze melding.

6.15. Uitzetting via transitluchthaven in een EU-lidstaat

Richtlijn 2003/110/EG van de Raad van de Europese Unie voorziet in wederzijdse ondersteuning bij doorgeleiding in het kader van verwijdering door de lucht en geeft regels voor eenvormige procedures. Indien bij uitzetting via de lucht geen gebruik kan worden gemaakt van een rechtstreekse vlucht naar het land van bestemming, kan worden verzocht om doorgeleiding door de lucht via een andere lidstaat van de Europese Unie. Er wordt in beginsel niet om doorgeleiding door de lucht verzocht wanneer de verwijderingsmaatregel gepaard dient te gaan met de overbrenging van de betrokken vreemdeling naar een andere luchthaven op het grondgebied van de aangezochte lidstaat.

Het verzoek om al dan niet begeleide doorgeleiding door de lucht en de daarmee verbonden ondersteuningsmaatregelen moet door de Koninklijke Marechaussee schriftelijk worden ingediend bij de aangezochte lidstaat. Hiertoe dient gebruik te worden gemaakt van het formulier model M102. Het verzoek moet zo vroeg mogelijk, doch ten minste twee dagen vóór de doorgeleiding, in de aangezochte lidstaat aankomen. In bijzonder dringende en naar behoren gemotiveerde gevallen mag deze termijn korter zijn. De aangezochte lidstaat dient onmiddellijk, in ieder geval binnen twee dagen, een beslissing op het verzoek bekend te maken. Deze termijn kan, in gemotiveerde gevallen, met ten hoogste 48 uur worden verlengd. Zonder instemming van de aangezochte staat wordt niet met de doorgeleiding door de lucht begonnen. Indien de aangezochte lidstaat niet binnen de gestelde termijn antwoordt, kan met de doorreis worden begonnen door middel van een kennisgeving.

Ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee begeleiden de doorgeleiding. Zij moeten daarbij in alle omstandigheden de regelgeving van de aangezochte lidstaat naleven. Zij hebben derhalve geen verdergaande bevoegdheden dan de betreffende regelgeving toelaat. De begeleiders dragen tijdens de doorgeleiding door de lucht geen wapens en zijn gekleed in burgerkleding. Op verzoek dienen zij passende identificatiemiddelen te overleggen, waaronder de toestemming voor doorgeleiding die door de aangezochte lidstaat is afgegeven, of, in voorkomende gevallen, een kennisgeving van doorgeleiding.

Vreemdelingen worden onmiddellijk teruggenomen van de aangezochte lidstaat wanneer:

  • a. de toestemming tot doorgeleiding door de lucht door de aangezochte lidstaat is geweigerd of ingetrokken;

  • b. de vreemdeling tijdens de doorgeleiding zonder toestemming de aangezochte lidstaat is binnengekomen;

  • c. de doorgeleiding van de vreemdeling naar een ander land van doorreis of naar het land van bestemming is mislukt, of de inscheping voor de aansluitende vlucht is mislukt;

  • d. de doorgeleiding door de lucht om een andere reden niet mogelijk is.

6.16. Documentatie

In de administratie van de korpschef van de politie of van de Commandant der Koninklijke Marechaussee dient een afschrift te worden bewaard van alle correspondentie welke omtrent het vertrek of de uitzetting van de vreemdeling is gevoerd alsmede van de ter zake ingezonden formulieren en opgemaakte rapporten en processen-verbaal. Voorts moet uit de administratie blijken of en zo ja op welke datum en op welke wijze de vreemdeling uit Nederland is vertrokken.

6.17. Signalering in het opsporingsregister

Op verzoek van het ministerie van Justitie kunnen ten aanzien van vreemdelingen signaleringen worden opgenomen (zie A3/4).

6.18. Bericht van vertrek

De korpschef of de Commandant der Koninklijke Marechaussee dient het vertrek of de uitzetting van een vreemdeling uit Nederland door toezending van een bericht (model M100) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), en indien van toepassing aan het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers, te melden. Indien de vreemdeling met gebruikmaking van de Terugkeerregeling van de Internationale Organisatie voor Migratie is vertrokken, blijft toezending van dit bericht achterwege (zie 5). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verstrekt dan wel voorafgaand aan het vertrek informatie aan de Internationale Organisatie voor Migratie over eventuele ketenpartners die door de Internationale Organisatie voor Migratie van het uiteindelijke vertrek op de hoogte moeten worden gesteld. In alle gevallen kan advies worden uitgebracht om de vreemdeling in het opsporingsregister te signaleren (zie A3/4).

Bij toezending van het bericht van vertrek dient te worden aangegeven op welke wijze de vreemdeling is vertrokken. Daartoe kan een keuze worden gemaakt uit de volgende vertrekcategorieën:

Uitzetting

Verwijdering met de sterke arm uit Nederland van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling (inclusief Dublinclaimanten en personen vallende onder andere overdrachtsovereenkomsten). Naast de IND ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Uitzetting vanuit strafrechttraject (conform VRIS-werkwijze)

Verwijdering met de sterke arm uit Nederland van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die is aangehouden op grond van verdenkingen van het plegen van strafbare feiten (zijnde misdrijven en overtredingen). Zie hiervoor A4/6.11. Tot deze vertrekcategorie behoort ook de vreemdeling die voorafgaand aan zijn uitzetting op een bepaald moment vanuit het strafrechttraject in vreemdelingenbewaring is gesteld. De verwijderde geweigerde vreemdeling die strafrechtelijk is of wordt vervolgd, valt niet onder deze vertrekcategorie.

Vertrek onder toezicht van zelfmelder

Het onder begeleiding uit Nederland doen vertrekken van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling, die zich zelfstandig heeft gemeld bij de KMar of de Zeehavenpolitie op een luchthaven of zeehaven voor het verkrijgen van reisdocumenten.

Vertrek onder toezicht MTV

Het met de sterke arm aan de landgrenzen doen vertrekken van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die tijdens een MTV-controle is aangetroffen. De vreemdeling wordt hierbij niet in persoon overgedragen aan de autoriteiten van België of Duitsland.

Overgave na controle MTV aan landgrenzen

Het met de sterke arm in persoon overdragen aan de autoriteiten van het aangrenzende Schengenland (Duitsland of België) van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling die bij een MTV-controle is aangetroffen.

Opheffing in bewaring stelling met aanzegging Nederland te verlaten

Het doen van de aanzegging Nederland te verlaten bij het opheffen van de vreemdelingenbewaring van een niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling.

Aanzegging Nederland te verlaten

Het doen van een aanzegging Nederland te verlaten bij adrescontrole, MTV-controle of na staandehouding (die mogelijk heeft geleid tot ophouding) aan een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft, maar waarvan na een identiteits- en nationaliteitsonderzoek is gebleken dat deze niet daadwerkelijk uit Nederland kan worden verwijderd. Naast de IND ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig de woonruimte verlaten tijdens de procedure vóór het ingaan van de vertrektermijn

Tijdens de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig de woonruimte verlaten in of na de vertrektermijn van de procedure

In of na de vertrektermijn van de asielprocedure of reguliere procedure bij adrescontrole constateren dat de woonruimte van de vreemdeling definitief verlaten is. Naast de IND ontvangt, indien van toepassing, ook de opvangverlenende instantie deze informatie.

Zelfstandig vertrek van een bij controle op uitreis illegaal gebleken vreemdeling

Zelfstandig vertrek van een vreemdeling die, al dan niet na afloop van de vrije termijn, illegaal in Nederland heeft verbleven en die is aangetroffen bij uitreiscontrole aan de buitengrens.”

6.19. Bericht van ontruiming

Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers dient de ontruiming van een vreemdeling uit de opvangvoorzieningen door toezending van een bericht (model M100a) aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te melden.

7. Gedragslijn indien uitzetting om gezondheidsredenen niet verantwoord is

7.1. Algemeen

Artikel 64 Vreemdelingenwet bepaalt dat de uitzetting achterwege dient te blijven zolang het, gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van een van zijn gezinsleden, niet verantwoord is om te reizen.

Als gezinsleden worden in dit verband aangemerkt:

  • a) echtgenoten en (geregistreerde) partners en hun respectieve minderjarige (voor-)kinderen;

  • b) de meerderjarige kinderen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin.

In de situatie dat ten aanzien van een minderjarig kind sprake is van het achterwege laten van de uitzetting, worden als gezinsleden aangemerkt:

  • a) de (stief/pleeg)ouders van het kind;

  • b) de minderjarige (stief)broers en zussen van het kind;

  • c) de meerderjarige broers en zussen die feitelijk behoren en reeds in het land van herkomst behoorden tot het gezin van bedoelde ouders.

Voor de wijze waarop de familierechtelijke relatie en het feitelijke behoren tot het gezin wordt aangetoond, wordt verwezen naar C1/4.6 en C5/23. In het kader van deze regeling behoeven officiële documenten, waarmee de familierechtelijke relatie wordt aangetoond, niet gelegaliseerd en/of geverifieerd te zijn door de Minister van Buitenlandse Zaken.

Hoewel een geldig document voor grensoverschrijding geen voorwaarde is voor een geslaagd beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet, dient bij voorkeur wel een paspoort overgelegd te worden.

De bescherming tegen uitzetting in deze gevallen moet uitdrukkelijk worden onderscheiden van de situatie waarin de vreemdeling medische behandeling in Nederland stelt te behoeven en om die reden in aanmerking wenst te komen voor een verblijfsvergunning (zie B8).

Bij een beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet is de vraag aan de orde of betrokkene medisch gezien in staat is om te reizen. Het betreft dus een tijdelijke maatregel, gericht enkel op de opschorting van de uitzetting en/of de rechtsplicht om Nederland te verlaten. In voorkomende gevallen kan er tevens sprake zijn van het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vreemdelingenwet indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan. Ten aanzien hiervan wordt verwezen naar B8/3.6.

De vraag of op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet uitzetting achterwege moet blijven, kan zich niet eerder voordoen dan vanaf het moment waarop de rechtsplicht ontstaat Nederland te verlaten. Derhalve kan de bescherming van artikel 64 Vreemdelingenwet niet intreden indien en zolang de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8 Vreemdelingenwet.

Een beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet is mogelijk indien de vreemdeling zich in de situatie bevindt waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort dan wel indien de vreemdeling nimmer een aanvraag om een verblijfsvergunning heeft ingediend en geen rechtmatig verblijf heeft. Hierbij is niet van belang of de uitzetting op korte termijn is gepland.

7.2. Procedure

Beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet

Een beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet is, gelet op artikel 1:3 Algemene wet bestuursrecht, een aanvraag in de zin van deze wet. De aanvraag wordt schriftelijk gedaan bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) en dient steeds onderbouwd te zijn met alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor de beoordeling van de vraag of de uitzetting gelet op de gezondheid van betrokkene kan worden geëffectueerd. Het zal daarbij kunnen gaan om recente medische stukken van één of meer behandelend arts(en) die in een gesloten envelop, voorzien van een stempel of aantekening “medisch geheim”, aangeleverd moeten worden. Ook dient een ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (model 39-A) te worden bijgevoegd. Op deze toestemmingsverklaring dienen alleen de meest recente behandelaars te worden vermeld. De aanvraag dient te worden verzonden naar één van de verantwoordelijke locaties van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), te weten: Hoofddorp, Den Bosch, Zwolle of Rijswijk, ter attentie van de Unit Terugkeer.

Voor de adressen wordt verwezen naar de internetpagina van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND): www.ind.nl.

Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt in beginsel geen genoegen genomen. Dit is slechts anders indien bij de ambtenaar belast met de uitzetting, dan wel ontruiming, reeds aanstonds en wegens concrete aanwijzingen het vermoeden rijst dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. In dat geval zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet zich moeten vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en hiertoe een onderzoek instellen. In de meeste gevallen zal de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering om een advies worden gevraagd.

Indien er geen medische stukken ter onderbouwing van de aanvraag worden ingediend of indien een ingevulde toestemmingsverklaring (M39-A) ontbreekt, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld binnen een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen en dit verzuim te herstellen. Indien de vreemdeling hier niet aan voldoet, kan de aanvraag worden afgewezen.

De redelijke termijn voor het indienen van relevante medische stukken bedraagt in beginsel een week, maar kan in het belang van de vreemdeling of in het geval de uitzetting op (zeer) korte termijn gepland is, korter zijn.

Indien de vreemdeling zich wendt tot de korpschef of het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), wordt de aanvraag om toepassing van artikel 64 Vreemdelingenwet doorgezonden aan de verantwoordelijke Unit Terugkeer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Procedure in geval van vreemdelingenbewaring

In geval de aanvraag vanuit vreemdelingenbewaring wordt gedaan, dient de korpschef de noodzakelijke voortvarendheid te betrachten en bij het doorzenden melding te maken van het feit dat aan de vreemdeling de vrijheid is ontnomen. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) behandelt deze aanvragen met voorrang.

Indien de aanvraag om artikel 64 Vreemdelingenwet toe te passen wordt ingewilligd, wordt de vreemdelingenbewaring ex artikel 59 Vreemdelingenwet opgeheven aangezien er (wederom) sprake is van rechtmatig verblijf.

Het raadplegen van het Bureau Medische Advisering

Bij de beoordeling van een aanvraag om artikel 64 Vreemdelingenwet toe te passen wordt indien nodig door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering geraadpleegd. Ook een andere onafhankelijk medisch deskundige kan worden benaderd om een advies uit te brengen.

Naast de medische stukken dient tevens een door de vreemdeling ondertekende toestemmingsverklaring te worden meegezonden (model M39-A). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zendt deze stukken naar het Bureau Medische Advisering met het verzoek om een advies uit te brengen. Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de medisch adviseur van het Bureau Medische Advisering dan wel een andere arts die door de medisch adviseur hiertoe wordt ingeschakeld.

Gevolgen indiening aanvraag

Het indienen van een aanvraag om artikel 64 Vreemdelingenwet toe te passen schort de vertrekplicht niet op. De vreemdeling heeft gedurende het onderzoek en behandeling van de aanvraag geen rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vreemdelingenwet. In beginsel zal echter geen gebruik worden gemaakt van de bevoegdheid tot uitzetting, zolang op de aanvraag niet is beslist.

Het indienen van een aanvraag om artikel 64 Vreemdelingenwet toe te passen schort evenmin de door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te volgen procedures tot beëindiging van verstrekkingen ingevolge de Rva 2005 op. Dit betekent dat de verstrekkingen kunnen worden beëindigd ondanks het feit dat door de vreemdeling een dergelijke aanvraag is gedaan.

7.2.1. Inwilliging

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doet, onder verwijzing naar het medisch advies, schriftelijk mededeling aan de vreemdeling dat de uitzetting achterwege zal blijven. Ook de duur van de opschorting van het vertrek, de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, wordt vermeld.

Deze periode is in beginsel gelijk aan de periode die in het medisch advies is genoemd, met een maximum van een half jaar.

De vreemdeling en zijn gezinsleden krijgen krachtens artikel 8, aanhef en onder j, Vreemdelingenwet (wederom) rechtmatig verblijf. De vertrekplicht en de bevoegdheid tot uitzetting worden ingevolge de wet opgeschort.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) informeert de korpschef dat de uitzetting tijdelijk achterwege wordt gelaten en in geval de vreemdeling aanspraak wenst te maken op de Rva-verstrekkingen, informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ook het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).

In het geval dat onomstotelijk vaststaat dat de vreemdeling om medische redenen niet in staat is om te reizen, bijvoorbeeld bij een acute opname in een ziekenhuis, kan het achterwege laten van de uitzetting ingevolge artikel 64 Vreemdelingenwet door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zonder onderliggende aanvraag worden vastgesteld en verleend. In dat geval kan ook het beroep van de vreemdeling op artikel 64 Vreemdelingenwet ingewilligd worden zonder dat daarvoor eerst een advies wordt ingewonnen van het Bureau Medische Advisering. In een dergelijk geval volstaat een bewijs van ziekenhuisopname of een ander medisch bewijs.

Een forensisch geneeskundige van de GGD dient altijd te worden ingeschakeld wanneer sprake is van een acuut besmettingsgevaar.

Indien de vreemdeling beschikt over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding, wordt daarin door de korpschef een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen (model M 77-A) geplaatst, onder vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.

Indien de vreemdeling niet beschikt over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt het volgende. In de gevallen waarin artikel 64 Vreemdelingenwet voor de duur van minder dan zes weken wordt toegepast, wordt de vreemdeling enkel in het bezit gesteld van een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet. In de gevallen waarin artikel 64 Vreemdelingenwet voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, wordt door de korpschef aan de vreemdeling een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, uitgereikt (model M 77-A). Het document W2 wordt door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) besteld en toegezonden aan de korpschef.

De geldigheidsduur van het W2 document is altijd gelijk aan de periode dat de uitzetting achterwege wordt gelaten.

Na afloop van deze periode ontstaat van rechtswege (wederom) de rechtsplicht voor de vreemdeling om Nederland binnen vier weken te verlaten alsmede de bevoegdheid tot uitzetting. Er is derhalve geen nieuw besluit nodig. Dit is slechts anders indien de uitzetting achterwege blijft zonder dat daarbij een eindtermijn werd gesteld. In dat geval dient per separaat besluit te worden vastgesteld dat de uitzetting niet langer achterwege wordt gelaten, dan wel dat de uitzetting voor een bepaalde periode wederom achterwege zal blijven.

Artikel 64 en aanspraak op de Rva 2005

Indien de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf in verband met zijn gezondheidstoestand aanspraak wenst te maken op (de voortzetting van) de voorzieningen ingevolge de Rva 2005, dan dient hij zich eerst te wenden tot de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met het verzoek om vast te stellen of er in zijn geval sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet. Hiertoe kan door de vreemdeling gebruik worden gemaakt van het aanvraagformulier voor de Rva-verstrekkingen, model M54.

Ook zonder dit formulier zal de aanvraag in behandeling worden genomen.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stelt, na advies te hebben ingewonnen van de medisch adviseur, vast of de vreemdeling medisch gezien kan reizen.

Indien het verzoek van de vreemdeling is gehonoreerd, vult een medewerker van de Immigratie-en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), het IND-gedeelte van het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen (model M54) in. Ook de duur van de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, dient te worden vermeld.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Plaatsing/Instroom, directie Huisvesting, Postbus 3002, 2280 ME Rijswijk. Het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) zorgt voor de inschrijving en de plaatsing van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in een opvangvoorziening, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door of namens het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden.

De aanspraak op verstrekkingen ontstaat niet door de vaststelling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) dat er sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 64 Vreemdelingenwet, maar pas nadat het COA de aanvraag van betrokkene heeft getoetst aan de bepalingen van de Rva 2005.

7.2.2. Afwijzing

Indien naar het oordeel van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geen reisbeletselen bestaan, wordt de vreemdeling hiervan onder verwijzing naar het medisch advies schriftelijk op de hoogte gebracht.

In het geval de vreemdeling gebruik heeft gemaakt van het aanvraagformulier voor de Rva-verstrekkingen wordt dit formulier bij afwijzing door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet verder ingevuld en niet doorgezonden aan het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA).

Uitzetting onder voorwaarden

Het komt voor dat de medisch adviseur in zijn advies aangeeft dat de vreemdeling in staat is om te reizen, doch dat dit onder bepaalde voorwaarden dient te geschieden. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een voorraad aan medicijnen van de vreemdeling tijdens en na de reis of het meenemen van medische gegevens.

De korpschef ziet erop toe dat aan deze voorwaarden is voldaan voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Het opvragen en meenemen van het medisch dossier betreft een verantwoordelijkheid van de vreemdeling zelf. De vreemdeling of zijn raadsman wordt hierop gewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien de korpschef constateert dat niet is voldaan aan de medische voorwaarden die aan de uitzetting worden gesteld, treedt hij in alle gevallen in overleg met de verantwoordelijke Unit Terugkeer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

7.2.3. 7.2.3. Rechtsmiddelen

Tegen de vaststelling dat de uitzetting niet achterwege blijft staan op grond van artikel 72 Vreemdelingenwet rechtsmiddelen open, in dit geval, het indienen van een bezwaarschrift bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Het indienen van een bezwaarschrift schort de vertrekplicht, uitzetting of eventuele beëindiging van de voorzieningen niet op.

De behandeling van een eerste tijdig ingediend verzoek om een voorlopige voorziening mag in beginsel in Nederland worden afgewacht. Een verzoek om een voorlopige voorziening dient binnen 24 uur te zijn ingediend.

Het indienen van dit verzoek levert geen rechtmatig verblijf op ingevolge artikel 8 Vreemdelingenwet en betekent evenmin dat de vreemdeling aanspraak maakt op de verstrekkingen ingevolge de Rva 2005.

De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag niet hier te lande worden afgewacht indien redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten of het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst verloren zou gaan.

De behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening mag evenmin worden afgewacht indien er duidelijk sprake is van een poging van de vreemdeling om de uitzetting te frustreren. Hieronder wordt verstaan het aanspannen van (vervolg)procedures ten tijde van de op handen zijnde uitzetting, terwijl er geen medische indicaties bestaan waaruit zou moeten blijken dat de vreemdeling niet in staat zou zijn om te reizen. Het kan bijvoorbeeld ook gaan om een verzoek om een voorlopige voorziening dat is ingediend naar aanleiding van een afgewezen aanvraag ingevolge artikel 64 Vreemdelingenwet die redelijkerwijs veel eerder had kunnen en moeten worden ingediend. Het gaat hier om zaken waarbij de vreemdeling zich eerst op het moment dat de daadwerkelijke uitzetting dreigt, beroept op een bij hem lang bestaand medisch feit waarvan niet is vastgesteld dat het een beletsel is voor de uitzetting.

De vraag op welk moment het beroep op artikel 64 Vreemdelingenwet is gedaan, is uiteraard niet van belang indien dat beroep is ingewilligd.

De vaststelling of er sprake is van het frustreren van de uitzetting dient plaats te vinden aan de hand van alle individuele omstandigheden van de zaak. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zal derhalve steeds per geval moeten beoordelen of het de vreemdeling te doen is de geplande uitzetting te frustreren of dat de behandeling van het verzoek in Nederland mag worden afgewacht.

In geval dat wordt geoordeeld dat de behandeling van het eerste, tijdig ingediende verzoek om een voorlopige voorziening niet in Nederland mag worden afgewacht, wordt de vreemdeling of zijn raadsman hiervan aanstonds in beginsel schriftelijk op de hoogte gebracht. Uiteraard is het aan de rechtbank om te beoordelen of de uitzetting doorgang vindt, dan wel dat er middels een spoedprocedure op het verzoek van de vreemdeling zal worden beslist.

7.2.4. Achterwege laten van uitzetting bij ongewenstverklaring en na toegangsweigering

Ingeval de vreemdeling ongewenst is verklaard ex artikel 67 Vreemdelingenwet of indien de toegang is geweigerd ingevolge artikel 3 Vreemdelingenwet, kan er geen sprake zijn van rechtmatig verblijf ex artikel 8 Vreemdelingenwet en kan er evenmin een geslaagd beroep worden gedaan op artikel 64 Vreemdelingenwet.

Een aanvraag om artikel 64 Vreemdelingenwet toe te passen en het rechtmatig verblijf ex artikel 8 onder j Vreemdelingenwet toe te kennen, zal dan ook moeten worden afgewezen omdat betrokkene, vanwege de ongewenstverklaring, dan wel vanwege de toegangsweigering, daarop geen aanspraak kan maken.

De gezondheidstoestand van de vreemdeling kan desalniettemin, gelet op de strekking van artikel 64 Vreemdelingenwet, aanleiding zijn om tijdelijk geen gevolg te geven aan de bevoegdheid om de vreemdeling uit te zetten.

In dat geval blijft de uitzetting achterwege zonder dat sprake is van rechtmatig verblijf en zonder dat de ongewenstverklaring of toegangsweigering wordt opgeheven. In dit geval gebeurt dit naar de ratio van (en niet ingevolge) artikel 64 Vreemdelingenwet. Het stellen van een aantekening in het grensoverschrijdingsdocument blijft in deze gevallen achterwege.

7.3. Procedure bij zwangerschap/bevalling

In geval van zwangerschap of bevalling dient een medische verklaring van een arts te worden overgelegd, waaruit blijkt in welk stadium de zwangerschap verkeert.

Bij zwangerschap blijft de uitzetting per vliegtuig achterwege gedurende de periode van zes weken voor tot zes weken na de bevalling.

Dit is de periode van zes weken vanaf de eerste dag dat de bevalling blijkens een verklaring van een arts of verloskundige, aangevend de vermoedelijke datum van bevalling, binnen zes weken is te verwachten tot zes weken na de bevalling.

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doet schriftelijk de mededeling aan de vreemdelinge dat de uitzetting achterwege zal blijven. Ook de duur van de opschorting van het vertrek dient te worden vermeld.

Indien de vreemdelinge niet beschikt over een ingevolge de wet vereist geldig document voor grensoverschrijding, dan geldt het volgende. In alle gevallen waarin artikel 64 Vreemdelingenwet wordt toegepast, wordt de vreemdelinge in het bezit gesteld van een brief van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) waarin staat dat de uitzetting achterwege blijft op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet.

In de gevallen waarin artikel 64 Vreemdelingenwet voor de duur van meer dan zes weken wordt toegepast, wordt door de korpschef aan de vreemdelinge een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen, uitgereikt. De geldigheidsduur van het rechtmatig verblijf is gelijk aan de duur van het verleende uitstel van vertrek.

Ten aanzien van andere procedurele bepalingen en het eventueel verkrijgen van de Rva-verstrekkingen zij hierbij verder verwezen naar A4/7.2.1.

7.4. Procedure bij vreemdelingen met tuberculose

De uitzetting van de vreemdeling en van zijn gezinsleden wordt opgeschort indien bij de vreemdeling of een van zijn gezinsleden TBC is geconstateerd.

TBC wordt vastgesteld door overlegging aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van een gedagtekende verklaring van een GGD-arts (tuberculosebestrijding). Deze verklaring dient te vermelden dat de betrokkene TBC heeft en wat de te verwachten behandeltermijn is. De verklaring mag niet ouder zijn dan twee weken.

De behandeling van TBC duurt in het algemeen 9 tot 12 maanden. Na het verstrijken van de behandeltermijn dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen tot uitzetting over te gaan.

Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een grensoverschrijdingsdocument wordt hij in het bezit gesteld van een document W2, met een inlegvel, voorzien van een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen. In geval er wel een grensoverschrijdingsdocument aanwezig is wordt door de korpschef een Sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen aangebracht met vermelding van de duur van de opschorting van vertrek. De periode van deze opschorting mag de geldigheidsduur van het document niet overschrijden.

Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd zich onttrekt aan de medische behandeling en er is geen besmettingsgevaar aanwezig dan is het niet langer een reisbeletsel naar analogie van artikel 64 Vreemdelingenwet.

Onttrekt de vreemdeling zich aan de medische behandeling en er is een besmettingsgevaar aanwezig, dan is zijn uitzetting uit Nederland met het oog op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord te achten in de zin van artikel 64 Vreemdelingenwet. Vanwege het zich onttrekken aan de medische behandeling kan de vreemdeling niet uit Nederland worden verwijderd, maar hij vormt daarentegen wel een gevaar voor de algemene volksgezondheid. De Wet op de bestrijding infectieziekten kan in deze situatie uitkomst bieden. Deze wet regelt onder andere gedwongen opname (isolatie) bij gevaar voor de algemene volksgezondheid en gedwongen behandeling.

Ten aanzien van andere procedurele bepalingen en het eventueel verkrijgen van de Rva-verstrekkingen zij hierbij verder verwezen naar A4/7.2.1 en B1/2.2.5.

8. Gedragslijn indien buitenlandse autoriteiten uitlevering vragen

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft van wie de opsporing (en aanhouding ter fine van uitlevering) door een buitenlandse autoriteit wordt gevraagd dan bericht hij dat direct aan de Directie Recherche te Zoetermeer. Hij vermeldt daarbij de personalia van de vreemdeling, de autoriteit van wie het verzoek uitgaat en de vindplaats van de signalering.

De Directie Recherche vraagt onmiddellijk aan de buitenlandse autoriteit ten spoedigste te berichten of een uitleveringsverzoek zal worden ingediend. Het antwoord van de buitenlandse autoriteit wordt door de Directie Recherche zo spoedig mogelijk ter kennis van de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee gebracht. Het verdient bovendien aanbeveling aanstonds contact op te nemen met het Bureau Internationale Rechtshulp in Strafzaken (BIRS) van het ministerie van Justitie. BIRS zal het uitleveringsverzoek van de buitenlandse autoriteit ontvangen en in behandeling nemen.

In beginsel wordt een vreemdeling hangende de beslissing op een uitleveringsverzoek niet uitgezet. Veelal zullen echter enige dagen verstrijken voor het antwoord van de buitenlandse autoriteit omtrent het al dan niet indienen van een uitleveringsverzoek is ontvangen. In die gevallen zal door de buitenlandse autoriteit voorafgaand aan het formele verzoek om uitlevering om voorlopige aanhouding van de vreemdeling worden gevraagd. Zonodig kan aan dit verzoek worden voldaan.

De korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee stelt zich hierover op de gebruikelijke wijze in verbinding met de ter zake bevoegde officier van justitie.

Wanneer gedurende de afhandeling van een verzoek om voorlopige aanhouding of uitlevering de voorgenomen uitzetting van de vreemdeling wordt opgeschort kan de situatie ontstaan dat zich een mogelijkheid om betrokkene uit te zetten niet meer op korte termijn zal voordoen. In dat geval de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen telefonisch contact op te nemen met het verantwoordelijke regiokantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien geen verzoek om voorlopige aanhouding of een verzoek om uitlevering zal worden ingediend, handelt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verder volgens de vreemdelingenwet en –regelgeving.

9. Uitzetting via aanvoerende vervoersonderneming

9.1. Plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig

Ingevolge artikel 65, eerste lid, Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen die zijn binnengekomen aan boord van een schip of vliegtuig in gebruik bij een vervoersonderneming en die binnen zes maanden na binnenkomst met het oog op hun uitzetting zijn aangehouden, uit Nederland worden verwijderd door plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is.

Artikel 65, eerste lid, Vreemdelingenwet is niet van toepassing op vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben tot een tijdstip dat ligt na het vertrek van het schip of vliegtuig.

Onder de toepassing van artikel 65, eerste lid, Vreemdelingenwet vallen niet alleen vreemdelingen die zich bij binnenkomst van het schip aanstonds op illegale wijze van boord hebben begeven, doch met name ook:

  • 1. gezagvoerders en bemanningsleden van vliegtuigen en zeeschepen aan wie ingevolge artikel 2.5 of 2.8 Vreemdelingenbesluit toegang was verleend, doch die bij het vertrek van het vliegtuig of schip of na hun afmonstering op illegale wijze zijn achtergebleven;

  • 2. transitpassagiers van vliegtuigen of zeeschepen aan wie het ingevolge artikel 2.4 en 2.6 Vreemdelingenbesluit was toegestaan zich in het Benelux-gebied op te houden, doch die niet tijdig zijn vertrokken van het vliegveld waar, of met het schip waarmee, zij zijn aangekomen;

  • 3. per schip of vliegtuig binnengekomen vreemdelingen die in het bezit waren van geldige grensoverschrijdingsdocumenten en aan wie toegang werd verleend op grond van hun verklaring dat zij met hetzelfde schip of vliegtuig ons land zouden verlaten, doch die in strijd met hun verklaring zijn achtergebleven (zie ook artikel 2.7 Vreemdelingenbesluit, passagiers van cruiseschepen);

  • 4. vreemdelingen – zeelieden – die wegens ziekte zijn achtergebleven zonder dat hun verblijf werd toegestaan. In dit geval zal in de regel sprake zijn van het opschorten van de uitzetting op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet.

Artikel 2.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die, als bemanningslid van een vliegtuig een in Nederland gelegen vliegveld aandoet en die niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, dan wel niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding met het benodigde visum, kan op grond van artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Wet toegang worden verleend.

2 Toegang wordt slechts verleend indien de vreemdeling houder is van een ‘Crew Member Certificate’, afgegeven op grond van de Overeenkomst van Chicago (7 december 1944) en de vreemdeling:

  • a. het vliegveld waar het vliegtuig een tussenlanding heeft gemaakt, niet zal verlaten;

  • b. het vliegveld waar het vliegtuig zijn vlucht heeft beëindigd, niet zal verlaten;

  • c. de in de nabijheid van het vliegveld gelegen gemeente niet zal verlaten, of

  • d. het vliegveld slechts zal verlaten om zich naar een op het grondgebied van een Schengenland gelegen vliegveld te begeven.

Artikel 2.8. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die als gezagvoerder of als lid van de bemanning met een zeeschip Nederland is binnengevaren, kan toegang worden verleend. Toegang wordt slechts verleend, indien de gezagvoerder of het lid van de bemanning voldoet aan de verplichtingen die in het belang van de grensbewaking zijn gesteld.

2 Indien de vreemdeling niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt de vreemdeling slechts toegang verleend tot de gemeente waarin het schip ligplaats heeft en de aangrenzende gemeenten.

3 Toegang wordt niet geweigerd op grond van artikel 3, eerste lid, onder c, van de Wet.

Artikel 2.4. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling, die als passagier van een vliegtuig een vliegveld aandoet en in wiens geldig document voor grensoverschrijding het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend.

2 Toegang wordt slechts verleend, indien:

  • a. de onderbreking plaats vindt wegens van de wil van de vreemdeling onafhankelijke omstandigheden;

  • b. hij van één van de in het derde lid van dit artikel bedoelde vliegvelden zal vertrekken;

  • c. hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en reisbiljetten op grond waarvan zijn doorreis naar en zijn toegang tot het land van bestemming vaststaat, en

  • d. hij voldoet aan artikel 12, eerste lid, onder b en d, van de Wet.

3 De toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling een bij ministeriële regeling aangewezen vliegveld in Nederland aandoet, dan wel een daartoe aangewezen vliegveld in België of Luxemburg.

4 De toegang wordt verleend voor de duur waarop de doorreis per eerstvolgende gelegenheid kan worden voortgezet.

5 De vreemdeling die ten hoogste tweeënzeventig uren in het Beneluxgebied zal verblijven, kan toegang worden verleend indien hij voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het tweede lid, onder b tot en met d, en het derde lid.

6 Het vijfde lid is niet van toepassing op:

  • a. onderdanen van bij ministeriële regeling aangewezen staten;

  • b. houders van reisdocumenten voor vreemdelingen of voor verdragsvluchtelingen;

  • c. de houder van een document voor grensoverschrijding dat is afgegeven door een regering of een staat welke niet door Nederland is erkend;

  • d. de vreemdeling in wiens document voor grensoverschrijding door een buitenlandse autoriteit een aantekening is gesteld waaruit blijkt dat het document niet geldig is voor een of meer van de Beneluxlanden, maar uitsluitend voor zover het betreft de binnenkomst en het verblijf in het land of de landen waarvoor het geldig document voor grensoverschrijding niet geldig is verklaard.

7 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening, dan wel verstrekt hij aan de vreemdeling een afzonderlijke verklaring, waaruit het verlenen van toegang blijkt.

8 Het model van de aantekening en verklaring, bedoeld in het zevende lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.6. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling in wiens document voor grensoverschrijding een voor toegang in het Beneluxgebied vereist reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang worden verleend, indien de vreemdeling als transitpassagier van een zeeschip één van de in artikel 4.2, tweede lid, bedoelde havens aandoet, dan wel een daartoe aangewezen haven in België.

2 Toegang wordt slechts verleend, indien de vreemdeling:

  • a. uit het Beneluxgebied zal vertrekken met het schip, waarmee hij is aangekomen, en

  • b. in het bezit is van een reisbiljet op grond waarvan de doorreis naar en toegang tot het land van bestemming vaststaat.

3 Toegang tot het Beneluxgebied wordt verleend voor de duur dat het schip in deze haven ligplaats heeft, maar ten hoogste voor tweeënzeventig uren.

4 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op de vreemdeling die behoort tot één van de in artikel 2.4, zesde lid, genoemde categorieën.

5 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening waaruit het verlenen van de toegang blijkt.

6 Het model van de aantekening, bedoeld in het vijfde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Artikel 2.7. Vreemdelingenbesluit:

1 Aan de vreemdeling die als passagier van een cruiseschip één of meer havens in Nederland aandoet en in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding waarin het voor binnenkomst in het Beneluxgebied vereiste reisvisum of doorreisvisum met oponthoud ontbreekt, kan toegang tot het Beneluxgebied worden verleend. Indien het cruiseschip meer havens in Nederland aandoet, kan de vreemdeling zich in een andere haven in Nederland weer aan boord van het cruiseschip begeven.

2 Toegang tot het Beneluxgebied wordt voor ten hoogste tweeënzeventig uren verleend.

3 Indien toegang wordt verleend, stelt de ambtenaar belast met de grensbewaking ter plaatse in het geldig document voor grensoverschrijding van de vreemdeling een aantekening waaruit het verlenen van de toegang blijkt.

4 Het eerste lid is niet van toepassing op de vreemdeling die behoort tot één van de in artikel 2.4, zesde lid, genoemde categorieën.

5 Het model van de aantekening, bedoeld in het derde lid, wordt bij ministeriële regeling vastgesteld.

Voor de vaststelling van de in artikel 65, eerste lid, onder b, Vreemdelingenwet genoemde termijn van zes maanden is beslissend het tijdstip van staande houden; de plaatsing van de vreemdeling aan boord van een schip of vliegtuig dat bij dezelfde vervoersonderneming in gebruik is, kan eventueel ook op een later tijdstip plaatsvinden. Dit is onder meer het geval indien de vreemdeling kort voor het verstrijken van bedoelde termijn wordt aangetroffen.

Ingevolge artikel 65, derde lid, Vreemdelingenwet zijn de gezagvoerders van schepen en vliegtuigen verplicht redelijkerwijs van hen te vergen medewerking te verlenen aan de uitzetting.

Het niet voldoen aan deze verplichting is strafbaar gesteld bij artikel 108, eerste lid, Vreemdelingenwet.

Doen zich omtrent de toepassing van vorenbedoelde bepalingen in de praktijk vragen of moeilijkheden voor, dan dient contact te worden opgenomen met het verantwoordelijke regiokantoor van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

9.2. Verstekelingen

Ingevolge artikel 65, juncto artikel 5, van de Vreemdelingenwet is de vervoerder verplicht een vreemdeling die door hem is aangevoerd, en aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, te verwijderen van het Nederlands grondgebied. Deze artikelen zijn de uitwerking van artikel 26 van de Schengen Uitvoeringsovereenkomst. De terugvoerplicht van geweigerde vreemdelingen is ook vastgelegd in het Facilitatieverdrag van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO).

Bovengenoemde regelgeving is ook van toepassing in het geval zich verstekelingen bevinden aan boord van een schip dat een Nederlandse haven aandoet en aan wie de toegang tot Nederland wordt geweigerd.

Aan de vreemdeling wordt ingevolge artikel 3 van de Vreemdelingenwet de toegang geweigerd. Aan de gezagvoerder wordt een removal order overhandigd zoals vastgelegd in model M30.

In afwachting van het daadwerkelijke vertrek van de verstekeling blijft de verantwoordelijkheid voor de verstekeling bij de vervoerder liggen. In overleg met de vervoerder kan de ambtenaar belast met de grensbewaking evenwel besluiten de verstekeling tijdelijk van boord te halen en de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vreemdelingenwet op te leggen. De vervoerder blijft echter gehouden de verstekeling zo snel als mogelijk te doen vertrekken van het Nederlands grondgebied. De vervoerder wordt tijdig geïnformeerd omtrent de plaatsing aan boord van de verstekeling ter uitvoering van zijn verplichting.

In plaats van terugplaatsing aan boord kan de verstekeling, eveneens op kosten van de vervoerder, op een andere wijze worden terugvervoerd naar het land waar hij aan boord is gegaan, dan wel worden vervoerd naar het derde land dat het document voor grensoverschrijding waarmee de vreemdeling heeft gereisd, heeft afgegeven, of een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd. Een dergelijke wijze van terugvervoeren is alleen mogelijk als deze praktisch uitvoerbaar is. Hiertoe dient de verstekeling in beginsel voldoende gedocumenteerd te zijn. Indien dit niet het geval is, dient de identiteit en/of nationaliteit vast te worden gesteld en aan de verstekeling een vervangend reisdocument te worden verstrekt door de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van bestemming. De vaststelling van de nationaliteit en/of identiteit en de afgifte van de vervangende reisdocumenten dient te geschieden alvorens het schip waarmee de verstekeling is aangevoerd de haven heeft verlaten. De uitvoering van de terugvoerverplichting op deze wijze mag evenwel niet ten koste gaan van een unieke verwijderingsmogelijkheid.

Zie voor de richtlijnen voor vervoerders ook A2/10, bijlage 3.

De uitzetting van per schip aangevoerde verstekelingen dient steeds zo spoedig mogelijk te worden geëffectueerd.

Gezagvoerders van zeeschepen kunnen zich niet onttrekken aan hun verplichtingen als bedoeld in artikel 65, derde lid, Vreemdelingenwet, door een beroep te doen op artikel 371a van het Wetboek van Koophandel.

In dat artikel is onder meer sprake van een bevoegdheid van de kapitein om een verstekeling bij de eerste gelegenheid die zich voordoet van boord te verwijderen. Onder ‘gelegenheid’ dient hier namelijk te worden verstaan een wettelijk geoorloofde gelegenheid, dat wil zeggen het van boord zetten van een vreemdeling mag slechts plaatsvinden na verkregen toestemming van de bevoegde autoriteiten.

Evenmin kan de kapitein zich zonder meer onttrekken aan terugplaatsing van de verstekeling aan boord door een beroep te doen op voorschrift 8 van het Verdrag voor beveiliging van mensenlevens op zee (SOLAS) van 1974 (zoals gewijzigd in 2002). In geval de kapitein zich op dit voorschrift beroept, dienen de omstandigheden waarop hij zich beroept door de ambtenaar belast met de grensbewaking te worden beoordeeld en te worden afgewogen tegen het belang van terugplaatsing van de verstekeling aan boord.

10. Kostenverhaal en declaratie bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst

10.1. Algemeen

De kosten van uitzetting dienen zo laag mogelijk te worden gehouden.

Uitgangspunt is dat deze kosten ten laste van de uit te zetten vreemdelingen dienen te worden gebracht.

Daarbij dient zo veel mogelijk gebruik te worden gemaakt van gegeven garanties of gedeponeerde gelden of reisbiljetten (zie 10.4). Bovendien kunnen, in geval de vreemdeling niet kan betalen, de kosten van zijn uitzetting verhaalbaar zijn op derden (zie 10.3).

Is ook dat niet mogelijk, dan kunnen de kosten onder bepaalde voorwaarden worden gedeclareerd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (zie 10.6).

10.2. Verhaal van kosten op de vervoersmaatschappij

Artikel 6.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De kosten van uitzetting van een vreemdeling welke ingevolge artikel 65, tweede lid, van de Wet op een vervoersonderneming kunnen worden verhaald, zijn verschuldigd aan het openbaar lichaam te welks laste die kosten zijn gekomen.

2 De in het voorgaande lid bedoelde kosten van uitzetting omvatten in ieder geval de kosten verbonden aan:

  • a. het vervoer van de uit te zetten vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland, en

  • b. de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland alsmede zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voor zover deze noodzakelijk is.

De kosten van verwijdering van vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd en die zijn binnengekomen aan boord van een schip of van een vliegtuig in gebruik bij een vervoersonderneming, kunnen op die onderneming worden verhaald, indien de vreemdeling niet binnen een redelijke termijn kan worden verwijderd door plaatsing aan boord van een schip of vliegtuig van diezelfde onderneming (artikel 66 Vreemdelingenwetjo artikel 6.3 Vreemdelingenbesluit).

Deze kosten van verwijdering omvatten:

  • 1. de kosten verbonden aan het vervoer van de vreemdeling per eerste gelegenheid, doch op de wijze die, gelet op de omstandigheden, de goedkoopste is, naar een plaats buiten Nederland (artikel 6.3, tweede lid, onder a, Vreemdelingenbesluit);

  • 2. de kosten van begeleiding van de vreemdeling naar een plaats van vertrek uit Nederland, alsmede van zijn begeleiding naar een plaats buiten Nederland, voorzover deze noodzakelijk is (artikel 6.3, tweede lid, onder b, Vreemdelingenbesluit);

  • 3. kosten van repatriëring van schepelingen indien zij zijn achtergelaten op grond van een ongeval, schipbreuk, ziekte of ontslag om redenen die hun niet toegerekend kunnen worden (Verdrag betreffende de repatriëring van schepelingen, Stb. I 516).

10.3. Verhaal van kosten op de vreemdeling

Artikel 6.4. Vreemdelingenbesluit:

1 De noodzakelijke kosten van uitzetting die ten laste komen van de Staat of van andere openbare lichamen kunnen door de Staat, of door het andere openbare lichaam te welks laste zij zijn gekomen, worden verhaald op de vreemdeling en, indien hij minderjarig is, op degenen die het wettig gezag over hem uitoefenen.

2 De in het voorgaande lid bedoelde kosten van uitzetting omvatten de kosten, genoemd in artikel 6.3, tweede lid onder a en b.

De noodzakelijke kosten van uitzetting die ten laste komen van de Staat of andere openbare lichamen kunnen op de vreemdeling zelf worden verhaald (artikel 66 Vreemdelingenwetjo artikel 6.4. Vreemdelingenbesluit). Voorzover deze minderjarig is, kunnen deze kosten worden verhaald op diegenen die het wettig gezag over hem uitoefenen. Aangezien het effectueren van deze verhaalsbevoegdheid niet tegen de uitdrukkelijke wil van de vreemdeling mag plaatsvinden, dient de vreemdeling een verklaring te ondertekenen waaruit blijkt dat hij geen bezwaar heeft tegen invordering van de noodzakelijke kosten van uitzetting door de vreemdelingendienst. Indien de vreemdeling wel bezwaar heeft tegen de effectuering van de verhaalsbevoegdheid dan kan de weg bewandeld worden om deze verhaalsbevoegdheid juridisch af te dwingen (civiele procedure). Voor de te volgen procedure kan contact opgenomen worden met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Indien de vreemdeling zelf niet in staat is de kosten te voldoen, dient te worden nagegaan of door of ten behoeve van hem een passagebiljet, een garantiesom of een waarborgsom werd gedeponeerd of een garantverklaring werd afgegeven (zie A2/9.5.2.2). Hiervan kan een aantekening zijn gemaakt in het reisdocument van de desbetreffende vreemdeling (zie model M51-A). In een dergelijk geval kunnen deze gelden of biljetten worden aangewend voor de betaling van de kosten van de verwijdering of zal de garantsteller worden aangesproken om aan zijn verplichtingen te voldoen.

N.B.: indien het vreemdelingen betreft op wie het beleid ten aanzien van slachtoffers van vrouwenhandel van toepassing is (zie B9), dient het verhaal van kosten steeds in overleg met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te gebeuren.

10.4. Kosten die niet verhaald kunnen worden op de vreemdeling

Op grond van voor Nederland verbindende verdragsbepalingen is verhaal van kosten op de uit te zetten vreemdeling zelf niet geoorloofd, indien het onderdanen betreft van een der landen aangesloten bij het Europese Verdrag betreffende sociale en medische bijstand in de gevallen bedoeld in artikel 8 jo artikel 7 van dat Verdrag (zie B11);

10.5. Verantwoording ontvangen gelden

Van ontvangen gelden dient schriftelijke opgave te worden gedaan aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst met gebruikmaking van een formulier (zie model M136).

Het saldo wordt aan het begin van de maand volgende op die waarin de vreemdeling wordt verwijderd, overgemaakt op bankrekeningnummer 19.23.25.574 ten name van het ministerie van Justitie/Immigratie- en Naturalisatiedienst, 601 Agentschap te Den Haag. Op de stortingskaart kan kortheidshalve naar het verzonden formulier (model M136) worden verwezen.

10.6. Declareren van kosten bij de IND

Indien de kosten van verwijdering niet door de vreemdeling zelf worden betaald, uit een door de vreemdeling of derde persoon gestelde zekerheid zijn bestreden, of op een vervoersonderneming zijn verhaald, kunnen deze door de korpschef worden gedeclareerd bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Voor het declareren van de kosten gelden de volgende voorwaarden:

  • 1. De reiskosten van de verwijdering per vliegtuig van de vreemdeling tot de lucht- of zeehaven in het land van bestemming worden door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) vergoed. Ten aanzien van de vervoerskosten van de vreemdeling naar de luchthaven binnen Nederland gelden andere afspraken. Zie A4/6 van de Vreemdelingencirculaire voor de procedurebeschrijving van de effectuering van de uitzetting. Wanneer de verwijdering over land of zee plaatsvindt, dient steeds vooraf contact te worden opgenomen met de verantwoordelijke Unit Terugkeer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

  • 2. Indien de vreemdeling nog een bepaalde afstand moet afleggen vanaf de lucht- of zeehaven van bestemming naar zijn uiteindelijke plaats van bestemming, kunnen aanvullende reiskosten door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) worden vergoed tot een maximum van € 50. Deze financiële vergoeding wordt niet standaard verstrekt, maar alleen wanneer de korpschef heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet over voldoende eigen middelen beschikt dan wel dat deze niet kunnen worden betaald uit een door een vreemdeling of derde persoon gestelde zekerheid. De korpschef hoeft hiertoe geen machtiging aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te vragen. Het in contanten verstrekte geldbedrag kan na de verwijdering van de vreemdeling, mits voorzien van een bewijs van betaling, door de korpschef gedeclareerd worden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A4/10.7).

  • 3. Wanneer door de betreffende buitenlandse autoriteiten kosten worden berekend voor het aanvragen en/of afgeven van vervangende reisdocumenten en/of visa, kunnen deze ook gedeclareerd worden bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

  • 4. Kosten die zijn verbonden aan de begeleiding van de vreemdeling naar een plaats buiten Nederland komen ten laste van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

10.7. Wijze van declareren

Indiening van declaraties bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geschiedt in tweevoud, met gebruikmaking van een formulier (model M135).

Deze formulieren worden toegezonden aan de verantwoordelijke Unit Terugkeer van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Bij de declaraties dienen zo veel mogelijk bewijsstukken te worden meegezonden ter staving van de daarin vermelde gegevens.

Tevens dient duidelijk te worden aangegeven waarom de gemaakte kosten niet door de vreemdeling zelf konden worden betaald dan wel niet op andere wijze konden worden gedekt.

11. Internationale overeenkomsten met betrekking tot de terug- en overname van personen

11.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan regelingen en overeenkomsten die betrekking hebben op de terug- en overname van personen, waarbij het bij terugname gaat om eigen onderdanen en bij overname om onderdanen van derde landen. Het gaat om drie categorieën:

  • 1. Benelux intern: hierbij gaat het om terug- en overname tussen de lidstaten van de Benelux (België, Nederland en Luxemburg) onderling;

  • 2. Benelux-derde landen: hierbij gaat het om terug- en overnameovereenkomsten gesloten tussen de Benelux en derde landen. Momenteel bestaan er dergelijke overeenkomsten met de volgende landen: Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, Slovenië, Roemenië, Kroatië, Estland, Letland en Litouwen;

  • 3. Overige internationale overeenkomsten:

    • Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen.

      In Schengenverband is een terug- en overnameovereenkomst gesloten met Polen;

    • Overeenkomst van Dublin.

Verwijdering van vreemdelingen krachtens een internationale overeenkomst als bedoeld in deze paragraaf mag slechts plaatsvinden na toestemming van de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Een uitzondering hierop vormt de zgn. ‘vormloze’ terug- of overname, waarbij geen formeel verzoek aan de betreffende autoriteiten behoeft te worden gedaan. In de hierna volgende toelichting op de bestaande terug- en overnameovereenkomsten zal aangegeven worden of vormloze terug- of overname mogelijk is.

11.2. Terug- en overname – Benelux intern

Basis voor de overname binnen de Benelux vormt de Beschikking van de Benelux Ministeriële Werkgroep voor het Personenverkeer (als bedoeld in artikel 1 van de Overeenkomst van 11 april 1960, Trb. 1960, 40 inzake de verlegging van de personencontrole naar de buitengrenzen van het Beneluxgebied) betreffende de verwijdering en de overname van personen (Trb. 1978, 171). In het navolgende zullen de belangrijkste onderdelen uit deze beschikking worden toegelicht.

11.2.1. Verwijdering van Belgische en Luxemburgse onderdanen

Belgen en Luxemburgers dienen in de regel, met toepassing van het bepaalde in artikel 62 Vreemdelingenwet, in staat te worden gesteld om uit eigen beweging het land te verlaten. Slechts indien daarvoor, uit een oogpunt van openbare orde of nationale veiligheid klemmende redenen aanwezig zijn, vindt hun verwijdering plaats door middel van overgave aan de Belgische of Luxemburgse grensautoriteiten.

Bij terugzending van minderjarigen en in overige daarvoor in aanmerking komende gevallen dient de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich in verbinding te stellen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.2.2. Verwijdering van vreemdelingen die niet de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezitten

11.2.2.1. Hoofdregels

  • 1. verwijdering naar België of Luxemburg van vreemdelingen die niet de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezitten, vindt als regel plaats door middel van overgave aan de Belgische of Luxemburgse grensautoriteiten.

    De overname van personen aan de Nederlands-Belgische grens geschiedt door tussenkomst van een van de daarvoor aangewezen Brigadecommandanten van de Koninklijke Marechaussee;

  • 2. vreemdelingen aan wie hier te lande een vergunning tot verblijf werd verleend, kunnen na het verstrijken van de geldigheidsduur of na de intrekking van die vergunning alleen dan nog naar België of Luxemburg worden verwijderd, indien zij houder zijn van een Belgisch of Luxemburgs document, op grond waarvan hun toelating tot één van deze landen gewaarborgd is.

11.2.2.2. Onmiddellijke verwijdering naar België of Luxemburg

Verwijdering naar België of Luxemburg zonder voorafgaand overleg tussen de wederzijdse ministeries van Justitie kan geschieden indien:

  • kan worden aangetoond dat de betrokken vreemdeling het Beneluxgebied via België of Luxemburg is binnengekomen en zich vervolgens naar Nederland heeft begeven zonder te voldoen aan de voor het hebben van toegang gestelde eisen (zie A2/4); en

  • de vreemdeling binnen twee weken na zijn binnenkomst in ons land is aangetroffen.

Beslissend is hier het tijdstip van aantreffen; de verwijdering zelf kan eventueel ook op een later tijdstip plaatsvinden, bijvoorbeeld indien tegen de betrokkene eerst een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld, of indien diens gezondheidstoestand een onmiddellijke verwijdering in de weg staat. In een dergelijke situatie dient het verzoek om overname echter direct na het aantreffen te geschieden. Uitzetting naar België dan wel Luxemburg dient te geschieden door een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en wel door tussenkomst van een daartoe aangewezen brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee met, indien nodig, gebruikmaking van een formulier ‘opdracht tot overgave aan buitenlandse grensautoriteiten’ in drievoud (model M24-A).

Daarbij dienen te worden overgelegd een afschrift van het opgemaakte proces-verbaal of rapport van verhoor alsmede – zoveel mogelijk – alle in het bezit van de vreemdeling aangetroffen voorwerpen of bescheiden, waaruit kan blijken dat er van binnenkomst vanuit België of Luxemburg sprake is (zie mede met het oog hierop 6.4). Eén exemplaar van het hiervoor genoemde formulier wordt door de betrokken brigadecommandant op de daarvoor bestemde plaats ondertekend en direct ter hand gesteld van de ambtenaar die de vreemdeling heeft overgebracht.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen dient omtrent de verwijdering van de vreemdeling vooraf telefonisch overleg te plegen met de betrokken brigadecommandant. Indien sprake is van verwijdering naar Luxemburg kan de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, wanneer dit met het oog op de bevordering van een goede gang van zaken gewenst is, een aanwijzing vragen aan de Minister van Justitie (zie A6/3.2).

De Belgische of Luxemburgse autoriteiten kunnen door hen overgenomen vreemdelingen nog binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van overname, teruggeven, indien uit een door hen ingesteld onderzoek blijkt dat niet aan de voorwaarden voor overname werd voldaan. Voorts is in Beneluxverband overeengekomen dat ten aanzien van Britse onderdanen die houder zijn van reisdocumenten op grond waarvan hun toelating tot het Verenigd Koninkrijk gewaarborgd is en die uitgezet dienen te worden, geen verzoek om overname zal worden gedaan, doch dat deze vreemdelingen door de autoriteiten van het Beneluxland waarin zij zijn aangetroffen, rechtstreeks naar het Verenigd Koninkrijk zullen worden verwijderd.

11.2.2.3. Verwijdering na overleg tussen de ministeries van Justitie van de Beneluxlanden

Wanneer het vreemdelingen betreft die behoren tot één van de hieronder vermelde categorieën, mag hun verwijdering naar België of Luxemburg slechts plaatsvinden na voorafgaand overleg tussen de wederzijdse ministeries van Justitie; de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen dient daartoe direct telefonisch contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2):

  • 1. vreemdelingen die vanuit België Nederland zijn binnengekomen zonder te hebben voldaan aan de voor het hebben van toegang gestelde vereisten (zie A2/4) en die ten minste twee weken, maar niet langer dan zes maanden na hun binnenkomst hier te lande zijn aangetroffen. Deze vreemdelingen worden teruggenomen door het Beneluxland waar zij verblijf hielden of waar zij het Beneluxgebied zijn ingereisd. Deze verplichting is voor België of Luxemburg echter niet aanwezig, indien de vreemdeling korter dan veertien dagen op onregelmatige wijze in dat land heeft verbleven en hij tevens op het tijdstip van aantreffen sinds meer dan vier maanden in Nederland verblijf heeft gehouden;

  • 2. vreemdelingen die het Beneluxgebied zijn binnengekomen als houder van een geldig, door de Belgische of Luxemburgse autoriteiten afgegeven, visum.

    Deze vreemdelingen worden teruggenomen door het land waarvan de autoriteiten het visum hebben afgegeven. De terugnameverplichting vervalt indien de vreemdeling sinds het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum langer dan zes maanden in Nederland heeft verbleven;

  • 3. vreemdelingen die hun woon- of verblijfplaats hebben in België of Luxemburg en die houder zijn van een Belgisch bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister of van een Belgische identiteitskaart voor vreemdelingen, dan wel van een Luxemburgse identiteitskaart voor vreemdelingen.

    De terugname vindt plaats door het land dat het document heeft afgegeven.

    Een terugnameverplichting is niet meer aanwezig indien de vreemdeling sinds het verstrijken van de geldigheidsduur van het document langer dan zes maanden in Nederland heeft verbleven;

  • 4. buitenlandse zeelieden aan wie het door de Belgische autoriteiten is toegestaan om gedurende de tijd dat hun schip ligplaats heeft in een Belgische haven te passagieren en die na het vertrek van dat schip zijn achtergebleven, alsmede buitenlandse zeelieden die na hun afmonstering van een schip in een Belgische haven toestemming hebben verkregen om in België werk aan boord van een ander schip te zoeken en die zich vervolgens naar Nederland hebben begeven.

    Deze categorieën zeelieden worden door België teruggenomen, tenzij zij langer dan zes maanden in Nederland hebben verbleven.

Voor de overgave dient gebruik te worden gemaakt van een formulier ‘opdracht tot overgave aan buitenlandse grensautoriteiten’, in drievoud (model M24-A) en wel door tussenkomst van één van de daarvoor aangewezen brigadecommandanten van de Koninklijke Marechaussee.

11.2.2.4. Doorzending (transit) van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen

Ingevolge de in Beneluxverband getroffen regeling zal elk Beneluxland toestemming verlenen tot doorreis door zijn gebied van vreemdelingen, ten aanzien van wie een ander Beneluxland een beslissing tot verwijdering heeft genomen en die naar derde landen verwijderd kunnen worden, indien de verwijdering aldus op de snelste en eenvoudigste wijze kan worden uitgevoerd.

De aan de doorreis (en eventueel begeleiding) verbonden kosten komen ten laste van het land dat de maatregel van verwijdering heeft genomen. De Belgische autoriteiten zullen eveneens hun medewerking verlenen aan de overgave van uit Nederland te verwijderen vreemdelingen aan de Luxemburgse autoriteiten, indien deze toestemming tot overname hebben gegeven.

Omtrent de doorzending dient steeds tevoren overleg te worden gepleegd tussen de wederzijdse bevoegde ministeries.

Indien een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen van oordeel is dat er aanleiding bestaat een beroep op de medewerking van de Belgische – en eventueel de Luxemburgse – autoriteiten te doen om een uit ons land te verwijderen vreemdeling door hun gebied te begeleiden, dient de korpschef steeds (telefonisch) contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2), zodat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) contact op kan nemen met het Belgische en eventuele Luxemburgse bevoegde ministerie.

Indien anderzijds aan een verzoek van de Belgische of Luxemburgse autoriteiten om doorzending onder geleide van vreemdelingen door Nederlands gebied wordt voldaan, zullen vanuit de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) van geval tot geval instructies aan de betreffende autoriteiten worden verstrekt.

11.2.2.5. Vluchtelingen

In Beneluxverband is een regeling getroffen inzake het recht op terugkeer van werkende vluchtelingen, tevens inhoudende een terugnameverplichting onder bepaalde voorwaarden. Hiervoor wordt verwezen naar de Beschikking van de Werkgroep voor het Personenverkeer d.d. 28 december 1961, Trb. 1978/171, inwerkingtreding 1 januari 1962.

11.3. Terug- en overname – Benelux-derde landen

De Beneluxlanden hebben op basis van de tussen hen gesloten overeenkomst van 11 april 1960 (Trb. 1960, 40) een aantal terug- en overnameovereenkomsten gesloten. Deze overeenkomsten regelen in ieder geval de terugname van eigen onderdanen en meestal de overname van onderdanen van derde landen en de doorgeleiding van personen over elkaars grondgebied. Op basis van deze overeenkomsten is het mogelijk om personen op een vereenvoudigde wijze te verwijderen.

Voor de toepassing van deze overeenkomsten worden de Beneluxlanden als één partij beschouwd.

In de hiernavolgende paragrafen wordt de procedure behandeld in geval van verwijdering uit Nederland door middel van overgave aan buitenlandse (grens-)autoriteiten op grond van de in dit deel genoemde overeenkomsten.

In het omgekeerde geval (dus bij overgave aan de Nederlandse autoriteiten) geldt dat, hetzij vanwege het ministerie van Justitie, hetzij door de desbetreffende grensautoriteiten, contact wordt opgenomen met de betrokken korpschef, teneinde te overleggen wat vervolgens met de vreemdeling dient te geschieden.

Met het oog op de toepassing van de uitvoering van bedoelde regelingen en overeenkomsten is het van belang dat er een goede wederzijdse samenwerking en informatie-uitwisseling bestaat tussen de korpschef en de betrokken grensautoriteiten.

11.3.1. Verwijdering van personen naar Duitsland

Tussen de Beneluxlanden en de Bondsrepubliek Duitsland is op 17 mei 1966 een overeenkomst gesloten inzake het overnemen van personen aan de grens (Trb. 1966, 166). Hierin zijn regelingen opgenomen omtrent de terugname van elkaars onderdanen, de overname van onderdanen van derde landen en de doorgeleiding over elkaars grondgebied van vreemdelingen die worden verwijderd naar derde landen.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Duitsland kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.1.1. Verwijdering van Duitse onderdanen (art. 3 van de overeenkomst)

De Bondsrepubliek Duitsland neemt Duitse onderdanen die Nederland voornemens is te verwijderen, zonder formaliteiten en zonder tussenkomst van haar diplomatieke vertegenwoordigingen terug, voorzover kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat deze personen de Duitse nationaliteit bezitten.

Het bezit van de Duitse nationaliteit kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt aan de hand van:

  • een ‘Heimatschein’;

  • een nationaliteitsbewijs (‘Staatsangehörigkeitsausweis’);

  • een naturalisatiebewijs (‘Einbürgerungsurkunde’);

  • een Duits paspoort (‘Deutscher Reisepass’);

  • een identiteitskaart afgegeven door de Bondsrepubliek Duitsland (‘Bundespersonalausweis’);

  • een ‘Temporary Travel Document’.

ook indien deze ten onrechte zijn afgegeven of sedert ten hoogste tien jaar zijn verlopen. De nationaliteit kan eveneens op grond van andere gegevens aannemelijk worden gemaakt (bijvoorbeeld op grond van de door de betrokken vreemdeling afgelegde verklaringen). De documenten of verklaringen waaruit het bezit van de Duitse nationaliteit kan blijken, moeten bij de overgave van de vreemdeling worden overgelegd.

Indien uit een onmiddellijk door de autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland ingesteld nader onderzoek blijkt dat de betrokkene op het tijdstip van verwijdering uit Nederland niet de Duitse nationaliteit bezat, wordt de betrokken persoon van de Bondsrepubliek Duitsland teruggenomen.

De verwijdering geschiedt door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen door tussenkomst van de daartoe aangewezen brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee.

11.3.1.2. Verwijdering van derde landers naar Duitsland (artikelen 4 en 5 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die vanuit Duitsland op onregelmatige wijze Nederland zijn binnengekomen na een verblijf van ten minste twee weken in dat land, worden door Duitsland teruggenomen. De verplichting tot overname bestaat niet wanneer het een persoon betreft die onderdaan is van een staat waarmee een van de Beneluxlanden een gemeenschappelijke grens heeft (i.c. Frankrijk).

Het verzoek tot overname van de vreemdeling dient binnen zes maanden na het verlaten van het Duitse grondgebied plaats te vinden.

De overname kan binnen een maand na de onregelmatige grensoverschrijding zonder formaliteiten en zonder tussenkomst van de autoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland plaatsvinden wanneer gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan de grensautoriteiten van de Bondsrepubliek Duitsland kunnen vaststellen dat aan de voorwaarden tot overgave is voldaan.

11.3.1.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen (artikel 6 van de overeenkomst)

De overeenkomst met de Bondsrepubliek Duitsland bevat een regeling voor de doorgeleiding onder begeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Duitse ministerie van Binnenlandse Zaken.

De overeenkomst tussen de Schengenlanden en Polen (11.4.1.1) geeft een eigen regeling voor overname door de Duitse autoriteiten van Poolse onderdanen ter verwijdering van Polen.

Is in een verzoek van de Duitse autoriteiten om doorgeleiding van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.2. Verwijdering van personen naar Frankrijk

In Beneluxverband is op 16 april 1964 met Frankrijk een overeenkomst gesloten, die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van op onregelmatige wijze binnengekomen vreemdelingen, afkomstig van elkaars grondgebied, evenals de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1964, 90 (Franstalig) en 122 (Nederlandstalig).

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Frankrijk kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.2.1. Verwijdering van Franse onderdanen (artikel 6 van de overeenkomst)

Frankrijk neemt Franse onderdanen die Nederland voornemens is te verwijderen, zonder formaliteiten en zonder tussenkomst van de Franse diplomatieke vertegenwoordiging terug, voorzover vaststaat of aangenomen mag worden dat bedoelde personen de Franse nationaliteit bezitten.

Het bezit van de Franse nationaliteit kan worden vastgesteld of verondersteld aan de hand van:

  • nationaliteitsbewijs;

  • naturalisatiebewijs;

  • nationaal paspoort;

  • nationale identiteitskaart.

ook indien deze documenten ten onrechte zijn afgegeven of sedert ten hoogste tien jaar zijn verlopen.

Het bezit van de Franse nationaliteit kan ook op andere wijze aannemelijk worden gemaakt (bijvoorbeeld op grond van de door de betrokken vreemdeling afgelegde verklaringen).

Indien uit een onmiddellijk door de Franse autoriteiten ingesteld onderzoek blijkt dat de betrokkene op het tijdstip van zijn verwijdering niet de Franse nationaliteit bezat, wordt de betrokken persoon van Frankrijk teruggenomen, tenzij Frankrijk op grond van een andere bepaling een verplichting tot overname heeft (zie 11.3.2.2).

Met Frankrijk is afgesproken dat verwijdering naar elkaars grondgebied zal plaatsvinden via de luchthavens Schiphol en Charles de Gaulle. In bijzondere gevallen kan de medewerking van de Belgische autoriteiten worden gevraagd met het oog op de doorgeleiding door dat land. Voor de in dit geval te volgen procedure, zie 11.2.3.4.

11.3.2.2. Verwijdering van derde landers naar Frankrijk (artikel 7, 8 en 9 van de overeenkomst)

Geen hoofdverblijf in Frankrijk

Vreemdelingen die vanuit Frankrijk op onregelmatige wijze Nederland zijn binnengekomen via de gemeenschappelijke grens na een verblijf van ten minste twee weken in dat land, worden door Frankrijk teruggenomen. De verplichting tot overname bestaat niet wanneer het een persoon betreft die onderdaan is van een staat waarmee een van de Beneluxlanden een gemeenschappelijke grens heeft (i.c. Duitsland).

Het verzoek tot overname van de vreemdeling dient binnen zes maanden na het verlaten van het Franse grondgebied plaats te vinden.

De overname kan binnen twee weken na de onregelmatige grensoverschrijding zonder formaliteiten plaatsvinden wanneer gegevens worden verstrekt aan de hand waarvan de Franse grensautoriteiten kunnen vaststellen dat aan de voorwaarden tot overgave is voldaan.

Hoofdverblijf in Frankrijk

Vreemdelingen die in Frankrijk hun hoofdverblijf hebben en op wettige wijze Nederland zijn binnengekomen, zullen worden overgenomen door Frankrijk.

Visum

Wanneer het binnenkomst met een visum betreft, dient het verzoek tot overname binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum, ingediend te worden.

Andere documenten

Wanneer het binnenkomst met een paspoort of enig ander daarvoor in de plaats tredend document betreft, dient het verzoek tot overname binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf het verstrijken van de termijn gedurende welke de vreemdeling zich vrijelijk op het Beneluxgebied mag verplaatsen.

Het verzoek tot overname is niet vereist indien de hiervoor genoemde personen in het bezit zijn van een door de Franse autoriteiten afgegeven geldige verblijfsvergunning.

11.3.2.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen (artikel 10 van de overeenkomst)

De overeenkomst met Frankrijk bevat een regeling voor de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Franse ministerie van Binnenlandse Zaken.

Is in een verzoek van de Franse autoriteiten om doorgeleiding van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.3. Verwijdering van vreemdelingen naar Oostenrijk

In Beneluxverband is op 15 februari 1965 met Oostenrijk een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van op onregelmatige wijze binnengekomen vreemdelingen afkomstig uit elkaars gebied, alsmede de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst van deze overeenkomst is opgenomen in Trb. 1965, 60.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Oostenrijk kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (zie A6/3.2).

11.3.3.1. Verwijdering van Oostenrijkse onderdanen (artikel 1 van de overeenkomst)

De Oostenrijkse autoriteiten nemen Oostenrijkse onderdanen die Nederland voornemens is te verwijderen terug zonder formaliteiten en zonder tussenkomst van de Oostenrijkse diplomatieke vertegenwoordiging, mits de nationaliteit kan worden aangetoond of aannemelijk kan worden gemaakt.

De Oostenrijkse nationaliteit kan worden aangetoond door middel van:

  • een akte van nationaliteit (Staatsbürgerschaftsurkunde);

  • een nationaliteitsbewijs (Staatsbürgerschaftsnachweis); of

  • een besluit krachtens hetwelk de Oostenrijkse nationaliteit is verworven of vastgesteld.

De Oostenrijkse nationaliteit kan aannemelijk worden gemaakt door middel van:

  • een paspoort (Reisepass); of

  • een identiteitsbewijs (Personalausweis).

afgegeven door de Oostenrijkse autoriteiten, ook indien deze documenten ten onrechte zijn afgegeven of niet langer dan tien jaar verlopen zijn.

Op basis van deze overeenkomst dient van de voorgenomen verwijdering van Oostenrijkse onderdanen beneden de leeftijd van 21 jaar kennis te worden gegeven aan de Oostenrijkse diplomatieke vertegenwoordiging. In voorkomende gevallen dient contact te worden opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (zie A6/3.2).

Wanneer uit een door de Oostenrijkse autoriteiten ingesteld nader onderzoek blijkt dat de betrokkene op het tijdstip van zijn verwijdering niet de Oostenrijkse nationaliteit bezat, wordt de betrokkene door Nederland teruggenomen, tenzij Oostenrijk op grond van een andere bepaling een verplichting tot overname heeft (zie 11.3.3.2).

11.3.3.2. Verwijdering van derde landers naar Oostenrijk (artikel 2 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die vanuit Oostenrijk op onregelmatige wijze het Beneluxgebied zijn binnengekomen na een verblijf van ten minste twee weken in dat land, worden door Oostenrijk teruggenomen.

Het verzoek tot overname van de vreemdeling dient binnen zes maanden na het verlaten van het Oostenrijkse grondgebied plaats te vinden.

Overname door de Oostenrijkse autoriteiten vindt plaats op grond van een door de Oostenrijkse diplomatieke vertegenwoordiging afgegeven laissez-passer. De geldigheidsduur van dit laissez-passer bedraagt twaalf maanden.

Een verplichting tot overname door Oostenrijk bestaat niet wanneer het een persoon betreft die onderdaan is van een staat waarmee één van de Beneluxlanden een gemeenschappelijke grens heeft (i.c. Frankrijk en Duitsland).

Na het verkrijgen van het benodigde laissez-passer informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst de korpschef omtrent datum en wijze van verwijderen.

Tussen de Beneluxlanden en Oostenrijk is een overeenkomst gesloten inzake het verblijf van vluchtelingen (Trb. 1965, 46); deze overeenkomst voorziet ook in een verplichting van de wederzijdse autoriteiten tot terugname van houders van vluchtelingenpaspoorten (voor de desbetreffende regeling, zie de Overeenkomst tussen de Beneluxlanden en Oostenrijk d.d. 15 februari 1965, Trb. 1965/46, inwerkingtreding 1 april 1965).

11.3.3.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen (artikel 5 van de overeenkomst)

In Beneluxverband is op 15 februari 1965 met Oostenrijk een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van op onregelmatige wijze binnengekomen vreemdelingen afkomstig uit elkaars gebied, alsmede de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst van deze overeenkomst is opgenomen in Trb. 1965, 60.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Oostenrijk kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.4. Verwijdering van vreemdelingen naar Slovenië

Door de Beneluxlanden is op 16 november 1992 met Slovenië een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van illegaal binnengekomen of verblijvende onderdanen van derde landen, alsmede de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1992, 197.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Slovenië kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.4.1. Verwijdering van Sloveense onderdanen (artikel 2 van de overeenkomst)

Slovenië neemt Sloveense onderdanen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, zonder formaliteiten en zonder tussenkomst van de Sloveense autoriteiten terug voor zover vaststaat of aangenomen kan worden dat zij de Sloveense nationaliteit hebben.

Het bezit van de Sloveense nationaliteit kan worden aangetoond aan de hand van een nationaliteitsbewijs en aannemelijk worden gemaakt aan de hand van een paspoort of identiteitskaart afgegeven door de Sloveense autoriteiten ook indien deze documenten ten onrechte zijn afgegeven of niet langer dan tien jaar verlopen zijn. De nationaliteit kan echter eveneens op grond van andere gegevens worden verondersteld (bijvoorbeeld op grond van de door de betrokken vreemdeling afgelegde verklaringen).

Indien uit een later onderzoek door de Sloveense autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Sloveense nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen.

De verwijdering geschiedt door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen door tussenkomst van de daartoe aangewezen brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee.

11.3.4.2. Verwijdering van derde landers naar Slovenië (artikel 4 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf worden door de Sloveense autoriteiten overgenomen indien deze persoon:

  • 1. in het bezit is van een geldige Sloveense verblijfstitel; of

  • 2. in het bezit is van een geldig door Slovenië verleend visum; of

  • 3. ten hoogste zes maanden vóór indiening van het verzoek tot overname Slovenië heeft verlaten na een verblijf van ten minste twee weken.

Verzoeken tot overname moeten binnen veertien dagen beantwoord worden, waarna de overname binnen een maand dient plaats te vinden, welke termijn onder opgave van redenen verlengd kan worden.

De overnameverplichting bestaat niet ten aanzien van:

  • 1. onderdanen van staten die met de Beneluxlanden een gemeenschappelijke grens hebben;

  • 2. vreemdelingen die na hun vertrek uit Slovenië bij binnenkomst in het bezit waren van een door één van de Beneluxlanden afgegeven geldig visum of geldige verblijfstitel, of die daarvan na binnenkomst door één van de Beneluxlanden in het bezit zijn gesteld;

  • 3. vreemdelingen van wie de verblijfsbeëindiging in Slovenië gevolgd werd door een verwijdering naar het land van herkomst of een ander land waar hun toelating gewaarborgd werd.

11.3.4.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen

De overeenkomst met Slovenië bevat een regeling omtrent de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Sloveense ministerie van Binnenlandse Zaken.

Is in een verzoek van de Sloveense autoriteiten om doorgeleiding (onder geleide) van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.5. Verwijdering van vreemdelingen naar Roemenië

Op 6 juni 1995 werd tussen de Beneluxlanden en Roemenië een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van wederzijdse onderdanen. De tekst is opgenomen in Trb. 1995, 155. In deze overeenkomst zijn géén regelingen getroffen voor de overname van derde landers en de doorgeleiding van vreemdelingen, bestemd voor verwijdering naar derde landen.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst beschreven procedure naar Roemenië kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.5.1. Verwijdering van Roemeense onderdanen (artikel 1 van de overeenkomst)

Roemenië neemt Roemeense onderdanen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, zonder formaliteiten terug, voorzover vaststaat of aangenomen kan worden dat zij de Roemeense nationaliteit hebben.

Het bezit van de Roemeense nationaliteit kan worden vastgesteld aan de hand van één van de volgende documenten:

  • een paspoort;

  • een ander reisdocument;

  • een door de Roemeense autoriteiten afgegeven identiteitsbewijs.

indien deze documenten volledig zijn en de geldigheidsduur niet is verlopen.

Het bezit van de Roemeense nationaliteit kan worden verondersteld aan de hand van:

  • een paspoort of een ander reisdocument dan wel een door de Roemeense autoriteiten afgegeven identiteitsbewijs, waarvan de geldigheidsduur niet langer dan tien jaar is verlopen;

  • een legitimatiebewijs waaruit de identiteit van de houder blijkt;

  • een rijbewijs;

  • een zeemansboekje;

  • een verzekeringsbewijs;

  • betrouwbare getuigenverklaringen van andere Roemeense staatsburgers;

  • verklaringen van betrokkene zelf.

Een verzoek tot terugname is niet benodigd wanneer de Roemeense nationaliteit kan worden aangetoond. Wanneer de Roemeense nationaliteit wordt verondersteld, dient een verzoek tot terugname te worden gedaan. Verzoeken tot terugname moeten binnen vijf werkdagen beantwoord worden, waarna de terugname binnen drie werkdagen dient plaats te vinden. Deze laatste termijn kan op verzoek van de verzoekende partij verlengd worden.

Na het verkrijgen van een bevestiging van de Roemeense autoriteiten informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst de korpschef omtrent de datum en wijze van verwijderen.

Indien uit een later onderzoek door de Roemeense autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Roemeense nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen.

11.3.6. Verwijdering van vreemdelingen naar Bulgarije

Door de Beneluxlanden is op 7 oktober 1998 met Bulgarije een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf evenals de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1998, 250.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Bulgarije kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.6.1. Verwijdering van Bulgaarse onderdanen (artikel 2 van de overeenkomst)

Bulgarije neemt zonder formaliteiten de persoon terug die niet of niet meer voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft. Hetzelfde geldt voor personen van wie na binnenkomst de Bulgaarse nationaliteit ontnomen is en die niet ten minste een naturalisatietoezegging van de Nederlandse autoriteiten hebben ontvangen.

De identiteit en de nationaliteit van een terug te nemen persoon kunnen worden aangetoond door middel van de volgende documenten:

  • een geldig nationaal identiteitsbewijs;

  • een geldig paspoort of paspoortvervangend reisdocument met foto (laissez-passer);

  • een geldig militair identiteitsbewijs of een ander identiteitsbewijs van het personeel van de strijdkrachten met een foto van de houder.

De identiteit en de nationaliteit kunnen aannemelijk worden gemaakt aan de hand van de volgende documenten:

  • een document, zoals hiervoor beschreven, waarvan de geldigheidsduur is verstreken op de dag van ontvangst van het verzoek om overname;

  • een officieel document anders dan hiervoor beschreven, aan de hand waarvan de identiteit van betrokkene kan worden vastgelegd (rijbewijs e.d.);

  • een document waaruit een consulaire inschrijving blijkt, een nationaliteitsbewijs of een bewijs van de burgerlijke stand.

Het vermoeden van identiteit en nationaliteit kan tevens worden ondersteund door middel van één van de volgende elementen:

  • een betrouwbare getuigenverklaring;

  • andere documenten waaruit de identiteit van de betrokkene blijkt;

  • afschriften van bovengenoemde documenten;

  • de verklaring van betrokkene zelf;

  • de taal waarin betrokkene zich uitdrukt.

Indien uit een later onderzoek door de Bulgaarse autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Bulgaarse nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen. Dit laatste geldt niet voor de hierboven genoemde categorie ‘staatlozen’.

11.3.6.2. Verwijdering van derde landers naar Bulgarije (artikel 3 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf worden door de Bulgaarse autoriteiten overgenomen:

  • wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij Bulgaars grondgebied zijn doorgereisd of daar hebben verbleven; of

  • wanneer zij in het bezit zijn van een geldige Bulgaarse verblijfstitel of visum. Wanneer beide betrokken landen een visum of verblijfstitel hebben afgegeven, is het land waarvan het visum of de verblijfstitel het laatst vervalt, verantwoordelijk.

Deze verplichting tot overname geldt niet:

  • ten aanzien van personen die bij binnenkomst in het bezit waren van een geldige Nederlandse verblijfstitel van de ontvangende staat, of na binnenkomst in het bezit zijn gesteld van een dergelijke verblijfstitel;

  • wanneer er visumvrijdom bestaat tussen Nederland en het betreffende derde land.

11.3.6.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen (artikel 10 van de overeenkomst)

De overeenkomst met Bulgarije bevat een regeling omtrent de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Bulgaarse ministerie van Binnenlandse Zaken. Rechtstreekse terugkeer blijft echter voorop staan.

Is in een verzoek van de Bulgaarse autoriteiten om doorgeleiding (onder geleide) van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.7. Verwijdering van vreemdelingen naar Estland

Door de Beneluxlanden is op 3 februari 1999 met Estland een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van wederzijdse onderdanen en de overname van onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf evenals de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1999, 78.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Estland kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.7.1. Verwijdering van Estse onderdanen (artikel 2 van de overeenkomst)

Estland neemt zonder formaliteiten de persoon terug die niet of niet meer voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij de Estse nationaliteit heeft. Hetzelfde geldt voor personen die na binnenkomst de Estse nationaliteit ontnomen is en die niet ten minste een naturalisatietoezegging van de Nederlandse autoriteiten hebben ontvangen.

De identiteit en de nationaliteit van een terug te nemen persoon kunnen worden aangetoond door middel van de volgende documenten:

  • een geldig nationaal identiteitsbewijs;

  • een geldig paspoort of paspoortvervangend reisdocument met foto (laissez-passer);

  • een geldig militair identiteitsbewijs of een ander identiteitsbewijs van het personeel van de strijdkrachten met een foto van de houder.

De identiteit en de nationaliteit kunnen aannemelijk worden gemaakt aan de hand van de volgende documenten:

  • een document, zoals hiervoor beschreven, waarvan de geldigheidsduur is verstreken op de dag van ontvangst van het verzoek om overname;

  • een officieel document anders dan hiervoor beschreven, aan de hand waarvan de identiteit van betrokkene kan worden vastgelegd (rijbewijs e.d.);

  • een document waaruit een consulaire inschrijving blijkt, een nationaliteitsbewijs of een bewijs van de burgerlijke stand.

Het vermoeden van identiteit en nationaliteit kan tevens worden ondersteund door middel van één van de volgende elementen:

  • een betrouwbare getuigenverklaring;

  • andere documenten waaruit de identiteit van de betrokkene blijkt;

  • afschriften van bovengenoemde documenten;

  • de verklaring van betrokkene zelf;

  • de taal waarin betrokkene zich uitdrukt.

Indien uit een later onderzoek door de Estse autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Estse nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen. Dit laatste geldt niet voor de hierboven genoemde categorie ‘staatlozen’.

11.3.7.2. Verwijdering van derde landers naar Estland (artikel 3 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf worden zonder formaliteiten door de Estse autoriteiten overgenomen:

  • wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij Ests grondgebied zijn doorgereisd of daar hebben verbleven; of

  • wanneer zij in het bezit zijn van een geldige Estse verblijfstitel of visum. Wanneer beide betrokken landen een visum of verblijfstitel hebben afgegeven, is het land waarvan het visum of de verblijfstitel het laatst vervalt, verantwoordelijk.

Deze verplichting tot overname geldt niet:

  • ten aanzien van onderdanen van derde landen die bij binnenkomst in het bezit waren van een geldige verblijfstitel van Nederland, of die na hun binnenkomst in het bezit zijn gesteld van een dergelijke verblijfstitel;

  • wanneer er visumvrijdom bestaat tussen Nederland en het betreffende derde land.

11.3.7.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen (artikel 10 van de overeenkomst)

De overeenkomst met Estland bevat een regeling omtrent de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Estse ministerie van Binnenlandse Zaken. Rechtstreekse terugkeer blijft echter voorop staan.

Is in een verzoek van de Estse autoriteiten om doorgeleiding (onder geleide) van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.8. Verwijdering van vreemdelingen naar Letland

Door de Beneluxlanden is op 9 juni 1999 met Letland een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf evenals de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1999, 117.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Letland kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.8.1. Verwijdering van Letse onderdanen (artikel 2 van de overeenkomst)

Letland neemt zonder formaliteiten de persoon terug die niet of niet meer voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij de Letse nationaliteit heeft. Hetzelfde geldt voor personen die na binnenkomst de Letse nationaliteit ontnomen is en die niet de Nederlandse nationaliteit hebben ontvangen.

De identiteit en de nationaliteit van een terug te nemen persoon kunnen worden aangetoond door middel van de volgende documenten:

  • een geldig nationaal identiteitsbewijs;

  • een geldig paspoort of paspoortvervangend reisdocument met foto (laissez-passer);

  • een geldig militair identiteitsbewijs of een ander identiteitsbewijs van het personeel van de strijdkrachten met een foto van de houder;

  • een document, zoals hiervoor beschreven, waarvan de geldigheidsduur is verstreken op de dag van ontvangst van het verzoek om overname.

De identiteit en de nationaliteit kunnen aannemelijk worden gemaakt aan de hand van de volgende documenten:

  • een officieel document anders dan hiervoor beschreven, aan de hand waarvan de identiteit van betrokkene kan worden vastgelegd (rijbewijs e.d.);

  • een document waaruit een consulaire inschrijving blijkt, een nationaliteitsbewijs of een bewijs van de burgerlijke stand.

Het vermoeden van identiteit en nationaliteit kan tevens worden ondersteund door middel van één van de volgende elementen:

  • een betrouwbare getuigenverklaring;

  • andere documenten waaruit de identiteit van de betrokkene blijkt;

  • afschriften van bovengenoemde documenten;

  • de verklaring van betrokkene zelf;

  • de taal waarin betrokkene zich uitdrukt.

Indien uit een later onderzoek door de Letse autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Letse nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen. Dit laatste geldt niet voor de hierboven genoemde categorie ‘staatlozen’.

11.3.8.2. Verwijdering van derde landers naar Letland (artikel 3 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf worden zonder formaliteiten door de Letse autoriteiten overgenomen:

  • wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij Lets grondgebied zijn doorgereisd of daar hebben verbleven; of

  • wanneer zij in het bezit zijn van een geldige Letse verblijfstitel of visum. Wanneer beide betrokken landen een visum of verblijfstitel hebben afgegeven, is het land waarvan het visum of de verblijfstitel het laatst vervalt, verantwoordelijk.

Deze verplichting tot overname geldt niet:

  • ten aanzien van onderdanen van derde landen die bij binnenkomst in het bezit waren van een geldige verblijfstitel van Nederland, of die na hun binnenkomst in het bezit zijn gesteld van een dergelijke verblijfstitel;

  • wanneer er visumvrijdom bestaat tussen Nederland en het betreffende derde land.

Hiernaast neemt Letland zonder formaliteiten personen over, van wie de status wordt geregeld door de Wet op status van de staatsburgers van de voormalige U.S.S.R. en die noch de Letse nationaliteit, noch de nationaliteit van een ander land hebben. Deze personen benutten als wettige reisdocumenten:

  • persoonsbewijzen van de Republiek Letland;

  • paspoorten van niet-staatsburgers van de Republiek Letland;

  • terugkeerbewijzen van de Republiek Letland uitsluitend ter fine van terugkeer naar de Republiek Letland.

11.3.8.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen

De overeenkomst met Letland bevat een regeling omtrent de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Letse ministerie van Binnenlandse Zaken. Rechtstreekse terugkeer blijft echter voorop staan.

Is in een verzoek van de Letse autoriteiten om doorgeleiding (onder geleide) van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.9. Verwijdering van vreemdelingen naar Litouwen

Door de Beneluxlanden is op 9 juni 1999 met Litouwen een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf evenals de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1999, 119.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Litouwen kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.9.1. Verwijdering van Litouwse onderdanen (artikel 2 van de overeenkomst)

Litouwen neemt zonder formaliteiten de persoon terug die niet of niet meer voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat hij de Litouwse nationaliteit heeft. Hetzelfde geldt voor personen die na binnenkomst de Litouwse nationaliteit ontnomen is en die niet ten minste een naturalisatietoezegging van de Nederlandse autoriteiten hebben ontvangen.

De identiteit en de nationaliteit van een terug te nemen persoon kunnen worden aangetoond door middel van de volgende documenten:

  • een geldig nationaal identiteitsbewijs;

  • een geldig paspoort of paspoortvervangend reisdocument met foto (laissez-passer).

De identiteit en de nationaliteit kunnen aannemelijk worden gemaakt aan de hand van de volgende documenten:

  • een document, zoals hiervoor beschreven, waarvan de geldigheidsduur is verstreken op de dag van ontvangst van het verzoek om overname;

  • een officieel document anders dan hiervoor beschreven, aan de hand waarvan de identiteit van betrokkene kan worden vastgelegd (rijbewijs e.d.);

  • een document waaruit een consulaire inschrijving blijkt, een nationaliteitsbewijs of een bewijs van de burgerlijke stand;

  • een geldig militair identiteitsbewijs of een ander identiteitsbewijs van het personeel van de strijdkrachten met een foto van de houder.

Het vermoeden van identiteit en nationaliteit kan tevens worden ondersteund door middel van één van de volgende elementen:

  • een betrouwbare getuigenverklaring;

  • andere documenten waaruit de identiteit van de betrokkene blijkt;

  • afschriften van bovengenoemde documenten;

  • de verklaring van betrokkene zelf;

  • de taal waarin betrokkene zich uitdrukt.

Indien uit een later onderzoek door de Litouwse autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Litouwse nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen. Dit laatste geldt niet voor de hierboven genoemde categorie ‘staatlozen’.

11.3.9.2. Verwijdering van derde landers naar Litouwen (artikel 3 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf worden zonder formaliteiten door de Litouwse autoriteiten overgenomen:

  • wanneer kan worden aangetoond of aannemelijk gemaakt dat zij Litouws grondgebied zijn doorgereisd of daar hebben verbleven; of

  • wanneer zij in het bezit zijn van een geldige Litouwse verblijfstitel of visum. Wanneer beide betrokken landen een visum of verblijfstitel hebben afgegeven, is het land waarvan het visum of de verblijfstitel het laatst vervalt, verantwoordelijk.

Deze verplichting tot overname geldt niet:

  • ten aanzien van onderdanen van derde landen die bij binnenkomst in het bezit waren van een geldige verblijfstitel van Nederland, of die na hun binnenkomst in het bezit zijn gesteld van een dergelijke verblijfstitel;

  • wanneer er visumvrijdom bestaat tussen Nederland en het betreffende derde land.

11.3.9.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen

De overeenkomst met Litouwen bevat een regeling omtrent de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Litouwse ministerie van Binnenlandse Zaken. Rechtstreekse terugkeer blijft echter voorop staan.

Is in een verzoek van de Litouwse autoriteiten om doorgeleiding (onder geleide) van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.3.10. Verwijdering van vreemdelingen naar Kroatië

Door de Beneluxlanden is op 11 juni 1999 met Kroatië een overeenkomst gesloten die de terugname regelt van elkaars onderdanen en de overname van onderdanen van derde landen die niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf evenals de doorgeleiding van onderdanen van derde landen door ieders gebied. De tekst is opgenomen in Trb. 1999, 140.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure naar Kroatië kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.3.10.1. Verwijdering van Kroatische onderdanen (artikel 2 van de overeenkomst)

Kroatië neemt zonder formaliteiten de persoon terug die niet of niet meer voldoet aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf, wanneer vaststaat of aangenomen kan worden dat hij de Kroatische nationaliteit heeft.

De Kroatische nationaliteit kan worden aangetoond door middel van:

  • een nationaal identiteitsbewijs;

  • een paspoort;

  • een identiteitskaart.

De nationaliteit kan worden verondersteld aan de hand van:

  • een nationaliteitsbewijs, een paspoort of een identiteitskaart waarvan de geldigheidsduur is verstreken;

  • een zeemansboekje afgegeven door de Kroatische autoriteiten;

  • een getuigenverklaring van een Kroatische onderdaan;

  • een verklaring van de betrokken persoon.

Indien uit een later onderzoek door de Kroatische autoriteiten blijkt dat de betrokken persoon op het moment van verwijdering niet de Kroatische nationaliteit had, wordt de betrokken persoon zonder formaliteiten weer teruggenomen, voorzover Kroatië geen andere verplichting tot overname had (zie 11.3.10.2).

11.3.10.2. Verwijdering van derde landers naar Kroatië (artikel 4 van de overeenkomst)

Vreemdelingen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarden voor binnenkomst of verblijf worden door de Kroatische autoriteiten overgenomen wanneer deze:

  • in het bezit zijn van een titel tot verblijf afgegeven door Kroatië waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken; of

  • in het bezit zijn van een visum afgegeven door Kroatië waarvan de geldigheidsduur niet is verstreken; of

  • ten hoogste zes maanden vóór de indiening van het verzoek tot overname na een verblijf van ten minste twee weken Kroatië hebben verlaten en de personen niet of niet meer voldoen aan de geldende voorwaarden voor binnenkomst of verblijf.

Deze verplichting tot overname geldt niet ten aanzien van:

  • onderdanen van derde landen waarmee de Benelux een gemeenschappelijke grens heeft;

  • onderdanen van derde landen die bij binnenkomst in het bezit waren van een geldige verblijfstitel van Nederland, of die na hun binnenkomst in het bezit zijn gesteld van een dergelijke verblijfstitel;

  • vreemdelingen van wie de verblijfsbeëindiging in Kroatië gevolgd werd door een verwijdering naar het land van herkomst of een ander land waar hun toelating gewaarborgd werd.

Verzoeken tot overname worden binnen een termijn van veertien dagen beantwoord. Kroatië neemt binnen een termijn van één maand de persoon van wie de overname werd aanvaard zonder formaliteiten over.

11.3.10.3. Doorgeleiding van vreemdelingen bestemd voor verwijdering naar derde landen

De overeenkomst met Kroatië bevat een regeling omtrent de doorgeleiding door elkaars gebied van vreemdelingen die verwijderd worden naar derde landen. Omtrent de doorgeleiding dient steeds voorafgaand overleg plaats te vinden tussen het ministerie van Justitie en het Kroatische ministerie van Binnenlandse Zaken.

Is in een verzoek van de Kroatische autoriteiten om doorgeleiding (onder geleide) van vreemdelingen door Nederlands gebied toegestemd, dan verstrekt de Minister van Justitie van geval tot geval de nodige aanwijzingen aan de korpschef.

11.4. Overige internationale overeenkomsten

Naast de terug- en overname overeenkomsten die met derde landen gesloten zijn in Benelux-verband, is er nog een tweetal andere internationale overeenkomsten die in dit kader van belang zijn. Dit zijn respectievelijk de uitvoeringsovereenkomst bij het akkoord van Schengen en de overeenkomst van Dublin.

Overigens wordt opgemerkt dat deze overeenkomsten géén betrekking hebben op EU/EER-onderdanen. Zie A2/6.3.

11.4.1. Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen

Het betreft hier de regeling inzake de verwijdering van niet-EG-onderdanen in de Uitvoeringsovereenkomst bij het Akkoord van Schengen van 15 juni 1990 (Trb. 1990, 145).

De volgende landen zijn aangesloten bij ‘Schengen’ en vormen daarmee het Schengen-grondgebied:

  • Nederland;

  • België;

  • Luxemburg;

  • Frankrijk;

  • Duitsland;

  • Italië;

  • Spanje;

  • Portugal;

  • Griekenland;

  • Oostenrijk;

  • Denemarken;

  • Finland;

  • Zweden;

  • Noorwegen;

  • IJsland.

Artikel 23 van de Uitvoeringsovereenkomst voorziet erin dat een vreemdeling die niet of niet meer voldoet aan de voorwaarden tot verblijf, in beginsel het Schengen grondgebied dient te verlaten.

Op deze regel is een uitzondering: wanneer de betrokken vreemdeling in het bezit is van een geldige verblijfstitel of tijdelijke verblijfsinstemming afgegeven door één van de overeenkomstsluitende partijen dient hij zich naar dat land te begeven. De verwijdering kan (artikel 23, lid 4) plaatsvinden naar het land van herkomst van de vreemdeling of naar een ander land waar zijn toelating mogelijk is, in het bijzonder als gevolg van terug- en overnameovereenkomsten die door de overeenkomstsluitende partijen bilateraal of in multilateraal kader zijn gesloten.

11.4.1.1. Verwijdering van vreemdelingen naar Polen

In Schengenverband is met Polen een overeenkomst gesloten die zowel de terugname regelt van onderdanen van de overeenkomstsluitende partijen als de terugname van onderdanen van derde landen. Bepalend voor de aanwezigheid van een terugnameplicht is niet alleen de illegale grensoverschrijding, maar ook het niet meer voldoen aan de verblijfsvoorwaarden. De tekst is opgenomen in Trb. 1991, 65.

Verwijdering van Poolse onderdanen

Polen neemt Poolse onderdanen die uit het Schengengebied dienen te worden verwijderd zonder formaliteiten terug, voorzover vaststaat of aangenomen mag worden dat bedoelde personen de Poolse nationaliteit bezitten.

Op grond van afspraken tussen de Schengenlanden – neergelegd in het protocol bij de overeenkomst – neemt de Bondsrepubliek Duitsland van de overige Schengenlanden Poolse onderdanen over die op grond van de overeenkomst door Duitsland naar Polen kunnen worden verwijderd, indien de Poolse onderdanen het Schengengebied zijn binnengereisd via de Duits-Poolse grens. Deze procedure dient voorrang te hebben boven directe verwijdering naar Polen.

De verwijdering geschiedt door een ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen en wel door tussenkomst van de daartoe aangewezen brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee.

Verwijdering van overige vreemdelingen naar Polen

Vreemdelingen afkomstig uit Polen die niet of niet meer voldoen aan de voorwaarde voor toelating of verblijf worden zonder formaliteiten door Polen teruggenomen. Deze verplichting geldt niet ten aanzien van personen die bij of na binnenkomst in het bezit zijn gesteld van een geldig visum of een geldige verblijfstitel.

De overeenkomst kent geen termijn waarbinnen het verzoek tot overname moet zijn geschied. Polen dient echter wel binnen ten hoogste acht dagen het verzoek tot overname te beantwoorden.

De over te nemen persoon moet vanaf de datum waarop de Poolse autoriteiten het verzoek hebben beantwoord, binnen een maand worden gepresenteerd aan de Poolse autoriteiten.

Na het krijgen van een bevestiging van de Poolse autoriteiten informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de korpschef omtrent datum en wijze van verwijderen.

11.4.2. De Overeenkomst van Dublin

Op 15 juni 1990 is de Overeenkomst van Dublin gesloten. De tekst van deze overeenkomst staat in Trb. 1991, 129. In deze overeenkomst staan regels met betrekking tot de vaststelling van de staat die verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat bij één van de lidstaten van de Europese Gemeenschappen wordt ingediend. Alle lidstaten van de Europese Unie (Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Oostenrijk, Portugal, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) zijn partij bij deze overeenkomst. Voor de relevante onderdelen van de overeenkomst van Dublin in relatie tot de beoordeling van de asielaanvraag, zie C1/2.

In artikel 11 van deze overeenkomst wordt ingegaan op de mogelijkheid om een lidstaat te verzoeken een vreemdeling over te nemen wanneer deze lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek van de vreemdeling. Dit verzoek tot overname dient zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen zes maanden na het indienen van het asielverzoek plaats te vinden.

De lidstaat aan wie overname is verzocht, dient binnen drie maanden na het verzoek tot overname hierover een besluit te nemen; de daadwerkelijke overname dient een maand na de aanvaarding van het verzoek plaats te vinden.

Indien de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een vreemdeling aantreft die met gebruikmaking van de in de overeenkomst omschreven procedure kan worden verwijderd, dient hij zo spoedig mogelijk contact op te nemen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (zie A6/3.2).

11.4.2.1. Dublinbureaus

De Overeenkomst van Dublin wordt uitgevoerd door daartoe speciaal ingestelde Dublinbureaus. Binnen de Immigratie- en Naturalisatiedienst bestaan er drie Dublinbureaus, gevestigd op de Aanmeldcentra Rijsbergen, Schiphol en Zevenaar. Er is – volgens onderstaand overzicht – een vaste landenverdeling afgesproken tussen de Dublinbureaus.

Dublinbureau Rijsbergen:

  • België;

  • Luxemburg;

  • Frankrijk;

  • Spanje;

  • Portugal.

Dublinbureau Schiphol:

  • Denemarken;

  • Zweden;

  • Finland;

  • het Verenigd Koninkrijk;

  • Ierland.

Dublinbureau Zevenaar:

  • Duitsland;

  • Oostenrijk;

  • Italië;

  • Griekenland.

11.4.2.2. Rol Dublinbureaus bij de aanmeldcentra

Het is de bedoeling dat de onderkenning van Dublinclaims in asielzaken zo veel mogelijk plaatsvindt binnen de 48-uursprocedure van het aanmeldcentrum. De Dublinbureaus ondersteunen het primair proces van het aanmeldcentrum bij het onderkennen van deze Dublinclaims. Indien er – voordat tot claimonderkenning kan worden overgegaan – onderzoek nodig is in één van de Dublinlanden, dan worden deze onderzoeken ook uitgevoerd door de Dublinbureaus. Daarbij geldt de landenverdeling zoals weergegeven onder 11.4.2.1.

11.4.2.3. Rol Dublinbureaus bij de terug- en overnameovereenkomsten

Naast het uitvoeren van de Overeenkomst van Dublin hebben de Dublinbureaus Rijsbergen en Zevenaar ook een taak bij het behandelen van verzoeken tot terug- en overname op grond van de beschikking van de Benelux Ministeriële Werkgroep voor het Personenverkeer betreffende de verwijdering en de overname van Personen en het behandelen van claims op grond van de door de Beneluxlanden gesloten terug- en overname-overeenkomsten. Dit geldt ook voor de in Schengen-verband met Polen gesloten overeenkomst.

De taakverdeling is als volgt:

Dublinbureau Rijsbergen:

Dublinbureau Zevenaar:

12. Overige categorieën

12.1. Houders van vluchtelingen- of vreemdelingenpaspoorten met een Rijnschippersverklaring

Houders van Zwitserse reisdocumenten voor vluchtelingen- of vreemdelingenpaspoorten, welke documenten zijn voorzien van een Rijnschippersverklaring (drietalig stempel voor Rijnschippers), dienen ingevolge een – ook voor Nederland verbindende – resolutie van de Centrale Rijnvaartcommissie zonder formaliteiten te worden teruggenomen;

  • a. door de Staat die het stempel heeft afgegeven, zolang de houder van het document op de Rijnvaart werkzaam is (ook al is de geldigheidsduur van zijn reisdocumenten inmiddels verstreken);

  • b. door de Staat die het vluchtelingen- of vreemdelingenpaspoort heeft afgegeven, indien de houder het beroep van Rijnschipper niet meer uitoefent en hij op illegale wijze in één van de andere landen verblijf houdt.

In het onder b. genoemde geval eindigt de terugnameverplichting zodra de geldigheidsduur van het paspoort sedert meer dan één jaar is verstreken of zodra de houder daarvan toestemming tot verblijf in het desbetreffende land heeft verkregen.

12.2. Houders van door Zwitserland afgegeven reisdocumenten voor werkende vluchtelingen

Ingevolge een tussen de Beneluxlanden en Zwitserland gesloten overeenkomst bestaat er voor werknemersvluchtelingen die houder zijn van een Zwitsers reisdocument voor vluchtelingen en die toestemming hebben gekregen voor verblijf in één van de Beneluxlanden, onder bepaalde voorwaarden gedurende een periode van twee jaar recht op terugkeer naar Zwitserland. Binnen deze periode zijn de Zwitserse autoriteiten verplicht tot overname.

Indien er naar het oordeel van de korpschef grond bestaat tot verwijdering van een vreemdeling als hier bedoeld, dient hij zich in verbinding te stellen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (zie A6/3.2).

A5. Vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

1. Algemeen

Het vreemdelingentoezicht en het terugkeerbeleid maken deel uit van het door de overheid gevoerde vreemdelingenbeleid. De terugkeer van vreemdelingen is in veel gevallen het sluitstuk van het binnenlandse vreemdelingentoezicht. Om deze taken van toezicht en terugkeer te realiseren kan de overheid gebruik maken van vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen. In dit verband wordt verwezen naar artikel 6, 46 t/m 53, 55 t/m 61, 69 t/m 72, 75 en 77, 84 t/m 107 en 121 Vreemdelingenwet, artikel 4.17 t/m 4.22, 5.1 t/m 5.7 Vreemdelingenbesluit en artikel 5.1 t/m 5.4 Voorschrift Vreemdelingen.

Vrijheidsbeperking en vrijheidsontneming zijn alleen geoorloofd op basis van een wettelijke bepaling, zie hierna onder 1.1. Voor vrijheidsontneming volgt dat tevens uit artikel 15 Grondwet en artikel 5 van het Europese Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). De in artikel 5 EVRM genoemde waarborgen zijn niet van toepassing op vrijheidsbeperkende maatregelen. Het verdragsartikel ziet alleen op vrijheidsontneming.

Vanwege het ingrijpende karakter dient de toepassing van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel beperkt te blijven tot het strikt noodzakelijke. Steeds zal nagegaan moeten worden of met een lichter middel volstaan kan worden. De beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (toepassen lichter middel) dienen voortdurend in acht genomen te worden.

Voorts is de uitvoering van deze maatregelen met strikte waarborgen omkleed.

Tegen een besluit tot het opleggen van een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel kan de vreemdeling beroep instellen bij de rechtbank (artikel 93 Vreemdelingenwet). Het indienen van bezwaar of administratief beroep tegen deze maatregelen is niet mogelijk (artikel 75 en 77 Vreemdelingenwet).

Onze minister kan aan de korpschef en aan de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee aanwijzingen geven over de uitvoering van de Vreemdelingenwet, ook ten aanzien van de in dit hoofdstuk genoemde maatregelen (artikel 48, tweede lid Vreemdelingenwet).

In dit hoofdstuk wordt een overzicht en een beleidskader gegeven van de in de vreemdelingenwet voorkomende vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen. In verband met de overzichtelijkheid zijn de betreffende maatregelen beschreven in de lijn van de zogenoemde ketengedachte:

1.1. Overzicht vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

De Vreemdelingenwet kent vier maatregelen van vrijheidsbeperking:

Naast de vrijheidsbeperkende maatregelen kent de wet vier vrijheidsontnemende maatregelen:

1.2. Mededeling van vrijheidsontnemende maatregelen aan de IND

Artikel 5.6. Vreemdelingenbesluit:

Overeenkomstig door Onze Minister te geven algemene en bijzondere aanwijzingen stelt de korpschef of de bevelhebber van de Koninklijke Marechaussee Onze Minister tijdig voor het verstrijken van de in artikel 94, eerste lid, van de Wet genoemde termijn in kennis van de bewaring dan wel het voortduren daarvan.

De ambtenaar belast met grensbewaking, de korpschef of de hulpofficier van justitie die een vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, artikel 58 of artikel 59 Vreemdelingenwet oplegt, dient de IND door middel van respectievelijk model M19, M116 of M110-A daarvan op de eerste dag van het opleggen van de maatregel op de hoogte te brengen. Deze mededeling aan de IND dient ook plaats te vinden indien een dergelijke maatregel is opgeheven.

N.B. In verband met de kennisgeving van de IND aan de rechtbank of een beroep bij de rechtbank van de vreemdeling tegen één van deze maatregelen dienen hierbij tevens een aantal noodzakelijke bescheiden aan de IND verzonden te worden, zie 6.2.3 en 6.2.4.

1.2.1. Mededeling aan derden

Op verzoek van de vreemdeling wordt zo spoedig mogelijk mededeling van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 58 of 59 Vreemdelingenwet gedaan aan zijn naaste verwanten en aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.

De betrokken vreemdeling dient er steeds op gewezen te worden dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij de nationaliteit heeft, en dat geen mededeling over zijn vrijheidsontneming gedaan zal worden, indien hij geen contact met de betreffende vertegenwoordiging verlangt.

Wordt een vrijheidsontnemende maatregel aan een minderjarige opgelegd dan wordt daarvan, als daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk mededeling gedaan aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen, voorzover die zich in Nederland bevinden. Is dat niet mogelijk dan zal de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging hier te lande ingelicht worden.

De in de vorige twee alinea’s vermelde verplichting rust op de onder 1.2 genoemde bevoegde personen.

1.3. Geleidebrief/checklist

Ten behoeve van een zorgvuldige en efficiënte informatievoorziening aan alle betrokkenen bij de uitzetting van een vreemdeling wordt een geleidebrief/checklist model M118 opgemaakt. Het ingevulde formulier geeft informatie om de vrijheidsontneming en de uitzetting van een vreemdeling zo probleemloos mogelijk te doen verlopen. Het wordt opgemaakt bij iedere vrijheidsontneming op grond van artikel 6, artikel 58 of artikel 59 Vreemdelingenwet en dient de vreemdeling te begeleiden van het moment van ingang van de vrijheidsontnemende maatregel tot zijn uitzetting of in-vrijheidstelling. Eventuele wijzigingen en aanvullingen dienen terstond te worden aangebracht.

Hierna wordt het formulier bewaard in de vreemdelingenadministratie.

Het formulier wordt ingevuld door of namens de ambtenaar die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen op het formulier. Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een inrichting plaatsvindt, rust deze verantwoordelijkheid op de terugkeerfunctionaris die in die inrichting werkzaam is.

Het formulier bestaat uit drie onderdelen (A, B en C), waarvan de onderdelen A en C worden aangemaakt door de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, de ambtenaar belast met de grensbewaking of de hulpofficier van justitie.

deel A

Het A-gedeelte van het formulier wordt ingevuld door of namens de ambtenaar die voor de vrijheidsontnemende maatregel verantwoordelijk is. Deze is ook verantwoordelijk voor het aanbrengen van wijzigingen en aanvullingen op het formulier.

deel B

Vanaf het moment dat de vrijheidsontneming in een inrichting plaatsvindt, rust de verantwoordelijkheid voor het invullen van het formulier op de terugkeerfunctionaris die in die inrichting werkzaam is. Deze dient het B-gedeelte aan te maken en in te vullen. Invulling van het B-gedeelte kan en mag alleen plaatsvinden als het A-gedeelte is ingevuld.

Één van de twee opties onder 4 van het B-gedeelte dient te allen tijde te worden ingevuld. Indien sprake is van wijzigingen ten opzichte van de gegevens van het A-gedeelte, dienen deze wijzigingen wat betreft categorie-aanduiding en nummering (bijv.: IV, 10) te corresponderen met het A-gedeelte.

deel C

Indien de vreemdeling wordt vervoerd (bijv. ter effectuering van de uitzetting), dient de ambtenaar die voor het vervoer verantwoordelijk is, het C-gedeelte in te vullen. Op het C-gedeelte is ruimte voor opmerkingen over in totaal drie vervoersbewegingen.

Uiteindelijk ontvangt de ambtenaar belast met de grensbewaking aan de doorlaatpost het gehele formulier (delen A, B en C) van de ambtenaar die het vervoer van de vreemdeling naar de doorlaatpost heeft verzorgd.

Nadat de uitzetting heeft plaatsgevonden retourneert de ambtenaar belast met de grensbewaking het gehele formulier aan de ambtenaar die voor de oorspronkelijke vrijheidsbeneming verantwoordelijk was.

1.4. Het lichten van vreemdelingen (artikel 5.5 Vreemdelingenbesluit)

Artikel 5.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Gedurende de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de artikelen 6, tweede lid, 58, eerste lid, of 59, eerste lid, van de Wet, kan de vreemdeling voor korte duur naar elders worden gebracht, wanneer dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet.

2 Van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.

3 In geval de vrijheidsontnemende maatregel een minderjarige betreft wordt daarvan, zo daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen.

Voor het lichten van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen wordt verwezen naar A4/6.11.

Gedurende de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontneming op grond van artikel 6, 58 of 59 Vreemdelingenwet kan de vreemdeling voor korte duur naar elders (bijv. politieburo, brigade van Koninklijke Marechaussee, een ambassade of consulaat etc.) overgebracht wordt, indien dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens de vreemdelingenwetgeving. De opdracht tot lichten kan door iedere hulpofficier van justitie gegeven worden. Van deze mogelijkheid kan gebruik gemaakt worden bijvoorbeeld om de vreemdeling te horen of te presenteren bij een diplomatieke vertegenwoordiging in verband met de uitvoering van de Vreemdelingenwet. Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

  • a. de hulpofficier van justitie dient tijdig (twee werkdagen voor de datum van lichting) een lichtingsverzoek (model M115) in bij de directeur van de justitiële inrichting;

  • b. het lichten geschiedt zoveel mogelijk tijdens de normale werktijden van de inrichting, en duurt in beginsel maximaal 48 uur;

  • c. de verantwoordelijkheid voor de vreemdeling tijdens het lichten, berust bij de ambtenaar die het lichtingsverzoek heeft ingediend; deze draagt tevens zorg voor alle noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de veiligheid en het toezicht gedurende het lichten.

De op grond van artikel 6, 58 of 59 opgelegde maatregel Vreemdelingenwet blijft gedurende de tijd dat de vreemdeling gelicht is van kracht.

1.5. Het toepassen van vrijheidsontnemende maatregelen bij jeugdigen onder 16 jaar

Vrijheidsontneming is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. De noodzaak van een zo beperkt mogelijke toepassing van vrijheidsontneming bestaat in versterkte mate wanneer het gaat om jeugdige personen jonger dan 16 jaar. Voordat tot vrijheidsontneming overgegaan wordt, moet worden bezien of volstaan kan worden met de aanzegging te verblijven op een bij de korpschef, ambtenaar belast met grensbewaking of hulpofficier van justitie bekend opvangadres (bijvoorbeeld bij familie, kennissen of andere particuliere personen). Bij aannemelijke twijfel omtrent de leeftijd van deze vreemdelingen kan een leeftijdsonderzoek worden ingesteld (zie C/1).

De volgende regels zijn van toepassing:

  • a. jeugdige vreemdelingen beneden de leeftijd van twaalf jaar mogen niet op grond van de Vreemdelingenwet in een politiecel of een justitiële inrichting hun vrijheid worden ontnomen, tenzij de tevens van hun vrijheid ontnomen ouder(s) van de vreemdeling erop staat(n) de kinderen bij zich te houden. In het laatste geval moet de vrijheidsontneming direct ten uitvoer gelegd worden in een justitiële inrichting of een bureau van politie waar een soepel regime (bijv. het verblijven in een passantenverblijf) mogelijk is;

  • b. jeugdige vreemdelingen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar die met hun ouder(s) in Nederland verblijven, kunnen slechts met deze(n) op grond van de Vreemdelingenwet hun vrijheid worden ontnomen indien binnen vier dagen overbrenging van een politiebureau naar een justitiële inrichting mogelijk is;

  • c. alleenstaande jeugdige vreemdelingen in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar kunnen slechts op grond van de Vreemdelingenwet hun vrijheid worden ontnomen, indien de tenuitvoerlegging uiterlijk binnen vier dagen kan plaatsvinden in een jeugdinrichting.

Uitzondering op a – c kan slechts worden gemaakt nadat de korpschef of verantwoordelijke ambtenaar daarvoor toestemming heeft verkregen van de IND. Voor plaatsing van deze jeugdige vreemdelingen wordt hierbij verwezen naar 5.3.6.2.

2. Toegang

2.1. Algemeen

Vreemdelingen aan wie de toegang is geweigerd dienen Nederland onmiddellijk te verlaten. Deze verplichting geldt niet indien de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 Vreemdelingenwet indient (artikel 5 lid 3 Vreemdelingenwet). Aan een geweigerde vreemdeling kan op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel opgelegd worden. Voor een uitvoerige uiteenzetting over de begrippen ‘toegang’ en ‘weigering van de toegang’, zie A2.

N.B. Voor de weigering van toegang van EU-/Gemeenschapsonderdanen gelden bijzondere regels, zie hoofdstuk 8, afd. 2 Vreemdelingenbesluit.

2.2. Het toepassen van de vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet

2.2.1. Het doel

De vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, dient krachtens artikel 5 Vreemdelingenwet Nederland onmiddellijk te verlaten. Deze verplichting geldt niet voor vreemdelingen die een verblijfsvergunning asiel (bepaalde of onbepaalde tijd) indienen (artikel 5, derde lid Vreemdelingenwet).

Geweigerde vreemdelingen zullen niet altijd onmiddellijk kunnen vertrekken. Het vertrek zal dan op een later moment plaatsvinden. In het belang van de grensbewaking en de internationale betrekkingen dient voorkomen te worden dat de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland geweigerd is – maar die Nederland niet onmiddellijk kan verlaten – zich in de tijd tot aan zijn vertrek toch de feitelijke toegang tot Nederland kan verschaffen. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder f van het EVRM is vrijheidsontneming van vreemdelingen slechts toegestaan om de onrechtmatige binnenkomst in een land te voorkomen of om de verwijdering of uitlevering veilig te stellen. Artikel 6 Vreemdelingenwet dient het eerste doel en biedt de mogelijkheid om geweigerde vreemdelingen hun vrijheid te beperken of zelfs te ontnemen.

Bij een vrijheidsbeperkende maatregel kan de vreemdeling in afwachting van zijn vertrek opgedragen worden zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden (artikel 6, eerste lid , Vreemdelingenwet). De vreemdeling mag deze ruimte of plaats niet verlaten, maar kan dit feitelijk wel. Wanneer deze ruimte of plaats beveiligd wordt tegen ongeoorloofd vertrek van de vreemdeling spreken we van vrijheidsontneming. Deze maatregel wordt gegeven op grond van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet.

2.2.2. De bevoegdheid

De in artikel 46 Vreemdelingenwet genoemde ambtenaren belast met grensbewaking zijn bevoegd tot het opleggen van de verplichting aan een geweigerde vreemdeling om zich op te houden in een aangewezen ruimte of plaats (artikel 6, eerste lid Vreemdelingenwet). Deze ambtenaren zijn:

  • a. de ambtenaren van de Koninklijke Marechaussee;

  • b. de ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond;

  • c. de directeur van een grenslogies, als bedoeld in artikel 3 van het Reglement regime grenslogies;

  • d. de bij besluit van de Minister aangewezen politie-ambtenaren.

De onder d. vermelde mogelijkheid om ambtenaren van politie aan te wijzen als grensbewakingsambtenaar is in de wet opgenomen om in bijzondere situaties het aantal grensdoorlaatposten te kunnen uitbreiden.

2.2.3. De toepassing

Artikel 6, eerste lid, Vreemdelingenwet geeft aan dat aan de vreemdeling aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, de verplichting opgelegd kan worden om zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats. Deze ruimte kan ingevolge het tweede lid worden beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek. Het opleggen van de vrijheidsontnemende maatregel is in ieder geval geïndiceerd wanneer naar het oordeel van de ambtenaar belast met de grensbewaking aanwijzingen bestaan dat de vreemdeling zich niet zal houden aan de aanwijzing om zich op te houden in de bedoelde ruimte of plaats, en/of omdat aspecten van openbare orde of nationale veiligheid dit vorderen. Ten aanzien van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel indienen of hebben ingediend, wordt verwezen naar A5/2.2.3.1 en C3/11.3. De vrijheidsbeneming zal dan een aanvang nemen in een gebouw van de doorlaatpost of een politiebureau. Daarna zal de vreemdeling met een nieuwe beschikking geplaatst moeten worden in een inrichting waar het Reglement grenslogies van toepassing is. Dient deze vreemdeling een aanvraag om verblijfsvergunning asiel in dan dient gehandeld te worden zoals hierna vermeld onder 2.2.3.1 Asielzoekers (AC Schiphol-procedure).

Verstekelingen (met uitzondering van de asielzoekers) dienen zoveel mogelijk geplaatst te worden aan boord van het schip waarvan zij afkomstig zijn. Deze plaatsing geschiedt op grond van artikel 5, tweede lid en artikel 65 Vreemdelingenwet.

2.2.3.1. Asielzoekers (AC Schiphol-procedure)

De vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd en die een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel indient, kan de maatregel van artikel 6, eerste en/of tweede lid, Vreemdelingenwet opgelegd worden. Voor de toepassing van deze maatregel bij deze categorie vreemdelingen wordt hierbij verwezen naar hoofdstuk C3/12.3.3.1.

De vreemdeling die te kennen heeft gegeven een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in te willen dienen, zal na verblijf in de lounge op grond van artikel 6, eerste lid Vreemdelingenwet worden overgebracht naar het Aanmeldcentrum Schiphol. Deze overbrenging alsmede het verblijf in het Aanmeldcentrum vindt plaats onder oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet. Mocht er in het Aanmeldcentrum nog onvoldoende capaciteit voorhanden zijn om de aanvraag af te handelen, dan kan de asielzoeker in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt, worden geplaatst in afwachting van het vrijkomen van voldoende behandelcapaciteit.

In het Aanmeldcentrum vindt het eerste gehoor plaats, waarna er een aantal mogelijkheden bestaat. Als de aanvraag zich niet leent voor afdoening in het Aanmeldcentrum en doorzending naar een Opvangcentrum (OC) plaatsvindt, wordt de asielzoeker de feitelijke toegang verschaft. De weigering van de toegang blijft evenwel in stand. De asielzoeker kan in dat geval de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid Vreemdelingenwet worden opgelegd.

De asielzoeker kan ook na het eerste gehoor (of later) in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt worden geplaatst, omdat hij deel uitmaakt van een grotere groep asielzoekers die op hetzelfde moment arriveert, omdat hij de asielprocedure misbruikt dan wel omdat ten aanzien van hem, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek nodig is om te bepalen of zijn aanvraag afgewezen dient te worden.

Wordt op dit moment of later duidelijk dat er bij een ander land een verzoek tot overname van de asielaanvraag kan worden ingediend, dan leidt dit in beginsel eveneens tot plaatsing in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt. De asielzoeker die het onderzoek in het Aanmeldcentrum frustreert, kan ook worden geplaatst in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt.

Is de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wel in het Aanmeldcentrum af te doen, dan blijft de asielzoeker in dit Aanmeldcentrum, waar de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet ten uitvoer gelegd wordt. In de beschikking waarmee in het Aanmeldcentrum vervolgens op de aanvraag beslist wordt, wordt de asielzoeker aangezegd Nederland onmiddellijk te verlaten.

Ook wordt hierin aan de ambtenaar belast met de grensbewaking een bijzondere aanwijzing gegeven om de beschikking tot voortgezette toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel te maken. De maatregel zal voortgezet ten uitvoer worden gelegd in een inrichting waar het Reglement grenslogies geldt.

In de gevallen zoals hiervoor genoemd, is het steeds de ambtenaar van de IND op het Aanmeldcentrum Schiphol die de beslissing neemt of de vrijheidsontneming van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet wordt voortgezet. Het is vervolgens de ambtenaar belast met de grensbewaking die een nieuwe plaatsingsbeschikking maakt.

Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel een tweede of volgende asielaanvraag is, dan kan de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet op de oorspronkelijke weigering van toegang worden gebaseerd voorzover deze immer nog in stand is. Deze tweede of volgende asielaanvragen worden doorgaans in het Aanmeldcentrum Schiphol afgedaan. De termijnen en procedureregels van het Aanmeldcentrum Schiphol, die gelden voor een eerste asielaanvraag, zijn dan ook niet van toepassing bij tweede of volgende asielaanvragen.

Hoewel er geen bijzondere termijnen gelden voor de behandeling van de aanvraag zal steeds een afweging gemaakt moeten worden tussen de belangen van de overheid en die van de vreemdeling. Wel dient de noodzakelijke voortvarendheid betracht te worden.

Uit het voorgaande volgt dat in asielzaken drie momenten zijn aan te wijzen, waarop de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet beoordeeld wordt.

Allereerst gebeurt dit op het moment waarop de vreemdeling bij de grensdoorlaatpost komt (1) en te kennen geeft dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wil indienen. Vervolgens wordt na het eerste gehoor of het nader gehoor een beslissing genomen omtrent plaatsing in een AC of een OC (2).

Tenslotte wordt bij de beslissing op de asielaanvraag bezien of de vrijheidsontnemende maatregel voortgezet moet worden (3). Daarbij is het noodzakelijk dat zo spoedig mogelijk wordt beslist op de aanvraag.

2.2.3.2. Dublinclaimanten

De weigering van toegang strekt zich niet enkel uit tot de verdere inreis in Nederland, doch ook tot de verdere inreis in het overige Schengengebied. Waar een asielzoeker de toegang geweigerd wordt, terwijl tegelijkertijd op grond van de Overeenkomst van Dublin een verzoek tot overname van de asielaanvraag ingediend wordt bij een andere staat, kan zich een complicatie voordoen.

Als immers het Dublinland waarbij het verzoek tot overname ingediend wordt, tevens een Schengenland is en het overnameverzoek gebaseerd is op de eerdere aanwezigheid van de asielzoeker in dat Schengenland, dan was er doorgaans al sprake van feitelijke toegang tot het Schengengebied en kan de toegang dus niet alsnog geweigerd worden op de luchthaven, bijv. Schiphol.

Het vorenstaande betekent dat alleen indien een verzoek tot overname van de asielaanvraag gedaan kan worden op grond van de Overeenkomst van Dublin, maar niet tevens op grond van het Akkoord van Schengen en de Schengen Uitvoeringsovereenkomst, de toegang geweigerd kan worden en één van de maatregelen van artikel 6 Vreemdelingenwet opgelegd kan worden.

Bij de op deze typische Dublinzaken gelijkende gevallen, waarin een overnameverzoek wordt ingediend bij de Nederlandse autoriteiten dan wel waarin de Nederlandse autoriteiten afzien van het doen van een overnameverzoek en de asielaanvraag op grond van artikel 3, vierde lid OvD aan zich trekken, doet zich hetzelfde voor. Ook is van belang of de asielzoeker onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in Nederland in een Schengenland (waaronder Nederland) is geweest en zich daar reeds de verdere feitelijke toegang tot het Schengengebied heeft verschaft.

Is dat het geval, dan is het niet (meer) mogelijk om de asielzoeker de toegang tot Nederland en daarmee het Schengengebied te weigeren. Dus ook in deze gevallen geldt het te maken onderscheid tussen Schengen- en Dublinlanden.

Is het overnameverzoek gericht aan of gedaan door een Dublinland dat geen Schengenland is, dan is er geen probleem. Met andere woorden, is de asielzoeker onmiddellijk voorafgaand aan zijn binnenkomst in een Dublinland geweest dat geen Schengenland is, dan had en heeft hij geen feitelijke toegang tot het Schengengebied.

Aan Dublinclaimanten aan wie de toegang niet geweigerd kan worden, wordt de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55 Vreemdelingenwet opgelegd of, indien aan de voorwaarden daarvan wordt voldaan, de maatregel van artikel 59 Vreemdelingenwet.

2.2.4. De vorm

Het opleggen van een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet geschiedt bij beschikking model M19. De bevoegde ambtenaar dient een afschrift daarvan uit te reiken aan de vreemdeling, waarbij de inhoud van de beschikking en de mogelijkheid tot het indienen van beroep bij de rechtbank in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal aan hem moeten worden meegedeeld. Bij aanwijzing van een andere ruimte of plaats dient steeds een nieuwe beschikking te worden gemaakt. Als echter om redenen die voortvloeien uit de toepassing van de Vreemdelingenwet ‘ zoals het afnemen van een gehoor ’ of om medische redenen, tijdelijke overplaatsing (afhankelijk van feiten of omstandigheden, in beginsel ten hoogste 48 uur) van de vreemdeling vanuit de justitiële inrichting of een andere plaats van onderbrenging naar een andere ruimte of plaats nodig is (bijvoorbeeld van het Grenshospitium naar het Aanmeldcentrum), dan is de geldende plaatsingsbeschikking van toepassing. Ook het transport naar de aangewezen ruimte of plaats valt onder de gegeven beschikking. In deze gevallen hoeft geen nieuwe plaatsingsbeschikking gemaakt te worden.

2.2.5. De tenuitvoerlegging

Bij het opleggen van de vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet aan een geweigerde vreemdeling kan iedere ruimte of plaats in Nederland aangewezen worden. Het kan dus zo zijn dat de ruimte of plaats verder landinwaarts gelegen is. Ook in deze feitelijke situatie blijft de toegang geweigerd.

De vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet wordt zoveel mogelijk ten uitvoer gelegd in een door de Minister voor deze categorie vreemdelingen aangewezen ruimte of plaats.

Voor de tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 6, eerste lid Vreemdelingenwet geldt geen regime.

Dat is anders voor de vrijheidsontnemende maatregel genoemd in artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet. In dat geval geldt in de door de Minister aangewezen ruimte of plaats (zie hiervoor onder a, b of c) het regime van het Reglement grenslogies (Stb. 1993, nr. 45). Wordt de vrijheidsontneming ten uitvoer gelegd in een andere (dan door de Minister aangewezen) ruimte of plaats dan dient het regime overeen te komen met dat van het Reglement grenslogies.

2.2.6. De duur

In de wet is geen wettelijke maximumtermijn gesteld aan de vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel op grond van artikel 6 Vreemdelingenwet. De maatregel en de duur daarvan zal, mede gelet op het bepaalde in artikel 94 Vreemdelingenwet, binnen 42 dagen getoetst worden door de rechtbank. De rechtbank zal alsdan toetsen of de maatregel voldoet aan het gestelde doel en of de maatregel bij afweging van alle belangen gerechtvaardigd is. Een vrijheidsontnemende maatregel die langer duurt dan zes maanden zal streng getoetst worden (zie paragraaf 6).

2.2.7. De beëindiging

De vrijheidsbeperkende of –ontnemende maatregel eindigt wanneer de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten, dan wel de maatregel opgeheven wordt. Indien de vreemdeling aan boord van een vliegtuig of schip niet het Nederlands grondgebied heeft verlaten (bijvoorbeeld door verzet van de vreemdeling), blijft de oorspronkelijk opgelegde maatregel van kracht. Er wordt geen nieuwe plaatsingsbeschikking genomen. Ook de oorspronkelijke toegangsweigering blijft van kracht.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied wél verlaten en keert hij terug (bijvoorbeeld na weigering toegang door de autoriteiten van het land van bestemming of van transit), dan dient opnieuw te worden bekeken of de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor toegang. Indien deze beoordeling leidt tot een (nieuwe) toegangsweigering, dient ook de maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet opnieuw te worden opgelegd en moet een nieuwe plaatsingsbeschikking worden genomen. Tevens zal, ingeval de vreemdeling op grond van artikel 65 Vreemdelingenwet is verwijderd, de vervoerder een nieuwe aanwijzing krijgen om de vreemdeling om niet terug te voeren naar een plaats buiten Nederland (zie model M29).

Indien de rechtbank de vrijheidsontnemende maatregel van artikel 6, eerste en tweede lid Vreemdelingenwet opheft (zie hierna onder 6, Rechtsmiddelen) betekent dat niet dat ook de weigering van de toegang ex art. 3 Vreemdelingenwet wordt opgeheven. In die gevallen kan nog steeds op grond van artikel 6, eerste lid Vreemdelingenwet (vrijheidsbeperking) een ruimte of plaats worden aangewezen waar de vreemdeling zich dient op te houden. Indien de toegangsweigering wordt opgeheven, bijvoorbeeld omdat aan de vreemdeling alsnog rechtmatig verblijf toekomt op grond van artikel 8 a t/m e Vreemdelingenwet of de rechtbank de beschikking van weigering toegang vernietigt, wordt de maatregel van artikel 6 Vreemdelingenwet eveneens opgeheven. Voor het opheffen van de maatregel dient gebruik te worden gemaakt van Model M113.

3. Verblijf

3.1. Het zich beschikbaar houden op grond van artikel 55, eerste lid Vreemdelingenwet

3.1.1. Algemeen

Aan een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel indient en de beslissing daarvan op grond van deze wet in Nederland mag afwachten, kan de vrijheidsbeperkende maatregel van artikel 55, eerste lid Vreemdelingenwet opgelegd worden. De maatregel houdt in dat de vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet op grond van artikel 8, aanhef en onder f Vreemdelingenwet een plaats aangewezen krijgt waar hij zich gedurende het onderzoek naar de inwilligbaarheid van die aanvraag dient op de houden, overeenkomstig hem daartoe gegeven aanwijzingen. De aanwijzingen, die betrekking kunnen hebben op het gehoor, het fotograferen of dactyloscoperen, en het verstrekken van gegevens, maken deel uit van de beschikbaarheidsverplichting. Het wél verblijven op de aangewezen plaats maar niet handelen overeenkomstig de gegeven aanwijzingen betekent dat de vreemdeling zich niet overeenkomstig artikel 55, eerste lid Vreemdelingenwet beschikbaar houdt op de aangewezen plaats. Daartegenover staat dat ook de beschikbaarheid noodzakelijk dient te zijn ten behoeve van het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag. Het ontbreken van dergelijk verband maakt de maatregel onrechtmatig.

Het overtreden van artikel 55 Vreemdelingenwet is strafbaar gesteld in artikel 108 Vreemdelingenwet. Gedurende de tijd dat de vreemdeling zich niet beschikbaar hoeft te houden voor het onderzoek kan hij zich buiten de aangewezen plaats begeven. In dat geval overtreedt hij niet het voorschrift van artikel 55 Vreemdelingenwet.

Voor het aanwenden van een rechtsmiddel door de vreemdeling wordt verwezen naar paragraaf 6.

3.1.2. Het doel

Het doel van deze maatregel is niet alleen de bevordering van de waarheidsvinding, maar ook de versnelling van de procedure doordat de vreemdeling steeds bereikbaar is. Meer in het algemeen kan het voorkomen dat tijdens de behandeling van de asielaanvraag nadere vragen opkomen die, als de asielzoeker bereikbaar is, snel beantwoord kunnen worden, wat niet alleen de voortgang van de procedure, maar ook de kwaliteit van de beslissing ten goede zal komen.

3.1.3. De bevoegdheid

De bevoegde autoriteit die de plaats aanwijst waar de vreemdeling zich beschikbaar dient te houden overeenkomstig hem daartoe gegeven aanwijzingen is de Minister van Justitie. De Korpschef kan namens de Minister de beschikbaarheidsverplichting opleggen en de daarbij behorende aanwijzingen geven. De Korpschef kan van deze bevoegdheid ondermandaat verlenen aan de onder hem ressorterende ambtenaren (artikel 1.4 Vreemdelingenbesluit).

3.1.4. De toepassing

De beschikbaarheidsverplichting van artikel 55, eerste lid Vreemdelingenwet kan opgelegd worden aan vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier of asiel indienen. Deze beschikbaarheidsverplichting geldt tot en met de uitreiking van de beschikking in eerste aanleg. Is uitreiking niet mogelijk dan geldt de hierna vermelde procedure (zie 3.1.4.1).

Voor asielzoekers geldt dat zij zich beschikbaar dienen te houden in een Aanmeld- (AC), Opvang- (OC) of Asielzoekerscentrum (AZC). Voor reguliere vreemdelingen kan dat de woon- of verblijfplaats zijn.

3.1.4.1. De vorm

Zoals hiervoor onder 3.1.3 De bevoegdheid is aangegeven kan de beschikbaarheidsverplichting opgelegd worden door de Korpschef. Hij maakt daarbij gebruik van model M117-A. Dit model doet tevens dienst als proces-verbaal van uitreiking. De daarbij gegeven aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op het gehoor, het fotograferen, dactyloscoperen, en het verstrekken van gegevens en/of informatie. Vervolgaanwijzingen kunnen gegeven worden voor het verstrekken van extra informatie, het uitreiken van het rapport van gehoor of de beschikking enz. Daarvoor wordt gebruik gemaakt van model M117-B. Hij wordt daarbij tevens gewezen op de mogelijkheid tot het aanwenden van een rechtsmiddel.

De beschikbaarheidsverplichting houdt in dat de vreemdeling bereikbaar is op een woon- of verblijfplaats zodat hij kan worden opgeroepen voor een gehoor of om in kennis gesteld te worden van voor hem relevante beslissingen. Dit houdt onder meer in dat de vreemdeling die opgeroepen is voor een bepaalde datum (en tijd), in de tussenliggende periode met inachtneming van zijn meldingsplicht (en de huisregels van het centrum), zich naar een andere plaats in Nederland mag begeven.

Indien de vreemdeling in strijd met zijn beschikbaarheidsverplichting met onbekende bestemming (MOB) is vertrokken dient de Korpschef dit overeenkomstig het bepaalde in C1 te melden door middel van model 100 met een kopie van het model M117-A. Het MOB zijn dient in beginsel concreet vastgesteld te zijn aan de hand van bijvoorbeeld een adrescontrole.

Voor de asielzoeker geldt dat het niet nakomen van de gegeven aanwijzingen kan leiden tot afwijzing of buiten behandeling stellen van de aanvraag (artikel 31, tweede lid, onder b en 28 Vreemdelingenwet). Overigens is het zich niet beschikbaar houden, daaronder begrepen het niet naleven van de gegeven aanwijzingen, een overtreding die strafbaar gesteld bij artikel 108 Vreemdelingenwet.

3.1.5. Het staandehouden, onderzoeken (fouilleren) en doorzoeken

Deze bijzondere bevoegdheden zijn onder meer een gevolg van de op 1 februari 1999 in werking getreden Wet Ongedocumenteerden. De praktijk heeft namelijk uitgewezen dat asielzoekers slechts in beperkte mate bereid zijn om documenten en bescheiden te tonen in verband met hun asielaanvraag.

De kern van die wet is dat de vreemdeling aannemelijk moet kunnen maken dat hij ter staving van zijn aanvraag tot het verlenen van verblijfsvergunning asiel geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken daarvan niet aan hem toe te rekenen is (zie ook C1).

Kan de vreemdeling niet aannemelijk maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen dan kan zijn aanvraag afgewezen worden (artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f Vreemdelingenwet).

Daarnaast zijn in de Vreemdelingenwet bevoegdheden tot fouillering opgenomen. In artikel 55, tweede lid Vreemdelingenwet is de mogelijkheid tot documentfouillering opgenomen. De ambtenaren belast met grensbewaking of toezicht op vreemdelingen zijn – in het belang van het onderzoek naar het inwilligen van de aanvraag asiel (doel) – bevoegd om een vreemdeling die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in wil dienen of ingediend heeft, staande te houden, aan kleding en lichaam te onderzoeken (fouilleren), en hun bagage te doorzoeken. Deze bevoegdheid van fouillering kan reeds toegepast worden op het moment dat de vreemdeling een afspraak voor het indienen van een asielaanvraag maakt. Als in dat geval tot fouillering overgegaan wordt betekent dat niet dat de asielprocedure een aanvang neemt. Voor dat moment is bepalend het tijdstip waarop de aanvraag ingediend wordt. Worden er bij het maken van een afspraak documenten aangetroffen, dan kunnen deze pas vanaf het moment van indiening van de aanvraag worden onderzocht.

Het toepassen van deze bevoegdheid is noodzakelijk om te toetsen of het ontbreken van documenten, dus ook bescheiden als treinkaartjes en andere aanwijzingen omtrent de reisroute en het verblijf in andere landen, aan de asielzoeker is toe te rekenen. Daarnaast is het voor een juiste beoordeling van de aanvraag noodzakelijk dat de asielzoeker daadwerkelijk meewerkt aan de vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. De uitoefening van deze bevoegdheid dient wel doelgericht te zijn. Steeds zal er een duidelijke relatie dienen te zijn tussen het uitoefenen van de bevoegdheid en het vergaren van informatie ten behoeve van de aanvraag. Het gaat hierbij om informatie betreffende de identiteit, de nationaliteit, het reisverhaal en het vluchtrelaas van de asielzoeker.

Daarnaast geeft artikel 55, derde lid Vreemdelingenwet de bevoegdheid tot een veiligheidsfouillering. Deze bevoegdheid kan worden uitgeoefend door de ambtenaren belast met grensbewaking of met toezicht op vreemdelingen ten aanzien van asielzoekers aan wie de maatregel van artikel 55, eerste lid Vreemdelingenwet opgelegd is, of ten aanzien van de vreemdeling die zich in een verwijdercentrum bevindt. De bevoegdheid heeft tot doel de veiligheid van de vreemdeling zelf, de in een centrum verblijvende asielzoekers en het daar aanwezige personeel te waarborgen. Bij de beoordeling in welke gevallen zal worden gefouilleerd bijvoorbeeld bij het van buiten naar binnen komen van een asielzoeker, dient te worden nagegaan of deze fouillering in verhouding staat tot het doel. Dit betekent dat een asielzoeker die in een centrum verblijft niet op ieder moment kan worden onderworpen aan een veiligheidsfouillering, met andere woorden, er moet een reden of aanleiding voor zijn.

De bevoegdheden van document- en veiligheidsfouillering mogen slechts uitgeoefend worden met inachtneming van de volgende algemene uitgangspunten:

  • a. fouillering blijft achterwege indien op een minder ingrijpende manier hetzelfde doel bereikt kan worden;

  • b. fouillering geschiedt door een daartoe bevoegde ambtenaar (belast met toezicht/grensbewaking);

  • c. fouillering vindt plaats door ambtenaren van het hetzelfde geslacht als de gefouilleerde;

  • d. fouillering is toegestaan aan kleding en de oppervlakte van het lichaam; ook bagage mag doorzocht worden;

  • e. fouillering in het lichaam is niet toegestaan;

  • f. veiligheidsfouillering vindt niet plaats bij vreemdelingen jonger dan twaalf jaar.

4. Toezicht

4.1. Algemeen

Voor het toezicht op vreemdelingen zijn artikel 50 Vreemdelingenwet en 56 Vreemdelingenwet van belang. Artikel 50 Vreemdelingenwet betreft de bevoegdheid van het staande- en ophouden van personen (eventueel ook Nederlanders) in het belang van het toezicht op vreemdelingen. Artikel 56 Vreemdelingenwet geeft de bevoegdheid om de vrijheid van beweging van bepaalde categorieën vreemdelingen op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken.

4.2. Het staandehouden en ophouden op grond van artikel 50 Vreemdelingenwet (artikel 4.18, 4.19 en 4.20 Vreemdelingenbesluit; artikel 5.1 Voorschrift Vreemdelingen)

In verband met een uitvoerige beschrijving van alle onderdelen die met het toezicht op vreemdelingen te maken hebben, wordt voor de beschrijving van artikel 50 Vreemdelingenwet etc. verwezen naar A3/2.3.

4.3. Het beperken van de vrijheid van beweging

4.3.1. Het doel

Artikel 5.1. Vreemdelingenbesluit:

De maatregel van beperking van vrijheid van beweging, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Wet kan bestaan uit:

  • a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden; of

  • b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.

Artikel 56 Vreemdelingenwet geeft de bevoegdheid om de vrijheid van beweging van bepaalde categorieën vreemdelingen op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid te beperken.

De opgelegde beperkingen mogen niet zo verstrekkend zijn, dat zij het karakter van een vrijheidsontnemende maatregel hebben, noch dienen zij ertoe om de uitzetting van een vreemdeling te verzekeren. Neemt de vreemdeling de opgelegde beperking niet in acht dan begaat hij een in artikel 108 Vreemdelingenwet strafbaar gestelde overtreding.

4.3.2. De bevoegdheid

De bevoegdheid tot het opleggen, wijzigen of opheffen van deze maatregel berust bij de Minister van Justitie.

Indien de Korpschef van oordeel is dat de vrijheid van beweging van een vreemdeling beperkt dient te worden, doet de Korpschef daartoe een gemotiveerd voorstel aan de Minister van Justitie. In spoedeisende gevallen is de Korpschef gemachtigd om, in afwachting van de beslissing van de Minister van Justitie, de vrijheid van beweging van een vreemdeling voor de duur van ten hoogste een week te beperken. Maakt de Korpschef van deze bevoegdheid gebruik, dan geeft hij daarvan binnen vierentwintig uur kennis aan Onze Minister.

De Korpschef kan deze bevoegdheid alleen ondermandateren aan een ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie is (artikel 1.4 Vreemdelingenwet).

Voor het aanwenden van een rechtsmiddel wordt verwezen naar paragraaf 6.

4.3.3. De toepassing

De beperking van vrijheidsbeweging kan niet toegepast worden ten aanzien van vreemdelingen die voor onbepaalde tijd in Nederland verblijven. Als gevolg van de goedkeuring van het vierde Protocol bij het EVRM (Trb. 1964, 15 en 1969, 241, TK 1980-1981, 15 396 [R 1110], nr.6) kan deze maatregel ook niet opgelegd worden aan gemeenschapsonderdanen.

Deze maatregel kan alleen opgelegd worden aan vreemdelingen die:

  • a. geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben;

  • b. rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8 Vreemdelingenwet, met uitzondering van de onderdelen b, d en e.

Alleen in uitzonderingsgevallen, met name indien de uitzetting (nog) niet kan plaatsvinden en de toepassing van een andere vrijheidsbeperkende maatregel niet in aanmerking komt, kan deze maatregel in het kader van de openbare orde of nationale veiligheid toegepast worden. Deze situatie kan zich bijvoorbeeld voordoen indien de aanvraag van een vreemdeling tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier (bijv. verblijf bij partner) is afgewezen en de vreemdeling niet aanstonds verwijderd kan worden. Indien deze vreemdeling vanwege een verbroken relatie deze partner regelmatig lastig valt (overlast veroorzaakt, vernieling pleegt), kan gedacht worden aan de toepassing van deze maatregel.

4.3.4. De beëindiging

Hoewel de maatregel niet aan een wettelijke termijn gebonden is, dienen ook hierbij de beginselen van proportionaliteit (doelmatigheid) en subsidiariteit (kan een lichter middel toegepast worden) in acht genomen te worden.

De maatregel wordt bovendien beëindigd zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en daartoe voor hem ook gelegenheid bestaat. Deze gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument en vlieg- of reistickets (of voldoende financiële middelen om het beoogde verblijf en de terugkeer te bekostigen). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

5. Uitzetting

5.1. Het doel van de maatregelen van artikel 57, 58 en 59 Vreemdelingenwet

Om de overheid in staat te stellen haar bevoegdheid tot uitzetting van vreemdelingen die niet dan wel niet langer rechtmatig in Nederland verblijven uit te kunnen laten voeren, zijn in de wet vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen opgenomen.

Artikel 57 (vrijheidsbeperking) en 58 (vrijheidsontneming) Vreemdelingenwet maken het mogelijk om vreemdelingen van wie de asielaanvraag is afgewezen te verplichten zich in verband met hun uitzetting beschikbaar te houden in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats die, indien noodzakelijk, tegen ongeoorloofd vertrek daaruit beveiligd kan worden. Het zich niet houden aan de verplichting van artikel 57 of 58 Vreemdelingenwet is strafbaar gesteld in artikel 108 Vreemdelingenwet.

Indien de openbare orde of de nationale veiligheid dat vordert kunnen vreemdelingen, zowel asielzoekers als reguliere vreemdelingen, ter fine van hun uitzetting in bewaring gesteld worden op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet. Bij deze maatregel gaat het in beginsel – anders dan bij artikel 58 Vreemdelingenwet – om vreemdelingen ten aanzien van wie er aanwijzingen zijn voor het vermoeden dat zij zich aan de uitzetting zullen onttrekken.

5.2. Het zich ophouden in een aangewezen ruimte of op een bepaalde plaats op grond van artikel 57 en 58 Vreemdelingenwet

5.2.1. De bevoegdheid

In artikel 57, eerste lid Vreemdelingenwet staat vermeld dat de Minister van Justitie aan de asielzoeker de aanwijzing geeft om zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden. Over het algemeen zal een dergelijke aanwijzing in de afwijzende beschikking opgenomen worden (artikel 5.7 Vreemdelingenbesluit).

De Korpschef is namens de Minister van Justitie bevoegd in de daarvoor in aanmerking komende gevallen (zie hierna onder 5.2.2 en artikel 1.4 Vreemdelingenbesluit) de asielzoeker de verplichting op te leggen om zich beschikbaar te houden in een ruimte of plaats die beveiligd is tegen ongeoorloofd vertrek daaruit (artikel 58 Vreemdelingenwet). Deze aanwijzing dient bij afzonderlijke beschikking gegeven te worden. De beschikking dient gemotiveerd, gedagtekend en ondertekend te zijn. Aan de vreemdeling wordt een afschrift daarvan uitgereikt.

Deze laatst bedoelde aanwijzing kan gegeven worden door de Korpschef van de politieregio waaronder de gemeente, waar de vreemdeling zijn woon- of verblijfplaats heeft, ressorteert. De Korpschef kan van zijn bevoegdheid ondermandaat verlenen aan een hulpofficier van justitie (artikel 1.4 Vreemdelingenbesluit).

5.2.2. De toepassing

De aanwijzing om zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats op te houden kan gegeven worden ten aanzien van vreemdelingen van wie de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd (artikel 28 Vreemdelingenwet) is afgewezen.

Het gaat hier dus zowel om de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen als de afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van een verblijfsvergunning asiel op de gronden genoemd in artikel 30 en 31 Vreemdelingenwet. De motivatie voor het geven van de aanwijzing is gelegen in die gronden.

Bovendien kan deze aanwijzing slechts plaatsvinden indien de afwijzing op de aanvraag binnen acht weken (in verband met de voornemenprocedure) na de indiening daarvan is gegeven. De termijn van acht weken, bedoeld in artikel 57, derde lid Vreemdelingenwet is de termijn tussen indiening van de aanvraag en kennisgeving van de beschikking. Heeft de vreemdeling zich onttrokken aan de beschikbaarheidsplicht (van artikel 55 Vreemdelingenwet) nadat het onderzoek is afgerond, maar nog voordat de afwijzende beschikking te zijner kennis is gebracht dan wordt de tijd waarin de vreemdeling zich heeft onttrokken aan de beschikbaarheidsplicht opgeteld bij de eerder genoemde termijn van acht weken (artikel 57, derde en vijfde lid Vreemdelingenwet). De afwijzing behoeft niet onherroepelijk te zijn. Dus ook als de vreemdeling procedeert bij de vreemdelingenkamer tegen de afwijzing van zijn aanvraag kan hem deze aanwijzing gegeven worden.

Voor de aanwijzing op grond van artikel 58 Vreemdelingenwet dient de Korpschef gebruikt te maken van een afzonderlijke beschikking M116. De beschikking dient gemotiveerd, gedagtekend en ondertekend te zijn. Aan de vreemdeling wordt een afschrift daarvan uitgereikt (artikel 5.7 Vreemdelingenbesluit).

Aan de asielzoeker op wie de beschikking betrekking heeft, wordt een afschrift daarvan uitgereikt. Daarbij wordt tevens (schriftelijk) mededeling gedaan van de mogelijkheid om tegen deze maatregel beroep in te stellen bij de rechtbank (zie paragraaf 6).

5.2.3. De tenuitvoerlegging

De maatregel van artikel 57 en 58 Vreemdelingenwet houdt in dat de asielzoeker zich in een bepaalde ruimte of op een bepaalde plaats dient op te houden. Bij de term ‘ruimte’ kan gedacht worden aan bijvoorbeeld: een aanmeld- of opvangcentrum, een gebouw of gebouwencomplex. De term ‘ruimte’ is niet beperkt tot een ‘cel’ waarvan de deur op slot kan. Ook een groter complex, dat de vreemdeling vrij veel bewegingsvrijheid laat, maar waarvan de buitenpoort dicht of afgesloten is, levert een ‘ruimte’ op. Ook een schip of vliegtuig valt onder de term ‘ruimte’. De term ‘plaats’ ziet meer op een geografische situatie, zoals bijvoorbeeld een haventerrein.

De asielzoeker zal in beginsel als vrijheidsbeperkende maatregel de aanwijzing krijgen om zich beschikbaar te houden in een bepaald opvang- of asielzoekerscentrum. Meer dan een beschikbaarheidsverplichting mag de vreemdeling niet opgelegd worden. Daarbij dient hij de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit, dat is de Korpschef, in acht te nemen. Deze aanwijzingen houden in ieder geval in dat de vreemdeling zich tweemaal per dag dient te melden bij de Korpschef.

Houdt de asielzoeker zich opzettelijk niet aan de verplichting om zich beschikbaar te houden en volgt hij de gegeven aanwijzingen niet op dan kan hem de verplichting opgelegd worden zich op te houden in een inrichting waar het reglement Grenslogies geldt, bijvoorbeeld het Grenshospitium te Amsterdam. In dat geval is er sprake van vrijheidsbeneming.

Voor het verkrijgen van een plaats in het Grenshospitium zie 5.3.6.2. Is plaatsing daar niet mogelijk, dan moet de vrijheidsontneming plaatsvinden in een ruimte of plaats met een overeenkomstig regime.

5.2.3.1. Bijstand van een raadsman

Zodra de vreemdeling zijn vrijheid ontnomen is op grond van artikel 58 Vreemdelingenwet, wordt een (door hem gewenste) raadsman of een via de vreemdelingenpiketdienst van het bureau voor rechtshulp aangewezen raadsman ingelicht. Dit laatste dient ook te gebeuren indien de vreemdeling niet met zoveel woorden om bijstand door een raadsman verzoekt.

De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld onverwijld contact met zijn raadsman op te nemen. De raadsman van de vreemdeling heeft ingevolge artikel 104 Vreemdelingenwet tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel vrije toegang tot hem. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen. Een en ander onder toezicht indien vereist en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen, en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.

5.2.4. De duur

De duur van de vrijheidsbeperkende en -ontnemende maatregel op grond van artikel 57 en 58 Vreemdelingenwet is – met uitzondering van hetgeen onder 5.2 vermeld is – niet aan een termijn gebonden. Overigens mogen de maatregelen niet langer duren dan met het oog op het doel (de uitzetting) daarvan strikt noodzakelijk is.

De korpschef zal gelet hierop alle maatregelen dienen te nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit, aanvraag reispapieren e.d.).

5.2.5. De beëindiging

5.2.5.1. Gronden voor opheffing

Zodra de grond voor het toepassen van de maatregel van artikel 57 of 58 Vreemdelingenwet niet meer aanwezig is, heft de korpschef deze maatregel op. Hiervan kan sprake zijn:

  • a. indien de vrijheidsontneming niet (langer) noodzakelijk is om de uitzetting te realiseren;

  • b. indien er geen concreet zicht op uitzetting (meer) bestaat;

  • c. wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook gelegenheid bestaat.

Deze gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, vlieg- of reistickets (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

5.2.5.2. Beëindiging van rechtswege (artikel 57, vierde lid Vreemdelingenwet)

De maatregel van artikel 57 of 58 Vreemdelingenwet vervalt van rechtswege:

  • a. indien de beschikking naar aanleiding waarvan deze maatregel is genomen, in beroep wordt vernietigd; of

  • b. zodra het vertrek van de vreemdeling uit de afgesloten ruimte nodig is voor zijn verwijdering.

5.2.5.3. Beëindiging door de rechtbank

Voor het aanwenden van rechtsmiddelen en de procedure van beroep bij de rechtbank zie paragraaf 6.

5.2.5.4. Wijze van opheffing van de maatregelen op grond van artikel 57 en 58 Vreemdelingenwet

De korpschef zal in de onder 5.2.5.1 genoemde gevallen, de maatregel uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij dient daarvoor gebruik te maken van Model M113. Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt (N.B. Checklist/geleidebrief zie 1.3).

Ten behoeve van de informatievoorziening dient er tevens een afschrift te worden verzonden naar de IND. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet tezamen met een verzoek om ontslag uit de inrichting (Model M114) eveneens een afschrift van Model M113 worden gestuurd.

5.3. Bewaring (artikel 59 Vreemdelingenwet)

Artikel 5.2. Vreemdelingenbesluit:

1 Voordat de vreemdeling op grond van artikel 59 van de Wet in bewaring wordt gesteld, wordt hij gehoord.

2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. de vreemdeling reeds op een andere grond in bewaring gesteld is, of

  • b. het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht.

3 Slechts in het geval bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt de vreemdeling zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring gehoord.

4 Van het gehoor wordt proces-verbaal opgemaakt.

5 Aan de vreemdeling wordt tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.

Artikel 5.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt.

2 Op de voortzetting van de bewaring op een andere grond is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.4. Vreemdelingenbesluit:

1 De bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt ten uitvoer gelegd op een politiebureau, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid van de Wet. Bij de tenuitvoerlegging van de bewaring wordt de vreemdeling niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging.

2 Indien de tenuitvoerlegging van de bewaring een aanvang neemt op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke marechaussee, wordt zodra dit redelijkerwijs mogelijk is de tenuitvoerlegging voortgezet in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid of artikel 58, eerste lid, van de Wet.

3 De bewaring wordt opgeheven zodra er geen grond meer aanwezig is.

Artikel 5.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Gedurende de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de artikelen 6, tweede lid, 58, eerste lid, of 59, eerste lid, van de Wet, kan de vreemdeling voor korte duur naar elders worden gebracht, wanneer dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet.

2 Van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.

3 In geval de vrijheidsontnemende maatregel een minderjarige betreft wordt daarvan, zo daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen.

Artikel 5.6. Vreemdelingenbesluit:

Overeenkomstig door Onze Minister te geven algemene en bijzondere aanwijzingen stelt de korpschef Onze Minister tijdig vóór het verstrijken van de in artikel 94, eerste lid, van de Wet genoemde termijn van drie dagen en de in artikel 96, eerste lid van de Wet genoemde termijn van vier weken in kennis van de bewaring dan wel het voortduren daarvan.

5.3.1. Het doel

Vreemdelingenbewaring is een maatregel die ten doel heeft de uitzetting van een vreemdeling te effectueren. Indien een vreemdeling niet of niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, dient hij in beginsel Nederland zelf te verlaten. Doet hij dat niet dan vindt gedwongen verwijdering d.i. uitzetting plaats. Op deze wijze bestaat er een directe relatie tussen de vreemdelingenbewaring en het terugkeerbeleid. Mede vanwege het ingrijpende karakter is ook deze maatregel met strikte waarborgen omkleed.

5.3.2. De bevoegdheid

De bevoegdheid tot inbewaringstelling berust bij de Minister (artikel 59, eerste lid Vreemdelingenwet). De maatregel van inbewaringstelling wordt namens hem opgelegd en opgeheven door een ambtenaar, belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen, die tevens hulpofficier van justitie zijn (zie artikel 1.4 Vreemdelingenbesluit en artikel 5.3 Voorschrift Vreemdelingen).

De Minister kan aan de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee en de bevoegde ambtenaren (individuele) aanwijzingen geven over de uitvoering van deze maatregel (artikel 48, tweede lid Vreemdelingenwet).

5.3.3. De toepassing

Indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid dat vordert kunnen, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld worden vreemdelingen die:

  • a. geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben;

  • b. rechtmatig verblijf in Nederland hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f en g Vreemdelingenwet: (vreemdelingen die in afwachting zijn van een beslissing op een aanvraag verblijfsvergunning regulier of asiel);

  • c. de openbare orde wordt geacht de bewaring van de vreemdeling te vorderen wanneer de noodzakelijke bescheiden ten behoeve van de uitzetting (zoals een geldig document voor grensoverschrijding, een reisbiljet en/of een claim op een vervoersmaatschappij) voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn (artikel 59, tweede lid, Vreemdelingenwet, zie hierna A5/5.3.3.5).

5.3.3.1. Het belang van de openbare orde

Het belang van de openbare orde kan de bewaring bijvoorbeeld vorderen:

  • a. indien het gevaar bestaat dat de vreemdeling zich door ‘onder te duiken’ aan zijn uitzetting zal onttrekken;

  • b. indien de criminele antecedenten van de vreemdeling daartoe aanleiding geven;

    NB: bewaring op grond van de Vreemdelingenwet mag niet voor strafvorderingsdoeleinden worden toegepast; wel is het toegestaan om een vreemdeling als verdachte van een strafbaar feit te horen en daarvan proces-verbaal op te maken;

  • c. indien de vreemdeling Nederland op illegale wijze is binnengekomen en zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;

  • d. indien de vreemdeling Nederland niet uit eigen beweging binnen de opgelegde vertrektermijn heeft verlaten;

  • e. indien de vreemdeling niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

  • f. indien de vreemdeling aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning bij verschillende korpschefs heeft ingediend en verschillende personalia heeft opgegeven;

  • g. indien de vreemdeling zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reisdocumenten;

  • h. indien de vreemdeling gebruik maakt van valse of vervalste documenten;

  • i. indien de vreemdeling in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt met betrekking tot zijn identiteit of de reis naar Nederland.

5.3.3.2. Het belang van de nationale veiligheid

In de meeste gevallen waarbij bewaring wordt overwogen, zal de maatregel gebaseerd zijn op het belang van de openbare orde en niet op het belang van de nationale veiligheid (bijv. spionage, terroristische activiteiten) betreffen. Indien er aanleiding is inbewaringstelling op deze laatste grond te baseren, kan dat alleen na een bijzondere aanwijzing van de Minister.

5.3.3.3. Het niet of niet langer toepassen van bewaring

Gronden om de vreemdelingenbewaring niet of niet langer toe te passen kunnen zijn:

  • a. betrouwbaar te achten particulieren of instanties stellen zich schriftelijk garant voor de onderbrenging van de vreemdeling gedurende de tijd dat nog over diens uitzetting moet worden beslist of verwijdering nog niet kan worden geëffectueerd;

  • b. er bestaat geen uitzicht op dat de vreemdeling verwijderd kan worden;

  • c. de vreemdeling heeft aantoonbaar een vaste woon- of verblijfplaats in Nederland;

  • d. er kan een lichter middel toegepast worden (bijv. meldingsplicht).

Bewaring mag bovendien niet worden toegepast uitsluitend op basis van overwegingen van algemene aard. De bewaring moet gerelateerd zijn aan feiten en/of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de vreemdeling. Steeds zal een zorgvuldige afweging moeten plaatsvinden tussen het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid en het individuele belang van de vreemdeling (zie ook 5.3.5 duur bewaring).

Een onjuiste afweging van belangen kan krachtens artikel 96 Vreemdelingenwet grond opleveren voor de opheffing van de bewaring of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan door de rechtbank.

5.3.3.4. Bewaring van vreemdelingen van wie de uitzetting te verwachten is

Artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b Vreemdelingenwet biedt de mogelijkheid tot het in bewaring stellen van vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen (verlengen) van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd regulier of asiel indienen/ingediend hebben en van wie in afwachting van de beslissing daarop de uitzetting achterwege blijft (artikel 8, aanhef en onder f en g Vreemdelingenwet). Voor de procedure tot inbewaringstelling van deze vreemdelingen wordt verwezen naar paragraaf 5.3.4.

5.3.3.5. Bewaring van vreemdelingen die op korte termijn uitgezet kunnen worden

Artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet biedt de mogelijkheid vreemdelingen voor wie de noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel op korte termijn voorhanden zullen zijn, in bewaring te stellen. Het tweede lid van artikel 59 bepaalt dat in deze gevallen wordt geacht dat de openbare orde de bewaring van de vreemdeling vordert. Met noodzakelijke bescheiden wordt bedoeld dat een paspoort, laissez-passer (of andere geldige documenten voor grensoverschrijding) of een claim op een vervoersmaatschappij voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn. Met ‘binnen korte termijn voorhanden zullen zijn’ wordt bijvoorbeeld gedoeld op de situatie dat de diplomatieke vertegenwoordiging van het land van herkomst van de vreemdeling een vervangend document voor grensoverschrijding in het vooruitzicht heeft gesteld. De bewaringsgrond van het tweede lid van artikel 59 Vreemdelingenwet dient er toe om te voorkomen dat een vreemdeling die goed gedocumenteerd is of op korte termijn goed gedocumenteerd zal zijn, zich alsnog aan uitzetting onttrekt.

Aan de gebruikmaking van het bewaringsinstrument ex artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet is een aantal belangrijke beperkingen verbonden. Hieronder worden deze opgesomd.

1) Het gaat om vreemdelingen die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland of vreemdelingen die een afwijzende beslissing op hun aanvraag hebben gekregen.

De maatregel mag niet worden toegepast ten aanzien van vreemdelingen die eerder op grond van artikel 8, aanhef en onder a tot en met e (verblijfsvergunning voor bepaalde en onbepaalde tijd en gemeenschapsonderdanen) en onder l (verblijfsrecht op grond van Associatiebesluit EEG/Turkije) van de Vreemdelingenwet, rechtmatig in Nederland hebben verbleven. De maatregel mag ook niet worden toegepast ten aanzien van vreemdelingen die eerder op grond van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen, rechtmatig in Nederland hebben verbleven.

2) Voorts geldt een andere, belangrijke beperking bij de toepassing van deze bewaringsgrond. Deze vorm van vrijheidsontneming is wettelijk beperkt tot de duur van vier weken (artikel 59, vierde lid, Vreemdelingenwet). Dit betekent onder meer dat alleen wanneer het zeer waarschijnlijk is dat de vreemdeling binnen vier weken kan worden uitgezet, oplegging van de bewaringsmaatregel ex artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet mogelijk is. Blijkt na verloop van de gegeven termijn van vier weken dat uitzetting toch niet mogelijk is gebleken, dan dient de bewaring op grond van artikel 59, eerste en tweede lid, Vreemdelingenwet te worden opgeheven. Indien daarvoor voldoende aanleiding bestaat kan de bewaringsmaatregel worden voortgezet op grond van het eerste lid van artikel 59 Vreemdelingenwet (bijvoorbeeld in het geval dat uitzetting niet mogelijk is gebleken door fysiek verzet van de vreemdeling). Zie hieromtrent nader A5/5.3.4.4 (als gewijzigd bij TBV 2002/31).

3) Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken. Wel dient er nog immer een afweging te worden gemaakt tussen het belang van de openbare orde, gediend met het voorkomen dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal kunnen ontrekken en het belang van de vreemdeling om niet van zijn vrijheid te worden beroofd. Ten aanzien van deze belangenafweging is sprake van een ‘weerlegbaar rechtsvermoeden’. Dit betekent dat een vreemdeling in bewaring wordt gesteld, tenzij hij aantoont, dat hij (cumulatief):

  • beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • voldoende middelen heeft om zijn terugreis te financieren, en;

  • aannemelijk maakt dat hij uit eigen beweging terug zal keren naar zijn land van herkomst dan wel een ander land waar zijn toelating is gewaarborgd

Daarnaast kunnen nog andere, persoonsgebonden belangen een rol spelen.

Uit het bewaringsdossier van de vreemdeling dient te blijken dat een belangenafweging, waarbij het bovenstaande in acht is genomen, heeft plaatsgevonden.

5.3.3.6. Asielzoekers in bewaring (band C Asiel)

Het toepassen van bewaring bij vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel in willen dienen of ingediend hebben, dient zo beperkt mogelijk te geschieden. Het kan hierbij gaan om vreemdelingen die een dergelijke aanvraag indienen/ingediend hebben en waarvan bijvoorbeeld om redenen van manifest bedrog of andere gronden genoemd in A5/5.3.2.1 aangenomen kan worden dat zij zich aan de eventuele uitzetting zullen gaan onttrekken. Ook kan het voorkomen dat een vreemdeling eerst nadat hij in bewaring gesteld is een asielaanvraag indient. In beide gevallen zal aan de hand van de bekend geworden feiten en omstandigheden voor de aanvraag bijvoorbeeld het nader gehoor, een concrete afweging gemaakt moeten worden met betrekking tot het toepassen van de maatregel in relatie tot de asielaanvraag.

Zolang de aanvraag nog niet in eerste aanleg is afgewezen, mag de inbewaringstelling van asielzoekers uitsluitend plaatsvinden en voortduren na vooraf verkregen toestemming van de IND. De verkregen toestemming (wanneer en door wie) dient vastgelegd te worden in de vreemdelingenadministratie.

5.3.3.7. Dublinclaimanten in bewaring

Het is mogelijk om een Dublinclaimant op grond van artikel 59, eerste lid Vreemdelingenwet of artikel 59 eerste jo. tweede lid, Vreemdelingenwet in bewaring te stellen. Voor de toepassing van deze bewaringsgrond is het noodzakelijk dat er een belangenafweging plaatsvindt (zie A5/5.3.3.5). Voor de specifieke invulling van de belangenafweging in Dublinzaken wordt verwezen naar C1/2 Dublin-procedure.

5.3.3.8. Bewaring van burgers van de Unie

Algemeen

De vreemdeling die een geldig nationaal paspoort of een geldige identiteitskaart van een lidstaat toont dan wel met andere middelen op ondubbelzinnige wijze zijn nationaliteit kan aantonen, toont daarmee aan burger te zijn van de Unie en wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Hij heeft als gemeenschapsonderdaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder i, dan wel e, Vreemdelingenwet, zolang en indien het onderzoek door de Minister niet heeft uitgewezen dat de betrokken burger geen verblijfsrecht (meer) heeft of niet voldaan is aan de analoog toe te passen beperkingen en voorwaarden van Richtlijn 90/364/EEG (Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State d.d. 7 juli 2003, JV 2003, 431). Indien de burger van de Unie geen of niet langer verblijf beoogt als werkzoekende, (voormalig) economisch actieve, verrichter of ontvanger van diensten, student of economisch niet-actieve, noch ook als familielid van een burger van de Unie die rechtmatig verblijf heeft, en hij tenslotte ook niet voldoet aan de voorwaarden van de Richtlijn 90/364/EEG, is de vreemdeling in beginsel geen gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, onder e, Vreemdelingenwet en heeft hij geen rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i dan wel e, Vreemdelingenwet.

Voorwaarden en beperkingen in de zin van de Richtlijn 90/364/EEG zijn dat de vreemdeling voor zichzelf (en voor zover van toepassing zijn familieleden) een ziektekostenverzekering heeft die alle risico’s in het gastland dekt, en over voldoende bestaansmiddelen beschikt om te voorkomen dat de vreemdeling tijdens het verblijf ten laste van de bijstandsregeling van het gastland komt.

Bewaring van gemeenschapsonderdanen

Een gemeenschapsonderdaan kan slechts in bewaring worden gesteld indien de Minister een besluit op grond van richtlijn 64/221 EG heeft genomen, waarmee het verblijfsrecht van de vreemdeling is beëindigd of aan hem is ontzegd op grond van het feit dat de gemeenschapsonderdaan door zijn persoonlijk gedrag een actuele bedreiging van de openbare orde vormt én de vertrektermijn met een beroep op dringende redenen wordt verkort tot nul dagen, dat wil zeggen met toepassing van artikel 8.13, vierde lid, Vreemdelingenbesluit.

Indien de vertrektermijn daarbij niet is verkort, dient de Minister, in geval betrokkene een actuele bedreiging vormt in vorenbedoelde zin, in geval van tijdig bezwaar, op grond van artikel 1.5 Vreemdelingenbesluit advies in te winnen van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken, alvorens een beslissing op het bezwaar wordt genomen. Zolang de Minister niet op dat bezwaar heeft beslist, blijft uitzetting ingevolge artikel 8.13, derde lid, Vreemdelingenbesluit achterwege en kan de gemeenschapsonderdaan, bij gebreke van zicht op uitzetting, niet in vreemdelingenbewaring worden gesteld of gehouden.

Bewaring van burgers van de Unie, die geen gemeenschapsonderdanen (meer) zijn

Burgers van de Unie die geen gemeenschapsonderdanen (meer) zijn, kunnen slechts dan in bewaring worden gesteld indien:

  • de vertrektermijn van vier weken, bedoeld in artikel 8.13, tweede lid, Vreemdelingenbesluit is verstreken, óf

  • met een beroep op artikel 8.13, vierde lid, Vreemdelingenbesluit wordt afgeweken van een vertrektermijn van vier weken. Van dat laatste is slechts sprake bij een actuele bedreiging van de openbare orde

Tenslotte kan ten aanzien van een vreemdeling die stelt de nationaliteit van een lidstaat te hebben, maar geen geldige identiteitskaart of geldig paspoort toont en evenmin op andere wijze ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen, als regel niet worden vastgesteld dat hij burger van de Unie is, noch dat hij gemeenschapsonderdaan is en kan hij in bewaring worden gesteld.

Indien de vreemdeling gedurende de bewaring alsnog een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort van een lidstaat toont, dan wel op andere wijze ondubbelzinnig zijn identiteit en nationaliteit kan aantonen, dient hij alsnog als burger van de Unie te worden beschouwd, zoals in bovenstaand algemeen deel is beschreven.

5.3.4. De procedure

5.3.4.1. Het gehoor

Artikel 5.2. Vreemdelingenbesluit:

1 Voordat de vreemdeling op grond van artikel 59 van de Wet in bewaring wordt gesteld, wordt hij gehoord.

2 Het eerste lid is niet van toepassing indien:

  • a. de vreemdeling reeds op een andere grond in bewaring gesteld is, of

  • b. het voorafgaande gehoor van de vreemdeling niet kan worden afgewacht.

3 Slechts in het geval bedoeld in het tweede lid, onder b, wordt de vreemdeling zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de bewaring gehoord.

4 Van het gehoor wordt proces-verbaal opgemaakt.

5 Aan de vreemdeling wordt tijdig mededeling gedaan van de hem toekomende bevoegdheid zich bij het gehoor te doen bijstaan door zijn raadsman.

Het uitgangspunt is dat een vreemdeling, voordat hij in bewaring gesteld wordt, gehoord wordt. Het kan voorkomen dat het gehoor na de inbewaringstelling plaatsvindt. Dit geval kan zich bijvoorbeeld voordoen als de vreemdeling aansluitend aan een ontslag uit strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld is en vervolgens voor het gehoor overgebracht wordt naar een politiebureau. Een gehoor na de inbewaringstelling kan zich ook voordoen als de advocaat niet tijdig op verzoek van de vreemdeling bij het gehoor aanwezig kan zijn.

Is het bevel gegeven zonder dat de vreemdeling kon worden gehoord, dan heeft het gehoor zo spoedig mogelijk na de tenuitvoerlegging van de maatregel plaats (artikel 5.2, vierde lid Vreemdelingenbesluit). Wat in dit verband ‘zo spoedig als mogelijk’ is zal afhangen van de feiten of omstandigheden van het individuele geval.

Uit de vreemdelingenadministratie dient duidelijk te blijken om welke reden(en) het gehoor na de inbewaringstelling plaatsgevonden heeft.

Het gehoor van de vreemdeling moet afgenomen worden door degene die bevoegd is tot het geven van een besluit tot inbewaringstelling.

Indien de vreemdeling de Nederlandse taal niet dan wel onvoldoende beheerst dient het gehoor plaats te vinden met behulp van een tolk in een taal die de vreemdeling voldoende begrijpt.

Van het gehoor wordt een proces-verbaal M110-B opgemaakt (artikel 5.2, vijfde lid Vreemdelingenbesluit).

5.3.4.2. Bijstand van een raadsman

In beginsel wordt de vreemdeling gehoord in het bijzijn van een advocaat. Van die bevoegdheid moet door de bevoegde ambtenaar aan de vreemdeling tijdig mededeling gedaan worden (artikel 5.2, zesde lid Vreemdelingenbesluit). ‘Tijdig’ betekent in dit verband dat, als de vreemdeling rechtsbijstand bij het gehoor wil, de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zich zodanig dient in te spannen dat die bijstand in redelijkheid gerealiseerd kan worden.

Ten aanzien van deze vorm van rechtsbijstand kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  • a. de vreemdeling wenst geen advocaat bij het gehoor. Met het gehoor kan begonnen worden en de advocatenpiketdienst dient alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden;

  • b. de vreemdeling wenst geen advocaat bij het gehoor, maar wel na het gehoor in de verdere procedure. Met het gehoor kan begonnen worden en de advocatenpiketdienst dient alsnog bij voorkeur per fax ingelicht te worden;

  • c. de vreemdeling wenst wel een advocaat bij het gehoor. Zo spoedig als mogelijk wordt de advocatenpiketdienst bij voorkeur per fax ingelicht. Indien binnen twee uur na de verzending van het bericht geen advocaat aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden. Geeft de advocatenpiketdienst of de dienstdoende advocaat aan dat hij (de advocaat) niet bij het gehoor aanwezig wil zijn, kan met het gehoor begonnen worden.

    Als de piketcentrale gesloten is, kan het verhoor na de inbewaringstelling plaatsvinden. In dat geval vangt de wachttijd van twee uur aan op het tijdstip van opening van de advocatenpiketcentrale;

  • d. De vreemdeling wenst zijn (met name genoemde) advocaat bij het gehoor. Zo spoedig als mogelijk dient deze advocaat (ook `s nachts) eerst telefonisch en vervolgens per fax ingelicht te worden. Indien deze advocaat niet bij het gehoor aanwezig wil zijn of niet binnen twee uur na het verzonden bericht aanwezig is, kan met het gehoor begonnen worden.

Op verzoek van de raadsman wordt hem een afschrift verstrekt van het besluit tot bewaring M 100-A en van het proces-verbaal van gehoor M110-B.

5.3.4.3. De vorm

Artikel 5.3. Vreemdelingenbesluit:

1 De beslissing waarbij de bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; het wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt.

2 Op de voortzetting van de bewaring op een andere grond is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

De maatregel waarbij de bewaring opgelegd wordt, wordt gedagtekend, ondertekend en met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt (artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit). Deze vereisten gelden ook bij de voortzetting van de bewaring op een andere grond, zie hierna onder 5.3.4.4. De vreemdeling moet daarbij schriftelijk en mondeling (in een voor hem begrijpelijke taal) worden gewezen op de mogelijkheid tot het aanwenden van het rechtsmiddel genoemd in artikel 93 Vreemdelingenwet (zie paragraaf 6). Voor het opleggen van de maatregel van bewaring dient gebruik te worden gemaakt van een formulier M110-A. Dit model is zodanig ingericht dat daarin, overeenkomstig artikel 59 Vreemdelingenwet, steeds de gronden voor de inbewaringstelling worden aangegeven.

Er dienen voldoende afschriften te worden gemaakt van de maatregel waarbij de bewaring opgelegd is:

  • a. het originele exemplaar dient in het archief van de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee te worden bewaard;

  • b. een afschrift wordt ingevolge artikel 5.3 Vreemdelingenbesluit aan de vreemdeling uitgereikt;

  • c. een afschrift wordt desgevraagd aan de raadsman verstrekt;

  • d. bij plaatsing van een vreemdeling in een justitiële inrichting dient tevens een afschrift van een bevel tot bewaring te worden verstrekt aan de directeur van de inrichting (zie 5.3.6.2);

  • e. een afschrift moet worden bestemd voor de Minister van Justitie in geval de procedure ingevolge artikel 94 en artikel 96 Vreemdelingenwet wordt gevolgd.

5.3.4.4. Voortzetting van de bewaring op een andere categorie

Het kan voorkomen dat de vreemdeling tijdens zijn inbewaringstelling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning indient of dat tijdens zijn vrijheidsontneming een door hem ingediende aanvraag wordt afgewezen. In die gevallen kan de bewaring op een andere categorie worden voortgezet (zie voor de verschillende categorieën artikel 59, eerste lid, sub a, Vreemdelingenwet en artikel 59, eerste lid, sub b, Vreemdelingenwet). De bewaring wordt niet opgeheven, immers de gronden voor de bewaring kunnen dezelfde blijven. Als de bewaring wordt voortgezet op een andere categorie wordt door de hulpofficier van Justitie onverwijld een nieuw Model M110-A aan de vreemdeling uitgereikt (artikel 5.3, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Gelet op het bepaalde in artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit hoeft de vreemdeling daarbij niet gehoord te worden.

Indien de vreemdeling tijdens zijn inbewaringstelling een reguliere aanvraag of een asielaanvraag indient, komt aan de beslissing op de reguliere aanvraag ingevolge artikel 73, vierde lid, Vreemdelingenwet en aan de beslissing op de asielaanvraag ingevolge artikel 82, vierde lid, Vreemdelingenwet geen opschortende werking toe. Zie ook C4/17.3.1.

5.3.4.5. De voortzetting van de bewaring op een andere bewaringsgrond

Indien er aanwijzingen zijn dat de vreemdeling zich aan uitzetting zal onttrekken, kan de bewaringsgrond van artikel 59, tweede lid, Vreemdelingenwet worden omgezet in artikel 59, eerste lid, Vreemdelingenwet. Bijvoorbeeld indien de vreemdeling zich verzet bij de uitzetting. De vreemdeling moet in dat geval worden gehoord. Hoewel dit geen wettelijke verplichting is, ligt dit in de rede gezien het ingrijpende karakter van de maatregel van artikel 59, eerste lid, Vreemdelingenwet.

5.3.4.6. Hernieuwde inbewaringstelling op een andere bewaringsgrond

Indien de bewaring wordt opgeheven, is het mogelijk om de vreemdeling onmiddellijk aansluitend aan de opheffing – zonder dat de vreemdeling uit de macht van de tot inbewaringstelling en uitzetting bevoegde autoriteiten is geweest – opnieuw in bewaring te stellen. Voor het opnieuw opleggen van een maatregel van bewaring is het noodzakelijk dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden, op grond waarvan een hernieuwde inbewaringstelling gerechtvaardigd is. Het maakt in dit verband geen verschil of de opheffing van de eerdere bewaring door de rechtbank is bevolen dan wel op eigen initiatief namens de minister is opgeheven. Van gewijzigde omstandigheden is onder andere sprake indien de voor de terugkeer van de vreemdeling noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn of op korte termijn voorhanden zijn, terwijl die er ten tijde van de eerste inbewaringstelling niet waren.

5.3.5. De duur

In artikel 59, vierde lid Vreemdelingenwet wordt aangegeven hoe lang de maatregel van bewaring mag duren. Daarbij is het volgende onderscheid gemaakt:

  • a. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier (bepaalde of onbepaalde tijd) hebben ingediend en rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f of g Vreemdelingenwet: vier weken;

  • b. vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning asiel (bepaalde of onbepaalde tijd) hebben ingediend en rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder f of g Vreemdelingenwet, met toepassing van de voornemenprocedure: zes weken;

  • c. vreemdelingen die in bewaring zijn gesteld op grond van artikel 59, tweede lid Vreemdelingenwet: vier weken;

  • d. vreemdelingen niet vallende onder a , b of c : geen termijn.

De termijn genoemd onder a en b begint te lopen op de dag waarop de aanvraag door het bestuursorgaan ontvangen is en eindigt op de dag na de dag waarop de beslissing bekend gemaakt is.

Als de bewaring voortduurt, wordt het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden groter. In de jurisprudentie van de rechtbanken wordt er doorgaans van uitgegaan dat na zes maanden bewaring het belang van de vreemdeling om in vrijheid gesteld te worden in het algemeen zwaarder weegt dan het algemeen belang om de vreemdeling ter fine van uitzetting in bewaring te houden. Onder omstandigheden kan die termijn evenwel langer dan wel korter zijn. De termijn van zes maanden kan onder meer overschreden worden, indien er bijvoorbeeld sprake is van:

  • a. ongewenstverklaring of zware criminele antecedenten;

  • b. frustratie door de vreemdeling van het onderzoek naar de vaststelling van de identiteit of nationaliteit;

  • c. het feit dat de vreemdeling na de inbewaringstelling één of meerdere procedures ter verkrijging van een verblijfsvergunning is gaan voeren met het kennelijke doel om de uitzetting dan wel de verkrijging van een reisdocument te vertragen;

  • d. het feit dat bij het bereiken van de termijn van zes maanden een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid bestaat dat de vreemdeling op korte termijn verwijderd wordt.

Voorts mag de bewaring niet langer duren dan met het oog op het doel van deze maatregel strikt noodzakelijk is.

De korpschef dan wel de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee moet gelet hierop alle maatregelen nemen om de uitzetting op zo kort mogelijke termijn te effectueren (onderzoek naar identiteit en nationaliteit, reispapieren, verblijfspositie, aanvraag reispapieren e.d.). Bij het voortduren van de maatregel zal de nadruk gelegd dienen te worden op de voortvarendheid van het handelen met betrekking tot het verkrijgen van reis- en/of identiteitspapieren en het (regelmatig d.i. bijvoorbeeld iedere 4 weken) horen van de vreemdeling in verband daarmee.

De omstandigheid dat een beroep op de rechtbank (artikel 93 Vreemdelingenwet) over de rechtmatigheid van de bewaring nog bij de rechter aanhangig is, staat niet aan de uitzetting in de weg.

5.3.5.1. Indienen van voorlopige voorziening tijdens bewaring

Indien een vreemdeling gedurende de tenuitvoerlegging van de bewaring een verzoek om voorlopige voorziening indient, blijft de vreemdelingenbewaring in beginsel voortduren. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zal in overleg met de betrokken Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-regio na moeten gaan of deze procedure in Nederland afgewacht mag worden. Indien daartoe besloten wordt en de vreemdelingenbewaring voortduurt, zal de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de rechtbank verzoeken om het verzoek om voorlopige voorziening zo spoedig als mogelijk te laten plaatsvinden. Ook de advocaat van de vreemdeling kan in deze gevallen aan de rechtbank om bespoediging van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening vragen.

5.3.6. De tenuitvoerlegging

5.3.6.1. Plaats van tenuitvoerlegging

Artikel 5.4. Vreemdelingenbesluit:

1 De bewaring op grond van artikel 59 van de Wet wordt ten uitvoer gelegd op een politiebureau, een cel van de Koninklijke Marechaussee, in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid van de Wet. Bij de tenuitvoerlegging van de bewaring wordt de vreemdeling niet verder beperkt in de uitoefening van grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van deze maatregel en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van tenuitvoerlegging.

2 Indien de tenuitvoerlegging van de bewaring een aanvang neemt op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke Marechaussee, wordt zodra dit redelijkerwijs mogelijk is de tenuitvoerlegging voortgezet in een huis van bewaring of een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid of artikel 58, eerste lid, van de Wet.

3 De bewaring wordt opgeheven zodra er geen grond meer aanwezig is.

Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, Vreemdelingenbesluit wordt de maatregel van bewaring ten uitvoer gelegd op een politiebureau, in een cel van de Koninklijke Marechaussee of in een huis van bewaring. Tenuitvoerlegging in een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, of artikel 58, eerste lid, Vreemdelingenwet is eveneens mogelijk. Met een ruimte of plaats als bedoeld in artikel 6, tweede lid, Vreemdelingenwet wordt bedoeld een aangewezen inrichting met een geprivilegieerd regime.

Tenuitvoerlegging op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke Marechaussee

Hoewel de tenuitvoerlegging van de bewaring doorgaans op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke Marechaussee zal aanvangen, dient deze in beginsel te worden voortgezet in een justitiële inrichting of in een ruimte of plaats met een geprivilegieerd regime, indien en zodra dit redelijkerwijs mogelijk is (artikel 5.4, tweede lid, Vreemdelingenbesluit). Het criterium ‘redelijkerwijs mogelijk’ ziet op de beschikbare capaciteit in de desbetreffende inrichtingen, alsmede op de prioriteitstelling die bij de verdeling daarvan gehanteerd dient te worden.

De tenuitvoerlegging van vreemdelingenbewaring op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke Marechaussee gedurende meer dan tien dagen dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. De duur van het verblijf op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke Marechaussee op grond van ophouding ter vaststelling van identiteit en verblijfsrechtelijke positie (artikel 50, Vreemdelingenwet) en op grond van strafrechtelijke detentie, dient in beginsel niet te worden meegenomen bij de berekening van deze termijn. Ook de dag waarop de bewaring is bevolen, hoeft niet meegeteld te worden.

De termijn van tien dagen kan alleen overschreden worden op grond van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen. Een bijzondere omstandigheid kan zich voordoen in het geval dat de uitzetting van de vreemdeling was voorzien binnen de termijn van tien dagen, maar vanwege verzet van de vreemdeling is verplaatst naar een later tijdstip. Voorts kan zich een bijzondere omstandigheid voordoen wanneer de uitzetting van de vreemdeling enkele dagen na de tiende dag gepland staat. Van een zwaarwegend belang is in elk geval sprake wanneer de openbare orde of de nationale veiligheid zich ernstig verzet tegen opheffing van de bewaring. Hiervan is onder meer sprake wanneer de betrokken vreemdeling verdacht wordt van overtreding van een strafbaar gesteld feit, geregistreerd staat als ongewenst vreemdeling voor het Schengengebied, sprake is van eerder gepleegd manifest bedrog of wanneer de betrokken vreemdeling ex artikel 67 van de Vreemdelingenwet ongewenst is verklaard of daarvoor in aanmerking komt.

De hier genoemde voorbeelden van bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen zijn niet limitatief. Per geval zal moeten worden bepaald of bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen aanwezig zijn om de termijn van tien dagen te overschrijden. In welke mate de termijn van tien dagen kan worden overschreden, is afhankelijk van de aard van de bijzondere omstandigheden en/of de zwaarte van de belangen in het individuele geval, en zal daarom ook per geval moeten worden beoordeeld.

In het geval een tenuitvoerlegging op een politiebureau of in een cel van de Koninklijke Marechaussee langer duurt dan tien dagen, dient uit het bewaringsdossier van de vreemdeling te blijken welke bijzondere omstandigheden of zwaarwegende belangen hiertoe hebben genoopt.

Zie voor vrijheidsontneming van jeugdigen onder de 16 jaar: 1.5

Zie voor mededelingen van vrijheidsontneming aan derden: 1.2.1

Zie voor het lichten van de vreemdeling: 1.4

Tenuitvoerlegging in een uitzetcentrum

Het uitzetcentrum Zestienhoven en het uitzetcentrum Schiphol zijn locaties in de zin van artikel 6 van de Vreemdelingenwet, waar het regime van het Reglement grenslogies geldt. Het uitzetcentrum is in beginsel bedoeld voor illegale vreemdelingen die bij (grootschalige) acties in vreemdelingenbewaring worden gesteld en voor andere illegale vreemdelingen voorzover deze op korte termijn uitzetbaar zijn. Echter, de duur van het verblijf in het uitzetcentrum is niet aan een wettelijk maximum gebonden. Vreemdelingenbewaring in een uitzetcentrum kan duren zolang de openbare orde of de nationale veiligheid dat vergt en zolang er zicht is op uitzetting. Ook vanuit de optiek van de in het uitzetcentrum aanwezige voorzieningen bestaat er geen limiet aan de verblijfsduur in het uitzetcentrum.

5.3.6.2. Plaatsing in een justitiële inrichting of een inrichting met een geprivilegieerd regime

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen meldt de vreemdeling zo spoedig mogelijk na inbewaringstelling aan bij het Buro Selectiefunctionarissen te Zwolle, dat bepaalt in welke justitiële inrichting, welke jeugdinrichting of inrichting met een geprivilegieerd regime de vreemdeling opgenomen wordt. Genoemde ambtenaren nemen voor de melding en de plaatsing contact op met:

Buro Selectiefunctionarissen Noord (van de Dienst Justitiële Inrichtingen/Afd. Individuele Beslissingen) Hanzelaan 310, 8017 JK Zwolle (aanmelden per telefoon: 038 – 469 57 03: op zon- en feestdagen en in noodgevallen per fax: 038 – 469 57 01).

Bij het verzoek tot plaatsing dienen de benodigde gegevens over de van zijn vrijheid ontnomen vreemdeling (een afschrift van de maatregel van bewaring, persoonsgegevens, evt. bijzonderheden zoals vermeld in de checklist/geleidebrief etc.) aan het betreffende buro verstrekt te worden.

Indien van het verzoek om opname geen gebruik gemaakt wordt, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling inmiddels is uitgezet, licht de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen het Buro Selectiefunctionarissen terstond in. Een dergelijke afmelding is noodzakelijk om de benodigde capaciteit zo efficiënt mogelijk te gebruiken.

Zodra van het Buro Selectiefunctionarissen bericht ontvangen is in welke inrichting de vreemdeling gaat verblijven, richt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een schriftelijk verzoek tot plaatsing aan de directeur van die inrichting met gebruikmaking van Model M112. De plaatsing in (en het vertrek uit) een justitiële inrichting, jeugdinrichting of een inrichting met een geprivilegieerd regime geschiedt zoveel mogelijk van maandag tot en met vrijdag tussen 9.00 en 16.00 uur.

5.3.6.3. Declaratie van de kosten van bewaring in een politiecel

De kosten van bewaring in een politiecel kunnen - met uitsluiting van die van de eerste vier dagen van de bewaring - op grond van de regeling, genoemd in de brief van 1 januari 2000 over de afbakening tussen politie- en justitiekosten (kenmerk 806730/899, Dir. Rechtspleging van het Min. van Binnenlandse Zaken), gedeclareerd worden bij het ministerie van Justitie. Daarbij is de volgende regeling van toepassing:

  • alleen declaraties die uitsluitend betrekking hebben op grond van de Vreemdelingenwet in bewaring gestelde vreemdelingen worden in behandeling genomen;

  • de declaraties dienen uiterlijk binnen zes maanden na de beëindiging van de vreemdelingenbewaring op het politiebureau gericht te worden aan het Buro Selectiefunctionarissen te Zwolle;

  • de declaraties dienen de volgende gegevens te bevatten:

  • naam en voorletters (eventuele aliassen);

  • geboortedatum en plaats;

  • nationaliteit;

  • vreemdelingennummer (V-nummer);

  • datum en uur van insluiting;

  • datum en uur van ontslag en/of de plaats van insluiting na ontslag uit het politiebureau;

  • benaming categorie;

  • instantie met vestigingsplaats die de insluiting heeft bevolen;

  • parketnummer;

  • factuurnummer;

  • datum factuur;

  • specificatie van de kosten;

  • bij de declaraties worden als bijlagen meegezonden:

  • kopie Model 110-A (besluit tot inbewaringstelling);

  • kopie Model 112 (formulier opname in justitiële inrichting);

  • kopie Model M113 (formulier opheffing inbewaringstelling of kopie beschikking rechtbank, dan wel elk ander document waaruit de beëindiging van de bewaring blijkt);

  • kopie M 100 (bericht omtrent verwijdering).

Het Buro Selectiefunctionarissen verifieert de declaraties en zendt goedgekeurde declaraties zo spoedig mogelijk ter uitbetaling door naar de Dienst Uitvoering Beheer en Advisering van DJI. De te declareren bedragen zijn voor huisvesting en voeding:

  • voor nachtlogies ƒ 30,00

  • voor ontbijt ƒ 7,00

  • voor lunch ƒ 7,00

  • voor warme maaltijd ƒ 12,50

  • voor personele kosten ƒ 5,00 per uur.

5.3.7. Het strafrecht en bewaring

5.3.7.1. Het toepassen van artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet na strafrechtelijke detentie

Deze regeling is op 19 februari 2002 in werking getreden en werkt terug tot 2 november 2001.

Het uitgangspunt is dat zoveel als mogelijk voorkomen dient te worden dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moeten worden (zie A4/6.11 en A4/6.11.3). Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden. Dit kan zich voordoen bij detentie waarvan niet bij voorbaat de datum van ontslag vaststaat, zoals bij voorlopige hechtenis of een nog niet onherroepelijk vonnis. De inbewaringstelling dient alsdan binnen redelijke termijn na de (strafrechtelijke) invrijheidstelling te geschieden met toepassing van artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet. Dit artikel verschaft een rechtstitel van vrijheidsontneming om vreemdelingen na een strafrechtelijke detentie ter inbewaringstelling te vervoeren naar een plaats bestemd voor verhoor. Aldaar kan de vreemdeling maximaal zes uren worden opgehouden waarbij de tijd tussen middernacht en negen uur 's ochtends niet wordt meegerekend. De termijn van ophouding vangt aan op het moment dat de vreemdeling op de plaats bestemd voor verhoor is aangekomen. Zie in dit verband ook A3/2.3.5.

Voor alle duidelijkheid dient te worden opgemerkt dat indien de identiteit van de vreemdeling én de onrechtmatigheid van zijn verblijf vaststaan, verlenging van de termijn, als bedoeld in artikel 50, vierde lid, Vreemdelingenwet, niet mogelijk is.

Aan de vreemdeling wordt tijdens de strafrechtelijke detentie mededeling gedaan van het feit dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid, Vreemdelingenwet naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Hiervoor dient model M122 te worden gebruikt, dat aan de vreemdeling uitgereikt moet worden. Aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt moet eveneens een afschrift van dit model worden gestuurd.

Voorts dient van de toepassing van dit artikel proces-verbaal (model M111-B) opgemaakt te worden.

5.3.7.2. Tenuitvoerlegging strafrechtelijke vonnis tijdens bewaring

Gedurende de tenuitvoerlegging van de bewaring kan het voorkomen dat bekend wordt dat de vreemdeling nog een strafrechtelijk vonnis moet ondergaan.

In artikel 561 van het wetboek van Strafvordering is bepaald dat voor zover de tenuitvoerlegging is toegelaten, een vonnis of arrest zodra mogelijk ten uitvoer gelegd wordt. In verband hiermee dient de korpschef, de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee of de directeur van de vreemdelingenrechtelijke inrichting zodra hij op de hoogte is van een strafrechtelijk vonnis contact op te nemen met het Openbaar ministerie over de executie van het vonnis.

Indien tot executie overgegaan kan worden, dient de vreemdelingenbewaring opgeheven en het vonnis op de daarvoor bestemde plaats ten uitvoer gelegd te worden.

5.3.8. Het regime

Artikel 5.5. Vreemdelingenbesluit:

1 Gedurende de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel ingevolge de artikelen 6, tweede lid, 58, eerste lid, of 59, eerste lid, van de Wet, kan de vreemdeling voor korte duur naar elders worden gebracht, wanneer dit redelijkerwijs nodig is voor de toepassing van de Wet.

2 Van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsontnemende maatregel als bedoeld in het eerste lid, wordt op verzoek van de vreemdeling zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan diens naaste verwanten of aan een in Nederland gevestigde diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de staat waarvan hij onderdaan is.

3 In geval de vrijheidsontnemende maatregel een minderjarige betreft wordt daarvan, zo daartoe de gelegenheid bestaat, ambtshalve zo spoedig mogelijk kennis gegeven aan degenen die de ouderlijke macht of de voogdij over die minderjarige uitoefenen.

In artikel 5.4 en artikel 5.5 Vreemdelingenbesluit is uitvoering gegeven aan artikel 60 Vreemdelingenwet, inhoudende dat bij algemene maatregel van bestuur onder meer regels gesteld kunnen worden met betrekking tot het voor in bewaring gestelde vreemdelingen geldende regime. Het regime houdt kort gezegd in dat bij de tenuitvoerlegging van de bewaring de vreemdeling niet verder beperkt mag worden in de uitoefening van zijn grondrechten dan wordt gevorderd door het doel van de bewaring en de handhaving van de orde en de veiligheid op de plaats van de tenuitvoerlegging (artikel 5.4, eerste lid Vreemdelingenbesluit). Hierbij kan gedacht worden aan beperkingen met betrekking tot het toezicht bij het ontvangen van bezoek of het ontvangen van brieven etc.

Indien een redelijk vermoeden bestaat dat de van zijn vrijheid ontnomen vreemdeling misbruik zal maken van zijn recht op het ontvangen van bezoek, op telefoneren of op het wisselen van brieven, teneinde zijn verwijdering uit Nederland te beletten of te belemmeren, dan wel om zich aan de verdere vrijheidsontneming te onttrekken, kan de uitoefening van deze rechten worden beperkt de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee. Van de opgelegde beperking wordt onverwijld schriftelijk onder opgaaf van redenen mededeling gedaan aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Indien een dergelijke maatregel wordt overwogen, moet vooraf contact worden opgenomen met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

In ieder geval mag de rechtspositie van de in bewaring gestelde vreemdeling niet minder zijn dan die van een verdachte in voorlopige hechtenis in het kader van de strafvordering.

5.3.8.1. Contact tussen de vreemdeling en zijn raadsman

De vreemdeling moet in de gelegenheid worden gesteld onverwijld contact met zijn raadsman op te nemen. De raadsman van de vreemdeling heeft ingevolge artikel 104 Vreemdelingenwet tijdens de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, indien vereist, onder toezicht en met inachtneming van de huishoudelijke reglementen en zonder dat het onderzoek daardoor mag worden opgehouden.

5.3.9. De beëindiging

5.3.9.1. Gronden voor opheffing

De maatregel van bewaring wordt namens de Minister opgeheven door een ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, zodra er geen grond voor bewaring meer aanwezig is (artikel 5.4, derde lid Vreemdelingenbesluit).

De bewaring moet worden opgeheven:

  • a. indien het belang van de openbare orde of van de nationale veiligheid de bewaring niet meer vordert;

  • b. indien de vreemdeling niet meer behoort tot een van de categorieën van personen die in bewaring gesteld kunnen worden (zie 5.3.2 De bevoegdheid en 5.3.2.1., bijvoorbeeld als een verblijfsvergunning verleend is);

  • c. indien de vreemdeling wordt uitgezet;

  • d. indien geen redelijke kans bestaat dat de uitzetting binnen afzienbare termijn kan plaatshebben;

  • e. wanneer de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor hem ook de gelegenheid bestaat (artikel 59 lid 3 Vreemdelingenwet).

Deze laatstgenoemde gelegenheid bestaat indien de vreemdeling beschikt over een geldig grensoverschrijdingsdocument, een vlieg- of reistickets (of voldoende middelen van bestaan). Voor vertrek naar een derde land kan van de vreemdeling gevraagd worden dat hij bovendien beschikt over een geldig visum of een geldige verblijfsvergunning voor dat land.

5.3.9.2. Beëindiging van rechtswege

Bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b of tweede lid Vreemdelingenwet duurt in geen geval langer dan vier weken. Indien voorafgaande aan de beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel de voornemenprocedure (cf. artikel 39 Vreemdelingenwet) toegepast is, duurt de bewaring krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b Vreemdelingenwet in geen geval langer dan zes weken. Deze bewaringen eindigen van rechtswege en behoeven, als de termijn verstreken is, niet opgeheven te worden.

5.3.9.4. Wijze van opheffing van de bewaring

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking, die tevens hulpofficier van justitie is, zal in de gevallen genoemd in A3/2.3.11 de bewaring uitdrukkelijk moeten opheffen. Hij kan daarvoor gebruik maken van het model M113. Dit model dient de dag ná de verwijdering te worden opgestuurd naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Het origineel van dit formulier moet in het archief worden opgeborgen en een afschrift wordt aan de vreemdeling uitgereikt. Ten behoeve van de informatievoorziening dient er tevens een afschrift te worden verzonden naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Tezamen met het verzoek om ontslag uit de inrichting (Model M114) wordt een afschrift van het model toegezonden aan de directeur van de inrichting waarin de vreemdeling zich bevindt.

De ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking ziet toe op beëindiging van de bewaring. Hij draagt zorg voor invrijheidstelling van de vreemdeling dan wel de verwijdering van de vreemdeling uit Nederland op de voorgeschreven wijze.

Overbrenging van een in bewaring gestelde vreemdeling van een inrichting naar een politiebureau dan wel een brigade van de Koninklijke Marechaussee is mogelijk indien vaststaat dat hij op korte termijn uit Nederland kan worden verwijderd en de uitzettingsprocedure door deze overbrenging wordt versneld. In dit geval dient de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen of met de grensbewaking met gebruikmaking van M114 een verzoek om ontslag van de vreemdeling uit de inrichting te doen. De maatregel van bewaring blijft dan echter van kracht en dient te worden opgeheven op het moment van het daadwerkelijke vertrek uit Nederland.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied niet verlaten (bijvoorbeeld door verzet van de vreemdeling), dan kan de bewaring gecontinueerd worden op de bestaande maatregel van bewaring. In dat geval zal wel een nieuw (spoed) verzoek tot plaatsing aan het Buro Selectiefunctionarissen moeten worden gedaan (zie 5.3.6.2). In dit geval dient uiteraard geen M113 te worden verzonden.

Heeft de vreemdeling het Nederlands grondgebied verlaten en keert hij terug (bijvoorbeeld na weigering toegang door de autoriteiten in het land van bestemming of van transit), dan dient de vreemdeling (na aankomst op bijv. de luchthaven Schiphol) opnieuw in bewaring te worden gesteld, in beginsel door een hulpofficier van Justitie van het politiekorps die verantwoordelijk was voor de eerdere bewaring dan wel door een hulpofficier van het politiekorps van de regio waarbinnen de desbetreffende grensdoorlaatpost is gelegen. De toegang tot Nederland zal niet worden geweigerd, ondanks het feit dat betrokkene strikt genomen niet aan de voorwaarden voor toegang voldoet, tenzij er concrete aanwijzingen zijn dat de vreemdeling in de tussentijd toegang heeft verkregen in een derde land. Een dergelijke aanwijzing kan bestaan uit het feit dat hij na meerdere dagen terugkeert dan wel uit een inreisstempel in zijn reisdocument.

Zonodig kan met betrekking tot de vreemdeling in afwachting van de hernieuwde inbewaringstelling gebruik gemaakt worden van de maatregel als bedoeld in artikel 50 lid 3 Vreemdelingenwet.

6. Rechtsmiddelen

6.1. Algemeen

De bepalingen van hoofdstuk 8 van de Awb zijn, met uitzondering van de in artikel 93 t/m 107 Vreemdelingenwet genoemde afwijkingen, van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het opleggen van de in artikel 93 Vreemdelingenwet genoemde vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen op grond van de Vreemdelingenwet. Artikel 8 lid 1 Awb stelt het opleggen van deze maatregelen gelijk met een besluit. Op grond van artikel 75 en 77 Vreemdelingenwet kan geen bezwaar en administratief beroep worden ingediend en dient tegen het opleggen van deze maatregelen beroep ingesteld te worden bij de rechtbank. Het gaat hierbij om de volgende maatregelen:

6.2. Beroep bij de rechtbank

6.2.1. Beroep instellen bij de rechtbank

De vreemdeling zelf, zijn wettelijk vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een in Nederland ingeschreven advocaat indien deze verklaart daartoe gevolmachtigd te zijn, kan tegen een vrijheidsbeperkende of vrijheidsontnemende maatregel genoemd onder 6.1 beroep instellen bij de rechtbank Den Haag (artikel 70 Vreemdelingenwet). Het beroep kan ook ingesteld worden door middel van een schriftelijke verklaring, bedoeld in artikel 451a van het Wetboek van Strafvordering. Voor het instellen van beroep geldt geen termijn (artikel 69, derde lid Vreemdelingenwet).

Het beroepschrift moet in tweevoud ingediend worden bij de rechtbank Den Haag. Daarbij moet een afschrift van de bestreden beschikking overgelegd worden.

In afwijking van artikel 8: 41 van de Awb wordt door de griffier van de rechtbank geen griffierecht geheven (artikel 93, derde lid Vreemdelingenwet).

6.2.2. In kennis stellen van de rechtbank

De Minister (in de praktijk de IND) dient uiterlijk op de achtentwintigste dag na de bekendmaking van een besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 58 of 59 Vreemdelingenwet de rechtbank daarvan in kennis te stellen, tenzij de vreemdeling zelf beroep heeft ingesteld (artikel 94, eerste lid Vreemdelingenwet). Op deze termijnstelling is de Algemene Termijnenwet van toepassing. Dit heeft tot gevolg dat de termijn van achtentwintig dagen een aanvang neemt op de dag nadat de vreemdeling in bewaring is gesteld. De kennisgeving, die gelijk wordt gesteld met een beroep van de vreemdeling, dient dus uiterlijk op de negenentwintigste dag van de vrijheidsontneming door de rechtbank te zijn ontvangen.

Daarnaast geldt dat, indien de gestelde termijn eindigt op een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag, de termijn wordt verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag of algemeen erkende feestdag is.

In het geval dat binnen de termijn van achtentwintig dagen meerdere besluiten tot vrijheidsontneming zijn genomen, bijvoorbeeld als gevolg van het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, telt voor de termijn van kennisgeving het eerste besluit.

De kennisgeving hoeft niet gedaan te worden indien de bewaring uiterlijk de achtentwintigste dag van de vrijheidsontneming is opgeheven. Stelt de vreemdeling dan wel zijn advocaat of gemachtigde beroep in binnen de termijn van achtentwintig dagen dan hoeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst evenmin een kennisgeving aan de rechtbank te zenden.

6.2.3. Procedure bij 1e kennisgeving door de IND/1e beroep door de vreemdeling (binnen 28 dagen)

De ambtenaar belast met de grensbewaking, de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen en de hulpofficier van justitie dient op de eerste dag van het opleggen van een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, 58 of 59 Vreemdelingenwet daarvan per fax mededeling te doen aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met gebruikmaking van model M110-A en M110-B.

In verband met het zenden van de kennisgeving door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan de rechtbank en het verzenden van dossiers aan de rechtbank en de advocatuur geldt inzake de oplegging van de maatregel ex artikel 58, eerste lid Vw 2000 of artikel 59, eerste of eerste en tweede lid Vw 2000, de volgende procedurebeschrijving voor verzending van dossierstukken door de vreemdelingendienst dan wel de Koninklijke Marechaussee aan het Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)-regiokantoor. Let wel, het betreft hier een werkwijze om te bewerkstelligen dat uiteindelijk de rechtbank tijdig wordt geïnformeerd en dat volledige dossiervorming plaatsvindt. Afwijking van het onderstaande leidt op zichzelf niet tot de conclusie dat onrechtmatig is gehandeld. Indien de benodigde stukken echter niet tijdig voor zitting aanwezig zijn kan dit wel leiden tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is. De snelle aanlevering van stukken is derhalve van eminent belang. Om dezelfde reden dienen de door de vreemdelingendienst dan wel de Koninklijke Marechaussee aangeleverde stukken steeds zo volledig mogelijk te zijn ingevuld.

Deze procedure geldt niet voor vrijheidsontneming ex artikel 6, eerste en tweede lid Vw 2000, met dien verstande dat de ambtenaar belast met de grensbewaking op de eerste dag van het opleggen van een vrijheidbenemende maatregel op grond van artikel 6 Vw 2000 – ingeval het gaat om een persoon die een aanvraag heeft ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd – daarvan mededeling doet aan het Aanmeldcentrum Schiphol. Ingeval het gaat om een regulier aan de grens geweigerde persoon dient de ambtenaar belast met de grensbewaking hiervan op de zevenentwintigste dag na weigering per fax de Unit Terugkeer Schiphol van de vrijheidsontneming in kennis te stellen. Nadere instructies over de procedure rond dit laatste artikel kunnen worden opgesteld door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) (Unit Terugkeer Schiphol en AC Schiphol), in overleg met en ten behoeve van de Koninklijke Marechaussee en de Zeehavenpolitie.

Onderscheid dient te worden gemaakt tussen de situatie dat de kennisgeving door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt verzonden en de situatie dat voor dag 28 van de vrijheidsontneming al beroep is ingesteld door de advocaat.

Indien ambtshalve door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) wordt kennisgegeven op dag 28 geldt het onderstaande.

Op de tweede dag van de inbewaringstelling (dag 2), doch uiterlijk op dag 4 wordt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het model M110-A (oplegging maatregel ex artikel 59, eerste of eerste en tweede lid Vw 2000), vergezeld van het model M110-B (proces-verbaal van gehoor) gefaxt. Tevens worden, indien reeds bekend, de noodzakelijke gegevens van de advocaat gefaxt. Als het ‘bericht optreden advocaat’ aanwezig is, kan dit daarvoor in de plaats treden.

Vanaf dag 23 tot uiterlijk dag 25 voor 12.00 uur wordt het model M119 (rapportage vreemdelingenbewaring) met eventueel aanwezige bijlagen gefaxt. Tevens worden nadere gegevens omtrent de voortgang van de verwijdering gefaxt, onder gebruikmaking van het model M120 (Voortgangs)gegevens met betrekking tot uitzetting. Ook andere gegevens die van belang kunnen zijn voor het verloop van de procedure dienen te worden gefaxt.

Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de volgende faxnummers:

Kantoor Den Bosch, ULAD PV-HC: (073) 649 55 26

Kantoor Rijswijk, ULAD PV-HC: (070) 370 35 45

Kantoor Hoofddorp, ULAD PV-HC: (023) 888 90 62

Kantoor Zwolle, ULAD PV-HC: (038) 460 10 50

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) faxt op dag 28 een kennisgeving aan het Centraal Intakebureau Vreemdelingenzaken, faxnummer (023) 512 67 36.

De kennisgeving bestaat uit het model M110-A , voorzien van een door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) aan te brengen stempel ‘Kennisgeving Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) ogv. artikel 94 Vw 2000’ en, indien bekend, de naam van de vertegenwoordigende advocaat. De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) voorziet het desbetreffende model tevens van een aantekening over de taal waarin de desbetreffende vreemdeling kan worden gehoord (dit blijkt uit het model M110-B dan wel uit het rapport van gehoor en de beschikking in primo).

Van dag 29 tot en met dag 35 ontvangt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de zittingslijst van de rechtbank. Deze zittingslijst is voorzien van de naam van de advocaat.

Van dag 32 tot en met dag 39, uiterlijk om 16.00 uur, verstuurt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het dossier naar de behandelende rechtbank en de advocaat.

Eventueel door de Vreemdelingendienst dan wel de Koninklijke Marechaussee nagezonden stukken worden voor zover nodig door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgezonden naar de rechtbank en advocaat.

Indien beroep door de advocaat wordt ingesteld vóór dag 28 geldt het onderstaande

Op de dag van de indiening van het beroep (dag 0), of anders uiterlijk op dag 1 wordt aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het beroepschrift gezonden met het verzoek om nadere gegevens omtrent de voortgang van de verwijdering. Uiterlijk op dag 10 dient de Vreemdelingendienst dan wel de Koninklijke Marechaussee het Model M119 (rapportage vreemdelingenbewaring) met de eventuele aanwezige bijlagen naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te faxen. Tevens dienen eventuele (nadere) gegevens omtrent de voortgang van de verwijdering te worden gefaxt onder gebruikmaking van het model M120 ((voortgangs)gegevens met betrekking tot uitzetting). Ook andere gegevens die van belang kunnen zijn voor het verloop van de procedure dienen te worden gefaxt.

Daarbij kan gebruik gemaakt worden van de volgende faxnummers:

Kantoor Den Bosch, ULAD PV-HC: (073) 649 55 26

Kantoor Rijswijk, ULAD PV-HC: (070) 370 35 45

Kantoor Hoofddorp, ULAD PV-HC: (023) 888 90 062

Kantoor Zwolle, ULAD PV-HC: (038) 460 10 50.

Op dag 2 ontvangt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) de zittingslijst van de rechtbank. Deze zittingslijst is voorzien van de naam van de advocaat.

Op dag 11, uiterlijk om 16.00 uur, verstuurt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) het dossier naar de behandelende rechtbank en de advocaat. Echter, als dag 11 op een vrijdag valt, dient verzending reeds voor 12.00 uur plaats te vinden. Eventueel door de Vreemdelingendienst dan wel de Koninklijke Marechaussee op dag 12 of 13 nagezonden stukken worden voor zover nodig door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) doorgezonden naar de rechtbank en advocaat.

6.2.4. Behandeling van de kennisgeving/Het 1e beroep door de rechtbank

In artikel 94, lid 2 Vreemdelingenwet is voorgeschreven dat de rechtbank onmiddellijk het tijdstip van het onderzoek ter zitting bepaalt. De zitting vindt uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift of de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman te verschijnen om te worden gehoord. Tevens roept de rechtbank de gemachtigde van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op. Tijdens dit onderzoek ter zitting kan de vreemdeling zich alleen doen bijstaan door een raadsman. Als raadsman wordt slechts toegelaten een in Nederland ingeschreven advocaat of een rechtshulpverlener die in dienst is van de Stichting Rechtsbijstand Asiel, indien deze persoon aan de daarvoor gestelde eisen voldoet (artikel 98, derde lid Vreemdelingenwet).

De rechtbank doet mondeling ter zitting of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

Indien de rechtbank de toepassing of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig acht, verklaart zij het beroep gegrond. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Ook kan de rechtbank schadevergoeding toekennen (zie hierna onder 6.4).

De griffier van de rechtbank zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de uitspraak aan de vreemdeling of zijn advocaat en aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stuurt vervolgens een afschrift van de uitspraak aan de korpschef of de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee. Daarbij kunnen tevens aanwijzingen gegeven worden hoe verder ten aanzien van de vreemdeling gehandeld moet worden.

Indien uit informatie van de rechtbank blijkt dat de vrijheidsontnemende maatregel onmiddellijk dient te worden opgeheven informeert de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) onverwijld de desbetreffende vreemdelingendienst (artikel 58 en 59 Vw 2000) of de Koninklijke Marechaussee (artikel 6 en 59 Vreemdelingenwet). De maatregel dient onverwijld door een daartoe bevoegde ambtenaar te worden opgeheven onder gebruikmaking van het model M113. De vreemdeling wordt dus niet zonder voorafgaande opheffing heengezonden. Indien in de inrichting waar de vreemdeling zich bevindt geen tot opheffing bevoegde ambtenaar aanwezig is kan een wel bevoegde ambtenaar een schriftelijk verzoek om invrijheidstelling richten aan de directeur, vergezeld van een model M113. Voorts kan de directeur van de inrichting verzocht worden om de vreemdeling een mededeling te doen omtrent melding of vertrek. Een afschrift van het opheffingsbewijs (model M113) dient naar de behandelende unit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te worden verzonden.

6.2.5. Procedure bij het voortduren van de maatregel van vrijheidsontneming

Indien de rechtbank na een eerste beoordeling het beroep ongegrond heeft verklaard dan wel een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging heeft bevolen, en de maatregel van vrijheidsontneming duurt voort, kan de vreemdeling op ieder moment opnieuw beroep instellen tegen het voortduren van de maatregel van vrijheidsontneming.

De Vreemdelingendienst dan wel de brigade van de Koninklijke Marechaussee faxt uiterlijk op dag 3 na de indiening van het beroep het model M120 ((voortgangs)gegevens met betrekking tot uitzetting) naar de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Afwijking van deze werkwijze leidt er op zichzelf niet toe dat onrechtmatig is gehandeld. Uitgangspunt is steeds dat de rechtbank en de wederpartij tijdig en volledig worden geïnformeerd.

De rechtbank sluit het vooronderzoek binnen een week na ontvangst van het beroep. Anders dan bij een eerste beroep of kennisgeving kan de rechtbank besluiten om de vreemdeling of de gemachtigde van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet te horen en zelfs zonder toestemming van partijen bepalen dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft (de zaak buiten zitting afdoen). Bij de behandeling van het beroep staat met name de voortgang van de verwijdering ter beoordeling.

Na de sluiting van het onderzoek (dat kan zowel het vooronderzoek als het onderzoek ter zitting betreffen) doet de rechtbank mondeling ter zitting of schriftelijk uitspraak. De schriftelijke uitspraak wordt binnen zeven dagen na de sluiting van het onderzoek gedaan.

Evenals bij een eerste beroep kan de rechtbank de toepassing of de tenuitvoerlegging van de vrijheidsontnemende maatregel onrechtmatig achten en zal zij het beroep gegrond verklaren. In dat geval beveelt de rechtbank de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. Ook kan de rechtbank – indien hierom verzocht wordt – schadevergoeding toekennen (zie hierna onder 6.4.). De griffier van de rechtbank zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van de uitspraak aan de vreemdeling of zijn advocaat en aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) stuurt vervolgens een afschrift van de uitspraak aan de korpschef of aan de Bevelhebber der Koninklijke Marechaussee. Daarbij kunnen tevens aanwijzingen gegeven worden hoe verder ten aanzien van de vreemdeling gehandeld moet worden.

6.3. Hoger Beroep

Op grond van artikel 95 juncto artikel 69, derde lid Vreemdelingenwet kan de vreemdeling of zijn advocaat, of de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) binnen één week tegen een uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94 lid 3 Vreemdelingenwet (eerste beroep/kennisgeving tegen een vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 6, artikel 58 en artikel 59 Vreemdelingenwet) hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Afdeling 4 van hoofdstuk 7 van de Vreemdelingenwet is van toepassing, met uitzondering van artikel 84 en 86 Vreemdelingenwet.

6.4. Schadevergoeding

(Artikel 106 Vreemdelingenwet)

Indien de rechtbank de maatregel van vrijheidsontneming onrechtmatig acht (beroep gegrond verklaart) en de opheffing beveelt, of de maatregel voor de behandeling van het beroep wordt opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen. Onder schade is begrepen het nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. De artikelen 90 (toekenning van schade als er gronden voor billijkheid zijn) en 93 (uitbetaling door de griffier) van het wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

7. Overgangsrecht vrijheidsbeperkende en vrijheidsontnemende maatregelen

Met betrekking tot het overgangsrecht bij de inwerkingtreding van het wetsvoorstel wijziging van het stelsel van de rechterlijke toetsing van vrijheidsontnemende maatregelen zegt Artikel II van het voorstel het volgende:

“Ten aanzien van de vreemdeling aan wie op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet zijn vrijheid is ontnomen, blijft het recht zoals het gold voor inwerkingtreding van deze wet van toepassing tot het moment van de eerstvolgende uitspraak, bedoeld in artikel 94 of artikel 96.”

Dit houdt in dat indien vóór inwerkingtreding van deze wet al eerder een beroep ongegrond was verklaard en de vreemdeling op het moment van inwerkingtreding van deze wijziging nog steeds zijn vrijheid is ontnomen, nog éénmaal (uiterlijk vier weken na de laatste uitspraak) kennis moet worden gegeven van het voortduren van de vrijheidsontneming (overeenkomstig het huidige artikel 96 Vw 2000). Na de uitspraak daarop is het nieuwe recht van toepassing.

Cruciaal voor het kennisgeven aan de rechtbank is dat het oude recht blijft gelden totdat de rechtbank voor de eerste maal na inwerkingtreding van de wetswijziging uitspraak heeft gedaan over de vrijheidsontneming.

Voorbeelden:

1. Van een inbewaringstelling die vóór 1 september 2004 is opgelegd dient te allen tijde – derhalve ook ná 1 september 2004 – een eerste kennisgeving oude wet uit te gaan.

Casus:

  • inbewaringstelling op 29 augustus 2004 –> kennisgeving (art. 94 oude wet) uiterlijk op 1 september 2004;

  • inbewaringstelling op 30 augustus 2004 –> kennisgeving (art. 94 oude wet) uiterlijk op 2 september 2004;

  • inbewaringstelling op 31 augustus 2004 –> kennisgeving (art. 94 oude wet) uiterlijk op 3 september 2004;

  • inbewaringstelling op 1 september 2004 –> kennisgeving (art. 94 nieuwe wet) uiterlijk op 29 september 2004.

In deze casus wordt geen kennis meer gegeven van het voortduren van de bewaring. Uitspraak in deze zaken wordt immers ná 1 september 2004 gedaan.

2. Van inbewaringstellingen die vóór 1 september 2004 zijn opgelegd, waarin uitspraak is gedaan vóór 1 september 2004 met als dictum “ongegrond” en de vrijheidsontneming duurt ná 1 september 2004 voort, dient te allen tijde nog éénmaal een kennisgeving (oude wet) uiterlijk vier weken na de laatste uitspraak uit te gaan.

Casus:

  • inbewaringstelling vóór 1 september 2004 + uitspraak “ongegrond” van vóór 1 september 2004 + inbewaringstelling duurt ná 1 september 2004 voort –> nog eenmaal een kennisgeving (art. 96 oude wet) uiterlijk vier weken na uitspraak.

A6. Voorlichting

[Vervallen per 01-03-2006]

A7. Klachtenregeling

[Vervallen per 01-03-2006]

3. De klachtenregeling van de IND

[Vervallen per 01-03-2006]

A8. Registratie

1. Inleiding

Op 15 juni 2003 is de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) in gebruik genomen, waarin de persoonsgegevens van alle vreemdelingen die voorkomen in de administraties van de aangesloten ketenpartners worden vastgelegd. De ketenpartners sluiten hun registratiesysteem op de BVV aan. Voor een eenduidige identificatie en registratie van alle vastgestelde persoonsgegevens is een landelijk geldend, ketenbreed protocol opgesteld: het Protocol Identificatie en Labeling (PIL).

Het PIL beschrijft een gestandaardiseerde werkwijze voor het identificeren, registreren, wijzigen en verifiëren van persoonsgegevens in de vreemdelingenketen. Het werken volgens het Protocol waarborgt dat unieke, eenduidige persoonsgegevens van een optimale kwaliteit beschikbaar zijn in de vreemdelingenketen. De gebruikers van de persoonsgegevens kunnen ervan op aan dat de persoonsgegevens via vaste procedures tot stand zijn gekomen.

De geautomatiseerde en gestandaardiseerde administratie van vreemdelingen die in Nederland verblijven, wordt gevoerd onder verantwoordelijkheid van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Deze vreemdelingenadministratie is een van de administraties die is aangesloten op de BVV.

Dit hoofdstuk behandelt de inrichting van deze vreemdelingenadministratie.

Een geautomatiseerde vreemdelingenadministratie dient:

  • te voldoen aan de organisatorische maatregelen genoemd in dit hoofdstuk. Dit is nodig voor een verantwoord gebruik en beheer van de administratie. Ook wordt hierdoor de kwaliteit van de gegevens in de Basisvoorziening Vreemdelingen (BVV) (met name het daarin opgenomen verblijfsrecht van de vreemdeling) gehandhaafd. Dit is van belang met het oog op het vreemdelingentoezicht en de verstrekking van overheidsvoorzieningen (ten gevolge van verstrekking van gegevens over verblijfsrechten aan de Gemeentelijke Basisadministratie);

  • door middel van datacommunicatiegegevens uit te wisselen met de BVV en de administraties van de aangesloten ketenpartners;

  • te voldoen aan de SPI-standaard 166 (gegevenswoordenboek voor de vreemdelingenketen). Dit gegevenswoordenboek is op te vragen bij het Standaardisatie-instituut Politiële Informatievoorziening;

  • alle gegevens van alle vreemdelingen in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie op te nemen en de correcte statusgegevens van alle vreemdelingen in de BVV te vermelden.

1.1. Welke vreemdelingen worden geregistreerd

In de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie worden in principe alle vreemdelingen opgenomen.

Van de vreemdelingen aan wie krachtens artikel 12 Vreemdelingenwet rechtmatig verblijf in Nederland is toegestaan, worden echter alleen diegenen opgenomen die krachtens artikel 4.47, artikel 4.48, artikel 4.49 Vreemdelingenbesluit de verplichting hebben of hadden zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland te melden bij de korpschef.

Personen in diplomatieke dienst worden niet opgenomen.

2. Welke gegevens worden geregistreerd

Van bovenstaande vreemdelingen dienen alle gegevens in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie te worden opgenomen waarvan, indien van toepassing, registratie verplicht is. In paragraaf 2.1 Persoonsgegevens van de vreemdeling volgen enige aanwijzingen met betrekking tot de registratie van gegevens.

2.1. Persoonsgegevens van de vreemdeling

Persoonsgegevens dienen zoveel mogelijk te worden ingevuld aan de hand van het door de vreemdeling overgelegde reis- of identiteitspapier dan wel andere officiële brondocumenten als geboorteakte, trouwboekje en dergelijke. De volgende velden dienen aan de hand van het gegevenswoordenboek voor de vreemdelingenketen ingevuld (SPI-standaard 166) te worden.

  • a. Geslachtsnaam

  • b. Geboorteplaats/land

  • c. Geboortedatum

  • d. Nationaliteit

  • e. Pasfoto

  • f. V(reemdelingen)-nummer

  • g. Ontbinding van een huwelijk

2.2. Woonplaats van de vreemdeling

a. Adressen

Geregistreerd worden postcode, woonplaats en adres, alsmede de aard van de huisvesting (zelfstandig, inwonend, pension en dergelijke).

b. Verhuizing binnen Nederland

Op grond van artikel 4.37 Vreemdelingenbesluit zijn vreemdelingen verplicht verhuizingen door te geven aan de korpschef.

Adresmutaties van vreemdelingen afkomstig van de Gemeentelijke Basisadministratie kunnen worden toegevoegd aan de adresgegevens in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie.

Wanneer blijkt dat een vreemdeling verhuisd is, raadpleegt de korpschef van de politieregio waaronder de gemeente ressorteert de BVV. Vervolgens neemt hij contact op met de korpschef waar de vreemdeling volgens de BVV ingeschreven stond. De geregistreerde gegevens van de verhuisde vreemdeling dienen vervolgens te worden verzonden naar de korpschef van de politieregio waaronder de gemeente ressorteert.

c. Verhuizing naar het buitenland, overlijden of naturalisatie

Bij verhuizing van een vreemdeling naar het buitenland registreert de korpschef de datum van vertrek, waarna hij alle gegevens van de desbetreffende vreemdeling bewaart in zijn vreemdelingenadministratie.

Mocht de vreemdeling zich later wederom melden, dan kan (door raadpleging van de BVV) gebruik worden gemaakt van de persoonsgegevens.

Wanneer de vreemdeling de Nederlandse nationaliteit verkrijgt of overlijdt, registreert de korpschef de datum van naturalisatie of overlijden. Zie A8/3.1 Archivering van bescheiden en A8/3.3 Vernietiging van bescheiden voor het bewaren van gegevens en de vernietiging van bescheiden.

2.3. Gezinsleden

Indien aan gezinsleden van een vreemdeling verblijf wordt toegestaan krachtens artikel 14, lid 1, artikel 20, lid 1, artikel 28, lid 1 en artikel 33 Vreemdelingenwet wordt de persoonsregistratie van het gezinslid waaraan de verblijfstitel(-status) wordt ontleend, aangevuld met de persoonsgegevens van deze gezinsleden:

a. Persoonsgegevens van de echtgeno(o)t(e)

Voorzover van toepassing gelden de bij de persoonsgegevens van de aanvrager gegeven aanwijzingen.

Indien de huwelijkspartner (nog) in het buitenland verblijft, worden zijn of haar persoonsgegevens en het verblijf in het buitenland geregistreerd.

Indien de betrokken huwelijkspartner later in Nederland arriveert, wordt deze laatste registratie gewijzigd.

Ook registreert de daartoe bevoegde gebruikersorganisatie of de gegevens met betrekking tot de in het buitenland verblijvende echtgeno(o)t(e) zijn ontleend aan een officieel brondocument. In dat geval archiveert hij een kopie van dat document.

b. Gegevens over de kinderen

Voorzover van toepassing gelden de bij de persoonsgegevens van de aanvrager gegeven aanwijzingen.

Geregistreerd worden naam, geslacht, voornamen, geboorteplaats, geboortedatum en nationaliteit van alle minderjarige eigen, pleeg- en stiefkinderen, die geacht moeten worden deel uit te maken van het gezin, ook indien zij (nog) in het buitenland verblijven. Verblijf van kinderen in het buitenland wordt geregistreerd. Indien de kinderen later in Nederland arriveren, wordt deze laatste registratie gewijzigd.

Ook registreert de daartoe bevoegde gebruikersorganisatie of de gegevens met betrekking tot de in het buitenland verblijvende kinderen zijn ontleend aan een officieel document. In dat geval archiveert hij een kopie van dat document.

2.4. Gegevens over verblijfstitels

Zie voor aanwijzingen voor gegevens over de aanvraagprocedure onder A8/2.7.

De volgende gegevens met betrekking tot de verblijfstitel van de vreemdeling worden geregistreerd.

a. Categorie verblijfstitel

Het gaat hier om de volgende categorieën:

Verblijfsvergunning voor bepaalde tijd regulier;

Verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier;

Verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel;

Verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd asiel;

Verblijf als gemeenschapsonderdaan;

Verblijf op grond van het Associatiebesluit 1/80 (Turks Associatieverdrag).

b. Datum waarop de verblijfsvergunning is verleend

Ook wordt de datum vermeld met ingang waarop de verblijfsvergunning overeenkomstig artikel 26 Vreemdelingenwet is verleend.

c. Geldigheidsduur

Geregistreerd wordt de datum:

waarop de geldigheidsduur is verlengd;

tot welke de geldigheidsduur is verlengd.

d. Beperkingen waaronder de verblijfsvergunning is verleend

Ook wijzigingen of opheffing van de beperking worden geregistreerd. Daarbij worden meegenomen de datum van indiening en de datum van beslissing op een aanvraag om wijziging of opheffing van de beperking.

e. Voorschriften verbonden aan de verblijfsvergunning

Ook wijzigingen of opheffing van het voorschrift worden geregistreerd.

f. Identiteitspapieren

Wanneer een afzonderlijk verblijfsdocument wordt uitgereikt als bedoeld in bijlage 7 bij het Voorschrift Vreemdelingen, wordt dit geregistreerd. Bij het nummer wordt tevens geregistreerd van welk model (I, II, III,IV,EU/EER,W) het uitgereikte verblijfsdocument is.

g. Intrekken van een verblijfsvergunning

De datum van intrekking wordt geregistreerd.

2.5. Gegevens over visa en mvv’s

Van visa en mvv’s worden de volgende gegevens geregistreerd:

  • 1. Nummer, datum en plaats van afgifte;

  • 2. Door welke autoriteit deze is afgegeven;

  • 3. (Eventueel) de datum waarvoor de eerste binnenkomst moest geschieden;

  • 4. Of het visum voor een of meerdere reizen geldig is;

  • 5. De geldigheidsduur van het visum.

2.6. Gegevens van overige documenten

a. Paspoortgegevens

Geregistreerd wordt de omschrijving van het paspoort of ander grensoverschrijdingdocument, bijvoorbeeld nationaal paspoort, Personal-Ausweis, carte d’identite enz., gevolgd door nummer, datum, plaats van afgifte en geldigheidsduur.

Indien naderhand de geldigheidsduur van het reisdocument wordt verlengd, wordt de registratie van de geldigheidsduur gewijzigd.

b. Werkgever en tewerkstellingsvergunning

Indien het een buitenlandse werknemer betreft voor wie een tewerkstellingsvergunning vereist is, worden geregistreerd:

  • Naam van de werkgever;

  • Naam van het bedrijf;

  • Plaats van vestiging van het bedrijf;

  • Geldigheidsduur van de verleende tewerkstellingsvergunning.

2.7. Gegevens over de aanvraagprocedure

Zie A8/2.8 voor de gegevens over het toezicht tijdens de procedure.

De volgende gegevens worden geregistreerd:

  • 1. De datum waarop de vreemdeling Nederland laatstelijk voor zijn eerste aanmelding is ingereisd en via welke doorlaatpost deze inreis plaatsvond;

  • 2. De datum van aanmelding;

  • 3. De datum van indiening van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning of de datum van indiening van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een vergunning tot verblijf;

  • 4. Het doel van het beoogde verblijf, bijvoorbeeld toerisme, familiebezoek, studie enz.;

  • 5. Ontheffing (eventueel) van de verplichting tot periodieke aanmelding krachtens artikel 4.51 Vreemdelingenbesluit;

  • 6. Of de vreemdeling al dan niet een tbc-onderzoek heeft ondergaan en zo ja, de uitslag van het onderzoek;

  • 7. Of de vreemdeling al dan niet een antecedentenverklaring heeft ondertekend en zo niet, de bijzonderheden hierover;

  • 8. Het voorleggen (eventueel) van de aanvraag aan de Minister van Justitie door middel van een voorstel of een aanvraag om een bijzondere aanwijzing met de datum en de aard van de voorlegging;

  • 9. De niet-inwilligende beslissing op de aanvraag;

  • 10. De verlening van een verblijfsvergunning of de verlenging van de geldigheidsduur daarvan (zie A8/2.4).

2.8. Gegevens in het kader van het vreemdelingentoezicht

Indien van toepassing wordt geregistreerd:

  • 1. Een aangifte van vermissing of verloren gaan van een identiteitspapier (artikel 4.44 Vreemdelingenbesluit);

  • 2. De vordering van een vreemdeling om, al dan niet in persoon, gegevens te verstrekken (artikel 4.38 Vreemdelingenbesluit);

  • 3. Het opleggen aan een vreemdeling van een verplichting tot periodieke aanmelding (artikel 54, lid 2, onder f Vreemdelingenwet) met vermelding van de datum waarop de in artikel 4.29 Vreemdelingenbesluitbedoelde aantekening werd gesteld;

  • 4. Het toepassen van een maatregel tot beperking van de bewegingsvrijheid (artikel 56, lid 1 Vreemdelingenwet en artikel 57 Vreemdelingenwet);

  • 5. Het bevel aan de vreemdeling zich op te houden in een ruimte beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek (artikel 58, lid 1 Vreemdelingenwet);

  • 6. De datum waarop een vreemdeling bij controle is aangetroffen;

  • 7. Het overbrengen van een vreemdeling naar een plaats bestemd voor gehoor, het ophouden van de vreemdeling aldaar en de verlenging van deze maatregel (artikel 50 Vreemdelingenwet);

  • 8. De inbewaringstelling van een vreemdeling (artikel 59 Vreemdelingenwet) met vermelding van datum inbewaringstelling, datum opheffing en plaats van bewaring;

  • 9. De ongewenstverklaring (artikel 67 Vreemdelingenwet) van de vreemdeling met vermelding van de datum waarop de in artikel 4.35 Vreemdelingenbesluit bedoelde aantekening werd gesteld;

  • 10. De signalering in het opsporingsregister met vermelding van de aard van de signalering en eventueel de duur;

  • 11. De last tot uitzetting met vermelding van de datum, de autoriteit die de last verstrekt heeft (Minister van Justitie/korpschef) en (eventueel) aan wie de last tot uitzetting is gegeven;

  • 12. De verwijdering van de vreemdeling, eventueel met de plaats van bestemming en adres in het buitenland;

  • 13. De reden waarom uitzetting van de vreemdeling achterwege blijft of wordt opgeschort met eventueel de datum waarop het vertrek uit Nederland moet hebben plaatsgevonden en de datum waarop de aantekening als bedoeld in artikel 4.34 Vreemdelingenbesluit werd gesteld.

3. Fysieke archivering

Het vreemdelingenarchief omvat de bescheiden die op aanwijzing van de Minister van Justitie in de administratie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) moeten worden bewaard.

Paragraaf 3 betreft een beschrijving van de wijze van fysieke archivering door de IND, dus de archivering en het beheer van zowel de archiefbescheiden in de breedste zin van het woord (dus ook digitale gegevens) van de voormalige vreemdelingendiensten als de dossiers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND).

Alle in dit hoofdstuk beschreven onderdelen van het archiefbeheer vloeien voort uit de beheersregels. Hiermee wordt zowel voldaan aan de formele eisen als uitvoering gegeven aan het IND-archiefbeleid. Bovendien garandeert deze werkwijze de continuïteit van de bedrijfsvoeringsfuncties.

3.1. Archivering van bescheiden

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is verplicht de onder haar berustende archiefbescheiden in goede, geordende en toegankelijke staat te brengen en te bewaren, alsmede zorg te dragen voor de vernietiging van de daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden (artikel 3 Archiefwet 1995).

3.2. Beheer van gegevens

De gegevens in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie en de daaraan gerelateerde informatiesystemen volgen de regels voor het beheer van de fysieke dossiers (archiefbescheiden) van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) zoals hierboven genoemd.

Zodra in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie en de daaraan gerelateerde informatiesystemen geconstateerd wordt dat de termijn van vijftien jaar verstreken is, dienen de registratiegegevens uit de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie en de fysieke dossiers gecontroleerd te worden alvorens tot verwijdering respectievelijk vernietiging of overbrenging wordt overgegaan.

De gedigitaliseerde gegevens van de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie, daaraan gerelateerde informatiesystemen en/of de fysieke dossiers die in het Basis Selectie Document (BSD) Toelating Vreemdelingen zijn aangegeven met een B (zie A8/3.3) mogen niet verwijderd respectievelijk vernietigd worden.

Afmelding van een vreemdeling is een activiteit die uitgevoerd wordt door de IND-locatie waar bij de betreffende gegevens in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie staan.

De afmelding van een vreemdeling dient te gebeuren in de volgende situaties:

  • Ambtshalve;

  • Vertrokken onbekend waarheen;

  • Overlijden;

  • Vertrek;

  • Vertrek naar buitenland;

  • Vertrek naar buitenland (remigratie);

  • Gecontroleerd vertrek;

  • Uitzetting;

  • Uitzetting ‘artikel 67, lid 1 Vreemdelingenwet’;

  • Uitlevering;

  • Naturalisatie;

  • Naar aanleiding van kort verblijf/visum.

Zodra een afmelding geaccordeerd (bevestigd) is, gaat de bewaartermijn van vijftien jaar van de registratiegegevens in.

3.3. Vernietiging van bescheiden

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) c.q. de Minister van Justitie is verplicht tot het ontwerpen van selectielijsten (BSD’s) waarin wordt aangegeven welke archiefbescheiden voor vernietiging en bewaring (= overbrenging naar het Nationaal Archief) in aanmerking komen (artikel 5 Archiefwet).

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) maakt van de vernietiging een verklaring op, die tenminste een specificatie van de vernietigde archiefbescheiden bevat, alsmede aangeeft op grond waarvan en op welke wijze de vernietiging is geschied (artikel 8 Archiefwet).

3.4. Overbrenging van bescheiden

De Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) brengt de archiefbescheiden die niet voor vernietiging in aanmerking komen en ouder zijn dan 15 jaar over naar het Nationaal Archief.

4. Administratieve organisatie

Onder administratieve organisatie wordt de minimale set van organisatorische maatregelen verstaan, die noodzakelijk is voor een verantwoord gebruik en beheer van de vreemdelingenadministratie. Hiermee dient de kwaliteit van de gegevens en de correcte uitvoering van de vreemdelingenadministratie te worden gewaarborgd. Onderstaande organisatorische maatregelen zijn verplicht voor elke geautomatiseerde vreemdelingenregistratie.

4.1. Taken en bevoegdheden

In het uniek identificeren en registreren en het uniek houden van de persoonsgegevens zijn verschillende categorieën gebruikersorganisaties te onderscheiden. Om de gemeenschappelijke ketenvoorziening te beveiligen tegen ondeskundig en onbevoegd gebruik dient voor de verstrekking van gegevens gebruik te worden gemaakt van bevoegdheden. Bevoegdheid geeft hierbij de mogelijkheid tot taakscheiding.

Bij het toekennen van bevoegdheden zijn de volgende toewijzingen aan gebruikers van toepassing.

Gebruikersorganisaties:

  • het ministerie van Buitenlandse Zaken;

  • de politie;

  • de Koninklijke Marechaussee;

  • de Dienst Zeehavenpolitie;

  • de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND);

  • de gemeenten;

  • het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers;

  • de Vreemdelingenkamers; en

  • de Raad van State.

Bevoegdheden:

  • toekennen identiteit;

  • identificeren persoon;

  • registreren persoonsgegevens;

  • wijzigen persoonsgegevens; en

  • verifiëren persoonsgegevens.

4.1.1. Taken en bevoegdheden

De gebruikersorganisatie die de persoonsgegevens registreert of wijzigt, is verantwoordelijk voor de kwaliteit van de set persoonsgegevens van de desbetreffende vreemdeling, die hij op dat moment registreert. Voor alle processen geldt dat het toekennen van de identiteit, het identificeren, het registreren, het wijzigen en het verifiëren van persoonsgegevens moet plaatsvinden conform de werkwijze beschreven in het PIL.

In de onderstaande matrix is per gebruikersorganisatie aangegeven tot welke taken deze bevoegd is.

Taak organisatie

Toekennen identiteit

Identificeren persoon

Registreren persoonsgeg.

Wijzigen persoonsgeg.

Verifiëren persoonsgeg.

Ministerie van Buitenlandse Zaken

x

x

x

x

x

Politie

x

x

x

x

x

Koninklijke Marechaussee

x

x

x

x

x

Zeehaven- Politie

x

x

x

x

x

Ambtenaren Burgerzaken

x

x

x

x

x

Immigratie- en Naturalisatie- Dienst (IND)

x

x

Centraal Orgaan opvang Asielzoekers

x

Vreemdelingen-kamers

Raad van State

Adresmutaties, geboorten, overlijden, wijzigingen nationaliteit, veranderingen naam enzovoorts zullen door de ambtenaren burgerzaken door de Gemeentelijke Basisadministratie gewijzigd worden. Alleen de bevoegde gebruikersorganisaties mogen de persoonsgegevens in de gemeenschappelijke registers van de vreemdelingenketen wijzigen. GBA-persoonsgegevens kunnen echter niet gewijzigd worden door de partners in de vreemdelingenketen.

4.1.2. Autorisaties op lokaal niveau

Binnen iedere gebruikersorganisatie dient men een verdere onderverdeling van autorisaties te maken. De verantwoordelijkheid van de verdere onderverdeling ligt bij het hoofd van de gebruikersorganisatie en dient te worden onderhouden door het applicatiebeheer. Autorisaties dienen altijd schriftelijk te worden verleend. Het beheer van autorisaties dient te allen tijde door daartoe bevoegde controlerende instanties opvraagbaar te zijn.

4.2. Continuïteit in verwerking en beschikbaarheid van gegevens

Continuïteit is de redelijke zekerheid dat de gegevensverwerking ongestoord voortgang zal kunnen vinden. Dat wil zeggen dat ook na ernstige storingen de gegevensverwerking binnen redelijke termijnen kan worden hervat.

4.3. Actualiteit van gegevens

De geautomatiseerde vreemdelingenadministratie dient altijd actueel te zijn. Mutaties in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie dienen binnen 24 uur verwerkt te zijn.

Registratie van gegevens in een geautomatiseerde vreemdelingenadministratie bestemd voor de IND dienen bekend te zijn conform de gemaakte afspraken per proces.

5. Controle op juistheid van de gegevens

5.1. Maatregelen om de controleerbaarheid te vergroten

Controle op de juistheid van de gegevens is belangrijk voor een goed werkende vreemdelingenadministratie. Een grote controleerbaarheid van de gegevens is daarom noodzakelijk.

Controleerbaarheid is het gemak waarmee de juistheid en de volledigheid (in het verloop van de tijd) gecontroleerd kunnen worden.

Om de controleerbaarheid te bevorderen zijn de volgende maatregelen van belang:

  • Van alle kritische transacties dient geregistreerd te worden wie deze het laatst gemuteerd heeft. Van alle belangrijke gegevens, waaronder de verblijfsstatus, wordt de volledige mutatiehistorie bewaard;

  • Van alle gegevens die naar de IND verzonden worden, dient de historie te worden bewaard;

  • Er wordt door de centrale verwerkingsorganisatie een registratie bijgehouden van alle toegangspogingen tot de BVV.

5.2. Algemene controle

Bij elke gelegenheid waarbij een vreemdeling in contact komt met een van de ketenpartners, dient de desbetreffende ketenpartner zoveel mogelijk na te gaan of de geregistreerde gegevens nog met de feitelijke situatie overeenkomen.

5.2.1. Controle op dubbele registratie

Om te voorkomen dat vreemdelingen in de BVV meerdere malen staan geregistreerd, dient dit gecontroleerd te worden. Het constateren van dubbele registratie kan gebeuren door een ketenpartner of door een systeembeheerder. Bij het registeren dient te worden vastgesteld of de vreemdeling reeds in het eigen vreemdelingensysteem of in de BVV bekend is.

Wanneer ondanks controle alsnog (mogelijke) dubbele registraties in de BVV worden aangetroffen, dienen de gegevens te worden samengevoegd.

5.2.2. Controle bij kritische transacties

Als kritische transacties in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie kunnen worden beschouwd:

  • Identificatie van een vreemdeling;

  • Registratie van een verblijfsstatus;

  • Registratie van afgegeven documenten;

  • Registratie van de meldingsplicht;

  • De functies met financiële componenten.

Vanwege het feit dat met name de verblijfstitel van een vreemdeling een kwalitatief belangrijk gegeven binnen de administratie is, dienen aan de verwerking van deze kritische transacties bijzondere eisen te worden gesteld. Beschreven moet worden hoe in de organisatie de bewaking van deze kritische transacties geregeld is. (Bijvoorbeeld door controle achteraf, controle voorafgaand aan uitreiking document, steekproefsgewijze controle of systeemcontroles.)

Deze beschrijvingen dienen te allen tijde door daartoe bevoegde controlerende instanties opvraagbaar te zijn.

6. Beveiliging

Onder beveiliging wordt verstaan de functionele beveiliging en fysieke beveiliging.

6.1. Functionele beveiliging

Functionele beveiliging is de bescherming van de gegevens in het informatiesysteem tegen menselijke fouten, tegen ongeoorloofde toegang en tegen verminking of verlies tijdens verwerking.

Dit omvat tevens de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.

De gegevens die in de geautomatiseerde vreemdelingenadministratie worden verwerkt, dienen onder een privacyreglement te vallen. Dit privacyreglement wordt door de korpschef vastgesteld. Het privacyreglement moet gelijke tred houden met toekomstige ontwikkelingen van het systeem. Een door de Registratiekamer goedgekeurd modelprivacyreglement is aan te vragen bij de het IND-Hoofdkantoor, Afdeling Personeel, Organisatie en Informatie (POI).

De gegevens, informatiefuncties en werkstations dienen afgeschermd te zijn tegen personen die niet bevoegd zijn.

6.2. Fysieke beveiliging

Fysieke beveiliging is de beveiliging van de gegevensverwerking tegen technische fouten, storingen, fysieke daden door onbevoegden en calamiteiten. De volgende plannen dienen daarom opgesteld te worden:

  • Calamiteitenplan;

  • Beveiligingsplan;

  • Uitwijkplan;

  • Rampenplan.

Deze plannen zullen te allen tijde door daartoe bevoegde controlerende instanties opvraagbaar moeten zijn.

Model M5-A. Aanvraag om verlenging of wijziging van de geldigheidsduur van een visum dan wel om wijziging van een visum

Bijlage 173993.png

Model M5-C. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om verlenging of afwijzing van de geldigheidsduur van een visum dan wel om wijziging van een visum

Bijlage 173995.png
Bijlage 173996.png
Bijlage 173997.png

Model M5-D. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om een terugkeervisum door vreemdelingen die in Nederland zijn toeglaten voor langer dan drie maanden

Bijlage 173998.png
Bijlage 173999.png

Model M5-E. Beschikking tot het afwijzen van een aanvraag om een terugkeervisum door vreemdelingen aan wie is toegestaan om in Nederland een (definitieve) beslissing over hun verblijf af te wachten

Bijlage 174000.png
Bijlage 174001.png

Model M17. Garantverklaring zeelieden collectief/permanent

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M19. Beschikking tot aanwijzing van een ruimte of plaats ingevolge art. 6 lid 1 of lid 1 en 2 van de Vreemdelingenwet

Bijlage 174016.png
Bijlage 174017.png

Model M23. Standaard fax-bericht t.b.v. regeling transiterende visumplichtige zeelieden

Bijlage 174022.png

Model M28. Covering Letter: attest inzake vreemdelingen met valse of vervalste reisdocumenten

Bijlage 174028.png

Model M35-A. Aanvraag verblijfsvergunning of wijziging beperking zonder Mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-C. Aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-D. Aanvraag verblijfsvergunning onbepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-E. Aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht (bewijs van rechtmatig verblijf)

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-F. Aanvraag van wettelijk vertegenwoordiger tot het verlenen, wijzigen danwel verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-G. Aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet tevens geldig te verklaren voor inwonende kinderen beneden 12 jaar

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M35-H. Aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M35-J-1. Aanvraag verblijfsvergunning asiel onbepaalde tijd of verlenging bepaalde tijd

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M44-A. Overeenkomst Au pair – Gastgezin

De Overeenkomst Au pair – Gastgezin (hierna: de overeenkomst) is gesloten op ……………………………… (datum) tussen de partijen: de voor de duur van een jaar in Nederland verblijvende vreemdeling ……………………………… (naam), geboren op ………………... (datum), hierna te noemen ‘de au pair’, en het aan deze vreemdeling vrije kost en inwoning verschaffende gezin ………………………………………… (naam of namen hoofd(en)), geboren op ……………………………(datum), hierna te noemen ‘het gastgezin’, wonende te ………………………………………………………… (straat, postcode, woonplaats), te bereiken op ………………… (telefoonnummer). De au pair en het gastgezin tezamen worden aangeduid als Partijen. Bemiddeling tussen Partijen heeft plaatsgevonden door …………………………………… (naam bureau of organisatie). 18

Overwegingen:

In de afgelopen periode hebben Partijen informatie uitgewisseld. De au pair heeft kenbaar gemaakt, gedurende de periode van een jaar, kennis te willen maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, door middel van verblijf als au pair bij een Nederlands gastgezin. Het gastgezin heeft kenbaar gemaakt de au pair faciliteiten te willen verlenen, in ruil waarvoor de au pair licht huishoudelijk werk verricht in het gastgezin.

De au pair heeft hiertoe (in samenspraak met het gastgezin, dat als verblijfgever fungeert) een aanvraag om een verblijfsvergunning ingediend. De (door Partijen ondertekende) overeenkomst wordt in de beoordeling van bovenstaande aanvraag betrokken en moet derhalve bij de aanvraag worden overgelegd.

De au pair en het gastgezin hebben de inhoud van de bewustverklaring (model M44) tot zich genomen en hebben de verklaring ondertekend en overgelegd.

De au pair en het gastgezin komen derhalve het volgende overeen:

Artikel 1 – weekindeling

De au pair mag, in ruil voor kost, inwoning en zakgeld, niet meer dan acht uur per dag werken met een maximum van 30 uur per week. De au pair heeft recht op minimaal twee vrije etmalen en daarnaast twee vrije avonden per week. De au pair mag alleen licht huishoudelijk werk doen. Voorbeelden hiervan zijn het opruimen van de kinderkamer, wassen en strijken van de kinderkleren, het bereiden van lichte maaltijden, oppassen en af en toe een boodschap doen. Partijen verplichten zich ertoe zich hieraan te zullen houden. Hiertoe hebben zij onderstaande tabel (weekindeling en alternatief) in overleg met elkaar ingevuld.

Artikel 2 – alternatief

De au pair functioneert als gelijkwaardig lid van het gezin. Dit betekent dat de au pair geen werk mag verrichten waarvoor hij of zij onmisbaar is. Het gastgezin belooft dat de au pair niet alleen verantwoordelijk is voor het (licht) huishoudelijk werk of de verzorging van de kinderen, en dat er (bij afwezigheid van de au pair) te allen tijde alternatieve hulp of oppas aanwezig is of kan zijn. Het gastgezin geeft in onderstaande tabel aan welk lid op welke dag als alternatief voor de au pair fungeert of kan fungeren.

Tabel weekindeling en alternatief

Wekelijkse activiteiten

Licht huishoudelijk werk (noteer het aantal uren)

Verzorging van de kinderen (noteer het aantal uren)

Vrij (zet een kruisje op de dagen dat de au pair vrij is)

Alternatief (noem het gezinslid dat als alternatief fungeert)

Zondag

       

Maandag

       

Dinsdag

       

Woensdag

       

Donderdag

       

Vrijdag

       

Zaterdag

       

Artikel 3 – culturele uitwisseling

Het au pairschap is gericht op culturele uitwisseling. Dit betekent dat de au pair gedurende het verblijf deelneemt aan een aantal vrijetijdsactiviteiten. Deze activiteiten zijn bijv. een cursus volgen, een taal leren, met het gastgezin uitstapjes maken en in georganiseerd verband (al dan niet met andere au pairs) deelnemen aan een uitstapje. De au pair en het gastgezin verplichten zich ertoe dat zij zich in ieder geval aan de vijf hieronder opgegeven activiteiten zullen houden.

1. ____________________________

2. ____________________________

3. ____________________________

4. ____________________________

5. ____________________________

Artikel 4 – zakgeld

De au pair heeft recht op een vergoeding voor het werk dat de au pair in het gezin verricht. Deze vergoeding heeft de vorm van zakgeld en wordt niet als loon uitgekeerd omdat de au pair geen arbeid in de zin van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) mag verrichten. Het bedrag mag niet hoger zijn dan € 340 per maand. Het gastgezin belooft een bedrag van € ________________ per maand aan de au pair te betalen.

Artikel 5 – geldigheid

Deze overeenkomst is geldig vanaf het moment van ondertekenen en blijft van kracht tot op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de au pair afloopt.

Artikel 6 – meldpunt au pairs 19

De au pair heeft de mogelijkheid klachten over het verblijf in Nederland te melden bij het meldpunt au pairs. Afhankelijk van het soort klacht zal deze vervolgens worden doorgeleid naar de politie of arbeidsinspectie of naar beide instanties. Het meldpunt is niet beschikbaar voor meldingen over fysiek en/of psychisch misbruik.

Ook het gastgezin heeft de mogelijkheid contact op te nemen met het meldpunt.

Artikel 7 – geschillenclausule

Op deze overeenkomst is Nederlands recht van toepassing. Bij geschillen over de interpretatie van deze overeenkomst is de rechtbank bevoegd.

Aldus in drievoud opgemaakt (Partijen en de IND ontvangen elk een exemplaar) en getekend te …………………………………… (locatie) op …………………………………… (datum).

Contractpartij Au pair,

Contractpartij (Hoofd(en)) Gastgezin,

Model M45. Bewustverklaring geestelijk voorganger / godsdienstleraar

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M46-A. Verklaring op grond van art. 44, eerste lid, onder k Boek I BW en art. 36a Wet GBA

Bijlage 179985.png
Bijlage 179986.png

Model M46-B. Verklaring op grond van art. 44, eerste lid, onder k Boek I BW en art. 36a Wet GBA

Bijlage 179987.png
Bijlage 179988.png

Model M46-C. Verklaring op grond van art. 44, eerste lid, onder k Boek I BW en art. 36a Wet GBA

Bijlage 179989.png

Model M46-D. Verklaring op grond van art. 44, eerste lid, onder k Boek I BW en art. 36a Wet GBA

Bijlage 179990.png

Model M47-A. Garantverklaring verkorte mvv-procedure (bedrijven en onderwijsinstelingen)

Bijlage 174166.png

Model M53. Verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning

Bijlage 174174.png

Model M58. Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M59. Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M64. Beschikking tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag verblijfsvergunning (on)bepaalde tijd (art. 4:5 Awb)

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-A. Beschikking aanvraag (on)bepaalde tijd afwijzen

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-B. Beschikking afwijzen aanvraag verlengen bepaalde tijd

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M65-C. Beschikking afwijzen aanvraag wijziging verblijfsvergunning

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M77-B. Sticker verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M77-C. Sticker verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M78-A. Rappelbrief omtrent tijdige aanvraag verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel)

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M78-B. Rappelbrief omtrent tijdige verlenging / wijziging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel aanvraag van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (regulier)

[Vervallen per 13-04-2004]

Model M83. Aanvraag vervanging, vernieuwing of eerste aanvraag vreemdelingendocument

Bijlage 186080.png
Bijlage 186081.png
Bijlage 186082.png
Bijlage 186083.png

Model M101. Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en/of identiteitspapieren

Bijlage 174237.png

Model M102. Verzoek tot doorgeleiding met het oog op verwijdering door de lucht (overeenkomstig art. 4 van Richtlijn 2003/110/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 (PB L321 van 6.12.2003, blz.26)

Bijlage 199016.png
Bijlage 199017.png

Model M111-B. Proces-verbaal toepassing art. 50, tweede of derde lid, van de Vw

[Vervallen per 25-11-2005]

Model M112. Verzoek opneming van een inbewaringgestelde vreemdeling in een huis van bewaring

Bijlage 174250.png

Model M113. Opheffing van een aanwijzing/maatregel als bedoeld in artikel 6, 50, 55, 56, 57, 58 of 59* Vw

Bijlage 174251.png
Bijlage 174252.png

Model M117-A. Aanwijzing ingevolge artikel 55 en/of meldplicht ingevolge artikel 54 van de Vreemdelingenwet (asielzoekers)

Bijlage 174257.png
Bijlage 174258.png

Model M117-B. Vervolgaanwijzing ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet (asielzoekers)

Bijlage 174259.png
Bijlage 174260.png

Model M117-C. Aanwijzing ingevolge artikel 55 van de Vreemdelingenwet op de aanmeldcentra

Bijlage 174261.png

Model M118. Geleidebrief/Checklist i.v.m. toepassing art.6/58/59 Vreemdelingenwet 2000

Bijlage 174262.png
Bijlage 174263.png

Model M131-A. Schema van voorrechten en immuniteiten op grond van het Diplomatenverdrag

Bijlage 174272.png

Model M131-B. Schema van voorrechten en immuniteiten op grond van het Consulaire Verdrag

Bijlage 174273.png

Model M133-A. Inlichtingenformulier voor het vragen van inlichtingen conform art. 8.1 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M133-C. Informatieformulier voor het verstrekken van gegevens conform art. 8.2 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M133-D. Informatieformulier voor het verstrekken van gegevens conform art. 8.2 Vb

[Vervallen per 01-03-2006]

Model M138. Verzoek om advies voor afgifte machtiging tot voorlopig verblijf (MVV)

Bijlage 175031.png
Bijlage 175032.png
Bijlage 175033.png
Bijlage 175034.png
Bijlage 175035.png
Bijlage 175036.png
Bijlage 175037.png
Bijlage 175038.png
Bijlage 175039.png
Bijlage 175040.png
Bijlage 175041.png
Bijlage 175042.png
Bijlage 175043.png
Bijlage 175044.png
Bijlage 175045.png
Bijlage 175046.png
Bijlage 175047.png
Bijlage 175049.png
Bijlage 175050.png
Bijlage 175051.png
Bijlage 175052.png
Bijlage 175053.png
Bijlage 175054.png

Model M141. Verzoek om advies voor afgifte machtiging tot voorlopig verblijf kennismigrant

Bijlage 175071.png
Bijlage 175072.png
Bijlage 175073.png
Bijlage 175074.png
Bijlage 175075.png
Bijlage 175076.png
  1. Voor Frankrijk geldt de volgende uitzondering: de houder van een reisdocument voor vluchtelingen is voor Frankrijk niet vrijgesteld van de visumplicht, indien het document is afgegeven door een niet-Schengenstaat. ^ [1]
  2. Zie hierover nader paragraaf 10, bijlage 4; bijlage 5 en 5A van het Gemeenschappelijk Handboek. ^ [2]
  3. Waaronder begrepen alle personen of partijen die optreden namens de eigenaar van het schip. ^ [3]
  4. Verwezen wordt naar de bepalingen van de VN Conventie betreffende de Status van Vluchtelingen d.d. 28 juli 1951 en het VN Protocol betreffende de Status van Vluchtelingen d.d. 31 januari 1967. ^ [4]
  5. PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1. ^ [5]
  6. PB L 327 van 12.12.2001, blz. 1. ^ [6]
  7. De visumvrijstelling geldt alleen voor de houders van een paspoort van de “Hong Kong Special Administrative Region”. ^ [7]
  8. De visumvrijstelling geldt alleen voor houders van een paspoort van de “Região Administrativa Especial de Macão”. ^ [8]
  9. Indien zij op een officiële dienstreis of reis zijn. ^ [9]
  10. Voor de afgifte van een transitvisum voor luchthavens (TVL) behoeven de centrale autoriteiten niet te worden geraadpleegd. ^ [10]
  11. Voor alle Schengen-StatenVan een TVL zijn vrijgesteld:– vliegtuigbemanningsleden die onderdaan zijn van een Staat die Partij is bij het Verdrag van Chicago. ^ [11]
  12. Voor de Benelux-landen, Frankrijk en SpanjeVan een TVL zijn vrijgesteld:– houders van diplomatieke en dienstpaspoorten. ^ [12]
  13. Voor DuitslandAlleen indien de onderdanen niet beschikken over een geldig visum of een geldige verblijfstitel voor een van de EU-lidstaten of voor een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte van 2 mei 1992, dan wel voor Canada, Zwitserland of de Verenigde Staten. ^ [13]
  14. Voor DuitslandVan een TVL zijn vrijgesteld:– houders van diplomatieke en dienstpaspoorten. ^ [14]
  15. Deze titel geeft in Duitsland geen recht op vrijstelling van de transitvisumplicht voor luchtvaartpassagiers. ^ [15]
  16. Deze titel geeft in Duitsland geen recht op vrijstelling van de transitvisumplicht voor luchtvaartpassagiers. ^ [16]
  17. Deze titel geeft in Duitsland geen recht op vrijstelling van de transitvisumplicht voor luchtvaartpassagiers. ^ [17]
  18. Dit hoeft uiteraard alleen te worden ingevuld indien bemiddeling heeft plaatsgevonden. ^ [18]
  19. Het meldpunt is tijdelijk ondergebracht bij de IND. Het telefoonnummer van het meldpunt is: (070) 370 3888. ^ [19]