Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

Geraadpleegd op 05-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007 en zichtdatum 03-12-2024.
Geldend van 01-01-2007 t/m 28-02-2007

Vreemdelingencirculaire 2000 (B)

1. Regulier algemeen

1. De aanvraag Mvv

Op grond van artikel 16, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Het beschikken over een geldige mvv is een van de voorwaarden voor het verkrijgen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag om afgifte van een mvv wordt getoetst aan de voorwaarden die worden gesteld met het oog op het verlenen van een verblijfsvergunning in Nederland. De verplichting om voor de komst naar Nederland een mvv aan te vragen, stelt de overheid in staat te onderzoeken of de vreemdeling aan alle voor toelating gestelde vereisten voldoet, zonder daarbij door diens aanwezigheid hier te lande voor een voldongen feit te worden geplaatst (zie voor de algemene afwijzingsgronden en bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning artikel 16 Vw en artikel 3.13 tot en met 3.56 Vb).

De aanvraag om afgifte van een mvv leidt, na verstrekking van de machtiging, in de praktijk veelal tot afgifte van een D + C visum; een combinatie van een nationaal visum voor lang verblijf (mvv) met een kort verblijf Schengen C-visum. Het C-gedeelte is 90 dagen geldig en het D-gedeelte is 180 dagen geldig na datum afgifte. Doel van dit combinatievisum, is het ondervangen van de problemen die voor de aanvrager mogelijk kunnen ontstaan door de periode die gemoeid is met het daadwerkelijk verstrekken van de verblijfstitel op basis van de mvv. Voor het combinatievisum gelden de bestaande voorwaarden en procedures, met dien verstande dat bij afwijzing van het D-visum, uiteraard geen afzonderlijk C-visum wordt verstrekt (zie A2/4.3.3.2).

In artikel 17 Vw en artikel 3.71 Vb is een aantal categorieën aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw benoemd, die niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv. Deze categorieën zijn verder uitgewerkt onder B1/4.1.1.

Achtergrond

De mvv is in artikel 1, onder h, Vw als volgt omschreven: het bij een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst, het land van bestendig verblijf of, bij gebreke daarvan, het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd, dan wel bij het Kabinet van de Gouverneur van de Nederlandse Antillen of het Kabinet van de Gouverneur van Aruba aldaar, door de vreemdeling in persoon aangevraagde en aldaar door die vertegenwoordiging of dat Kabinet na voorafgaande machtiging van de Minister van BuZa afgegeven visum voor een verblijf van langer dan drie maanden.

Een vreemdeling die zich naar Nederland wil begeven voor een verblijf van langer dan drie maanden moet in beginsel in het bezit zijn van een geldig document voor grensoverschrijding voorzien van een geldige mvv, welke hij in persoon heeft aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van zijn herkomst of het land van zijn bestendig verblijf en welke hem aldaar in persoon is verstrekt door die vertegenwoordiging. Een land van bestendig verblijf is een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel. Indien in het land van herkomst of bestendig verblijf geen Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aanwezig is, dient de mvv in persoon te worden aangevraagd bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het dichtstbijzijnde land waar wel een vertegenwoordiging is gevestigd. Aldaar zal vervolgens de mvv in persoon aan de vreemdeling worden verstrekt.

In algemene termen geldt dat het moet gaan om een land waar de vreemdeling gerechtigd is om langer dan drie maanden te verblijven op grond van enige verblijfstitel die het verblijf rechtmatig maakt. Hierbij is niet vereist dat de vreemdeling al gedurende drie maanden feitelijk in dat land verbleven heeft op het moment dat de aanvraag om een mvv wordt ingediend. Wel zal op het moment van indienen van de aanvraag, dan wel op het toetsmoment, sprake moeten zijn van nog ten minste drie maanden rechtmatig verblijf om te kunnen spreken van bestendig verblijf.

Van bestendig verblijf kan sprake zijn in de volgende gevallen:

  • de vreemdeling verblijft in een land op basis van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur van meer dan drie maanden.

  • de vreemdeling is in het land waar hij of zij verblijft, gerechtigd de uitkomst van een aanvraag om verblijf (aldaar) af te wachten.

  • de vreemdeling heeft in het land waar hij of zij verblijft een verblijfsprocedure doorlopen, waarvan de uitkomst in rechte onaantastbaar is geworden, en er bestaat een juridisch beletsel tegen uitzetting.

De algemene uitgangspunten dat het verblijf rechtmatig moet zijn (naar maatstaven van het betreffende land) en voor een periode langer dan drie maanden, zijn hierop steeds van toepassing.

Indien naar het oordeel van de Minister het handhaven van de termijn van meer dan drie maanden rechtmatig verblijf tot onredelijke gevolgen zal leiden, kan in voorkomende gevallen een kortere termijn volstaan, mits geen sprake is van het omzeilen van de mvv-procedure dan wel het oneigenlijk gebruik daarvan.

In ieder geval zal geen bestendig verblijf worden aangenomen indien de vreemdeling in het bezit is van een toeristen- of zakenvisum.

Het aantonen van bestendig verblijf zal steeds dienen te geschieden aan de hand van officiële documenten, afgegeven door de autoriteiten van het land waar de vreemdeling verblijft. Uit deze documenten zal telkens moeten blijken dat de vreemdeling aldaar rechtmatig verblijft, en voor welke periode. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij de vreemdeling.

Indien daartoe voldoende concrete aanleiding bestaat, kan nader onderzoek worden ingesteld naar de redenen om vanuit dit derde land, niet zijnde het land van herkomst, verblijf in Nederland te vragen. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen wanneer binnen zeer korte tijd nadat in dit derde land om verblijf aldaar is gevraagd, de vreemdeling een aanvraag voor verblijf hier te lande indient, via de mvv-procedure. Niet is het de bedoeling dat zo op oneigenlijke wijze gebruik wordt gemaakt van de mvv-procedure. Hierbij kan met name gedacht worden aan mvv-aanvragen ingediend in de Nederland in ruime zin omringende landen, zoals de lidstaten van de EU. Van geval tot geval zal worden bezien of de uitkomst van het onderzoek aanleiding biedt dit tegen te werpen in de procedure en de afgifte van de mvv te weigeren.

De aanvraag tot het verlenen van een mvv van een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft wordt afgewezen (zie REK-uitspraak van 16 maart 1995; RV 1995, 44). De mvv wordt verleend om legale binnenkomst in Nederland mogelijk te maken voor een vreemdeling die verblijf langer dan drie maanden in Nederland beoogt. Een mvv kan niet worden verleend om de binnenkomst in Nederland achteraf te legaliseren. Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder f, dan wel h, Vw rechtmatig in Nederland verblijft, wordt de aanvraag tot het verlenen van een mvv eveneens afgewezen.

Indien de vreemdeling op grond van artikel 8, aanhef en onder i, Vw rechtmatig in Nederland verblijft gedurende de vrije termijn en er sprake is van een aanvraag tot het verlenen van een mvv, staat zulks niet noodzakelijk aan een inhoudelijke beoordeling van deze aanvraag in de weg. Uit de lengte van de periode waarin en het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland verblijft, moet wel blijken dat dit verblijf in Nederland niet gericht is op het omzeilen van het vereiste van een mvv.

De mvv is een nationaal visum. De bevoegdheid tot afgifte van een mvv ligt bij de Minister van BuZa. De Minister van BuZa heeft in een groot aantal gevallen van zijn bevoegdheid mandaat verleend aan het Hoofd van de Visadienst. Als Hoofd van de Visadienst is aangewezen het Hoofd van de IND.

Uit de besluiten zal altijd moeten blijken dat het gaat om een bevoegdheid van de Minister van BuZa. Alle beslissingen ten aanzien van mvv’s dienen steeds namens de Minister van BuZa te worden genomen. De mvv kan worden afgegeven door een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland na voorafgaande machtiging van de Visadienst van het Ministerie van BuZa.

Er is voor mvv-aanvragen geen wettelijke beslistermijn. Ingevolge artikel 4:13 juncto 4:14 Awb dient binnen een redelijke termijn te worden beslist. Een termijn van drie maanden wordt redelijk geacht. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (zie artikel 4:14 Awb). De Algemene Termijnenwet is van toepassing (zie B1/10.2.1).

1.1. Aanvraag en advies

Een aanvraag tot het verlenen van een mvv wordt door de vreemdeling ingediend bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. De vreemdeling wacht de uitkomst van de aanvraag tot het verlenen van een mvv af in het land van herkomst of bestendig verblijf, met inachtneming van hetgeen bovenstaand is bepaald ten aanzien van verblijf in de vrije termijn.

Indien de vreemdeling beschikt over een referent hier te lande, kan laatstgenoemde verzoeken om een advies in verband met een door de vreemdeling in het land van herkomst of bestendig verblijf in te dienen aanvraag tot het verlenen van een mvv (referentprocedure). Het verzoek om advies wordt gericht aan de Visadienst. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste dient de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van het verzoek om advies omtrent afgifte van een mvv niet in Nederland te bevinden. Het oordeel van de Visadienst op het verzoek om advies is geen beslissing in de zin van de Awb. Tegen een dergelijk oordeel staan dan ook geen rechtsmiddelen open. De vreemdeling, ten behoeve van wie een referentprocedure is gevoerd en voor wie aldus een oordeel van de Visadienst is ingewonnen, kan, indien hij in rechte wenst op te komen tegen een negatief oordeel, een aanvraag tot verlening van een mvv indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen een beslissing op deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

Indien er door de IND een, na achteraf blijkt, onterecht negatief advies is afgegeven, kan dit advies in geen geval worden ingetrokken en worden omgezet in een positief advies. Er zal altijd een nieuw verzoek om advies ingediend moeten worden. Indien er een evident onterecht negatief advies is afgegeven kan bij de toetsing van het nieuwe verzoek om advies het eerder afgegeven onterechte advies worden meegenomen en zal worden bezien of de negatieve gevolgen van het eerdere advies hersteld kunnen worden. Dit kan er toe leiden dat er gebruik zal worden gemaakt van de inherente afwijkingsbevoegdheid. Voorafgaand aan het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een mvv of een verzoek om advies, wordt betrokkene respectievelijk referent door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging respectievelijk de Visadienst desgevraagd geïnformeerd welke documenten en gegevens in elk geval dienen te worden verstrekt. Hierbij wordt in het algemeen gebruikgemaakt van gestandaardiseerde brieven ‘voorwaarden en bescheiden’.

In het kader van de aanvraagprocedure bestaan van de brieven ‘voorwaarden en bescheiden’ voor de meest voorkomende verblijfsdoelen twee brieven, te weten een brief waarin vermeld staat wat betrokkene dient te overleggen en een brief waarin vermeld staat wat de referent dient te overleggen. In het kader van de adviesprocedure bestaat één brief waarin vermeld staat wat betrokkene dient te overleggen.

In het formulier, waarmee de referent verzoekt om advies, zijn de door de referent te overleggen documenten en gegevens vermeld. Dit model wordt door Hoofd IND vastgesteld en wordt alleen via de website van de IND ter beschikking gesteld.

Voor de referent kan dan ook bij de adviesprocedure worden volstaan met dit model.

Voor ieder verblijfsdoel bestaan derhalve in totaal drie brieven. In aanvulling hierop kan betrokkene respectievelijk de referent schriftelijk worden verzocht aanvullende gegevens of bescheiden te verschaffen. Indien betrokkene niet beschikt over een referent, dient hij zelf alle voor de aanvraag benodigde gegevens en bescheiden te overleggen.

1.1.1. Aanvraagprocedure mvv

De vreemdeling kan een aanvraagformulier opvragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of het land van bestendig verblijf.

De aanvraag om een mvv wordt ingediend door dit formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden in persoon te retourneren aan de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging. Immers de aanvraag dient in beginsel altijd in persoon te worden ingediend. Voorts worden de verschuldigde leges (zie voor vrijstelling van het legesvereiste artikel 3a, Regeling op de Consulaire Tarieven en A2/4.3.5) voldaan, en toont de vreemdeling zijn identiteit aan. Vervolgens wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of betrokkene de vereiste gegevens en bescheiden heeft overgelegd.

Voor zover de door de vreemdeling te verstrekken gegevens en bescheiden moeten worden aangevuld, wordt hij eenmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen vier weken aan te vullen.

De aanvrager krijgt een brief met aanwijzingen inzake de betaling van de leges op een daartoe bestemde bankrekening van de IND in Nederland. De betalingstermijn bedraagt drie weken. Uiterlijk drie werkdagen na ontvangst van de betaling bericht de IND de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging dat de leges zijn voldaan. Zijn de leges na de termijn van drie weken niet voldaan, wordt de vreemdeling eenmaal in de gelegenheid gesteld binnen twee weken alsnog voor betaling zorg te dragen. De Visadienst wordt bij het doorsturen van de aanvraag door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging geïnformeerd over de datum waarop de herstel verzuim periode van twee weken is ingegaan.

In voorkomende gevallen kan betrokkene tevens worden verzocht zich in persoon bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aan te melden teneinde een mondelinge toelichting op zijn aanvraag te geven.

Na ommekomst van de termijn voor het aanvullen van de aanvraag, wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of de aldaar overgelegde buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen authentiek zijn, en of deze (voor zover vereist) zijn gelegaliseerd of geapostilleerd. Voorts wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging bezien of ambtshalve feiten en omstandigheden bekend zijn die zich verzetten tegen afgifte van de mvv en of de leges zijn voldaan, dan wel herstel verzuim daarvoor is geboden. Daarna wordt de aanvraag doorgezonden naar de Visadienst, onder mededeling van alle relevante feiten en omstandigheden.

Na ontvangst van de aanvraag gaat de Visadienst aan de hand van de door betrokkene verstrekte gegevens na of een (in Nederland woonachtige) referent bekend is. Als dat het geval is, dan wordt (behoudens bijzondere omstandigheden) de referent door de Visadienst schriftelijk in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken de vereiste gegevens en bescheiden in te dienen. Indien de referent van deze gelegenheid geen gebruik maakt, of niet alle gevraagde stukken overlegt, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend. Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de Visadienst of de gevraagde documenten zijn overgelegd, en of deze documenten in orde zijn. Zonodig vindt onderzoek plaats naar de inhoud of authenticiteit van de overgelegde stukken.

In eerste instantie zal de Visadienst zoveel als mogelijk zelfstandig de juistheid van de door de vreemdeling en/of referent aangeleverde informatie nagaan. Eerst nadat ernstige twijfel is gerezen over de juistheid van de verkregen informatie, documenten of anderszins en de Visadienst niet de aangewezen instantie is om het benodigde nader onderzoek te verrichten, kan de vreemdelingenpolitie door middel van een onderbouwde onderzoeksvraag worden verzocht nader onderzoek in te stellen. In voorkomende gevallen kan de referent derhalve worden verzocht zich in persoon bij de vreemdelingenpolitie te melden teneinde een mondelinge toelichting op de aanvraag te geven.

De Visadienst besluit vervolgens of de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd kan worden om de mvv af te geven. Voor de behandeling van de mvv-aanvraag hanteert de Visadienst een redelijke termijn van drie maanden.

In geval van een inwilliging wordt de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gemachtigd om een mvv af te geven. De Visadienst stuurt de machtiging naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en maakt deze tevens bekend aan de referent. De diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging nodigt betrokkene uit om in persoon te verschijnen ten behoeve van de afgifte van de mvv. Betrokkene dient zijn document voor grensoverschrijding mee te brengen, zodat de mvv in dat document kan worden aangebracht. De vreemdeling dient binnen zes maanden na de machtiging van de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door de Visadienst te verschijnen voor de afgifte van de mvv (zie B1/1.2).

Als de aanvraag niet wordt ingewilligd, stuurt de Visadienst de beslissing naar de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, die de beschikking bekendmaakt aan betrokkene. Referent ontvangt een afschrift van de beschikking.

Indien zowel de referent als betrokkene zich beiden in het buitenland bevinden, kan door betrokkene een mvv worden aangevraagd. De hoofdpersoon dient dan wel aan te tonen dat hij na binnenkomst in Nederland zal beschikken over voldoende middelen van bestaan. Indien voorts aan alle voorwaarden wordt voldaan, behoudens inschrijving in de GBA, kan worden overgegaan tot afgifte van de mvv. Het is van belang dat direct na binnenkomst in Nederland inschrijving in de GBA plaats vindt. Dit dient te gebeuren alvorens tot afgifte van een verblijfsvergunning kan worden overgegaan.

1.1.2. Verzoek om advies

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland, kan een hier te lande verblijvende referent door middel van het hiervoor op de website van de IND opgenomen model verzoeken om een advies in verband met het voornemen van een vreemdeling om een mvv aan te vragen in het buitenland. Gelet op de ratio van het mvv-vereiste dient de vreemdeling zich ook gedurende de beoordeling van het verzoek om advies omtrent afgifte van een mvv niet in Nederland te bevinden. Het enkele feit dat de vreemdeling tijdens de behandeling van het verzoek om advies in een ander land is dan zijn land van herkomst of bestendig verblijf is niet noodzakelijkerwijs een reden om een negatief advies af te geven.

De referent verzoekt om een advies door het daartoe bestemde formulier ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren aan de Visadienst. Naar welk postadres het verzoek gestuurd moet worden, staat vermeld op de website. Het langs elektronische weg indienen van een verzoek om advies is thans niet mogelijk.

Indien de referent bij het indienen van het verzoek om advies niet alle gevraagde gegevens en bescheiden heeft overgelegd, wordt hem éénmaal een hersteltermijn van twee weken verleend.

Na ommekomst van de hersteltermijn beziet de Visadienst of de gevraagde gegevens en bescheiden zijn overgelegd, en of deze in orde zijn. In voorkomende gevallen kan referent tevens met het oog op administratief of politieel toezicht worden verzocht zich in persoon bij de vreemdelingenpolitie te melden teneinde een mondelinge toelichting op het verzoek te geven.

De Visadienst brengt vervolgens een advies uit naar aanleiding van het verzoek. Indien op grond van de door de referent overgelegde gegevens en (kopieën van) bescheiden kan worden geconcludeerd dat niet wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, ontvangt hij een negatief advies waartegen geen rechtsmiddelen openstaan. De vreemdeling wordt hier niet ambtshalve van in kennis gesteld. Indien de vreemdeling in rechte wenst op te komen tegen een negatief oordeel, dan kan hij daartoe een aanvraag tot verlening van een mvv indienen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf. Tegen een beslissing op deze aanvraag staan wel rechtsmiddelen open.

Indien wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor het betreffende verblijfsdoel, machtigt de Visadienst onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de mvv af te geven. Dit voorbehoud houdt in, dat nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt en dat zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Voorts wordt de referent op de hoogte gebracht van de omstandigheid dat positief is geadviseerd omtrent de afgifte van een mvv, onder vermelding van het voorbehoud. Referent wordt er voorts op gewezen dat betrokkene ter verkrijging van een mvv een aanvraag moet indienen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst of bestendig verblijf. De vreemdeling wordt niet ambtshalve van het advies op de hoogte gebracht.

Nadat de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging door de Visadienst gemachtigd is, dient de vreemdeling een aanvraag in om een mvv door een aanvraagformulier op te vragen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging en door dit ingevuld en voorzien van de gevraagde gegevens en bescheiden te retourneren. Voor zover nadien de voor de aanvraag door betrokkene te verstrekken gegevens en bescheiden nog moeten worden aangevuld, wordt hij éénmaal in de gelegenheid gesteld de aanvraag binnen vier weken aan te vullen.

Bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging wordt onderzocht of de dan door betrokkene te overleggen originele buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen en het document voor grensoverschrijding, die door de referent in kopie bij de Visadienst zijn overgelegd, authentiek zijn en of deze (voor zover vereist) daadwerkelijk zijn gelegaliseerd of geapostilleerd.

Als het onderzoek de authenticiteit van de desbetreffende documenten bevestigt en zich ook overigens geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten, wordt de mvv verleend.

Indien uit dit onderzoek blijkt dat de betreffende documenten niet authentiek zijn of als zich feiten en omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten, wordt de aanvraag door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging doorgezonden naar de Visadienst, onder vermelding van alle relevante feiten en omstandigheden. De aanvraag wordt door de Visadienst getoetst.

Nota bene: indien betrokkene eerst na een periode van langer dan zes maanden na het bericht aan referent een aanvraag indient om een mvv, zal door de Visadienst in alle gevallen opnieuw worden bezien of aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan.

1.1.3. Regelingen naar aanleiding van uitspraak ABRvS 12 januari 2004

Inleiding

De ABRvS heeft in haar uitspraak van 12 januari 2004 (nr. 200306128/1) bepaald dat een advies omtrent afgifte van een mvv niet wordt aangemerkt als een besluit waartegen rechtsmiddelen openstaan. Naar aanleiding hiervan zijn de op dat moment aanhangige bezwaarzaken in dergelijke adviesprocedures niet-ontvankelijk verklaard. Dit nu, heeft aanleiding gevormd voor het instellen van een overgangsregeling voor de bezwaarschriften in adviesprocedures die naar aanleiding van genoemde uitspraak niet-ontvankelijk zijn verklaard.

Tijdelijke overgangsregeling

Deze beleidsregel heeft een tijdelijk karakter. Deze overgangsregeling wordt uitsluitend toegepast indien de referent een nieuw verzoek om advies indient omtrent de afgifte van een mvv dan wel de vreemdeling een aanvraag indient tot het verlenen van een mvv, gedurende de periode van 12 januari 2004 tot 1 augustus 2004. Hierbij geldt dat dit voor hetzelfde verblijfsdoel moet zijn als waarvoor het eerdere verzoek om advies is ingediend, tenzij de wijziging van het verblijfsdoel dermate gering is, dat redelijkerwijs niet van een wijziging kan worden gesproken (zie artikel 3.100 Vb).

Inhoud overgangsregeling

Als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan, wordt alsnog een (positief advies omtrent afgifte van een) mvv afgegeven:

  • 1. de vreemdeling had voor of op 12 januari 2004 een bezwaarschrift ingediend inzake een verzoek om advies omtrent de afgifte van een mvv, op welk bezwaarschrift nog geen beslissing was genomen; en

  • 2. voor of op 12 januari 2004, op enig moment hangende die procedure, is aangetoond dat aan alle voorwaarden werd voldaan; en

  • 3. er doen zich geen bijzondere omstandigheden voor, die aanleiding vormen om alsnog verblijf te weigeren.

Dergelijke onder 3 bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich in ieder geval voor in de volgende situaties:

  • a. inmiddels is gebleken dat niet meer wordt voldaan aan het vereiste dat zelfstandig over voldoende middelen van bestaan wordt beschikt;

  • b. inmiddels is gebleken dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • c. inmiddels is gebleken dat het oorspronkelijke verblijfsdoel is komen te vervallen;

  • d. inmiddels wordt niet langer voldaan aan een of meer in het relevante artikel Vb facultatief geformuleerde voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning.

Ad a. Een geval waarin bijvoorbeeld een arbeidsovereenkomst inmiddels niet langer garantie biedt voor duurzame inkomsten, wordt niet aangemerkt als een gewijzigde omstandigheid die tot het alsnog weigeren van verblijf leidt. Dit is anders wanneer de arbeidsovereenkomst inmiddels is beëindigd en niet op andere wijze is gebleken van voldoende middelen van bestaan. De middelen van bestaan dienen in ieder geval zelfstandig verworven en voldoende hoog te zijn. Wanneer een nieuw verzoek of een nieuwe aanvraag op of na 1 april 2004 wordt ingediend, zal getoetst worden naar analogie van het overgangsrecht van artikel 116 Vw, ook al is dat artikel sinds die datum niet langer toepasbaar. Benadrukt wordt dat deze analoge toepassing enkel in het kader van deze overgangsregeling geldt.

Ad b. Wanneer uit nader bekend geworden gegevens blijkt dat op het toetsmoment of enig moment nadien bezwaren tegen het verblijf bestaan op grond van aspecten van openbare orde, vormt dit aanleiding om alsnog het verblijf te weigeren.

Ad c. Wanneer bijvoorbeeld in de eerdere procedure verblijf bij partner werd beoogd en de relatie blijkt inmiddels verbroken te zijn, zal niet worden overgegaan tot afgifte van de gevraagde mvv dan wel positieve advisering daaromtrent.

Ad d. In bepaalde gevallen bestaan er wettelijke beletselen tegen het toepassen van deze overgangsregeling. Dit betreft de gevallen waarin een facultatieve inwilligingsgrond in het relevante besluitartikel zich daartegen verzet. Een voorbeeld hiervan is de vreemdeling die verblijf als au pair beoogt en die hangende de bezwaarfase in de eerdere procedure aantoonbaar aan alle geldende voorwaarden is gaan voldoen, maar hangende een nieuwe procedure 26 jaar is geworden. Vanwege de in artikel 3.43 Vb neergelegde absolute leeftijdsgrens van 26 jaar en de facultatieve formulering van het artikel, kan hiervan niet afgeweken worden.

De onder 3 bedoelde bijzondere omstandigheden doen zich, met inachtneming van het bovenstaande onder a tot en met d, niet voor in de situatie waarin enkel door tijdsverloop de situatie van de vreemdeling zodanig is gewijzigd dat strikt genomen niet langer aan de voorwaarden wordt voldaan. Hiervan is in ieder geval in de volgende gevallen sprake:

  • wanneer een minderjarige verblijf in het kader van gezinshereniging beoogt en deze ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland inmiddels meerderjarig is geworden, zal binnen de ruimte die door artikel 3.13, tweede lid, Vb daartoe geboden wordt, in beginsel alsnog een mvv in het kader van gezinshereniging worden afgegeven;

  • wanneer een minderjarige in het kader van gezinshereniging verblijf beoogt, en ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland de referteperiode van vijf jaar inmiddels is verstreken, zal in beginsel alsnog een mvv in het kader van gezinshereniging worden afgegeven;

  • wanneer een meerderjarige in het kader van verruimde gezinshereniging verblijf beoogt, en ten tijde van het nieuw ingediende verzoek om advies of een mvv-aanvraag in het buitenland de referteperiode van een jaar inmiddels is verstreken, zal in beginsel alsnog een mvv in het kader van verruimde gezinshereniging worden afgegeven.

Permanente regeling voor gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel

Een bijzondere categorie waarvoor wordt voorzien in een permanente regeling, betreft de zogeheten nareizers, die binnen drie maanden nadat een familielid een zelfstandige verblijfsvergunning asiel heeft gekregen, deze hoofdpersoon nareizen. Zij komen dan in beginsel ook in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel. De wijze waarop deze nareis vorm moet krijgen is neergelegd in C5/23.2.1. Daarin is bepaald dat de aanvraag om verlening van een mvv wordt aangemerkt als begin van de nareis. Voor de uitspraak van 12 januari 2004 betrof dit zowel de aanvraag op de post als het verzoek om advies door de referent.

Nu het verzoek om advies in de referentprocedure echter niet meer als een aanvraag beschouwd kan worden en hiertegen geen rechtsmiddelen openstaan, is de datum van de start van de referentprocedure als start van de nareis komen te vervallen. Hierdoor zouden de gezinsleden van de hoofdpersoon in bepaalde gevallen hun afgeleide asielstatus mislopen. Gezien de schrijnende gevolgen die dit met zich mee zou brengen, geldt in deze gevallen de datum van het verzoek om advies van de asielstatushouder als startdatum van de nareis, in de zin van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Dit houdt in dat als de hoofdpersoon binnen drie maanden na de statusverlening een verzoek om advies heeft ingediend de nareistermijn is veiliggesteld. Ook indien er in eerste instantie een negatief advies is afgegeven en referent voldoet in een later stadium alsnog aan alle voorwaarden, blijft de datum van het eerste verzoek om advies staan als datum start nareis.

1.2. Afgifte mvv

De mvv wordt afgegeven door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland. De mvv kan slechts worden afgegeven na voorafgaande machtiging door de Visadienst van het Ministerie van BuZa, ondergebracht bij de IND. Deze machtiging is zes maanden geldig te rekenen vanaf de datum van dagtekening van het bericht van de Minister van BuZa om een mvv te verstrekken. Binnen die zes maanden moet de vreemdeling de machtiging in ontvangst hebben genomen. Indien de vreemdeling zich niet binnen zes maanden bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging heeft vervoegd voor de afgifte van de mvv, zal een nieuwe aanvraag om een mvv moeten worden ingediend. Indien de afgifte van de mvv plaats heeft gevonden binnen die zes maanden, heeft de vreemdeling vervolgens zes maanden de tijd om vanaf datum afgifte van de mvv naar Nederland te reizen.

Alvorens de ambassade tot afgifte van de mvv overgaat, vindt een identiteitscontrole plaats. Betrokkene dient zijn identiteit genoegzaam aan te tonen.

1.3. Samenloop aanvraagprocedures

Uit de systematiek van de wet volgt dat het ontbreken van een mvv geen betekenis heeft bij de beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd. In die gevallen waarin een vreemdeling eerst een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en daarna tevens een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, wordt ten aanzien van de asielaanvraag het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Voor de reguliere aanvraag die hangende de asielprocedure wordt ingediend, wordt het mvv-vereiste evenwel onverkort gehandhaafd.

1.4. Mvv en verlening verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

De houder van een geldige mvv dient zich binnen een termijn van drie dagen na binnenkomst in Nederland in persoon aan te melden bij de Korpschef van de gemeente waar hij gaat verblijven (zie artikel 4.47, eerste lid, Vb). Door de Korpschef wordt in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling of op een afzonderlijk inlegblad een aantekening gesteld omtrent het voldoen aan de aanmeldingsplicht (zie artikel 4.29, eerste lid, onder a, Vb). Op de sticker ‘Aantekeningen Toezicht’ (bijlage 7j VV) wordt door de Korpschef de datum van aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op … (datum)’. Voor het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dient de vreemdeling zich vervolgens te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats beoogt. Welke handelingen in het kader van de aanvraag door de burgemeester worden verricht staat beschreven in B1/9.4. Aan de houder van een geldige mvv kan, uit het oogpunt van rechtszekerheid, slechts in uitzonderlijke gevallen een verblijfsvergunning worden geweigerd. Hiervan is sprake indien blijkt dat niet aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is voldaan. Daartoe worden in ieder geval gerekend situaties waarin de vreemdeling:

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot de verlening van de mvv;

  • onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot vrijstelling of ontheffing van het examen inburgering buitenland;

  • of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet beschikt over voldoende middelen van bestaan (de enkele omstandigheid dat de middelen door tijdsverloop niet meer duurzaam zijn, geldt niet als bijzonder);

  • een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid;

  • niet voldoet aan de aan de verblijfsvergunning te verbinden beperking;

  • niet voldoet aan in het Vb facultatief geformuleerde voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning; en

  • niet bereid is een onderzoek naar of behandeling van TBC te ondergaan of daaraan niet meewerkt.

Als uitzonderlijke omstandigheid wordt niet aangemerkt de situatie waarin degene bij wie de vreemdeling verblijf beoogt na verlening van de mvv alleen vanwege een latere aanscherping van het middelenvereiste niet meer voldoet aan dat vereiste dan wel niet langer is vrijgesteld van het middelenvereiste (zie B1/4).

1.5. Verkorte mvv-procedure

Voor bedrijven, onderwijsinstellingen (hieronder begrepen: onderzoeksinstellingen) en culturele uitwisselingsorganisaties bestaat onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid gebruik te maken van de verkorte mvv-procedure. Wanneer een bedrijf, onderwijsinstelling of culturele uitwisselingsorganisatie tot de verkorte mvv-procedure is toegelaten, kunnen verzoeken om advies via deze procedure versneld worden afgedaan. De IND kan deze faciliteit verlenen, maar ook – bij gebleken oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik, of indien niet meer aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan – weer intrekken.

Uit de aard van de verkorte mvv-procedure volgt dat deze procedure uitsluitend is bedoeld voor verzoeken om advies waarbij criteria gelden die duidelijk en eenvoudig (en daardoor snel) te toetsen zijn. Daarom is de verkorte mvv-procedure alleen mogelijk voor verzoeken om advies in het kader van arbeid in loondienst (inclusief stage), (de voorbereiding op) studie (uitsluitend hoger onderwijs) en culturele uitwisseling. Uitzondering betreft het verzoek om advies, onder bepaalde voorwaarden, in het kader van gezinshereniging (zie B1/1.5.5).

Een verzoek tot het verlenen van een mvv in de verkorte procedure zal bij inwilliging leiden tot afgifte van een D+C visum, met een geldigheid van 90 dagen vanaf de dag van afgifte van het C-deel, goed voor meerdere reizen (zie verder A2/4.3.3.2).

Het verzoek om als convenanthouder te worden toegelaten tot de verkorte mvv-procedure en alle verzoeken om advies die via de verkorte mvv-procedure worden ingediend, moeten worden gericht aan de IND.

1.5.1. Voorwaarden voor toelating tot de verkorte mvv-procedure

1.5.1.1. Voorwaarden voor bedrijven

Om gebruik te kunnen maken van de verkorte mvv-procedure gelden voor bedrijven de volgende voorwaarden:

  • 1. het bedrijf moet staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Hiertoe dient een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel te worden overgelegd dat op het moment van het verzoek om tot de verkorte mvv-procedure te worden toegelaten niet ouder is dan 30 dagen.

  • 2. de bedrijfsleiding dient desgevraagd aan te tonen dat het bedrijf solvabel is. Dit moet blijken uit het financiële jaarverslag met daarin de jaarrekeningen en belastinggegevens van het bedrijf.

  • 3. in het jaar voorafgaand aan de datum waarop een bedrijf om toelating tot de verkorte mvv-procedure verzoekt, dienen via de reguliere procedure ten minste tien mvv-aanvragen voor het verrichten van arbeid in loondienst of stage bij dat bedrijf te zijn ingediend en ingewilligd. Deze voorwaarde geldt niet voor bedrijven die op 10 oktober 2001 reeds tot de verkorte mvv-procedure waren toegelaten.

  • 4. per jaar dienen ten minste tien mvv-aanvragen via de verkorte mvv-procedure te worden ingediend voor het verrichten van arbeid in loondienst of stage bij dat bedrijf. Deze aanvragen moeten uiteindelijk ook zijn ingewilligd. Het gaat daarbij om het bedrijf waaraan de TWV is afgegeven en waar de vreemdeling ook daadwerkelijk zijn werkzaamheden zal gaan verrichten.

  • 5. het bedrijf moet ervoor garant staan, door middel van ondertekening van het betreffende inlichtingenformulier en de garantstelling dat de vreemdeling voor wie de mvv-aanvraag via de verkorte mvv-procedure wordt ingediend, voldoet aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning (zie B1/4) en aan de specifieke voorwaarden voor het verrichten van arbeid in loondienst (zie B5/2 en B5/3) of stage (zie B5/5) bij dat bedrijf.

  • 6. indien de vreemdeling niet langer bij het bedrijf werkzaam is, zorgt het bedrijf ervoor dat daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan de IND.

1.5.1.2. Voorwaarden voor onderwijsinstellingen

Om gebruik te kunnen maken van de verkorte mvv-procedure gelden voor onderwijsinstellingen de volgende voorwaarden:

  • 1. het moet gaan om een hoger onderwijsinstelling als bedoeld in B6/2.1.1;

  • 2. de onderwijsinstelling moet ervoor garant staan, door middel van ondertekening van het betreffende inlichtingenformulier en de garantstelling (zie model M47-A), dat de vreemdeling voor wie het verzoek om advies via de verkorte mvv-procedure wordt ingediend, voldoet aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning (zie B1/4) en de specifieke voorwaarden voor een verblijfsvergunning in het kader van (de voorbereiding op) studie (zie B6/2 en B6/4) dan wel arbeid in loondienst (zie B5/2 en B5/3) of stage (zie B5/4.5).

  • 3. indien de vreemdeling niet langer staat ingeschreven of niet langer (al dan niet als stagiair) werkzaam is bij de onderwijsinstelling zorgt deze instelling ervoor dat daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan de IND.

1.5.1.3. Voorwaarden voor culturele uitwisselingsorganisaties

Om gebruik te kunnen maken van de verkorte mvv-procedure gelden voor culturele uitwisselingsorganisaties de volgende voorwaarden:

  • 1. het moet gaan om een culturele uitwisselingsorganisatie als bedoeld in B7/3.

  • 2. Ingeval van twijfel aan de solvabiliteit van de uitwisselingsorganisatie dient desgevraagd te worden aangetoond dat de organisatie solvabel is. Dit moet in dat geval blijken uit het financieel jaarverslag met daarin de jaarrekeningen en belastinggegevens van de organisatie.

  • 3. in het jaar voorafgaand aan de datum van het verzoek van een uitwisselingsorganisatie om toelating tot de verkorte mvv-procedure dienen via de reguliere procedure ten minste tien verzoeken om advies voor uitwisseling via die organisatie te zijn ingediend en ingewilligd. Deze voorwaarde geldt niet voor culturele uitwisselingsorganisaties die op 10 oktober 2001 reeds tot de verkorte mvv-procedure waren toegelaten.

  • 4. per jaar dienen ten minste tien verzoeken om advies via de verkorte mvv-procedure te worden ingediend voor uitwisseling via die organisatie. Deze verzoeken om advies moeten uiteindelijk ook zijn ingewilligd.

  • 5. de uitwisselingsorganisatie moet ervoor garant staan, door middel van ondertekening van het betreffende inlichtingenformulier en de garantstelling, dat de vreemdeling voor wie het verzoek om advies via de verkorte mvv-procedure wordt ingediend, voldoet aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning (zie B1/4) en de specifieke voorwaarden voor een verblijfsvergunning in het kader van uitwisseling (zie B7/1 en B7/3).

  • 6. indien de vreemdeling niet langer aan het uitwisselingsprogramma deelneemt, zorgt de uitwisselingsorganisatie ervoor dat daarvan onverwijld mededeling wordt gedaan aan de IND.

1.5.2. Toelating tot de verkorte mvv-procedure

1.5.2.1. Toelating

Indien aan de in B1/1.5.1 genoemde voorwaarden wordt voldaan, ontvangt het bedrijf/de instelling schriftelijk toestemming om voor de duur van een jaar gebruik te maken van de verkorte mvv-procedure. Daartoe wordt een convenant gesloten. Ondertekening van dit convenant geschiedt door zowel een door de Procesdirecteur Regulier aangewezen persoon, als een vertegenwoordiger van het bedrijf of de instelling. Het bedrijf/de instelling wordt bij toelating tot de verkorte mvv-procedure expliciet gewezen op de geldende voorwaarden binnen de verkorte mvv-procedure. Het bedrijf/de instelling krijgt hierbij de benodigde inlichtingenformulieren (op diskette) aangeleverd. In deze inlichtingenformulieren is de tekst van een garantverklaring verwerkt, waarmee het bedrijf/de instelling zich committeert aan de voorwaarden voor de vreemdeling voor wie het verzoek om advies wordt ingediend.

Indien niet aan de voorwaarden voor toelating tot de verkorte mvv-procedure wordt voldaan, volgt een gemotiveerde afwijzing van het verzoek.

1.5.2.2. Geldigheidsduur

Het convenant bepaalt het tijdstip van inwerkingtreding en is geldig voor de duur van één jaar. Jaarlijks wordt door de IND het functioneren van het bedrijf/de instelling binnen de verkorte mvv-procedure (en daarmee de wenselijkheid van handhaving) beoordeeld. Bij twijfel kan (opnieuw) een uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel worden gevraagd. Na een positieve beoordeling wordt de toestemming deel te nemen aan de verkorte mvv-procedure stilzwijgend voortgezet.

Bij de derde verlenging volgt schriftelijke toestemming voor onbepaalde tijd. Ook in dit convenant wordt uitdrukkelijk opgenomen dat het bij gebleken oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik, of indien niet meer aan de voorwaarden voor deelname wordt voldaan, kan worden opgezegd.

1.5.2.3. Beëindiging

In het convenant wordt uitdrukkelijk vermeld dat het convenant kan worden opgezegd indien niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden of als sprake is van oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik. Tevens wordt vermeld op welke wijze en op welke termijn kan worden opgezegd.

Indien feiten of omstandigheden wijzen op oneigenlijk of onzorgvuldig gebruik wordt door de IND een nader onderzoek ingesteld dat kan leiden tot opzegging van het convenant en daarmee beëindiging van het gebruik door het bedrijf/de instelling van de verkorte mvv-procedure. Indien zulks het geval is, ontvangt het bedrijf/de instelling een gemotiveerde beslissing dat niet langer van de verkorte mvv-procedure gebruik kan worden gemaakt.

1.5.3. Beoordeling van individuele verzoeken om advies

De verzoeken om advies worden gedaan door het indienen van een inlichtingenformulier. Dit inlichtingenformulier dient ten behoeve van de vreemdeling te worden ingevuld door het bedrijf of de instelling en te worden gezonden aan de IND. Binnen de verkorte mvv-procedure zijn vier inlichtingenformulieren van toepassing: ‘(de voorbereiding op) studie’, ‘stage’, ‘arbeid in loondienst’ en ‘culturele uitwisseling’.

Het inlichtingenformulier dient vergezeld te gaan van de voor het verzoek om advies benodigde bijlagen, zoals vermeld in het desbetreffende inlichtingenformulier. Wanneer alle gegevens volledig en op de juiste wijze zijn verstrekt, wordt het verzoek om advies in deze verkorte procedure in behandeling genomen. Op dat moment wordt nagegaan of de personalia van de vreemdeling voorkomen in het (N)SIS en het OPS.

1.5.3.1. Beslissing

Indien de vreemdeling niet voorkomt in (N)SIS/OPS en aan de overige voorwaarden wordt voldaan, volgt een positieve beslissing. Deze beslissing wordt door de IND naar de desbetreffende ambassade gezonden. De Nederlandse ambassade zal vervolgens de mvv afgeven, tenzij deze tegen de afgifte alsnog bezwaren ziet, bijvoorbeeld op grond van de openbare orde. Ook zal de Nederlandse ambassade de identiteit van de vreemdeling vaststellen alvorens tot afgifte van de mvv over te gaan. Voor het verkrijgen van de mvv zijn leges verschuldigd.

1.5.3.2. Onvolledig verzoek om advies

Indien bij de behandeling van het verzoek om advies blijkt dat niet aan alle gestelde voorwaarden wordt voldaan, of indien het inlichtingenformulier onvolledig is ingevuld dan wel niet is voorzien van de voor het advies benodigde bijlagen, zal de IND het bedrijf of de instelling in de gelegenheid stellen het verzoek binnen een bepaalde termijn aan te vullen. Indien het verzoek om advies niet binnen die termijn (voldoende) is aangevuld, kan het verzoek buiten behandeling worden gesteld.

1.5.4. Aanvraag verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling in het bezit van een mvv Nederland is ingereisd, wordt de gangbare procedure gevolgd ter verkrijging van een verblijfsvergunning. De gegevens die bij het inlichtingenformulier zijn verstrekt, dienen bij de aanvraag om een verblijfsvergunning bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats wenst te houden wederom te worden verstrekt. Voorts dienen aldaar de originele documenten te worden overgelegd.

1.5.5. Gezinshereniging

Verzoeken om een mvv in het kader van gezinshereniging kunnen niet via de verkorte mvv-procedure worden afgehandeld. Dit lijdt slechts uitzondering indien:

  • a. de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) zelf via de verkorte mvv-procedure op grond van arbeid in loondienst verblijf in Nederland vraagt;

  • b. de hoofdaanvrager behoort tot een categorie arbeidskrachten, waarvan bij Ministerraadbesluit is vastgesteld dat er onvoldoende prioriteitgenietend aanbod is in Nederland of de EU. Thans geldt dit voor Research & Development-functies en functies in de sector Informatie- en Communicatie Technologie; en

  • c. de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend.

Wanneer andere sectoren dan hiervoor onder b. genoemd worden aangewezen, zal dit per Wijzigingsbesluit Vc worden bekendgemaakt. Bij twijfel of een bepaalde functie binnen één van de genoemde categorieën valt, dient contact te worden opgenomen met de Afdeling Juridische Zaken van Arbeidsbureau Nederland.

Het gelijktijdig afdoen van de aanvraag van gezinsleden via de verkorte mvv-procedure, samen met die van de hoofdaanvrager, is voorts slechts mogelijk:

  • ingeval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven;

  • ingeval van een relatie die reeds bestond toen beide partners nog in het buitenland verbleven;

  • voor de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • voor de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Aanvragen in het kader van verruimde gezinshereniging, adoptie en pleegkinderen kunnen derhalve niet via de verkorte mvv-procedure worden afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de algemene toepasselijke beleidsvoorwaarden, waaronder de legalisatie en verificatie van documenten (zie B2/8). De inschrijving van het huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA (zie B2/2.8) is niet vereist bij de afgifte van de mvv. De inschrijving blijft echter wel vereist voor afgifte van de verblijfsvergunning.

1.6. Verblijf voor maximaal drie maanden

Het is niet mogelijk om een verzoek om advies ten behoeve van een vreemdeling die een verblijf in Nederland voor een periode van niet langer dan drie maanden beoogt binnen de verkorte mvv-procedure af te handelen. Indien een kort verblijf wordt beoogd, dient de vreemdeling daartoe zelf bij de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland een visumaanvraag in te dienen.

2. De verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

Ambtshalve wijziging van de vergunning

In artikel 14, eerste lid, onder c, Vw is de bevoegdheid neergelegd van de Minister van Justitie om een verblijfsvergunning ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden. Van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd ambtshalve te wijzigen wegens veranderde omstandigheden wordt geen gebruik gemaakt.

Als regel van de Vw geldt dat er aan de verlening van een verblijfsvergunning altijd een daartoe strekkende aanvraag vooraf gaat (uitzondering daarop zijn de in artikel 3.6 Vb aangewezen verblijfsvergunningen die ambtshalve verleend kunnen worden). Dat geldt ook voor verlenging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tevens voor wijziging van een zodanige verblijfsvergunning.

Gelet op artikel 3.100 Vb is, in gevallen waarin de vreemdeling hangende de besluitvorming op een aanvraag een ander verblijfsdoel nastreeft, sprake van wijziging van het verblijfsdoel, waarvoor een nieuwe aanvraag moet worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Gelet op hetgeen in B1/2.1 is vermeld (er moet op de aanvraag worden beslist zoals deze is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan waarom is gevraagd), is in gevallen waarin de vreemdeling een ander verblijfsdoel nastreeft dan waarvoor hij verblijf heeft gevraagd, geen ruimte om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen voor een ander doel dan waarom is gevraagd. Een uitzondering hierop geldt voor de verblijfsvergunningen als bedoeld in artikel 3.6 Vb, die zonder daartoe strekkende aanvraag kunnen worden verleend.

Indien aan de vreemdeling reeds een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, maar er sprake is van veranderde omstandigheden, dient de vreemdeling een aanvraag tot wijziging van de vergunning in te dienen onder een beperking verband houdend met het nieuwe verblijfsdoel.

Op grond van artikel 3.81 Vb wordt een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vw, beoordeeld als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, met dien verstande dat de artikelen 3.71, 3.77, 3.78 en 3.79 Vb niet van toepassing zijn en de artikelen 3.86 en 3.87 Vb van overeenkomstige toepassing zijn, indien de aanvraag tijdig is ingediend.

2.1. Beperking

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdend met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Het is derhalve niet (langer) mogelijk om een verblijfsvergunning zonder beperking te verlenen. In artikel 3.4, eerste lid, Vb zijn de voornaamste beperkingen genoemd. Deze houden verband met:

  • a. gezinshereniging of gezinsvorming (zie B2);

  • b. verblijf ter adoptie of als pleegkind (zie B3);

  • c. het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders, bedoeld in artikel 11 van de Wobka (zie B2);

  • d. familiebezoek (zie B13);

  • e. het verrichten van arbeid als zelfstandige (zie B5);

  • f. het verrichten van arbeid in loondienst (zie B5);

  • g. het verrichten van arbeid als geestelijk voorganger of godsdienstleraar (zie B5);

  • h. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst (zie B5);

  • i. het zoeken van arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5);

  • j. het doorbrengen van verlof in Nederland (zie B5);

  • k. het afwachten van herstel en hervatting van de arbeid in loondienst aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5);

  • l. verblijf als stagiaire of practicant (zie B5);

  • m. verblijf als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel (zie B12);

  • n. het volgen van studie (zie B6);

  • o. voorbereiding op hoger onderwijs (zie B6);

  • p. verblijf als au pair (zie B7);

  • q. verblijf in het kader van uitwisseling (zie B7);

  • r. het ondergaan van medische behandeling (zie B8);

  • s. de vervolging van mensenhandel (zie B9);

  • t. het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 Rwn (zie B4);

  • u. voortgezet verblijf (zie B16);

  • v. wedertoelating (zie B4);

  • w. verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken (zie B14 en deel C);

  • x. verblijf als Amv (zie B14 en deel C);

  • y. verblijf als kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wav (zie B15);

  • z. werkzaam in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening, als bedoeld in artikel 1 e, eerste lid, van het Besluit uitvoering Wav (zie B5 en B10).

Deze beperkingen kunnen nader worden omschreven bij de verlening van de verblijfsvergunning (zie artikel 3.4, tweede lid, Vb en de desbetreffende materiehoofdstukken B2 en verder). Daarnaast kan de Minister een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlenen onder een andere beperking dan hiervoor genoemd (zie artikel 3.4, derde lid, Vb). Het moet daarbij gaan om een verblijfsvergunning op reguliere gronden en niet op asielgerelateerde gronden (zie B1/9.2).

Andere beperkingen dan in artikel 3.4, eerste lid, Vb

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw kunnen verblijfsvergunningen voor bepaalde tijd alleen onder een beperking verband houdende met het verblijfsdoel worden verleend en is verlening van een zodanige verblijfsvergunning zonder beperkingen niet mogelijk.

In artikel 3.100 Vb, handelend over de wijziging van de beperking, komt tot uiting de regel van de Vw dat er aan de verlening van een verblijfsvergunning altijd een daartoe strekkende aanvraag vooraf gaat (uitzondering daarop zijn de in artikel 3.6 Vb aangewezen verblijfsvergunningen die ambtshalve kunnen worden verleend).

Met de aanvraag stelt de vreemdeling het kader voor de besluitvorming. Op de aanvraag moet worden beschikt zoals zij is ingediend en er mag niet iets anders worden toegewezen of afgewezen dan is aangevraagd. Indien de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend. In een dergelijk geval kan de beperking dus wel anders luiden dan hetgeen is aangevraagd.

De verblijfsdoelen waarvoor verblijf kan worden verleend, zijn omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vb en deze zijn nader uitgewerkt in deel B. De opsomming in artikel 3.4 Vb is niet limitatief. In het derde lid van dit artikel is de bevoegdheid van de Minister van Justitie neergelegd om een verblijfsvergunning te verlenen onder een beperking die niet in het Vb is geregeld.

Van deze bevoegdheid, die overigens ook categoriaal kan worden toegepast, zal terughoudend worden gebruikgemaakt.

De in het derde lid gegeven bevoegdheid ziet niet op situaties waarin de vreemdeling in Nederland wil verblijven op een grond die wel in het Vb is opgenomen, maar aan een of meer van de voorwaarden niet wordt voldaan. In een dergelijke situatie wordt de verblijfsvergunning als regel niet verleend.

Gelet op het uitgangspunt om van bedoelde bevoegdheid terughoudend gebruik te maken, gelet op mogelijke precedentwerking en in het belang van de noodzakelijke coördinatie is de hieronder vermelde werkwijze vastgesteld.

Indien de vreemdeling verblijf vraagt voor een doel dat niet voorkomt in artikel 3.4, eerste lid, Vb – en ook niet in de Vc – geldt het volgende:

  • a. de IND beziet of de vreemdeling het waarom en de noodzaak van het andere verblijfsdoel dan wel de andere beperking heeft vermeld;

  • b. de IND beziet of de vreemdeling één en ander met gegevens en bescheiden heeft onderbouwd overeenkomstig B1/9.3;

  • c. de IND beslist vervolgens namens de Minister op de aanvraag.

Bij de beslissing op de aanvraag wordt overigens niet getreden buiten de toelatingsgronden van artikel 13 Vw.

2.2. Ingangsdatum

Ingevolge artikel 26, eerste lid, Vw wordt de verblijfsvergunning regulier verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Dat geldt zowel voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als voor onbepaalde tijd.

2.3. Arbeidsmarktaantekening

Ingevolge artikel 4.21, derde lid, Vb wordt op het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, aangetekend of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wav een TWV is vereist.

Tussen de Wav en de Vw bestaat een nauwe samenhang. Toetreding tot de arbeidsmarkt wordt gereguleerd met de Wav. Het algemene uitgangspunt in de Wav is dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder TWV (zie artikel 2 Wav).

Het verbod is niet van toepassing ten aanzien van vreemdelingen die behoren tot:

  • de categorie als genoemd in artikel 3 Wav (onder andere gemeenschapsonderdanen); en

  • vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vw afgegeven vergunning die is voorzien van een aantekening van de Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid (zie artikel 4 Wav).

Zie in dit verband ook B5.

Samenhang documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vw en de arbeidsmarktaantekening

Ingevolge artikel 9, eerste lid, Vw verschaft de Minister aan de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder a tot en met h, en j tot en met l, Vw, een document of schriftelijke verklaring waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. De vreemdeling met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder i, Vw, wordt desgevraagd een dergelijk document of verklaring verschaft (zie ook artikel 3.9 VV).

Het document of de schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 9 Vw, bevat tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

Afgifte van documenten en schriftelijke verklaringen als bedoeld in artikel 9 Vw

a. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, dan wel in de situatie dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

b. In de situatie dat de vreemdeling in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273a WvSr (mensenhandel).

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’, wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de Korpschef verstrekt.

NB. Indien de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingewilligd, wordt het verblijfsdocument conform de hoofdregel uitgereikt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft. Deze wijst de vreemdeling op de rechten die voortvloeien uit de daarop vermelde informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

c. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw.

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de IND verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt de IND het verzoek om verkrijging van het bescheid af.

d. In de situatie dat aan de vreemdeling een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is verleend, als bedoeld in artikel 20 Vw.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

e. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning, dan wel in de situatie dat de aanvraag tot het wijzigen van de verblijfsvergunning is ingewilligd.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

f. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de IND verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt de IND het verzoek om verkrijging van het bescheid rechtmatig verblijf af.

g. In de situatie dat de geldigheidsduur van de aan de vreemdeling verleende verblijfsvergunning regulier wordt verlengd.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

h. In de situatie dat de vreemdeling in afwachting is van een beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift én uitzetting gedurende deze periode achterwege dient te blijven.

In afwijking van de hoofdregel vermeld onder ‘a’ wordt het document of de schriftelijke verklaring in deze situatie door de IND verstrekt. Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een medewerker van de IND het verzoek om verkrijging van het bescheid af.

i. In de situatie dat de vreemdeling in de vrije termijn als bedoeld in artikel 12 Vw hier te lande verblijft.

Het document of de schriftelijke verklaring wordt verstrekt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

j. In de situatie dat uitzetting van de vreemdeling ingevolge artikel 64 Vw gelet op zijn gezondheidstoestand of die van één van zijn gezinsleden achterwege dient te blijven (zie A4/7.3).

De vreemdeling dient op zijn uit de aantekening voortvloeiende rechten te worden gewezen.

2.3.1. Eerste verblijfsaanvaarding

Verschillende arbeidsmarktaantekeningen

Per materiehoofdstuk zal hierop nader worden ingegaan.

Op het document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, kunnen verschillende arbeidsmarktaantekeningen worden geplaatst. Voor de vreemdeling is het van groot belang dat de juiste arbeidsmarktaantekening zo spoedig mogelijk wordt geplaatst op zijn document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt. Een verkeerde aantekening kan immers grote gevolgen hebben voor zijn mogelijkheden om arbeid te verrichten. Het is van belang dat de Korpschef de vreemdeling wijst op de rechten die voortvloeien uit deze aantekening.

Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist

De vreemdeling is met deze aantekening volledig vrij op de arbeidsmarkt. Dit betekent dat hij dit recht behoudt gedurende de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur of tijdens de bezwaar- of beroepsprocedure. Wanneer de beperking wijzigt waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan hem is verleend, blijft de arbeidsmarktaantekening ongewijzigd (bijv. indien de beperking van een verblijfsvergunning bij Nederlandse echtgenoot wijzigt in een verblijfsvergunning voor studie).

EU/EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat mogen op grond van het EG-Verdrag vrij in Nederland werken. Daarom mag voor het laten werken van een EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat geen TWV worden verlangd.

Op het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf aan gemeenschapsonderdanen die zelf geen EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat zijn, dient de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ te worden geplaatst (zie B10/2.7).

Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV

De vreemdeling heeft hiermee een beperkt recht om zich op de arbeidsmarkt te begeven. Slechts indien zijn (feitelijke) werkgever beschikt over een TWV ten behoeve van zijn tewerkstelling is het de vreemdeling toegestaan om arbeid te verrichten (bijvoorbeeld vreemdelingen die in het kader van het verrichten van arbeid in loondienst tot Nederland worden toegelaten alsmede hun gezinsleden krijgen deze aantekening). Deze aantekening kan echter wijzigen.

Indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met deze aantekening, heeft hij recht op de aantekening ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan

De vreemdeling met deze aantekening kan zich slechts op een specifiek omschreven deel van de arbeidsmarkt begeven onder de voorwaarde dat zijn (feitelijke) werkgever beschikt over een TWV ten behoeve van zijn tewerkstelling. Het is niet toegestaan om andere arbeid te verrichten dan de arbeid waarvoor toestemming is verleend.

Arbeid niet toegestaan

Het is de vreemdeling niet toegestaan arbeid in Nederland te verrichten (bijvoorbeeld vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning verband houdende met verblijf als au pair is verleend).

2.3.2. Voortzetting van het verblijf

Continueren van de vrije toegang tot de arbeidsmarkt

Op 5 december 1997 is het besluit van 14 november 1997 (Stb. 1997, 583) tot wijziging van het Koninklijk Besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wav (Stb. 406) in werking getreden. Dit besluit heeft betrekking op vreemdelingen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. Zij behouden hun vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt, zolang zij de beslissing op hun aanvraag om (voortzetting van het) verblijf met instemming van de Minister in Nederland mogen afwachten.

De achtergrond van dit besluit is gelegen in de ongewenste gevolgen die de voorheen geldende regeling bleek te hebben. In die situatie zouden werkgevers een TWV moeten aanvragen en bij weigering daarvan de vreemdeling moeten ontslaan, terwijl de vreemdeling nadien weer het recht op vrije toegang tot de arbeidsmarkt zou (kunnen) verkrijgen. Ook uit oogpunt van het algemeen belang is het te verkiezen dat vreemdelingen, aan wie mogelijk voortzetting van het verblijf wordt toegestaan, beschikken over een werkkring waarmee zij in hun onderhoud (blijven) voorzien.

Het besluit van 14 november 1997 heeft uitdrukkelijk géén betrekking op vreemdelingen:

  • die voor het verrichten van arbeid in loondienst in het bezit dienen te zijn van een TWV; of

  • aan wie het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

Bij vreemdelingen, die onder de werking van dit besluit vallen, dient in het paspoort of vergelijkbaar identiteitsdocument een sticker voor verblijfsaantekeningen (bijlage 7g VV) te worden aangebracht, met de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’. Het is van belang dat de vreemdeling wordt gewezen op de rechten die voortvloeien uit deze aantekening.

Het is niet nodig dat de vreemdeling al in het bezit was van een werkkring. Deze werkkring kan namelijk ook op een later tijdstip gevonden worden. De vreemdeling dient echter zelf actief werk te zoeken, omdat bemiddeling via een arbeidsbureau in deze periode niet is toegestaan.

Uit het feit dat een vreemdeling in het bezit is van de hier bedoelde arbeidsmarktaantekening kan echter niet worden afgeleid dat met de voortzetting van zijn verblijf een wezenlijk Nederlands belang in de zin van de Vw wordt gediend op grond waarvan opnieuw verblijf zou moeten worden toegestaan.

2.4. Aantekening tijdelijk verblijfsrecht

Inleiding

Artikel 3.5 Vb bevat de uitwerking van het uit de Vw voortvloeiende onderscheid tussen verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk dan wel niet-tijdelijk is. In artikel 21, eerste lid, onderdeel f, Vw is neergelegd dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden afgewezen, indien het verblijfsrecht van de vreemdeling van tijdelijke aard is. In diverse regelingen worden gevolgen verbonden aan het onderscheid tussen verblijf dat naar zijn aard tijdelijk is en verblijf dat naar zijn aard niet-tijdelijk is. Een dergelijk onderscheid is onder meer aangebracht voor de vraag of de vreemdeling op grond van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringstraject moet doorlopen, waarbij een verplichting tot het doorlopen van een inburgeringstraject op grond van de Wet inburgering nieuwkomers overigens niet in alle gevallen noodzakelijkerwijs meebrengt dat het verblijf naar zijn aard niet-tijdelijk is. Voorts kunnen vreemdelingen met verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is, niet tot Nederlander worden genaturaliseerd, aangezien er ten aanzien van hen in ieder geval bedenkingen zullen bestaan tegen het verblijf in Nederland voor onbepaalde duur als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, Rwn, en de verlening van het Nederlanderschap de toepassing van de Vw zou kunnen doorkruisen.

Verblijfsrecht dat naar zijn aard tijdelijk is, wordt aangeduid als tijdelijk verblijfsrecht. De vraag of het verblijfsrecht al of niet tijdelijk van aard is, is alleen relevant zolang de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw. Deze verblijfsvergunning kan een tijdelijk en niet-tijdelijk verblijfsrecht impliceren. De tijdelijkheid van het verblijfsrecht heeft niets te maken met de omstandigheid dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor ten hoogste vijf jaren wordt verleend. De tijdelijkheid van het verblijfsrecht valt evenmin af te leiden uit het feit dat de verblijfsvergunning steeds onder een beperking wordt verleend.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geeft de houder ofwel tijdelijk verblijfsrecht ofwel niet-tijdelijk verblijfsrecht. Of het verblijfsrecht van de vreemdeling tijdelijk of niet-tijdelijk is, wordt uitsluitend bepaald door artikel 3.5 Vb. Is de verblijfsvergunning verleend onder een beperking genoemd in het tweede lid, dan is het verblijf van de vreemdeling tijdelijk van aard. Is de verblijfsvergunning verleend onder een andere beperking, dan is het verblijf van de vreemdeling als uitgangspunt niet-tijdelijk van aard.

Ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vb kan de verblijfsvergunning worden verleend onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid van dat artikel. In dat geval wordt bij de verlening aangegeven of het daaruit voortvloeiende verblijfsrecht tijdelijk van aard is. Blijft een dergelijke aanwijzing achterwege dan volgt uit het derde lid van artikel 3.5 Vb dat het verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard is.

Met name niet-tijdelijk van aard is het verblijfsrecht op grond van een verblijfsvergunning die is verleend onder een beperking verband houdend met:

  • gezinshereniging en gezinsvorming met of verblijf als adoptiekind of pleegkind van een Nederlander of een vreemdeling die zelf verblijfsrecht heeft dat niet-tijdelijk van aard is;

  • het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag;

  • voortgezet verblijf;

  • wedertoelating;

  • het verrichten van arbeid in loondienst;

  • het verrichten van arbeid als zelfstandige.

Bij het slot van artikel 3.5, derde lid, Vb kan, afgezien van individuele gevallen, worden gedacht aan een tijdelijke regeling op grond waarvan aan bepaalde categorieën vreemdelingen gedurende een beperkte periode verblijf in Nederland wordt toegestaan. In een dergelijk geval wordt in het desbetreffende Wijzigingsbesluit Vc aangegeven of het verblijfsrecht tijdelijk of niet-tijdelijk van aard is.

2.5. Aantekening omtrent beroep op de publieke middelen

In artikel 4.21, vijfde lid, Vb is opgenomen in welke gevallen op het verblijfsdocument een aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ wordt gesteld.

In artikel 3.4, vierde lid, Vb is opgenomen wanneer een beroep op de publieke middelen in ieder geval gevolgen kan hebben voor het verblijfsrecht.

Het doen van een beroep op de publieke middelen kan betekenen dat niet langer wordt voldaan aan ten minste een van de beperkingen waaronder een verblijfsvergunning wordt verleend, zodat verlenging van de geldigheidsduur ervan kan worden geweigerd met toepassing van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, Vw.

Onder ‘beperkingen’ wordt in dit verband mede verstaan de voorwaarden die zijn gesteld aan verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Tevens is het doen van een beroep op de publieke middelen een aanwijzing dat niet wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, Vw.

Ingevolge artikel 19 Vw zijn dit tevens intrekkingsgronden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Hetzij de vreemdeling zelf, hetzij degene bij wie aan de vreemdeling verblijf is toegestaan, beschikt kennelijk niet langer zelfstandig over duurzame middelen van bestaan, wanneer hij of zij een beroep doet op de publieke middelen.

2.6. Voorschriften

Ingevolge artikel 14, tweede lid, Vw kunnen aan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.

2.6.1. Tot het stellen van zekerheid

Aan de verblijfsvergunning kunnen voorschriften tot het stellen van zekerheid worden verbonden. Met een voorschrift tot het stellen van zekerheid aan een verblijfsvergunning wordt op zich niet voldaan aan de algemene voorwaarde dat over voldoende middelen van bestaan moet worden beschikt. Het stellen van zekerheid ingevolge een voorschrift verbonden aan een verblijfsvergunning, moet in die zin worden onderscheiden van het stellen van zekerheid in verband met de vrije termijn.

Voorschriften tot het stellen van zekerheid worden niet verbonden aan verstrekking van een document waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, in geval van vreemdelingen die behoren tot een van de in artikel 8, aanhef en onder e, Vw genoemde categorie verblijfsgerechtigden (zie B10).

In de betreffende materiehoofdstukken (zie B2 en verder) wordt telkens aangegeven of en zo ja welke voorschriften aan de verblijfsvergunning worden verbonden.

Het deponeren van een passagebiljet

Aan de verblijfsvergunning kan als voorschrift worden verbonden het deponeren van een passagebiljet, voor de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd.

In verband met de beperkte geldigheidsduur van passagebiljetten wordt van deze mogelijkheid slechts gebruik gemaakt ten aanzien van vreemdelingen die een verblijf beogen van korter dan één jaar. De duur waarvoor de verblijfsvergunning wordt verleend, is in deze gevallen steeds korter dan de geldigheidsduur van het passagebiljet. De vreemdeling wordt geacht aan dit voorschrift te hebben voldaan, indien hij reeds in verband met verblijf in de vrije termijn een passagebiljet heeft gedeponeerd dat geldig is tot na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning.

Procedure deponeren passagebiljet

Indien het deponeren van een passagebiljet als voorschrift aan een verblijfsvergunning regulier wordt verbonden – en het biljet is niet reeds gedeponeerd in verband met verblijf in de vrije termijn – dient het alsnog te worden gedeponeerd bij één van de visumloketten, welke door de IND zijn ingericht in Rijswijk en Zwolle. Afhankelijk van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling stelt de medewerker van de IND middels een kopie van de beschikking hetzij het visumloket in Rijswijk, hetzij het visumloket in Zwolle, op de hoogte van het feit dat aan de verblijfsvergunning een dergelijk voorschrift is verbonden. De vreemdeling ontvangt vervolgens een schriftelijke uitnodiging van het betreffende visumloket om het passagebiljet aldaar in persoon te deponeren. Ten bewijze van het feit dat het passagebiljet is gedeponeerd ontvangt de vreemdeling een ontvangstbewijs. Het visumloket bericht vervolgens de medewerker dat het biljet is gedeponeerd.

Procedure teruggave passagebiljet

Teruggave van het passagebiljet geschiedt bij één van de visumloketten. Hiertoe zal de vreemdeling schriftelijk worden opgeroepen teneinde het passagebiljet in persoon in ontvangst te nemen. Bij de teruggave van het passagebiljet tekent de vreemdeling een ontvangstbewijs, ten bewijze van het feit dat het biljet aan hem is geretourneerd.

Het deponeren van een waarborgsom

Van de mogelijkheid aan de verblijfsvergunning een voorschrift te verbinden tot het deponeren van een waarborgsom voor de kosten van de reis naar een plaats buiten Nederland waar toelating van de vreemdeling is gewaarborgd, wordt in beginsel geen gebruik gemaakt.

Regels voor het in ontvangst nemen, het beheer en de teruggave van waarborgsommen worden gegeven in de artikelen 3.8, 3.9, 3.10 en 3.11 Vb.

De uitvoering van de vorenstaande regels geschiedt als volgt.

Procedure deponeren waarborgsom

Indien het deponeren van een waarborgsom als voorschrift aan de verblijfsvergunning wordt verbonden, wordt een factuur vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden. De vreemdeling krijgt de gelegenheid om binnen vier weken het op de factuur vermelde bedrag te voldoen. Indien hij na ommekomst van deze periode het bedrag nog niet heeft betaald, wordt hem een aanmaning toegezonden om het bedrag alsnog binnen twee weken te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim. Het bedrag kan overigens zowel per bank als per giro worden voldaan.

De vreemdeling ontvangt na betaling een bevestiging. De betreffende medewerker van de IND wordt eveneens op de hoogte gesteld van het feit dat de waarborgsom is gedeponeerd.

Procedure teruggave van de waarborgsom

Indien de vreemdeling zich in Nederland bevindt, vindt de terugbetaling van de waarborgsom en de uitbetaling van de toekomende rente bij voorschot plaats door de Minister. Het bedrag wordt door de de IND gestort op het aldaar bekende bank- of girorekeningnummer van de vreemdeling. De vreemdeling wordt tevens bij brief bericht dat het bedrag is teruggestort.

Het wijzigen of opheffen van een voorschrift tot het stellen van zekerheid

Een aanvraag om wijziging of opheffing van het aan de verblijfsvergunning verbonden voorschrift tot het stellen van zekerheid komt voor inwilliging in aanmerking, indien op andere wijze zekerheid wordt gesteld of indien de redenen die hebben geleid tot het verbinden van het voorschrift aan de vergunning zijn vervallen.

Het sluiten van een ziektekostenverzekering

De vreemdeling moet door middel van een schriftelijk bewijsstuk aantonen dat hij voldoende tegen ziektekosten verzekerd is.

Een voorschrift tot het voldoende verzekerd zijn tegen ziektekosten (met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of psychiatrische inrichting) wordt aan de verblijfsvergunning verbonden.

2.6.2. In verband met openbare orde of nationale veiligheid

Aan de verblijfsvergunning kunnen voorschriften in het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid worden verbonden.

Zulke voorschriften moeten worden onderscheiden van maatregelen van toezicht die in dat belang kunnen worden genomen (zie A3).

Een voorschrift als hier bedoelt, kan aan de verblijfsvergunning worden verbonden bij verlening of (alsnog) bij verlenging van de geldigheidsduur daarvan.

3. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Algemeen

Ingevolge artikel 14, derde lid, Vw wordt de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor ten hoogste vijf achtereenvolgende jaren en worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld over de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning en de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning. Deze regels zijn neergelegd in artikel 3.57 tot en met 3.70 Vb.

De hoofdregels voor de geldigheidsduur waarvoor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend of verlengd, zijn neergelegd in artikel 3.57 en 3.68 Vb.

Van deze hoofdregel wordt, afhankelijk van het verblijfsdoel, afgeweken in artikel 3.58 tot en met 3.70 Vb. Tenzij de vergunning wordt verleend of verlengd met vrijstelling van het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding, geldt in alle gevallen de tweede hoofdregel van artikel 3.68 Vb.

3.1. Uitzonderingsregels bij eerste toelating

De ten aanzien van de geldigheidsduur geldende regels zijn opgenomen in de artikelen 3.58 tot en met 3.67 Vb.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlening en verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vb mogelijk is.

Als de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan, maar later, dan wordt bij het vaststellen van de geldigheidsduur uitgegaan van de latere datum waarop alsnog is aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan. Dat de vreemdeling niet reeds bij het indienen van de aanvraag heeft aangetoond aan alle voorwaarden te voldoen, heeft derhalve geen gevolgen voor de totale geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning. De totale geldigheidsduur blijft gelijk aan de geldigheidsduur zoals die zou gelden als reeds bij het indienen van de aanvraag aan alle geldende voorwaarden werd voldaan.

Ingevolge artikel 3.67, tweede lid, Vb kan de verblijfsvergunning worden verleend of verlengd met een langere geldigheidsduur, indien de geldigheidsduur van de te verlenen of te verlengen verblijfsvergunning op het moment waarop deze wordt verstrekt ingevolge artikel 3.57 Vb alweer zou zijn geëindigd. Van deze bevoegdheid wordt gebruik gemaakt indien op het moment van beoordeling door de IND de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning nog minder dan drie maanden geldig zou zijn. In die gevallen wordt de te verlenen of verlengen verblijfsvergunning één jaar langer geldig gemaakt, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de geldigheidsduur van de te verlenen verblijfsvergunning zou zijn verstreken.

De bevoegdheid van artikel 3.67, tweede lid, Vb kan alleen worden gebruikt in afwijking van artikel 3.57 Vb. Deze bevoegdheid kan dan ook niet worden gebruikt om af te wijken van andere artikelen Vb, zoals artikelen 3.59, 3.65, 3.66, 3.68 of 3.69, 3.70 Vb. Evenmin wordt deze bevoegdheid gebruikt om in het beleid neergelegde maximale verblijfsduren op te rekken (bijvoorbeeld de maximale verblijfsduur voor studenten, stagiaires, practicanten, onbezoldigd wetenschappelijk onderzoekers, vreemdelingen die arbeid in loondienst verrichten in het kader van een actieprogramma van de EU), of om de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te verlengen terwijl niet meer aan het verblijfsdoel of de voorwaarden wordt voldaan.

3.2. Afwijkende bepalingen bij verlenging na gezinshereniging

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur wordt bij verlenging ervan vastgesteld op het maximum dat ingevolge het Vb mogelijk is (zie de artikelen 3.67, 3.69 en 3.70 Vb).

In aanvulling op artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vb geldt dat bij verlenging van de geldigheidsduur van een afhankelijke verblijfsvergunning de geldigheidsduur ervan zich niet uitstrekt voorbij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon, indien de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bezit en zolang de vreemdeling nog niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf.

Het is immers niet de bedoeling de vreemdeling met een afhankelijk verblijfsrecht een sterker verblijfsrecht te geven dan het verblijfsrecht van de hoofdpersoon, zolang de vreemdeling met het afhankelijke verblijfsrecht niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf.

Ten aanzien van de toepassing van artikel 3.67 Vb wordt verwezen naar B1/3.1.

4. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning bepaalde tijd

Ingevolge artikel 16, eerste lid, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien:

  • a. de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd;

  • b. de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • e. de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan;

  • f. de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wav is voldaan; of

  • g. de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw zijn in het Vb regels gesteld over de toepassing van deze gronden.

In het hierna volgende zullen de afzonderlijke afwijzingsgronden worden toegelicht.

4.1. Mvv-vereiste

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd. Als hoofdregel schrijft artikel 3.71 Vb voor dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.

Alleen de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw kan worden afgewezen op grond van het ontbreken van een mvv. Dat betekent dat het ontbreken van een mvv geen betekenis heeft voor de beoordeling van de volgende aanvragen:

  • aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw);

  • een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie artikel 28 Vw);

  • een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd (zie artikel 33 Vw).

Het ontbreken van een mvv is evenmin van betekenis bij de vraag of een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan de volgende categorieën ambtshalve verleend kan worden:

  • aan de alleenstaande minderjarige asielzoeker (zie B14);

  • de vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B14);

  • de asielzoeker die drie jaren in procedure is (zie B14).

4.1.1. Vrijstellingen

Vrijstelling op grond van de Vw

Een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt ingevolge artikel 17, eerste lid, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, indien het betreft:

a. de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één der door de Minister van BuZa aan te wijzen landen;

Toelichting

Deze landen zijn: Australië, België, Canada, Cyprus Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Litouwen, Luxemburg, Monaco, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Vaticaanstad, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, de Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Zweden en Zwitserland (met inbegrip van Liechtenstein).

Voor vreemdelingen uit deze landen staat echter wel de mogelijkheid open om bij een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen ten einde hun verblijfsaanspraken vooraf te laten toetsen, zodat ook zij vroegtijdig weten of hun verblijfsrecht toekomt.

b. de gemeenschapsonderdaan, voorzover niet reeds vrijgesteld op grond van een aanwijzing, als bedoeld onder a;

Toelichting

Een gemeenschapsonderdaan heeft geen verblijfsvergunning nodig om rechtmatig in Nederland te verblijven. Een gemeenschapsonderdaan ontleent zijn verblijfsrecht immers rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht. Ook van belang is dat de vreemdeling die niet zelf onderdaan is van een lidstaat van de EU, EER of Zwitserse Bondsstaat, maar die wel rechtstreeks verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, bijvoorbeeld als echtgeno(o)t(e), kind, partner of (schoon)ouder van een gemeenschapsonderdaan, vrijgesteld is van het mvv-vereiste (zie de definitiebepaling van gemeenschapsonderdaan in artikel 1 Vw).

c. de vreemdeling voor wie het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen;

Toelichting

Voor deze vrijstelling dient beoordeeld te worden of de vreemdeling in staat is te reizen naar zijn land van herkomst of bestendig verblijf en in staat kan worden geacht daar de behandeling af te wachten van een door hem in te dienen mvv-aanvraag. Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het land van herkomst of bestendig verblijf betreffen, worden niet betrokken bij de beoordeling. Hierbij wordt aangesloten bij B8/4.4. Voor de procedurele aspecten wordt in dit kader verwezen naar B8/4.

d. de vreemdeling die slachtoffer of getuige-aangever is van vrouwenhandel;

Toelichting

Het Nederlandse beleid is er op gericht de opsporing en vervolging van hen die zich aan mensenhandel schuldig maken, zoveel mogelijk te bevorderen. In dat opzicht is van groot belang dat slachtoffers en getuigen van mensenhandel aangifte doen van mensenhandel. Met de verblijfsregeling zoals neergelegd in artikel 3.48 Vb wordt beoogd te voorkomen dat het slachtoffer of de getuige van mensenhandel afziet van het doen van aangifte uit vrees Nederland te worden uitgezet als illegale vreemdeling. In dat verband wordt er op gewezen dat het slachtoffer of de getuige ingevolge artikel 8, onder k, Vw gedurende een bedenktijd van maximaal drie maanden rechtmatig verblijf in Nederland kan verkrijgen. In dat geval wordt nog geen verblijfsvergunning verleend.

Ingeval het noodzakelijk is dat de vreemdeling in Nederland verblijft nadat de aangifte is gedaan, kan de in artikel 3.48 Vb bedoelde verblijfsvergunning worden verleend zolang dat in het belang van de opsporing en vervolging van mensenhandel noodzakelijk is. Het mvv-vereiste wordt hierbij niet tegengeworpen. Er dient wel een proces-verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

In het geval van de getuige-aangever kan de verblijfsvergunning eerst worden verleend, indien het OM de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst acht voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek. Ook in die situatie wordt het mvv-vereiste niet tegengeworpen. Er dient wel proces verbaal van de aangifte opgemaakt te zijn.

e. de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag in het bezit was van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw dan wel van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 Vw; of

f. de vreemdeling die tijdig een aanvraag heeft ingediend tot wijziging van een verblijfsvergunning.

Toelichting e en f

Het mvv-vereiste is niet van toepassing op de vreemdeling die onmiddellijk voorafgaande aan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in het bezit was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Het ontbreken van een mvv wordt evenmin tegengeworpen aan de vreemdeling die een aanvraag indient om wijziging van het verblijfsdoel. Hierbij is van belang dat er geen onderscheid wordt gemaakt naar het soort verblijfsdoel. De vrijstelling geldt bijvoorbeeld ook indien een vreemdeling twee maanden in het bezit geweest is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw en vervolgens in aanmerking wenst te komen voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Voor de beoordeling of er sprake is van voortzetting van verblijf is dan niet van belang of de eerdere vergunning verlengd zou zijn of dat de vergunning na twee maanden is ingetrokken in verband met een wijziging in de situatie in het land van herkomst. Van belang is wel dat de aanvraag tot wijziging van het verblijfsdoel tijdig, dat wil zeggen in ieder geval niet later dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning, ontvangen is (zie artikel 3.82 Vb en B1/5.1).

Vrijstellingen op grond van het Vb

Ingevolge artikel 3.71, tweede lid, Vb kan van het vereiste van een geldige mvv vrijgesteld worden, de vreemdeling:

a. die voor het bereiken van het negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of als Nederlander en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

Toelichting

De vreemdeling die voor diens negentiende levensjaar ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw kan in aanmerking komen voor wedertoelating tot Nederland. Indien de vreemdeling minderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend. Indien de vreemdeling meerderjarig is kan een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. Hiermee verhoudt zich niet dat het mvv-vereiste wordt tegengeworpen. Dit onderdeel komt grotendeels overeen met artikel 52a, onderdeel g, van het voormalige Vb, met dien verstande dat toegevoegd is de categorie vreemdelingen die in diezelfde periode geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland hebben verbleven. Het is redelijk laatstgenoemde vreemdelingen niet anders te behandelen om de enkele reden dat het rechtmatig verblijf geheel of gedeeltelijk als Nederlander in Nederland is doorgebracht.

b. van twaalf jaar of jonger, die in Nederland is geboren en naar het oordeel van de Minister feitelijk is blijven behoren tot het gezin van een ouder die:

Toelichting

Kinderen van twaalf jaar of jonger die in Nederland zijn geboren, vanaf dat moment onafgebroken in Nederland woonachtig zijn en naar het oordeel van de Minister feitelijk zijn blijven behoren tot het gezin van een van de ouders die sinds de geboorte van het kind in Nederland verblijft op grond van een verblijfsvergunning, komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien zij feitelijk (zijn blijven) behoren tot het gezin van die ouder. Als hoofdregel geldt dat één van de ouders binnen drie dagen na de geboorte van het kind een aanvraag ten behoeve van het kind moet indienen bij de burgemeester van de gemeente waar zij woon- of verblijfplaats hebben, om het verblijfsrecht mede geldig te maken voor het kind. Vanaf de leeftijd van twaalf jaar worden deze kinderen ook feitelijk in het bezit gesteld van een vreemdelingendocument waaruit het verblijfsrecht blijkt.

Is het kind evenwel niet direct na de geboorte aangemeld dan kan tot en met de leeftijd van twaalf jaar alsnog een aanvraag worden ingediend. In dat geval kan de verblijfsvergunning worden verleend indien naar het oordeel van de Minister genoegzaam is aangetoond dat het kind vanaf de geboorte onafgebroken in Nederland heeft verbleven en feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de ouder die houder is van een verblijfsvergunning. Gelet op het feit dat deze kinderen in Nederland zijn geboren, is het niet rechtvaardig om de aanvraag af te wijzen omdat het kind niet in het bezit is van een geldige mvv. Hetzelfde geldt ten aanzien van kinderen die in Nederland zijn geboren uit een ouder die op het moment van die geboorte rechtmatig in Nederland verbleef, al dan niet in afwachting van een (nadere) beslissing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning. Van dat kind wordt evenmin verlangd dat het met die ouder vertrekt naar het land van herkomst om daar de beslissing op de mvv-aanvraag af te wachten. Tot de hier bedoelde categorie behoren onder meer de kinderen die tijdens de procedure in Nederland worden geboren uit een ouder die aansluitend op die procedure in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning. Tevens zijn vrijgesteld andere kinderen die in Nederland zijn geboren op een moment waarop de ouder op een der andere in artikel 8 Vw genoemde gronden rechtmatig in Nederland verbleef, bijvoorbeeld in verband met de aangifte van mensenhandel, of tijdens de vrije termijn, en die aansluitend op dat rechtmatige verblijf in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning.

c. die in Nederland verblijft op grond van een geprivilegieerde status als gezinslid van een in Nederland geaccrediteerd personeelslid van een buitenlandse diplomatieke of consulaire post die zelf in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 21 Vw;

Toelichting

Onderdeel c ziet op feitelijk in Nederland verblijvende afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie in Nederland.

Geaccrediteerde personeelsleden van een buitenlandse diplomatieke of consulaire missie en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status op grond van het op 18 april 1961 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake diplomatiek verkeer (Trb. 1962, 101) of het op 24 april 1963 te Wenen tot stand gekomen Verdrag inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1965, 40). De verblijfsstatus van de hoofdpersoon is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt daarmee tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden. De afhankelijke gezinsleden die tien jaar of langer bij de hoofdpersoon in Nederland verblijven komen – evenals de hoofdpersoon – onder omstandigheden in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12).

Na beëindiging van de bijzondere geprivilegieerde status van de hoofdpersoon kan het voorkomen dat de geprivilegieerde hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Dit kan het geval zijn indien één of meer van de afhankelijke gezinsleden nog minderjarig is of als één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet minimaal tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven op basis van een bijzondere geprivilegieerde status. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Deze vrijstelling houdt verband met het feit dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, het feit dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en het feit dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Gelet hierop is het niet redelijk van deze afhankelijke gezinsleden een mvv te verlangen.

Geaccrediteerde personeelsleden van internationale organisaties en hun afhankelijke gezinsleden bezitten een bijzondere status (de uitgezonden status) op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin onder andere bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie. Deze personeelsleden en hun meerderjarige afhankelijke gezinsleden kunnen onder omstandigheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie B12). Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon wel in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet. Indien deze afhankelijke gezinsleden op grond van het nationale vreemdelingenrecht in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging, geldt vrijstelling van het mvv-vereiste. Onderdeel c ziet niet op de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van een internationale organisatie. Echter, ten aanzien van hen geldt evenzeer dat sprake is van eerder (langdurig) verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status, dat tijdig om verblijfsrecht op grond van de Vw is verzocht en dat de vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon. Daarom is evenmin redelijk van hen een mvv te verlangen. Daarmee wordt voor deze categorie toepassing gegeven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb.

d. die ten minste zeven jaren werkzaam is of is geweest op een Nederlands zeeschip of een mijnbouwinstallatie op het continentaal plat;

Toelichting

Onderdeel d ziet op bepaalde categorieën buitenlandse werknemers in de internationale sector van de arbeidsmarkt. De Vw is niet van toepassing op buitenlandse werknemers aan boord van Nederlandse zeeschepen of mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentaal plat, omdat werknemers in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen derhalve in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Er zijn echter enkele specifieke regelingen met betrekking tot de vergunningverlening met het oog op verlof, gezinshereniging en gezinsvorming, werkloosheid en werk op het Nederlandse grondgebied voor vreemdelingen die een arbeidsverleden van zeven jaren of langer in deze sectoren van de internationale arbeidsmarkt hebben (zie artikel 3.34 tot en met 3.38 Vb en B5). Gelet op het feit dat deze vreemdelingen veelal niet beschikken over een vaste woon- of verblijfplaats in het buitenland, geacht worden verblijf te houden aan boord van het Nederlandse zeeschip of de mijnbouwinstallatie op het Nederlandse deel van het continentaal plat, en reeds zeven jaren in deze positie verkeren, is het redelijk van hen niet te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen. Omdat op vreemdelingen die werkzaam zijn in de internationale luchtvaart, het internationale wegtransport of de internationale binnenscheepvaart onder bepaalde voorwaarden de Wav en de Vw wel van toepassing zijn, zijn die vreemdelingen niet vrijgesteld van het mvv-vereiste.

e. die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

Toelichting

Dit onderdeel heeft betrekking op vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Deze zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Het besluit 1/80 geeft rechten aan Turkse werknemers die behoren tot de legale arbeidsmarkt van een lidstaat. Ingevolge de jurisprudentie van het Hof van Justitie houdt het recht zoals neergelegd in het besluit 1/80 om na een bepaalde periode van legale arbeid de arbeid voort te kunnen zetten, noodzakelijkerwijs in dat de betrokken vreemdeling een recht van verblijf heeft. Volgens het Hof wordt aan de erkenning van die rechten door artikel 6 van het besluit 1/80 niet de voorwaarde gesteld dat het legale karakter van de arbeid door de Turkse werknemer wordt gestaafd door het bezit van een specifiek administratief document, zoals een verblijfsvergunning. Als wordt vastgesteld dat een Turkse werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt en uit dien hoofde recht heeft op een verblijfsvergunning kan het ontbreken van een geldige mvv hem niet worden tegengeworpen. In de meeste gevallen zal de desbetreffende werknemer echter verkeren in een situatie van voortzetting van verblijf of reeds op grond van enige andere vrijstelling van het mvv-vereiste zijn vrijgesteld. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat verblijfsrechten niet slechts uit artikel 6, maar ook uit enkele andere artikelen van het Associatiebesluit kunnen voortvloeien

f. die in aanmerking komt voor terugkeer naar Nederland op grond van artikel 8 van de Remigratiewet, of

Toelichting

Dit onderdeel heeft betrekking op de vreemdeling die met gebruikmaking van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet een verblijfsvergunning aanvraagt. Hierbij gaat het zowel om de ouder als het (meerderjarige) kind die eerder in Nederland hebben verbleven. Door de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet (en daarmee tevens naar het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet) is verzekerd dat de vrijstelling alleen van toepassing is op de vreemdeling die voor de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking komt. Deze bepaling ziet derhalve niet op de vreemdeling die op grond van eerdere of andere remigratieregelingen is teruggekeerd naar zijn land van herkomst en die wil terugkeren naar Nederland. De vreemdeling die binnen één jaar na remigratie uit Nederland op grond van de Remigratiewet een aanvraag om verblijf in Nederland indient en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland gedurende ten minste drie achtereenvolgende jaren rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning, komt op grond van de terugkeeroptie van artikel 8 van de Remigratiewet in aanmerking voor een verblijfsvergunning. Uit artikel 10, eerste lid, onder b, van het Uitvoeringsbesluit Remigratiewet volgt dat alleen voor de terugkeeroptie in aanmerking komt, de vreemdeling die drie jaar in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning onder een beperking van niet-tijdelijke aard. De beperkingen van tijdelijke aard zijn voor het bepaalde bij en krachtens de Remigratiewet geregeld in de Regeling Aanwijzing vreemdelingen wegens verblijf voor een tijdelijk doel (Stcrt. 2000, 62). Uiteraard is de verwijzing naar artikel 8 van de Remigratiewet alleen van belang voorzover daaruit het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voortvloeit. In andere gevallen kan de vreemdeling op grond van deze terugkeeroptie een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend. In het laatste geval kan de desbetreffende aanvraag niet worden afgewezen wegens het ontbreken van een mvv. Overigens verdient het de voorkeur dat deze vreemdelingen vóór hun terugkeer naar Nederland een mvv aanvragen. Artikel 8 van de Remigratiewet heeft ook betrekking op kinderen van vreemdelingen. Ook deze kinderen kunnen van de terugkeeroptie gebruikmaken en zijn daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste. Concreet betekent dit, dat vrijgesteld is de vreemdeling die direct voorafgaande aan de remigratie als minderjarig kind van de ouder in Nederland heeft verbleven op grond van een verblijfsvergunning of als Nederlander en binnen een jaar na de remigratie op grond van artikel 8 van de Remigratiewet met de ouder naar Nederland terugkeert. Tevens is vrijgesteld de vreemdeling die binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en vervolgens zelfstandig naar Nederland terugkeert.

g. die in Nederland verblijft, bij de rechtbank te 's-Gravenhage een verzoek heeft ingediend tot vaststelling van zijn Nederlanderschap dat naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is.

Toelichting

De persoon die feitelijk in Nederland verblijft en bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek ingevolge artikel 17, eerste lid, Rwn heeft ingediend tot vaststelling van zijn vermeende Nederlanderschap, wordt in het algemeen niet uitgezet indien dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. In dat geval kan de betrokkene, onder omstandigheden, in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, in afwachting van de beslissing op het verzoek. Gelet op het feit dat de verzoeken van deze personen niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot zijn en zij veelal lange tijd in Nederland verblijven voordat twijfels over de Nederlandse nationaliteit ontstonden, is het niet redelijk van hen te verlangen dat zij terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv aan te vragen en kunnen zij in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning.

h. die tijdelijke bescherming heeft en in aanmerking komt voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking als bedoeld in artikel 3.30 of 3.31 Vb.

Toelichting

Dit onderdeel h is het gevolg van de implementatie per 15 februari 2005 van de Richtlijn nr. 2001/55/EG van de Raad van 20 juli 2001 betreffende minimumnormen voor het verlenen van tijdelijke bescherming in geval van massale toestroom van ontheemden en maatregelen ter bevordering van een evenwicht tussen de inspanning van de lidstaten voor de opvang en het dragen van de consequentie van de opvang van deze personen (PbEG L 212). Ingevolge artikel 12 van deze richtlijn staan de lidstaten personen die tijdelijke bescherming genieten toe om, voor een periode die niet langer is dan die van hun tijdelijke bescherming, werkzaam te zijn in loondienst of als zelfstandige. Daarbij mogen de lidstaten om redenen van arbeidsmarktbeleid voorrang geven aan EU-burgers en onderdanen van staten die gebonden zijn aan de Overeenkomst betreffende de EER, en aan de onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven en een werkloosheidsuitkering ontvangen. Het op grond van het ontbreken van een mvv afwijzen van de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor het verrichten van arbeid van de tijdelijk beschermde vreemdeling is niet verenigbaar met het geclausuleerde recht op arbeid in de richtlijn. Om die reden krijgt de tijdelijk beschermde die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder een beperking die verband houdt met het verrichten van arbeid in loondienst of als zelfstandige, vrijstelling van het mvv-vereiste. Dit laat onverlet dat er een wezenlijk Nederlands belang moet zijn gediend met het verrichten van die arbeid. De vrijstelling is derhalve niet van toepassing indien voor de desbetreffende soort arbeid voorrang kan worden gegeven aan EU- en EER-burgers of legaal verblijvende derdelanders met een werkloosheidsuitkering. Zie tenslotte het derde lid van artikel 3.71 Vb: de tijdelijk beschermde vreemdeling die in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel het verrichten van arbeid in loondienst als geestelijk voorganger of godsdienstleraar is (in afwijking van artikel 3.71, derde lid, Vb) eveneens vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Mvv-vereiste godsdienstleraren en geestelijk voorgangers

De vreemdeling is echter niet vrijgesteld indien hij in Nederland wil verblijven voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie artikel 3.71, derde lid, Vb en B5). Deze uitzondering voor de vreemdeling die als godsdienstleraar of geestelijke voorganger wil verblijven, dient er mede toe om vooraf te onderzoeken of er vanuit het oogpunt van openbare orde bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de vreemdeling en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. De aanwezigheid en het functioneren van godsdienstleraren en geestelijk voorgangers hier te lande, in verband met de bijzondere positie die zij innemen binnen de alhier gevestigde gemeenschappen, kan van zodanige invloed zijn op de openbare orde en nationale veiligheid, dat onderzoek vooraf gewenst is. In deze gevallen wordt niet voorbijgegaan aan het mvv-vereiste; ook niet indien de vreemdeling behoort tot de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde vrijgestelde categorieën. De enige uitzondering hierop vormt artikel 3.71, tweede lid, onder h, Vb (zie hiervoor de toelichting van onderdeel h).

Vanzelfsprekend kan het ontbreken van een geldige mvv niet leiden tot afwijzing van de aanvraag, indien een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich daartegen verzet, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Indien een vreemdeling een beroep doet op een van de hierboven genoemde vrijstellingscategorieën dient hij aan te tonen dat hij behoort tot één van de vrijstellingscategorieën.

In beginsel dient de vreemdeling reeds bij het indienen van de aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën te onderbouwen. In het aanvraagformulier dat ziet op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd waarbij de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv – zie bijlage 13 VV – worden de vrijstellingscategorieën op grond van het Vb met name genoemd. Per categorie wordt een korte toelichting op de vrijstellingsgrond gegeven. Indien de vreemdeling bij het indienen van een aanvraag het beroep op één van de vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Toetsing van de vrijstellingscategorie

De vreemdeling dient, indien hij zich beroept op een van de vrijstellingscategorieën, aanstonds aan te tonen dat hij behoort tot een vrijstellingscategorie. Op het aanvraagformulier staan de vrijstellingscategorieën ingevolge de Vw en het Vb vermeld voorzien van een korte toelichting per vrijstellingsgrond. Indien de vreemdeling bij het indienen van de aanvraag bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft het beroep op één van deze vrijstellingscategorieën niet of niet afdoende middels bescheiden heeft onderbouwd, stelt de IND hem in de gelegenheid het beroep alsnog afdoende te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Indien geen (afdoende) bewijs kan worden overgelegd ter staving van het beroep op één der vrijstellingscategorieën, terwijl vaststaat dat de vreemdeling hier wel schriftelijk op is gewezen, wordt de verblijfsvergunning conform artikel 16 Vw in samenhang met artikel 3.71, eerste lid, Vb afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.

De vreemdeling die zich erop beroept dat het stellen van het vereiste bezit van een geldige mvv ten aanzien van hem getuigt van een onbillijkheid van overwegende aard (zie artikel 3.71, vierde lid, Vb) dient bij het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd een onderbouwing voor het beroep op deze vrijstellingscategorie te overleggen. Het aanvraagformulier vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen.

Ten aanzien van de beoordeling van een beroep op een van de vrijstellingscategorieën van het mvv-vereiste geldt dat hierbij uitsluitend dient te worden getoetst aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie. Hierbij wordt dus nog niet ten volle aan de inhoudelijke verblijfsvoorwaarden van het gevraagde verblijfsdoel getoetst, ook al zal een toets aan de voorwaarden van de vrijstellingscategorie veelal voor een deel overeenkomen met een inhoudelijke toets aan de verblijfsvoorwaarden. Zo wordt bijvoorbeeld voor een beroep op de vrijstelling genoemd onder artikel 3.71, tweede lid, onder a, Vb getoetst of de vreemdeling vóór zijn negentiende levensjaar vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en in die periode niet het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst. Dit valt voor een deel samen met de toetsing aan de voorwaarden van artikel 3.54, eerste lid, onder b, Vb. Eerst nadat is vastgesteld dat de vreemdeling zich met succes kan beroepen op een van de vrijstellingscategorieën, dient ten behoeve van de verblijfsvergunning ten volle aan de inhoudelijke voorwaarden voor de verlening hiervan getoetst te worden. In het bovengenoemde voorbeeld wordt de verblijfsaanvraag dan ook aan de overige verblijfsvoorwaarden van artikel 3.54 Vb getoetst.

Hardheidsclausule

In het vierde lid van artikel 3.71 Vb is voorzien in een zogenoemde hardheidsclausule.

Ook indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot een van de vrijgestelde categorieën is het mogelijk dat de aanvraag niet wordt afgewezen op het enkele feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv, indien de toepassing van het mvv-vereiste naar het oordeel van de Minister zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (zie B1/4.1.1).

De vreemdeling die zich erop beroept dat het toepassen van het mvv-vereiste ten aanzien van hem leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard, zal dit beroep op de zogeheten hardheidsclausule reeds bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier moeten motiveren en zo veel als mogelijk met bewijsstukken onderbouwen. Het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) vervult hierin een rol in die zin dat het de vreemdeling erop attendeert dat er sprake kan zijn van bijzondere en individuele omstandigheden, op grond waarvan het van de vreemdeling niet kan worden verwacht dat hij een aanvraag tot afgifte van een mvv in het land van herkomst indient. Middels het aanvraagformulier wordt de vreemdeling verzocht het beroep op deze bijzondere en individuele omstandigheden reeds bij het indienen van de aanvraag zoveel mogelijk middels bewijsstukken en documenten te onderbouwen. Indien het beroep op de hardheidsclausule bij het indienen van de aanvraag niet of niet afdoende middels bescheiden dan wel anderszins is onderbouwd wordt de vreemdeling door de Minister in de gelegenheid gesteld het beroep alsnog (nader) te onderbouwen. Hiertoe wordt de vreemdeling in beginsel een termijn van twee weken gegund.

Bijzondere groepen in het kader van de hardheidsclausule

Het is – net als onder de werking van artikel 16 a Vw (oud) – de bedoeling dat van de bevoegdheid tot toepassing van de hardheidsclausule over te gaan alleen gebruik wordt gemaakt in zeer bijzondere gevallen. Onder de Vw is het wel mogelijk om categorieën vreemdelingen onder de werking van de hardheidsclausule te brengen.

Een van de categorieën waarvoor vrijstelling van het mvv-vereiste in ieder geval geldt op grond van artikel 3.71 vierde lid, Vb, is de groep vreemdelingen die valt onder de toezegging van de Minister gedaan tijdens het terugkeerdebat van 9 februari 2004 dat het mvv-vereiste niet zal worden tegengeworpen aan de vreemdelingen die voldoen aan de onderstaande criteria:

  • de vreemdeling heeft voor 1 april 2001 een aanvraag ingediend voor toelating als vluchteling;

  • de vreemdeling beoogt gezinshereniging (geen gezinsvorming) met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van een verblijfsvergunning regulier dan wel asiel of met een Nederlander;

  • de vreemdeling voldoet, behoudens het mvv-vereiste, aan alle voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning, zoals vermeld in B2.

In het algemeen overleg in de Tweede Kamer op 27 oktober 2004 heeft de Minister deze toezegging uitgebreid en bepaalt dat indien er sprake is van een gezin waarvan de gezinsleden deels wel en deels niet onder de bovengenoemde toezegging vallen en die allen verblijf beogen in het kader van gezinshereniging (geen gezinsvorming) bij hetzelfde gezinslid met een verblijfsvergunning of met de Nederlandse nationaliteit, alle gezinsleden in aanmerking kunnen komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste. Onverkort blijft staan dat, behoudens het mvv-vereiste, zij voorts aan alle overige voorwaarden en voorschriften voor de verlening van een verblijfsvergunning zoals vermeld in B2 moeten voldoen. Dit is bijvoorbeeld het geval in de situatie dat de vader een verblijfsvergunning heeft, de moeder en twee kinderen aan de drie hierboven genoemde voorwaarden voldoen, en er nog een derde kind is dat na 1 april 2001 is ingereisd. Het derde kind kan onder deze omstandigheden worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt voorts op grond van artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling van het mvv-vereiste voor de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is rechtstreeks ingediend bij de Minister (dan wel de IND); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Niet-bijzondere gevallen in het kader van de hardheidsclausule

Er is in ieder geval geen sprake van een zeer bijzonder geval, indien betrokkene:

  • stelt dat aan een of meer vrijstellingsvereisten slechts op een onderdeel niet is voldaan;

  • stelt dat aan alle voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor het gestelde verblijfsdoel is voldaan, afgezien van het mvv-vereiste (mits betrokkene niet valt onder de hierboven beschreven toezeggingen van de Minister);

  • het beroep niet heeft gemotiveerd;

  • het gemotiveerde beroep – hoewel mogelijk – niet met relevante stukken heeft onderbouwd binnen een daartoe gestelde termijn;

  • asielgerelateerde gronden aanvoert (dergelijke gronden worden alleen in het kader van een asielaanvraag beoordeeld);

  • als asielzoeker is uitgeprocedeerd;

  • stelt dat terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs niet kan worden verlangd en dat – hoewel mogelijk – niet binnen een daartoe gestelde termijn met stukken heeft onderbouwd;

  • aangeeft dat noodzakelijke, medische behandeling aan terugkeer – teneinde een mvv te verkrijgen – naar het land van herkomst in de weg staat, maar niet heeft aangetoond dat sprake is van een medische noodsituatie;

  • niet ontoerekenbaar, niet-tijdig en na afloop van een redelijke termijn – meer dan zes maanden na afloop van een eerder verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd – om verlenging of wijziging ervan of om verlening van een verblijfsvergunning heeft gevraagd.

In deze gevallen kan geen recht op vrijstelling van het mvv-vereiste worden ontleend aan de hardheidsclausule.

Vertrektermijn

Indien de aanvraag wordt ingediend door een vreemdeling die de afgelopen vijf jaren geen verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of onder l, Vw en die geen gemotiveerd beroep op de hardheidsclausule heeft gedaan, wordt de uitzetting op voorhand niet achterwege gelaten. Ingevolge artikel 62, eerste lid, Vw dient de vreemdeling nadat het rechtmatig verblijf is beëindigd Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten. Indien een eerste verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, mag de beslissing hierop uitsluitend worden afgewacht als het binnen twee weken na bekendmaking van het besluit is ingediend. In bepaalde gevallen kan evenwel een kortere vertrektermijn geïndiceerd zijn. Artikel 62, vierde lid, Vw biedt de mogelijkheid om in het belang van de uitzetting een kortere vertrektermijn te hanteren. Hierbij kan blijkens de memorie van toelichting bij dit artikel gedacht worden aan de situatie dat de vreemdeling Nederland binnen vier weken dient te verlaten, echter de eerste reismogelijkheid dient zich ofwel direct, ofwel na zes weken aan. In die situatie kan beslist worden om een kortere vertrektermijn te geven.

Vrijstelling mvv-vereiste en onverplichte mvv

Dat een aantal categorieën vreemdelingen is vrijgesteld van het vereiste van het bezit van een mvv, betekent niet dat vreemdelingen die tot deze categorie behoren, geen mvv kunnen aanvragen. Indien een vreemdeling die behoort tot een van de hieronder genoemde (van het mvv-vereiste vrijgestelde) categorieën een aanvraag tot afgifte van een mvv indient, wordt die aanvraag uiteraard in behandeling genomen. Vreemdelingen die op grond van artikel 3A Regeling op de consulaire tarieven zijn vrijgesteld van het legesvereiste van een mvv zijn dat ook bij de aanvraag van een onverplichte mvv. De onder artikel 3a, derde lid, genoemde uitzonderingen zijn de uitzonderingen als opgenomen in de GVI, hoofdstuk VII, paragraaf 4 in BNL-kader, namelijk familieleden van EU-onderdanen die gebruik maken van het vrij verkeer van personen EN onderdanen van Israël en San Marino (zie ook A2/4.3.5).

4.2. Geldig document voor grensoverschrijding

Als hoofdregel geldt dat iedere vreemdeling in het bezit dient te zijn van een geldig document voor grensoverschrijding. Uit het document blijken de identiteit van de vreemdeling en diens relatie tot het land van afgifte van dat document. Veelal blijkt uit het document ook de nationaliteit van de vreemdeling. Voorts kan het document inzicht geven in de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling in het land van afgifte, dat verplicht is tot terugname van de houder van het document. Indien een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend, is de geldigheidsduur daarvan altijd ten minste één maand korter dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van een geldig document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het is afgegeven.

Algemeen

Zie voor de algemene bepalingen inzake een geldig document voor grensoverschrijding artikel 3, eerste lid, Vw, artikel 2.3 Vb en A2/4.2.1.

In de meeste gevallen geldt als geldig document voor grensoverschrijding een geldig nationaal paspoort dat door Nederland wordt erkend.

Er zijn gevallen bekend waarin op (al dan niet schriftelijk) verzoek van de vreemdeling of van een familielid een paspoort wordt toegezonden zonder dat de beoogde houder zich in persoon voor de autoriteiten heeft moeten melden. Aangezien in deze gevallen geen deugdelijke toetsing van de identiteit van de betrokken vreemdeling heeft plaatsgevonden, worden deze zogenoemde blanco paspoorten niet aangemerkt als geldig document voor grensoverschrijding.

Zelfstandige voorwaarde

Het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding is een zelfstandige voorwaarde (zie artikel 16, eerste lid, aanhef en onder b, Vw).

Van de bevoegdheid om een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd af te wijzen wegens het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding zal steeds gebruik worden gemaakt, behalve in gevallen ten aanzien waarvan in het Vb anders is bepaald (zie de artikelen 3.19, 3.72 en 3.83 Vb) en met inachtneming van hetgeen hierna is vermeld inzake het geven van een termijn om het verzuim te herstellen.

Herstel verzuim

Bij de aanvraag tot het verlenen van de reguliere verblijfsvergunning legt de vreemdeling in persoon in ieder geval een geldig document voor grensoverschrijding over (zie artikel 3.102, eerste lid, Vb). Indien de vreemdeling bij de aanvraag geen geldig document voor grensoverschrijding overlegt, wordt hij in de gelegenheid gesteld gedurende een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen voordat daarop wordt beslist.

De redelijke termijn bedraagt in beginsel vier weken. Een kortere termijn kan echter worden gesteld, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien de vreemdeling binnen een kortere periode een geldig document kan overleggen, ter fine van uitzetting in bewaring is gesteld, of het een herhaalde aanvraag betreft.

In deze periode wordt de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15 Awb opgeschort. Als de vreemdeling na die redelijke termijn geen geldig document voor grensoverschrijding heeft overgelegd, wordt de aanvraag afgewezen, tenzij artikel 3.72 of 3.83 Vb van toepassing is.

Vrijstelling

Ingevolge artikel 3.72 Vb wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, tenzij de vreemdeling aantoont dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

De vreemdeling, die zich er op beroept dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, toont dat, voorzover redelijkerwijs mogelijk, aan. Tevens verschaft hij (op andere wijze) voldoende inzicht in zijn identiteit en nationaliteit (zie artikel 3.102, derde lid, Vb).

Het feit dat de vreemdeling vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, wordt aangetoond aan de hand van een schriftelijke verklaring van de autoriteiten van dat land, waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de vreemdeling niet in het bezit wordt gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding. Indien een dergelijke verklaring niet door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in Nederland wordt afgegeven en de vreemdeling ook overigens geen genoegzaam bewijs kan leveren, dient de vreemdeling in beginsel naar zijn land van herkomst terug te reizen om daar de afgifte van een geldig document voor grensoverschrijding te bewerkstelligen. Aan het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding wordt niet voorbijgegaan om de enkele reden dat de vreemdeling daarvoor zijn militaire dienstplicht moet vervullen in het land waarvan hij onderdaan is of de reis naar dat land bezwaarlijk vindt. Het ondergaan van een medische behandeling in Nederland is op zichzelf evenmin doorslaggevend.

Bijzondere categorieën

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het enkele ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding, indien de aanvraag strekt tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met verblijf ter adoptie of verblijf hangende het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant adoptiefouders (zie artikel 3.26, tweede lid, en 3.27, tweede lid, Vb). Voor gemeenschapsonderdanen, EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen wordt verwezen naar B10. Voor asielzoekers wordt verwezen naar deel C.

Het paspoortvereiste geldt niet voor de verlening van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking die verband houdt met:

  • verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten (zie B14);

  • verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (zie B14);

  • het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag (zie B14).

Deze verblijfsvergunningen worden niet op een daartoe strekkende aanvraag verleend. Het vereiste bezit van een geldig document voor grensoverschrijding is voor de ambtshalve verlening van die vergunningen niet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Het paspoortvereiste is eveneens niet van toepassing op hier te lande geboren kinderen, ten behoeve van wie een aanvraag voor verblijf bij ouder is gedaan en waarvan de ouders zijn vrijgesteld van het paspoortvereiste aangezien zij in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel, een verblijfsvergunning regulier wegens tijdsverloop in de asielprocedure of een verblijfsvergunning als Amv of een vergunning buitenschuld.

Onderdanen van Somalië

Er is in Somalië geen internationaal erkend centraal gezag. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder documenten voor grensoverschrijding, door Nederland niet erkend.

Ten aanzien van onderdanen van Somalië wordt in het algemeen gesteld dat zij geacht worden te hebben aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding, één en ander in de zin van de artikelen 3.19, 3.72 en 3.83 Vb.

Indien de situatie in Somalië zich wijzigt met betrekking tot een internationaal erkend centraal gezag, zal opnieuw worden bezien of er nog steeds aanleiding bestaat om ten aanzien van onderdanen van Somalië in het algemeen te stellen dat zij hebben aangetoond dat zij vanwege de regering van het land waarvan zij onderdaan zijn niet of niet meer in het bezit kunnen worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding.

Niettemin zal van vreemdelingen die stellen Somalisch onderdaan te zijn, worden verlangd dat zij op andere wijze aantonen dat zij de gestelde identiteit en nationaliteit bezitten.

De vreemdeling die stelt Somalisch onderdaan te zijn dient daartoe de documenten waarover hij of zij wel de beschikking heeft, waaronder ook niet voor erkenning in aanmerking komende documenten (Somalisch paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs e.d.), dadelijk bij de aanvraag tot het verlenen van de mvv over te leggen aan de Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland, opdat daarvan een kopie kan worden gemaakt met het oog op een eventuele terugkeer. De Nederlandse vertegenwoordiging zendt van bedoelde kopie een exemplaar naar de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats beoogt. Bij het indienen van de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier dient de vreemdeling de originele documenten te tonen aan de burgemeester.

De vreemdeling afkomstig uit Somalië wordt daarmee derhalve niet ontheven van de verplichting zijn identiteit en nationaliteit door middel van documenten aan te tonen.

Voorts worden identificerende vragen gesteld. In daarvoor in aanmerking komende gevallen vindt DNA-onderzoek plaats om een gestelde afstammingsrelatie vast te stellen, een en ander overeenkomstig B2/8.5 en B2/8.6.

Tevens wordt als voorwaarde gesteld dat door betrokkene een verklaring wordt ondertekend in de eigen taal en het Nederlands waarin deze verklaart dat hij of zij de gestelde identiteit en nationaliteit bezit.

Deze voorwaarden worden gesteld om een succesvolle intrekking van de verleende verblijfsvergunning wegens onjuiste gegevens te bevorderen (fraudebestrijding), in gevallen waarin later mocht blijken dat de betrokkene een andere identiteit of nationaliteit bezit.

Indien de vreemdeling met inachtneming van het vorenstaande wordt vrijgesteld van de verplichting te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding, wordt deze in verband met de afgifte van de mvv door de betreffende Nederlandse vertegenwoordiging in het buitenland in het bezit gesteld van een laissez-passer.

4.3. Middelen van bestaan

Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel, indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Deze regels zijn neergelegd in artikel 3.73, 3.75 en 3.85 Vb.

Als hoofdregel geldt dat vreemdelingen die in Nederland willen verblijven, zelfstandig en duurzaam moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan.

In bepaalde gevallen dient degene bij wie de vreemdeling in Nederland wil verblijven zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

De middelen van bestaan dienen zelfstandig te worden verworven. Daarnaast dienen zij duurzaam beschikbaar te zijn en van voldoende hoogte.

Op enig moment tussen de datum van indiening van de aanvraag en het moment waarop op die aanvraag wordt beslist, moet gelijktijdig worden of zijn voldaan aan de drie elementen van de middelen van bestaan: zelfstandig, duurzaam en voldoende. Dit vloeit voort uit artikel 16, eerste lid, onder c, Vw in samenhang gelezen met artikel 26, eerste lid, Vw.

Voor degene bij wie de vreemdeling wil verblijven, geldt als uitgangspunt dat diens solvabiliteit buiten twijfel moet staan. Deze persoon wordt in ieder geval niet als solvabel aangemerkt in geval van faillissement of surseance van betaling, omdat daarbij onder meer de (vrije) beschikking over het vermogen of de boedel is verloren.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling dan wel degene bij wie hij in Nederland wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager bij de indiening van de aanvraag de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Daaronder vallen ook gegevens en bescheiden met betrekking tot de hoogte, de duurzaamheid en de bronnen van het inkomen van de vreemdeling en, voor zover van toepassing, van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven.

Het algemene middelenvereiste is van toepassing op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, tenzij nadrukkelijk anders is vermeld. Ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen zijn elders in het Vb en de Vc in de betreffende materiehoofdstukken (zie B2) andersluidende bepalingen opgenomen.

4.3.1. Zelfstandige middelen van bestaan

Ingevolge artikel 3.73 Vb moeten middelen van bestaan zelfstandig zijn.

Zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst

Als zelfstandige middelen van bestaan in de zin van de Vw worden aangemerkt inkomsten uit arbeid in loondienst. Naast het loon (salaris, soldij) behoren daartoe tevens:

  • vakantiegeld, vakantiebonnen (bouw) en reserveringen (uitzendbranche); de hoogte van het vakantiegeld voor werknemers is slechts gebonden aan een wettelijk minimum, namelijk 8% van het bruto-maandsalaris; dit is een bruto-bedrag. In CAO-besprekingen kan worden onderhandeld over een hoger percentage vakantiegeld voor de werknemer. Een werknemer zal in veel gevallen netto op een hoger bedrag vakantiegeld uitkomen dan de vakantie-uitkering in de bijstandsuitkering; het kan dus voorkomen dat een werknemer zonder vakantiegeld onder de bijstandsnorm uitkomt, terwijl hij met vakantiegeld wel aan de norm voldoet;

  • overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag en fooien, mits structureel; hiervoor geldt overigens dat het contractueel vastgesteld netto-inkomen ten minste 70% van de Abw-norm voor de desbetreffende categorie dient te bedragen; het netto-inkomen dient onafgebroken ten minste twaalf maanden te worden aangevuld met de overwerkvergoeding of onregelmatigheidstoeslag; slechts het laagste maandelijkse bedrag aan overwerkvergoeding, onregelmatigheidstoeslag of fooien mag worden opgeteld bij het contractueel vastgestelde netto-maandloon (salaris, soldij), het is niet toegestaan de over een heel jaar extra verdiende inkomsten te middelen en dat op te tellen bij het netto-maandinkomen;

  • uitbetaling van een dertiende maand, mits contractueel vastgelegd; en

  • loon in natura, mits dit loon structureel is en contractueel vastgelegd; de waarde van het loon in natura dient op de salarisspecificaties te zijn vermeld en moet deel uitmaken van de grondslag van de loonheffing; het netto-inkomen dient ten minste twaalf maanden te zijn aangevuld met het loon in natura.

Gesubsidieerde arbeid wordt gelijkgesteld met andere vormen van arbeid in loondienst. Het gaat daarbij om:

  • arbeid ingevolge de Wsw;

  • i- en doorstroombanen;

  • WIW-dienstbetrekking jongeren;

  • WIW-werkervaringsplaats;

  • WIW-dienstbetrekking langdurig werklozen (tijdelijk en permanent);

  • regeling schoonmaakdiensten voor particulieren; en

  • inkomen uit een zogeheten Melkert-I-baan.

Uit de ratio en strekking van het middelenvereiste volgt dat het gaat om legale arbeid. Arbeid is legaal als er naast belastingen ook premies sociale verzekeringen worden afgedragen. Het gaat hierbij om de zogenaamde werknemersverzekeringen (WAO, WW en Z(F)W).

Verificatie in geval van twijfel

Om te kunnen vaststellen of er sprake is van legale arbeid wordt alleen in geval van twijfel geverifieerd bij de desbetreffende uitvoeringsinstelling of de werknemer daar geregistreerd staat. Er kan daar nagegaan worden wat de aard van het dienstverband is en of er premies voor de betreffende werknemer worden afgedragen.

In bepaalde gevallen kan dit direct worden geverifieerd. Indien directe verificatie niet mogelijk is, is het volgende van toepassing.

Indien blijkt dat de aard van het dienstverband, zoals die is aangemeld, anders is dan in de arbeidsovereenkomst staat vermeld, wordt aan die arbeidsovereenkomst niet de gebruikelijke waarde toegekend. De te verwachten duur van de inkomsten komt dan niet overeen met de duur van de arbeidsovereenkomst. In dat geval is niet voldaan aan het duurzaamheidsvereiste.

Om vast te stellen of er premies worden afgedragen voor de individuele werknemer kunnen zich de volgende situaties voordoen:

  • Indien door de werkgever geen enkele arbeidsovereenkomst is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies voor de betrokken werknemer worden afgedragen. Indien de individuele arbeidsovereenkomst niet tussentijds is aangemeld, wordt aangenomen dat er geen premies ten behoeve van de betrokken werknemer worden afgedragen.

  • de werkgever wordt geacht ingevolge een goed werkgeversschap in het belang van zijn werknemer de arbeidsovereenkomst tussentijds aan te melden, als hij weet hoe belangrijk dat is voor een werknemer voor wie gezinsvorming of gezinshereniging aan de orde is. Als de werkgever dat desondanks niet doet, kan de werknemer hem daarop aanspreken. De werknemer kan de werkgever met name ook verzoeken om een afschrift van de aanmelding van de arbeidsovereenkomst, zodat dat bij de aanvraag om een verblijfsvergunning kan worden overgelegd. Dit afschrift dient een aantekening te bevatten inhoudende dat de melding door de uitvoeringsinstantie is ontvangen (ontvangststempel).

  • indien een werkgever een aantal werknemers heeft aangemeld, maar een betalingsachterstand heeft, anders gezegd, de betaling van voorschotten heeft gestaakt, is er aanleiding om aan te nemen dat er ook voor de individuele werknemer niet langer premies worden afgedragen.

  • indien de individuele arbeidsovereenkomst wel is aangemeld en er (voorschotten ter zake van) sociale premies worden afgedragen – dus een totaalsom – wordt er in het algemeen van uitgegaan dat premieafdracht ook ten behoeve van de betrokken hoofdpersoon plaatsvindt. Voorts wordt in genoemde twijfelgevallen ook geverifieerd bij de Belastingdienst of ter zake belastingen worden afgedragen. Dan geldt mutatis mutandis hetzelfde als voor de af te dragen premies.

Voorts mag die arbeid niet worden verricht in strijd met de Wav. Zo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die vreemdeling ingevolge de Wav niet is toegestaan die arbeid te verrichten.

Evenzo wordt het inkomen uit arbeid in loondienst niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien de arbeidsovereenkomst niet is aangemeld bij de desbetreffende uitvoeringsinstantie of wanneer ter zake geen premies sociale verzekeringen worden afgedragen of wanneer ter zake geen belastingen worden afgedragen.

De aanvraag wordt afgewezen wegens het niet zelfstandig beschikken over inkomsten uit arbeid in loondienst, indien de inkomsten zijn verkregen uit arbeid die niet wettelijk is toegestaan of geen premies sociale verzekeringen of geen belastingen worden afgedragen. Voor personeel in dienst van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid gelden hierop uitzonderingen (zie B12/2.2.2.1).

Bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst

Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt aangetoond door het overleggen van:

  • een afschrift van de arbeidsovereenkomst;

  • een recente werkgeversverklaring (op het moment van overleggen niet ouder dan zes maanden), voorzien van datum, handtekening van de werkgever en firmastempel. De werkgeversverklaring wordt overgelegd in de vorm van een volledig ingevuld en ondertekend model (zie bijlage 13 VV) of in de vorm van een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model zijn opgenomen; en

  • (indien de arbeidsovereenkomst meer dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over de drie maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;

  • (indien de arbeidsovereenkomst minder dan drie maanden geleden is aangevangen) afschriften van loonstroken over het aantal gewerkte maanden direct voorafgaand aan de aanvraag;

  • een afschrift van een officieel document waaruit blijkt dat de arbeidsovereenkomst bij de uitvoeringsinstelling is aangemeld (zie ook hiervoor onder ‘verificatie in geval van twijfel’). Als dit bewijsstuk niet bij het indienen van de aanvraag is overgelegd, hoeft de aanvrager niet in de gelegenheid te worden gesteld dit alsnog te overleggen, indien geen twijfel bestaat dat de vereiste premies worden afgedragen.

Indien dit voor de besluitvorming relevant is (zie B1/4.3.2 onder ‘Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten’), worden met betrekking tot het arbeidsverleden tevens overgelegd:

  • afschriften van arbeids- dan wel uitzendovereenkomsten van de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • afschriften van jaaropgaven over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag; en

  • (voor zover van toepassing) uitkeringsbeschikkingen en -specificaties over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Indien dat voor de beoordeling van het arbeidsverleden noodzakelijk is, kan tevens worden gevraagd om loonstroken over de drie jaren voorafgaand aan de datum van indiening van de aanvraag.

Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat over de duur van de arbeidsovereenkomst, kan deze tevens worden onderbouwd met een uitspraak van de kantonrechter (zie B1/4.3.2 onder ‘Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid’).

Bij twijfel of het loon daadwerkelijk wordt uitbetaald kan ter meerdere zekerheid om bank/giro-afschriften of uitbetalingskwitanties worden gevraagd die op de betreffende loonstaten of het relevante arbeidsverleden betrekking hebben.

Indien de voornoemde bescheiden – voor zover nodig voor de beoordeling van het middelenvereiste – niet zijn overgelegd, of indien deze naar het oordeel van de Minister op relevante onderdelen inconsistenties, tegenstrijdigheden, hiaten of ongerijmdheden vertonen, is – ongeacht de gestelde hoogte en duurzaamheid van de inkomsten – niet aangetoond dat aan het middelenvereiste wordt voldaan.

Zelfstandige inkomsten uit een inkomensvervangende uitkering

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt aangemerkt inkomen uit een inkomensvervangende uitkering krachtens een sociale verzekeringswet, waarvoor premie is afgedragen. Het gaat hierbij om:

Voor al deze uitkeringen geldt dat slechts die uitkeringen worden meegeteld, die reeds daadwerkelijk zijn toegekend met een beschikking van de betreffende uitkeringsinstantie. Met de omstandigheid dat een persoon in de toekomst op grond van premieafdracht aanspraak zou kunnen maken op een dergelijke uitkering (bijvoorbeeld na beëindiging van de arbeidsovereenkomst), wordt geen rekening gehouden.

Zelfstandige inkomsten uit eigen vermogen

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt inkomen uit eigen vermogen, bijvoorbeeld inkomsten uit (lijf)rente, aandelen, obligaties, huur of kostgeld. Daarbij geldt dat de bron van de inkomsten uit eigen vermogen niet mag worden aangetast.

Deze inkomsten worden eerst als duurzaam aangemerkt, indien zij op het moment van de aanvraag (of de beschikking) nog beschikbaar zijn voor een periode van één jaar, en deze inkomsten op dat moment reeds gedurende één jaar beschikbaar zijn geweest.

De inkomsten worden aangetoond door overlegging van in ieder geval de opgaaf aan de Inspecteur der Belastingen over het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven.

Dat de vereiste belastingen worden afgedragen, wordt aangenomen indien de vorenvermelde belastingopgaaf is overgelegd. Ingeval van twijfel kan worden gevraagd additionele bewijsmiddelen te overleggen waaruit blijkt dat aan de verschuldigde belasting is afgedragen.

Voor de berekening van de hoogte van het inkomen uit vermogen in de zin van het vreemdelingenrecht wordt geen rekening gehouden met de verschuldigde inkomstenbelasting over het forfaitair rendement op vermogen.

Ten aanzien van inkomsten uit huur geldt verder nog het volgende. Omdat de daadwerkelijke inkomsten uit verhuur van woonruimte niet kan blijken uit de belastingopgaaf wordt het beschikken over deze inkomsten aangetoond door tevens een afschrift van de huurovereenkomst te overleggen. Hieruit moet in ieder geval blijken: de duur waarvoor de huurovereenkomst is aangegaan en de huurprijs in de zin van de Huurprijzenwet woonruimte. Ingeval van twijfel aan het daadwerkelijk verwerven van de inkomsten kan worden gevraagd additionele bewijsmiddelen te overleggen, bijvoorbeeld bank- of giroafschriften.

Periodieke uitkeringen op grond van een stamrechtovereenkomst – waarbij het uitgekeerde vermogen afkomstig is uit bijvoorbeeld een ontslagvergoeding die is ondergebracht in een stamrecht-bv – tasten over het algemeen de bron van het eigen vermogen aan. Tenzij de vreemdeling aantoont dat de periodieke uitkeringen de bron van het vermogen niet aantast, wordt inkomen genoten uit een zogenoemde stamrecht-overeenkomst niet meegeteld bij de bepaling van de middelen van bestaan in de zin van de Vw.

Zelfstandige inkomsten uit overige bron

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt tevens aangemerkt:

  • alimentatie die wordt ontvangen ten behoeve van kinderen;

  • vakantiegeld;

  • contractueel vastgelegde uitbetaling van een dertiende maand;

  • structurele onregelmatigheidstoeslag;

  • structurele overwerkvergoeding;

  • soldij;

  • inkomsten uit een particuliere pensioenverzekering. Indien de vreemdeling verblijf beoogt als echtgeno(o)t(e) of (geregistreerd) partner van de hoofdpersoon die deze inkomsten ontvangt, kunnen deze middelen slechts als duurzaam worden aangemerkt indien met een verklaring van de betreffende verzekeraar is aangetoond dat het recht op uitkering niet ophoudt in geval van samenwonen of (her)trouwen;

  • stijging van het netto-inkomen door toekenning van een heffingskorting, niet zijnde de kinderkorting en de aanvullende kinderkorting. Deze stijging wordt door de vreemdeling aangetoond door een beschikking van de Belastingdienst te overleggen, waaruit de toekenning van de (hoogte van de) desbetreffende heffingskorting blijkt. Hierbij geldt dat alleen het te ontvangen bedrag zoals aangegeven op een (voorlopige) beschikking van de Belastingdienst (exclusief de (aanvullende) kinderkorting) kan worden meegeteld bij de bepaling van de hoogte van de middelen. Het recht op een heffingskorting kan echter vervallen na bijvoorbeeld de inreis van de vreemdeling of door samenwoning van de hoofdpersoon;

  • inkomsten uit de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940–1945;

  • inkomsten uit de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940–1945;

  • inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen 1940–1945;

  • inkomsten uit de Wet Buitengewoon Pensioen Zeelieden-Oorlogsslachtoffers;

  • inkomsten uit de Wet buitengewoon pensioen Indisch verzet.

Deze inkomensbestanddelen kunnen derhalve worden meegeteld bij de berekening van het totale inkomen.

Niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan wordt aangemerkt een uitkering of bijdrage uit de publieke middelen op grond van sociale voorziening waarvoor geen premie wordt afgedragen krachtens:

Voorts wordt niet als (bestanddeel van de) middelen van bestaan aangemerkt:

  • een beurs krachtens de Wet Studiefinanciering (Stb. 1991, 112);

  • bijdragen in de vorm van subsidies (zoals het Fonds voor beeldende kunsten, vormgeving en bouwkunst, het Fonds voor de scheppende toonkunst, etc.);

  • huursubsidie;

  • alimentatie die betaald wordt aan de ex-echtgeno(o)t(e);

  • kinderbijslag;

  • pleeggeld ten behoeve van een in het gezin opgenomen pleegkind (conform artikel 4 Wwb);

  • periodieke giften;

  • toekomstige loonsverhoging;

  • reiskostenvergoeding;

  • loon in natura anders dan omschreven bij de zelfstandige inkomsten uit arbeid in loondienst (bijv. PC-privé);

  • spaarloonregelingen;

  • winstdeling;

  • vermogen;

  • huur/kostgeld dat betaald wordt;

  • hypotheeklasten;

  • hypotheekaftrek voor de belasting;

  • bijtelling voor de belasting wegens privé-gebruik van een auto van de zaak;

  • schulden bij derden, de bank of de werkgever;

  • tegoeden bij derden of de werkgever (met uitzondering van loontegoeden);

  • een Persoonsgebonden Budget op grond van de Regeling subsidies Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, tenzij de vreemdeling door een derde betaald wordt uit het Persoonsgebonden Budget en voor de vreemdeling feitelijk sprake is van een inkomen uit arbeid;

  • een uitkering op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers;

  • een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming onderhoudskosten thuiswonende gehandicapte kinderen 2000;

  • inkomsten uit de Tijdelijke Vergoedingsregeling Psychotherapie na-oorlogse generatie;

  • inkomsten uit een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Deze bestanddelen hebben derhalve geen invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vw.

4.3.2. Duurzaamheid van de middelen van bestaan

Ingevolge artikel 3.75 Vb moeten middelen van bestaan duurzaam zijn. Als hoofdregel geldt dat de zelfstandig verworven inkomsten ten minste nog een jaar beschikbaar zijn. Afhankelijk van de bron waaruit de inkomsten zijn verworven, zijn nadere regels vastgesteld.

Duurzaamheid van inkomsten uit arbeid in loondienst

Proeftijd

Aan de omstandigheid dat bij een arbeidsovereenkomst een proeftijd is overeengekomen, wordt voor de bepaling van de duurzaamheid geen betekenis toegekend. Als op het moment dat de aanvraag wordt beoordeeld, de proeftijd nog niet is verstreken, is dat geen reden om de beslissing op de aanvraag aan te houden. Daarbij heeft de proeftijd geen negatieve invloed op het oordeel over de duurzaamheid, en wordt de proeftijd niet in mindering gebracht op de duur van de verblijfsvergunning. Ontslag tijdens de proeftijd kan evenwel verblijfsrechtelijke gevolgen hebben (zie voor de regelgeving inzake gezinshereniging en gezinsvorming B2/9.5).

Flexibele arbeidsovereenkomsten en kortlopende arbeidscontracten

In verband met de flexibilisering van de arbeidsmarkt wordt door werkgevers steeds meer gebruik gemaakt van kortdurende en flexibele arbeidsovereenkomsten. Hierdoor worden minder arbeidsovereenkomsten met de minimale duur van één jaar afgesloten. Met het oog op deze ontwikkeling is in het Vb een uitzonderingsregel getroffen ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen van bestaan. Beschikt de aanvrager of degene bij wie verblijf wordt beoogd niet over inkomsten die op het moment van de aanvraag, het beslismoment, of op enig tussenliggend moment nog voor een jaar beschikbaar zijn, of is er sprake van een flexibele arbeidsovereenkomst, dan wordt aan de hand van het arbeidsverleden vastgesteld of de duurzaamheid van de inkomsten voor de toekomst is gegarandeerd.

Oproep- of afroepcontracten, nul-urencontracten, min/max-contracten, uitzendwerk, losse dienstverbanden, seizoenswerk, voorovereenkomsten, en overeenkomsten met uitgestelde prestatieplicht worden wel ‘flexibele arbeidsovereenkomsten’ genoemd. Als sprake is van arbeid voor een uitzendbureau, wordt aangenomen dat sprake is van flexibele arbeid als hier bedoeld, tenzij uit de overgelegde bescheiden uitdrukkelijk anders blijkt (zie artikel 3.76 Vb en de toelichting hierop bij ‘Bewijsmiddelen en Wet flexibiliteit en zekerheid’). De Minister begeeft zich immers bij de uitvoering van het bepaalde bij en krachtens de Vw niet op het terrein van het arbeidsrecht.

Inkomsten uit flexibele arbeidsovereenkomsten worden, gelet op het onzekere karakter dat werken op basis van dergelijke arbeidsovereenkomsten kenmerkt, niet aangemerkt als inkomsten die nog één jaar beschikbaar zijn (op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen). Zij zijn derhalve niet duurzaam in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb. Hieraan doet de duur van de flexibele arbeidsovereenkomst niet af. Eigen aan flexibele arbeidsovereenkomsten is immers dat de hoogte van de inkomsten onregelmatig kan zijn.

Inkomsten uit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij de arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een periode korter dan één jaar, worden evenmin aangemerkt als inkomsten die duurzaam zijn in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb.

Ook voor inkomsten uit een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, waarbij de arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt binnen één jaar na de datum waarop de aanvraag is ontvangen, geldt dat ook deze niet worden aangemerkt als inkomsten die duurzaam zijn in de zin van artikel 3.75, eerste lid, Vb.

De voornoemde inkomsten uit arbeid (inclusief werk verricht op basis van een flexibele arbeidsovereenkomst) kunnen echter, in afwijking van de hoofdregel als duurzaam worden aangemerkt, indien ten tijde van de aanvraag (of het tijdstip waarop de beschikking wordt genomen, dan wel op enig moment tussen beide tijdstippen):

  • door de aanvrager of degene bij wie verblijf wordt beoogd aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken (al dan niet op basis van overeenkomsten met een bepaalde duur) is gewerkt en in die gehele periode een inkomen uit arbeid in loondienst is verworven dat ten minste gelijk is aan de toepasselijke bijstandsnorm in de zin van de Wwb; en

  • deze inkomsten uit arbeid voor nog minimaal zes maanden beschikbaar zijn. Dit wordt aangetoond met een verklaring van de werkgever (bijvoorbeeld het uitzendbureau). Voor deze verklaring van de werkgever kan het model conform bijlage 13 VV worden gebruikt, of een verklaring waarin dezelfde inlichtingen als in dit model gevraagd worden, zijn opgenomen.

Kortdurende tijdvakken van werkloosheid worden bij de driejaarsperiode als inkomen uit arbeid meegeteld. In deze driejaarsperiode mag het totaal van deze tijdvakken van werkloosheid niet meer dan 26 weken bedragen.

Gedurende de driejaarsperiode, inclusief de tijdvakken van kortdurende werkloosheid, moeten de inkomsten wel zelfstandig zijn verworven (zie B1/4.3.1). Er mag geen (aanvullende) uitkering krachtens de Wwb zijn ontvangen. Uitsluitend inkomsten uit arbeid in loondienst worden meegeteld; gedurende de driejaarsperiode verworven inkomsten uit arbeid als zelfstandige blijven derhalve buiten beschouwing.

Voorts moeten de inkomsten van voldoende hoogte zijn geweest (zie B1/4.3.3 en hieronder).

In geval van gezinshereniging wordt met ‘toepasselijke bijstandsnorm’ bedoeld de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 Wwb voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen (met inbegrip van vakantiegeld), al naar gelang de situatie die ontstaat als het verblijf zou worden toegestaan. Als de aanvrager bijvoorbeeld verblijf beoogt bij de echtgeno(o)t(e) in het kader van gezinshereniging is de toepasselijke bijstandsnorm de bijstandnorm voor echtparen.

In geval van gezinsvorming is het normbedrag gelijk aan 120% van het netto minimumloon voor volwassenen van 23 jaar en ouder als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 Vw minimumloon en minimumvakantiebijslag, inclusief de netto vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 van die wet. Dit komt overeen met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 Wwb (eveneens inclusief vakantiebijslag).

In beide gevallen moet aantoonbaar reeds gedurende drie jaar onafgebroken zijn gewerkt en in die gehele periode een inkomen uit arbeid zijn verworven dat ten minste gelijk is aan de toepasselijke norm voor echtparen, waarbij deze inkomsten bovendien voor nog minimaal zes maanden beschikbaar moeten zijn.

Hierbij wordt ook voor de beoordeling van de driejaarsperiode uitgegaan van hetzelfde geldbedrag, als de hoogte van de bijstandsnorm die geldt voor de toekomstige periode van nog minimaal zes maanden. Er wordt derhalve steeds een beoordeling gemaakt aan de hand van één geldbedrag, en nadrukkelijk niet van de (in de loop der tijd steeds gewijzigde) bijstandsnormen zoals deze golden gedurende de driejaarsperiode. Immers, aan de hand van de inkomsten uit het verleden wordt beoordeeld of deze in de toekomst van voldoende hoogte zullen zijn.

Bewijsmiddelen en Wet Flexibiliteit en Zekerheid

Op 1 januari 1999 is de Wet Flexibiliteit en Zekerheid (Stb. 1998, 300), de zogenoemde Flexwet, in werking getreden. De Flexwet heeft gevolgen voor de arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer. Op grond van de Flexwet kan voor een werknemer met een flexibele arbeidsovereenkomst een gunstiger arbeidsrechtelijke positie bestaan, dan aanstonds blijkt uit het arbeidscontract. Informatie over de Flexwet kan worden ingewonnen bij het ministerie van SZW.

Ten aanzien van de Flexwet geldt, ingevolge artikel 3.76 Vb, dat de Minister zich bij de uitvoering van het bepaalde bij en krachtens de Vw niet begeeft op het terrein van het arbeidsrecht en eventuele geschillen tussen werkgever en werknemer.

Indien er een verschil van mening tussen werkgever en werknemer bestaat, dient de werknemer zich eerst te wenden tot zijn werkgever en – als dit tot een geschil leidt dat niet buiten rechte wordt opgelost – tot de kantonrechter. De onderzoeksplicht van de Minister gaat niet zover dat hij zich zelfstandig een oordeel vormt over de arbeidsverhouding tussen de werkgever en de werknemer. Wanneer de Minister vooruit zou lopen op de uitspraak van de kantonrechter in het geschil tussen werkgever en werknemer en de stelling dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als (on)juist zou aanvaarden, zou dat onbedoelde en ongewenste effecten kunnen hebben op dit arbeidsgeschil. Zo zou de werknemer of werkgever zich kunnen beroepen op hetgeen de Minister heeft gesteld.

Duurzaamheid inkomsten uit de Algemene nabestaandenwet

Bij de duurzaamheid van inkomsten uit de Algemene nabestaandenwet is van belang dat het recht op deze uitkering onder meer vervalt als de nabestaande 65 jaar wordt, hertrouwt dan wel met iemand een gezamenlijke huishouding gaat voeren. Bij de beoordeling van de duurzaamheid wordt hiermee rekening gehouden. Om die reden worden inkomsten uit deze bron in ieder geval niet duurzaam geacht indien op grond van het doel waarvoor verblijf wordt aangevraagd vaststaat dat de hoofdpersoon (met de vreemdeling) zal gaan samenwonen. Dat de uitkering op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend of de beslissing wordt genomen wel over deze uitkering wordt beschikt, doet daaraan niet af.

Duurzaamheid inkomsten door toepassing heffingskortingen

De stijging van netto-loon door de toepassing van (algemene) heffingskortingen hoeft niet altijd een duurzame stijging van de middelen van bestaan tot gevolg te hebben. Indien het recht op belastingvermindering vervalt, door bijvoorbeeld samenwoning van de hoofdpersoon al dan niet met de vreemdeling of door de inreis van de vreemdeling, dan kan de stijging van het inkomen door toepassing van de heffingskorting niet als duurzaam worden aangemerkt. De omstandigheid dat de heffingskorting aantoonbaar wordt genoten op het tijdstip waarop de aanvraag wordt ingediend of de beslissing wordt genomen, doet daaraan niet af.

4.3.3. Voldoende middelen van bestaan

De middelen van bestaan moeten ingevolge artikel 3.74 Vb voldoende zijn.

Ingevolge artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 1 november 2004, getoetst aan artikel 3.74 Vb, zoals dat luidde vóór die datum.

Artikel 3.74 Vb zoals dat luidde direct voorafgaand aan 1 november 2004, bepaalde dat de in artikel 16, eerste lid, onder c, Vw bedoelde middelen van bestaan voldoende zijn, indien het netto inkomen gelijk is aan:

  • a. de bijstandsnormen als bedoeld in artikel 21 Wwb, voor de desbetreffende categorie alleenstaanden, alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • b. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de WSF 2000, aangevuld met de college- en lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is;

  • c. in bij ministeriële regeling vast te stellen gevallen: een combinatie van de onder a en b genoemde normbedragen (zie voor een overzicht van de geldende normbedragen de website van SZW).

Hoogte van het normbedrag Wwb

Als hoofdregel geldt dat middelen van bestaan voldoende zijn, indien het netto-inkomen ten minste gelijk is aan het bestaansminimum in de zin van de Wwb voor de desbetreffende categorie (alleenstaanden, alleenstaande ouders, of echtparen en gezinnen). De toepasselijke bijstandsnorm wordt vastgesteld aan de hand van het hoogste normbedrag voor personen van 21 jaar of ouder, met inbegrip van het vakantiegeld.

Bij de berekening van het totale inkomen worden alle bestanddelen van het inkomen (dus ook inkomsten uit bijvoorbeeld een nevenbetrekking) meegeteld, voor zover die tevens zelfstandig zijn verworven en duurzaam beschikbaar zijn (zie B1/4.3.2). De differentiatie naar leeftijd in de Wwb is gebaseerd op sociale zekerheidsargumenten. De hoogte van de uitkering ingevolge de Wwb is gerelateerd aan de beloning in de voorbereidingsfase van de Jeugdwerkgarantiewet (inmiddels opgenomen in de WIW) en de WSF. Zou de uitkering ingevolge de Wwb hoger zijn, dan zou het voor betrokkene niet lonen om aan werk in het kader van de Jeugdwerkgarantiewet deel te nemen of zou het volgen van een studie kunnen worden belemmerd. De Wwb gaat ervan uit dat 18- tot 21-jarigen bij verwerving van een ontoereikend eigen inkomen voor hun bestaanskosten een beroep moeten doen op hun ouders. Voorzover de betrokkene geen beroep kan doen op de ouders, bestaat recht op aanvullende bijzondere bijstand. Uitgangspunt in het vreemdelingenrecht is echter dat degene die verblijf in Nederland beoogt of overkomst vraagt van een vreemdeling in het kader van gezinsvorming of -hereniging zelfstandig en duurzaam dient te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Voorkomen moet worden dat na verlening van een verblijfsvergunning de vreemdeling of het gezinslid aanspraak verkrijgt op aanvullende bijstand dan wel een beroep kan doen op een andere uitkering die wordt gefinancierd uit de publieke middelen.

Hoogte normbedrag Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag

In geval van gezinsvorming wordt het netto-inkomen vergeleken met 120% van het referentie netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag, en dat correspondeert met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 Wwb, eveneens inclusief vakantiebijslag (zie in dit verband B2/2.10 en B2/4.11).

Deze inkomenseis impliceert niet dat de hoogte van de bijstandsuitkering krachtens de Wwb ontoereikend is voor het gewone levensonderhoud, maar stelt veilig dat in individuele gevallen is uitgesloten dat een beroep wordt gedaan op andere uit de algemene middelen gefinancierde inkomensafhankelijke regelingen. Voorts heeft het een immigratiebeperkende werking.

Een inkomen ter hoogte van de bijstandsnorm, waarmee de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan kunnen worden voldaan, waarborgt namelijk niet dat de betrokkenen geen beroep doen of kunnen doen op uit algemene middelen gefinancierde inkomensafhankelijke regelingen. De aanspraak op bijzondere bijstand is maximaal voor mensen met een inkomen op het sociaal minimum en loopt voor echtparen en gezinnen af tot nul bij een inkomen van ongeveer 120% à 130% van het minimumloon in de zin van de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Het recht op kwijtschelding van gemeentelijke heffingen wordt voor echtparen en gezinnen afgebouwd op het inkomenstraject tot ongeveer 120% Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag.

Er wordt in dit kader aangesloten bij het minimumloon voor personen van 23 jaar en ouder. Er wordt niet aangesloten bij de desbetreffende minimumjeugdlonen. Deze bedragen voor 21- en 22-jarigen 72½ respectievelijk 85 procent van het minimumloon, bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, en 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (zie artikel 2, eerste lid, van het Besluit minimumjeugdloonregeling). Ook van de 21- en 22-jarige gezinshereniger die een nieuwe partner wil laten overkomen, wordt verwacht dat hij zijn financiële verantwoordelijkheden daarvoor duurzaam kan waarmaken. Indien daar in een bijzonder geval, bijvoorbeeld omdat internationale verplichtingen daartoe nopen, toch toestemming toe moet worden verleend, wordt ingeval van een 18-, 19- of 20-jarigen uiteraard niet een inkomen verlangd ter hoogte van 45½, respectievelijk 52½ en 61½ procent van het minimumloon bedoeld in de artikelen 8, eerste lid en 14 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Deze zouden ook na verhoging met 20% nog aanzienlijk lager zijn dan de voorheen geldende norm van 100% van het bijstandsniveau dat thans voor gezinshereniging wordt gehanteerd. Aansluiting bij de lagere minimumjeugdlonen zou derhalve het effect van de regeling teniet doen en de mogelijkheden van een beroep op de inkomensafhankelijke regelingen vergroten.

4.3.4. Inkomsten uit arbeid als zelfstandige

Hieronder worden beleidsregels gegeven omtrent de inkomsten uit arbeid als zelfstandige.

Zelfstandige inkomsten uit arbeid als zelfstandige

Als middelen van bestaan in de zin van de Vw wordt aangemerkt inkomen uit arbeid als zelfstandige, voorzover getrokken uit arbeid als zelfstandig beroepsbeoefenaar of ondernemer, mits het is toegestaan die arbeid te verrichten. Het inkomen van een houder van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt derhalve niet aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan, indien het die persoon niet is toegestaan die arbeid te verrichten. Met name is niet toegestaan die arbeid te verrichten indien op het verblijfsdocument van de zelfstandige is vermeld dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan of niet is voldaan aan de vereisten voor uitoefening van het betreffende beroep of voor exploitatie van de betreffende onderneming (zie B5).

Duurzaamheid van inkomsten uit arbeid als zelfstandige

Het algemene uitgangspunt bij behandeling van aanvragen om een verblijfsvergunning is dat de zelfstandige ten tijde van de aanvraag aantoont dat hij nog een jaar over voldoende middelen van bestaan kan beschikken. Hier kan de zelfstandige over het algemeen niet aan voldoen. Immers, de inkomensvorming van een zelfstandige verloopt over het algemeen niet regelmatig over een jaar en het inkomen in zijn administratie wordt over een boekjaar vastgesteld. Aan de hand van zijn inkomsten uit het verleden dient daarom te worden vastgesteld of de duurzaamheid van zijn inkomen voor de toekomst gewaarborgd kan worden geacht.

Het inkomen van een startende ondernemer

Als startende ondernemer wordt aangemerkt diegene die nog niet anderhalf jaar inkomsten uit arbeid als zelfstandige heeft verworven. Immers, hij kan nog niet ten minste anderhalf jaar inkomsten uit arbeid als zelfstandige hebben verworven. De omstandigheid dat de ondernemer een reeds langere tijd bestaande onderneming overneemt, maakt niet dat hij geen startend ondernemer is in de zin van artikel 3.20 VV. Uitgangspunt van artikel 3.20 VV is immers het inkomen van de zelfstandige zelf, en niet het inkomen van diegene die voorheen de onderneming dreef.

De inkomsten van een startende ondernemer worden, ongeacht de hoogte ervan, vanwege de onzekerheid van de levensvatbaarheid van de onderneming en het ontbreken van een inzicht in de inkomsten van het verleden, niet aangemerkt als duurzame inkomsten in de zin van de Vw.

Een uitzondering op deze hoofdregel wordt gemaakt voor vreemdelingen die op grond van het beleid als genoemd in B5 tot Nederland worden toegelaten voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, aangezien ten aanzien van hen is vastgesteld dat met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend en inzichtelijk wordt gemaakt, door middel van een ondernemingsplan, wat de te verwachten inkomsten uit de onderneming zullen zijn.

Het inkomen van een gevestigde ondernemer

De inkomsten van de gevestigd ondernemer uit diens arbeid als zelfstandige over de voorgeschreven periode van anderhalf jaar, worden aangetoond met de volgende stukken:

  • verklaring inkomen ondernemer (bijlage 13 VV), volledig ingevuld door een erkende administrateur (registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur) of een administrateur met een beconnummer van de Belastingdienst, en ondertekend door zowel de administrateur als door de ondernemer zelf;

  • de bijlagen die volgens het model gelet op de situatie van de ondernemer tevens noodzakelijk zijn;

  • een uittreksel van de Kamer van Koophandel (tenzij inschrijving onmogelijk is, bijvoorbeeld ingeval van vrije beroepen).

Ter meerdere zekerheid kunnen andere bewijsstukken worden opgevraagd, waaronder bankafschriften, aangiften inkomstenbelasting, aanslagen inkomstenbelasting, jaarrekeningen en maandelijkse opgaven van de bedrijfsresultaten over de anderhalf jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend.

Met de verklaring inkomen ondernemer wordt de aanvrager in staat gesteld de inkomsten van de ondernemer over de voorgeschreven periode van anderhalf jaar aan te tonen. Ter toelichting op het model, wordt het volgende opgemerkt:

  • de winst van het afgesloten boekjaar dan wel van het lopende boekjaar van een onderneming wordt berekend door de som van de bedrijfsopbrengsten te verminderen met de som van de bedrijfskosten.

    De opbrengsten en de kosten dienen te worden berekend volgens de algemeen aanvaarde bedrijfseconomische opvattingen. Ten aanzien hiervan wordt nog het volgende opgemerkt. Wanneer er geen afgesloten boekjaar is, dient er bij de berekening van de maandelijkse winst te worden uitgegaan van de zogenaamde ‘permanence’. Dit houdt in dat zowel de bedrijfsopbrengsten als de bedrijfskosten toerekenbaar moeten zijn aan de betreffende periode.

    Indien de onderneming de vorm van een maatschap, vennootschap onder firma of commanditaire vennootschap heeft, wordt de winst vervolgens verdeeld over de maten, firmanten of vennoten.

    Vervolgens wordt het netto-jaarinkomen van de gevestigde ondernemer berekend door de winst te verminderen met 20%. Met deze forfaitaire vermindering met 20% is aansluiting gezocht bij de benadering die is gekozen in artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Het bruto-inkomen uit bedrijf of zelfstandig beroep wordt in dat Besluit met een forfaitair percentage verminderd om dit inkomen vergelijkbaar te laten zijn met de bijstandsnorm. Dit percentage komt overeen met de belasting en volksverzekeringspremies die worden afgedragen voor bijstandsgerechtigden jonger dan 65 jaar en is per 1 januari 2002 bij Ministeriële Regeling van 11 december 2001 vastgesteld op 20%.

  • indien de gevestigde ondernemer van oordeel is dat het reële netto-inkomen hoger is dan via deze manier is berekend, staat voor hem de mogelijkheid open om het reële netto-inkomen zelf aan te tonen aan de hand van een verklaring van een registeraccountant, een Accountant Administratieconsulent, een Federatie Belastingadviseur, een College Belastingadviseur of een belastingadviseur met een beconnummer van de Belastingdienst. Omdat een dergelijke herberekening slechts in uitzonderingssituaties de doorslag zal geven, is hiermee geen rekening gehouden in het aanvraagformulier. De aanvrager zal eigenstandig een dergelijke verklaring dienen op te stellen en mee te sturen.

  • ingevolge artikel 6, tweede lid, Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 wordt bij bijstandverlening aan een zelfstandige rekening gehouden met het inkomen over een boekjaar (niet het inkomen over een kalenderjaar).

  • bij de behandeling van aanvragen om een verblijfsvergunning wordt hierbij aansluiting gezocht. Aangezien rekening wordt gehouden met het gemiddeld inkomen over een boekjaar, zijn de inkomsten in iedere afzonderlijke maand van dat boekjaar voor de beoordeling niet relevant;

  • de informatie die met het model wordt gevraagd over het voorlaatste afgesloten boekjaar zal voor de beoordeling van de duurzaamheid van de inkomsten niet van belang zijn, indien het laatste afgesloten boekjaar en het lopende boekjaar tezamen reeds een periode van anderhalf jaar beslaan;

  • in het model worden – naast de gegevens over de voor de beoordeling van het middelenvereiste relevante inkomsten – tevens vragen gesteld over de fiscale winst en de behandeling van de aangifte inkomstenbelasting door de Belastingdienst. De betreffende gegevens moeten de IND in staat stellen de inkomensgegevens in geval van twijfel te verifiëren bij de Belastingdienst.

Het inkomen van freelancers

Voor het inkomen van een freelancer (die dat inkomen verwerft uit arbeid op basis van een overeenkomst van opdracht) geldt hetzelfde als voor het inkomen van een zelfstandige.

4.4. Openbare orde en nationale veiligheid

Ingevolge de Vw kan het verblijf van een vreemdeling in Nederland worden geweigerd dan wel beëindigd, indien de vreemdeling een gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid. In deze paragraaf zijn de algemene regels opgenomen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de eerste verblijfsaanvaarding van vreemdelingen en de ontzegging van voortzetting van verblijf van vreemdelingen.

Afwijkende bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij de verlening, verlenging, wijziging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zijn opgenomen voor:

  • gemeenschapsonderdanen en Turkse onderdanen die rechten ontlenen aan het Associatieverdrag: in B10 en B11;

  • vreemdelingen die in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk op een aanvraag tot het verlenen of verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is beslist: in B1/4.10;

  • de verblijfsvergunning asiel: in C1/5.13.

Bepalingen met betrekking tot de openbare orde bij:

  • de verlening en intrekking van de reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd zijn opgenomen in B1/8.3;

  • toegang zijn opgenomen in A2/4.2.5;

  • ongewenstverklaring zijn opgenomen in A5.

Onder gevaar voor de openbare orde wordt ook begrepen gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid of de (goede) internationale betrekkingen. Ook ongewenste politieke activiteiten kunnen onder het openbare orde begrip worden geschaard. Gevaar voor de openbare rust, de goede zeden, de volksgezondheid, de (goede) internationale betrekkingen, of de nationale veiligheid, en ongewenste politieke activiteit, worden per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot die gronden om het verblijf van een vreemdeling in Nederland te weigeren of te beëindigen.

Er zijn geen beleidsregels opgenomen omtrent het gevaar voor de nationale veiligheid als grond om verblijf te weigeren dan wel in te trekken. Toepassing van deze grond is niet afhankelijk van een strafrechtelijke veroordeling.

Wel dienen er concrete aanwijzingen te zijn dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Bij het bestaan van concrete aanwijzingen dient in de eerste plaats te worden gedacht aan een ambtsbericht van de AIVD. In voorkomende gevallen kan echter ook worden uitgegaan van een ambtsbericht van onder andere (inter-)nationale ministeries of inlichtingendiensten.

4.4.1. Eerste verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder d, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden, bedoeld in het eerste lid. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.77 en 3.78 Vb.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

De aanvraag wordt afgewezen, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C1/5.13.3.

Voor gevallen waarin gezinsleden van een vreemdeling die zich heeft schuldig gemaakt aan bedoelde gedragingen op zelfstandige gronden aanspraak maken op vluchtelingrechtelijke bescherming zie C1/4.6.4.

Strafrechtelijke antecedenten

De aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard, of sprake is van een veroordeling of oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, een taakstraf of een onvoorwaardelijke geldboete. Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis (zie artikel 37, WvSr) of in een inrichting voor de opvang van verslaafden (zie artikel 38m WvSr) dan wel in een inrichting voor jeugdigen (zie artikel 77h, vierde lid, onder a, WvSr) alsook de terbeschikkingstelling (zie artikel 37a WvSr) worden tot de vrijheidsontnemende maatregelen gerekend.

De veroordeling hoeft niet onherroepelijk te zijn geworden. Ook indien hoger beroep is ingesteld tegen een veroordeling in eerste aanleg, of cassatieberoep is ingesteld tegen een veroordeling in hoger beroep, wordt de aanvraag afgewezen.

Indien een strafzaak terzake van misdrijf openstaat en bekendheid met de uitkomst van de strafzaak voor de te nemen beslissing noodzakelijk is, wordt contact opgenomen met het OM. De termijn voor het geven van de beschikking wordt met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden verlengd. De vreemdeling wordt hiervan schriftelijk in kennis gesteld.

Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Overige gevallen

Niet alle gedragingen op grond waarvan gevaar voor de openbare orde kan leiden tot afwijzing van de aanvraag zijn in artikel 3.77, eerste lid, Vb neergelegd.

Buiten de gevallen genoemd in artikel 3.77, eerste lid, Vb kan op grond van artikel 3.78 Vb de aanvraag slechts worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien naar het oordeel van de Minister zwaarwegende belangen daartoe nopen.

Bij toepassing van artikel 3.78 Vb dient grote terughoudendheid te worden betracht. Toepassing vergt een volledige individuele afweging tussen de rechtstreeks in het geding zijnde belangen.

Termijnen

Een eens gepleegd misdrijf wordt niet blijvend tegengeworpen.

Indien de vreemdeling wegens misdrijf is veroordeeld of een transactievoorstel heeft aanvaard, betekent dat niet dat zijn aanvraag nimmer meer kan worden ingewilligd. Indien er geen sprake is van het meermalen plegen van strafbare feiten en de vreemdeling ook niet ongewenst is verklaard, wordt de veroordeling of transactie na verloop van tijd niet meer gebruikt om de aanvraag af te wijzen. Bij de termijn gedurende welke een gesanctioneerd misdrijf reden blijft vormen om de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning af te wijzen, wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds drugs- en geweldsmisdrijven en anderzijds andere misdrijven. Daarbij is aangesloten bij de termijnen die worden gehanteerd bij de beoordeling van aanvragen om opheffing van de maatregel van ongewenstverklaring (zie A5/4.1).

Ingeval van een veroordeling of transactie wegens drugs- dan wel geweldsmisdrijven bedraagt die termijn tien jaren. Ingeval van een veroordeling of transactie wegens een ander misdrijf bedraagt die termijn vijf jaren.

De termijn vangt aan op de dag waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden of het transactievoorstel is aanvaard. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd. Daarmee wordt voorkomen dat de termijn (bijvoorbeeld tijdens een langdurige gevangenisstraf) kan verstrijken voordat de straf ten uitvoer is gelegd. De sanctie is ten uitvoer gelegd:

  • a. ingeval van vrijheidsbenemende straf of maatregel: de datum van invrijheidstelling;

  • b. ingeval van taakstraf: de datum waarop de taakstraf is voltooid;

  • c. ingeval van vermogenssanctie: de datum waarop de geldboete of transactie is betaald.

Het is van belang dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag gegevens en bescheiden overlegt waaruit blijkt op welke datum de sanctie ten uitvoer is gelegd, dus wanneer hij in vrijheid is gesteld, de taakstraf heeft voltooid of het bedrag heeft betaald (zie artikel 4:2 Awb).

Indien de aanvraag wegens het verstrijken van deze vijfjaren- of tienjarentermijn niet langer wordt afgewezen, wordt de vreemdeling ook niet ongewenst verklaard op de enkele grond dat hij die feiten heeft gepleegd. Ingeval van het bij herhaling plegen van – al dan niet dezelfde – strafbare feiten is de termijnstelling niet van toepassing en worden de in het verleden gepleegde feiten bij de beoordeling van de aanvraag betrokken.

De termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren, is niet van toepassing, indien sprake is van het bij herhaling plegen van strafbare feiten of van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag.

Indien de vreemdeling ongewenst is verklaard, kan hij geen rechtmatig verblijf hebben (zie artikel 67, derde lid, Vw). Ook indien de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning.

Het enkele feit dat de termijn van vijf, onderscheidenlijk tien jaren (zie artikel 6.6, eerste lid, Vb), verstrijkt voordat de ongewenstverklaring is opgeheven, vormt geen reden om de ongewenstverklaring in afwijking van artikel 6.6 Vb op te heffen.

4.4.2. Procedurele aspecten

Antecedentenverklaring

Bij de aanvraag die in Nederland wordt ingediend, wordt door iedere vreemdeling van 12 jaar of ouder een antecedentenverklaring ondertekend. De vreemdeling die aangeeft de verklaring niet naar waarheid te kunnen ondertekenen, verschaft daarvoor de reden(en) en onderbouwt die met de relevante gegevens en bescheiden.

Ongewenstverklaring

Zowel bij de weigering van eerste verblijf als bij ontzegging van voortzetting van verblijf wegens gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid dient steeds beoordeeld te worden of de vreemdeling tevens ongewenst wordt verklaard (zie A5).

Raadplegen systemen

Bij iedere aanvraag tot het verlenen, het verlengen of het wijzigen van de verblijfsvergunning, alsmede in het kader van een adviesaanvragen inzake een aanvraag tot een mvv worden het SIS, het OPS, het HKS en het JDS geraadpleegd. Hierbij wordt zo mogelijk rekening gehouden met eventuele aliassen en alternatieve schrijfwijzen.

Indien tussen de aanvraag en behandeling van de aanvraag meer dan zes maanden zijn verstreken, dienen opnieuw de genoemde systemen te worden geraadpleegd.

In alle gevallen waarin een verblijfsvergunning (of in geval van een mvv een positief advies) zal worden afgegeven, worden, indien de laatste raadpleging meer dan drie maanden daarvoor heeft plaatsgevonden, de genoemde systemen opnieuw geraadpleegd.

4.5. Medisch onderzoek

Op dit moment is TBC de enige infectieziekte waaraan het vreemdelingenrecht gevolgen verbindt, zowel op het gebied van toezicht (zie artikel 54, eerste lid, onder e, Vw, artikel 4.46 Vb en A3/7.5 Vc) als ook bij de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De bereidheid om het onderzoek (en zonodig de behandeling) te ondergaan en daaraan mee te werken, is een algemene voorwaarde voor de verlening (zowel op aanvraag als ambtshalve) van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Indien TBC wordt vastgesteld, vormt dat op zichzelf nog geen grond om de aanvraag af te wijzen.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is om medewerking te verlenen aan een medisch onderzoek naar een ziekte aangewezen bij of krachtens de Infectieziektewet, ter bescherming van de volksgezondheid of een medische behandeling tegen een dergelijke ziekte te ondergaan. Op grond van artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.79 Vb.

Keuring en behandeling

De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan of indien hij niet meewerkt aan dat onderzoek of die behandeling, tenzij hij de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen. Ontbreken van bedoelde bereidheid of medewerking staat ook in de weg aan ambtshalve verlening van verblijfsvergunningen.

Vrijstellingen

In artikel 3.18 VV zijn de landen vermeld, waarvan de onderdanen van dit vereiste zijn vrijgesteld. Het betreft onderdanen van de EU, de lidstaten van de EER, Australië, Canada, Israël, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Suriname, de Verenigde Staten van Amerika en Zwitserland. In deze landen komt verhoudingsgewijs weinig TBC voor.

Omdat het vereiste alleen geldt voor de eerste verblijfsaanvaarding kunnen aanvragen om voortzetting van verblijf niet op deze grond worden afgewezen. Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd) of Nederlander is geweest, en een aanvraag heeft ingediend, geldt het vereiste niet, indien wordt geoordeeld dat redelijkerwijs sprake is van voortzetting van verblijf.

Dat betekent dat, indien wordt geoordeeld dat niet redelijkerwijs kan worden of behoort te worden gesproken van voortzetting van verblijf, het vereiste wel geldt, met name gelet op het tweede lid van artikel 3.82 Vb.

Met een redelijke termijn wordt blijkens de toelichting op dit artikel gedoeld op een termijn van zes maanden na het einde van het rechtmatig verblijf of als Nederlander.

Procedure

Idealiter heeft de vreemdeling die zich bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats meldt om aldaar fysiek een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier in te dienen, reeds bij de GG&GD een onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen ondergaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien de vreemdeling zich in een eerder stadium reeds bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats heeft vervoegd ter verkrijging van het aanvraagformulier waarmee hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier kan indienen.

Veelal zal de vreemdeling dat onderzoek nog niet hebben ondergaan. In die situatie verwijst de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GG&GD. Voor deze verwijzing maakt hij gebruik van het TBC formulier (zie bijlage 13 VV).

Op het formulier vult de burgemeester alle persoonsgegevens in die uit het document voor grensoverschrijding en eventuele andere bescheiden kenbaar zijn. Het formulier wordt vervolgens als verwijzingsformulier aan de te onderzoeken vreemdeling gegeven.

De te onderzoeken vreemdeling vervoegt zich bij de aangewezen GG&GD. Naast het document voor grensoverschrijding dat bij de gemeente is overgelegd, wordt het verwijzingsformulier aan de onderzoeksarts overgelegd. De arts belast met het onderzoek vergelijkt de gegevens in het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling met de gegevens op het formulier. De onderzoeksarts vult na het onderzoek het formulier in en zendt het naar het juiste kantoor van de IND, dat de aanvraag in behandeling heeft.

In het kader van het medisch onderzoek zoals bedoeld in de onderhavige paragraaf is het van belang twee situaties van elkaar te scheiden; de bereidheid tot medisch onderzoek en de bereidheid tot het ondergaan van een medische behandeling.

Door ondertekening van een daartoe strekkende verklaring op het formulier verklaart de vreemdeling zich in beginsel bereid zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen alsmede zijn medewerking te verlenen aan behandeling van eventuele TBC. Indien de vreemdeling niet tot ondertekening is overgegaan wordt hem een termijn van twee weken gegund om dat alsnog te doen, dan wel gemotiveerd aan te geven waarom hij daartoe niet bereid is. In beginsel wordt de aanvraag afgewezen indien de vreemdeling niet bereid is gebleken bedoelde verklaring op het TBC formulier te ondertekenen.

De bereidheid tot medisch onderzoek

Uit het feit dat de vreemdeling zich inderdaad bij de onderzoeker heeft gemeld en het onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen daadwerkelijk heeft ondergaan, wordt de bereidheid van de vreemdeling om een medisch onderzoek te ondergaan vastgesteld. De bereidheid om een onderzoek naar TBC te ondergaan blijkt uit het feit dat het originele verwijzingsformulier (zie bijlage 13 VV) aan de IND is teruggezonden. Met de ontvangst van dat originele formulier door de IND wordt de bereidheid van de vreemdeling om een onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan, geacht reeds ten tijde van de aanvraag aanwezig te zijn geweest. Eerst nadat de vreemdeling het onderzoek heeft ondergaan en het originele formulier door de IND is ontvangen, kan de vergunning worden verleend, indien ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan.

Bereidheid medische behandeling

De bereidheid van de vreemdeling om een medische behandeling te ondergaan en daaraan medewerking te verlenen, blijkt uit de ondertekening van de daartoe strekkende verklaring op het TBC-formulier.

Het enkele feit dat bij de vreemdeling TBC aan de ademhalingsorganen is geconstateerd, leidt er overigens niet toe dat de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning wordt afgewezen. Indien de verklaring is ondertekend, wordt de vergunning verleend. Gelet op de duur van de TBC-behandeling is het immers niet opportuun om de bereidheid om mee te werken aan die behandeling eerst na voltooiing van de behandeling vast te stellen.

Indien na verlening van de vergunning blijkt dat de vreemdeling ondanks bedoelde ondertekening niet daadwerkelijk bereid is gebleken de behandeling te ondergaan of daaraan mee te werken, wordt de vergunning ingetrokken op grond van het feit dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt.

Achterwege laten van uitzetting

Indien de vreemdeling bij wie TBC is geconstateerd, niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning, kan dat een reden vormen om de uitzetting van die vreemdeling en diens eventuele gezinsleden achterwege te laten, omdat het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen (zie artikel 64 Vw). Voor de specifieke uitwerking hiervan wordt verwezen naar A4/7.7.

In de situatie als bedoeld onder “1” stelt de IND vast of de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw, of dat een situatie zal ontstaan waarin de vreemdeling rechtmatig verblijf zal verkrijgen in de zin van artikel 8, onder j, Vw. Indien dat het geval is vult een medewerker van de IND ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het COA het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen in, waarin tevens wordt verklaard dat de uitzetting van de betreffende vreemdeling op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft dan wel dat de vreemdeling in een medisch vergelijkbare situatie verkeert maar nog in procedure is over zijn verblijfsrecht. De vreemdeling verzendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het COA te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Spreiding en Plaatsing, Postbus 3002, 2280 ME te Rijswijk. Het Centraal Bureau zorgt voor de administratieve inschrijving van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in het dichtstbijzijnde opvangcentrum, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door het Centraal Bureau naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden. Voor de verstrekking van de wekelijkse financiële toelage kan de betreffende vreemdeling zich periodiek moeten melden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene en zijn eventuele gezinsleden in een opvangvoorziening.

Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de forensisch arts of de medisch adviseur van de IND. De medisch adviseur van de IND wordt slechts geraadpleegd, indien daartoe aanleiding bestaat gelet op de diagnose van een andere arts.

Indien vanwege ziekenhuisopname of besmettingsgevaar geen medisch onderzoek door een van deze artsen kan worden uitgevoerd, kan worden volstaan met een ondertekende medische verklaring van de TBC-arts van de GGD of de behandelend arts of specialist.

In de situatie als bedoeld onder “2” stelt de Korpschef vast of de vreemdeling rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder j, Vw. Indien dat het geval is, voorziet de Korpschef de sticker voor verblijfsaantekeningen van de aantekening ‘uitzetting blijft achterwege tot …… (datum)’. De Korpschef vult ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het COA het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen in, waarin tevens wordt verklaard dat de uitzetting van de betreffende vreemdeling op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft. De vreemdeling verzendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het COA te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Spreiding en Plaatsing, Postbus 3002, 2280 ME te Rijswijk. Het Centraal Bureau zorgt voor de administratieve inschrijving van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in het dichtstbijzijnde opvangcentrum, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door het Centraal Bureau naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden. Voor de verstrekking van de wekelijkse financiële toelage kan de betreffende vreemdeling zich periodiek moeten melden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene en zijn eventuele gezinsleden in een opvangvoorziening.

Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de politie-arts, de forensisch arts of de medisch adviseur van de IND. De medisch adviseur van de IND wordt slechts geraadpleegd, indien daartoe aanleiding bestaat gelet op de diagnose van een andere arts. Indien vanwege ziekenhuisopname of besmettingsgevaar geen medisch onderzoek door een van deze artsen kan worden uitgevoerd, kan worden volstaan met een ondertekende medische verklaring van de TBC-arts van de GGD of de behandelend arts of specialist.

Indien de vreemdeling vanwege zijn medische gesteldheid of het besmettingsgevaar niet in staat is zich in persoon te melden bij de Korpschef, stelt de Korpschef aan de hand van een verklaring van de behandelend arts of specialist dan wel van de GGD-arts TBC-bestrijding vast of er sprake is van de in artikel 64 Vw bedoelde situatie. Uit de verklaring moet blijken dat de vreemdeling in behandeling is, niet in staat is zich vanwege de medische gesteldheid of besmettingsgevaar in persoon te melden bij de Korpschef, en gedurende welke termijn de vreemdeling niet in staat kan worden geacht zich in persoon te melden. In eerste instantie wordt vastgesteld dat er gedurende die termijn sprake zal zijn van de in artikel 64 Vw bedoelde situatie. De vreemdeling dient zich direct aansluitend op het einde van die termijn te vervoegen bij de Korpschef.

Aanspraak op Rva-verstrekkingen bij de situatie analoog aan artikel 64 Vw

Het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier schort het beëindigen van de verstrekkingen, voor zover hiervan sprake is, niet op. Ook doet een reguliere aanvraag geen recht op opvang ontstaan. De aanspraak op verstrekkingen is – ingevolge de Rva – immers in beginsel gerelateerd aan een eerste asielaanvraag.

Vreemdelingen die een reguliere (vervolg)aanvraag doen, bijvoorbeeld met als doel ‘het ondergaan van medische behandeling’, maken dan ook géén aanspraak op verstrekkingen. Dit is slechts anders indien zij zich feitelijk in dezelfde medische situatie bevinden als vreemdelingen die met de uitzetting worden bedreigd en niet in staat zijn om te reizen. Deze vreemdelingen hebben rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder f, of h, Vw en vallen derhalve niet onder de werking van artikel 64 Vw. Er dreigt immers geen uitzetting. Evenmin is er sprake van een rechtsplicht om Nederland te verlaten.

In geval er echter sprake is van feitelijk dezelfde situatie, zoals bedoeld in artikel 64 Vw, kunnen ook deze vreemdelingen – voor wat betreft het verlenen van verstrekkingen – analoog aan artikel 64 Vw worden behandeld. Het belang van de vreemdeling ligt in dat geval niet in het achterwege laten van de uitzetting – hij heeft immers rechtmatig verblijf –, maar in het (her)krijgen of behouden van de verstrekkingen ingevolge de Rva. Het enkele beroep op analoge toepassing van artikel 64 Vw geeft nog geen recht op opvang.

In deze gevallen dient de vreemdeling zich allereerst te wenden tot de IND met het verzoek om vast te stellen dat er in zijn geval sprake is van de situatie analoog aan die als bedoeld in artikel 64 Vw. De IND stelt, na advies te hebben ingewonnen van de medisch adviseur, vast of de vreemdeling medisch gezien kan reizen en of er derhalve sprake is van een situatie analoog aan artikel 64 Vw. Het medisch onderzoek wordt uitgevoerd door de medisch adviseur van het BMA dan wel een andere arts die door de medisch adviseur hiertoe wordt ingeschakeld.

Indien het beroep op analoge toepassing van artikel 64 Vw is gehonoreerd, vult een medewerker van de IND – ten behoeve van de aanmelding van de betreffende vreemdeling bij het COA – het aanvraagformulier voor Rva-verstrekkingen (zie model M54) in, waarin tevens wordt vermeld dat de vreemdeling zich feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 Vw en in procedure is omtrent zijn verblijfsrecht. Ook de duur van de periode waarin verwacht wordt dat de medische beletselen aanwezig zijn, dient te worden vermeld. Hierbij zij voorts verwezen naar het beleid zoals neergelegd in A4/7.

De IND zendt het volledig ingevulde aanvraagformulier naar het Centraal Bureau van het COA te Rijswijk, t.a.v. de Afdeling Plaatsing/Instroom, directie Huisvesting, Postbus 3002, 2280 ME te Rijswijk. Het Centraal Bureau zorgt voor de administratieve inschrijving van de vreemdeling en of zijn gezinsleden in een opvangcentrum, alsmede voor de inschrijving in de WA-verzekering en ziektekostenregeling. De inschrijvingsbewijzen voor de ziektekostenregeling en de beslissing tot toekenning Rva-verstrekkingen worden door het Centraal Bureau naar de aanvrager of diens gemachtigde gezonden. Voor de verstrekking van de wekelijkse financiële toelage kan de betreffende vreemdeling gevraagd worden zich periodiek te melden. Het COA zorgt voor de betaling van de financiële toelage en zonodig voor de plaatsing van betrokkene en zijn eventuele gezinsleden in een opvangvoorziening.

De aanspraak op verstrekkingen ontstaat niet door de vaststelling van de IND dat er sprake is van een situatie analoog aan artikel 64 Vw, maar pas nadat het COA de aanvraag van betrokkene heeft getoetst aan de bepalingen van de Rva. Het is namelijk denkbaar dat een vreemdeling slechts een deel van de voorzieningen nodig heeft, bijvoorbeeld omdat hij verblijf bij partner beoogt en bij die partner daadwerkelijk verblijft.

Indien geen sprake is van de situatie analoog aan artikel 64 wordt de vreemdeling hiervan door de IND in beginsel schriftelijk op de hoogte gebracht, veelal onder verwijzing naar het medisch advies. In dat geval wordt het aanvraagformulier voor de Rva-verstrekkingen niet ingevuld. Tegen deze vaststelling staat op grond van artikel 72, derde lid, Vw het rechtsmiddel bezwaar open. Het bezwaarschrift dient binnen vier weken te worden ingediend bij de IND.

Indien de vreemdeling, tijdens de periode dat de analoge toepassing van artikel 64 Vw van kracht is, en dientengevolge gebruik wordt gemaakt van de Rva-verstrekkingen, in de situatie komt dat hij (bijvoorbeeld door afwijzing van zijn verblijfsaanvraag) geen rechtmatig verblijf meer heeft ingevolge artikel 8, aanhef en onder f, of h, Vw, verkrijgt de vreemdeling van rechtswege rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder j, juncto artikel 64 Vw. Voor de resterende periode hoeft de vreemdeling geen separaat beroep te doen op artikel 64 Vw, omdat feitelijk geen verandering intreedt in de medische situatie van de vreemdeling. In dat geval eindigt het rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder j, Vw op de laatste dag van de periode waarin sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 64 Vw.

4.6. Niet voldoen aan de beperking

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder g, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet voldoet aan de beperking, verband houdende met het doel waarvoor hij wil verblijven.

Ingevolge het tweede lid van zowel artikel 16 als 18 Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden bedoeld in het eerste lid.

4.7. Inburgeringsvereiste

Inburgering Buitenland

Ingevolge artikel 16, eerste lid, onder h, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling, die niet behoort tot een der categorieën, bedoeld in artikel 17, eerste lid, Vw na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland nieuwkomer zou zijn in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij.

Ingevolge artikel 16, derde lid, Vw is het eerste lid, onder h, niet van toepassing op de vreemdeling die de Surinaamse nationaliteit bezit en die met bij ministeriële regeling vastgestelde bescheiden heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.

Ingevolge artikel 16, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Deze regels zijn neergelegd in artikelen 3.71a, 3.98a, 3.98b, 3.98c en 39.8d Vb en de artikelen 3.10, 3.11, 3.12 en 3.13 VV.

Ingevolge artikel 3.98c, derde lid, Vb worden de resultaten van het basisexamen inburgering door middel van het geautomatiseerde systeem beoordeeld.

Aangezien de resultaten van de onderzoeken die zijn uitgevoerd naar de kwaliteit van de toetsen, ruimte laten voor onduidelijkheid omtrent de mate waarin de beoordeling aan de hand van het geautomatiseerde systeem vergelijkbaar is met die door menselijke examinatoren, worden de resultaten van het basisexamen in de eerste fase na invoering daarvan een tweede maal door menselijke examinatoren beoordeeld. In verband hiermee is in artikel II Vb opgenomen dat in afwijking van artikel 3.98c, derde lid, Vb de resultaten van het basisexamen inburgering, die door middel van het geautomatiseerde systeem zijn beoordeeld, nogmaals beoordeeld worden door examinatoren, indien het basisexamen is afgelegd voor een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Als hoofdregel geldt dat vreemdelingen die duurzaam in Nederland willen verblijven, dat wil zeggen voor een verblijfsdoel dat niet-tijdelijk van aard is, voorafgaand aan hun komst naar Nederland over basiskennis van de Nederlandse taal en samenleving beschikken. Deze hoofdregel geldt niet voor vreemdelingen die voor een tijdelijk verblijfsdoel naar Nederland komen, zoals studenten, au pairs en vreemdelingen die in Nederland een medische behandeling ondergaan.

De hoofdregel geldt voor vreemdelingen die voor hun komst naar Nederland in het bezit moeten zijn van een mvv in het kader van bijvoorbeeld gezinshereniging of gezinsvorming, en die na hun komst naar Nederland als nieuwkomer in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers inburgeringspichtig zouden zijn.

Hetzelfde geldt voor verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, ondanks dat zij doorgaans geen duurzaam verblijf in Nederland beogen (zie B1/4.7.1).

Vreemdelingen van 16 en 17 jaar

Vreemdelingen in de leeftijd vanaf 16 jaar zijn voor toepassing van de Wet Inburgering Nieuwkomers met een nieuwkomer gelijk gesteld en derhalve inburgeringsplichtig.

De basiskennis, die de vreemdeling reeds voor komst naar Nederland in het buitenland moet hebben verworven, wordt in het buitenland beoordeeld aan de hand van het basisexamen inburgering, tenzij de vreemdeling daarvan is vrijgesteld. De resultaten van het basisexamen worden betrokken bij de aanvraag om een mvv.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling het basisexamen inburgering niet met goed gevolg heeft afgelegd, tenzij:

  • de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit bezit en met krachtens artikel 16, derde lid, Vw vastgestelde bescheiden heeft aangetoond lager onderwijs in Suriname of Nederland te hebben gevolgd, dan wel

  • artikel 3.71a, tweede lid, Vb van toepassing is, of

  • de vreemdeling de leeftijd van 65 jaren heeft bereikt.

In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager bij indiening van de aanvraag de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Het is daarbij aan de vreemdeling, als potentiële nieuwkomer, om aan te tonen dat hij over de vereiste basiskennis van de Nederlandse taal en Nederlandse samenleving beschikt. De enige wijze die hem daartoe ter beschikking staat is het met goed gevolg afleggen van een basisexamen inburgering. Daaronder vallen ook gegevens en bescheiden met betrekking tot de eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering.

Indien de vreemdeling bij de aanvraag niet de noodzakelijke gegevens voor eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering overlegt, wordt hij met toepassing van artikel 4:5 Awb in de gelegenheid gesteld gedurende een redelijke termijn de aanvraag aan te vullen voordat daarop wordt beslist. In deze periode wordt de beslistermijn met toepassing van artikel 4:15 Awb opgeschort. Als de vreemdeling binnen die redelijke termijn geen gegevens en bescheiden met betrekking tot de eventuele vrijstelling van het basisexamen inburgering heeft overgelegd, wordt op de aanvraag beslist.

In deze paragraaf zijn algemene regels opgenomen over het basisexamen inburgering buitenland. Het basisexamen inburgering buitenland is van toepassing op aanvragen tot verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming met een hoofdpersoon die een verblijfsrecht heeft dat niet-tijdelijk van aard is of die Nederlander is, tenzij nadrukkelijk anders is vermeld. Ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen zijn elders in het Vb, het VV en de Vc in de betreffende materiehoofdstukken (zie B2 en verder) andersluidende bepalingen opgenomen.

4.7.1. Vrijstelling

Surinaamse nationaliteit

De vreemdeling met de Surinaamse nationaliteit is op grond van artikel 16, derde lid, Vw vrijgesteld van het basisexamen inburgering, indien hij heeft aangetoond in Suriname of Nederland lager onderwijs in de Nederlandse taal te hebben gevolgd.

Conform artikel 3.13 VV dienen daartoe de volgende bescheiden te worden overgelegd:

  • a. een origineel diploma van de lagere school, behaald in Suriname voor 25 november 1975 en een verklaring van het Centraal Bureau Burgerzaken waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van afronding van de lagere school woonachtig is geweest in Suriname;

  • b. een door het Surinaamse Ministerie van Onderwijs en Volksontwikkeling afgegeven schooldiploma of getuigschrift afgegeven na 25 november 1975 voorzien van een apostille;

  • c. een in Nederland gehaald diploma hoger dan dat van het lager onderwijs;

  • d. een historisch overzicht uit het Vestigingsregister te Den Haag waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf dan wel twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland; of

  • e. een uittreksel uit de GBA waaruit blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de afronding van de lagere school, op de leeftijd van elf dan wel twaalf of dertien jaar, woonachtig is geweest in Nederland.

Andere bescheiden dan daar vermeld, leiden niet tot vrijstelling op deze grond.

Overige vrijstellingen

Tijdelijk verblijf in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers

Het inburgeringsvereiste is niet van toepassing op vreemdelingen die na verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland geen nieuwkomer in de zin van de Wet Inburgering Nieuwkomers zullen zijn, bijvoorbeeld omdat zij voor een tijdelijk doel naar Nederland komen, zoals studenten, au pairs en vreemdelingen die in Nederland een medische behandeling ondergaan. Deze groep is reeds in artikel 16, eerste lid, onder h, Vw van het inburgeringsvereiste uitgezonderd. Bij de bepaling of sprake is van een tijdelijk doel wordt artikel 1, tweede lid, Wet inburgering nieuwkomers toegepast, alsmede artikel 2 van de Regeling aanwijzing nieuwkomers wegens verblijf voor tijdelijk doel.

Aldus is tijdelijk verblijf het verblijf:

  • voor arbeid in loondienst waarvoor een TWV is verleend;

  • voor arbeid als zelfstandige;

  • voor studie (inclusief voorbereiding op studie);

  • in het kader van een cultureel uitwisselingsprogramma;

  • als au pair;

  • als amv;

  • voor medische behandeling;

  • als slachtoffer van mensenhandel;

  • voor familiebezoek;

  • als niet-geprivilegieerde NAVO-vreemdeling;

  • als kennismigrant.

Tot deze categorie behoort ook het verblijf van de gezinsleden van de vreemdelingen die voor bovengenoemde verblijfsdoelen zijn toegelaten.

Als uitzondering geldt dat geestelijk bedienaren wel inburgeringsplichtig zijn, ondanks dat hun verblijf tijdelijk van aard is. Zij worden niet vrijgesteld, omdat zij als nieuwkomer worden aangemerkt in de zin van de WIN, ingevolge artikel 1 van de Regeling aanwijzing bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering. Deze categorie komt overeen met de categorie personen die arbeid verricht als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, bedoeld in artikel 3.5, tweede lid, onder d, Vb.

Niet mvv-plichtige

Het inburgeringsvereiste is evenmin van toepassing op vreemdelingen die, om voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in aanmerking te kunnen komen, niet hoeven te beschikken over een geldige mvv. In artikel 16, eerste lid, onder h, Vw is reeds voorzien in een uitzondering voor de in artikel 17, eerste lid, Vw genoemde categorieën vreemdelingen, waartoe ook behoren de in artikel 3.71, tweede lid, Vb genoemde categorieën vreemdelingen, aan wie het ontbreken van een geldige mvv niet wordt tegengeworpen.

Hoofdpersoon is houder asielvergunning

Het inburgeringsvereiste wordt niet tegengeworpen aan het gezinslid van de hoofdpersoon die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of voor onbepaalde tijd.

Langdurig ingezeten onderdanen van derde landen

Als hoofdregel geldt dat langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (in de zin van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (PbEU L 16) voor hun komst naar Nederland het basisexamen inburgering niet behoeven af te leggen indien zij reeds in de lidstaat die hen de status van EG-langdurig ingezetene heeft verleend aan integratievoorwaarden hebben voldaan. Zij behoeven evenmin te voldoen aan het inburgeringsvereiste, indien zij voor arbeid of studie in Nederland verblijf beogen, omdat het verblijf betreft dat slechts tijdelijk van aard is.

4.7.2. Ontheffing

Ingevolge artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, Vb wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen indien de vreemdeling ten genoegen van de Minister heeft aangetoond door een geestelijke of lichamelijke belemmering blijvend niet in staat te zijn het basisexamen inburgering af te leggen.

Indien de vreemdeling een ernstige lichamelijke en/of geestelijke belemmering heeft, is hij ontheven van het examen inburgering buitenland. Het gaat hier met name om blindheid, doofheid alsmede om doofstomheid. Indien er sprake is van slechtziendheid en hardhorendheid en betrokkene niet door eigen hulpmiddelen (bijvoorbeeld een bril of hoorapparaat) alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om de toets af te leggen, is betrokkene ook vrijgesteld.

Tevens kan onder meer gedacht worden aan een ernstig spraakgebrek dat de menselijke communicatie verhindert en het afleggen van het examen met behulp van de spraakherkenningscomputer blijvend onmogelijk maakt. In dergelijke gevallen is het blijvend onmogelijk om te gaan voldoen aan het inburgeringsvereiste en daarmee voor toelating tot Nederland.

Betrokkene dient zelf aan te tonen dat hij in aanmerking komt voor de ontheffing. In geval van een lichamelijke of geestelijke belemmering volgt de hierna beschreven procedure.

Registratieformulier, toestemmingsverklaring en vragenformulier

De verzoeker verklaart op de Nederlandse diplomatieke en/of consulaire vertegenwoordiging dat hij blijvend niet in staat is het examen inburgering buitenland te doen vanwege een lichamelijke of geestelijke belemmering. Hiertoe is model (bijlage 19 VV, ontheffing inburgering, artikel 3.10 VV) beschikbaar. Het door de arts, deskundige of specialist ingevulde standaardformulier (zie bijlage 19 VV) wordt gevoegd bij de aanvraag tot afgifte van de mvv.

Van het model vragenformulier maakt deel uit een door vreemdeling zelf te ondertekenen verklaring dat hij toestemming geeft aan de arts of deskundige die hem onderzoekt om zijn bevindingen mee te delen aan de Minister via het hoofd van de Nederlandse vertegenwoordiging.

Bij het model vragenformulier hoort het informatieblad voor de arts of deskundige (artikel 3.10 VV). Het informatieblad is onderdeel van het model vragenformulier en dient tevens door de arts of deskundige voor gezien te worden ondertekend. De verklaring wordt opgemaakt door het vragenformulier in te vullen. De arts of deskundige tekent zijn bevindingen aan op de verklaring en zendt de verklaring rechtstreeks naar de Minister via het hoofd van de post en stuurt een afschrift ervan aan de vreemdeling, dan wel geeft het afschrift aan de vreemdeling mee.

Verklaringen, opgemaakt anders dan conform dit model, worden niet geaccepteerd. Om de garantie te hebben dat het model inderdaad is ingevuld door een arts of deskundige, hecht deze een korte verklaring dienaangaande op zijn eigen brief- of receptpapier aan de ingevulde verklaring. De arts/deskundige voorziet het eigen brief- of receptpapier van zijn stempel en zijn paraaf.

Voorts worden slechts geaccepteerd de verklaringen afkomstig van een door de Nederlandse diplomatieke en/of consulaire vertegenwoordiging aangewezen arts of deskundige (artikel 3.10 VV).

De Minister beoordeelt aan de hand van de bevindingen van de arts of deskundige of er wel of niet sprake is van lichamelijke of geestelijke belemmeringen, waardoor de vreemdeling blijvend niet in staat is het basisexamen inburgering af te leggen.

Onderzoek

Mocht daartoe aanleiding bestaan dan kan op aanwijzing van de IND tijdens de aanvraagprocedure de gegrondheid van het beroep op ontheffing van het examen nader worden onderzocht.

4.7.3. Herkansing en geldigheidsduur

Geldigheidsduur van het examen

De geldigheid van het met goed gevolg afgelegde basisexamen inburgering is vastgesteld op één jaar (artikel 3.71a Vb). Het met goed gevolg afgelegde basisexamen inburgering is ongeldig indien het is behaald meer dan een jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Zie voor herkansing artikel 3.98d Vb.

4.8. De gevolgen van de afwijzing

Ingevolge artikel 27 Vw heeft de beschikking waarbij een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen of buiten behandeling gesteld, of waarbij de verblijfsvergunning wordt ingetrokken, tot gevolg dat:

  • a. de vreemdeling niet langer rechtmatig verblijf heeft tenzij er een andere rechtsgrond voor rechtmatig verblijf van toepassing is; dat laatste is bijvoorbeeld het geval indien hij al over een andere verblijfsvergunning beschikt (zie artikel 8 Vw);

  • b. de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten binnen de in artikel 62 Vw gestelde termijn, bij gebreke waarvan hij kan worden uitgezet (zie A4); en

  • c. de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, na ommekomst van de termijn waarbinnen de vreemdeling Nederland uit eigen beweging dient te verlaten, bevoegd zijn elke plaats te betreden, daaronder begrepen een woning, zonder de toestemming van de bewoner, teneinde de vreemdeling uit te zetten (zie A4).

Deze gevolgen treden van rechtswege in zonder dat daarvoor een nadere, afzonderlijke beschikking nodig is. Wel is nodig dat de beschikking bekend wordt gemaakt (zie artikel 3:40 Awb en B1/9.7.7). Bedoelde gevolgen treden niet in indien de vreemdeling bezwaar of beroep heeft ingesteld, terwijl dit bezwaar of beroep de werking van de beschikking opschort.

Op grond van artikel 73, eerste lid, Vw wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Pas dan treden de gevolgen in (zie B1/10.6).

Uitzonderingen: ingevolge het tweede lid van artikel 73 Vw vindt opschorting van de werking van het besluit niet plaats en treden de gevolgen wel in indien de aanvraag is afgewezen dan wel de verblijfsvergunning is ingetrokken wegens gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid of indien de aanvraag is afgewezen wegens ontbreken van een geldige mvv.

Wordt echter ingevolge artikel 2, vierde lid, Vw in samenhang met artikel 1.5 Vb verplicht advies van de ACVZ ingewonnen, dan wordt de werking van het besluit toch opgeschort en treden de gevolgen niet in.

Indien het besluit inhoudt de afwijzing van een herhaalde aanvraag of indien het bezwaarschrift of administratief beroepschrift niet tijdig is ingediend, wordt de werking van het besluit niet opgeschort, als gevolg waarvan de gevolgen wel intreden (zie artikel 73, derde lid, Vw).

Indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift of administratief beroepschrift in verzuim is geweest, mag de behandeling van het bezwaarschrift of administratief beroepschrift, ondanks de termijnoverschrijding, wel in Nederland worden afgewacht.

In geval de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is of wordt ontnomen op grond van artikel 59 Vw wordt de werking van het besluit niet opgeschort en treden de rechtsgevolgen wel in (zie artikel 73, vierde lid, Vw).

4.9. Vertrektermijn

Bij de bekendmaking van de beschikking waarbij een aanvraag wordt afgewezen of buiten behandeling gesteld of de beschikking waarbij een verblijfsvergunning wordt ingetrokken wordt tevens aangegeven binnen welke termijn de vreemdeling Nederland moet hebben verlaten.

Daarbij geldt als hoofdregel dat, indien het rechtmatig verblijf van de vreemdeling door de afwijzing of buiten behandeling stelling van de aanvraag wordt beëindigd, de vreemdeling Nederland uit eigen beweging binnen vier weken dient te verlaten (zie artikel 62, eerste lid, Vw). Dat wordt hem bij de bekendmaking van de beschikking medegedeeld. Tegen die mededeling staat geen afzonderlijk bezwaar of administratief beroep open.

De Minister kan met toepassing van artikel 62, vierde lid, Vw de vertrektermijn verkorten tot minder dan vier weken in het belang van:

  • a. de uitzetting, bijvoorbeeld in gevallen waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden indien de vreemdeling de vertrektermijn van vier weken zou worden gegund, alsmede indien het een vreemdeling betreft wiens uitzetting dient te geschieden door middel van overgave aan de buitenlandse grensautoriteiten (in verband met een gehonoreerde claim) en voorts indien de vreemdeling in bewaring is gesteld ter fine van uitzetting;

  • b. de openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of de nationale veiligheid.

Tot de gevallen, waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden indien de vreemdeling een vertrektermijn van vier weken zou worden gegund, worden mede gerekend de gevallen waarin de vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken. Het vertrek met onbekende bestemming zal veelal een vertrek uit Nederland zijn, maar ook een vertrek uit de woonplaats zonder afmelding of achterlating van een adres waar de vreemdeling bereikbaar is, valt hieronder.

Vermelding van verkorting van de vertrektermijn bij de bekendmaking van de beschikking geschiedt dan voor het geval de vreemdeling alsnog wordt aangetroffen, teneinde buiten twijfel te stellen dat de vreemdeling geen beroep kan doen op een vertrektermijn na een periode waarin hij zich aan het vreemdelingentoezicht heeft onttrokken en om te voorkomen dat hij zich opnieuw aan het toezicht zou kunnen onttrekken en dat de vreemdeling daarmee de uitzetting voor langere tijd illusoir zou kunnen maken.

In die gevallen waarin het belang van de uitzetting of de openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of de nationale veiligheid wordt geacht zich tegen het gunnen van een (redelijke) termijn (van vier weken) te verzetten, wordt de vertrektermijn verkort tot 24 uur (0 dagen).

4.10. Tijdsverloop in reguliere zaken

Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is volgemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging.

Voor aanvragen, ontvangen vóór 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.

Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid. Het enkele tijdsverloop in een procedure omtrent een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning is geen reden om tot verblijfsaanvaarding over te gaan.

Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de overweging dat als gevolg van het tijdsverloop in een verblijfsrechtelijke procedure, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte kan opkomen dat de Minister in zijn verblijf in Nederland zal berusten en anderzijds de Minister in redelijkheid niet meer gebruik kan maken van zijn bevoegdheid de vreemdeling op bepaalde gronden verblijf te weigeren. De lange duur van de procedure moet voornamelijk of uitsluitend terug te voeren zijn op effecten van bestuurlijk beleid, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet of nauwelijks invloed heeft gehad op het verloop van de procedure. In dat verband is van belang dat de vreemdeling geen handelingen heeft verricht die het bestuursorgaan of de rechter noodzaken tot het uitstellen van de beslissing (traineren). In een reguliere procedure wordt het driejarenbeleid uitgewerkt als een beperking van de afwijzingsgronden. Ingeval de procedure drie jaar heeft geduurd wordt voorbij gegaan aan twee gronden waarop een aanvraag afgewezen zou kunnen worden, te weten het middelenvereiste en het mvv-vereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 16 Vw blijven van toepassing.

Voorwaarden

a. Een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 3.71, tweede lid, aanhef en onder b, Vb) of omdat de vreemdeling of degene bij wie deze wil verblijven niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan, indien op de aanvraag drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk is beslist, terwijl de vreemdeling gedurende deze periode rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw in afwachting van de beslissing op deze aanvraag of het bezwaarschrift of het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag. Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijk gesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Ook in deze gevallen moet het gaan om een beslissing, die nog niet onherroepelijk is, terwijl de vreemdeling rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw. Voor reeds afgesloten zaken geldt het beleid dus niet.

Tevens dient het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel nog van toepassing te zijn. Gedurende de periode van drie jaar moet de oorspronkelijke aanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft. Indien de vreemdeling bijvoorbeeld een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met een beperking verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst, maar hij inmiddels een verblijfsvergunning met een beperking verband houdend met gezinsvorming wenst, dan wordt niet aan de hier bedoelde voorwaarde voldaan.

NB: onder de Vw (oud) bestond de mogelijkheid om een aanvraag te doen voor een verblijfsvergunning zonder beperking of vanwege klemmende redenen van humanitaire aard. Na inwerkingtreding van de Vw op 1 april 2001 moet de vreemdeling een verblijfsdoel aangeven als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid Vb (zie hierna onder B1/5.6). In de gevallen waarin een aanvraag voor een verblijfsvergunning zonder beperking of vanwege klemmende redenen van humanitaire aard is gedaan vóór 1 april 1998 wordt niet vereist dat de vreemdeling een verblijfsdoel aangeeft, aangezien de driejarentermijn is volgelopen vóór inwerkingtreding van de wet. In deze gevallen kan, indien aan de overige voorwaarden van deze paragraaf is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Zie hierna onder het kopje ‘Procedurele bepalingen’.

b. Er moet sprake zijn van beleidsmatige redenen voor het rechtmatig verblijf. De vreemdeling moet rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw.

Deze voorwaarde omvat dus zowel de gevallen waarin de vreemdeling de behandeling van de aanvraag of een bezwaar- of beroepschrift op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, Vw mag afwachten als de gevallen waarin het bestuursorgaan of de rechter heeft bepaald dat de vreemdeling om redenen verband houdend met de onderhavige aanvraag de behandeling in Nederland mag afwachten. Dit rechtmatig verblijf gedurende drie jaar moet dus samenhangen met het oorspronkelijk beoogde verblijfsdoel.

Indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op de aanvraag af te wachten om een andere reden, bijvoorbeeld omdat inmiddels een aanvraag voor een ander verblijfsdoel is ingediend, dan levert het rechtmatig verblijf geen aanspraak op een verblijfsvergunning vanwege het driejarenbeleid op.

Hierbij geldt nog het volgende. Een rechterlijke uitspraak waarbij het beroep of hoger beroep gegrond is verklaard, maakt de periode van daaraan voorafgaand niet-rechtmatig verblijf alsnog rechtmatig. Dit betekent dat de vreemdeling ofwel aansluitend vanaf de datum van de aanvraag om (verlenging van de geldigheidsduur van) een verblijfsvergunning tot aan het moment van het vollopen van de driejaartermijn rechtmatig verblijf heeft gehad omdat hij de beslissing op de aanvraag mocht afwachten, ofwel na een rechterlijke uitspraak geacht wordt de gehele periode van drie jaar rechtmatig verblijf te hebben gehad. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen dan wel het (hoger) beroep gegrond is verklaard, geldt de tijd vanaf de datum van het verzoekschrift (verzoek om een voorlopige voorziening, (hoger) beroepschrift) als relevante tijd voor het bepalen van de driejaartermijn.

In het geval de rechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb het bestreden besluit heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand laat, wordt de periode van behandeling van het (hoger) beroep niet alsnog rechtmatig geacht. Eén van de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing is immers dat er aanspraken kunnen ontstaan op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.

c. Er mag geen sprake zijn van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vw, behoudens het mvv-vereiste en het middelenvereiste.

Daarnaast gelden nog de volgende afwijzingsgronden:

  • er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de verstrekt of achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;

  • de vreemdeling heeft zich onttrokken aan het toezicht.

Artikel 16 Vw

De toepassing van het driejarenbeleid heeft tot gevolg dat afgezien wordt van de afwijzingsgronden van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a en c, Vw. De overige afwijzingsgronden zijn onverkort van toepassing. Voor de toepassing van de afwijzingsgrond van artikel 16, aanhef en onder d, Vw is het tijdstip van het plegen van het delict van belang. Indien tijdens de driejarentermijn een strafbaar feit is gepleegd, terzake waarvan een serieuze verdenking is ontstaan (het gaat dan om een misdrijf), dan wordt aangenomen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde tenzij de strafzaak is afgerond zonder veroordeling (sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging). Ook als een transactie heeft plaatsgevonden of als de strafzaak nog niet is afgerond, is er sprake van deze contra-indicatie.

Is het delict gepleegd voorafgaand aan de asielaanvraag, of na het verstrijken van de driejarentermijn, dan wordt aansluiting gezocht bij het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, aangezien het driejarenbeleid ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie B1/4.4). Is het delict gepleegd op een moment dat er reeds drie jaar en zes maanden (de normale beslistermijn plus de driejaartermijn) verstreken zijn, dan wordt getoetst aan de glijdende schaal.

Onjuiste gegevens

Gelet op het bijzondere karakter van het driejarenbeleid worden de voordelen van dit beleid niet verstrekt, indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt.

Onttrekken aan het toezicht

Uit het gedrag van de vreemdeling moet blijken dat hij kennelijk geen belang meer hecht aan de beslissing op zijn oorspronkelijke aanvraag door (bijvoorbeeld) zijn adres met onbekende bestemming te verlaten of geen contact meer te houden met de bevoegde autoriteiten. Overigens geldt als voorwaarde voor toepassing van deze afwijzingsgrond niet dat de vreemdeling een meldplicht had. De tijd die verstreken is voordat de vreemdeling met onbekende bestemming vertrok telt niet mee voor het berekenen van de relevante termijn; pas op het moment dat de vreemdeling zich weer bij de bevoegde autoriteiten meldt gaat er een nieuwe termijn lopen.

Berekening termijn

Aanvang termijn

De termijn van drie jaar gaat lopen vanaf de datum van ontvangst van de aanvraag om een verblijfsvergunning, het wijzigen daarvan of het verlengen van de geldigheidsduur, door middel van het formulier als bedoeld in artikel 3.99 Vb. De dag van ontvangst van de aanvraag telt dus mee bij de berekening van de termijn.

Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. In deze gevallen gaat de termijn lopen vanaf de datum van ontvangst van het rechtsmiddel.

Let wel, deze procedure staat los van de procedure die betrekking heeft op de aanvraag van de verblijfsvergunning. Het tijdsverloop van de oorspronkelijke procedure mag niet worden opgeteld bij het tijdsverloop van de intrekkingsprocedure.

Einde termijn

Er wordt geen tijdsverloop meer opgebouwd vanaf de datum waarop de beslissing rechtens onaantastbaar wordt. Daarvan zal in beginsel sprake zijn vier weken na de datum waarop de beslissing, met inachtneming van artikel 3:40 en 3:41 Awb, in werking treedt, als de vreemdeling tenminste binnen de daarvoor gestelde termijn geen beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing.

Indien de vreemdeling beroep heeft ingesteld, eindigt het tijdsverloop, behoudens een gegrondverklaring van het beroep met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan, op de datum van de uitspraak, tenzij binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep tegen de uitspraak wordt ingesteld.

Indien de vreemdeling verzet doet tegen de uitspraak in (hoger) beroep, wordt geen tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzetschrift ontvangen is, tenzij het verzet gegrond wordt verklaard en het (hoger) beroep vervolgens alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Indien de vreemdeling herziening vraagt van de uitspraak in (hoger) beroep, wordt evenmin tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzoekschrift wordt ontvangen, tenzij het verzoek om herziening wordt toegewezen en het (hoger) beroep alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Onderbrekingen van de termijn

Bij het berekenen van deze termijn worden bepaalde perioden buiten beschouwing gelaten. Het betreft de volgende perioden, waarin:

  • a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, Vw;

  • b. de vreemdeling niet in Nederland verblijft, tenzij de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verblijft;

  • c. onderzoek wordt gedaan naar door de vreemdeling verstrekte gegevens of bescheiden, die naar het oordeel van de Minister in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden kunnen leiden.

ad a. In onderdeel a is neergelegd dat niet in aanmerking wordt genomen de periode waarin de vreemdeling al rechtmatig verblijf had op grond van een verblijfsvergunning, als gemeenschapsonderdaan of als vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Dat betekent dat het verlenen van een verblijfsvergunning, van welke aard ook (asiel of regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd), of de vaststelling dat de vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht of het Associatiebesluit de opbouw van de relevante tijd stopt. De gehele geldigheidsduur van de verblijfsvergunning telt niet mee, ook al wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop de beschikking, strekkende tot verlening, is genomen.

Let wel: in zaken waarin het relevante tijdsverloop moet worden beoordeeld naar de stand van zaken vóór 1 april 2001, en dus moet worden vastgesteld of de driejaartermijn is volgelopen vóór 1 april 2001, is dit op grond van een uitspraak van de REK van 1 november 2000 anders. Indien de vreemdeling in de loop van de procedure reeds in het bezit is gesteld van een andere verblijfstitel ongeacht de vraag of deze verblijfstitel naar zijn aard tijdelijk is of niet, telt die periode niet mee in de opbouw van het relevante tijdsverloop voor de nog openstaande procedure.

Buiten beschouwing blijft derhalve de periode vanaf de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de vreemdeling een verblijfstitel wordt toegekend tot en met de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de verblijfstitel wordt ingetrokken, dan wel, bij niet verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfstitel, de expiratiedatum daarvan. Bij verzending per post wordt de dag na de verzending als dag van ontvangst gezien, tenzij deze dag valt op een zondag of een algemeen erkende feestdag. In dit laatste geval wordt de dag van ontvangst geacht te zijn de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is.

Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in deze gevallen in twee stappen gekeken wordt naar de driejarentermijn. Eerst wordt bepaald aan de hand van de lijn van de REK van 1 november 2000 – het feitelijk bezit van de verblijfsvergunning – op welke datum de vreemdeling drie jaar relevant tijdsverloop heeft opgebouwd. Indien deze termijn volloopt vóór 1 april 2001, dan is in ieder geval voldaan aan één van de voorwaarden van het driejarenbeleid en kan, indien aan de overige voorwaarden van deze paragraaf is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend. Indien de termijn, op deze wijze berekend, volloopt op of ná 1 april 2001 dan geldt de hoofdregel dat de gehele periode van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet wordt meegeteld.

ad b. In onderdeel b is bepaald dat bij de berekening van de driejarentermijn, buiten beschouwing blijft de periode waarin de vreemdeling niet in Nederland verbleef. Daarop wordt een uitzondering gemaakt ingeval de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verbleef. Daarvan is in ieder geval sprake indien de vreemdeling voorafgaande aan zijn vertrek van de Minister een verklaring heeft gekregen die hem recht geeft op terugkeer naar Nederland, en hij tijdig, dat wil zeggen voor de aangegeven expiratiedatum, naar Nederland is teruggekeerd. In de uitzondering van onderdeel b komt de ratio tot uiting, dat met geoorloofd verblijf buiten Nederland de opbouw van de driejarentermijn niet eindigt. Wel zal, aangezien het verblijf buiten Nederland berust op een keuze van de vreemdeling, de periode van het verblijf in het buitenland niet meetellen.

ad c. In onderdeel c is bepaald dat indien de vreemdeling gegevens of bescheiden heeft overgelegd, waarnaar onderzoek heeft moeten plaatsvinden, terwijl achteraf blijkt dat die in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden hebben kunnen leiden, deze periode niet meetelt voor de opbouw van de driejarentermijn. De noodzaak tot het verrichten van onderzoek wordt dan beschouwd als voort te vloeien uit een handeling van de vreemdeling, waardoor de extra proceduretijd die met het onderzoek gemoeid is voor rekening van de vreemdeling komt.

Indien het onderzoek redelijkerwijs tot inwilliging van de aanvraag kan leiden, bestaat er geen aanleiding om de termijn van het onderzoek aan de vreemdeling toe te rekenen. In die gevallen zal de gevraagde vergunning in het algemeen worden verleend en is reeds daarom het driejarenbeleid niet van toepassing.

Tijdsverloop bij verlenging van de geldigheidsduur

Het driejarenbeleid geldt ook voor aanvragen om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier. Aangezien in deze procedures het mvv-vereiste veelal niet van toepassing zal zijn, zijn de effecten van het tijdsverloop beperkt tot het niet stellen van het middelenvereiste. De overige afwijzingsgronden van artikel 18 Vw gelden hier dus onverkort. Zie voor de toepassing van deze gronden B1/5.

Procedurele bepalingen

Het driejarenbeleid voor verblijfsvergunningen regulier regelt slechts de afwijking van het mvv-vereiste en het middelenvereiste. De aanvraag komt dus niet voor inwilliging op grond van het driejarenbeleid in aanmerking indien niet aan de overige voorwaarden voor het verkrijgen van de gevraagde verblijfsvergunning wordt voldaan.

Indien een verblijfsvergunning regulier wordt verleend op grond van het driejarenbeleid, dan geschiedt dit onder de beperking waarop de aanvraag was gericht. De daarbij behorende arbeidsmarktaantekeningen gelden onverkort.

Na de inwerkingtreding van de Vw op 1 april 2001 moet een vreemdeling een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb aangeven. In zaken van vóór 1 april 1998, waarin van de vreemdeling niet gevergd werd een dergelijke beperking aan te geven, dan wel in zaken waarin de vreemdeling vóór 1 januari 2000 een aanvraag heeft gedaan voor een verblijfsvergunning met als doel ‘zonder beperking’ of vanwege ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ en geen beperking kon aangeven, kan op grond van artikel 3.4, derde lid, Vb een verblijfsvergunning worden verleend op grond van het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een verblijfsaanvraag. Dit houdt verband met het feit dat er niet een concreet verblijfsdoel is geweest waaraan kon worden getoetst.

Voor zover een aanvraag is ingediend voor een andere beperking, maar tevens bij de aanvraag is aangegeven dat de aanvraag (mede) is ingediend wegens klemmende redenen van humanitaire aard, dan wel ‘zonder beperking’, geldt deze uitzondering ook. Dit geldt ook voor zaken waarin na de inwerkingtreding van de Vw door de IND is verzocht een verblijfsrechtelijke beperking aan te geven en de vreemdeling één van de verblijfsdoelen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb heeft aangegeven.

Deze regeling geldt dus alleen voor de aanvragen om een verblijfsvergunning ‘zonder beperking’, ‘klemmende redenen van humanitaire aard’ en de aanvragen waarin zowel de hier bedoelde gronden zijn genoemd, als een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb.

Aanvragen met een beperking als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, Vb, zonder aanvulling met betrekking tot de klemmende redenen van humanitaire aard, vallen niet onder de regeling.

In de beschikking dient te worden aangegeven dat de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend op grond van dit beleid, als vastgesteld in Tussentijds Bericht Vc 2002/62. Op het verblijfsdocument komt te staan ‘verblijf onder beperking conform beschikking Minister’. De arbeidsmarktaantekening wordt dan: ‘Arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’.

Voor de verlenging van deze verblijfsvergunning gelden geen bijzondere voorwaarden.

5. Verlenging en intrekking verblijfsvergunning bepaalde tijd

Uitgangspunt bij aanvragen tot het wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is dat wordt getoetst aan de regels voor het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het gewijzigde doel, doch dat een dergelijke aanvraag voor het overige wordt behandeld als een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

5.1. Voortzetting van verblijf en mvv-vereiste

Met voortzetting van verblijf wordt hier gedoeld op het continueren van verblijf door middel van (tijdige) verlenging of wijziging beperking; de bepalingen voor het verlenen van verblijf onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ zijn in hoofdstuk B16 opgenomen.

Het mvv-vereiste is niet van toepassing op aanvragen om voortzetting van het verblijf. Zie omtrent voortzetting van verblijf tevens B1/2.2, B1/3 en B1/2.3.2.

Tijdige indiening

De aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 Vw, is in ieder geval tijdig ingediend, indien deze is ontvangen uiterlijk op de dag vóór de dag waarop de geldigheidsduur verstrijkt.

De tijdig ingediende aanvraag tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf (zie artikel 3.80 Vb). Het mvv-vereiste blijft buiten toepassing.

De verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan de voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan de datum waarop de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning afloopt (zie artikel 26, tweede lid, Vw). Als de vreemdeling niet-toerekenbaar buiten staat was de gegevens waaruit blijkt dat aan alle voorwaarden wordt voldaan tijdig te overleggen, kan aansluitend verblijfsrecht worden verleend (zie artikel 26, derde lid, Vw).

Artikel 3.82, tweede lid, Vb is niet van toepassing op tijdig ingediende aanvragen tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning.

Niet-toerekenbaar te laat

Indien de aanvraag wordt ingediend nadat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is verstreken, is toch sprake van een tijdig ingediende aanvraag als de te late ontvangst van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen (zie artikel 3.80, eerste lid, Vb). In deze gevallen wordt getoetst aan voortzetting van verblijf, zodat het mvv-vereiste niet van toepassing is.

De vraag of de te late ontvangst van de aanvraag aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt van geval tot geval beoordeeld. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de vreemdeling zelf de volledige verantwoordelijkheid draagt voor tijdige indiening van de verlengingsaanvraag, desnoods door tussenkomst van derden. Om die reden zal niet snel sprake zijn van een situatie waardoor te late indiening te wijten is aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. Aan de omstandigheid dat de vreemdeling door de overheid niet is gewezen op de omstandigheid dat zijn verblijfsvergunning binnenkort afloopt en dat verlenging moet worden gevraagd, komt in dit verband geen betekenis toe.

Bij omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn, kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteit- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, kan geen algemene regel worden gegeven over de termijn waarbinnen de achtergelaten vrouw een aanvraag moet hebben ingediend. Als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, wordt haar een te late indiening van de aanvraag niet toegerekend. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdelinge om bij het indienen van de aanvraag om voortzetting van verblijf aan te geven dat er sprake is van achterlating, en de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortzetting van verblijf, stelt de IND de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.

Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/5.3.2, B1/7, B16 en B2/10.2.4.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

Bij omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn, kan tevens worden gedacht aan de situatie waarbij de vreemdeling met terugwerkende kracht een verblijfsvergunning wordt verleend, waarbij de geldigheidsduur van de vergunning op het moment dat de inwilligende beschikking bekend wordt gemaakt reeds is geëindigd, omdat geen gebruik gemaakt kon worden van de met artikel 3.67, tweede lid, Vb gegeven bevoegdheid. Indien de vreemdeling in dit geval de aanvraag indient binnen zes maanden nadat de inwilligende beschikking bekend is gemaakt, kan de vreemdeling niet worden toegerekend dat hij de aanvraag niet heeft ingediend voordat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning eindigde.

Uiteraard zijn de twee hiervoor genoemde voorbeelden niet de enige situaties waarin sprake is van omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling toe te rekenen zou kunnen zijn.

De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander is geëindigd, maar waarbij sprake is van feiten en omstandigheden waardoor de te late indiening van de aanvraag niet aan de vreemdeling is toe te rekenen, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf (zie artikel 3.80, eerste lid, Vb). De vergunning kan met terugwerkende kracht worden verleend (zie artikel 26, derde lid, Vw).

Niet-tijdig, maar binnen de redelijke termijn

De aanvraag tot het verlenen, het verlengen of het wijzigen van een verblijfsvergunning die is ontvangen nadat de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is afgelopen dan wel nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken dan wel nadat het verblijf als Nederlander is geëindigd, maar die nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf (zie artikel 3.82, eerste lid, Vb). De redelijke termijn van zes maanden vangt aan op de dag waarop het rechtmatig verblijf, bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, of als Nederlander is geëindigd.

De vergunning wordt in dit geval niet met terugwerkende kracht verleend. De vergunning zal worden verleend met als ingangsdatum de datum van aanvraag, of zo veel later als de vreemdeling heeft aangetoond dat aan alle voorwaarden wordt voldaan (zie artikel 26 Vw). Er ontstaat derhalve een onderbreking in het verblijfsrecht van de vreemdeling, hetgeen gevolgen heeft voor de opbouw van verdere verblijfsrechten (een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, optie of naturalisatie). Dit is slechts anders als sprake is van feiten en omstandigheden die de vreemdeling niet toe te rekenen zijn.

Niet-tijdig en niet binnen een redelijke termijn

Een aanvraag tot het verlenen, verlengen of wijzigen van het verblijfsdoel van een verblijfsvergunning die meer dan zes maanden na afloop van de geldigheidsduur van de eerdere verblijfsvergunning is ontvangen, wordt in beginsel aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (zie artikel 3.80, tweede lid, Vb). Het mvv-vereiste is in deze gevallen onverkort van toepassing.

Uitzonderingen

Ten aanzien van aanvragen om verlenging dan wel wijziging van het verblijfsdoel van de verblijfsvergunning, die zijn ingediend na afloop van de eerder verleende vergunning, zijn uitzonderingen opgenomen in artikel 3.82, tweede lid, Vb. Als de vreemdeling onder deze uitzonderingen valt, is artikel 3.81, eerste lid, Vb niet van toepassing. Dit betekent dat – indien de vreemdeling niet vóór het einde van de geldigheidsduur van de eerder verleende verblijfsvergunning de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur of wijziging van de vergunning indient – het mvv-vereiste onverkort van toepassing is, ook al is de aanvraag ingediend binnen een redelijke termijn.

In artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder c, Vb is een specifieke bepaling opgenomen voor de vreemdeling die in Nederland wil verblijven als geestelijk voorganger of godsdienstleraar. Deze uitzondering wordt gemaakt in het belang van het toezicht op vreemdelingen en de openbare orde. Ten aanzien van deze groep wordt vooraf een onderzoek ingesteld of er vanuit het oogpunt van de openbare orde en openbare rust bedenkingen bestaan tegen het verblijf van de desbetreffende vreemdeling, en of de groepering op wier verzoek de desbetreffende vreemdeling als godsdienstig functionaris zijn werkzaamheden zal uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de vreemdeling handhaaft. Dat geldt zowel indien de vreemdeling niet tijdig heeft verzocht om verlenging, als ook indien hij voor een andere groepering wil werken. Echter, indien de vreemdeling, die aanvankelijk een verblijfsvergunning had onder de beperking verblijf als geestelijk voorganger of godsdienstleraar, wijziging naar een geheel ander verblijfsdoel (niet zijnde als geestelijk voorganger of godsdienstleraar) wenst, geldt het reguliere beleid ten aanzien van aanvragen om wijziging van het verblijfsdoel.

Ten overvloede zij er hierbij op gewezen dat een ieder verbindende bepaling van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie zich tegen (al dan niet tijdelijke) verblijfsbeëindiging kan verzetten, waarbij in dit verband met name kan worden gedacht aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarde dat de vreemdeling aantoonbaar zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehouden, geldt het mvv-vereiste onverkort.

Op het punt van het beleid ten aanzien van de openbare orde of de nationale veiligheid wordt uitgegaan van voortzetting van verblijf, omdat er sprake is van ononderbroken hoofdverblijf in Nederland.

Voortzetting van verblijf en verlies Nederlanderschap

In de artikelen 14, 15 en 15a Rwn is een aantal verliesgronden opgenomen voor het Nederlanderschap van meerderjarigen.

De aanvraag van de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren op grond van de artikelen 14, 15 en 15a Rwn wordt ingevolge artikel 3.82, eerste lid, Vb gelijkgesteld met de niet-tijdig ingediende aanvraag en is daarmee vrijgesteld van het mvv-vereiste, indien de aanvraag binnen een redelijke termijn van zes maanden is ontvangen (zie B4/2.2.3). De uitzonderingsgronden van artikel 3.82, tweede lid, Vb zijn onverkort van toepassing.

De termijn van zes maanden vangt aan:

  • op de dag waarop de beschikking, strekkende tot intrekking van het Nederlanderschap, bekend wordt gemaakt (zie artikel 14 Rwn);

  • op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt vanwege de vrijwillige verkrijging van de andere nationaliteit (zie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, Rwn);

  • op de dag van het afleggen van de verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit (zie artikel 15, eerste lid, onder b, Rwn);

  • op de dag waarop het verlies wegens langdurig verblijf in het buitenland van rechtswege is ingetreden (zie artikel 15, eerste lid, onder c, Rwn);

  • op de dag waarop de beschikking, strekkende tot intrekking van het Nederlanderschap, bekend wordt gemaakt (zie artikel 15, eerste lid, onder d, Rwn);

  • op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt wegens vrijwillige krijgsdienst bij een staat die betrokken is bij gevechtshandelingen tegen het Koninkrijk dan wel een bondgenootschap waarvan het Koninkrijk lid is (zie artikel 15, eerste lid, aanhef en onder e, Rwn);

  • op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt doordat de meerderjarige de nationaliteit verkrijgt van een Staat die partij is bij het Verdrag van Straatsburg (zie artikel 15a, aanhef en onder a, Rwn);

  • op de dag waarop van rechtswege het verlies van het Nederlanderschap intreedt doordat de meerderjarige ingevolge de zogenaamde ‘Toescheidingsovereenkomst’ de Surinaamse nationaliteit verkrijgt (zie artikel 15a, aanhef en onder b, Rwn).

Indien de vreemdeling niet aantoont wanneer de redelijke termijn van zes maanden is aangevangen, dan wordt aangenomen dat deze termijn reeds verstreken is.

Indien het Nederlanderschap is ingetrokken op grond van artikel 14 Rwn, dan is het volgende van belang. Er is sprake van de situatie bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, aanhef en onder b, Vb, indien:

  • het geven van een valse verklaring of het bedrog, dan wel het verzwijgen van enig voor de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap relevant feit, voorafgaand aan de verkrijging of verlening van het Nederlanderschap heeft plaatsgevonden in een aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning; en

  • de betreffende gegevens of feiten tot afwijzing van de oorspronkelijke verblijfsaanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid.

In deze situaties wordt de aanvraag niet op grond van artikel 3.82, eerste lid, Vb vrijgesteld van het mvv-vereiste. Artikel 3.71 Vb is onverkort van toepassing.

Voortzetting verblijf na intrekking verblijfsvergunning

De aanvraag van de vreemdeling wiens verblijfsvergunning is ingetrokken (al dan niet met terugwerkende kracht), maar waarbij de aanvraag nog wel is ontvangen binnen de redelijke termijn van zes maanden na de datum waarop de intrekkingsbeschikking is bekendgemaakt, wordt getoetst aan de voorwaarden voor voortzetting van verblijf. De aanvraag is dan namelijk ingediend binnen een redelijke termijn nadat de eerdere verblijfsvergunning is ingetrokken (zie hierboven bij ‘Niet-tijdig maar binnen de redelijke termijn’ ).

Dit geldt uiteraard niet indien sprake is van de uitzonderingssituaties bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb:

  • als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, dan geldt dat de aanvraag slechts tijdig is ingediend indien deze is ingediend vóór het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken. Alleen in die gevallen is betrokkene immers in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag wordt ingediend.

  • als de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht is ingetrokken en sprake is van omstandigheden bedoeld in artikel 3.82, tweede lid, Vb, en betrokkene de aanvraag heeft ingediend ná het tijdstip tot wanneer de verblijfsvergunning is ingetrokken, is geen sprake van een tijdig ingediende aanvraag. Betrokkene was immers formeel niet meer in het bezit van een geldige verblijfsvergunning op het moment dat de verlengingsaanvraag werd ingediend; dat betrokkene nog wel in het bezit was van een verblijfsdocument, doet daaraan niet af.

    Als betrokkene formeel nimmer in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning, omdat deze is ingetrokken tot en met de datum waarop zij verleend werd, kan betrokkene gelet op het voorgaande per definitie niet tijdig een verlengingsaanvraag indienen. De verlengingsaanvraag wordt in deze gevallen aangemerkt als een aanvraag om eerste toelating (zie artikel 3.80, tweede lid, Vb). Het mvv-vereiste is dan onverkort van toepassing.

Opschortende werking

Ingevolge artikel 73 Vw wordt de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken of, indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist. Afwijking van deze hoofdregel geldt evenwel indien de aanvraag is afgewezen wegens onder andere het ontbreken van een mvv (zie artikel 73, tweede lid, onder a, Vw). De rechtsgevolgen zoals neergelegd in artikel 27 Vw treden onverkort in werking.

Voortzetting verblijf: niet toerekenbare termijnoverschrijding

Indien voor het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet zowel de verlengingsaanvraag en de gegevens en bescheiden waarmee is aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan, zijn ontvangen, zal het verblijfsrecht van de vreemdeling niet aaneengesloten zijn. Dat heeft gevolgen voor de opbouw van rechten (bijvoorbeeld voor de latere verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of naturalisatie). Het is derhalve van belang dat de vreemdeling de aanvraag en de gegevens tijdig indient.

Ingevolge artikel 26, derde lid, Vw kan de verblijfsvergunning echter worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt, indien de vreemdeling de aanvraag tot verlenging dan wel de gegevens waaruit blijkt dat aan de voorwaarden wordt voldaan niet tijdig heeft ingediend en hem dit niet is toe te rekenen.

Indien de te late indiening van de aanvraag of de te late verstrekking van de noodzakelijke gegevens of bescheiden de vreemdeling niet is toe te rekenen, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlengen in aansluiting op de verlopen vergunning.

Omstandigheden die een te late indiening niet verschonen, zijn in ieder geval vakantie, detentie, nonchalance of het niet hebben ontvangen of gelezen van de rappelbrief. In deze gevallen ontstaat er een gat in het verblijfsrecht (zie artikel 3.80 en 3.81 Vb).

In gevallen waarin de vreemdeling een aanvraag om verlenging van de verblijfsvergunning heeft ingediend, maar blijkt dat niet langer aan de daaraan verbonden beperking wordt voldaan, althans een ander verblijfsdoel wordt nagestreefd, wordt daarom niet (alsnog) ambtshalve aan de voorwaarden voor het nieuwe doel getoetst.

In die gevallen wordt de vreemdeling er bij de beschikking op de voorliggende aanvraag op gewezen dat het nieuwe verblijfsdoel niet is meegewogen bij de beslissing op de aanvraag, althans dat ter zake van dat nieuwe verblijfsdoel een aanvraag tot het wijzigen van een verblijfsvergunning bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, kan worden ingediend. Uiteraard geldt dit niet indien de wijziging dermate gering is dat redelijkerwijs niet meer van een wijziging kan worden gesproken, met name in het geval de vreemdeling verlenging heeft gevraagd van de verblijfsvergunning die hem is verleend voor verblijf bij partner en hij inmiddels met die partner is gehuwd.

Van de bevoegdheid om een verblijfsvergunning ambtshalve te wijzigen wordt echter wel gebruik gemaakt indien intrekking van een verleende verblijfsvergunning voor bepaalde tijd aan de orde is wegens het verstrekken van onjuiste gegevens, maar internationale verplichtingen aan verblijfsbeëindiging in de weg staan, als bedoeld in B1/5.3.3.

Gelijktijdige aanvragen om verlenging en wijziging

Er wordt geen toepassing gegeven aan de bevoegdheid neergelegd in artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vb wanneer er sprake is van een aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder de vergunning is verleend. Deze aanvragen worden immers beoordeeld op de voet van de regelgeving ten aanzien van aanvragen om verlening van een vergunning. De verlenging met een duur van vijf jaren is aan de orde wanneer reeds verblijf was toegestaan in het kader van hetzelfde verblijfsdoel gedurende minimaal een jaar. Wanneer het verblijfsdoel gewijzigd wordt, dient de vreemdeling eerst gedurende een periode van minimaal een jaar in het bezit te zijn geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk, geregistreerd partnerschap of een relatie, voordat verlenging met een duur van vijf jaren aan de orde kan zijn.

Alleen als de aanvraag om wijziging van de vergunning wordt afgewezen, maar de tegelijkertijd ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning wel wordt ingewilligd, kan toepassing worden gegeven aan artikel 3.67, eerste lid, aanhef en onder a, Vb.

5.2. Ingangsdatum in geval van voortzetting van verblijf

Ingevolge artikel 26, tweede lid, Vw wordt de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verlengd met ingang van de dag waarop de vreemdeling heeft aangetoond dat hij aan alle voorwaarden voldoet, maar niet eerder dan met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning waarvoor verlenging is gevraagd afloopt.

5.3. Gronden intrekking/weigering verlenging

5.3.1. Niet voldoen aan de beperking

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder f, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden ingetrokken op gronden bedoeld in artikel 18, eerste lid, Vw met uitzondering van onderdeel b (de vreemdeling beschikt niet over een geldig document voor grensoverschrijding).

Ingevolge het tweede lid van zowel artikel 16 als 18 Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van de gronden bedoeld in het eerste lid.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, tenzij bij het Vb of in de toepasselijke materiehoofdstukken van de Vc anders is bepaald.

De vergunning wordt ingetrokken, indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend of een voorschrift dat aan de vergunning is verbonden, tenzij bij het Vb of in de toepasselijke materiehoofdstukken van de Vc anders is bepaald.

5.3.2. Verplaatsing hoofdverblijf

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder a, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. De hieronder gegeven regels zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw (zie artikel 19 Vw).

Enkele bijzondere voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd houden in dat de aanvrager zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd. Zie in dit verband artikel 3.23, 3.71 en 3.82 Vb.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw, wordt op grond van artikel 18, eerste lid, onder a, Vw afgewezen, indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Een vreemdeling heeft zijn hoofdverblijf buiten Nederland, wanneer hij niet duurzaam in Nederland verblijft. Dit kan onder meer blijken uit het feit dat de vreemdeling is uitgeschreven uit de GBA van een Nederlandse gemeente of in Nederland geen adres heeft waar hij geregeld kan worden aangetroffen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard. Met de wil van de vreemdeling wordt slechts rekening gehouden voorzover deze blijkt uit zijn gedragingen.

Aanwijzingen voor verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland zijn onder meer:

  • uitschrijving uit de GBA;

  • de afmelding bij de belastingdienst wegens vertrek naar het buitenland;

  • mededeling aan de vreemdelingenpolitie van vertrek naar het buitenland (zie artikel 4.37, eerste lid, onder d, in samenhang met 4.37, vijfde lid, Vb);

  • het nemen van ontslag bij de werkgever of bedrijfsbeëindiging;

  • het opzeggen van een bank- of girorekening;

  • het laten overmaken van periodieke uitkeringen naar een adres buiten Nederland;

  • de afkoop van pensioenrechten;

  • de ontruiming van de woning in Nederland en het over de grens brengen van de inboedel; en

  • het (onder)verhuren aan derden van de woning in Nederland.

Deze factoren zijn niet limitatief. Ook op andere feitelijke gronden kan worden geconcludeerd dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf heeft verplaatst. Indien daarentegen de vreemdeling de vreemdelingenpolitie er tevoren van in kennis heeft gesteld dat hij tijdelijk, maar niet langer dan negen maanden, in het buitenland beoogt te verblijven, dan is dit een aanwijzing dat de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland wenst te vestigen.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt in ieder geval aangenomen, indien de vreemdeling:

  • bij zijn vertrek uit Nederland gebruik heeft gemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling op grond van de Remigratiewet;

  • meer dan negen achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de termijn van negen maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden; of

  • voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • buiten Nederland is gedetineerd dan wel buiten Nederland gedetineerd is geweest en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

De vreemdeling wordt niet geacht zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben gevestigd:

  • indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of

  • indien en zo lang hij feitelijk de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst BuZa die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland.

Verplaatsing hoofdverblijf heeft overigens tot gevolg dat de vreemdeling niet voldoet aan de beperking die verband houdt met het verblijf waarvoor de verblijfsvergunning is gevraagd, zodat de aanvraag met toepassing van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder g, Vw kan worden afgewezen.

Bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst, wordt rekening gehouden met de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, geldt dat als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, verplaatsing van het hoofdverblijf niet wordt aangenomen. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht.

Als een beroep wordt gedaan op achterlating, kan van de vreemdelinge worden gevergd om de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortzetting van verblijf, stelt de IND de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.

Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/5.1, B1/5.3.2, B16/7 en B2/10.2.4.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

In artikel 4.52 Vb is opgenomen in welke gevallen de vreemdeling zijn verblijfsdocument dient in te leveren. Het ingenomen verblijfsdocument wordt door de vreemdelingenpolitie voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, gezonden naar het Bureau Documenten van de IND.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de vreemdelingenpolitie moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen van de verplaatsing van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de vreemdelingenpolitie.

5.3.3. Onjuiste gegevens

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder c, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw worden afgewezen indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen zouden hebben geleid. Onder het verstrekken van onjuiste gegevens wordt ook begrepen het achterhouden van essentiële (juiste) gegevens. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.84 Vb. Zij zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw.

Gevolgen van het verstrekken van onjuiste gegevens

Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van de verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, en er nog geen periode van twaalf jaren of langer is verstreken, wordt de ten onrechte verleende verblijfsvergunning ingetrokken of de geldigheidsduur ervan niet verlengd. Voorwaarde is uiteraard dat het verstrekken van de onjuiste gegevens, of het achterhouden van de juiste gegevens er (mede) toe heeft geleid dat de verblijfsvergunning ten onrechte is verleend, verlengd of gewijzigd.

Niet van belang is of het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel het achterhouden van gegevens opzettelijk is gebeurd. Het gaat er om dat de onjuiste situatie wordt gecorrigeerd. Bepalend is immers of de verblijfsvergunning bij bekendheid met de juiste gegevens zou zijn verleend, verlengd of gewijzigd. Het is niet van belang of de onjuiste gegevens zijn verstrekt of de juiste gegevens zijn achtergehouden door de vreemdeling zelf of andere belanghebbenden.

Verblijfsbeëindiging blijft achterwege, indien dat in strijd zou komen met een ieder verbindende verdragsbepaling (bijvoorbeeld artikel 8 EVRM) of voor één of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding met de beleidsregel te dienen doelen (zie artikel 4:84 Awb).

In dergelijke gevallen kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd echter wel (ambtshalve) worden gewijzigd wegens veranderde omstandigheden, met toepassing van artikel 14, eerste lid, onder c, Vw. Door die wijziging wordt dan de onjuiste situatie uit het verleden gecorrigeerd door de beperkingen en voorschriften die aan de verblijfsvergunning waren verbonden te vervangen door beperkingen en voorschriften op basis van de veranderde omstandigheden.

Indien wordt vastgesteld dat er bij de verlening, verlenging of wijziging van een verblijfsvergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt of relevante gegevens zijn achtergehouden, wordt de zaak bezien op aangifte van een strafbaar feit bij het OM (zie artikel 162 WvSv). Daarbij kan wel van belang zijn wie de onjuiste gegevens heeft verstrekt of de juiste gegevens heeft achtergehouden, of dat opzettelijk is gebeurd, en of de vreemdeling daarbij persoonlijk betrokken is geweest.

5.3.4. Geldig document voor grensoverschrijding

Ingevolge artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding. Ingevolge artikel 18, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Die regels zijn neergelegd in artikel 3.83 Vb.

Hetgeen geldt voor het verlenen van de verblijfsvergunning geldt eveneens voor de verlenging van de verblijfsvergunning. Ook indien eerder bij de verlening van een verblijfsvergunning het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding niet is tegengeworpen, dient bij de aanvraag tot het wijzigen of het verlengen van de geldigheidsduur te worden beoordeeld of de vreemdeling in het bezit kan worden gesteld van een geldig document voor grensoverschrijding of daarvan kan worden vrijgesteld. Er kan immers sprake zijn van wijziging van omstandigheden, waardoor de aanvankelijke reden om het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding niet tegen te werpen niet langer geldt.

Intrekking

Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet worden ingetrokken op deze grond.

Voor onderdanen van Somalië geldt een bijzondere regeling, die is vermeld in B1/4.2.

5.3.5. Middelen

Het algemene middelenvereiste is van toepassing op alle aanvragen tot het verlenen, verlengen en wijzigen van een reguliere verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, tenzij nadrukkelijk anders is vermeld. Ten aanzien van bepaalde categorieën vreemdelingen zijn elders in het Vb en de Vc in de betreffende materiehoofdstukken (zie B2 en B15) andersluidende bepalingen opgenomen. Indien een vreemdeling voldoet aan het looncriterium in het kader van de kennismigrantenregeling (zie B15) wordt zondermeer aangenomen dat hij voldoet aan het vereiste om duurzaam te beschikken over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan.

Als hoofdregel geldt dat vreemdelingen die in Nederland willen verblijven, zelfstandig en duurzaam moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan. In bepaalde gevallen dient degene bij wie de vreemdeling in Nederland wil verblijven zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan. Voor degene bij wie de vreemdeling wil verblijven geldt als uitgangspunt dat diens solvabiliteit buiten twijfel moet staan. Deze persoon wordt in ieder geval niet als solvabel aangemerkt in geval van faillissement of surseance van betaling, omdat daarbij onder meer de (vrije) beschikking over het vermogen of de boedel is verloren.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt afgewezen indien de vreemdeling en degene bij wie verblijf als gezinslid in Nederland is toegestaan niet gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan, tenzij het tweede lid van artikel 3.85 Vb van toepassing is dan wel in de desbetreffende materiehoofdstukken anders is bepaald.

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingetrokken indien de vreemdeling en degene bij wie verblijf als gezinslid in Nederland is toegestaan niet gezamenlijk zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan, tenzij in de desbetreffende materiehoofdstukken anders is bepaald.

In artikel 4:2, tweede lid, Awb is bepaald dat de aanvrager bij de indiening van de aanvraag de gegevens en bescheiden dient te verschaffen die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Daaronder vallen ook gegevens en bescheiden met betrekking tot de hoogte, de duurzaamheid en de bronnen van het inkomen van de vreemdeling en, voorzover van toepassing, van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven.

5.3.6. Openbare orde

Voortzetting verblijfsaanvaarding

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder e, Vw kan een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. Op grond van artikel 18, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.86 en 3.87 Vb.

Bij de ontzegging van voortzetting van verblijf (verblijfsbeëindiging) wordt de duur van het verblijf van de vreemdeling op grond van een verblijfsvergunning, direct voorafgaande aan het misdrijf, gerelateerd aan de ernst van de inbreuk op de openbare orde, zoals die blijkt uit de beoordeling daarvan door de (straf)rechter. Daarmee wordt tot uiting gebracht dat naarmate de banden van de vreemdeling met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger dient te zijn om voortzetting van verblijf te ontzeggen. In bepaalde gevallen wordt het verblijf niet, of onder zwaardere voorwaarden, beëindigd.

NB1:

Ingevolge artikel II bij het besluit van 5 juli 2002 tot wijziging van artikel 3.86 Vb 2000 (Stb. 2002, 371, in werking getreden op 17 juli 2002) blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf waartegen een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld.

NB2:

Ingevolge artikel II bij het besluit van 29 september 2004 tot wijziging van artikel 3.86 Vb 2000 (Stb. 2004, 496, in werking getreden op 1 november 2004), blijft het gewijzigde Besluit buiten toepassing ten aanzien van de vreemdeling wiens verblijf op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van dit besluit niet kon worden beëindigd, tenzij die vreemdeling wegens een na inwerkingtreding van dit Besluit gepleegd misdrijf bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot jeugddetentie of een maatregel is opgelegd als bedoeld in artikel 38m of 77h, vierde lid, onder a, WvSr.

Toelichting glijdende schaal

De ernst van de inbreuk op de openbare orde wordt bepaald aan de hand van de strafmaat. Om te beoordelen of het verdere verblijf aan een vreemdeling kan worden ontzegd, wordt de hoogte van de opgelegde straf gerelateerd aan de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland, op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Dit is het principe van de zogenaamde glijdende schaal.

Deze regels zijn van toepassing op alle gevallen waarin sprake is van verlenging of wijziging van het verblijf, alsmede indien een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw wordt ingetrokken.

Indien de vreemdeling houder van een verblijfsvergunning regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd, of Nederlander is geweest, en niet tijdig een aanvraag heeft ingediend, zijn de regels van de artikelen 3.86 en 3.87 Vb eveneens van toepassing, indien:

  • de aanvraag (tot het verlenen, het wijzigen of het verlengen van een verblijfsvergunning) is ontvangen binnen zes maanden nadat het verblijfsrecht op grond van de eerdere verblijfsvergunning of het Nederlanderschap is geëindigd;

  • er geen onjuiste gegevens zijn verstrekt dan wel gegevens zijn achtergehouden, die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid; en

  • de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd.

Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Verder verblijf wordt ontzegd, indien er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling of een in Nederland verblijvend gezinslid als bedoeld in artikel 29, onder e en f, Vw, zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen, als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Een (strafrechtelijke) veroordeling is niet noodzakelijk. Deze grond is niet afhankelijk gesteld van het tijdstip waarop de gedraging is gepleegd of eventueel bestraft. Deze grond is nader uitgewerkt in C1/5.13.3. Voor een in Nederland verblijvend gezinslid dat op eigen gronden aanspraak maakt op vluchtelingenrechtelijke bescherming zie C1/ 4.6.4.

Strafrechtelijke antecedenten

Verder verblijf wordt ontzegd, indien de vreemdeling wegens een misdrijf;

  • waartegen bij een verblijfsduur van minder dan drie jaar een gevangenisstraf van twee jaar of meer is bedreigd, of bij een verblijfsduur van drie jaar of meer een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis;

  • is veroordeeld tot een gevangenisstraf of jeugddetentie, een taakstraf, of hem een maatregel als bedoeld in artikel 37a, 38m of 77h, vierde lid, onder a, WvSr is opgelegd; en

  • het onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van die straf of maatregel ten minste gelijk is aan de corresponderende norm van de glijdende schaal.

Misdrijven

De enkele omstandigheid dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt, wordt niet gebaseerd op iedere willekeurige misstap die tot een sanctie heeft geleid. De misdraging moet wel voldoende ernstig zijn geweest. De ernst komt tot uiting in het feit dat alleen misdrijven in aanmerking worden genomen. Bovendien moet ook de sanctie die daarop is gevolgd, voldoende zwaar zijn. Dat betekent dat misdragingen die strafrechtelijk als overtreding worden gekwalificeerd of die buiten het strafrecht zijn afgedaan (bijvoorbeeld met een bestuurlijke boete of uitsluitend een civiele veroordeling tot schadevergoeding) buiten beschouwing blijven. Of een bepaalde misdraging een misdrijf of een overtreding is, is afhankelijk van de desbetreffende wetgeving.

Strafbedreiging van twee respectievelijk drie jaar of meer

Tegen de meeste misdrijven is een maximale door de rechter op te leggen straf bedreigd van drie jaar of meer. Een aantal misdrijven kent een lagere strafbedreiging van twee jaar, waarvan de belangrijkste is vernieling (artikel 350 WvSr).

Onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis

Het vonnis waarbij de straf of maatregel is opgelegd, moet onherroepelijk zijn. Indien het vonnis nog niet onherroepelijk is, of indien er een strafzaak openstaat, wordt contact opgenomen met het OM. De beslistermijn kan met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw schriftelijk met maximaal zes maanden worden verlengd.

Onvoorwaardelijke straf

Bij de glijdende schaal worden alleen de onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelten van de straf meegeteld bij de berekening van de norm in de glijdende schaal.

Cumulatie

In geval van meerdere veroordelingen worden de onvoorwaardelijke gedeelten bij elkaar opgeteld, indien de verblijfsduur (de periode waarin de vreemdeling, voorafgaande aan het plegen van het eerste misdrijf, op grond van een geldige verblijfsvergunning in Nederland verbleef) vijf jaren of korter is.

Taakstraf

Een taakstraf is ofwel een werkstraf (het verrichten van onbetaalde arbeid ten algemene nutte) ofwel een leerstraf (het volgen van een leertraject) dan wel een combinatie van beiden. De taakstraf komt in plaats van een gevangenisstraf. In geval van een veroordeling tot een taakstraf wordt de duur van de door de rechter bepaalde vervangende hechtenis als uitgangspunt genomen bij de toepassing van de glijdende schaal. Dit betekent dat de taakstraf wordt tegengeworpen ongeacht de duur van de taakstraf (zie de artikelen 22, c en d, WvSr).

Gratie

Aan het feit dat een straf geheel of gedeeltelijk, voorwaardelijk of onvoorwaardelijk, door Nederlandse of buitenlandse autoriteiten is kwijtgescholden, komt voor de toepassing van deze regels geen zelfstandige betekenis toe.

Bijzondere categorieën

Minderjarige vreemdelingen met een in Nederland gevestigde Nederlandse ouder

Op grond van hun bijzondere banden met Nederland vinden ongewenstverklaring en ontzegging van verder verblijf op grond van gevaar voor de openbare orde niet plaats ten aanzien van deze vreemdelingen (zie artikel 3.50, vierde lid Vb).

Vreemdelingen die in Nederland zijn geboren dan wel voor hun tiende levensjaar tot Nederland zijn toegelaten

Om reden van hun bijzondere banden met Nederland geldt voor hen dat bij een verblijfsduur van ten minste tien en minder dan vijftien jaar alleen in geval van veroordeling wegens handel in verdovende middelen ontzegging van verder verblijf en ongewenstverklaring plaats zal vinden en bij een verblijfsduur van ten minste vijftien jaar niet tot verblijfsbeëindiging wordt overgegaan.

Vreemdelingen met een verblijfsduur van tien jaar of langer

Bij een verblijfsduur van tien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van een geweldsmisdrijf of handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van vijftien jaren, wordt alleen tot verblijfsbeëindiging overgegaan ingeval van handel in verdovende middelen. Bij een verblijfsduur van twintig jaren, wordt niet meer tot verblijfsbeëindiging overgegaan.

In het buitenland gepleegde en/- of berechte misdrijven

Strafbare feiten die in het buitenland zijn gepleegd of bestraft, worden eveneens bij de beoordeling van het gevaar voor de openbare orde betrokken, doch slechts voor zover het gaat om strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn. Dat geldt ook indien het strafbare feit naar buitenlands recht een overtreding, maar naar Nederlands recht een misdrijf is. Of het feit naar Nederlands recht een misdrijf is (waartegen een gevangenisstraf van twee of drie jaren of meer is bedreigd) wordt beoordeeld aan de hand van de strafbepalingen in het WvSr of de bijzondere Nederlandse strafwetten.

Bij verblijfsbeëindiging gaat het om (een of meer) strafbare feiten die naar Nederlands recht misdrijven zijn waartegen een gevangenisstraf van respectievelijk twee of drie jaren of meer is bedreigd.

Voor de toepassing van de glijdende schaal, dient tevens te worden beoordeeld welke gevolgen naar Nederlands recht aan de strafbare feiten zouden zijn verbonden, indien die strafbare feiten in Nederland zouden zijn gepleegd en bestraft. Voor die beoordeling is van belang dat de vreemdeling zelf alle relevante gegevens en bescheiden met betrekking tot de strafbare feiten en de afdoening daarvan verschaft, waarbij valt te denken aan een gewaarmerkt afschrift van het strafvonnis. Aan de hand van de gegevens die de vreemdeling heeft verschaft of anderszins bekend zijn geworden, wordt contact opgenomen met het OM voor de vraag welke straf in Nederland voor het betreffende strafbare feit zou zijn gevorderd, waarbij wordt aangesloten bij de gepubliceerde richtlijnen van het OM met betrekking tot de eis van de Officier ter zitting.

6. Verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

Inleiding

Het is de houder van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 20 Vw toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven. Deze vergunning behoeft dus niet te worden verlengd.

Het verblijfsdocument, waaruit het verblijfsrecht op grond van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd blijkt, moet elke vijf jaren worden vernieuwd. De vreemdeling dient ervoor zorg te dragen dat het verblijfsdocument telkens vijf jaar na de afgifte daarvan wordt vervangen door een nieuw exemplaar.

Aan de vergunning worden geen beperkingen of voorschriften verbonden.

Het is aan de houder van deze verblijfsvergunning toegestaan om arbeid te verrichten, zonder dat een TWV is vereist. Tegen het verblijf voor onbepaalde duur van de houder van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd bestaan in beginsel geen bedenkingen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, Rwn.

De verblijfsvergunning wordt slechts verleend op aanvraag, indien op het moment van de aanvraag (of de beslissing daarop) aan alle voorwaarden voor de verlening wordt voldaan. Het is niet zo dat er van rechtswege aanspraak op een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ontstaat, die later (alsnog) via een aanvraag tot verlening van de verblijfsvergunning leidt. De verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft geen declaratoir karakter. Bij de beoordeling van de aanvraag wordt dan ook niet ambtshalve nagegaan of de aanvrager op enig moment in het verleden aanspraak zou hebben kunnen doen gelden op de verlening van de verblijfsvergunning indien die destijds zou zijn aangevraagd.

6.1. Algemene voorwaarden

In deze paragraaf worden de algemene voorwaarden voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd behandeld. Deze hebben betrekking op:

6.1.1. De duur van het verblijf in Nederland

Ingevolge artikel 21, eerste lid, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een reguliere verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw, slechts worden afgewezen op de in dat eerste lid genoemde gronden. Deze gronden worden behandeld in B1/7.1 tot en met B1/7.5.

Ingevolge artikel 21, derde lid, Vw wordt onder een tijdvak als bedoeld in het eerste en tweede lid van dat artikel verstaan een tijdvak onmiddellijk voorafgaande aan de dag waarop de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd is aangevraagd. Voor de berekening van het tijdvak wordt de periode van rechtmatig verblijf in Nederland vóór het bereiken van de achtjarige leeftijd buiten beschouwing gelaten.

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt niet verleend aan vreemdelingen die op het moment van de aanvraag (of de beslissing daarop) korter dan vijf jaren in Nederland verblijven als houder van een geldige verblijfsvergunning, of als vreemdeling die van rechtswege krachtens het gemeenschapsrecht of krachtens het Associatieverdrag EEG/Turkije verblijfsgerechtigd is.

Voor onderdanen van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat wordt verwezen naar de specifieke bepalingen ten aanzien van duurzaam verblijf in B10.

Indien de vreemdeling op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen niet, maar op het tijdstip waarop op de aanvraag wordt beslist wel, aan de termijn voldoet, wordt de aanvraag niet op deze grond afgewezen.

Niet van belang is of de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd een verblijfsvergunning asiel of regulier is. Indien de vreemdeling aanvankelijk als houder van een verblijfsvergunning asiel in Nederland heeft verbleven en het verblijf aansluitend heeft voortgezet op grond van een verblijfsvergunning regulier, wordt de gehele ononderbroken periode in aanmerking genomen.

Bij de berekening van de perioden wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vw rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9 tot en met 10 Vw (oud).

De periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven, telt eveneens mee (zie B4).

6.1.2. Tijdelijk verblijfsrecht

Bij de beoordeling van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is van doorslaggevend belang dat het verblijfsrecht van de vreemdeling niet-tijdelijk van aard is. Daarmee wordt voorkomen dat een vreemdeling met een tijdelijk verblijfsrecht – bijvoorbeeld op grond van een verblijfsvergunning voor studie – aanspraak kan maken op de verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en zo het tijdelijke karakter aan zijn verblijfsrecht kan ontnemen. Indien het doel waarvoor een dergelijke vreemdeling verblijf is toegestaan is bereikt of beëindigd, wordt dat verblijf beëindigd en dient de vreemdeling Nederland weer te verlaten. Daarmee is niet te verenigen dat deze vreemdeling in het bezit zou worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd en derhalve Nederland niet zou hoeven te verlaten.

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder f, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling op de dag waarop de aanvraag is ontvangen, een verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft (zie voor tijdelijk en niet-tijdelijk verblijfsrecht artikel 3.5 Vb).

Verblijf op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije is eveneens als regel niet-tijdelijk van aard.

Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling tijdelijk van aard is, dient de vreemdeling er eerst zorg voor te dragen dat de verblijfsvergunning wordt gewijzigd.

Eerder tijdelijk verblijfsrecht

Doorslaggevend is dat het verblijfsrecht van de vreemdeling op het tijdstip van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard is. Daarbij is niet van belang hoe lang dat verblijfsrecht niet-tijdelijk van aard is. Indien de vreemdeling in de periode van vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, wordt de aanvraag niet op die grond afgewezen, indien het verblijfsrecht op het tijdstip van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard is.

Als voorbeeld kan worden genoemd de vreemdeling aan wie in aansluiting op (tijdelijk) verblijf in het kader van studie (zie B6) in het kader van gezinsvorming met een Nederlander (niet-tijdelijk) verblijf is toegestaan (zie B2), en die nadien een aanvraag indient tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde duur. Zijn verblijfsrecht is op het moment van de aanvraag en de beslissing niet-tijdelijk van aard. Dat hij daarvoor enkele jaren verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft gehad, is niet van belang. Wel moet het eerdere verblijfsrecht in totaal ten minste vijf jaren bestrijken (zie B1/6.1.1).

6.1.3. Bijzondere categorieën

Het gaat hier om de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd aan bijzondere categorieën die niet onverkort aan alle bovengenoemde algemene voorwaarden behoeven te voldoen.

Voor bijzondere bepalingen ten aanzien van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar:

  • wedertoelating op grond van de terugkeeroptie, zie B4/5;

  • wedertoelating op grond van de terugkeeroptie Remigratiewet, zie B4/3.2.2;

  • Belgen en Luxemburgers, zie B10;

  • Onderdanen van de Republiek Suriname op wie de Overeenkomst van 1975 inzake verblijf en vestiging nog van toepassing is, zie B11;

  • diplomaten, zie artikel 3.93 Vb en B12.

Secundaire migranten

Onder secundaire migranten wordt verstaan: kinderen van migranten (zie B4).

Ingevolge artikel 21, vierde lid, Vw, wordt de aanvraag alleen afgewezen op grond dat aanvrager bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het WvSr, is opgelegd en hij een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, indien de aanvrager:

  • in Nederland is geboren dan wel reeds voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef;

  • sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • achttien jaar of ouder is.

In afwijking van het eerste lid behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn. Wel dient dat rechtmatige verblijf ten minste vijf jaren te beslaan (zie artikel 21, vierde lid, Vw, in samenhang met artikel 21, eerste lid, onder b en d, Vw).

De aanvraag kan slechts worden afgewezen op grond van artikel 21, eerste lid, onder b, Vb, indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld tot een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden, ter zake van handel in verdovende middelen.

Terugkeeroptie

Aanspraak op hernieuwd verblijf, de terugkeeroptie, geldt in bepaalde gevallen voor kinderen van migranten, welke kinderen naar het land van hun nationaliteit zijn gegaan of teruggekeerd (zie artikel 3.92 Vb en B4/5).

7. Afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

7.1. Hoofdverblijf

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder c, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd. De hieronder gegeven regels zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw.

Bij vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt de aanvraag afgewezen en een verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken.

Hoofdverblijf en verplaatsing van hoofdverblijf zijn feitelijke begrippen. Beoordeling van de vraag of er sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf, vindt plaats aan de hand van factoren van feitelijke aard, waarbij met de wil van de vreemdeling slechts rekening wordt gehouden, voorzover deze blijkt uit zijn gedragingen (zie B1/5.3.2).

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt in ieder geval aangenomen, indien de vreemdeling:

  • a. bij zijn vertrek uit Nederland gebruik heeft gemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling op grond van de Remigratiewet;

  • b. meer dan negen achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van de termijn van negen maanden het gevolg is van buiten zijn schuld gelegen omstandigheden; of

  • c. voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Vestiging van het hoofdverblijf buiten Nederland wordt niet aangenomen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • a. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd; of

  • b. buiten Nederland is gedetineerd en binnen zes maanden na beëindiging van de detentie naar Nederland is teruggekeerd.

Daarnaast geldt als beleidsregel dat een vreemdeling niet geacht wordt zijn hoofdverblijf buiten Nederland te hebben gevestigd:

  • a. indien hij beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt; of

  • b. indien en zo lang hij feitelijk de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 8, derde of vierde lid, van het reglement van dienst BuZa die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland.

Bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling het hoofdverblijf heeft verplaatst, wordt rekening gehouden met de situatie van vrouwen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Omdat de omstandigheden van deze vrouwen sterk uiteenlopen, geldt dat als de achtergelaten vrouw zich zonder dralen tot de Nederlandse overheid (gemeente, ambassade, consulaat, IND of Vreemdelingenpolitie) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren, verplaatsing van het hoofdverblijf niet wordt aangenomen. Wat ‘zonder dralen’ is, wordt van geval tot geval bezien; hierbij wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die de positie van achtergelaten vrouw met zich mee heeft gebracht.

Als een beroep wordt gedaan op achterlating, kan van de vreemdelinge worden gevergd om de omstandigheden waar een beroep op wordt gedaan met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Indien het beroep op achterlating niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortzetting van verblijf, stelt de IND de vreemdelinge in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt hiertoe een termijn van vier weken gegund.

Zie ten aanzien van achtergelaten vrouwen tevens B1/5.1, B1/5.3.2, B16/7 en B2/10.2.4.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van achtergelaten vrouwen. Vanzelfsprekend kunnen ook mannen en minderjarigen een beroep doen op de omstandigheid dat zij zijn achtergelaten.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, indien de aanvraag is ingediend door de in artikel 3.92 Vb bedoelde vreemdeling die in aanmerking komt voor verblijf op grond van de daar geregelde terugkeeropties (zie artikel 3.92 en 4.52 Vb).

De politie zendt het verblijfsdocument voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, naar het Bureau Documenten van de IND.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de politie moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen tot het verplaatsen van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de politie.

7.2. Gevaar voor de nationale veiligheid

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Gevaar voor de nationale veiligheid wordt per geval beoordeeld. In deze paragraaf zijn derhalve geen algemene regels opgenomen met betrekking tot de gevallen waarin de aanvraag op deze grond wordt afgewezen of de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd op deze grond wordt ingetrokken.

Indien naar de mening van de politie een bepaalde vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid, maakt hij dit onverwijld schriftelijk aan de Minister kenbaar. De politie stelt de Minister onverwijld alle relevante gegevens en bescheiden ter beschikking.

7.3. Onjuiste gegevens

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder e, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw, worden afgewezen indien deze onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid. Op grond van artikel 21, zesde lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.96 Vb. Zij zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw (zie artikel 3.97 Vb).

Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden en bij bekendheid van de juiste gegevens geen verlening, wijziging of verlenging had plaatsgevonden, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd afgewezen, tenzij sedert de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

In dergelijke gevallen zou de vreemdeling bij bekendheid van de juiste relevante gegevens immers niet in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, en behoort hij ook niet in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Indien er bij de verlening, wijziging of verlenging van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dan wel verlening van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden en bij bekendheid van de juiste gegevens geen verlening, wijziging of verlenging had plaatsgevonden, wordt de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd ingetrokken, tenzij sedert de verlening, de verlenging of de wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Indien bedoelde twaalf jaren zijn verstreken weegt het algemene belang niet (langer) op tegen het belang van de vreemdeling bij voortzetting van het verblijf in Nederland (zie B1/5.3.3).

7.4. Middelen van bestaan

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt niet verleend aan vreemdelingen die niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan (op grond van artikel 21, eerste lid, aanhef en onder a, Vw). Het duurzame en zelfstandige inkomen van het gezinslid bij wie hij verblijft wordt meegeteld. Voor zelfstandig, zie artikel 3.73 Vb; B1/4.3.1. Voor voldoende, zie artikel 3.74 Vb; B1/4.3.3. Voor duurzaam, zie artikel 3.75 Vb; B1/4.3.2.

Gezinslid

Onder gezinslid bij wie de vreemdeling verblijft, wordt hier verstaan:

  • de echtgeno(o)t(e) en de al dan niet geregistreerde partner van de vreemdeling met wie de vreemdeling samenwoont en een gemeenschappelijke huishouding voert; of

  • het andere gezinslid bij wie de vreemdeling oorspronkelijk in het kader van (verruimde) gezinshereniging verblijf was toegestaan en bij wie de vreemdeling nog steeds verblijft.

Vrijstellingen

De aanvraag wordt niet afgewezen op het middelenvereiste, indien:

  • a. de vreemdeling gedurende een tijdvak van tien aaneengesloten jaren rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw heeft gehad (zie artikel 21, tweede lid, Vw);

    als beleidsregel geldt dat perioden van verblijf in Nederland in dat tijdvak als Nederlander of als houder van een verblijfsvergunning asiel eveneens meetellen;

  • b. de vreemdeling:

    • in Nederland is geboren of voor zijn vierde levensjaar in Nederland verbleef;

    • sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

    • inmiddels achttien jaar is; in afwijking van het eerste lid van artikel 21 Vw behoeft het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet aaneengesloten te zijn (zie artikel 21, vierde lid, Vw);

  • c. de vreemdeling:

    • als minderjarige onder een beperking verband houdende met gezinshereniging rechtmatig verblijf heeft gehad;

    • de gezinsband niet binnen een jaar na de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (als bedoeld in artikel 14 Vw) is verbroken;

    • de vreemdeling sindsdien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;

    • de vreemdeling inmiddels achttien jaar is; en

    • de vreemdeling ten minste vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw (zie artikel 21, vijfde lid, Vw);

    • als beleidsregel geldt dat perioden van verblijf in Nederland in dat tijdvak als Nederlander of als houder van een verblijfsvergunning asiel, eveneens meetellen;

  • d. de aanvraag wordt niet afgewezen op het middelenvereiste, indien de vreemdeling duurzaam beschikt over een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of een daarmee vergelijkbare arbeidsongeschiktheidsuitkering, welke uitkering is gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 55% op basis van een volledige werkweek (zie artikel 3.94 Vb);

  • e. de aanvraag wordt niet afgewezen op het middelenvereiste, indien de vreemdeling gebruik kan maken van de in artikel 3.92 Vb geregelde terugkeeropties.

7.5. Openbare orde

Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder b, Vw kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd van de vreemdeling die direct voorafgaande aan de aanvraag, gedurende vijf achtereenvolgende jaren rechtmatig verblijf heeft genoten als bedoeld in artikel 8, onder a, c, e, dan wel l, Vw, worden afgewezen indien de vreemdeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het WvSr, is opgelegd. Op grond van artikel 21, zesde lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.95 Vb. Zij zijn van overeenkomstige toepassing op de intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw (zie artikel 3.98 Vb).

In die gevallen waarin de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden afgewezen op basis van artikel 3.95 Vb dan wel een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier kan worden ingetrokken op basis van artikel 3.98 Vb, wordt van die bevoegdheid gebruik gemaakt, tenzij dat in strijd zou komen met internationale verplichtingen.

Ook bij de beoordeling van de aanvraag om een vergunning regulier voor onbepaalde tijd geldt als uitgangspunt dat naarmate de verblijfsduur van de vreemdeling langer en diens banden met Nederland sterker zijn, de inbreuk op de openbare orde ernstiger en de opgelegde straf zwaarder dient te zijn. De hoogte van de opgelegde straf wordt gerelateerd aan de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland, op het moment dat het misdrijf werd gepleegd. Dit is het principe van de zogenaamde glijdende schaal (zie verder B1/5.3.6).

8. Intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd

Ingevolge artikel 22, eerste lid, Vw, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien:

  • a. de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd;

  • b. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid;

  • c. de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a WvSr, is opgelegd;

  • d. de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Op grond van artikel 22, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.97 en 3.98 Vb.

In gevallen van verblijfsbeëindiging levert de vreemdeling zijn verblijfsdocument in op grond van artikel 4.52 Vb.

De politie zendt het verblijfsdocument voorzien van een begeleidend schrijven, waarin de reden van inname alsmede ten minste het adres van de vreemdeling in het buitenland staan vermeld, naar het Bureau Documenten van de IND.

In de situatie waarin de vreemdeling zich in persoon meldt bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft met de mededeling dat hij zijn hoofdverblijf naar buiten Nederland wenst te verplaatsen, attendeert de burgemeester de vreemdeling erop dat het verblijfsdocument bij de politie moet worden ingeleverd. Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verkregen. Indien de vreemdeling daarentegen schriftelijk melding maakt van het voornemen tot het verplaatsen van zijn hoofdverblijf naar het buitenland, zendt de burgemeester dit bericht door aan de politie.

8.1. Hoofdverblijf

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder a, Vw kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft gevestigd.

De in B1/5.3.2 opgenomen regels inzake weigering van de verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wegens verplaatsing hoofdverblijf zijn van overeenkomstige toepassing.

8.2. Onjuiste gegevens

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder b, Vw kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen zouden hebben geleid. Op grond van artikel 22, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.97 Vb.

Deze grond is niet beperkt tot het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens die hebben geleid tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Ook indien onjuiste gegevens zijn verstrekt, of gegevens zijn achtergehouden, die tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zouden hebben geleid, als deze bekend waren geweest, wordt de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ingetrokken (zie B1/5.3.3).

8.3. Openbare orde

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder c, Vw, kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de houder daarvan bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis is veroordeeld wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd dan wel hem terzake de maatregel, bedoeld in artikel 37a van het WvSr, is opgelegd. Op grond van artikel 22, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Dergelijke regels zijn neergelegd in artikel 3.98 Vb, waarbij de glijdende schaal zoals is opgenomen in artikel 3.86, tweede lid, Vb, en de bepalingen ingevolge artikel 3.86, derde tot en met negende lid, Vb, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard (zie B1/5.3.6).

8.4. Nationale veiligheid

Ingevolge artikel 22, eerste lid, onder d, Vw kan de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden ingetrokken indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid. Op grond van artikel 22, tweede lid, Vw kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de toepassing van deze grond. Van deze mogelijkheid is geen gebruikgemaakt.

9. Procedurele bepalingen

9.1. De aanvraag

De verblijfsvergunning regulier (zowel voor bepaalde tijd als ook voor onbepaalde tijd) wordt op aanvraag verleend. Daarop bestaan ingevolge artikel 3.6 Vb slechts drie uitzonderingen, waarin de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) ambtshalve kan worden verleend.

De verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, ook van de hierboven genoemde verblijfsvergunningen (beperkingen), geschiedt op aanvraag. Deze verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan wel ambtshalve worden gewijzigd. Tenslotte wordt een verzoek om heroverweging van een eerdere afwijzende beschikking aangemerkt als een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 1, onder f, Vw en leidt evenmin tot de ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning.

Intrekking van aanvragen

Een vreemdeling kan hetzij middels een formulier M53, hetzij middels een brief een aanvraag en eventuele vervolgprocedures intrekken.

Middels het model

Het formulier M53 wordt gebruikt ingeval:

  • 1. de vreemdeling zich in een politiecel bevindt;

  • 2. de vreemdeling zich in een Huis van Bewaring bevindt;

  • 3. de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel heeft ingediend;

  • 4. de vreemdeling zich in een uitzetcentrum bevindt;

  • 5. de vreemdeling zich in een cel van de KMar bevindt.

Ad 1 tot en met 3 Het formulier model M53 wordt ten overstaan van de politie ingevuld en ondertekend. Indien de vreemdeling de aanvraag en de eventuele vervolgprocedures middels het formulier M53 wenst in te trekken, vergewist de politie zich ervan dat de vreemdeling de inhoud en de strekking van de door hem te ondertekenen verklaring kent en begrijpt. Op het formulier M53 wordt nadrukkelijk vermeld welke procedure(s) wordt (worden) ingetrokken. Zonodig wordt door de politie een (telefonische) tolk ingeschakeld in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. De politie maakt verder een proces-verbaal of een ambtelijk verslag op van de reden(en) van de vreemdeling om tot intrekking van de toelatingsprocedure(s) over te gaan en van de omstandigheden waaronder de ondertekening van het formulier M53 plaatsvond. De politie zendt het formulier M53 en het opgemaakte proces-verbaal of het ambtelijke verslag zo spoedig mogelijk door naar de IND. Indien de vreemdeling een raadsman heeft ingeschakeld, neemt de IND na ontvangst van de stukken contact op met de raadsman voor het beëindigen van de procedure(s).

Ad 4 en 5 Het formulier model M53 wordt ten overstaan van de KMar ingevuld en ondertekend. Indien de vreemdeling de aanvraag en de eventuele vervolgprocedures middels het formulier M53 wenst in te trekken, vergewist de KMar zich ervan dat de vreemdeling de inhoud en de strekking van de door hem te ondertekenen verklaring kent en begrijpt. Op het formulier M53 wordt nadrukkelijk vermeld welke procedure(s) wordt (worden) ingetrokken. Zonodig wordt door de KMar een (telefonische) tolk ingeschakeld in een taal waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de vreemdeling die kan verstaan. De KMar maakt verder een proces-verbaal of een ambtelijk verslag op van de reden(en) van de vreemdeling om tot intrekking van de toelatingsprocedure(s) over te gaan en van de omstandigheden waaronder de ondertekening van het formulier M53 plaatsvond. De KMar zendt het formulier M53 en het opgemaakte proces-verbaal of het ambtelijke verslag zo spoedig mogelijk door naar de IND. Indien de vreemdeling een raadsman heeft ingeschakeld, neemt de IND na ontvangst van de stukken contact op met de raadsman voor het beëindigen van de procedure(s).

Middels een brief

In andere dan de hierboven genoemde situaties is intrekking van procedure(s) door middel van een brief van de vreemdeling, zijn wettelijke vertegenwoordiger of gevolmachtigde eveneens mogelijk.

Uit de inhoud van de brief dient duidelijk naar voren te komen welke aanvraag of vervolgprocedure wordt ingetrokken. In geval van twijfel dient de IND zich ervan te vergewissen welke aanvraag of vervolgprocedure wordt ingetrokken. Hiertoe zal de IND zich schriftelijk tot de vreemdeling, zijn wettelijke vertegenwoordiger of gevolmachtigde wenden. Indien de vreemdeling een raadsman heeft, neemt de IND na ontvangst van de brief contact op met de raadsman voor het beëindigen van de procedure(s).

De IND draagt er zorg voor dat de politie en de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, van het beëindigen van de procedure(s) worden geïnformeerd.

Herhaalde aanvraag

Een herhaalde aanvraag is een aanvraag, die op grond van artikel 4:6 Awb kan worden afgewezen (zie artikel 1, onder f, Vw). Het gaat dus om een aanvraag die is ingediend overeenkomstig de formele vereisten van artikel 3.26 tot en met 3.28 of artikel 3.30 tot en met 3.32 VV.

Op grond van artikel 4:6 Awb is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.

Er is enkel sprake van nieuwe feiten en omstandigheden indien die:

  • op het moment waarop de eerste aanvraag werd afgewezen niet bekend waren of redelijkerwijs niet bekend konden zijn; en

  • aanleiding geven tot heroverweging van de afwijzing van de eerste aanvraag.

Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar de eerdere afwijzende beschikking. De aanvrager behoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld de aanvraag inhoudelijk dan wel procedureel aan te vullen; van het toepassen van artikel 4:5 Awb kan immers worden afgezien.

Artikel 3.1, eerste lid, Vb bepaalt dat tijdens de behandeling van een aanvraag uitzetting niet achterwege blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister sprake is van een herhaalde aanvraag. Gelet op de strekking van dit artikel is het noodzakelijk om een herhaalde aanvraag met grote voortvarendheid te behandelen.

Worden wel nieuw gebleken feiten en omstandigheden vermeld, dan is er geen sprake van een herhaalde aanvraag, maar van een tweede of volgende aanvraag.

NB.: In een bezwaarschrift, gericht tegen de afwijzing van de herhaalde aanvraag, aangevoerde nieuwe feiten of omstandigheden zijn geen reden voor gegrondverklaring van het bezwaarschrift, aangezien zij niet aangevoerd zijn bij de aanvraag en daarom niet afdoen aan de juistheid van de verkorte afdoening van de aanvraag. Deze nieuwe feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een nieuwe aanvraag om een verblijfsvergunning of een mvv in te dienen.

Verzoek om heroverweging

Een verzoek om heroverweging van een in rechte onaantastbaar geworden beschikking, dat veelal per brief wordt gedaan, is – voor zover hier van belang – niet ingediend overeenkomstig de vereisten van artikel 3.26 tot en met 3.28 of artikel 3.30 tot en met 3.32 VV.

De vreemdeling wordt eerst in de gelegenheid gesteld aan de formele vereisten te voldoen. Daartoe zal een termijn worden gesteld, waarbinnen de vreemdeling het verzuim kan herstellen. Doet de vreemdeling dit niet of niet binnen de gestelde termijn, dan kan op grond van artikel 4:5 Awb de aanvraag buiten behandeling worden gesteld.

Als de vreemdeling wel een volgens de vereisten geldige aanvraag indient, dan is hetgeen onder het kopje “herhaalde aanvraag” is opgenomen van toepassing.

9.1.1. Vereisten voor het indienen van de aanvraag

Schriftelijke aanvraag

De aanvraag wordt altijd schriftelijk ingediend. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij er door de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft op gewezen dat de aanvraag schriftelijk moet worden ingediend.

Indiening in persoon

Als hoofdregel wordt de aanvraag, in het belang van de behandeling van die aanvraag en in het belang van het toezicht op vreemdelingen, door de vreemdeling in persoon ingediend. Indien de vreemdeling het aanvraagformulier niet in persoon inlevert bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft, doch het schriftelijk retourneert, zal hij worden verzocht in persoon te verschijnen teneinde aldaar alsnog een aantal gegevens in persoon te verstrekken. De burgemeester tekent op het aanvraagformulier aan op welke datum de aanvraag door hem is ontvangen.

Plaats van indiening van de aanvraag

In artikel 3.101 Vb zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van de plaats waar de aanvraag dient te worden ingediend.

De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Hoofdregel: De aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4:1 Awb, in samenhang met artikel 3.33a VV).

Dat niet aan deze hoofdregel wordt voldaan, wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw. Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van een vreemdeling die niet in het bezit is van de vereiste mvv en die woonachtig is in de gemeente die vermeld is in kolom A van bijlage 18, behorend bij artikel 3.33a VV, ingediend bij het met die gemeente corresponderende in kolom B van deze bijlage vermelde kantoor van de IND.

Deze verplichting geldt niet voor de vreemdeling die de nationaliteit bezit van één van de door de Minister van BuZa aangewezen landen dan wel de vreemdeling die een gemeenschapsonderdaan of burger van de EU is. Het gaat hier om de nationaliteiten van de volgende landen: Australië, België, Canada, Cyprus, Duitsland, Denemarken, Estland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, Italië, Japan, Letland, Liechtenstein, Litouwen, Luxemburg, Malta, Monaco, Nieuw Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije, Spanje, Tsjechië, Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, Verenigde Staten van Amerika, IJsland, Vaticaanstad, Zweden en Zwitserland.

Alvorens de aanvraag in persoon te kunnen indienen, zal de vreemdeling daartoe eerst telefonisch een afspraak dienen te maken (023 – 888 9090 voor het kantoor te Hoofddorp en 070 – 370 3788 voor het kantoor te Rijswijk).

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van B9 (mensenhandel).

In afwijking van de hoofdregel wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel ingediend bij de politie van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De politie stuurt de aanvraag na ontvangst per omgaande rechtstreeks door naar de IND, zodat op deze aanvraag binnen 24 uur kan worden beslist.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt schriftelijk ingediend bij het kantoor van de IND (zie artikel 3.33b VV).

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens schriftelijk ingediend bij het kantoor van de IND (zie artikel 3.33c VV).

Aanvraag van een vreemdeling wiens vrijheid rechtens is ontnomen

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.101, tweede lid, Vb wordt, indien de vreemdeling rechtens de vrijheid is ontnomen, de aanvraag ingediend op de plaats waar de vrijheidsontneming ten uitvoer wordt gelegd.

Dat kan een politiecel, een cel van de KMar, een Huis van Bewaring of een uitzetcentrum zijn.

Indien de vreemdeling zich in een politiecel of een Huis van Bewaring bevindt, neemt de politie de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de IND. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De terzake relevante bescheiden en gegevens worden met de aanvraag meegezonden. De IND beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de politie onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.

Indien de vreemdeling zich in een cel van de KMar of een uitzetcentrum bevindt, neemt de KMar de aanvraag in ontvangst en zendt haar onverwijld door naar de IND. De terzake relevante gegevens en bescheiden worden met de aanvraag meegezonden. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van het model M56. De IND beslist onverwijld op de aanvraag en stelt de KMar onverwijld in kennis van de inhoud van de beslissing.

Aanvraag van vreemdelingen van Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse nationaliteit

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan ingevolge artikel 3.101, derde lid, Vb worden ingediend bij de Nederlandse vertegenwoordiging in Australië, Canada of Nieuw Zeeland, indien de Australische, Canadese of Nieuw-Zeelandse vreemdeling in het kader van een uitwisselingsprogramma tussen Nederland en een van die landen in Nederland wil verblijven.

De aanvraag kan ook in Nederland worden ingediend bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van een verblijfsdocument

Aanvragen met betrekking tot het vervangen of het vernieuwen van verblijfsdocumenten om redenen als genoemd in artikel 4.22 Vb kunnen worden toegezonden aan de IND. De aanvrager kan daartoe via het landelijk nummer van de IND telefonisch een aanvraagformulier, aanvragen. Dit aanvraagformulier wordt door Hoofd IND vast gesteld en wordt alleen via de website van de IND ter beschikking gesteld. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, worden geretourneerd aan de IND.

Vastgesteld formulier

De aanvraag tot verlening dan wel verlenging van een verblijfsvergunning regulier wordt schriftelijk ingediend door middel van een formulier, waarvan het model bij ministeriële regeling is vastgesteld. De modellen zijn:

  • model conform bijlage 13 VV voor de indiening van een aanvraag tot verlening of wijziging van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling niet in het bezit is van een geldige mvv;

  • model conform bijlage 13a, sub 2, VV voor de indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de situatie dat de vreemdeling in het bezit is van een geldige mvv;

  • model f bijlage 13 VV voor de indiening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • model h bijlage 13 VV voor de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd;

  • model e bijlage 13 VV voor de indiening van een verzoek om toetsing aan het recht van de Europese gemeenschappen.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Een formulier kan worden verkregen:

  • via de website van de IND;

  • via de infolijn van de IND; en

  • via de burgemeester van de gemeente van de woon- of verblijfplaats van de vreemdeling.

De vreemdeling die zich bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfsplaats meldt ter indiening van een aanvraag, zal aldaar kenbaar maken voor welk verblijfsdoel hij een aanvraag wenst in te dienen. De burgemeester kan vervolgens met behulp van een handleiding vaststellen welk aanvraagformulier aan de vreemdeling behoort te worden verschaft.

Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze – met inachtneming van de overige vereisten – in behandeling genomen

Bij een aanvraag om eerste toelating zal het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd na inreis op een geldige mvv, hetzij het aanvraagformulier tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor paalde tijd na inreis zonder geldige mvv, hetzij het aanvraagformulier tot afgifte van een bewijs waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt, aan de vreemdeling worden verstrekt.

Indien de aanvraag wordt ingediend door middel van een brief die de bewoordingen van het toepasselijke formulier volgt en die alle daarbij gevraagde gegevens omvat, wordt deze – met inachtneming van de overige vereisten – in behandeling genomen.

Bijzondere categorieën

Indiening van een aanvraag, anders dan met het voorgeschreven formulier wordt niet tegengeworpen aan de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw.

Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Ondertekening van de aanvraag

De aanvraag wordt ondertekend door de vreemdeling zelf of door diens wettelijk vertegenwoordiger. Als zodanig gelden uitsluitend een ouder, voogd of curator (dus niet een advocaat of zaakwaarnemer). Degene die een aanvraag namens een minderjarig kind wenst in te dienen, toont aan diens wettelijk vertegenwoordiger te zijn. Indien dat niet is aangetoond, geeft de IND een termijn van drie maanden om dat gebrek te herstellen. Dat laatste geschiedt hetzij door een voogdijvoorziening in Nederland, hetzij door de ondertekening van de aanvraag namens het kind door de wettelijk vertegenwoordiger van het kind in het land van herkomst. Indien na afloop van de termijn van drie maanden de wettelijke vertegenwoordiging niet is geregeld en het kind jonger is dan twaalf jaar, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld. Indien het kind twaalf jaar of ouder is, kan genoegen worden genomen met ondertekening door het kind zelf.

Vermelding van naam en adres van de aanvrager en dagtekening

De aanvraag bevat in ieder geval de naam en het adres van de vreemdeling, en de dagtekening van de aanvraag (zie artikel 4:2, eerste lid, Awb). Bij ontvangst van de aanvraag wordt aangetekend op welke datum de aanvraag is ontvangen.

9.2. Aanduiding van de beschikking die wordt gevraagd

De vreemdeling geeft onder meer aan welke verblijfsvergunning regulier hij wenst te verkrijgen en voor welk verblijfsdoel hij in Nederland wenst te verblijven (zie artikel 4:2, eerste lid, Awb).

Verblijfsvergunning zonder beperking

Indien de vreemdeling aangeeft op grond van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd zonder beperking in Nederland te willen verblijven, wordt hij door de IND in de gelegenheid gesteld de aanvraag nader aan te vullen met een concreet verblijfsdoel en dat doel nader met gegevens en bescheiden te onderbouwen. De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt immers niet zonder beperking verleend, maar altijd onder een beperking die verband houdt met het verblijfsdoel (zie artikel 14, tweede lid, Vw).

Indien de vreemdeling aangeeft in Nederland te willen verblijven voor een ander regulier doel dan de verblijfsdoelen die in het Vb en de Vc (en eventueel de (voorheen) Tussentijdse Berichten Vc, thans Wijzigingsbesluiten Vc) zijn genoemd, verschaft hij alle benodigde gegevens en bescheiden op grond waarvan hij meent dat aan hem op grond van hetzij een wezenlijk Nederlands belang, hetzij klemmende redenen van humanitaire aard, hetzij internationale verplichtingen, een verblijfsvergunning behoort te worden verleend.

Meer verblijfsdoelen

Per aanvraag wordt één verblijfsdoel aangegeven. De verblijfsdoelen zijn genoemd in het Vb (zie artikel 3.4 en 3.14 tot en met 3.56 Vb) en nader uitgewerkt in B2 en verder van de Vc. Deze opsomming is echter niet limitatief.

Indien de vreemdeling aangeeft voor meerdere verblijfsdoelen – bijvoorbeeld voor verblijf in het kader van gezinshereniging en voor het verrichten van arbeid als zelfstandige – in Nederland te willen verblijven, dient hij evenzoveel aanvragen in te dienen. Per aanvraag worden leges geheven.

Wijziging verblijfsdoel

Indien de vreemdeling na de indiening van de aanvraag aangeeft, verblijf in Nederland voor een ander doel te wensen, dient hij ingevolge artikel 3.100 Vb een nieuwe aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 3.33a VV en B1/9.1.1). In dat geval worden opnieuw leges geheven. De vreemdeling kan desgewenst de eerder ingediende aanvraag schriftelijk intrekken. Intrekking van de aanvraag leidt niet tot restitutie van de leges.

Slechts indien redelijkerwijs niet van wijziging van het verblijfsdoel kan worden gesproken, hoeft geen nieuwe aanvraag te worden ingediend.

Asielgerelateerd verblijfsdoel

In het aanvraagformulier (voor de aanvraag verblijfsvergunning regulier zonder mvv of aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning) wordt de vreemdeling die verblijf beoogt op asielgerelateerde gronden verwezen naar één van de AC in Nederland ter indiening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.

Van asielgerelateerde gronden is in ieder geval sprake, indien de vreemdeling zich erop beroept dat hij:

  • a. (verdrags)vluchteling is;

  • b. gegronde redenen heeft bij uitzetting een reëel risico te lopen om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;

  • c. niet kan terugkeren naar het land van herkomst op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit dat land van herkomst; of

  • d. niet kan terugkeren naar het land van herkomst, omdat dat van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar.

Indien de vreemdeling desondanks de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier onderbouwt met asielgerelateerde gronden, wijst de IND hem er schriftelijk op dat deze bij de beoordeling van de reguliere aanvraag buiten beschouwing worden gelaten. De vreemdeling wordt er tevens op gewezen dat hij zich ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel kan melden bij één van de AC in Nederland. Persisteert de vreemdeling ook na deze schriftelijke mededeling nog bij het indienen van een reguliere aanvraag onderbouwd met asielgerelateerde gronden, dan wordt de aanvraag als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier behandeld. Als gevolg hiervan worden onder meer leges geheven en wordt getoetst aan het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding en een geldige mvv. Bij de beoordeling van de aanvraag blijven de asielgerelateerde gronden buiten beschouwing.

De ‘afgeleide asielstatus’

De vreemdeling die als gezinslid van een houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw dient een daartoe strekkende aanvraag in te dienen bij één van de AC in Nederland (zie C5/23.2.2).

Het gaat hierbij om:

  • a. de vreemdeling die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder e, Vw); en

  • b. de vreemdeling die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij om die reden behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder f, Vw).

Op deze aanvraag is de gebruikelijke asielprocedure van toepassing. Zo wordt onder meer een eerste en (zonodig) een nader gehoor gehouden.

9.3. Onderbouwende gegevens en bescheiden

Bij de indiening van de aanvraag legt de vreemdeling een geldig document voor grensoverschrijding over en verstrekt hij, voorzover redelijkerwijs mogelijk, de gegevens en bescheiden waarmee wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan (zie artikel 4:2, tweede lid, Awb, artikel 3.102, eerste lid, Vb). Uitgangspunt is dat de vreemdeling een volledig onderbouwde aanvraag indient. De vreemdeling kan zich voor het indienen van de aanvraag op de hoogte stellen welke gegevens benodigd zijn, door telefonisch of schriftelijk informatie op te vragen, of de vreemdelingenregelgeving dan wel een van de voorlichtingsbrochures te raadplegen. Ook kan hij zich in Nederland met de gemeente in verbinding stellen. In het buitenland kan hij informatie vragen bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in zijn land van domicilie.

Indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, legt hij, voor zover redelijkerwijs mogelijk, gegevens en bescheiden over, waarmee wordt aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld.

In dat geval legt hij tevens gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Indien de gegevens of bescheiden in een vreemde taal, anders dan de Franse, Duitse of Engelse taal, zijn gesteld, dient tevens een vertaling (in het Nederlands, Frans, Duits of Engels) te worden verschaft.

De vertaling dient te zijn opgesteld door een bij een Nederlandse rechtbank beëdigde tolk/vertaler.

Antecedentenverklaring

Aan vreemdelingen van twaalf jaar en ouder die een aanvraag indienen, wordt een antecedentenverklaring ter ondertekening voorgelegd (zie bijlage 12 VV). Burgers van de Unie mag geen antecedentenverklaring ter ondertekening worden voorgelegd. Voor specifieke bepalingen ten aanzien van de vreemdeling die de Belgische of Luxemburgse nationaliteit bezit wordt verder verwezen naar B10/6.1.2.

De originele door de vreemdeling ondertekende antecedentenverklaring(en) wordt/worden zorgvuldig bewaard in de administratie van de IND.

De vreemdeling die de antecedentenverklaring niet naar waarheid kan ondertekenen, verschaft gegevens en bescheiden met betrekking tot zijn antecedenten.

Gelegaliseerde bescheiden

De vreemdeling draagt zorg voor de legalisatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen (zie B2).

Gelegaliseerde bescheiden uit Somalië

Er is in Somalië geen internationaal erkend gezag. Op die grond worden Somalische autoriteiten en door hen uitgegeven documenten, waaronder bewijsstukken betreffende de staat van personen, door Nederland niet erkend. Zie voor wat betreft documenten voor grensoverschrijding B1/4.2.

Legalisatie van documenten betreffende de burgerlijke staat van een persoon geschiedt in het geval van Somalische onderdanen als regel door dezelfde niet erkende autoriteiten en daarom worden ook die documenten door Nederland niet erkend.

De circulaire van de mede namens de Ministers van BuZa, voor Vreemdelingenzaken en Integratie en voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, inzake “de Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen” van 12 januari 2000, laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2006, houdt onder meer in dat houders van een verblijfsvergunning asiel of van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, die is verleend met vrijstelling van het paspoortvereiste, zijn vrijgesteld van het legalisatievereiste. In aanvulling daarop geldt het volgende.

Van vreemdelingen, die op een wijze, als uitgewerkt in B1/4.2 hebben aangetoond dat zij de door hen gestelde identiteit bezitten, alsmede de Somalische nationaliteit, wordt niet geëist dat zij bij de aanvraag van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (daarom ook niet bij de aanvraag van een mvv) gelegaliseerde documenten betreffende hun burgerlijke staat overleggen.

Dit geldt echter alleen voorzover die documenten door Somalische autoriteiten zijn afgegeven.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen vindt DNA-onderzoek plaats om een gestelde afstammingsrelatie vast te stellen, een en ander overeenkomstig B2/8.5 en B2/8.6 (toepassing DNA-onderzoek).

Zie voor wat betreft documenten voor grensoverschrijding B1/4.2 slot.

9.4. Specifieke bepalingen procedure verblijfsvergunning bepaalde tijd

A. Indien de aanvraag wordt ingediend bij de burgemeester

Inleiding

Voor zover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing.

Enkele handelingen (in hoofdlijnen) van de burgemeester inzake de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier

Identificeren van de vreemdeling

Deze handeling wordt verricht door de burgemeester in het kader van de inschrijving in de GBA. De identiteit van de vreemdeling dient te worden vastgesteld aan de hand van de vereiste brondocumenten zoals aangegeven in de GBA-wetgeving. De vreemdeling legt hiertoe gegevens of bescheiden over omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

Aankruisen checklist

De burgemeester kruist op de per verblijfsdoel gespecificeerde checklist – welke door de Minister ter beschikking wordt gesteld – aan welke bescheiden bij het indienen van de aanvraag door de vreemdeling zijn overgelegd.

De burgemeester kan de vreemdeling wijzen op de mogelijkheid de ontbrekende bescheiden bij de aanvraag per ommegaande (dezelfde dag nog) over te leggen (bijvoorbeeld een ontbrekende pasfoto, of een salarisstrookje dat de vreemdeling thuis of elders heeft laten liggen en waarvan kan worden verwacht dat de vreemdeling het per ommegaande (alsnog) kan overleggen). Met nadruk zij vermeld dat vorenstaande situatie dient te worden onderscheiden van het bieden van een herstelverzuim en géén inhoudelijke toets met zich meebrent voor de burgemeester.

Het bieden van een herstelverzuim is uitdrukkelijk voorbehouden aan de IND.

Indien de vreemdeling aangeeft de ontbrekende bescheiden niet per ommegaande alsnog te willen overleggen en kenbaar maakt dat hij zijn aanvraag in behandeling wenst te laten nemen, neemt de burgemeester de aanvraag onverkort in ontvangst.

Het innen van de voor de aanvraag verschuldigde leges

De procedure inzake de leges staat beschreven in B1/9.6.1.

Verstrekken ‘sticker Verblijfsaantekeningen Algemeen’

De burgemeester verstrekt de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (bijlage 7g VV) aan de vreemdeling ten bewijze van het feit dat de vreemdeling een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft ingediend. De sticker wordt afgegeven voor een duur die één maand korter is dan de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, met in beginsel een maximumduur van zes maanden.

De sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder f, g, h, en i Vw, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.

Met nadruk zij vermeld dat de aantekening omtrent de aanmeldingsplicht alsmede de aantekening omtrent de periodieke meldplicht onverkort door de Korpschef dan wel de ambtenaar belast met het toezicht worden geplaatst. Hiertoe wordt op de sticker ‘Aantekeningen Toezicht’ (bijlage 7j VV) door de Korpschef de datum van de aanmelding en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aangemeld op …(datum)’.

Verstrekken sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan’

Voor het familielid van de onderdaan van de EU/EER of van de Zwitserse Bondsstaat dat zelf niet ook afkomstig is uit één van deze lidstaten (m.a.w het familielid-derdelander van de unieburger) plaatst de burgemeester de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdaan’ in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling, of voorziet het reisdocument van een zogeheten inlegvel. De sticker of het inlegvel bevat naast de aantekening omtrent het rechtmatig verblijf, tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt.

Maken kopieën van originele stukken die aanvrager toont, inclusief geldig document voor grensoverschrijding en brondocumenten

De burgemeester maakt ten behoeve van de IND een kopie van het door de vreemdeling overgelegde geldige document voor grensoverschrijding alsmede een kopie van de door de vreemdeling overgelegde originele brondocumenten (zoals geboorteakte en de huwelijksakte).

De kopieën van deze bescheiden dienen te worden gewaarmerkt.

Kopiëren van het ondertekende aanvraagformulier

De burgemeester maakt ten behoeve van de vreemdeling een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager staan vermeld, alsmede diens handtekening. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling.

Verzenden van stukken naar de IND

De burgemeester draagt zorg voor het doorzenden van de aanvraag naar de IND. Hij zendt onder meer de volgende bescheiden naar de IND: het originele aanvraagformulier (inclusief de vereiste bijlagen (denk hierbij aan de originele relatieverklaring of de bewustverklaring au pair)), de set gewaarmerkte kopieën van het document voor grensoverschrijding en de overgelegde brondocumenten, een kopie van het betalingsbewijs leges en de ingevulde checklist.

Uitreiken van het verblijfsdocument

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.

Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (zie model M76) en – voor zover sprake is van een aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning – tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet erop toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De burgemeester zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (zie model M76) naar het Bureau Documenten van de IND.

Ook indien het verblijfsdocument waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, nog niet is verstrekt, is er vanaf de bekendmaking van de beschikking sprake van rechtmatig verblijf.

Algemene informatie verschaffen

Naast de bovengenoemde specifieke handelingen verschaft de burgemeester beleidsarme algemene informatie aan de vreemdeling

B. Indien de aanvraag wordt ingediend bij de IND

Indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 3.33a, vierde lid, VV bij een kantoor van de IND wordt ingediend, is het bepaalde in B1 onverkort van toepassing voor zover in deze paragraaf niet anders is bepaald.

Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd bepaalt de IND-medewerker de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs.

Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, stelt de IND-medewerker de vreemdeling ingevolge het bepaalde in artikel 4:5 van de Awb mondeling in de gelegenheid om het verzuim te herstellen en alsnog ter plekke de verschuldigde leges per kas of pinbetaling te voldoen. In dat geval is er geen reden om langer herstel verzuim te verlenen dan het tijdsverloop dat in de regel gemoeid is met de handeling van kas- of pinbetaling. Als betrokkene geen gebruik maakt van de hem geboden gelegenheid om het verschuldigde legesbedrag alsnog te voldoen, wordt de aanvraag direct ter plaatse door de IND-medewerker buiten behandeling gesteld.

De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.

Na betaling van de verschuldigde leges vraagt de IND-medewerker aan de vreemdeling – voor zover zulks niet reeds blijkt uit het ingevulde aanvraagformulier – op welke mvv-vrijstellingsgrond hij zich beroept dan wel op welke gronden betrokkene meent dat sprake is van een zodanig bijzonder geval dat vasthouden aan het mvv-vereiste zou getuigen van een bijzondere hardheid (de hardheidsclausule ex artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000) indien en voor zover betrokkene zich daarop beroept. Conform het bepaalde in B1/4.1.1 dient betrokkene reeds bij het indienen van de aanvraag het verzoek om mvv-vrijstelling met feiten en omstandigheden te onderbouwen en van die feiten en omstandigheden tenminste een begin van bewijs te leveren.

Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden reeds op voorhand niet kunnen leiden tot vrijstelling van het mvv-vereiste, zal de IND-medewerker direct ter plaatse een afwijzende beschikking uitreiken aan betrokkene.

Indien de aangevoerde feiten en omstandigheden daartoe aanleiding geven, zal de vreemdeling in de gelegenheid worden gesteld het beroep op de mvv-vrijstelling (alsnog) nader te onderbouwen met bescheiden of anderszins.

Indien de aanvraag niet meteen ter plaatse kan worden afgedaan omdat nader onderzoek aangewezen is, zal de IND-medewerker de vreemdeling de Sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (bijlage 7g VV) verstrekken ten bewijze van het feit dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gedurende de behandeling van de aanvraag.

De IND-medewerker maakt tevens ten behoeve van de aanvrager een kopie van de pagina van het aanvraagformulier waarop de persoonsgegevens van de aanvrager alsmede diens handtekening staan vermeld. Deze kopie wordt gewaarmerkt en vervolgens overhandigd aan de vreemdeling.

Voor zover de vreemdeling nog geen onderzoek naar TBC aan de ademhalingsorganen heeft ondergaan en hij daarvan evenmin is vrijgesteld, verwijst de IND-medewerker de vreemdeling door naar de meest nabij gelegen GG&GD met gebruikmaking van het TBC-formulier (bijlage 13 VV).

9.4.1. Verlenging verblijfsvergunning regulier (on)bepaalde tijd

Voor zover in de onderhavige paragraaf niet anders is bepaald, is het bepaalde in hoofdstuk B1 onverkort van toepassing.

Schriftelijke aanvraag

Zie B1/9.1.1.

Het verkrijgen van het aanvraagformulier verlenging geldigheidsduur verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd

De IND zendt de vreemdeling drie maanden vóór de expiratie van de verblijfsvergunning een aanvraagformulier toe, waarmee de vreemdeling kan verzoeken om verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Met nadruk zij vermeld dat het voorgaande niet af doet aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling voor de tijdige indiening van de aanvraag. Bij een niet-tijdige indiening van de verlengingsaanvraag komt dan ook geen betekenis toe aan de omstandigheid dat de vreemdeling onverhoopt niet door de IND is gewezen op het feit dat zijn vergunning afloopt.

Het aanvraagformulier tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd kan worden verkregen via het landelijk telefoonnummer van de IND.

Plaats van indienen van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

Het aanvraagformulier tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden rechtstreeks aan de IND verzonden (zie artikelen 3.33 b en 3.33 c VV).

Samenloop aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en aanvraag tot wijziging van de verblijfsvergunning regulier

Indien sprake is van een gelijktijdig met de verlengingsaanvraag ingediende aanvraag tot wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, wordt de vreemdeling door de IND verwezen naar de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

Het gaat hier immers in wezen om een nieuwe aanvraag en niet zozeer om verlenging van de op grond van een andere beperking verleende verblijfsvergunning. Doorgaans zal ten behoeve van deze nieuwe aanvraag andere informatie nodig zijn dan waarover de IND al beschikt en die zonodig in het kader van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden aangevuld.

Overleggen van originele bescheiden

De procedure ter zake van de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, alsmede de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, betreft in beginsel een geheel en al schriftelijke procedure. De aanvraag wordt in beginsel niet in persoon ingediend, doch voorzien van alle relevante gegevens en bescheiden rechtstreeks naar de IND gezonden.

Ingeval van een niet in persoon ingediende aanvraag zal de vreemdeling veelal gegevens en bescheiden in kopie overleggen en niet in origineel. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.102, tweede lid, Vb toont de vreemdeling op verzoek van de Minister de originele gegevens en bescheiden.

Om te voorkomen dat de vreemdeling genoodzaakt is in die situatie allerlei originele documenten (bijvoorbeeld geboorte- en huwelijksakten) aan de IND te zenden, worden de originele documenten feitelijk getoond bij de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 3.33d VV).

De burgemeester maakt van de betreffende documenten een gewaarmerkte kopie en stelt deze aan de IND ter beschikking.

Leges

De leges die verschuldigd zijn voor de afdoening van een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd alsmede voor de afdoening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd worden namens de Minister door de IND geïnd. De procedure terzake van het innen van de leges is in B1/9.6.1 meer uitgebreid beschreven.

Verstrekken van de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’

De vreemdeling aan wie het is toegestaan na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in Nederland te verblijven, hangende de beslissing op een door hem ingediende aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning, kan ten bewijze van dit rechtmatig verblijf een sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g VV) verkrijgen. Op de sticker worden de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst “verlenging aangevraagd voor de geldigheidsduur op” of na de tekst “aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning”. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens bepaalt een medewerker van de IND de tijd en locatie waar de sticker kan worden verkregen. Het vorenstaande is tevens van toepassing op de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een door hem ingediende aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De sticker “Verblijfsaantekeningen Algemeen” (bijlage 7g VV) bevat tevens informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt. Het is van belang dat de IND de vreemdeling wijst op de rechten die voortvloeien uit deze informatie omtrent de toegang tot de arbeidsmarkt van de vreemdeling.

Het uitreiken van het verblijfsdocument

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.

Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (zie model M76) en tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De ambtenaar burgerzaken of de ambtenaar publiekszaken zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (zie model M76) naar het Bureau Documenten van de IND.

Indien de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt afgewezen, wordt het verblijfsdocument door de Korpschef ingenomen zodra deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden.

9.5. De aanvraag vervanging of vernieuwing verblijfsdocument

Inleiding

De houder van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd waarvan de geldigheidsduur van het verblijfsdocument afloopt, wordt analoog aan de procedure zoals omschreven in B1/9.4.1 door de IND gewezen op de mogelijkheid om dit document te vernieuwen door middel van het indienen van het aanvraagformulier. In welke gevallen tot vervanging van het document wordt overgegaan is opgenomen in artikel 4.22 Vb.

Schriftelijke aanvraag

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument wordt schriftelijk ingediend door middel van het daartoe bestemde formulier. Indien de vreemdeling mondeling aangeeft een aanvraag in te willen dienen, wordt hij door de IND in de gelegenheid gesteld alsnog een schriftelijke aanvraag in te dienen.

Verkrijgen van het aanvraagformulier tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument

Een formulier voor een aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument kan telefonisch via het landelijke telefoonnummer van de IND worden verkregen.

Plaats van indienen van de aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument

De aanvraag tot vervanging of vernieuwing van het verblijfsdocument wordt rechtstreeks naar de IND gezonden. Het aanvraagformulier, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, dient naar de IND te Zwolle te worden gezonden.

Het uitreiken van het verblijfsdocument

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft roept de vreemdeling op voor het in ontvangst nemen van het verblijfsdocument.

Het verblijfsdocument wordt alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (zie model M76) en tegen inlevering van het oude verblijfsdocument of tegen overlegging van (een kopie van) een proces-verbaal van aangifte van vermissing van het oude verblijfsdocument. De burgemeester ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt. De ambtenaar burgerzaken of de ambtenaar publiekszaken zendt het door de vreemdeling ondertekend ontvangstbewijs (zie model M76) naar het Bureau Documenten van de IND.

9.6. Leges

Ingevolge artikel 24, tweede lid, Vw is de vreemdeling leges verschuldigd voor de afdoening van een aanvraag in door de Minister te bepalen gevallen en volgens door die Minister te geven regels. Tevens kan de Minister bepalen dat de vreemdeling voor de afgifte van documenten waaruit het rechtmatig verblijf blijkt leges verschuldigd is.

De Minister heeft van deze bevoegdheden gebruik gemaakt bij de artikelen 3.34 en 3.34a tot en met i, VV.

Ter zake van de afdoening van een aanvraag worden leges geheven:

  • tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd;

  • tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De vreemdeling is leges verschuldigd per aanvraag. Indien de vreemdeling tegelijkertijd twee of meer aanvragen indient, worden daarom evenzo vaak leges geheven. De leges zijn verschuldigd ongeacht de beslissing op de aanvraag. Indien de leges niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld (zie artikel 24, tweede lid, Vw).

Indien een ouder, althans wettelijk vertegenwoordiger, één aanvraag indient (mede) ten behoeve van een of meer minderjarige vreemdelingen, wordt het totaal van de per vreemdeling verschuldigde leges ineens geheven.

Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die in het bezit zijn van een mvv voor hetzelfde verblijfsdoel als waarvoor de verblijfsvergunning wordt aangevraagd, is vastgelegd in artikel 3.34, eerste lid, Vw.

De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd van vreemdelingen die niet over een mvv beschikken, van vreemdelingen die een mvv hebben voor een ander verblijfsdoel dan waarvoor de reguliere verblijfsvergunning wordt aangevraagd en van vreemdelingen die om wijziging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd vragen, zijn afhankelijk van het beoogde verblijfsdoel. De leges bedragen zijn vastgelegd in het VV. Voor een overzicht van de verschillende legesbedragen zie ook de IND website.

De toepasselijke legestarieven zijn voor:

Gezinshereniging of gezinsvorming

Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming kunnen twee legestarieven van toepassing zijn, een standaardtarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder b, VV en een gezinstarief conform artikel 3.34, tweede lid, onder c, VV. Het gezinstarief is van toepassing indien meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming voor verblijf bij dezelfde hoofdpersoon, gelijktijdig worden ingediend. Zo is in het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, één van de aanvragers het standaardtarief verschuldigd en betalen de andere aanvragers het gezinstarief. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming willen verblijven, een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het gezinstarief. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf beogen, betaalt het tarief conform het door hem beoogde verblijfsdoel. Voor het afdoen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan in Nederland uit een ouder, die in het bezit is van een verblijfsvergunning, geboren kinderen is eveneens een gezinstarief verschuldigd.

Artikel 8 EVRM

Een vreemdeling die een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of gezinsvorming, kan desgevraagd ontheven worden van de verplichting om de voor het afdoen van de aanvraag verschuldigde leges te betalen. Voorwaarde om voor vrijstelling in aanmerking te komen, is dat hij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 EVRM. Ten behoeve van ontheffing van het legesvereiste wordt een beroep op artikel 8 EVRM gerechtvaardigd geacht indien verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt beoogd. De hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, dient door middel van het overleggen van bewijsstukken omtrent zijn financiële situatie aan te tonen dat hij niet over middelen kan beschikken om de leges te voldoen en dat hij de afgelopen drie jaren alles in het werk heeft gesteld om over de vereiste middelen te kunnen beschikken. Tevens dient hij aannemelijk te maken dat hij op korte termijn noch zelf zal kunnen beschikken over de middelen om de leges te voldoen, noch deze kan verwerven bij personen in zijn naaste omgeving waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze de vergoeding voor de belanghebbende betalen, zoals de partner, familieleden of andere in aanmerking komende derden.

Het onvermogen met betrekking tot legesbetaling dient bij de indiening van de aanvraag te worden aangetoond aan de hand van bewijsstukken. De vreemdeling dient te overleggen een inkomensverklaring van de raad voor rechtsbijstand op grond van artikel 7, tweede lid, onder d, Wet op de rechtsbijstand, ten behoeve van de hoofdpersoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt. Daarnaast dient de vreemdeling bewijsstukken te overleggen met betrekking tot de inspanningen van zichzelf en van de hoofdpersoon die de afgelopen drie jaar zijn verricht om financiële middelen te verwerven. Ook dient de vreemdeling aannemelijk te maken dat noch hij noch de hoofdpersoon op korte termijn in het bezit zullen raken van financiële middelen waarmee de verschuldigde leges kunnen worden voldaan, waarbij ook aannemelijk moet worden gemaakt dat daartoe evenmin een beroep gedaan kan worden op familieleden of in aanmerking komende derden.

Indien niet alle bovengenoemde stukken bij de aanvraag worden overgelegd, wordt geen herstel verzuim geboden ter aanvulling van ontbrekende stukken en heeft de vreemdeling niet aangetoond niet aan de legesverplichting te kunnen voldoen. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld de leges alsnog te voldoen. Zie daarvoor de procedure zoals beschreven in B1/9.6.1. Indien de leges niet worden voldaan, ook niet dan nadat hem herstel verzuim is geboden, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

Indien voornoemde stukken zijn overgelegd en de beoordeling ervan tot het oordeel leidt dat de vreemdeling, ook niet met behulp van derden, in staat is, noch op korte termijn in staat zal zijn, om de verschuldigde leges te voldoen, wordt de aanvraag in behandeling genomen zonder dat de vreemdeling leges is verschuldigd.

Ook geldt de mogelijkheid van vrijstelling van leges in het geval van een aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning van de vreemdeling die verblijf heeft onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM’ en die bij de aanvraag om het verlengen van de verblijfsvergunning aantoont dat hij vanaf de datum van het verlenen van de verblijfsvergunning alles in het werk heeft gesteld om over voldoende middelen te beschikken.

Vrijstellingen

De volgende categorieën vreemdelingen zijn vrijgesteld van de verplichting om leges te voldoen ter afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning. Het betreft niet-geprivilegieerd militair en niet-geprivilegieerd burgerpersoneel, alsmede slachtoffers van mensenhandel en hun minderjarige kinderen die feitelijk tot het gezin behoren en daartoe reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden en die onder het gezag van de hoofdpersoon staan. Tevens zijn vrijgesteld vreemdelingen die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning in het kader van het buiten de schuld van de vreemdeling niet kunnen vertrekken uit Nederland, dan wel voor een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel dan genoemd artikel 3.4, eerste lid, Vb. Daarnaast zijn vreemdelingen die op grond van richtlijn 2001/55 EG de status van tijdelijk beschermde hebben ontheven van de legesplicht in het geval deze vreemdeling een aanvraag doet tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige.

Naar aanleiding van een door de Tweede Kamer op 26 april 2005 aangenomen motie geldt eveneens vrijstelling van de verplichting om leges te voldoen voor de vreemdeling:

  • die vóór 1 april 2001 een aanvraag tot toelating als vluchteling als bedoeld in artikel 15, eerste lid, Vw (oud) heeft ingediend; en

  • in de periode van 14 januari 2003 tot en met 17 maart 2005 een verzoek in de vorm van een zogenaamde ‘14-1-brief’ heeft gestuurd aan de Minister, op welk verzoek nog niet een in rechte onaantastbaar geworden beslissing is genomen.

Als ‘14-1-brief’ wordt aangemerkt een schriftelijk verzoek, dat voldoet aan alle volgende drie kenmerken:

  • het verzoek is ingediend rechtstreeks bij de Minister (dan wel de IND); en

  • het verzoek is niet ingediend met het in het VV voorgeschreven formulier; en

  • het verzoek moet worden aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier als bedoeld in artikel 14 Vw.

Aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur of het wijzigen van de verblijfsvergunning vallen hier niet onder.

Verlenging

Het legestarief ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vastgelegd in artikel 3.34d, aanhef, VV, ongeacht de gevraagde duur van de verlenging en ongeacht de leeftijd van de vreemdeling. De leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning regulier voor studie is vastgelegd in artikel 3.34d, aanhef en onder g VV. Artikel 3.34d, aanhef en onder b, VV bepaalt de leges in het geval van gelijktijdig ingediende aanvragen tot het verlengen van de verblijfsvergunning voor gezinshereniging of gezinsvorming. In het geval dat twee of meer vreemdelingen gelijktijdig een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning met het oog op gezinshereniging of gezinsvorming met een in Nederland verblijvende persoon, moet één van de aanvragers het standaard tarief conform artikel 3.34d, aanhef, VV voor een verlengingsaanvraag betalen en betalen de andere aanvragers het gezinstarief conform artikel 3.34d, aanhef en onder b, VV. In het geval dat één of meer vreemdelingen gelijktijdig met de vreemdeling, bij wie zij in Nederland in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming verblijven, een aanvraag indienen tot het verlengen van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming, betalen zij het tarief conform artikel 3.34d, aanhef en onder b, VV. De vreemdeling, bij wie deze gezinsleden verblijf hebben, betaalt het standaard tarief conform artikel 3.34d, aanhef VV voor het afdoen van een verlengingsaanvraag.

Cumulatie van legesheffingen

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen en het wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag tot het wijzigen van de vergunning leges zijn verschuldigd.

Daarbij wordt gedacht aan gevallen waarin de wijziging zinloos zou zijn als niet tevens tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning zou worden overgegaan, met name aan het einde van de looptijd van de vergunning. In die gevallen wordt een cumulatieve legesheffing ter afdoening van twee aanvragen die met hetzelfde verband houden, namelijk voortzetting van het verblijf, maar voor een gewijzigd doel, onwenselijk geacht.

Deze regeling is vooral getroffen met het oog op vreemdelingen die behoren tot de groep van al dan niet mishandelde vrouwen dan wel slachtoffers van mensenhandel, die vragen om verlenging van hun verblijfsvergunning en gelijktijdig tevens om wijziging in ‘voortgezet verblijf’. Deze regeling is echter niet tot die beide groepen beperkt.

Tevens kan worden gedacht aan bijvoorbeeld studenten, die wijziging vragen van ‘de voorbereiding op studie’ in ‘het volgen van studie’ of in ‘arbeid in loondienst’, voor verblijf in het kader van gezinsvorming of ‘voortgezet verblijf’.

Indien gelijktijdig aanvragen worden gedaan tot het verlengen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier, zijn ter afdoening van de aanvraag tot het verlengen van de vergunning geen leges verschuldigd, zodat dan slechts ter afdoening van de aanvraag voor het verlenen van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd leges zijn verschuldigd.

Indien echter op de datum van ontvangst van de gelijktijdige aanvragen de vergunning, waarvan verlenging wordt gevraagd, nog een jaar of meer geldig is, geldt deze regeling niet. De termijn waartegen verlenging dient plaats te vinden bedraagt immers als hoofdregel een jaar. Op een dergelijke termijn kan bezwaarlijk worden gesproken van cumulatie van legesheffingen.

In de situatie dat een vreemdeling, aan wie verblijf is toegestaan voor verblijf bij partner, met die partner in het huwelijk is getreden, kan redelijkerwijs niet van een wijziging (van het verblijfsdoel) worden gesproken en behoeft geen aanvraag om wijziging te worden gedaan, ter afdoening waarvan leges zouden zijn verschuldigd. Daarom is deze regeling evenmin in die situatie van toepassing. In dergelijke gevallen wordt het huwelijk uiteraard wel geregistreerd in het informatiesysteem van de IND en wordt bij de afgifte van het nieuwe verblijfsdocument wel als beperking verblijf bij echtgenoot vermeld.

9.6.1. Procedure leges

Procedure bij aanvraag bij de burgemeester tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning

Bij het in ontvangst nemen van de aanvraag tot het verlenen of het wijzigen van een verblijfsvergunning bepaalt de burgemeester de voor de aanvraag geldende leges. De vreemdeling wordt in de gelegenheid gesteld de verschuldigde leges per kas of per pin ter plekke aan de kas te voldoen. De vreemdeling dient het verschuldigde bedrag in één keer te voldoen. Betaling in termijnen is niet mogelijk. Na betaling van het verschuldigde bedrag ontvangt de vreemdeling een betalingsbewijs.

Indien de vreemdeling het verschuldigde legesbedrag niet ter plekke per kas of per pin heeft voldaan, zendt de burgemeester de aanvraag onverkort door naar de IND onder vermelding van het feit dat de leges nog niet zijn voldaan.

Indien de vreemdeling de leges niet heeft voldaan bij de burgemeester, worden de leges alsnog geïnd door KPMG, welke organisatie ten behoeve van de Minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de leges.

Op grond van de door de IND verstrekte gegevens wordt vervolgens door KPMG binnen drie werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden. Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag.

De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt een aanmaning om binnen twee weken alsnog te betalen toegezonden. Deze aanmaning (door KPMG) geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim. Indien een vreemdeling in de loop van de procedure een aanvraag indient tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor een ander verblijfsdoel, dienen opnieuw leges te worden betaald.

Nadat KPMG aan de IND heeft bericht dat voor de desbetreffende aanvraag de volledige leges zijn ontvangen, wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot wijziging van de verblijfsvergunning ter hand genomen, mits aan de overige voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan.

Indien de verschuldigde leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning regulier niet of onvolledig zijn betaald, meldt KPMG dit aan de IND na het verstrijken van de betalingstermijn.

Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie voor de procedure ter zake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld A6/5.3.4.4 en B1/9.1.1. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.

In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, ter zake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd.

De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.

Ten aanzien van de procedure die gevolgd wordt indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt ingediend bij een kantoor van de IND, zij verwezen naar het bepaalde in B1/9.4 onder B.

Procedure legesinning mvv

Over de legesinning in het geval van aanvragen tot het verlenen van een mvv zijn door de IND afspraken gemaakt met het ministerie van BuZa. De leges voor het behandelen van een mvv-aanvraag worden geheven namens de Minister van BuZa en zijn opgenomen in de Regeling op de Consulaire Tarieven. De afspraken houden in dat de voor het behandelen van een mvv-aanvraag verschuldigde leges door de vreemdeling gestort of overgeboekt worden op een rekeningnummer van de IND in Nederland. De IND verrekent de ontvangen legesbedragen met het ministerie van BuZa.

Tevens wordt in het kader van een verzoek om advies aan de referent van de vreemdeling, ten behoeve van wie een positief advies is afgegeven, de mogelijkheid geboden om de leges die verschuldigd zijn voor de door de vreemdeling in te dienen mvv-aanvraag, te voldoen. Als de referent niet bereid is de leges te voldoen, dient de vreemdeling in het kader van de aanvraagprocedure voor het verlenen van een mvv de verschuldigde leges op de bovenomschreven wijze te voldoen.

In het kader van verblijf als kennismigrant alsmede in het kader van de verkorte mvv-procedure voor studie wordt, in het kader van een verzoek om advies ten behoeve van het verlenen van een mvv aan een vreemdeling die verblijf als kennismigrant dan wel student beoogt, met het oog op een snelle procedure aan referenten de mogelijkheid van betaling door middel van automatische incasso geboden. De referent is niet gehouden om in het kader van een adviesprocedure de leges voor de mvv-aanvraag te voldoen ten behoeve van een vreemdeling, nu de mvv-aanvraag formeel nog niet is ingediend en deze leges door de vreemdeling zelf verschuldigd zijn.

Procedure bij aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier en bij aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier wordt rechtstreeks naar de IND gezonden. De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt eveneens rechtstreeks naar de IND gezonden.

Het innen van de leges geschiedt door KPMG, welke organisatie ten behoeve van de Minister administratieve ondersteuning verleent bij de inning van de legesgelden. Op grond van de door de IND verstrekte gegevens wordt vervolgens door KPMG binnen drie werkdagen een factuur met een acceptgiro vervaardigd die aan de vreemdeling wordt toegezonden.

Deze factuur betreft tevens de ontvangstbevestiging van de aanvraag.

De aanvrager wordt daarbij een termijn gesteld van vier weken om het legesbedrag te voldoen. Indien hij de leges na ommekomst van deze periode niet heeft betaald, dan wordt door KPMG een aanmaning gestuurd om binnen twee weken alsnog te betalen. Deze aanmaning geldt als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim.

Nadat KPMG aan de IND heeft bericht dat voor de betreffende aanvraag de volledige leges zijn ontvangen, wordt de aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier of tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd ter hand genomen, mits aan de overige voorwaarden voor het in behandeling nemen van de aanvraag wordt voldaan.

Indien de verschuldigde leges ter afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet of niet volledig zijn betaald, meldt KPMG dit aan de IND na het verstrijken van de betalingstermijn.

Geen leges verschuldigd door de vreemdeling die in bewaring is gesteld

Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld en een aanvraag indient, worden met het oog op de efficiënte afdoening van de aanvraag geen leges geheven. Zie A6/5.3.4.4 en B1/9.6.1 voor de procedure ter zake van het indienen van een aanvraag in de situatie waarin de vreemdeling in bewaring is gesteld. Op de aanvraag wordt onverwijld beslist, opdat – indien de aanvraag niet wordt ingewilligd – de feitelijke uitzetting doorgang kan vinden.

In gevallen waarin – na een voor de vreemdeling onaantastbaar geworden (ongunstige) beschikking – een aanvraag wordt gedaan om alsnog een voor de vreemdeling gunstige beschikking te verkrijgen, is sprake van een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Awb, ter zake waarvan (wederom) leges zijn verschuldigd.

De aanzegging tot legesbetaling valt niet onder het beschikkingsbegrip. Tegen de beschikking tot buitenbehandelingstelling van de aanvraag, die volgt als geen leges worden voldaan, kan een bezwaarschrift worden ingediend.

9.6.2. Leges bij de ambtshalve verleende verblijfsvergunning

Vreemdelingen aan wie ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend (onder een beperking verband houdend met verblijf als Amv, als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, of met verblijf op grond van het feit dat niet binnen drie jaren onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag) zijn in het algemeen geen leges ter zake van afdoening van een aanvraag verschuldigd. Zij hebben immers geen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier ingediend, maar een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, voor de afdoening waarvan geen leges zijn verschuldigd.

Indien zij, hoewel niet nodig, toch een aanvraag indienen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder een van de hier bedoelde beperkingen, worden leges geheven ter afdoening van die aanvraag.

9.6.3. Gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning asiel

Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend aan bepaalde gezinsleden van de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a tot en met d, Vw. Het betreft de vreemdeling:

  • a. die als echtgenoot of echtgenote of minderjarig kind feitelijk behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder e, Vw); of

  • b. die als partner of als meerderjarig kind zodanig afhankelijk is van de hoofdpersoon, dat hij om die reden behoort tot het gezin, die dezelfde nationaliteit heeft en gelijktijdig met de hoofdpersoon Nederland is ingereisd of is nagereisd binnen drie maanden, nadat aan de hoofdpersoon de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend (zie artikel 29, eerste lid, onder f, Vw).

Deze aanvragen tot het verlenen van die verblijfsvergunning asiel kunnen bij één van de Aanmeldcentra in Nederland worden ingediend. Voor de afdoening van deze aanvragen zijn geen leges verschuldigd. Voor de afgifte van het verblijfsdocument zijn evenmin leges verschuldigd (zie C5/23.2.2).

Indien het gezinslid van de houder van de verblijfsvergunning asiel echter niet voldoet aan de omschrijving van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw – bijvoorbeeld omdat het gezinslid een andere nationaliteit bezit of de hoofdpersoon langer dan drie maanden na diens verblijfsaanvaarding is nagereisd – komt dat gezinslid niet op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw in aanmerking voor de verblijfsvergunning asiel. In dat geval zijn voor de afdoening van een eventueel in te dienen aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wel leges verschuldigd.

Indien de leges ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier niet worden voldaan, wordt de aanvraag buiten behandeling gesteld.

9.6.4. Restitutie van leges

Restitutie is slechts in uitzonderingsgevallen mogelijk, zoals in het geval van een te hoog legesbedrag, een formele vrijstellingsgrond, een aanvraag tijdens vreemdelingenbewaring, een buiten behandelingstelling op grond van het mvv-vereiste, of een anderszins onverschuldigde betaling (bijvoorbeeld een tweede betaling voor dezelfde aanvraag).

Financiële draagkracht speelt bij de legesverplichting geen rol.

Ontwikkelingen na de indiening van de aanvraag (waaronder dus een negatieve beslissing, een buiten behandelingstelling, of een intrekking van de aanvraag) leiden niet tot restitutie.

Het naast elkaar indienen van twee aanvragen (zoals tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd en om naturalisatie) leidt ook niet tot recht op restitutie van leges bij het eerste zodra het tweede wordt verleend.

Een verzoek om restitutie moet worden ingediend bij (een vast aanspreekpunt van) het betreffende kantoor van de IND. Het verzoek dient gemotiveerd te zijn en bevat de volledige personalia en het bank- of gironummer van de vreemdeling.

Indien de leges namens de Minister zijn geheven door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, bevat het verzoek tevens welke gemeente het betreft.

Indien de leges namens de Minister zijn geheven door de IND bevat het verzoek tevens welk kantoor van de IND het betreft.

Afhankelijk van door wie namens de Minister de leges zijn geheven, wordt hetzij de betreffende gemeente, hetzij het betreffende kantoor van de IND vervolgens om nadere informatie gevraagd.

Na beoordeling door de IND wordt de verzoeker hetzij bericht dat terugbetaling via het hoofdkantoor van de IND zal plaatsvinden, hetzij bericht dat geen restitutie wordt verleend.

Indien wordt besloten niet te restitueren, bestaat de mogelijkheid om tegen die beslissing een bezwaarschrift in te dienen.

Overigens zal, gelet op het strikte karakter van de legesbepalingen, in veel gevallen het bezwaarschrift met toepassing van artikel 7:3 onder b Awb zonder horen kunnen worden afgedaan.

Indien tot restitutie is besloten, worden de relevante stukken (restitutieverzoek plus volledig ingevuld informatieformulier met bijlagen) met een bijbehorend betalingsverzoek doorgezonden naar het hoofdkantoor van de IND.

9.7. De behandeling van de aanvraag

9.7.1. Herstel verzuim

Indien niet wordt voldaan aan de vereisten voor het in behandeling nemen van de aanvraag – bijvoorbeeld omdat de leges niet zijn voldaan, de aanvraag niet is ondertekend of niet de nodige gegevens bevat – wordt de aanvrager een redelijke termijn gegeven om dat verzuim te herstellen. De redelijke termijn is niet bedoeld om de vreemdeling de gelegenheid te bieden alsnog aan bepaalde inhoudelijke voorwaarden te gaan voldoen.

In het algemeen is een termijn van twee weken redelijk. Zie evenwel het bepaalde in B1/9.4 onder B ten aanzien van de procedure inzake de legesbetaling indien de aanvraag wordt ingediend bij een kantoor van de IND.

Voor het geval dat de leges niet zijn voldaan geldt – behoudens het bepaalde in B1/9.4 onder B – de aanmaning door KPMG als het bieden van gelegenheid tot herstel van verzuim (zie ook B1/9.6.1, procedure leges).

Indien de wettelijke vertegenwoordiging van een minderjarige geregeld moet worden, wordt een termijn van drie maanden gegeven (zie ook B1/9.1.1, ondertekening van de aanvraag).

De beslissing om een nadere aanvulling van de aanvraag te verlangen, is een voorbereidingshandeling waartegen geen bezwaar kan worden gemaakt (zie artikel 6:3 Awb).

Indien de leges zijn voldaan, maar een ander gebrek niet wordt hersteld, kan de aanvraag buiten behandeling worden gelaten (zie artikel 4:5 Awb). Indien hiertoe wordt besloten dient de aanvrager binnen vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd, hiervan bij beschikking in kennis te worden gesteld. Na ommekomst van de hier genoemde termijn van vier weken dient de aanvraag in behandeling te worden genomen. Het bedoelde, niet herstelde gebrek wordt dan een afwijzingsgrond omdat niet is aangetoond dat aan de voorwaarden voor verlening, verlenging of wijziging is voldaan.

Indien evenwel de leges niet zijn voldaan binnen de daartoe gegeven termijn, de gegeven termijn voor herstel inbegrepen, wordt op grond van artikel 24, tweede lid, Vw de aanvraag niet in behandeling genomen, dan wel wordt het document niet afgegeven. Artikel 24, tweede lid, Vw schrijft dwingend voor om van de bij artikel 4:5 Awb gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, gebruik te maken. De op grond van artikel 24, tweede lid, Vw gegeven bevoegdheid om de aanvraag buiten behandeling te laten, wordt gezien het dwingende karakter van deze bepaling en vanwege het ontbreken van een afwijzingsgrond in de Vw wegens het niet voldoen van leges, niet beperkt door de in artikel 4:5 Awb genoemde termijn van vier weken na ommekomst van de gegunde termijn, dan wel nadat de aanvrager heeft gereageerd.

Indien de vreemdeling niet aanstonds een geldig document voor grensoverschrijding over kan leggen, bedraagt de redelijke termijn in beginsel vier weken. Een kortere termijn kan echter worden gesteld, indien de omstandigheden daartoe aanleiding geven, bijvoorbeeld indien de vreemdeling binnen een kortere periode een geldig document over kan leggen, ter fine van uitzetting in bewaring is gesteld, of het een herhaalde aanvraag betreft. Ook hier betreft het een afwijzingsgrond.

Geen herstel verzuim

Geen termijn wordt echter gegeven indien van te voren reeds vast staat dat aan een bepaalde voorwaarde niet wordt voldaan, bijvoorbeeld omdat de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. In dat geval kan het gebrek niet worden hersteld. Dit moet worden onderscheiden van het onderbouwen van een beroep op een vrijstellingsgrond en op toepassing van de hardheidsclausule (zie daarover ook B1/4.1.1). Het niet voldoen aan een voorwaarde vormt veelal een afwijzingsgrond.

Indien de relatie is verbroken met degene bij wie verblijf wordt beoogd, is niet voldaan aan een voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning en geen sprake van verzuim.

Verlenging

De termijn die gegeven wordt om de aanvraag aan te vullen kan in beginsel worden verlengd. Daarvoor zullen uiteraard bijzonder goede redenen aanwezig moeten zijn. Indien de reeds gegeven termijn redelijk is geweest en de aanvraag toch niet is aangevuld, zal er in het algemeen echter geen aanleiding bestaan om die termijn te verlengen.

9.7.2. Inwinnen zienswijze

Uit de artikelen 4:7 en 4:8 Awb kan een verplichting voortvloeien om de vreemdeling in de gelegenheid te stellen zijn zienswijze naar voren te brengen, indien wordt overwogen om een aanvraag geheel of gedeeltelijk af te wijzen (of de IND daartoe te adviseren) of een beschikking te geven waarom de vreemdeling niet heeft gevraagd.

Een zodanige verplichting is er met name indien de beschikking zou steunen op gegevens over feiten en belangen die de vreemdeling betreffen, die gegevens afwijken van gegevens die de vreemdeling zelf heeft verstrekt, en de afwijking van meer dan slechts geringe betekenis voor de vreemdeling kan zijn.

De vreemdeling hoeft niet in de gelegenheid te worden gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen, indien wordt overwogen een beschikking te geven waar de vreemdeling niet om heeft gevraagd, en de vreemdeling niet heeft voldaan aan de wettelijke verplichting om gegevens te verstrekken.

De vreemdeling kan zijn zienswijze mondeling of schriftelijk naar voren brengen. Hoe in een concreet geval uitvoering is gegeven aan de verplichting om de zienswijze in te winnen wordt vastgelegd. Indien de zienswijze mondeling naar voren wordt gebracht, wordt deze op schrift gesteld.

9.7.3. Beslistermijn

Beslistermijn van zes maanden

De beschikking op de aanvraag moet worden gegeven uiterlijk binnen zes maanden (zie artikel 25, eerste lid, Vw). Dat geldt zowel voor de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), alsook voor de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur of tot het wijzigen van de verblijfsvergunning (voor bepaalde tijd).

De wettelijke beslistermijn begint op de dag van ontvangst van de aanvraag en loopt door totdat op de aanvraag is beslist. In die periode van zes maanden moeten alle handelingen hebben plaatsgevonden die tot een deugdelijke beslissing leiden en moet de beslissing zijn genomen.

In het geval de aanvraag door of namens de aanvrager schriftelijk wordt ingetrokken, vervalt de verplichting om te beslissen in eerste aanleg.

In geval bezwaar wordt gemaakt tegen het niet tijdig beslissen, vervalt die verplichting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is en vervalt die verplichting na de beslissing op het bezwaar of beroep indien de indiener van de aanvraag als gevolg daarvan geen belang meer heeft bij een besluit op de aanvraag (zie artikel 6:20, tweede lid, Awb).

Verlenging met ten hoogste zes maanden

De wettelijke beslistermijn van zes maanden kan ten hoogste voor zes maanden worden verlengd, indien advies of onderzoek door derden of het OM nodig is (zie artikel 25, tweede lid, Vw). Van de mogelijkheid om de beslistermijn te verlengen, wordt zo terughoudend mogelijk gebruikgemaakt.

Verlenging is slechts mogelijk, indien het gaat om onderzoek door derden dat voor de beoordeling van de aanvraag nodig is. Onder derden wordt hierbij verstaan: personen die geen aanwijzingen van de Minister in acht behoeven te nemen terzake van het door hen te verrichten onderzoek, alsmede het OM. Naast het OM (in strafrechtelijke procedures) valt in elk geval te denken aan ministeries als BuZa, Financiën, EZ, SZW, OCW, VWS en aan externen die medisch onderzoek verrichten (via BMA) of anderszins (bijvoorbeeld DNA-onderzoek) advies uit moeten brengen. De ambtenaren van de politie die onderzoek verrichten, worden niet aangemerkt als derden; zij dienen aanwijzingen van de Minister in acht te nemen.

Verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw is niet mogelijk indien het gaat om mvv-aanvragen.

Bij de kennisgeving van de verlenging van de beslistermijn wordt aangegeven waarom de beslistermijn wordt verlengd. Tevens wordt aangegeven dat tegen de verlenging geen bezwaar kan worden gemaakt.

Opschorting in verband met een onvolledige aanvraag

De vreemdeling of referent die een onvolledige aanvraag indient, dient schriftelijk een redelijke termijn te worden gesteld waarbinnen de benodigde gegevens moeten worden verstrekt. Hiervan dient aantekening te worden gemaakt.

De wettelijke beslistermijn van zes maanden wordt (van rechtswege) opgeschort met ingang van de dag waarop de vreemdeling is uitgenodigd de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag daadwerkelijk is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken (zie artikel 4:15 Awb).

De termijn waarmee de beslistermijn daadwerkelijk wordt opgeschort

De beslistermijn wordt opgeschort tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dat houdt in dat, indien de aanvrager twee weken worden gegund om bepaalde gegevens te overleggen en hij de gevraagde gegevens al na een week overlegt, de beslistermijn uiteindelijk maar met een week (en dus niet met twee weken) is opgeschort. De beslistermijn gaat weer lopen op de dag van ontvangst van de aanvullende gegevens.

Uitvoering van artikel 4:7 en 4:8 Awb schort niet op

Als de aanvrager op grond van artikel 4:7 of 4:8 Awb moet worden gevraagd zijn zienswijze naar voren te brengen, omdat de aanvraag zal worden afgewezen op grond van gegevens die afwijken van de gegevens die hij zelf heeft verstrekt, en hij daarvoor een termijn krijgt, schort dat de beslistermijn niet op. Die termijn gaat dus af van de tijd die feitelijk beschikbaar is om een beslissing te nemen.

Opschorting van de beslistermijn in verband met het herstel van een verzuim (zie artikel 4:5 in samenhang met 4:15 Awb) sluit niet uit de verlenging van de beslistermijn met toepassing van artikel 25, tweede lid, Vw.

9.7.4. Vertrek naar andere gemeente hangende beslissing aanvraag

Indien de vreemdeling hangende de beslissing op een aanvraag vertrekt naar een andere gemeente, maakt hij dit kenbaar aan de IND in verband met de afhandeling van de aanvraag.

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.37, eerste lid, Vb stelt de vreemdeling tevens de Korpschef in kennis van zijn vertrek naar een andere gemeente.

9.7.5. Rechtmatig verblijf hangende besluitvorming

De vreemdeling heeft rechtmatig verblijf en hij mag de behandeling van de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier op grond van artikel 8, onder f en g, Vw in beginsel in Nederland afwachten.

Ingevolge artikel 3.1 Vb geldt hierop een uitzondering voor de aanvraag die naar het voorlopig oordeel van de Minister een herhaalde aanvraag is, dus een aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden.

Voorts blijft uitzetting niet achterwege (en leidt de indiening van de aanvraag niet tot rechtmatig verblijf) indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, naar het voorlopig oordeel van de Minister kan worden afgewezen wegens gevaar voor of inbreuk op de openbare orde of de nationale veiligheid.

De hoofdregel (uitzetting blijft achterwege) blijft gelden totdat beslist is dat een van de uitzonderingen zich voordoet. Deze beslissing heeft het karakter van een beschikking. Deze beschikking zal met name samen kunnen vallen met de afwijzing van de herhaalde aanvraag. Bij de tweede uitzondering is denkbaar dat er een afzonderlijke beschikking wordt gegeven, inhoudende dat de uitzetting niet achterwege blijft.

Overigens kan tegen de beschikking, inhoudende dat de uitzetting niet achterwege wordt gelaten, bezwaar worden gemaakt op grond van hoofdstuk 7, afdeling 2, Vw. Zo nodig kan de vreemdeling om een voorlopige voorziening verzoeken op grond van artikel 8:81 van de Awb.

Indien het de vreemdeling is toegestaan om de beslissing op de aanvraag in Nederland af te wachten, wordt in zijn document voor grensoverschrijding of op een afzonderlijk inlegblad de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (bijlage 7g VV) geplaatst.

Op deze sticker wordt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, de datum van de aanvraag en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning op …[datum]’.

Ingevolge artikel 3.9 VV geschiedt de afgifte van documenten en verklaringen, waaruit het rechtmatig verblijf gedurende de besluitvorming blijkt, door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Op deze hoofdregel bestaan de volgende uitzonderingen:

  • a. de vreemdeling die in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 250a van het WvSr (mensenhandel).

    In afwijking van de hoofdregel wordt het bescheid rechtmatig verblijf in deze situatie verstrekt door de korpschef.

  • b. de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 van Vw.

    In afwijking van de hoofdregel wordt het bescheid rechtmatig verblijf in deze situatie verstrekt door de IND.

    Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een medewerker van de IND de tijd het verzoek af.

    Op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (bijlage 7g, VV) wordt dan de datum van de aanvraag en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘aanvraag ingediend om een verblijfsvergunning op … [datum]’.

  • c. de vreemdeling die in afwachting is van een beslissing op een aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Betreft het een vreemdeling aan wie het wordt toegestaan na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning in Nederland te verblijven hangende de beslissing op een door hem ingediende aanvraag, dan worden op de sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ (bijlage 7g VV) de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘verlenging aangevraagd van de geldigheidsduur op’.

Ter verkrijging van dit bescheid rechtmatig verblijf dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een medewerker van de IND het verzoek af.

9.7.6. Bevoegdheid

Alle beslissingen met betrekking tot de inwilliging, de afwijzing of buitenbehandelingstelling van aanvragen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van verblijfsvergunningen, en intrekking daarvan, worden door of namens de Minister genomen. De Minister heeft mandaat verleend aan het Hoofd van de IND. Deze heeft ondermandaat verleend aan onder hem ressorterende functionarissen.

Inherente afwijkingsbevoegdheid

Ingevolge artikel 4:84 Awb handelt het bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou kunnen hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.

Aan de toelichting op artikel 4:84 Awb is het volgende ontleend. In normale gevallen behoort niet van een beleidsregel te worden afgeweken. Een structurele afwijking in normale, door de beleidsregel voorziene, gevallen betekent namelijk een materiële wijziging van de beleidsregel. Uit het oogpunt van rechtszekerheid moet die niet via een afwijking van de beleidsregel geschieden, maar via een overeenkomstig artikel 3:42 Awb bekend te maken wijziging van de beleidsregel. Een incidentele afwijking in een normaal geval komt al snel in strijd met het gelijkheidsbeginsel. In bijzondere gevallen kan een afwijking van een beleidsregel noodzakelijk zijn.

Deze situatie moet overigens wel worden onderscheiden van het geval waarin alsnog is aangetoond dat aan de (alle) voorwaarden is voldaan. Het gaat immers om een geval waarin de beleidsregel niet ‘past’.

Het vorenstaande betekent dat alleen in bijzondere gevallen een beslissing anders dan conform de beleidsregel behoort plaats te vinden. In bezwaar speelt de inherente afwijkingsbevoegdheid ook een rol.

Artikel 4:84 Awb heeft uitsluitend betrekking op beleidsregels en daarom niet op algemeen verbindende voorschriften, zoals de Vw, het Vb en het VV.

Aangezien bij de totstandkoming van de Vw en aanverwante regelgeving veel beleidsregels tot algemeen verbindend voorschrift zijn verheven, is de toepassing van de inherente afwijkingsbevoegdheid drastisch beperkt.

9.7.7. Bekendmaking

9.7.7.1. Algemene regels

In dit onderdeel worden de algemene regels behandeld voor de kennisgeving van beschikkingen, met name betreffende de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en die voor onbepaalde tijd (zie artikel 24, eerst lid, aanhef en onder c, Vw juncto artikel 3.104 Vb). De termijn voor het indienen van een beroep- of bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. De beslissing wordt bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan degenen tot wie zij is gericht.

Kennisgeving van de beschikking

De hoofdregel is dat een beschikking in reguliere zaken aan de belanghebbende wordt toegezonden; zulks is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3:41 Awb. Voor de uitzonderingen zie hierna onder 2.

  • 1. Bij de toezending dienen de volgende situaties te worden onderscheiden:

    • a. er is een raadsman of gemachtigde, die de belangen van de vreemdeling behartigt. Aan de gemachtigde van de vreemdeling wordt een schriftelijke, gemotiveerde beschikking toegezonden. In deze beschikking is een clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen.

      De Korpschef ontvangt eerst bericht van de IND terzake van een afwijzende beslissing, wanneer deze beslissing in rechte onaantastbaar is geworden. Dit in verband met het regelen van het vertrek van de vreemdeling. Daarnaast wordt een afschrift gezonden aan degene die uitgenodigd was om ter zitting van een hoorcommissie zijn zienswijze naar voren te brengen.

    • b. er is géén raadsman of gemachtigde bekend. In deze gevallen geldt verzending van de schriftelijke, gemotiveerde beschikking naar het adres – zoals blijkt uit de GBA op het moment van verzending – van de vreemdeling als bekendmaking van de beschikking. In deze beschikking is een (Nederlandstalige) clausule opgenomen omtrent de mogelijkheid om daartegen bezwaar of administratief beroep bij de Minister – indien het een beschikking in eerste aanleg betreft – dan wel beroep bij de rechtbank ’s-Gravenhage in te stellen.

      Bij minderjarige vreemdelingen geldt het adres van de wettelijk vertegenwoordiger.

      Blijkt de vreemdeling niet of niet meer op het in de GBA vermelde adres te wonen en heeft hij verzuimd een ander adres door te geven, dan geldt de verzending aan het laatst bekende GBA-adres als rechtsgeldige bekendmaking.

      Indien de vreemdeling een adres in het buitenland heeft, kan de beschikking, via het ministerie van Justitie, door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging aldaar worden toegezonden of uitgereikt.

  • 2. Gevallen waarin de – originele – beschikking wordt uitgereikt.

    Uitzonderingen op de hoofdregel dat een beschikking wordt toegezonden, worden gemaakt in de volgende gevallen:

    • a. de vreemdeling zit in vreemdelingenbewaring. In dit geval dient overeenkomstig het bepaalde in A6/5.3.4.4 de grondslag van de inbewaringstelling bij beschikking te worden gewijzigd. Derhalve moeten beide beschikkingen tegelijkertijd aan betrokkene worden uitgereikt;

    • b. de vreemdeling wordt ongewenst verklaard. Ongewenstverklaring heeft een ingrijpend karakter, gelet op de onmiddellijk intredende strafbaarheid (zie artikel 197 WvSr); derhalve zal uitreiking in persoon in die gevallen plaatsvinden (zie voor die gevallen dat uitreiking niet in persoon kan plaatsvinden hierna);

    • c. de aanvraag wordt in eerste aanleg afgewezen (volledige afwijzing) en de beslissing op het in te dienen bezwaarschrift mag niet in Nederland worden afgewacht (bij de beschikking is dan aangegeven dat de betrokken vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten) en er wordt een vrijheidsbeperkende of -ontnemende maatregel opgelegd.

In alle voornoemde gevallen wordt na uitreiking in persoon op dezelfde dag een afschrift van de beschikking door de politie, onder vermelding van de datum van uitreiking, ter informatie aan de gemachtigde of raadsman toegezonden. Van toezending van een afschrift wordt afgezien indien geen raadsman of bijzonder gemachtigde bekend is. In de situatie waarin de aanvraag in eerste aanleg wordt afgewezen (volledige afwijzing) en de beslissing op het in te dienen bezwaarschrift niet in Nederland mag worden afgewacht (bij de beschikking is dan aangegeven dat de betrokken vreemdeling Nederland onmiddellijk dient te verlaten) en er is géén vrijheidsbeperkende of ontnemende maatregel opgelegd, wordt de beschikking niet langer meer in persoon uitgereikt, doch door de IND aangetekend verzonden naar het laatst bekende adres van de vreemdeling.

In de situaties waarin de beschikking in persoon behoort te worden uitgereikt, zendt de Minister van een door hem gegeven beschikking alle drie exemplaren aan de politie met het verzoek de originele beschikking zo mogelijk in persoon uit te reiken.

De politie verzendt, terstond na uitreiking, een kopie van de beschikking aan de gemachtigde onder vermelding van de datum van uitreiking van het origineel.

De politie zendt de bijlage van de originele beschikking retour onder vermelding van de datum en de wijze van uitreiking en de datum van toezending van de informatiekopie (het tweede exemplaar) aan de gemachtigde van betrokkene.

Het derde exemplaar van de beschikking is bestemd voor de administratie van de politie.

Een beschikking die niet aan de vreemdeling in persoon kan worden uitgereikt, wordt door de politie bij aangetekende brief verzonden aan het laatst bekende (GBA-)adres van de vreemdeling. In dit geval worden de Minister en de gemachtigde van de aangetekende verzending op de hoogte gesteld (zie ook C2 indien de beschikking niet aan de wettelijk vertegenwoordiger kan worden uitgereikt).

Indien de bekendmaking van de beschikking, waarbij de vreemdeling ongewenst wordt verklaard, geschiedt door toezending, wordt van de beschikking ingevolge artikel 67, tweede lid, Vw mededeling gedaan in de Stcrt.

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift vangt aan met ingang van de dag na uitreiking van de beschikking aan de betrokken vreemdeling.

Wanneer geen sprake is van uitreiking vangt die termijn aan de dag na verzending van de beschikking aan bedoelde laatst bekende adres.

Beschikkingen geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een aanvraag

Wordt een beschikking gegeven, waarbij aan de vreemdeling (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, geheel of gedeeltelijk in overeenstemming met een door hem ingediende aanvraag, dan wordt de vreemdeling door de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft opgeroepen voor het uitreiken van het verblijfsdocument, nadat de burgemeester het verblijfsdocument heeft ontvangen.

Op deze wijze wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een identiteitsbewijs dat hij verplicht is desgevraagd te tonen aan een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen (zie artikel 4.21 Vb).

De vreemdeling is op daartoe strekkende vordering verplicht een goed gelijkende pasfoto ter beschikking te stellen (zie artikel 4.45 Vb).

Verblijfsdocument in persoon uitreiken

Verblijfsdocumenten worden alleen in persoon aan de vreemdeling uitgereikt, tegen afgifte van een ontvangstbewijs (zie model M76).

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft ziet er op toe dat de vreemdeling in persoon, en bij minderjarigheid in bijzijn van zijn wettelijk vertegenwoordiger, het verblijfsdocument in ontvangst neemt.

Verblijfsdocument voor een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar

In de situatie waarin:

  • a. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend, of

  • b. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd is verleend, of

  • c. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, of

  • d. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd is verleend

  • e. aan een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar verblijf wordt toegestaan op grond van het gemeenschapsrecht

wordt het kind zelf in het bezit gesteld van een verblijfsdocument.

In andere situaties wordt het verblijfsdocument slechts aan het kind beneden de leeftijd van twaalf jaar verstrekt, voor zover het kind er naar het oordeel van de Minister een redelijk belang bij heeft in het bezit van zulk een document te worden gesteld (zie artikel 4.21, tweede lid, Vb). Bij voorbeeld voor het maken van reizen naar het buitenland (mits op aanvraag of met instemming van de wettelijk vertegenwoordiger van het kind).

Beschikkingen niet in overeenstemming met een door de vreemdeling ingediende aanvraag

Van een beschikking niet gegeven in overeenstemming met een door de vreemdeling ingediende aanvraag is sprake, indien:

  • 1. aan de vreemdeling wel (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, maar gedeeltelijk van zijn aanvraag wordt afgeweken (de vergunning tot verblijf wordt bijvoorbeeld verleend voor een kortere duur dan gevraagd);

  • 2. een door de vreemdeling ingediende aanvraag wordt afgewezen;

  • 3. een aan de vreemdeling verleende verblijfstitel wordt ingetrokken.

Voor wat betreft de wijze van kennisgeving van de mededeling dat uitzetting niet achterwege zal blijven, zie ook A4.

Uitreiking van een identiteitspapier

Indien bij de beschikking (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan, wordt de vreemdeling in het bezit gesteld van een verblijfsdocument. Het verblijfsdocument wordt uitgereikt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Inhouding van het verblijfsdocument; aantekening op de sticker voor verblijfsaantekeningen

Bij afwijzing van een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, wordt op een in het document voor grensoverschrijding gestelde aantekening omtrent indiening van de aanvraag (sticker, bijlage 7g VV) de aantekening ‘vervallen’ geplaatst op het gedeelte van de sticker zonder laminaat.

De aantekening ‘vervallen’ op de sticker moet worden gedateerd en geparafeerd.

Maakt de vreemdeling bezwaar bij de Minister tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, dan wordt het verblijfsdocument niet ingehouden indien de uitzetting achterwege blijft. In dat geval wordt in het document voor grensoverschrijding een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures’ (bijlage 7i VV) geplaatst. Op deze sticker wordt de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst ‘bezwaar ingediend ...’. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een medewerker van de IND dit verzoek af.

Indien geen bezwaar is gemaakt, wordt het verblijfsdocument ingehouden door de Korpschef dan wel op de sticker in het document voor grensoverschrijding door de ambtenaar belast met het toezicht de aantekening ‘vervallen’ geplaatst.

Beschikkingen in overeenstemming met de aanvraag

Uitgangspunt

Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden in het bezit gesteld van een verblijfsdocument volgens artikel 3.1 VV. Op het verblijfsdocument staat de beperking aangegeven welke aan de verblijfsvergunning is gesteld. In de desbetreffende hoofdstukken van deel B van deze circulaire wordt voor de daar behandelde categorieën vreemdelingen aangegeven onder welke beperking de vergunning tot verblijf wordt verleend.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de termijn waarmee deze wordt verlengd, is steeds ten minste een maand korter dan de termijn gedurende welke de vreemdeling op grond van zijn document voor grensoverschrijding kan terugkeren naar het land door welks autoriteiten het document is afgegeven (zie artikel 3.68 Vb).

Uitzonderingen

In de volgende gevallen wordt geen rekening gehouden met de geldigheidsduur van het document voor grensoverschrijding:

  • a. bij de houder van een buitenlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, indien de geldigheidsduur van de vergunning tot verblijf langer is dan de termijn waarbinnen hij op grond van dat paspoort kan terugkeren naar het land waar hem voordien verblijf was toegestaan;

  • b. bij de in Nederland gevestigde houder van een Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort, ongeacht de geldigheidsduur van het reispapier.

Deze vreemdelingen mogen niet worden verplicht om een Nederlands vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort aan te vragen dan wel de geldigheidsduur daarvan te doen verlengen. Met het oog op het maken van reizen naar het buitenland zullen vreemdelingen als hier bedoeld er echter wel belang bij kunnen hebben om er voor zorg te dragen dat zij in het bezit zijn van een geldig vreemdelingen- of vluchtelingenpaspoort. In voorkomende gevallen moet de vreemdeling hierop worden gewezen.

Voor onderdanen van lidstaten van de EU of van de EER: zie B10.

Verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldig voor de inwonende kinderen beneden de twaalf jaar

Kinderen beneden de twaalf jaar worden begrepen in de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van één van de ouders bij wie zij inwonen. Deze kinderen worden feitelijk in het bezit gesteld van een verblijfsdocument waaruit het verblijfsrecht blijkt (zie artikel 4.21, tweede lid, Vb). Zie hiervoor onder ‘Verblijfsdocument voor een kind beneden de leeftijd van twaalf jaar’.

9.7.7.2. Weigering verlenging en wijziging beperking

Wijziging van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend

Bij wijziging van de vergunning (beperking) overeenkomstig een door de vreemdeling ingediende aanvraag wordt een nieuw verblijfsdocument uitgereikt. Het oude document wordt ingenomen door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft.

Weigering van wijziging van de beperking

Van deze beschikking wordt niet afzonderlijk kennis gegeven indien tevens verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt geweigerd of de vergunning wordt ingetrokken. In dat geval wordt bij beschikking tot weigering van de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning of tot intrekking daarvan tevens uitdrukkelijk de aanvraag om wijziging van de vergunning (beperking) afgewezen.

Wijziging of opheffing van een voorschrift tot het stellen van zekerheid of weigering daarvan

De vreemdeling wordt schriftelijk kennisgegeven van de inwilliging van de aanvraag om wijziging of opheffing van het voorschrift tot het stellen van zekerheid. Zie voor de bij afwijzing van de aanvraag toepasselijke regels.

9.7.7.3. Intrekking van de vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag.

9.7.7.4. Beschikking verlening verblijfsvergunning onbepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels B1/5.3. Aan de vreemdeling wordt door de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft een verblijfsdocument (bijlage 7b VV) uitgereikt.

Zie B10 voor de specifieke bepalingen ten aanzien van ‘duurzaam verblijf’ van onderdanen van de EU/EER en onderdanen van de Zwitsers Bondstaat zie B10).

Weigering van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

Intrekking van de verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Zie voor de toepasselijke algemene regels de regels bij afwijzing van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.

10. Rechtsmiddelen

In deze paragraaf worden de rechtsmiddelen bezwaar, (administratief) beroep en hoger beroep behandeld, voorzover die niet zijn gericht tegen vrijheidsbenemende en -beperkende maatregelen en besluiten omtrent een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd.

Bezwaar

Onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruikmaken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.

Administratief beroep

Onder het instellen van administratief beroep wordt verstaan: het gebruikmaken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid voorziening tegen een besluit te vragen bij een ander bestuursorgaan dan hetwelk het besluit heeft genomen.

Beroep

Onder het instellen van beroep wordt verstaan: het instellen van administratief beroep dan wel beroep bij een administratieve rechter.

10.1. Onderwerp van bezwaar en (administratief) beroep

Bezwaar kan worden gemaakt en (administratief) beroep kan worden ingesteld tegen:

  • a. besluiten op grond van de Vw. Onder een besluit wordt verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Daartoe behoren ook de beschikkingen. Onder een beschikking wordt verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan (artikel 1:3 Awb);

  • b. een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een mvv (artikel 72, tweede lid, Vw);

  • c. het niet-tijdig beslissen op een aanvraag tot het geven van een beschikking (artikel 6:2 Awb) krachtens de Vw of een visum, waaronder begrepen een mvv;

  • d. een handeling van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig (artikel 72, derde lid, Vw), voorzover het uiteraard gaat om een rechtens relevante (feitelijke) handeling ingevolge de Vw, bijvoorbeeld een handeling van een toezichthouder in het kader van de Vw.

10.2. Termijn indienen bezwaar en (administratief) beroep

De termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift bedraagt vier weken (artikel 69, eerste lid, Vw). Dat geldt ook voor bezwaar en beroep tegen (feitelijke) rechtens relevante handelingen van een bestuursorgaan ten aanzien van een vreemdeling als zodanig, die ingevolge artikel 72, derde lid, Vw met een beschikking zijn gelijkgesteld. De termijn begint op de dag na die waarop de beschikking op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Rechtsmiddel tegen het niet tijdig nemen van een besluit

Het indienen van een bezwaar- of administratief beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit (artikel 6:2 Awb) is niet aan een termijn gebonden, met dien verstande dat bij een onredelijk late indiening een niet-ontvankelijk verklaring kan volgen (artikel 6:12 Awb). Tenzij de beslistermijn is opgeschort (op grond van artikel 25, tweede lid, Vw of artikel 4:15 Awb), bedraagt de termijn waarbinnen een beschikking op een aanvraag omtrent een verblijfsvergunning regulier moet worden gegeven zes maanden.

Voor visum- en mvv-aanvragen is er geen wettelijke beslistermijn. De beslissing moet genomen worden binnen een redelijke termijn. Die termijn bedraagt drie maanden. In elk geval wordt binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag bericht binnen welke termijn een beslissing kan worden verwacht (artikel 4:14 Awb en B1/1).

10.2.1. Tijdig indienen bezwaarschrift of (administratief) beroep

Het rechtsmiddel is tijdig aangewend, indien

Indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het bezwaarschrift in verzuim is geweest, mag de behandeling van het bezwaarschrift derhalve ondanks de termijnoverschrijding, wel in Nederland worden afgewacht.

Algemene Termijnenwet

De Algemene Termijnenwet is van toepassing. Indien de termijn van vier weken eindigt op een zaterdag, een zondag, een algemeen erkende feestdag (Nieuwjaarsdag, de Christelijke tweede paas- en pinksterdag, beide kerstdagen, hemelvaartsdag, de vijfde mei, en de dag waarop de verjaardag van de Koningin wordt gevierd), of Goede Vrijdag, wordt die termijn verlengd tot en met de eerstvolgende dag die niet een zaterdag, zondag, een algemeen erkende feestdag of Goede Vrijdag is.

10.3. Kring der beroepsgerechtigden

Het bezwaar of (administratief) beroep kan slechts worden ingediend door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger (de ouder die de ouderlijke macht heeft, de voogd of de curator), zijn bijzondere gemachtigde, of een advocaat, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gemachtigd (artikel 70, eerste lid, Vw).

10.4. Vereisten indienen bezwaar- of administratief beroepschrift

Een bezwaar- of administratief beroepschrift wordt schriftelijk ingediend bij de Minister van Justitie. Een bezwaarschrift in visum- en mvv-zaken wordt gericht aan de minister van BuZa, maar toegezonden aan de IND. Het bezwaar- of administratief beroepschrift bevat in ieder geval:

  • a. de naam en adres van de indiener;

  • b. de dagtekening;

  • c. een omschrijving en zo mogelijk een afschrift van het bestreden besluit;

  • d. de gronden;

  • e. de handtekening van de indiener.

Vermelding van de naam en geboortedatum van de vreemdeling en het dossiernummer van de IND is gewenst. Indien het bezwaar- of administratief beroepschrift in een vreemde taal (anders dan het Frans, Duits of Engels) is gesteld en een vertaling voor een goede behandeling noodzakelijk is, draagt de indiener zorg voor een vertaling (zie artikel 6:5 Awb).

Herstelverzuim

Als niet is voldaan aan een van de vereisten voor het in behandeling nemen van een bezwaar- of administratief beroepschrift – termijn, vormvereisten, beroepsgerechtigde – wordt de indiener gedurende een termijn van twee weken in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. Indien het verzuim niet binnen die termijn wordt hersteld, kan het bezwaar- of administratief beroepschrift niet-ontvankelijk worden verklaard.

Bezwaar of (administratief) beroep door een vreemdeling aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen

Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan het bezwaar of (administratief) beroep worden ingediend door middel van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 451a WvSv, die de vreemdeling doet toekomen aan het hoofd van de inrichting waar hij is gedetineerd (artikel 70, tweede lid, Vw).

10.5. Bericht over een bezwaar- of administratief beroepschrift

Na ontvangst van het bezwaar- of administratief beroepschrift wordt aan de indiener ervan een ontvangstbevestiging verzonden. Indien de beslissing op het bezwaar- of beroepschrift wordt verdaagd, wordt dat zo mogelijk reeds bij de ontvangstbevestiging meegedeeld. De politie wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling.

10.6. Opschorting van de werking van het (afwijzende) besluit

Als hoofdregel geldt dat de vreemdeling die bezwaar heeft gemaakt tegen een afwijzende beslissing omtrent een verblijfsvergunning, de behandeling van het bezwaarschrift in Nederland mag afwachten. In die periode wordt de werking van het (afwijzende) besluit opgeschort en heeft de vreemdeling rechtmatig verblijf.

10.6.1. Uitzonderingen opschortende werking

Ontbreken mvv, gevaar voor openbare orde en nationale veiligheid

De werking van het (afwijzende) besluit wordt echter niet opgeschort en de behandeling van het bezwaarschrift mag niet in Nederland worden afgewacht, indien:

Onder ‘gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid’ als bedoeld onder ‘d’ en ‘e’ wordt verstaan een veroordeling bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis, wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaar of meer is bedreigd, óf oplegging van de maatregel van ter beschikkingstelling.

Voor onderdanen van de EU/EER/ Zwitserse Bondstaat gelden specifieke bepalingen ten aanzien van het afwachten van de behandeling van het bezwaarschrift (zie A4/6.2).

Herhaalde aanvraag en niet tijdig bezwaar

Indien de vreemdeling bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van een herhaalde aanvraag zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden (artikel 4:6 Awb), wordt de werking van het afwijzende besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht (zie artikel 73, derde lid, Vw).

Indien het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend, wordt de werking van het (afwijzende) besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht (zie artikel 73, derde lid, Vw).

Vreemdelingenbewaring

Indien de vreemdeling in bewaring is gesteld, wordt de werking van het afwijzende besluit niet opgeschort en mag de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland worden afgewacht. Indien de vreemdeling hangende het bezwaarschrift in bewaring wordt gesteld, eindigt daarmee de opschorting van de werking van het afwijzende besluit. Vanaf dat moment mag de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet meer in Nederland afwachten (zie artikel 73, vierde lid, Vw).

10.6.2. Opschorting van de werking (afwijzende) besluit en hoorplicht

Het enkele feit dat de werking van de afwijzende beschikking niet wordt opgeschort en de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten, betekent nog niet dat de hoorplicht in de bezwaarfase (artikel 7:2 Awb) niet langer geldt. Voor de regels inzake de hoorplicht is artikel 7:3 Awb van toepassing (zie ook B1/10.7).

10.6.3. Aantekening

Indien de werking van het besluit wordt opgeschort totdat op het bezwaar of het administratief beroep is beslist, wordt in het identiteitspapier van een vreemdeling een aantekening gesteld, luidende: 'bezwaar/administratief beroep ingediend ...(datum)'. Deze aantekening wordt doorgehaald indien het bezwaar- of administratief beroepschrift ongegrond is verklaard. Deze doorhaling wordt door de ambtenaar die de doorhaling verricht gedateerd en van zijn paraaf voorzien.

Maakt de vreemdeling bezwaar bij de Minister tegen een beschikking waarbij hem verder verblijf wordt ontzegd, dan wordt het verblijfsdocument niet ingehouden indien de uitzetting achterwege blijft. In dat geval wordt in het document voor grensoverschrijding een sticker 'Verblijfsaantekeningen Vervolgprocedures' (bijlage 7i VV) geplaatst. Op deze sticker wordt de datum en het nummer van het paspoort ingevuld achter de tekst 'bezwaar ingediend...'. Ter verkrijging van deze sticker dient de vreemdeling zich uitsluitend vooraf telefonisch aan te melden bij de IND via het landelijk telefoonnummer. Vervolgens handelt een medewerker van de IND het verzoek af.

10.6.4. Het verzoek om een voorlopige voorziening

Indien de werking van het besluit niet wordt opgeschort totdat op het bezwaar is beslist en de vreemdeling de behandeling van het bezwaarschrift niet in Nederland mag afwachten, kan de rechtbank worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De president van de rechtbank te 's-Gravenhage is bevoegd kennis te nemen van het verzoek. De behandeling van het verzoek kan plaatsvinden in een nevenzittingsplaats.

Indien een verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend om uitzetting te voorkomen, en nog niet op het bezwaar of administratief beroep is beslist, beslist de president zoveel mogelijk ook op het bezwaar of administratief beroep (artikel 78 Vw).

Als regel mag een verzoek om een voorlopige voorziening, gericht tegen de uitzetting, in Nederland worden afgewacht, tenzij:

  • het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden die als deze bij de behandeling van het eerdere verzoek bekend waren geweest, mogelijk tot een ander oordeel zouden hebben geleid; of

  • redenen van openbare orde (waaronder begrepen de openbare rust) of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • de uitzetting daardoor wordt belemmerd, bijvoorbeeld in gevallen waarin de mogelijkheid om uit te zetten voor langere tijd illusoir zou worden, indien de vreemdeling de vertrektermijn van vier weken zou worden gegund.

10.7. Horen

In de bezwaar- en administratief beroepsfase geldt als hoofdregel het horen van belanghebbende(n). Daarvan kan slechts worden afgezien, indien:

  • het bezwaar of het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk is;

  • het bezwaar of het administratief beroep kennelijk ongegrond is;

  • de belanghebbenden hebben verklaard geen gebruik te willen maken van het recht gehoord te worden.

In bezwaar, doch niet in administratief beroep, kan voorts van het horen worden afgezien indien aan de bezwaren volledig tegemoet wordt gekomen en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad.

Horen in bezwaar of administratief beroep geschiedt in persoon. Schriftelijk of telefonisch horen voldoet niet aan de eisen van de Awb. Wel kan de vreemdeling of de gemachtigde bij telefonisch of schriftelijk contact met de IND aangeven af te zien van het recht om te worden gehoord.

Het horen geschiedt door een ambtelijke commissie.

Indien de belanghebbende in het buitenland verblijft en een adres in het buitenland bekend is, wordt gehoord door tussenkomst van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

In zaken met betrekking tot de afgifte van een visum of mvv wordt de referent in Nederland gehoord. De referent dient een schriftelijke machtiging om namens belanghebbende in rechte te mogen optreden, over te leggen, tenzij de referent tevens de aanvrager, wettelijk vertegenwoordiger of raadsman is.

10.8. De beschikking in bezwaar of administratief beroep

In bezwaar en administratief beroep zijn in reguliere zaken de bepalingen van de Awb van toepassing, voorzover daarvan niet is afgeweken bij artikel 72 tot en met 77 Vw dan wel artikel 1.8 Vb.

Ingevolge het systeem van de Awb dient in bezwaar en administratief beroep een toetsing 'ex nunc' plaats te vinden. Dat wil zeggen dat daarbij ook nieuwe feiten en omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen, tot aan de dag van de beslissing op het bezwaar of administratief beroep.

Dat betekent echter niet dat onder alle omstandigheden tot volledige heroverweging moet worden overgegaan.

Ingevolge artikel 7:11 Awb vindt, voorzover het bezwaar ontvankelijk is, een heroverweging plaats op grondslag van het bezwaar. Daaruit vloeien blijkens de Memorie van Toelichting op de Awb twee gevolgen voort.

Ten eerste moeten die onderdelen van het besluit die geheel los van de aangevoerde bezwaren staan, in beginsel buiten beschouwing blijven, waarbij het bestuursorgaan die bezwaren naar hun strekking wel ruim zal moeten opvatten en dus bijvoorbeeld rekening moet houden met wat er tijdens de hoorzitting daarover is gezegd.

Ten tweede mag het bezwaarschrift er niet toe leiden dat het bestuursorgaan de heroverweging gebruikt om een verslechtering van de positie van de indiener te bereiken die zonder bezwaarschriftprocedure niet mogelijk zou zijn.

Wijzigen ten nadele van de indiener kan wel plaatsvinden indien die bevoegdheid op andere grond bestaat. Daarbij kan met name worden gedacht aan situaties waarin de bevoegdheid bestaat tot intrekking van een verleende vergunning over te gaan.

Een en ander laat overigens onverlet dat het bestuursorgaan rekening dient te houden met nieuwe feiten en omstandigheden, voorzover het bestuursorgaan daarvan ambtshalve kennis draagt, en ambtshalve geconstateerde misslagen dient te herstellen.

Op administratief beroep is van toepassing onder meer artikel 7:25 Awb.

Ingevolge artikel 7:25 Awb vernietigt het beroepsorgaan het bestreden besluit en neemt het voorzover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit, voorzover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond acht.

Artikel 7:25 Awb spreekt niet over 'op grondslag van', is derhalve ruimer geformuleerd dan artikel 7:11 Awb en laat ruimte zowel voor een volledige heroverweging als voor een beperktere toetsing.

Als de ACVZ ingeschakeld is, wordt het advies met de beschikking meegezonden. Indien de beschikking afwijkt van het advies van de ACVZ, wordt op grond van artikel 7:13, zevende lid, Awb in de beschikking de reden voor die afwijking vermeld.

Indien van het horen is afgezien wordt ingevolge artikel 7:12, eerste lid dan wel artikel 7:26, eerste lid, Awb aangegeven op welke grond dat is geschied.

De mogelijke gronden zijn vermeld in artikel 7:3 voor bezwaar en artikel 7:17 Awb voor administratief beroep.

Indien de ACVZ is of wordt ingeschakeld, beslist niet de ACVZ of met toepassing van artikel 7:3 Awb van het horen kan worden afgezien, doch het bestuursorgaan, dat wil zeggen de Minister.

Ingevolge artikel 7:13, vierde lid, Awb beslist immers de commissie over de toepassing van artikel 7:3, voorzover bij wettelijk voorschrift niet anders is bepaald.

Het wettelijke voorschrift waarbij aldus anders is bepaald, is artikel 1.8 Vb:

10.9. Beslistermijnen

De beslistermijnen voor bezwaar en administratief beroep vangen aan met de datum van ontvangst van het bezwaar- of beroepschrift. De termijn eindigt met de verzending van de beschikking. De verplichting tot het beslissen vervalt, voorzover hier van belang, indien het bezwaar- of beroepschrift schriftelijk (of tijdens het horen: mondeling) wordt ingetrokken.

Administratief beroep

De beslissing op een administratief beroepschrift moet binnen zestien weken na ontvangst van het beroepschrift worden genomen (artikel 7:24, eerste lid, Awb).

De beslissing op een administratief beroepschrift kan met acht weken worden verdaagd (artikel 7:24, vierde lid, Awb). Dat moet schriftelijk (artikel 7:24, zesde lid, Awb) en behoeft geen instemming van de vreemdeling.

Verdere verdaging dan met die acht weken kan uitsluitend met instemming van (de gemachtigde van) de vreemdeling (artikel 7:24, zevende lid, Awb).

Omdat besluiten omtrent de verlening, verlenging en intrekking van verblijfsvergunningen, alsmede afwijzing van aanvragen altijd namens de Minister worden genomen, staat daartegen geen administratief beroep, maar bezwaar open.

Bezwaar

Hoewel de Korpschef niet meer beslist op reguliere aanvragen, valt niet uit te sluiten dat bij de IND nog bezwaarschriften zullen worden ontvangen gericht tegen een beslissing van de Korpschef.

Bij bezwaarschriften wordt derhalve onderscheid gemaakt tussen bezwaarschriften tegen beschikkingen van de Korpschef en beschikkingen van de IND.

De beslissing op een bezwaarschrift gericht tegen een beschikking die door de IND krachtens mandaat is genomen, moet binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift worden genomen (artikel 7:10, eerste lid, Awb).

Indien de ACVZ wordt ingeschakeld, bedraagt de beslistermijn tien weken (artikel 7:10, eerste lid, Awb).

De beslissing op het bezwaarschrift tegen een beschikking die door de korpschef krachtens mandaat is genomen, moet binnen zestien weken na ontvangst worden genomen (artikel 76 Vw).

Verdaging

De beslissing op het bezwaarschrift tegen een – al dan niet door de korpschef genomen – beschikking, kan bij kennisgeving met vier weken worden verdaagd. Dat moet schriftelijk (artikel 7:10, derde lid, Awb) en behoeft geen instemming van de vreemdeling.

In dat geval bedraagt de totale beslistermijn dus:

  • tien weken (ingeval niet door de Korpschef genomen beschikkingen, waarbij de ACVZ niet wordt ingeschakeld);

  • veertien weken (ingeval niet door de Korpschef genomen beschikkingen, waarbij de ACVZ wel wordt ingeschakeld); dan wel

  • twintig weken (ingeval door de Korpschef genomen beschikkingen).

Verdere verdaging dan met vier weken (bezwaar) respectievelijk acht weken (administratief beroep) kan uitsluitend met instemming van (de gemachtigde van) de vreemdeling.

Opschorting in verband met herstel verzuim

Zowel voor bezwaar- als administratief beroepschriften geldt dat de beslistermijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de indiener is verzocht een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 Awb te herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor geldende termijn ongebruikt is verstreken (artikel 7:10, derde lid, Awb; artikel 7:24, derde lid, Awb).

Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, kan dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn. Die termijn moet redelijk zijn. In alle gevallen wordt een termijn van twee weken redelijk geacht. Slechts in zeer bijzondere gevallen wordt verder uitstel gegeven. De beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of binnen die termijn op de dag van ontvangst van de gegevens.

Er kan onder meer sprake zijn van een verzuim indien:

  • het bezwaar- of beroepschrift niet binnen de termijn van vier weken (artikel 69, eerste lid, Vw) is ontvangen en evenmin binnen de in artikel 6:9, tweede lid, Awb bedoelde termijn is ontvangen; de indiener wordt verzocht binnen twee weken de reden van de termijnoverschrijding aan te voeren, opdat beoordeeld kan worden of de termijnoverschrijding verschoonbaar is; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de reden voor het verstrijken van die twee weken is aangevoerd;

  • het bezwaar- of beroepschrift niet is ingediend door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger, zijn bijzonder gemachtigde of een advocaat die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd (artikel 68, eerste lid, Vw); de indiener die niet de vreemdeling zelf is en evenmin diens wettelijk vertegenwoordiger of advocaat kan bijzonder gevolmachtigde zijn; indien geen volmacht is overgelegd met het bezwaarschrift, wordt daarvoor een termijn van twee weken gegund; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de volmacht voor het verstrijken van die twee weken is overgelegd;

  • het bezwaar- of beroepschrift geen gronden bevat; de indiener moet worden verzocht binnen twee weken de gronden aan te voeren; de beslistermijn wordt opgeschort met die twee weken of zoveel korter als de gronden voor het verstrijken van die twee weken zijn ontvangen.

  • opdat later schriftelijk bewijs voorhanden is, is het van belang dat het opvragen van gegevens en het opschorten van de beslistermijn schriftelijk gebeurt en dat van het geschrift kopie wordt bewaard. Tevens is het van belang dat in de brief duidelijk de datum wordt aangegeven en de termijn die wordt gegeven om het ontbrekende te overleggen (einddatum). Omdat de termijn waarmee de beslissing wordt opgeschort, eindigt op de datum waarop het ontbrekende wordt ontvangen (dus niet noodzakelijkerwijs op het moment waarop de gegunde termijn eindigt), is het tevens van belang dat nauwgezet wordt bijgehouden op welke datum brieven worden ontvangen.

Uitstel van indiening nadere gronden

Uitstel voor het indienen van de nadere gronden wordt – behoudens hierna te vermelden uitzonderingen – niet verleend. Het kan voorkomen dat een indiener van een bezwaar- of beroepschrift toch voor het verstrijken van de termijn om uitstel vraagt. Hier moet altijd uitdrukkelijk op worden gereageerd, omdat anders een stilzwijgende verlenging wordt aangenomen.

Uitzonderingen

A. Het niet (tijdig) beschikbaar zijn van een tolk

Als uitgangspunt geldt dat uitstel kan worden verleend indien de indiener van het verzoek om uitstel schriftelijk kan aantonen dat tijdig een tolk is aangevraagd, maar deze niet tijdig beschikbaar is. In een dergelijk geval kan uitstel worden verleend tot vijf werkdagen na de eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal wel beschikbaar is. De eerstvolgende datum waarop een tolk in de gewenste taal beschikbaar is, dient te blijken uit een te overleggen schrijven van het tolkencentrum. Indien een reeds gemaakte afspraak door de besproken tolk wordt afgezegd, komt dit in beginsel voor rekening van de betrokkene, tenzij er sprake is van overmacht van de zijde van de tolk. Dit vanuit de gedachte dat het op een juiste wijze verdelen van de beschikbare tolken een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van rechtshulp en de tolkencentra.

In de bezwaarfase dient een dergelijk schrijven van het tolkencentrum aan een ongemotiveerd bezwaar- of beroepschrift te worden toegevoegd.

B. Overige gevallen

In overige gevallen, waarbij gedacht kan worden aan verzoeken om uitstel die zien op het geven van een reactie op onderzoeksuitslagen, dient ten minste het verstrijken van de gestelde termijn een verklaring van het tolkencentrum te worden overgelegd.

NB. Afhankelijk van de situatie in de regio kan de IND in overleg met de rechtshulpverlening en de tolkencentra bepaalde categorieën tolken vaststellen waarvoor geen schriftelijke verklaring wordt geëist. Periodiek wordt dan getoetst of een bepaalde categorie tolken binnen of weer buiten die categorie dient te vallen.

C. Ziekte van advocaat of betrokkene

Bij plotselinge ziekte van een advocaat geldt als uitgangspunt dat voor zaken waarin de termijn gedurende de eerstvolgende vijf werkdagen verloopt, vijf werkdagen (vanaf datum ziekte) uitstel wordt verleend. Indien door het uitstel de benodigde tolk niet tijdig beschikbaar is, geldt het gestelde onder A. Achtergrond hiervoor is dat in een dergelijke situatie de zaken van de betreffende advocaat doorgaans niet onmiddellijk door een collega kunnen worden overgenomen, gelet op diens/dier eigen agenda. Na ommekomst van de uitsteltermijn van vijf werkdagen wordt er vanuit gegaan dat de zaken van de betreffende advocaat door de kantoorgenoten of collega's kunnen zijn opgevangen.

Bij plotselinge ziekte van de betrokkene zelf wordt uitstel verleend tot vijf werkdagen na het herstel van betrokkene, indien de ziekte door het overleggen van een medische verklaring is aangetoond.

D. Vakantie

Met vakantie van rechtshulpverleners wordt in de hieronder genoemde gevallen rekening gehouden indien deze ten minste één maand tevoren schriftelijk is gemeld aan de IND. Een en ander moet door de rechtshulpverlener ook in elke betreffende zaak worden bevestigd. De termijn wordt op vijf werkdagen na de vakantie van de rechtshulpverlener bepaald. Voor eenmanskantoren wordt op uitdrukkelijk verzoek een ruimere termijn bepaald.

E. Bezwaar

Een verzoek om uitstel wegens vakantie wordt in de bezwaarfase ingewilligd indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in eerdere fase van de procedure als rechtshulpverlener is opgetreden. Onder het in een eerdere fase van de procedure optreden als rechtshulpverlener wordt mede begrepen het inzenden van een ongemotiveerd bezwaarschrift.

F. Overige verzoeken om uitstel

In overige gevallen wordt een verzoek om uitstel wegens vakantie gehonoreerd, indien uit het dossier blijkt dat de betrokken rechtshulpverlener reeds in een eerdere fase van de procedure als gemachtigde is opgetreden.

G. Wijziging van rechtshulpverlener

Verzoeken om uitstel wegens wijziging van rechtshulpverlener worden afgewezen. Wijziging van rechtshulpverlener is een verantwoordelijkheid van de betrokken vreemdeling en de betreffende rechtshulpverleners tezamen. Zij dienen er in onderling overleg op toe te zien dat bij de wijziging een goede overdracht plaatsvindt en er geen termijnen worden geschonden.

Indien de gronden niet of niet tijdig worden ingediend wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, tenzij:

  • mogelijk sprake is van refoulement of verblijfsgerechtigheid op grond van het recht van de EG;

  • indien de gronden niet tijdig zijn ontvangen en buiten de termijn van vier weken na het verstrijken van de herstel-verzuimtermijn wordt beslist.

10.10. Beroep bij de rechtbank

Beroep bij de rechtbank staat open tegen de beschikking op een bezwaarschrift of op een administratief beroepschrift en tegen het niet-tijdig beslissen op een bezwaarschrift of een administratief beroepschrift.

10.10.1. Vereisten beroepschrift

Een beroepschrift wordt in tweevoud ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage. Daarbij wordt een afschrift van het bestreden besluit overgelegd. Beroep kan slechts worden ingesteld door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijk vertegenwoordiger (de ouder die de ouderlijke macht heeft, de voogd of de curator), zijn bijzondere gemachtigde, of een advocaat, die verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gemachtigd (artikel 70, eerste lid, Vw). Indien de vreemdeling rechtens zijn vrijheid is ontnomen, kan beroep worden ingediend door middel van een schriftelijke verklaring als bedoeld in artikel 451a WvSv, die de vreemdeling doet toekomen aan het hoofd van de inrichting waar hij is gedetineerd.

10.10.2. Geen opschorting

Het instellen van beroep bij de rechtbank schort de werking van het besluit niet op. Een voorlopige voorziening kan aangevraagd worden om uitzetting hangende het beroep achterwege te laten.

Indien de vreemdeling tijdig een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening, blijft uitzetting in de regel achterwege totdat de president uitspraak heeft gedaan, tenzij:

  • het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden; of

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren zou gaan, bijvoorbeeld doordat het paspoort of de daarin voorkomende visa nog slechts voor korte tijd geldig zijn.

10.10.3. Bericht politie

De Korpschef wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling.

10.11. Hoger beroep

Tegen de uitspraak van de rechtbank, staat beperkt hoger beroep open bij de ABRvS. Ook de Staat kan hoger beroep instellen. Er staat geen hoger beroep tegen uitspraak van (de president van) de rechtbank:

  • op een verzoek om een voorlopige voorziening;

  • over een visum voor een verblijf van drie maanden of minder (artikel 84, onder b, Vw);

  • over een besluit op bezwaar of administratief beroep, indien de president gelijk met de voorlopige voorziening uitspraak over dat bezwaar of administratief beroep heeft gedaan (zie artikel 84, onder c, juncto artikel 78 Vw).

De ABRvS bevestigt de uitspraak van de rechtbank, hetzij met overneming, hetzij met verbetering van de gronden, of doet, met gehele of gedeeltelijke vernietiging van de uitspraak, hetgeen de rechtbank had behoren te doen. Ook is het mogelijk dat de ABRvS de zaak terugverwijst naar de rechtbank die deze in eerste aanleg heeft behandeld. Dit is mogelijk indien – voorzover hier van belang – de rechtbank de niet-ontvankelijkheid van het beroep heeft uitgesproken en de afdeling deze uitspraak vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep of indien dan de afdeling om andere redenen van oordeel is dat de zaak opnieuw moet worden behandeld. In het geval de afdeling de uitspraak van de rechtbank vernietigt met ontvankelijkverklaring van het beroep kan de afdeling ook zonder terugverwijzing de zaak afdoen, indien zij naar haar oordeel geen nadere beoordeling door de rechtbank behoeft. Binnen twee weken na de dagtekening van de uitspraak zendt de griffier van de ABRvS een afschrift van de uitspraak aan de belanghebbende en aan de Minister van Justitie.

Vereisten

Hoger beroep op de ABRvS kan worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift door de vreemdeling in persoon, zijn wettelijke vertegenwoordiger, zijn bijzondere gemachtigde of een raadsman indien deze verklaart daartoe bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd. Hoger beroep bij de ABRvS dient binnen een termijn van vier weken te worden ingesteld, gerekend met ingang van de dag na die waarop de uitspraak van de rechtbank is verzonden. De grieven moeten worden ingediend bij de ABRvS. Daarbij moet een afschrift van de bestreden uitspraak in beroep worden overgelegd.

Geen opschorting

Hoger beroep bij de ABRvS schort de werking van de uitspraak van de vreemdelingenkamer niet op.

Voorlopige voorziening

Een voorlopige voorziening kan bij de Voorzitter van de ABRvS aangevraagd worden om de werking van het bestreden besluit hangende het hoger beroep op te schorten. Voorwaarden voor het vragen van een voorlopige voorziening zijn dat er een beroepschrift is ingediend bij de ABRvS in de bodemprocedure, en er een spoedeisend belang is.

Indien de vreemdeling tijdig een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening, blijft uitzetting als regel achterwege totdat de president uitspraak heeft gedaan, tenzij:

  • het betreft een tweede verzoek om een voorlopige voorziening zonder nieuw gebleken feiten of gewijzigde omstandigheden; of

  • redenen van openbare orde of nationale veiligheid zich daartegen verzetten; of

  • het gevaar bestaat dat de mogelijkheid van terugkeer naar het land van herkomst of van toelating tot een derde land verloren zou gaan, bijvoorbeeld doordat het paspoort of de daarin voorkomende visa nog slechts voor korte tijd geldig zijn.

De Voorzitter heeft de mogelijkheid in de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening ook onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Dit geldt ook indien het verzoek niet ter zitting is behandeld.

Bericht politie

De politie wordt middels een signalering in het BVV op de hoogte gesteld van de verblijfsstatus van de vreemdeling.

Eerst nadat een beslissing in rechte onaantastbaar is geworden, worden aan de Korpschef aanwijzingen gegeven hoe verder ten aanzien van de vreemdeling moet worden gehandeld.

2. Gezinshereniging en gezinsvorming

1. Algemeen

1.1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het verblijf van gezinsleden van in Nederland gevestigde personen in het kader van gezinshereniging en gezinsvorming behandeld. Het betreft gezinshereniging en -vorming van onderdanen van derdelanden met Nederlanders. Het betreft tevens gezinshereniging van derdelanders met derdelanders.

Uitgangspunt is dat de regels van dit hoofdstuk voor wat betreft gezinshereniging van derdelanders met derdelanders in overeenstemming zijn met de Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 van de Raad van de EU inzake het recht op gezinshereniging (PbEU d.d. 3 oktober 2003, L 251/12, hierna te noemen: de Richtlijn), alsmede met artikel 8 EVRM.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Richtlijn dient de gezinshereniger te beschikken over stabiele en regelmatige inkomsten die volstaan om hemzelf en zijn gezinsleden te onderhouden, zonder een beroep te doen op het stelsel van sociale bijstand van de betrokken lidstaat.

Dit artikellid draagt de lidstaten voorts op de aard en de regelmaat van de inkomsten te beoordelen en het staat de lidstaten toe om rekening te houden met – voor zover hier van belang – de nationale minimumlonen. Meer bedoeld artikellid draagt de lidstaten niet op om zowel in geval van gezinshereniging als gezinsvorming te kiezen voor hetzij toetsing aan de bijstandsnormen, hetzij het minimumloon, noch ook aan een bepaald percentage van het minimumloon.

Van de daardoor aan de lidstaten gelaten ruimte is door Nederland gebruik gemaakt bij artikel 3.74, onder d, Vb (zie B1/4.3) en artikel 3.22 Vb (zie ook B2/2.10 en B2/4.11).

Voorts laat artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn de lidstaten de mogelijkheid om ter zake van gezinsvorming een minimumleeftijd te stellen, die maximaal 21 jaar bedraagt, voor zowel de echtgenote als de gezinshereniger. Nederland heeft van die mogelijkheid gebruik gemaakt bij de artikelen 3.14 en 3.15, tweede lid, Vb (zie ook B2/2.5 en B2/4.7).

De Richtlijn is, gelet op artikel 2, onder d, ervan, zowel van toepassing op situaties van gezinshereniging als gezinsvorming.

Gezinsvorming is bij artikel 1.1, onder r, Vb gedefinieerd als: ‘gezinshereniging van de echtgenoot, geregistreerd partner of niet-geregistreerde partner, voor zover de gezinsband tot stand is gekomen op een tijdstip waarop de hoofdpersoon in Nederland hoofdverblijf had.’

Aldus is gezinsvorming een bijzondere vorm van gezinshereniging. Verder wordt met de aansluiting bij het begrip ‘hoofdverblijf’ voorkomen dat ook in geval van een tijdens een buitenlandse vakantie van een in Nederland gevestigde persoon gesloten huwelijk of relatie, om de enkele reden dat het huwelijk of de relatie buiten Nederland tot stand is gekomen, sprake zou zijn van ‘gezinshereniging’.

In dit hoofdstuk wordt onder hoofdpersoon verstaan de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid (bijvoorbeeld als echtgenoot, geregistreerde partner, niet-geregistreerde partner, kind of ouder) in Nederland wil verblijven, waarmee wordt aangesloten bij de definitie van gezinshereniger, bedoeld in artikel 2, onder c, van de richtlijn.

Dit hoofdstuk ziet niet op gezinshereniging tussen of met gemeenschapsonderdanen. Daarop is B10 van toepassing.

Als de Nederlandse hoofdpersoon gebruik maakt of heeft gemaakt van het vrij verkeer van werknemers of zelfstandigen, dat wil zeggen situaties waarin de Nederlandse hoofdpersoon als gevolg daarvan (nog steeds) is aan te merken als gemeenschapsonderdaan, is B10 eveneens van toepassing.

1.2. Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw

Artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw geeft regels met betrekking tot gezinshereniging (niet: gezinsvorming) met een vreemdeling die houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw kan aan de daar genoemde gezinsleden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel worden verleend. Verwezen wordt naar C1/4.6 en C5/23. In de overige gevallen zijn de regels over de verlening van de verblijfsvergunning regulier van toepassing op gezinshereniging en gezinsvorming met een houder van een verblijfsvergunning asiel.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, onder e, Vw komen de echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen van vreemdelingen die in het bezit zijn van een asielvergunning voor bepaalde tijd eveneens in aanmerking voor een zodanige vergunning indien zij gelijktijdig met deze vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning aan de hoofdpersoon.

Tot 1 april 2001 bestond een dergelijke mogelijkheid van gezinshereniging bij vreemdelingen die hier te lande waren toegelaten als vluchteling eveneens. Deze mogelijkheid was als beleidsregel neergelegd in de Vc (oud). In de beleidsregel werd een zogenoemde redelijke termijn voor nareis gehanteerd die in de praktijk is ingevuld met zes maanden.

Het materiële recht van de Vw heeft als regel onmiddellijke werking. Zie in dit verband ook A7. Ten aanzien van de aanscherping van het nareiscriterium (van zes naar drie maanden) is geen overgangsregeling in de Vw opgenomen.

Voor vreemdelingen die zich met deze aanscherping geconfronteerd zien, is besloten alsnog een voorziening te treffen, gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

In het kader van de hieronder uitgewerkte regeling kan een vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, indien:

  • het betreft de echtgeno(o)t(e) en/of de minderjarige kinderen;

  • de hoofdpersoon vóór 1 april 2001 in het bezit is gesteld van een A-status (die inmiddels is omgezet in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd);

  • de aanvraag om gezinshereniging (aanvraag mvv of aanvraag verblijfsvergunning dan wel de asielaanvraag) is ingediend tussen de drie en zes maanden nadat de hoofdpersoon in het bezit is gesteld van een A-status en uiterlijk vóór 1 juli 2001.

Vreemdelingen die in aanmerking komen voor verblijf op basis van de onderhavige regeling worden derhalve niet in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw.

Beoordeling

Aanvragen van vreemdelingen die onder deze regeling vallen, worden getoetst aan de voorwaarden zoals omschreven in C1/4.6 en C5/23, afgezien van de nareistermijn van drie maanden.

Bij inwilliging van de aanvraag om afgifte van een mvv dient de vreemdeling erop te worden gewezen dat hij zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland in het kader van het vreemdelingentoezicht dient aan te melden bij de Korpschef van het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4.47 Vb). Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdende met gezinshereniging dient de vreemdeling zich vervolgens te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft of beoogt.

Tevens geldt voor deze categorie vreemdelingen dat de aanvraag tot het verlenen van deze verblijfsvergunning niet wordt afgewezen wegens het ontbreken van een geldige mvv, voorzover nodig, met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb. Ook in die gevallen geldt het legesvereiste onverkort.

Nadat in dit kader een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend is het gestelde in B1 en B2 onverkort van toepassing.

1.3. Bijzondere categorieën gezinsleden

Het betreft de volgende categorieën:

  • gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn op Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat (zie B5/4.2);

  • gezinsleden van vreemdelingen die werkzaam zijn als godsdienstleraar of geestelijk voorganger (zie B5/4.1);

  • gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het volgen van studie (zie B6/7);

  • gezinsleden van vreemdelingen die in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met medische behandeling (zie B8/8);

  • (gezinsleden van) gemeenschapsonderdanen (zie B10);

  • onderdanen van een lidstaat van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat;

  • gezinsleden van Surinaamse onderdanen (zie B11);

  • gezinsleden van diplomatieke ambtenaren en andere geprivilegieerde vreemdelingen alsmede niet geprivilegieerde NAVO-militairen of NAVO-burgerpersoneel (zie B12).

1.4. Samenhang Vw, Vb, Vc

Artikel 15 Vw bepaalt dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, onder een beperking verband houdend met gezinsvorming of gezinshereniging, kan worden verleend aan gezinsleden van Nederlanders en vreemdelingen met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw.

Ter uitvoering daarvan is in artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb neergelegd in welke gevallen de verblijfsvergunning regulier in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming in ieder geval wordt verleend. De artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb bevatten algemeen verbindende voorschriften. Daarvan kan niet worden afgeweken. Indien is aangetoond dat aan alle in deze artikelen gestelde voorwaarden wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Wel worden in B2 enkele nadere regels gegeven over de wijze waarop wordt aangetoond dat aan de voorwaarden wordt voldaan. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten.

Indien aan een of meer van de voorwaarden in artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb niet wordt voldaan, kan geen aanspraak op de verlening van de verblijfsvergunning worden gebaseerd op het Vb. Beleidsmatig wordt in die gevallen in principe geen verblijf verleend.

Indien geen aanspraak op een verblijfsvergunning kan worden ontleend aan het Vb betekent dat niet dat er geen verblijfsvergunning kan worden verleend. Artikel 3.13, tweede lid, Vb laat ruimte om de verblijfsvergunning toch te verlenen. In welke gevallen de verblijfsvergunning kan worden verleend, is geregeld in dit hoofdstuk. Dit hoofdstuk bevat voornamelijk beleidsregels.

2. Huwelijk en geregistreerd partnerschap

2.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb zijn voorwaarden opgenomen voor verblijf in het kader van gezinshereniging met echtgeno(o)t(e) en geregistreerd partners die zien op:

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie B2/2.10).

2.2. Rechtsgeldig huwelijk of geregistreerd partnerschap

Ingevolge artikel 3.14, eerste lid, onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning op grond van een huwelijk verleend indien het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht rechtsgeldig is. De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een geregistreerd partnerschap verleend indien dat partnerschap niet in Nederland is geregistreerd. Dit laat onverlet dat er in die gevallen wel sprake kan zijn van een duurzame en exclusieve relatie op grond waarvan verblijf kan worden toegestaan (zie B2/4).

In het algemeen is een huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig indien het is gesloten:

  • voor een Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand;

  • volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden; of

  • op een in Nederland gevestigde ambassade of consulaat van het land van herkomst van een van de echtgenoten, voorzover geen van beiden (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit. Indien een van beiden (mede) de Nederlandse nationaliteit bezit, is het huwelijk naar Nederlands internationaal privaatrecht niet geldig, tenzij het huwelijk is gesloten in de periode van 1 januari 1990 tot en met 14 januari 1999.

Het is mogelijk dat een huwelijk, gesloten volgens de wet van het land waar de huwelijksvoltrekking heeft plaatsgevonden, wegens strijd met de openbare orde niet voor erkenning in Nederland in aanmerking komt. Het onthouden van erkenning aan een buiten Nederland gesloten huwelijk brengt met zich mee dat aan dat huwelijk niet de rechtsgevolgen kunnen toekomen die wel aan een rechtsgeldig en erkend huwelijk toekomen. Dit betekent dat verlening van een verblijfsvergunning op basis van een niet erkend huwelijk niet mogelijk is. In gevallen waarin twijfel bestaat over de rechtsgeldigheid van een in het buitenland gesloten huwelijk dient contact te worden opgenomen met de IND.

Voor de te volgen handelwijze bij de uitvoering van de Wet voorkoming schijnhuwelijken zie B2/3.

2.3. Gelegaliseerde akten

Het bestaan van een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij één van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is.

Het bestaan van een in Nederland geregistreerd partnerschap wordt aangetoond met een afschrift van de akte van de burgerlijke stand.

De verblijfsvergunning wordt niet op grond van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap verleend indien het huwelijk of het geregistreerde partnerschap niet is aangetoond.

2.4. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.15, eerste lid, onder a en b, Vb verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als Amv;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

2.5. Leeftijd van beide echtgenoten of geregistreerd partners

Ingeval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, tweede lid, en 3.15, tweede lid, Vb verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

Ingeval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, tweede lid, en 3.15, tweede lid, Vb verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

De verblijfsvergunning wordt ingeval van gezinshereniging niet verleend, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • het huwelijk reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 1 november 2004, getoetst aan het beleid zoals dat luidde vóór die datum.

Dit recht luidde voor 1 november 2004 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • het huwelijk reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Deze uitzondering is uitsluitend van toepassing indien er sprake is van gezinshereniging. Ingeval van gezinsvorming dienen beide (huwelijks)partners achttien jaar of ouder te zijn.

2.6. Polygamie

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb en artikel 3.16 Vb wordt, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

2.7. Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

Ingevolge artikel 3.17, onder a, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren.

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf aanvragen, geldt dat zij direct nadat zij in Nederland over de verblijfsvergunning beschikken met hun echtgeno(o)t(e) dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.

Het voorstel tot opheffing van de samenwoningsverplichting voor echtgenoten in het Burgerlijk Wetboek laat onverlet dat samenwoning en het voeren van een gemeenschappelijke huishouding in andere regelgeving als voorwaarde kan worden gesteld voor het laten intreden van bepaalde rechtsgevolgen. Dat is in de toelichting op genoemd wetsvoorstel nadrukkelijk veilig gesteld.

2.8. Inschrijving in de GBA

Ingevolge artikel 3.17, onder b, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap is ingeschreven in de GBA. Voor de handelwijze in het kader van de Wet voorkoming schijnhuwelijken wordt verwezen naar B2/3.

2.9. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie verder ook B1/4.4).

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 15 februari 2005, getoetst aan het recht zoals dat luidde voor die datum.

Dit recht luidde vóór 15 februari 2005 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door de (huwelijks)partner van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, slechts afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling:

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

2.10. Middelen

Gezinsvorming

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, tweede lid, Vb verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Bij toepassing van het vorenstaande wordt het netto-inkomen vergeleken met 120% van het referentie netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag, en dat correspondeert met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 Wwb, eveneens inclusief vakantiebijslag.

Gezinsvorming en alimentatie

Voor zover in geval van gezinsvorming is komen vast te staan dat de hoofdpersoon eerder als hoofdpersoon heeft opgetreden in een procedure voor gezinshereniging of -vorming met een vreemdeling, waarbij de hoofdpersoon deze laatste vreemdelinge tegen haar wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst heeft achtergelaten, geldt het volgende.

In afwijking van B1/4.3.1 heeft in dat geval de alimentatie die moet worden betaald aan de ex-echtgenote of de voormalige geregistreerd partner wel invloed op de hoogte van de middelen van bestaan in de zin van de Vw. Het betreft hier zowel de alimentatie voor de huwelijks- of geregistreerde partner, als de alimentatie voor de kinderen.

De alimentatie die de hoofdpersoon betaalt wordt in mindering gebracht op diens inkomsten.

Of sprake is van achterlating door de hoofdpersoon en of door de hoofdpersoon alimentatie wordt betaald, wordt slechts onderzocht indien daarvoor in het vreemdelingendossier concrete aanwijzingen zijn.

In voorkomende gevallen kan worden gevraagd om overlegging van het echtscheidingsconvenant, de echtscheidingsbeschikking of de uitspraak waarbij de alimentatie is opgelegd, of de overeenkomst van ontbinding van het geregistreerde partnerschap waarbij de alimentatie overeen is gekomen. Worden deze niet overgelegd, dan is niet aangetoond dat wordt voldaan aan het middelenvereiste en wordt de aanvraag afgewezen.

Aangezien het merendeel van de achtergelaten vreemdelingen vrouw is, wordt in de voorgaande passage gerept van vreemdelingen. Vanzelfsprekend geldt vorenstaande regel ook voor vrouwen die mannen hebben achtergelaten.

Mede gelet op artikel 3.103 Vb is deze beleidsregel uitsluitend van toepassing op aanvragen ingediend na 1 juli 2005.

Gezinshereniging

In geval van gezinshereniging wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb juncto artikel 3.74 Vb, de verblijfsvergunning verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wwb voor gehuwden.

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea’s wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, derde lid, Vb.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

Ad b. Blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid wordt aangetoond aan de hand van een beschikking van de uitvoeringsinstantie die de arbeidsongeschiktheidsuitkering verstrekt.

Indien de hoofdpersoon een uitkering krachtens de WAO, WAZ of de Wajong ontvangt, wordt blijvendheid aangenomen, indien:

  • uit de toekenningsbeschikking van de uitkerende instantie ingevolge de WAO, WAZ of Wajong blijkt, dat de hoofdpersoon volledig arbeidsongeschikt is; en

  • uit de meest recente uitkeringsspecificatie (die van minimaal één jaar na datum toekenningsbeschikking is) volgt dat de hoofdpersoon nog steeds voor 80-100% arbeidsongeschikt is, omdat de uitkering minimaal op gelijke hoogte is gebleven.

Indien de hoofdpersoon geen uitkering krachtens de WAO, WAZ of Wajong ontvangt, wordt de blijvendheid van de arbeidsongeschiktheid aangenomen indien:

  • sprake is van ten minste twee jaar volledige arbeidsongeschiktheid;

  • (gedeeltelijk) herstel voor ten minste nog een jaar redelijkerwijs is uitgesloten; en

  • niet reeds op voorhand, gelet op de reden(en) van de arbeidsongeschiktheid, geheel of gedeeltelijk herstel na dit jaar is te verwachten.

De vreemdeling legt zelf een verklaring over van de GG&GD dan wel een bedrijfsarts of verzekeringsarts waaruit het vorenstaande blijkt. De bedrijfs- of verzekeringsarts dient met een aantekening over het betreffende specialisme te staan ingeschreven in het Beroepen in de individuele Gezondheidszorg-register. Informatie hieromtrent kan telefonisch worden verkregen (0900-8998225) of via het internet (www.bigregister.nl).

Ad c. Op grond van artikel 9, eerste lid, Wwb, hebben personen die aanspraak maken op een uitkering krachtens de Wwb (kort gezegd) de verplichting naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en te aanvaarden, alsook de verplichting gebruik te maken van door het college van Burgemeester en wethouders aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden tezamen de plicht tot arbeidsinschakeling genoemd.

Alleen in die gevallen waarin de hoofdpersoon een uitkering krachtens de Wwb geniet en het voor de hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, wordt ontheffing van het middelenvereiste verleend.

Artikel 9, tweede lid, Wwb geeft het college van Burgemeester en wethouders de bevoegdheid om in individuele gevallen tijdelijk te ontheffen van de plicht tot arbeidsinschakeling. Van een bevoegdheid om een burger blijvend vrij te stellen van deze verplichting, is geen sprake. Derhalve wordt de vraag of het voor een hoofdpersoon blijvend onmogelijk is om aan de verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen, beoordeeld aan de hand van ervaringen in het verleden.

Dat het blijvend onmogelijk is om aan deze verplichting tot arbeidsinschakeling te voldoen wordt – behoudens bijzondere omstandigheden – slechts aangenomen als (op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven) de hoofdpersoon:

  • reeds vijf jaar door het college van Burgemeester en wethouders op grond van artikel 9, tweede lid, Wwb volledig is ontheven van al de verplichtingen bedoeld in artikel 9, eerste lid, Wwb (plicht tot arbeidsinschakeling); en

  • (gedeeltelijke of volledige) arbeidsinschakeling niet binnen een redelijke termijn te voorzien is.

Met het oog op de invoering van de Wwb wordt bij de berekening van de termijn van vijf jaar tevens meegeteld de periode waarin de hoofdpersoon op grond van artikel 107 Awb volledig was vrijgesteld van de verplichting naar vermogen te trachten arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen (de zogenaamde ‘sollicitatieplicht’).

Gedeeltelijke of volledige arbeidsinschakeling is (behoudens bijzondere omstandigheden) in elk geval binnen een redelijke termijn te voorzien indien de hoofdpersoon is vrijgesteld van de plicht tot arbeidsinschakeling met het oog op de zorg voor een kind (al dan niet jonger dan vijf jaar).

Als redelijke termijn, waarbinnen arbeidsmarktinschakeling niet te voorzien moet zijn, wordt aangemerkt een termijn van drie jaar.

Als een beroep wordt gedaan op deze vrijstellingsgrond, worden alle toekenningsbesluiten ingevolge de Wwb, dan wel de Awb overgelegd, die betrekking hebben op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, alsook eventuele correspondentie met het college van Burgemeester en wethouders omtrent ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling, die betrekking heeft op de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

In geval van gezinshereniging wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, vierde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • 1. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • 2. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Dit vormt een aanvulling op de regeling van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw. Ingevolge die regeling kunnen gezinsleden onder omstandigheden, met voorbijgaan aan het middelenvereiste, in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel. Gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die binnen drie maanden vragen om gezinshereniging maar niet in aanmerking komen voor een «afgeleide» verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder e en f, Vw, omdat zij een andere nationaliteit bezitten dan de hoofdpersoon, kunnen op grond van deze aanvulling met voorbijgaan aan het middelenvereiste in aanmerking komen voor een reguliere verblijfsvergunning, indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig, indien het gezinslid de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen bij de beoordeling van een aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging.

Bij de toepassing van het onder 1 gestelde wordt bij de bepaling van het begin van de termijn van drie maanden uitgegaan van de datum van bekendmaking van de beschikking, waarbij aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.

2.10.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is het volgende van belang, zowel in geval van gezinshereniging als gezinsvorming.

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Het recht, dat gold van 1 april 2004 tot 1 november 2004, luidde als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor echtparen/gezinnen. In afwijking hiervan wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is.

Ad b. Ten aanzien van de vrijstellingsgrond onder b wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad b.

Ad c. Een persoon heeft in beginsel ook alleen de zorg voor een kind indien de buitenlandse partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner in Nederland een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend welke in behandeling is genomen en deze partner in afwachting van een beslissing rechtmatig in Nederland verblijft.

Hoewel feitelijk sprake is van een tweeouder gezin, geldt de volgende fictieredenering. Zou de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van één van de ouders worden afgewezen op grond van het middelenvereiste, dan zou die ouder moeten terugkeren naar het herkomstland. De andere ouder zou dan als alleenstaande achterblijven met het kind, zodat aanleiding zou bestaan vrijstelling van het middelenvereiste te verlenen. Om onnodige procedurestappen te voorkomen wordt in dergelijke gevallen de voornoemde fictieredenering toegepast.

Een hoofdpersoon heeft echter niet alleen de zorg voor een kind indien dit kind samen met de buitenlandse partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner het hoofdverblijf in het buitenland heeft. In die gevallen wordt niet de fictieredenering gehanteerd, dat als het kind Nederland zou inreizen en hier rechtmatig verblijf zou verkrijgen dan wel als Nederlander hier te lande zou gaan wonen, de hoofdpersoon aanspraak zou maken op vrijstelling van het middelenvereiste. Het kind dient derhalve bij de alleenstaande ouder in Nederland te wonen, om met vrucht een beroep te kunnen doen op de vrijstellingsgrond bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder c, Vb, zoals dat luidde tot 1 november 2004. Hierbij geldt vanzelfsprekend dat er sprake van dient te zijn dat het kind rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is.

2.10.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vw

Ingevolge artikel 116 Vw blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vw gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vw (oud) was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, die bij beschikking van op of na 1 april 2001 op grond van de Vw in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2001.

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004, zijn – mede gelet op artikel 3.103 Vb – de inkomenseisen van toepassing die golden vóór 1 april 2001, voorzover die gunstiger waren dan het recht dat ingaande die datum gold.

Artikel 116 Vw was van toepassing op alle drie de eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vw bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vc (oud), op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste onder dat recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste (hetgeen onverlet laat dat ook onder vigeur van de huidige Vw van het middelenvereiste als geheel kan worden afgeweken). Overigens werd ook onder meer bedoeld recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Zelfstandigen

In A4/4.2.1 (oud) stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In A4/4.2.1 (oud) werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 VV geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Awb af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vw in bijzondere gevallen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid, indien de toepassing ervan tot gevolgen leidt die onevenredig zijn met de doelen die met dat beleid gediend worden.

Bedoelde beleidsregels hebben betrekking op drie te onderscheiden categorieën hoofdpersonen:

  • de hoofdpersoon is 18 tot 23 jaar;

  • de hoofdpersoon is 23 jaar of ouder;

  • de hoofdpersoon is een langdurig werkloze.

De regels worden hieronder uiteengezet.

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 18 tot 23 jaar is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 18 jaar of ouder, maar jonger dan 23 jaar is en

  • een zelfstandig inkomen uit arbeid verwerft van ten minste 32 uur per week, ongeacht de hoogte van dat inkomen; of

  • ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb verdient.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor hoofdpersonen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn. Ten aanzien van deze hoofdpersonen gold voor de inwerkingtreding van de Vw een bestendige uitvoeringspraktijk, die inhield dat aan de hand van inkomensbescheiden met betrekking tot de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, werd beoordeeld of aannemelijk was dat gedurende ten minste 32 uur per week arbeid als zelfstandige wordt verricht. Daartoe worden inkomensbescheiden overgelegd ten aanzien van de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag wordt ingediend (zie B1/4.3.4).

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 23 jaar of ouder is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 23 jaar of ouder is en:

  • een zelfstandig inkomen verwerft uit een dienstverband ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb; of

  • een uitkering krachtens de WW (conform het 4-uit-5-criterium van artikel 17 WW) ontvangt ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb, wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor diegenen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn.

Langdurig werklozen

Voor langdurig werklozen die een uitkering genieten krachtens de Wwb kan gezinshereniging of -vorming toch mogelijk zijn indien kan worden vastgesteld dat een langdurig werkloze, ondanks serieuze inspanningen, geen uitzicht heeft op werk om daarmee zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien, terwijl hij in het verleden wel langdurig heeft deelgenomen aan het arbeidsproces. Voor langdurig werklozen wordt dit onder andere getoetst aan:

  • de duur van het verblijf in Nederland;

  • de duur van de werkloosheid (minimaal drie jaar);

  • de duur en de aard van de werkzaamheden in het verleden;

  • serieuze inspanningen om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien;

  • uitzichten op een werkkring;

  • leeftijd;

  • medische aspecten.

2.11. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e) / geregistreerd partner …… (naam)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan indien werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

3. Voorkoming van schijnhuwelijken

3.1. Algemeen

Op 1 november 1994 is de Wet voorkoming schijnhuwelijken (Wet van 2 juni 1994 tot wijziging van Titel 4 en Titel 5 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en van de Wet GBA (Stb. 1994, 405) in werking getreden. Deze regeling maakt het mogelijk om zowel preventief als repressief op te treden tegen het sluiten van een schijnhuwelijk in Nederland en tegen de registratie van een buiten Nederland gesloten schijnhuwelijk in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage dan wel in de GBA. Effectieve uitvoering van deze wet verlangt een goede samenwerking tussen de ambtenaar van de burgerlijke stand/ambtenaar belast met het bijhouden van de GBA (hierna: GBA-ambtenaar) en de vreemdelingenpolitie.

Definitie van een schijnhuwelijk/-partnerschap

Een schijnhuwelijk of -partnerschap is een huwelijk of geregistreerd partnerschap dat wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen.

3.2. Verklaring op grond van artikel 44, eerste lid onder k, Boek 1 BW

Als ten minste één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners niet de Nederlandse nationaliteit bezit, mag de ambtenaar van de burgerlijke stand pas meewerken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte of een akte van registratie van een partnerschap, en aan de voltrekking van een huwelijk of de aangifte van registratie van een partnerschap, indien hij beschikt over een verklaring van de Korpschef. Dit lijdt uitzondering indien:

  • de echtgenoten of geregistreerde partners aannemelijk kunnen maken dat zij beiden buiten Nederland woonplaats hebben;

  • de betrokken echtgenoot of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel of regulier) in Nederland verblijft dan wel gemeenschapsonderdaan is;

  • het huwelijk of geregistreerd partnerschap is voltrokken ten minste tien jaren vóór de inschrijving in de GBA of de registratie in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage en nog bestaat; of

  • het huwelijk of het geregistreerd partnerschap juridisch is geëindigd.

Naast de vermelding van de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling bevat deze verklaring een advies van de Korpschef aan de ambtenaar van de burgerlijke stand met het oog op diens beslissing om al dan niet medewerking te verlenen aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte van registratie van een partnerschap dan wel de huwelijksvoltrekking/partnerschapsregistratie. Deze verklaring heeft een geldigheidsduur van zes maanden. De IND verschaft de vreemdelingenpolitie schriftelijk informatie omtrent de verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling, voor zover de vreemdelingenpolitie niet zelf de beschikking heeft over die informatie.

Ook ingeval de ambtenaar van de burgerlijke stand van de Gemeente ’s-Gravenhage wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand, of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken wordt verzocht om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dient de desbetreffende ambtenaar te beschikken over deze verklaring.

De Korpschef is in alle gevallen waarin de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken om advies vraagt, verplicht om een verklaring af te geven.

Het is voor de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van groot belang dat de verklaring van de Korpschef een duidelijk advies bevat:

  • positief: als de Korpschef van mening is dat er geen indicaties zijn die wijzen op een eventueel schijnhuwelijk of -partnerschap;

  • negatief: als hij van mening is dat daarvoor wel indicaties zijn.

Een negatief advies dient te worden gemotiveerd en te worden vergezeld van een ingevulde vragenlijst met eventuele waarnemingen van de Korpschef die kunnen duiden op een schijnhuwelijk of -partnerschap. Alleen een gemotiveerd negatief advies kan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken ondersteunen bij zijn beslissing om niet mee te werken aan het voltrekken van een huwelijk of de registratie van een partnerschap dan wel de registratie van een buiten Nederland gesloten huwelijk of partnerschap in de onder hem berustende registers.

3.3. Verhouding verblijfsprocedure en Wet voorkoming schijnhuwelijken

De verklaring van de Korpschef is een advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar en dient dan ook los te worden gezien van een eventuele aanvraag om een verblijfsvergunning. Dit betekent dat ook al beschikt de vreemdeling al over een verblijfsstatus, toch een verklaring van de Korpschef moet worden afgegeven, tenzij sprake is van een van de in B2/3.2 genoemde uitzonderingen. De verklaring is ook nodig in de situatie dat de vreemdeling nog niet over een verblijfsvergunning in Nederland beschikt, maar wel van plan is om een aanvraag daartoe in te dienen.

3.4. Het model M46

De verklaring van de Korpschef en de terugmeldberichten zijn opgenomen als model M46. Het model M46 bestaat uit vier delen, te weten:

Deel A model M46-A: door aanvragers te verstrekken gegevens

Dit deel betreft een overzicht van de personalia van de personen – de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners – op wie de verklaring betrekking heeft.

Het model M46-A wordt uitgereikt door de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de aanvrager woon- of verblijfplaats heeft. Beide (aanstaande) echtelieden of geregistreerde partners dienen het gedeelte van de vragenlijst dat op hen van toepassing is na invulling van de datum en plaats te voorzien en te ondertekenen.

Vervolgens zendt de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken het volledig ingevulde model M46-A (waarop zowel de gegevens betreffende de gemeente alsmede gegevens van de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners zijn ingevuld) tezamen met het model M46-B naar de IND ter invulling van onderdeel II.

Deel B model M46-B: door IND en de Korpschef te verstrekken gegevens

Dit deel bevat gegevens over de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en van de (aanstaande) echtgenoten of geregistreerde partners, alsmede het advies van de Korpschef.

Deel B bestaat uit de volgende onderdelen

II: De IND vult de haar bekende vreemdelingrechtelijke gegevens van de (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners in onder dit gedeelte van het model M46-B. Deel II wordt vervolgens gedagtekend, ondertekend en verzonden naar de Korpschef.

III: Het advies van de Korpschef met een motivering: alleen in geval van een negatief advies dient dit gemotiveerd te worden. Deel III wordt gedagtekend en ondertekend door de Korpschef.

IV: Vragenlijst met betrekking tot waarnemingen: ingeval van een negatief advies, wordt tevens de vragenlijst ingevuld. Hierop worden vermeld de feiten en omstandigheden van verblijfsrechtelijke aard en overige waarnemingen die op een mogelijk schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk kunnen duiden. Van belang hierbij is dat de beoordeling of sprake is van een schijnkarakter van het (voorgenomen) huwelijk, altijd op meerdere feiten en omstandigheden moet berusten. Het enkele feit dat sprake is van een groot leeftijdsverschil tussen beide (aanstaande) echtgenoten is bijvoorbeeld onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een schijnhuwelijk.

De vragenlijst is niet limitatief. Het formulier biedt bij punt negen de ruimte om overige waarnemingen omtrent beide (aanstaande) echtgenoten/geregistreerde partners te vermelden.

De Korpschef vult tevens op de eerste pagina van het model M46-A de op hem betrekking hebbende gegevens in. Vervolgens zendt hij de ingevulde modellen M46-A en 46-B naar de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de aanvrager woon- of verblijfplaats heeft.

Deel C model M46-C: terugmeldformulier

De ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken informeert de IND over zijn beslissing met behulp van deel C: Terugmeldbericht. De IND stelt de vreemdelingenpolitie op de hoogte van de beslissing van de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken. De vreemdelingenpolitie draagt zorg voor het verwerken van de informatie.

Deel D model M46-D: afloopbericht procedure schijnhuwelijken

De ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken informeert de IND over de beslissing van de rechter met behulp van deel D: afloopbericht schijnhuwelijken. IND stelt de Korpschef op de hoogte van de beslissing van de rechter alsmede van de aan die beslissing ten grondslag liggende beweegredenen. De vreemdelingenpolitie draagt zorg voor het verwerken van de informatie.

Belang van registratie van de gegevens uit deel C en D

Om inzicht te krijgen in de effectiviteit van de wet is het van groot belang dat er landelijk cijfermateriaal over het model M46 kan worden gegenereerd. Dit is alleen mogelijk als de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken, de IND én de vreemdelingenpolitie uitvoering geven aan de hiervoor beschreven werkzaamheden.

3.5. Procedure

Wie vraagt de verklaring aan?

De verklaring wordt aangevraagd door:

  • de (aanstaande) echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner die niet de Nederlandse nationaliteit bezit, ook als hij/zij reeds beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; of

  • de geregistreerde partners, indien zij beiden niet de Nederlandse nationaliteit bezitten, ook als zij reeds beschikken over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd; of

  • de in Nederland verblijvende echtgeno(o)t(e) of geregistreerde partner, indien degene ten behoeve van wie de verklaring wordt aangevraagd, geen woonplaats heeft in Nederland.

Voor de gevallen waarvoor geen verklaring is vereist, wordt verwezen naar B2/3.2.

Waar en wanneer dient de verklaring te worden aangevraagd?

De verklaring wordt aangevraagd bij de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar (één van) de (aanstaande) echtgenote(n) woonachtig (is)(zijn):

  • bij een voorgenomen huwelijk of registratie van een partnerschap;

  • bij inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA;

  • bij inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de registers van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage; of

  • indien zes maanden verstreken zijn sedert de afgifte van een eerdere verklaring.

Om er zorg voor te dragen dat de Korpschef alle van belang zijnde feiten bij zijn advies aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken betrekt, dienen betrokkenen bij het invullen van het model M46-A een uittreksel uit de GBA over te leggen (artikel 28 Besluit Burgerlijke Stand 1994). Dit uittreksel bevat onder meer historische huwelijks- en adresgegevens en wordt met de modellen M46-A en M46-B (waarop zowel door de ambtenaar van burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken als door de IND een aantal gegevens zijn ingevuld) aan de Korpschef gestuurd, die het uittreksel vervolgens tezamen met zijn advies retourneert aan de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken.

Verklaring van de Korpschef

De Korpschef stuurt de modellen M46-A en M46-B rechtstreeks naar de betreffende ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken. Is de periode gelegen tussen de datum van de afgifte van de verklaring en de datum van de huwelijksvoltrekking of de voorgenomen registratie van het partnerschap langer dan zes maanden, dan dient voor de huwelijksvoltrekking of de registratie van het partnerschap een nieuwe verklaring van de Korpschef te worden overgelegd. De verblijfsrechtelijke positie van de vreemdeling kan immers zijn gewijzigd. De IND verschaft de vreemdelingenpolitie schriftelijk informatie omtrent de verblijfsrechtelijke positie van de aanvrager en de andere partij, voorzover zij zelf over deze informatie beschikt en voorzover de vreemdelingenpolitie niet zelf de beschikking heeft over die informatie.

Beslissing ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken

Op basis van de hem bekende feiten en omstandigheden en het advies van de Korpschef neemt de ambtenaar een beslissing. Komt de ambtenaar van de burgerlijke stand tot de conclusie dat sprake is van een schijnhuwelijk of -partnerschap, dan weigert hij mee te werken aan het opmaken van een akte van huwelijksaangifte/aangifte registratie van een partnerschap, aan het voltrekken van het huwelijk/het registreren van een partnerschap, óf weigert de ambtenaar van de burgerlijke stand te ’s-Gravenhage de inschrijving van het buiten Nederland gesloten huwelijk/geregistreerd partnerschap in de onder hem berustende registers van de burgerlijke stand. Betrokkenen kunnen hiertegen beroep instellen bij de rechter op grond van artikel 27 Boek 1 Burgerlijk Wetboek. Is de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken vanwege het schijnkarakter van het huwelijk of het geregistreerd partnerschap niet voornemens gevolg te geven aan het verzoek om inschrijving van een buiten Nederland gesloten huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA, dan stelt hij betrokkenen hiervan in kennis en biedt hij hun de mogelijkheid hun zienswijze naar voren te brengen (artikel 83 Wet GBA). Weigert de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken ook na het vernemen van de zienswijze van beide partijen tot inschrijving over te gaan, dan kunnen partijen tegen deze weigering beroep indienen bij de rechter.

Terugmelding beslissing ambtenaar

In alle gevallen waarin de Korpschef een verklaring afgeeft, informeert de ambtenaar van de burgerlijke stand/GBA-ambtenaar door tussenkomst van de IND de vreemdelingenpolitie over zijn beslissing via deel C: terugmeldformulier. Wordt tegen de weigering beroep ingesteld bij de rechter, dan informeert de desbetreffende ambtenaar, nadat de rechterlijke beschikking kracht van gewijsde heeft gekregen, de Korpschef door tussenkomst van de IND over de beslissing van de rechter met behulp van deel D model M46-D: afloopbericht procedure schijnhuwelijken.

Registratie van terugmeldberichten

De Korpschef draagt zorg voor registratie van de gegevens, vermeld op deel C model M46-C: terugmeldbericht en deel D model M46-D: afloopbericht procedure schijnhuwelijken.

3.6. Stuiting door het OM

Stuiting is het recht om zich te verzetten tegen de sluiting van een huwelijk of de registratie van een partnerschap. Op grond van artikel 53 lid 3 Boek 1 Burgerlijk Wetboek is het OM bevoegd om een voorgenomen huwelijk of geregistreerd partnerschap te stuiten wegens strijd met de openbare orde, indien het huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt aangegaan met het oog op de verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland van één van de aanstaande echtgenoten of geregistreerde partners. Voordat tot stuiting wordt overgegaan, verzamelt het OM de hiervoor benodigde informatie. Een kopie van deel B en overige waarnemingen van de Korpschef spelen hierbij een belangrijke rol.

Indien een huwelijk of geregistreerd partnerschap wordt gestuit, wordt de vreemdelingenpolitie door tussenkomst van de IND via deel C: terugmeldformulier hierover geïnformeerd.

3.7. Nietigverklaring door het OM

Indien ná de huwelijksvoltrekking uit feiten en/of omstandigheden blijkt dat het huwelijk of geregistreerd partnerschap is gericht op de verkrijging van een verblijfsvergunning voor Nederland van een van de echtgenoten of geregistreerde partners, kan op vordering van het OM het huwelijk of geregistreerd partnerschap nietig worden verklaard op grond van artikel 71a Boek 1 Burgerlijk Wetboek. Een vordering tot nietigverklaring heeft in het algemeen alleen kans van slagen als er meerdere indicaties zijn die duiden op het schijnkarakter van het huwelijk of geregistreerd partnerschap. De enkele constatering bijvoorbeeld dat betrokkenen niet samenwonen is hiervoor niet voldoende.

4. Relatie

4.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb zijn voorwaarden opgenomen voor verblijf in het kader van gezinshereniging met partner die zien op:

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (B2/4.11).

4.2. Duurzame en exclusieve relatie

Op grond van artikel 3.14, eerste lid, Vb wordt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van een relatie verleend, indien de vreemdeling een duurzame en exclusieve relatie onderhoudt met de in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Van een duurzame en exclusieve relatie is sprake indien de (homo- of heteroseksuele) relatie in voldoende mate met een huwelijk op één lijn is te stellen.

Het bestaan van een duurzame en een exclusieve relatie kan worden aangetoond door de ondertekening van een relatieverklaring door beide partners (bijlage 13 VV). Door de ondertekening van die schriftelijke verklaring verklaren de vreemdeling en de hoofdpersoon feitelijk samen te (gaan) wonen en een duurzame en exclusieve relatie te onderhouden. Dat geldt evenzeer indien de vreemdeling zich erop beroept aanspraken te ontlenen aan artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb. Het gaat daarbij om een beleidsregel omtrent de vaststelling van feiten.

Deze verklaring vormt geen onweerlegbaar bewijs. De aanvraag wordt, ongeacht de ondertekening van de relatieverklaring, afgewezen indien aannemelijk is dat sprake is van een schijnrelatie. Dit is een relatie die wordt aangegaan met als enig oogmerk een vreemdeling die nog niet (of niet meer) over een verblijfsrecht in Nederland beschikt alsnog een verblijfsrecht te verschaffen. Aanwijzingen dat sprake is van een schijnrelatie zijn onder meer:

  • verklaringen van de betrokken partners, samen of afzonderlijk, waaruit de intentie van een schijnrelatie blijkt, of waaruit tegenstrijdigheden zijn af te leiden, die een dergelijke conclusie rechtvaardigen;

  • betrouwbare verklaringen van derden; en

  • de vaststelling bij proces-verbaal dat de betrokken partners niet samenwonen of geen gemeenschappelijke huishouding voeren.

4.3. Verwantschap

Ingevolge artikel 3.14 Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon niet tot elkaar in een zodanig nauwe relatie staan dat die naar Nederlands recht een huwelijksbeletsel zou vormen.

4.4. Ongehuwde burgerlijke staat

Ingevolge artikel 3.14, tweede lid, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling of de hoofdpersoon niet met een ander een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan of gehuwd is, tenzij het huwelijk of het geregistreerd partnerschap door wettelijke beletselen, waarop geen invloed kan worden uitgeoefend, niet is ontbonden.

4.5. Gelegaliseerde akten

De (ongehuwde) burgerlijke staat wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is.

De regel dat een verklaring van ongehuwd zijn niet ouder mag zijn dan zes maanden na afgifte door de daartoe bevoegde autoriteiten wordt ook door de Nederlandse ambtenaar van de burgerlijke stand gehanteerd. De termijn van zes maanden wordt gezien als een redelijke termijn waarbinnen men wordt geacht niet (opnieuw) in het huwelijk te zijn getreden.

Uiteraard wordt een bewijs van ongehuwd zijn dat minder dan zes maanden oud is in geval van contra-indicaties niet geaccepteerd. Hierbij valt te denken aan de situatie dat een vier maanden oud bewijs van ongehuwd zijn, wordt overgelegd en een echtscheidingsakte waaruit blijkt dat een huwelijksontbinding binnen die vier maanden heeft plaatsgevonden.

4.6. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.15, eerste lid, onder a en b, Vb verleend indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als Amv;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

4.7. Leeftijd van beide partners

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, tweede lid, en 3.15, tweede lid, Vb verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon eenentwintig jaar of ouder zijn.

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag, indien deze aanvraag is ontvangen vóór 1 november 2004, getoetst aan het recht, zoals dat luidde vóór die datum, van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Dit recht luidde vóór 1 november 2004 als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • de duurzame en exclusieve relatie reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

Deze uitzondering is uitsluitend van toepassing indien er sprake is van gezinshereniging. Ingeval van gezinsvorming dienen beide partners achttien jaar of ouder te zijn.

In geval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge de artikelen 3.14, eerste lid, en 3.15, eerste lid, Vb verleend indien de vreemdeling en de hoofdpersoon de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt.

In geval van gezinshereniging wordt de aanvraag afgewezen, indien de vreemdeling of de hoofdpersoon de achttienjarige leeftijd nog niet heeft bereikt, tenzij:

  • de vreemdeling of de hoofdpersoon wel de leeftijd van vijftien jaar heeft bereikt; en

  • de duurzame en exclusieve relatie reeds in het buitenland bestond, voordat de hoofdpersoon rechtmatig verblijf in Nederland had.

4.8. Polygamie

Ingevolge artikel 3.13, eerste lid, Vb en artikel 3.16 Vb wordt, zolang de vreemdeling of de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een (al dan niet geregistreerd) partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede de uit die vreemdeling geboren (minderjarige) kinderen.

Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de buitenlandse partner alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

4.9. Samenwoning en gemeenschappelijke huishouding

De vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven moeten feitelijk samenwonen en een gemeenschappelijke huishouding voeren. Zij dienen ook naar buiten toe, bijvoorbeeld naar de werkgever, de belastingdienst en de zorgverzekeraar, hetzelfde adres te voeren. Daarnaast dienen de vreemdeling en de persoon bij wie deze wil verblijven op hetzelfde adres in de GBA te staan ingeschreven.

Voor vreemdelingen die vanuit het buitenland verblijf aanvragen, geldt dat zij direct nadat zij in Nederland over de verblijfsvergunning beschikken met hun (huwelijks)partner dienen te gaan samenwonen als hier bedoeld.

4.10. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. B1/4.4 en verder zijn van toepassing.

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag die is ontvangen vóór 15 februari 2005, getoetst aan het recht, zoals dat luidde vóór die datum.

Dat recht luidde vóór 15 februari 2005 als volgt:

De aanvraag, ingediend door de partner van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt slechts afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling:

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

4.11. Middelen

In geval van gezinsvorming wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, tweede lid, Vb verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan 120% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder a, en artikel 14 van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, met inbegrip van de vakantiebijslag, bedoeld in artikel 15 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Bij toepassing van het vorenstaande wordt het netto-inkomen vergeleken met 120% van het referentie netto minimumloon, inclusief vakantiebijslag, en dat correspondeert met 120% van het netto normbedrag voor gehuwden, bedoeld in artikel 21 Wwb, eveneens inclusief vakantiebijslag.

Ingeval van gezinshereniging wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wwb voor gehuwden.

Vrijstellingen

In afwijking van het voren gaande wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. blijvend niet in staat is om aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, derde lid, Vb.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad b.

Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad c.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

In geval van gezinshereniging wordt de aanvraag ingevolge artikel 3.22, vierde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • a. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • b. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft.

Zie in dit verband B2/2.10.

4.11.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is hetgeen is opgenomen in B2/2.10.1 van overeenkomstige toepassing.

4.11.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vw

Ingevolge artikel 116 Vw blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vw gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vw (oud) was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, die bij beschikking van op of na 1 april 2001 op grond van de Vw in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2001.

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004 zijn – mede gelet op artikel 3.103 Vb – de inkomenseisen van toepassing die golden vóór 1 april 2001, voorzover die gunstiger waren dan het recht dat ingaande die datum gold.

Artikel 116 Vw was van toepassing op alle drie de eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid en hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vw bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vc (oud), op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste onder dat recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste (hetgeen onverlet laat dat ook onder vigeur van de huidige Vw van het middelenvereiste als geheel kan worden afgeweken). Overigens werd ook onder meer bedoeld recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Zelfstandigen

In A4/4.2.1 (oud) stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In A4/4.2.1 (oud) werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 VV geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Awb af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vw in bijzondere gevallen gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid, indien de toepassing ervan tot gevolgen leidt die onevenredig zijn met de doelen die met dat beleid gediend worden.

4.12. Garantverklaring

De in Nederland gevestigde partner ondertekent een garantverklaring (zie bijlage 6c VV), waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de buitenlandse partner, alsmede voor de kosten van terugkeer naar een land waar de toelating van die buitenlandse partner is gewaarborgd. De garantverklaring kan niet door een derde worden ondertekend.

Als de hoofdpersoon voldoet aan de bepalingen van artikel 3.22, derde en vierde lid, Vb, behoeft geen garantieverklaring te worden ondertekend.

4.13. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij partner …… (naam)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan mits werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5. Minderjarige kinderen

5.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb zijn voorwaarden opgenomen voor verblijf in het kader van gezinshereniging met minderjarige biologische of juridische kinderen die zien op:

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4.

Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie B2/5.10). Ook in andere gevallen kan deze vergunning, gelet op artikel 3.13, tweede lid, Vb, worden verleend.

Op basis van artikel 3.13, tweede lid, Vb wordt deze vergunning voorts verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind dat onder het rechtmatig gezag staat van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de hoofdpersoon.

Ook daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van die echtgenoot, geregistreerd partner of partner (zie in dit verband B2/5.4).

De aanvraag wordt echter afgewezen indien verblijf wordt beoogd in verband met adoptie, opname ter adoptie of verblijf als pleegkind, en niet aan een of meer van de ter zake daarvan geldende voorwaarden is voldaan. Zie voor de ter zake daarvan geldende voorwaarden B2/5.2.1. Hetzelfde geldt indien sprake is van een polygame situatie en het gestelde in B2/5.7 aan verlening van de vergunning in de weg staat.

5.2. Familierechtelijke relatie

Op grond van artikel 3.14, onder c, Vb wordt de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, Vb, op aanvraag verleend aan het minderjarige biologische of juridische kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon, indien het kind onder het rechtmatig gezag van de hoofdpersoon staat. Daarbij geldt als voorwaarde dat het kind naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de hoofdpersoon. Zie voor de nadere invulling van deze voorwaarde B2/5.4.

Het gestelde rechtmatig gezag van de om verblijf vragende echtgenoot, geregistreerd partner of partner van de hoofdpersoon moet in beginsel met gelegaliseerde bescheiden worden aangetoond. Daarbij geldt het gestelde in B2/8 (gelegaliseerde bescheiden).

Indien het gestelde rechtmatig gezag niet met gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond, wordt de aanvraag afgewezen. Daarbij wordt, voor zover van toepassing, het in B2/8 vermelde en het hierna volgende in acht genomen.

Van rechtswege ontstaan gezag

In zeer veel gevallen zal het bestaan van gezag niet rechtstreeks blijken uit de bescheiden die toch reeds moeten worden overgelegd om de persoonlijke staat aan te tonen. De geboorte van het kind staande het huwelijk brengt - uitzonderingen daargelaten – met zich mee dat het kind van rechtswege onder het gezag van de beide echtgenoten staat.

Het aldus ter plaatse van de gewone verblijfplaats van het kind van rechtswege ontstane gezag wordt in Nederland erkend en kan worden afgeleid uit de buitenlandse geboorteakte van het kind. Uit die akte blijkt immers dat het kind afstamt van de met elkaar gehuwde ouders.

Ook het kind van een alleenstaande moeder staat doorgaans van rechtswege onder haar gezag.

In deze gevallen wordt ter zake van het gezag over het kind geen nader bewijs verlangd, tenzij er een aanwijzing is dat het gezag niet of niet langer bij beide echtgenoten berust dan wel niet of niet langer bij de alleenstaande moeder.

Wijziging bestaand gezag

De erkenning van het vaderschap van een kind van een ongehuwde moeder brengt in sommige, maar zeker niet in alle rechtsstelsels, van rechtswege mee dat het kind mede onder het gezag van de erkenner komt te staan, zonder dat dit gezag noodzakelijkerwijs uit de akte van erkenning of uit de geboorteakte van het kind blijkt.

Daarnaast zijn situaties denkbaar waarin de partner van de moeder het kind niet erkent, maar wel het gezag over het kind verkrijgt door een rechtshandeling, bijvoorbeeld een verklaring ten overstaan van een autoriteit.

In dergelijke gevallen wordt verlangd dat het bestaan van het medegezag van de partner wordt aangetoond door een verklaring van een daartoe bevoegde instantie.

De gezagssituatie van een kind kan na de geboorte ook wijziging ondergaan door de beslissing van een rechter of een andere autoriteit. Het kan gaan om een specifiek op het gezag betrekking hebbende beslissing dan wel om een beslissing houdende ontbinding van het huwelijk, waarbij tevens het kind aan een van de ex-echtgenoten is toegewezen. Betreft het een buitenlandse gezagsbeslissing, dan mag ervan worden uitgegaan dat die beslissing voor erkenning in Nederland in aanmerking komt, indien zij is gegeven door een ter plaatse competente autoriteit en tot stand is gekomen in het land waar het kind ten tijde van de betreffende procedure zijn gewone verblijfplaats had. De betreffende beslissing wordt bij de aanvraag overgelegd.

In sommige landen wordt een gezagsbeslissing ingeschreven in een daartoe bestemd register of op de geboorteakte van het kind vermeld. In dat geval wordt, in de plaats van een afschrift van de beslissing, ook overlegging van een uittreksel uit de geboorteakte of het betreffende register als bewijs geaccepteerd.

Zorgrecht

Volgens de Islamitische rechtstraditie houdt de vader na ontbinding van het huwelijk het gezag over zijn kinderen en krijgt de moeder de “hadânah”, het zorgrecht. Het zorgrecht is een minder sterk recht dan het gezagsrecht. Het zorgrecht wordt in het kader van deze paragraaf behandeld als gezag.

In het algemeen wordt ervan uitgegaan dat de moeder het zorgrecht heeft en hoeft dit niet met bescheiden te worden aangetoond. Dit is slechts anders als er tegenbewijs voorhanden is, bijvoorbeeld een schriftelijke verklaring van de vader of de kinderen dat de moeder het zorgrecht niet meer heeft of omdat de moeder is hertrouwd met iemand met wie het kind niet in familierechtelijke betrekking staat, omdat ook dan in de regel het zorgrecht vervalt.

Het is verder mogelijk dat niet de vader of de moeder van het kind, maar een derde met het zorgrecht wordt belast. In dat geval dient dit met bescheiden te worden aangetoond.

Toestemming voor vertrek naar het buitenland van de andere mede met het gezag belaste ouder

Er zijn rechtsstelsels die, ingeval er gezamenlijk gezag van de ouders over kinderen bestaat, het vertrek naar het buitenland van de ene ouder met de kinderen afhankelijk stellen van de toestemming van de andere ouder. In die gevallen wordt bij de aanvraag de verklaring, waaruit de toestemming van die andere ouder blijkt, overgelegd, alsmede een kopie van het identiteitsbewijs van die andere ouder, ter verificatie van de handtekening.

Indien de andere ouder, wiens toestemming is vereist, de toestemming niet wil geven, onvindbaar is of overleden, kan toestemming van de daartoe competente buitenlandse instantie daarvoor in de plaats worden gesteld. Die beslissing tot toestemming wordt bij de aanvraag overgelegd.

Bovenstaande regels worden gehanteerd om te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onrechtmatige onttrekking aan macht en gezag van degene aan wie het rechtmatige gezag over een buitenlands kind toekomt dan wel die dat uitoefent.

Voor systematische overzichten per land van de belangrijkste bepalingen betreffende het personeel statuut van vreemdelingen zij verwezen naar de uitgave Burgerlijke stand en buitenlanders, ISBN 90 6500 3487. Voorts kan de benodigde informatie veelal worden verkregen bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente.

5.2.1. Adoptiefkinderen en adoptiekinderen

Adoptiefkinderen en adoptiekinderen worden aangemerkt als juridische kinderen in de zin van artikel 3.14 Vb.

Het verblijf van kinderen die reeds zijn geadopteerd of nog moeten worden geadopteerd, wordt beheerst door de regels betreffende gezinshereniging en gezinsvorming voorzover artikel 3.26 en 3.27 Vb daar niet op zien (zie B3).

In deze paragraaf wordt ingegaan op het vaststellen van de familierechtelijke relatie tussen de adoptie(f)kinderen en de hoofdpersoon op grond van de over te leggen bescheiden. De enkele erkenning van de adoptiebeslissing houdt op zichzelf niet in dat is voldaan aan de voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk. Immers naast de erkenning van de familierechtelijke relatie tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind dient tevens te zijn voldaan aan de overige voorwaarden voor het verlenen van een verblijfsvergunning voor verblijf bij ouder(s).

Adopties

Erkenning van een buitenlandse adoptie is mogelijk op grond van het Haags Adoptieverdrag van 29 mei 1993 (Trb. 1993, 197) of op grond van de Wet conflictenrecht adoptie (Stb., 2003, 283). Heeft een van de adoptanten het Nederlanderschap, dan is het mogelijk dat het adoptiefkind door de adoptie van rechtswege het Nederlanderschap heeft verkregen. Het navolgende is van toepassing op het geval dat het kind weliswaar bij een in Nederland te erkennen adoptie is geadopteerd, maar (nog) niet het Nederlanderschap heeft verkregen.

5.2.1.1. Verdragsadopties

Een buitenlandse adoptie wordt erkend wanneer die adoptie is geschied overeenkomstig het Haags Adoptieverdrag. Het Haags adoptieverdrag is, behalve door Nederland (het Koninkrijk in Europa), ook bekrachtigd door: Albanië, Andorra, Australië, Azerbeidjan, Belarus, België, Bolivia, Brazilië, Bulgarije, Burkina Faso, Burundi, Canada, Chili, China, Colombia, Costa Rica, Cyprus, Denemarken, Duitsland, El Salvador, Equador, Estland, Filippijnen, Finland, Frankrijk, Guatemala, Georgië, Guinee, Hongarije, IJsland, India, Israël, Italië, Letland, Litouwen, Luxemburg, Madagaskar, Malta, Mauritius, Mexico, Moldavië, Monaco, Mongolië, Nieuw-Zeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Panama, Paraguay, Peru, Polen, Portugal, Roemenië, San Marino, Slovenië, Slowakije, Spanje, Sri Lanka, Thailand, Turkije, Tsjechië, Uruguay, Venezuela, Verenigd Koninkrijk, Wit-Rusland, IJsland, Zuid-Afrika, Zweden en Zwitserland.

Adoptiebeslissingen, gegeven in een van deze verdragslanden, worden door de andere verdragslanden erkend, indien een verklaring wordt overgelegd waaruit blijkt dat die adoptiebeslissing conform dat verdrag heeft plaatsgevonden. Dat is een verklaring van conformiteit ex artikel 23 van het Verdrag, afkomstig van de bevoegde autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden. Het kan daarbij gaan om interlandelijke adopties waarbij de Nederlandse autoriteiten betrokken zijn geweest, maar dat is niet vereist. Het kan ook gaan om een adoptiebeslissing van verdragsland A waarbij verdragsland B als staat van opvang heeft gefungeerd. Een dergelijke verdragsadoptie wordt in Nederland erkend, mits de vereiste verklaring van conformiteit is overgelegd.

Landen die het verdrag hebben ondertekend maar nog niet hebben bekrachtigd zijn: Ierland, Russische Federatie en de Verenigde Staten.

Adoptiebeslissingen, gegeven door deze landen, worden niet op grond van het Verdrag erkend.

NB. Actuele informatie inzake al dan niet bij het Verdrag aangesloten landen kan worden verkregen bij de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht of bij de Afdeling Verdragen van BuZa.

5.2.1.2. Niet-verdragsadopties

De erkenning van een adoptiebeslissing die is gegeven in een niet-verdragsland, wordt beheerst door de Nederlandse internationaal privaatrechtelijke conflictregels aangaande adoptie. Op 1 januari 2004 is de Wet conflictenrecht adoptie inwerking getreden (Wet van 3 juli 2003, Stb. 283). De artikelen 6 en 7 bepalen de omstandigheden waaronder een adoptiebeslissing in de Nederlandse rechtsorde kan worden erkend. Erkenning op grond van de Wet conflictenrecht adoptie is alleen mogelijk indien de buitenlandse adoptie tot stand is gekomen (d.w.z. kracht van gewijsde heeft gekregen) op of na 1 januari 2004.

Ingevolge artikel 6 Wet conflictenrecht adoptie, komt adoptie voor erkenning in aanmerking indien de adoptiefouders of het kind of beiden, ten tijde van het verzoek tot adoptie en de uitspraak, hun gewone verblijfplaats hadden in de staat waar de beslissing tot stand is gekomen, en deze is uitgesproken door een ter plaatse bevoegde autoriteit. Erkenning wordt onthouden indien aan de beslissing geen behoorlijk onderzoek of behoorlijke rechtspleging is voorafgegaan of, in geval niet zowel de adoptiefouders als het kind hun gewone verblijfsplaats hadden in de staat waar de beslissing is tot stand gekomen, indien de beslissing niet is erkend in die staat. Aan de beslissing wordt in ieder geval erkenning onthouden indien de beslissing kennelijk op een schijnhandeling betrekking heeft of kennelijk in strijd met de openbare orde zou zijn. Van kennelijke strijd met de openbare orde is, ingevolge artikel 6, vierde lid, Wet conflictenrecht adoptie, geen sprake indien daarop een ander recht dan uit de Wet conflictenrecht adoptie zou volgen, is toegepast.

Een in het kader van dit hoofdstuk veel voorkomende situatie – die van de in Nederland wonende hoofdpersoon die een buitenlandse adoptiebeslissing overlegt – wordt bestreken door artikel 7 van de Wet conflictenrecht adoptie. Het eerste lid van dit artikel bevat voor de hoofdpersoon die zowel ten tijde van het verzoek tot adoptie als ten tijde van de adoptie-uitspraak zijn gewone verblijfsplaats in Nederland had de belangrijke voorwaarde dat aan de bepalingen van de Wobka moet zijn voldaan (zie B3/2.3). Op grond van het tweede lid van artikel 7 Wet conflictenrecht adoptie dient in de door het eerste lid bestreken gevallen de Nederlandse rechter vast te stellen of aan de daar genoemde voorwaarden voor erkenning is voldaan.

Om vast te kunnen stellen of op grond van de buitenlandse adoptiebeslissing een familierechtelijke relatie bestaat tussen de hoofdpersoon en het adoptie(f)kind zal bij het indienen van een aanvraag in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming dus naast de op de in B2/8 beschreven wijze gelegaliseerde buitenlandse adoptiebeslissing tevens de beslissing van de Nederlandse rechter moeten worden overgelegd.

5.3. Gelegaliseerde akten

De familierechtelijke relatie tot degene bij wie verblijf wordt beoogd, wordt door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is. Dat is ook het geval, indien de vreemdeling zich er op beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb wordt voldaan.

5.4. Feitelijk behoren tot het gezin

Ingevolge artikel 3.14, tweede lid, onder c, Vb wordt de verblijfsvergunning verleend, indien het kind feitelijk behoort en reeds in het buitenland feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd. De gezinsband moet reeds in het buitenland hebben bestaan en het kind moet gaan samenwonen met de ouder(s).

De aanvraag wordt afgewezen, indien het kind niet feitelijk behoort en reeds in het buitenland behoorde tot het gezin van de in Nederland wonende ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd.

Voor de invulling van het begrip feitelijke gezinsband in zaken waarin minderjarige biologische of juridische kinderen bij een in Nederland verblijvende ouder verblijf vragen, wordt aangesloten bij het begrip familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen in de zin van artikel 8 EVRM eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

Indien sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM wordt aangenomen dat een biologisch of juridisch kind feitelijk behoort en reeds in het buitenland behoorde tot het gezin van de ouder(s).

Indien sprake is van één of meer van de volgende genoemde omstandigheden wordt, in uitzondering op het vorenstaande, aangenomen dat een kind niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s):

  • het kind gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • het kind vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of een relatie;

  • het kind is belast met de zorg voor buitenhuwelijkse kinderen.

Ingeval het kind zelf de zorg heeft voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, is dit alleen een reden om aan te nemen dat het niet langer feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien daarnaast sprake is van één van de eerste twee hiervóór genoemde omstandigheden.

Met de genoemde uitzonderingsgevallen is duidelijk gemaakt dat er omstandigheden kunnen zijn, waarin geoordeeld kan worden dat het kind niet (meer) feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s). In de eerste twee genoemde omstandigheden kan worden aangenomen dat het kind een zekere mate van zelfstandigheid heeft bereikt. In deze gevallen komt aan de handhaving van een restrictief vreemdelingenbeleid meer gewicht toe dan aan het individuele belang van het kind om zich alsnog bij zijn ouder(s) in Nederland te voegen. De zorg voor afhankelijke gezinsleden, onder wie (buitenechtelijke) kinderen, kan uitsluitend tot het oordeel leiden dat het kind niet feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), indien het kind daarnaast zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet, óf door het aangaan van een huwelijk of een relatie een zelfstandig gezin heeft gevormd.

5.4.1. Minderjarige kinderen/verruimde gezinshereniging

Bepalend voor de vraag of aan bovengenoemd beleid of aan het beleid inzake verruimde gezinshereniging moet worden getoetst, is de leeftijd van het kind op de datum aanvraag om gezinshereniging. Als bijvoorbeeld een kind op 16-jarige leeftijd is achtergelaten en twee jaar daarna de aanvraag om gezinshereniging wordt ingediend, geldt het beleid inzake verruimde gezinshereniging.

5.4.2. Ondertekening verklaring door kinderen vanaf vijftien jaar

Het kind van vijftien jaar of ouder toont aan dat het niet de zorg heeft voor (buitenhuwelijkse) kinderen door ondertekening van de daartoe strekkende verklaring. Dat vormt geen onweerlegbaar bewijs. Indien naderhand blijkt dat de verklaring ten onrechte is ondertekend, worden daaraan verblijfsrechtelijke gevolgen verbonden. Het kind dat de verklaring niet naar waarheid kan ondertekenen, verstrekt daarover gegevens die bij de beoordeling van de feitelijke gezinsband worden betrokken.

5.5. Minderjarigheid

De verblijfsvergunning wordt niet in het kader van gezinshereniging verleend, indien het kind naar Nederlands recht meerderjarig is. Dat betekent dat geen verblijf wordt toegestaan aan het kind dat de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, gehuwd is (geweest), een geregistreerd partnerschap is aangegaan of door de kantonrechter in het belang van moeder en kind meerderjarig is verklaard met toepassing van artikel 1:253 ha Burgerlijk Wetboek. Op het vereiste van minderjarigheid zijn twee uitzonderingen. Dat laat onverlet de mogelijkheid dat verblijf kan worden aanvaard in het kader van verruimde gezinshereniging (B2/6).

5.5.1. Minderjarigheid en militaire dienst

Als beleidsregel geldt dat de aanvraag niet wordt afgewezen om de enkele reden dat het kind de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, indien:

  • het kind in het land van herkomst is achtergebleven in verband met de vervulling van de militaire dienstplicht;

  • hij op het tijdstip waarop de andere gezinsleden naar Nederland vertrokken de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt; en

  • de aanvraag binnen zes maanden na het ontslag uit militaire dienst is ontvangen.

De datum van het ontslag uit militaire dienst wordt aangetoond door middel van officiële, gelegaliseerde bescheiden.

5.5.2. Bepaling van de geboortedatum

De geboortedatum van het minderjarige kind moet vast staan op grond van gelegaliseerde officiële documenten afgegeven door de bevoegde autoriteiten van het land van herkomst. Indien van een vreemdeling uitsluitend het geboortejaar bekend is, wordt de geboortedatum bepaald op 1 juli.

Is naast het geboortejaar alleen de geboortemaand bekend, dan wordt als geboortedatum aangenomen de zestiende van de desbetreffende maand.

5.5.3. Correctie van de geboortedatum

Het kan zich voordoen dat van een vreemdeling die voor gezinshereniging naar Nederland is gekomen de bij de gemeente en IND bekende geboortedatum door de autoriteiten van het land van herkomst blijkt te zijn gecorrigeerd.

Nederlandse overheidsinstanties zijn in beginsel gehouden een in het buitenland door een beslissing van een daartoe bevoegde rechterlijke autoriteit tot stand gekomen correctie van een geboortedatum in een stuk van de burgerlijke stand te erkennen.

Indien de ambtenaar van de burgerlijke stand of de ambtenaar burgerzaken/publiekszaken van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, op grond hiervan overgaat tot correctie van de geboortedatum van de vreemdeling, meldt hij dit via een GBA-bericht aan de IND.

Indien hij daarentegen niet overgaat tot deze correctie en er gerede twijfel mogelijk is aan de juistheid van de door de autoriteiten in het land van herkomst gecorrigeerde geboortedatum van de vreemdeling, dan zal dit bij de behandeling door de IND van de aanvraag nader worden onderzocht. Daartoe dient te worden beschikt over een kopie van de door de vreemdeling overgelegde documenten met betrekking tot de correctie van de geboortedatum.

5.6. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

Op grond van artikel 3.15 Vb wordt de verblijfsvergunning verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, verblijf als au pair of verblijf als amv;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

5.7. Polygamie

Ingevolge artikel 3.16 Vb wordt, zolang de ouder met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerd partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren minderjarige kinderen. Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote of partner alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht is erkend, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

5.9. Openbare orde beleid

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.20 Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid. De artikelen 3.77 en 3.78 Vb zijn van toepassing (zie B1/4.4).

Op grond van artikel 3.103 Vb, wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 15 februari 2005, getoetst aan artikel 3.20 Vb, zoals dat luidde vóór die datum.

Artikel 3.20 Vb luidde voor 15 februari 2005:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door het kind van een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien dat kind:

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • bij herhaling wegens misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

5.10. Middelen

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.22, eerste lid, Vb verleend indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wwb voor echtparen/gezinnen.

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon verblijf heeft onder de beperking: ‘als genoemd in B9’, of indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is;

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Het onder a en b vermelde is gebaseerd op artikel 3.22, derde lid, Vb.

Het onder c vermelde is een beleidsregel die is gebaseerd op artikel 3.13, tweede lid, Vb.

Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad b.

Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad c.

Gezinslid van houder verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd

De aanvraag wordt ingevolge artikel 3.22, vierde lid, Vb niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien:

  • 1. deze aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, en

  • 2. gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft (zie in dit verband B2/2.10).

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22, eerste lid, Vb is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vb is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wwb voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, derde lid, Vb, dan wel de onder c vermelde vrijstelling.

Als het gaat om (voor-)kinderen die verblijf beogen bij hun juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij een derde (die dan de hoofdpersoon van de ouder is), dan geldt het volgende. In die gevallen wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet afgewezen omdat niet wordt beschikt over duurzame, zelfstandig verworven voldoende middelen van bestaan indien door de degene bij wie de juridische of biologische ouder verblijf beoogt, duurzaam wordt beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan, waarbij de inkomsten ten minste even hoog moeten zijn als het normbedrag waarover degene bij wie de biologische of juridische ouder verblijf beoogt, dient te beschikken.

Vorenstaande geldt ook indien de hoofdpersoon (dus de biologische of juridische ouder) inmiddels rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in de Vw, dan wel Nederlander is.

5.10.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Het recht dat vóór 1 november 2004 gold luidde:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor echtparen/gezinnen. In afwijking hiervan wordt de aanvraag niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is.

Ad b. Ten aanzien van de vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad b.

Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10.1 onder ad c.

In aanvulling daarop gold het volgende:

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22 Vb is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vb is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wwb voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb, zoals dat luidde tot 1 november 2004.

5.10.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vw

Ingevolge artikel 116 Vw blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vw gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten. In plaats daarvan blijft het recht zoals het gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw van toepassing.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vw (oud) was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vw in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Op hen blijft tot 1 april 2004 het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger is dan het recht dat gold op 1  april 2001.

Artikel 116 Vw was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid en hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vw bij de toets aan het middelenvereiste het recht, zoals dat was neergelegd in de Vc (oud), op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Werking overgangsrecht verblijfgever van de hoofdpersoon

Als het gaat om (voor-)kinderen die verblijf beogen bij hun juridische of biologische ouder, die op zijn beurt verblijf beoogt bij een derde (die dan de hoofdpersoon van de ouder is), dan geldt het volgende. In die gevallen wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning niet afgewezen omdat niet wordt beschikt over duurzame, zelfstandig verworven voldoende middelen van bestaan indien door de degene bij wie de juridische of biologische ouder verblijf beoogt, duurzaam wordt beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan, waarbij de inkomsten ten minste even hoog moeten zijn als het normbedrag waarover degene bij wie de biologische of juridische ouder verblijf beoogt, dient te beschikken.

Vorenstaande geldt ook indien de hoofdpersoon (dus de biologische of juridische ouder) inmiddels rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in de Vw, dan wel Nederlander is.

Zelfstandigen

In A4/4.2.1 (oud) stond opgenomen dat middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt indien deze voor de periode van één jaar beschikbaar zijn.

Ten aanzien van de vraag onder welke omstandigheden werd aangenomen dat middelen van bestaan voor de periode van één jaar beschikbaar zouden zijn, bestond een bestendige gedragslijn, waarbij een vergelijking gemaakt werd over de inkomenspositie in de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. Op deze wijze kon inzicht worden verkregen in de ontwikkeling van de inkomenspositie, een inzicht dat noodzakelijk was voor de bepaling van de mate van duurzaamheid van de inkomsten.

In A4/4.2.1 (oud) werd niet vermeld over welke periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag vorenbedoelde vergelijking werd gemaakt. Met het oog op de eenheid van uitvoering wordt zo veel als mogelijk aansluiting gezocht bij de termijn van anderhalf jaar die in het huidige beleid geldt. Hierbij geldt echter nadrukkelijk dat – waar artikel 3.20 VV geen mogelijkheid biedt om op grond van artikel 4:84 Awb af te wijken – onder vigeur van het recht zoals dat gold vóór inwerkingtreding van de Vw wel gebruik kan worden gemaakt van de bevoegdheid om op die grond af te wijken van het beleid.

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 18 tot 23 jaar is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 18 jaar of ouder, maar jonger dan 23 jaar is en

  • een zelfstandig inkomen uit arbeid verwerft van ten minste 32 uur per week, ongeacht de hoogte van dat inkomen; of

  • ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb verdient.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn. Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor hoofdpersonen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn. Ten aanzien van deze hoofdpersonen gold voor de inwerkingtreding van de Vw een bestendige uitvoeringspraktijk, die inhield dat aan de hand van inkomensbescheiden met betrekking tot de periode voorafgaand aan de indiening van de aanvraag, werd beoordeeld of aannemelijk was dat gedurende ten minste 32 uur per week arbeid als zelfstandige wordt verricht. Daartoe worden inkomensbescheiden overgelegd ten aanzien van de anderhalf jaar voorafgaand aan de datum waarop de aanvraag wordt ingediend (zie B1/4.3).

Het toepasselijk overgangsrecht, indien de hoofdpersoon 23 jaar of ouder is

De aanvraag wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de hoofdpersoon niet beschikt over voldoende zelfstandige middelen van bestaan, indien deze op de datum waarop de aanvraag is ontvangen 23 jaar of ouder is en:

  • een zelfstandig inkomen verwerft uit een dienstverband ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb; of

  • een uitkering krachtens de WW (conform het 4-uit-5-criterium van artikel 17 WW) ontvangt ter hoogte van ten minste 70% van het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb.

Deze middelen van bestaan worden, conform de hoofdregel, als duurzaam beschouwd indien deze voor een periode van nog ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Het netto-normbedrag voor echtparen/gezinnen in de zin van de Wwb, wordt vastgesteld aan de hand van de huidige normen.

De hierboven genoemde voorwaarden gelden ook voor diegenen die als zelfstandig ondernemer werkzaam zijn.

Langdurig werklozen

Voor langdurig werklozen die een uitkering genieten krachtens de Wwb kan gezinshereniging of -vorming toch mogelijk zijn indien kan worden vastgesteld dat een langdurig werkloze, ondanks serieuze inspanningen, geen uitzicht heeft op werk om daarmee zelfstandig in zijn levensonderhoud te voorzien, terwijl hij in het verleden wel langdurig heeft deelgenomen aan het arbeidsproces. Voor langdurig werklozen wordt dit onder andere getoetst aan:

  • de duur van het verblijf in Nederland;

  • de duur van de werkloosheid (minimaal drie jaar);

  • de duur en de aard van de werkzaamheden in het verleden;

  • serieuze inspanningen om zelfstandig in het levensonderhoud te voorzien;

  • uitzichten op een werkkring;

  • leeftijd;

  • medische aspecten.

5.11. Kinderen geboren uit rechtmatig verblijvende ouders

Artikel 3.23 Vb bevat een bijzondere regeling voor kinderen die in Nederland dan wel tijdens kort verblijf buiten Nederland zijn geboren uit niet-Nederlandse ouders van wie ten minste één houder is van een verblijfsvergunning voor (on)bepaalde tijd dan wel een vreemdeling is die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Een onderscheid wordt gemaakt naar de plaats waar het kind wordt geboren.

5.11.1. In Nederland geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt verleend aan het in Nederland geboren kind, indien:

  • dat kind het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2);

  • dat kind feitelijk is blijven behoren tot het in Nederland gevestigde gezin van de ouder (zie B2/5.4);

  • die ouder rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Niet vereist is dat de ouder sedert de geboorte van het kind aaneengesloten rechtmatig verblijf heeft gehad;

  • die ouder sedert de geboorte van de vreemdeling het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2);

  • het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/4.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder; en

  • het kind geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/4.4).

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een geldig mvv of het ontbreken van voldoende middelen van bestaan. De aanvraag wordt evenmin afgewezen wegens het niet bereid zijn een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken.

Voor in Nederland geboren kinderen uit een ouder die op dat moment een asielprocedure doorloopt, wordt verwezen naar C1/4.6.1.

5.11.2. Buiten Nederland geboren kinderen

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend aan het tijdens een kort verblijf van de ouder(s) buiten Nederland geboren kind, indien:

  • a. de aanvraag is ontvangen voordat het kind de leeftijd van negen maanden heeft bereikt;

  • b. het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van beide ouder(s) (zie B2/5.4);

  • c. beide ouders sedert de geboorte van de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw hebben;

  • d. de ouders het hoofdverblijf niet buiten Nederland hebben verplaatst (zie B1/5.3.2);

  • e. het kind beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of behoort tot één van de in artikel 17 Vw of in artikel 3.71, tweede lid, Vb bedoelde categorieën (zie B1/4.1.1);

  • f. het kind beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is, niet of niet meer in het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding kan worden gesteld (zie B1/4.2), waarbij kan worden volstaan met bijschrijving in het paspoort van de ouder;

  • g. het kind bereid is een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen (zie B1/4.5); en

  • h. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid (zie B1/4.4).

Indien de vader van het kind onbekend is, wordt de verblijfsvergunning indien aan de hiervoor onder a, e, f, g, en h genoemde voorwaarden is voldaan, eveneens verleend, indien het kind feitelijk is blijven behoren tot het gezin van de moeder en de moeder sedert de geboorte van het kind rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, onder a tot en met e, danwel l, Vw heeft, en de moeder het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst.

De familierechtelijke relatie van het buiten Nederland geboren kind tot de ouder(s) bij wie verblijf wordt beoogd, wordt met officiële gelegaliseerde bescheiden aangetoond, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich erop beroept dat aan alle voorwaarden van artikel 3.23 Vb wordt voldaan.

Kort verblijf wil zeggen een verblijf waardoor het hoofdverblijf niet buiten Nederland wordt verplaatst, bijvoorbeeld vakantie. Om de hiergenoemde groep te onderscheiden van de overige gevallen waarin het verblijf van een minderjarig kind in het kader van gezinshereniging in Nederland wordt beoogd en waarin de algemene voorwaarden voor verblijf in het kader van gezinshereniging van toepassing zijn, is een termijnstelling noodzakelijk. Aangezien het tweede en derde lid van artikel 3.23 Vb uitsluitend zien op kinderen die tijdens kort verblijf van de moeder (al dan niet met de vader) buiten Nederland worden geboren, is aan de desbetreffende regeling een termijn gesteld van negen maanden, te rekenen vanaf de geboorte van de vreemdeling. Die termijn sluit aan bij de termijn van verblijf buiten Nederland waarna onder omstandigheden verplaatsing van het hoofdverblijf kan worden aangenomen. Indien de aanvraag later dan negen maanden na de geboorte van de vreemdeling is ontvangen, gelden de gebruikelijke voorwaarden voor gezinshereniging. In een dergelijk geval ligt het bovendien in de rede dat bij de beoordeling daarvan wordt onderzocht of de ouder het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

5.12. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘gezinshereniging bij…… (naam ouder(s))’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan indien werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Vorenstaande arbeidsmarktaantekeningen laten onverlet de bij andere wetten gestelde beperkingen ten aanzien van het verrichten van arbeid door minderjarigen.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5.13. Onderzoek op grond van de Wobka

De verblijfsvergunning kan onder de beperking ‘het afwachten van onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders’, bedoeld in artikel 11 Wobka worden verleend aan de minderjarige vreemdeling die door de aspirant adoptiefouders in een periode waarin:

  • a. deze hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden;

  • b. is opgenomen in het gezin van die aspirant adoptiefouders;

  • c. door de adoptiefouders aldaar is verzorgd en opgevoed; en

  • d. tezamen met de aspirant adoptiefouders Nederland is ingereisd.

De verblijfsvergunning wordt verleend indien:

  • a. de aspirant adoptiefouders Nederlanders zijn of vreemdelingen die hier te lande rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw hebben; en

  • b. de ouders van de vreemdeling (of indien dezen zijn overleden of een onbekende verblijfplaats hebben, de autoriteiten van het land van verblijf) voor de komst van het gezin naar Nederland hebben ingestemd met het vertrek van de vreemdeling naar het land van verblijf vóór de komst van het gezin naar Nederland en met de opneming van de vreemdeling ter adoptie.

In die gevallen wordt onderzoek ingesteld naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders (artikel 11 Wobka). Het verblijfsrecht hangende dat onderzoek is van tijdelijke aard.

NB. Deze regeling is niet van toepassing indien:

  • a. het kind op het tijdstip van de inreis sinds meer dan een jaar bij de aspirant-adoptiefouders verblijft en door hen is verzorgd en opgevoed; of

  • b. het kind is geadopteerd in overeenstemming met het Haags adoptieverdrag, welke overeenstemming blijkt uit een schriftelijke verklaring van de centrale autoriteit van de staat waar de adoptie heeft plaatsgevonden (een certificaat van conformiteit ex artikel 23 Haags adoptieverdrag).

In die gevallen wordt het onderzoek naar de geschiktheid van de aspirant-adoptiefouders (artikel 11 Wobka) niet ingesteld en is het gewone gezinsherenigingsbeleid van toepassing.

Wanneer het buitenlandse kind, na opneming door aspirantadoptiefouders in een periode waarin zij hun gewone verblijfplaats in het buitenland hadden, tezamen met de aspirantadoptiefouders in Nederland is binnengekomen, wordt ambtshalve het onderzoek bedoeld in artikel 5, eerste lid, Wobka ingesteld.

6. Verruimde gezinshereniging

6.1. Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van verruimde gezinshereniging kan op aanvraag worden verleend aan het meerderjarig kind van een in Nederland gevestigde hoofdpersoon. Artikel 3.24 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.24 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan onder een beperking verband houdend met gezinshereniging worden verleend aan een ander familielid van een Nederlander of van een vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Wet, dan de echtgenoot of echtgenote, de al dan niet geregistreerde partner, of het minderjarige kind, indien:

  • a. de vreemdeling naar het oordeel van de Minister feitelijk behoort en reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de persoon bij wie deze vreemdeling wil verblijven, en

  • b. de achterlating van de vreemdeling naar het oordeel van de Minister een onevenredige hardheid zou betekenen.

Artikel 3.24 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In deze paragraaf wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Daarnaast zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend, indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1/4. Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie B2/2.10).

6.2. Gezinslid

Onder de reikwijdte van deze paragraaf vallen uitsluitend de meerderjarige kinderen van de in Nederland gevestigde hoofdpersoon.

6.3. Feitelijke gezinsband

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien het meerderjarige kind niet feitelijk behoort of niet reeds in het land van herkomst feitelijk behoorde tot het gezin van de in Nederland gevestigde hoofdpersoon. ‘Feitelijk behoren tot het gezin’ houdt in dat:

  • de gezinsband reeds in het buitenland heeft bestaan;

  • er sprake is van een morele en financiële afhankelijkheid van de ouder, welke afhankelijkheid reeds in het buitenland moet hebben bestaan; en

  • de vreemdeling moet gaan samenwonen met de ouder(s).

Het meerderjarige kind behoort niet langer feitelijk tot het gezin, indien de feitelijke gezinsband als verbroken kan worden beschouwd. Dit doet zich in elk geval voor in een of meer van de volgende omstandigheden:

  • duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd is niet meer belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling;

  • duurzame opneming in een ander gezin en degene bij wie verblijf wordt beoogd voorziet niet meer in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling;

  • de vreemdeling gaat zelfstandig wonen en in eigen onderhoud voorzien;

  • de vreemdeling vormt een zelfstandig gezin door het aangaan van een huwelijk of relatie;

  • de vreemdeling heeft de zorg of zorgplicht voor een (buitenechtelijk) kind, een pleeg- of adoptiekind of andere afhankelijke gezinsleden.

Duurzame opneming in een ander gezin is op zich onvoldoende om aan te nemen dat de feitelijke gezinsband is verbroken. Naast een duurzame opneming in een ander gezin moet er altijd sprake van zijn dat degene bij wie verblijf wordt beoogd niet meer is belast met het (feitelijke) gezag over de vreemdeling (zie hierna onder c) of niet meer voorziet in diens kosten van opvoeding en verzorging (zie hierna onder d).

Hieronder zullen de volgende aspecten van het beleid nader worden uitgewerkt:

  • a. duurzame opneming;

  • b. ander gezin;

  • c. (feitelijk) gezag;

  • d. voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging.

Ad a. De termijn gedurende welke de ouder(s) en het kind van elkaar zijn gescheiden tot de aanvraag om gezinshereniging, wordt de referteperiode genoemd. Deze periode begint op het moment waarop de ouder het kind heeft achtergelaten. De referteperiode eindigt op het moment waarop om afgifte van een mvv voor gezinshereniging wordt verzocht danwel, indien het meerderjarige kind niet mvv-plichtig is, een aanvraag om een verblijfsvergunning voor verruimde gezinshereniging wordt ingediend.

Uitgangspunt is dat zo spoedig mogelijk om de overkomst van het in het land van herkomst verblijvende meerderjarige kind moet worden gevraagd. Indien dat niet het geval is, is sprake van duurzame opneming. Als richtlijn wordt daarvoor een referteperiode van één jaar gehanteerd. Dit lijdt slechts uitzondering, indien degene bij wie verblijf wordt beoogd goede redenen aanvoert waarom niet binnen dat jaar om de overkomst is gevraagd.

Als goede reden geldt wel de omstandigheid dat

  • het kind in een oorlogssituatie onvindbaar is geweest, waardoor het voor de in Nederland verblijvende ouder onmogelijk is geweest het kind naar Nederland te laten overkomen. De in Nederland verblijvende ouder dient aannemelijk te maken dat de overkomst van de vreemdeling door de oorlogssituatie niet binnen een jaar na de scheiding kon worden gerealiseerd. Tevens zal aannemelijk moeten worden gemaakt dat de intentie om de vreemdeling binnen dat jaar over te laten komen, wel steeds aanwezig is geweest, bijvoorbeeld door het overleggen van een verzoek aan het Rode Kruis om de vreemdeling te zoeken; of

  • de in Nederland verblijvende ouder vanwege medische omstandigheden niet of bezwaarlijk de opvoeding en verzorging van het meerderjarige kind op zich kon nemen. Dit dient in ieder geval door middel van medische verklaringen van de behandelende arts(en) te worden aangetoond.

Daarentegen geldt als goede reden in ieder geval niet de omstandigheid dat

  • degene bij wie verblijf wordt beoogd niet rechtmatig in Nederland verbleef;

  • degene bij wie verblijf wordt beoogd hier te lande werkzaam was of een opleiding volgde en daardoor niet in staat was om voor de vreemdeling te zorgen;

  • de vreemdeling in het land van herkomst zijn schoolopleiding moest voltooien; of

  • de verblijfgever van de in Nederland verblijvende persoon niet instemde met de overkomst van de vreemdeling.

Een goede reden houdt in dat het aan degene die de overkomst van het meerderjarige kind vraagt, in redelijkheid niet kan worden tegengeworpen dat niet binnen de referteperiode van een jaar om deze overkomst is gevraagd. In beide gevallen betreft het geen limitatieve opsomming van omstandigheden.

Ad b. Van opneming in een ander gezin is sprake, indien de rol van gezinshoofd ten opzichte van de vreemdeling door een ander dan de in Nederland verblijvende hoofdpersoon is overgenomen. Ook opvang in een tehuis of een andere instelling wordt aangemerkt als opname in een ander gezin. Niet relevant is de vraag of de hier te lande wonende ouder reeds een ander gezin heeft gesticht.

Er is geen sprake van opneming in een ander gezin, indien de in Nederland wonende ouder is vertrokken uit een ‘drie-generatie-gezinsverband’ (de grootouder(s), de ouder(s) en de vreemdeling zelf verblijven gezamenlijk in één woning), en de vreemdeling achterblijft in dat gezin terwijl de onderlinge gezagsverhoudingen ten tijde van het vertrek van de in Nederland wonende ouder uit het gezin, niet wezenlijk zijn veranderd. Degene bij wie het verblijf wordt beoogd, moet dus wel reeds in het land van herkomst als gezinshoofd van dit drie-generatie-gezin hebben gefungeerd.

Het is aan de vreemdeling om, op grond van feiten en omstandigheden, aannemelijk te maken dat geen sprake is geweest van opneming in een ander gezin.

Ad c. Met gezag wordt in beginsel bedoeld: de feitelijke invulling van het gezag. Dit houdt in dat beoordeeld moet worden in hoeverre de ouder betrokken is (geweest) bij de belangrijkste beslissingen inzake de opvoeding en/of verzorging van het meerderjarige kind. Voorbeelden van dergelijke beslissingen zijn die ten aanzien van de schoolkeuze, huisvesting en sociale ontwikkeling van het meerderjarige kind. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat sprake is van gezag als hier bedoeld.

Indien sprake is van juridisch gezag over de vreemdeling, komt hieraan in zoverre betekenis toe, dat dit reden temeer is om aan te nemen dat sprake is van feitelijk gezag.

Ad d. Uitgangspunt is dat de ouder wezenlijk en aantoonbaar moet voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van de vreemdeling.

Van een wezenlijke bijdrage is sprake als de hoogte (per kwartaal) van de bijdrage van de ouder aan het meerderjarige kind of diens feitelijke verzorger, minimaal gelijk is aan de onderhoudsnorm op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (zie voor de bedragen van kinderbijslag de website van de SVB).

De bijdrage is slechts aangetoond, indien bescheiden zijn overgelegd die uit objectieve bron afkomstig zijn, zoals betalingsbewijzen en overschrijvingsbewijzen.

Achtergrond

Wanneer een kind buiten Nederland verblijft, zal de SVB pas overgaan tot uitkering van kinderbijslag, indien de ouder heeft aangetoond dat hij het kind financieel in belangrijke mate heeft onderhouden. Hoewel in beginsel geen kinderbijslag kan worden ontvangen voor meerderjarige kinderen, is er toch aanleiding om bij de Algemene Kinderbijslagwet aan te sluiten, nu het erom gaat dat de ouder aantoont dat hij in wezenlijke mate heeft voorzien in de kosten van opvoeding en verzorging van het kind. Voor het beoordelen van de vraag of de ouder ‘wezenlijk’ heeft bijgedragen in de kosten van levensonderhoud van het meerderjarige kind, wordt aangesloten bij de Algemene Kinderbijslagwet-norm voor 17-jarigen.

Herstel van de feitelijke gezinsband

Indien een feitelijke gezinsband eenmaal verbroken is geoordeeld, wordt herstel van deze band niet aangenomen.

Overige gezinsleden

Het in deze paragraaf omschreven beleid geldt niet voor andere gezinsleden dan de meerderjarige kinderen. Voor het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder wordt verwezen naar B2/7. Ook voor hen en de overige gezinsleden geldt daarnaast dat in alle gevallen getoetst moet worden of artikel 8 EVRM noopt tot verlening van een verblijfsvergunning. Hiervoor wordt verwezen naar B2/10.

6.4. Gelegaliseerde akten

De familierechtelijke relatie tot de hoofdpersoon wordt aangetoond met officiële gelegaliseerde bescheiden, tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de familierechtelijke relatie niet is aangetoond.

6.5. Achterlating een onevenredige hardheid

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de achterlating van het gezinslid in het land van herkomst geen onevenredige hardheid betekent (zie artikel 3.24, onder b, Vb). Het betreft hier gevallen waarin door bijzondere omstandigheden de algemene belangen die zijn gediend met een restrictief toelatingsbeleid, niet opwegen tegen de belangen van de vreemdeling bij verblijf in Nederland bij de hier gevestigde familieleden. In het algemeen kan die onevenredigheid slechts aanwezig zijn, indien sprake is van een of meer zeer bijzondere individuele omstandigheden, die bovendien tot gevolg hebben dat de achterlating van de vreemdeling in het land van herkomst een schrijnende situatie zou opleveren.

6.6. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon in Nederland verblijft als:

  • Nederlander;

  • gemeenschapsonderdaan;

  • Turks onderdaan die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80; of

  • houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier, voor bepaalde tijd of onbepaalde tijd), tenzij de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd:

    • onder een beperking verband houdend met uitwisseling, studie, verblijf als au pair, of met verblijf als amv;

    • die met toepassing van artikel 3.4, derde lid, Vb is verleend en de houder een verblijfsrecht geeft van tijdelijke aard in de zin van artikel 3.5 Vb. Het gaat hierbij om tijdelijke regelingen op grond waarvan de hoofdpersoon gedurende slechts een korte tijd in Nederland mag verblijven.

6.7. Polygamie

Zolang de hoofdpersoon met meer dan één andere persoon tegelijkertijd door een huwelijk of een partnerschap is verbonden, wordt de verblijfsvergunning slechts verleend aan één echtgenoot, geregistreerde partner of partner tegelijkertijd, alsmede aan de uit die vreemdeling geboren kinderen. Ook indien de in Nederland verblijvende hoofdpersoon met een andere man of vrouw duurzaam samenleeft, komen de wettelijke echtgenote alsmede eventuele gezinsleden niet voor een verblijfsvergunning in aanmerking. Indien de polygame situatie is beëindigd, bijvoorbeeld door overlijden of door een echtscheiding die naar Nederlands internationaal privaatrecht erkend is, staat de vroegere polygame situatie niet aan verlening van de verblijfsvergunning in de weg.

6.9. Openbare orde beleid

Op grond van artikel 3.20 Vb wordt de verblijfsvergunning verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. B1/4.4 en verder zijn van toepassing.

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag, indien deze is ontvangen vóór 1 november 2004, getoetst aan het recht, zoals dat luidde vóór die datum van belang voor de beoordeling van verblijfsaanvragen.

Het recht dat gold voor 1 november 2004 luidde als volgt:

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid. In afwijking hiervan wordt de aanvraag, ingediend door een vreemdeling die in het kader van verruimde gezinshereniging in aanmerking komt voor verblijf bij een Nederlander, van een houder van de verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of van een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, slechts afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien die vreemdeling:

  • a. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf, of hem een langdurige vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd;

  • b. bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis wegens een misdrijf, waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd, is veroordeeld tot een taakstraf en de rechter een langdurige vervangende hechtenis heeft vastgesteld voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht; of

  • c. bij herhaling wegens een misdrijf is veroordeeld tot een gevangenisstraf of een taakstraf, of aan hem een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd.

Onder langdurig wordt hier verstaan een periode van zes maanden of langer.

6.10. Middelen

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wwb voor echtparen/gezinnen.

Vrijstellingen

In afwijking van de voorgaande alinea wordt de aanvraag niet afgewezen wegens onvoldoende, niet duurzame of niet zelfstandige middelen van bestaan, indien de hoofdpersoon:

  • a. 65 jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Ad b. Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij B2/2.10 onder ad b.

Ad c. Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij B2/2.10 onder ad c.

Meetellen gezinsinkomen bij (voor-)kinderen en vrijstelling verblijfgever van de hoofdpersoon

Ter zake van het meetellen van het gezinsinkomen bij (voor)kinderen en vrijstelling verblijfgever bij hoofdpersoon wordt aangesloten bij B2/5.10.

Gezinslid van een houder verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd

Als gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de vreemdeling of de hoofdpersoon bijzondere banden heeft, wordt een aanvraag die is ingediend binnen drie maanden nadat aan de hoofdpersoon een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend niet afgewezen wegens onvoldoende, niet-duurzame of niet-zelfstandige middelen.

Voor de toepassing van deze vrijstellingsgrond wordt aangesloten bij hetgeen in B2/2.10 is opgenomen.

6.10.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Voor aanvragen, ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is B2/5.10.1 van overeenkomstige toepassing.

6.10.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vw

Ingevolge artikel 116 Vw blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vw gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten.

Op aanvragen, ontvangen vóór 1 april 2004, is – mede gelet op artikel 3.103 Vb – het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voor zover dat gunstiger was dan het recht dat ingaande die datum gold; zie B2/5.10.2.

6.11. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verruimde gezinshereniging bij ouder(s) …… (naam ouder(s))’ dan wel ‘verruimde gezinshereniging bij ……(naam gezinslid)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de persoon bij wie de vreemdeling verblijf beoogt, wordt de beperking bij vreemdelingen vanaf 13 jaar aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan indien werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

6.12. Gezinshereniging bij minderjarige houder asielvergunning

6.12.1. Eerste verblijfsaanvaarding

In artikel 3.24a Vb is een aanspraak gegeven op de verlening van een verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging aan bloedverwanten in rechtstreeks opgaande lijn van de alleenstaande minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien wordt aangetoond dat aan al de daar vermelde voorwaarden is voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend. Daarbij is van belang dat in deze paragraaf ook regels worden gegeven over de toepassing van enkele voorwaarden. Het betreft beleidsregels over de vaststelling van feiten.

Indien niet onverkort wordt voldaan aan alle voorwaarden van dit artikel, bestaat geen aanspraak op verlening van de verblijfsvergunning, maar kan de vergunning toch worden verleend, indien is voldaan aan de voorwaarden van deze paragraaf. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

6.12.2. Bloedverwantschap en gezinsband

Uitgangspunt is in dit kader dat met de bloedverwantschap als regel ook de gezinsband is gegeven.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de vreemdeling geen bloedverwant is in de rechtstreeks opgaande lijn van de hoofdpersoon.

Onder bloedverwant in de rechtstreeks opgaande lijn wordt verstaan: ouder, grootouder, overgrootouder.

De bloedverwantschap c.q. de gezinsband tussen de vreemdeling en de hoofdpersoon wordt met officiële bewijsstukken aangetoond, waarop in beginsel B2/8 van toepassing is, maar andere bewijsstukken worden ook in aanmerking genomen.

De afwijzing van de aanvraag wordt echter niet louter gebaseerd op het ontbreken van zodanige bewijsstukken met betrekking tot de bloedverwantschap of de gezinsband.

Indien er andere gronden zijn om de vergunning niet te verlenen, wordt het eventueel ontbreken van bewijsstukken met betrekking tot de bloedverwantschap of gezinsband wel tegengeworpen.

6.12.3. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

Uitgangspunt is in dit kader dat het daarbij niet van belang is of de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b, c dan wel d, Vw.

Uit de aard van de zaak wordt de verblijfsvergunning niet verleend indien de hoofdpersoon houder is van een verblijfsvergunning die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder e of f, Vw.

Vanzelfsprekend wordt de verblijfsvergunning evenmin verleend indien het gezinslid zelf een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft verkregen.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon niet als minderjarige houder is van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Dat betekent dat de aanvraag wordt afgewezen als de alleenstaande minderjarige houder is van een verblijfsvergunning regulier, bijvoorbeeld onder een beperking verband houdende met verblijf als Amv.

6.12.4. Leeftijd van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, aanhef, Vb verleend indien de hoofdpersoon nog niet de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt.

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon op de datum van ontvangst van de aanvraag inmiddels de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt, tenzij de hoofdpersoon wegens de ontwikkeling van zijn geestelijke vermogens door de Nederlandse rechter onder curatele is gesteld of er een bewindvoerder is aangesteld dan wel er een mentorschap is ingesteld, bedoeld in respectievelijk de artikelen 378, 431 en 450 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek.

6.12.5. Alleenstaand

De hoofdpersoon wordt als alleenstaand aangemerkt indien deze zonder begeleiding van een krachtens de wet of gewoonterecht verantwoordelijke volwassene in Nederland is aangekomen.

De hoofdpersoon wordt eveneens als alleenstaand aangemerkt indien deze zonder begeleiding wordt achtergelaten, nadat hij in Nederland is aangekomen.

NB. onder alleenstaand wordt hier aldus wat anders verstaan dan in artikel 3.4, eerste lid, onder x, 3.5, tweede lid, onder q, 3.6, onder b, en 3.56 Vb, alsmede C2/7 1.3.

De aanvraag wordt niet afgewezen op grond dat de vreemdeling niet alleenstaand is, indien door de Nederlandse rechter een reeds in Nederland gevestigde persoon (niet zijnde bloedverwant in de rechtstreeks opgaande lijn) of instelling als voogd is benoemd.

6.12.6. Mvv

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder a, Vb verleend indien de vreemdeling beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd, of is vrijgesteld op grond van artikel 17, eerste lid, Vw of artikel 3.71, tweede lid, Vb.

B1/4.1 is van toepassing.

6.12.7. Document voor grensoverschrijding

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder b, Vb verleend indien de vreemdeling beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, of naar het oordeel van de Minister heeft aangetoond dat hij vanwege de regering van het land waarvan hij onderdaan is niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een zodanig document.

B1/4.2 is van toepassing.

6.12.8. TBC-onderzoek

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder c, Vb verleend indien de vreemdeling bereid is een onderzoek naar, of behandeling van TBC te ondergaan en daaraan mee te werken, of de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling aan te wijzen landen.

B1/4.5 is van toepassing.

6.12.9. Openbare orde

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.24a, eerste lid, onder d, Vb verleend indien de vreemdeling geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid, als bedoeld in de artikelen 3.77 en 3.78 Vb.

B1/4.4 is van toepassing.

6.12.10. Middelenvereiste

Termijn aanvraag

Het middelenvereiste is niet van toepassing indien de aanvraag is ingediend binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend, dan wel nadat die beslissing is bekend gemaakt.

Indien de aanvraag niet is ontvangen binnen drie maanden nadat aan de alleenstaande minderjarige de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend of bekend gemaakt, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vb pas verleend, nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

In dat geval geldt voor wat betreft de hoogte van het inkomen 100% van de norm ingevolge de Wwb voor de gezinssituatie die ontstaat indien de gezinshereniging wordt toegestaan.

Bijzondere banden met een derde land

Het middelenvereiste geldt ook niet indien gezinshereniging niet mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft.

Indien gezinshereniging wel mogelijk is in een derde land waarmee de minderjarige hoofdpersoon of de vreemdeling bijzondere banden heeft, wordt de verblijfsvergunning ingevolge artikel 3.24a, tweede lid, Vb pas verleend nadat de minderjarige heeft aangetoond duurzaam en zelfstandig te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Indien de minderjarige niet over zodanige middelen beschikt, wordt de aanvraag afgewezen.

Bijzondere banden zijn in ieder geval aanwezig indien de vreemdeling de nationaliteit van een dergelijk ander land bezit. Ook zijn bijzondere banden aanwezig indien het gezinslid over een verblijfstitel anders dan voor verblijf van korte duur in dat land bezit. Indien de hoofdpersoon echter niet wordt toegelaten tot dat land, is gezinshereniging daar niet mogelijk en wordt het middelenvereiste in het onderhavige kader niet tegengeworpen.

Dat de hoofdpersoon tot dat land niet wordt toegelaten, wordt aangetoond door middel van documenten van de bevoegde autoriteiten van dat land.

6.12.10.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Indien de aanvraag is ontvangen op of na 1 april 2004, maar vóór 1 november 2004, is van belang dat artikel 3.85, tweede lid, Vb luidde:

De aanvraag wordt evenmin op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, Vw afgewezen, indien de persoon bij wie de vreemdeling als gezinslid verblijft:

  • a. de leeftijd van zevenenvijftigeneenhalf jaar heeft bereikt;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is.

Ad b. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10 onder ad b.

Ad c. Ten aanzien van deze vrijstellingsgrond wordt verwezen naar B2/2.10.1 onder ad c.

In aanvulling daarop gold het volgende.

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22 Vb is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vb is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wwb voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb, zoals dat luidde tot 1 november 2004.

6.12.10.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vw

Ingevolge artikel 116 Vw blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vw gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • Vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vw (oud) was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • Vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vw in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Op hen blijft tot 1 april 2004 het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger is dan het recht dat gold op 1 april 2001.

Artikel 116 Vw was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid, hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vw bij de toets aan het middelenvereiste het oude recht, zoals dat was neergelegd in de Vc (oud), op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Vrijstellingen

Het middelenvereiste werd in het kader van verlengingsaanvragen niet tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/1.5 (oud)). Hetzelfde gold voor minderjarige kinderen van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/5.5 (oud)).

Weliswaar was in de Vc (oud) niet opgenomen dat het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/3.4 (oud)), maar er bestond een bestendige uitvoeringspraktijk waarbij het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan deze vreemdelingen.

De vrijstelling van het middelenvereiste gold uitdrukkelijk niet voor verruimde gezinshereniging (B1/7.4 (oud)). Ook voor vreemdelingen die in het kader van het ouderenbeleid waren toegelaten gold geen uitzonderingsbeleid (zie B1/9.3 (oud)).

6.12.11. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verruimde gezinshereniging bij … [naam (minderjarige) houder asielvergunning]’.

De beperking wordt aangevuld met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een toereikende ziektekostenverzekering.

Aangezien de verblijfsvergunning wordt verleend onder een beperking verband houdend met gezinshereniging bij een houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, is het verblijfsrecht tijdelijk van aard, gelet op artikel 3.5, tweede lid, onder a, Vb.

7. Vreemdelingen van 65 jaar en ouder

7.1. Eerste verblijfsaanvaarding

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in het kader van verruimde gezinshereniging kan op aanvraag worden verleend aan vreemdelingen van 65 jaar of ouder die in Nederland willen verblijven bij hun kind(eren). Artikel 3.25 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdelingen een verblijfsvergunning kan worden verleend. Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.25 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.

In deze paragraaf wordt uiteengezet onder welke voorwaarden de verblijfsvergunning in het kader van verruimde gezinshereniging kan worden verleend aan vreemdelingen van 65 jaar of ouder. Daarnaast zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend, indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden. Verwezen wordt naar B1/4. Op deze algemene voorwaarden bestaan echter uitzonderingen wat betreft het middelenvereiste (zie artikel 3.25, tweede lid, Vb).

7.3. Alleenstaand

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de vreemdeling in het land van herkomst niet alleenstaand is (zie artikel 3.25, eerste lid, Vb). Een vreemdeling wordt hier als alleenstaand aangemerkt, indien de vreemdeling ongehuwd, gescheiden of weduwe/weduwnaar is, en geen duurzame en exclusieve partnerrelatie onderhoudt, tenzij er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de (huwelijks)relatie is beëindigd met het enkele oogmerk verblijfsrecht te verkrijgen.

7.4. Kinderen in het land van herkomst

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien in het land van herkomst een kind woont dat geacht kan worden in de opvang van de vreemdeling te kunnen voorzien. De vreemdeling die zich er op beroept dat het kind dat nog in het land van herkomst woont, niet kan voorzien in zijn opvang, onderbouwt dat met terzake relevante gegevens en bescheiden. De vreemdeling is daartoe de meest aangewezen partij.

7.5. Kinderen in Nederland

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien niet vrijwel alle kinderen van de vreemdeling in Nederland verblijven (zie artikel 3.25, eerste lid, onder a, Vb).

Niet vereist is dat de vreemdeling bij deze kinderen gaat inwonen.

7.6. Verblijfsstatus van de hoofdpersoon

De verblijfsvergunning wordt verleend, indien de in Nederland verblijvende kinderen in Nederland verblijven als:

  • a. Nederlander;

  • b. houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd; of

  • c. houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

7.7. Gelegaliseerde akten

Tenzij een van de uitzonderingen genoemd in B2/8 van toepassing is, wordt met officiële gelegaliseerde bescheiden in ieder geval aangetoond:

  • a. dat de vreemdeling alleenstaand is; in dat verband kan worden gedacht aan een overlijdensakte van de echtgeno(o)t(e) of de echtscheidingsakte;

  • b. het aantal kinderen van de vreemdeling; in dat verband kan worden gedacht aan een uittreksel uit het geboorteregister; en

  • c. de familierechtelijke relatie tot de in Nederland gevestigde kinderen.

7.8. Afwijking van het middelenvereiste

De verblijfsvergunning wordt niet verleend, indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de bijstandsnorm voor de desbetreffende categorie echtparen/gezinnen of alleenstaande ouders vermeerderd met de bijstandsnorm voor alleenstaande (zie B1/4.3).

De in Nederland woonachtige kinderen moeten gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over voldoende middelen om in hun eigen levensonderhoud en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. Dit betekent dat als de vreemdeling één kind heeft, dit kind moet beschikken over het toepasselijke normbedrag, plus de norm voor een alleenstaande. Indien er drie kinderen zijn, moet gezamenlijk worden beschikt over een inkomen dat gelijk is aan de som van de toepasselijke normbedragen (zie voor een overzicht van de geldende normbedragen de website van SZW), plus de norm voor een alleenstaande. Het gedeelte van het inkomen dat per gezin meer wordt verdiend dan de toepasselijke norm mag bij elkaar worden opgeteld (zie artikel 3.25, tweede lid, Vb).

7.9. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf bij kind …… (naam van het kind dat voorziet in het levensonderhoud of van een van de kinderen die gezamenlijk in het levensonderhoud voorzien)’.

De beperking wordt aangevuld met de tekst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

8. Gelegaliseerde bescheiden

8.1. Inleiding

Officiële en gelegaliseerde bescheiden waarborgen dat de vreemdeling die op grond van een bepaalde staat een verblijfsvergunning voor Nederland krijgt, ook daadwerkelijk die staat bezit. Het gaat hierbij om ondermeer geboorteakten, huwelijksakten, akten waarmee de ongehuwde staat wordt aangetoond, bewijzen van echtscheiding en bescheiden omtrent gezagsvoorzieningen.

Daarnaast waarborgen officiële en gelegaliseerde bescheiden dat de gegevens die bij de IND, de vreemdelingenpolitie, de GBA en de verschillende andere overheidsdiensten bekend zijn, juist en eensluidend zijn. Derhalve wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning niet ingewilligd, indien de vreemdeling de daarvoor benodigde gelegaliseerde documenten betreffende de staat van personen niet heeft overgelegd.

De vreemdeling dient zich hiervoor hetzij persoonlijk, hetzij via familieleden of kennissen, te wenden tot de daartoe bevoegde autoriteiten van het land van herkomst. In de meeste gevallen zal dit het ministerie van BuZa van dat land zijn. Vervolgens dient het stuk te worden gelegaliseerd door de voor dat land bevoegde Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging.

8.2. Hoofdregel

Als beleidsregel geldt dat de staat van personen wordt aangetoond aan de hand van officiële gelegaliseerde bescheiden. Indien niet-gelegaliseerde documenten worden overgelegd, dienen deze alsnog te worden gelegaliseerd. De vreemdeling draagt zorg voor legalisatie van buitenlandse stukken betreffende de staat van personen. Dat is ook het geval indien de vreemdeling zich er op beroept aanspraak te ontlenen aan artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb of artikel 3.23 Vb. Het gaat daarbij om een beleidsregel omtrent de vaststelling van feiten.

Legalisatie kan slechts strekken tot de bevestiging door de eigen autoriteiten en de acceptatie hiervan door de Nederlandse autoriteiten van de formele echtheid van een document en biedt geen uitsluitsel omtrent de juistheid van de inhoud van het document.

Indien er gerede aanwijzingen bestaan dat het gelegaliseerde document inhoudelijk onjuist is, beslist de IND aan de hand van de ter beschikking staande gegevens of het document wordt doorgeleid naar het ministerie BuZa met het verzoek om een verificatieonderzoek. De termijn van het nemen van een beslissing wordt met een termijn van maximaal zes maanden opgeschort.

Op de hoofdregel dat buitenlandse bescheiden met betrekking tot de staat van personen moeten worden gelegaliseerd alvorens zij kunnen dienen als basis voor besluitvorming, bestaan de nodige uitzonderingen.

Deze uitzonderingen zijn gebaseerd op de circulaire van de mede namens de Minister, de Minister van BuZa en de minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, inzake ‘de Legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen’ van 12 januari 2000, laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2006.

8.3. Vrijgestelde bescheiden

Van het vereiste van legalisatie zijn vrijgesteld:

  • stukken die vallen onder een verdrag dat voorziet in vrijstelling of afschaffing van legalisatie en die afkomstig zijn uit een land dat partij is bij het betreffende verdrag (zie de bijlage bij de circulaire van 12 januari 2000, laatstelijk gewijzigd op 15 mei 2006 (kenmerk 5001966/99/6);

  • afschriften en uittreksels van akten van de burgerlijke stand, opgemaakt en afgegeven in Indonesië, Nieuw Guinea of Suriname, voordat deze landen op 27 december 1949, 1 oktober 1962 onderscheidenlijk 25 november 1975 de onafhankelijkheid verkregen; en

  • uit het buitenland afkomstige stukken, overgelegd door een in Nederland woonachtig persoon die met betrekking tot hetzelfde rechtsfeit reeds eerder een gelegaliseerd stuk heeft overgelegd dat de basis heeft gevormd voor het opmaken van een akte van de burgerlijke stand in Nederland of voor de opname van gegevens over de betreffende persoon in de gemeentelijke basisadministratie, voorzover het later overgelegde niet-gelegaliseerde stuk inhoudelijk overeenstemt met de op grond van het eerder overgelegde gelegaliseerde stuk in de akte of in de gemeentelijke basisadministratie opgenomen gegevens en het latere stuk overeenstemt met het gelegaliseerde stuk.

8.4. Overige vrijstellingen

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan worden vrijgesteld de persoon die tegen de legalisatie gegronde bedenkingen heeft geuit, voorzover die persoon:

  • a. rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder c of d, Vw of op het moment van verkrijging van het Nederlanderschap op die grond rechtmatig in Nederland verbleef;

  • b. een aanvraag heeft ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw, voorzover daarop nog niet onherroepelijk afwijzend is beslist; of

  • c. rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a of b, Vw en bij de verlening en verlenging van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is vrijgesteld van het bezit van een geldig document voor grensoverschrijding, of op het moment van verkrijging van het Nederlanderschap als zodanig in Nederland verbleef.

De bedenkingen zijn in ieder geval ongegrond, indien:

  • a. de betrokken persoon beschikt over een document dat aan hem, na de datum van het te legaliseren document maar in de periode waarin hij behoorde tot een van de hierboven onder a bedoelde categorieën, in persoon is afgegeven door de autoriteiten van zijn land van herkomst;

  • b. het document waarvan legalisatie wordt verlangd, is afgegeven door andere autoriteiten dan die van het land van herkomst;

  • c. zich met betrekking tot die persoon in de periode waarin deze behoorde tot één van de hierboven onder a, bedoelde categorieën, een rechtsfeit heeft voorgedaan waarbij de autoriteiten van het land van herkomst waren betrokken; of

  • d. de betrokken persoon in de periode waarin hij behoorde tot één van de hierboven onder a bedoelde categorieën, vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd.

8.5. Bewijsnood

Van de voorwaarde van het overleggen van uit het buitenland afkomstige gelegaliseerde documenten kan voorts worden vrijgesteld de persoon die wegens bewijsnood niet in staat is dergelijke documenten over te leggen.

Bewijsnood zal zich met name voordoen in het geval dat de registers van de burgerlijke stand in het land waar de documenten vandaan moeten komen niet bestaan dan wel onvolledig zijn, alsmede wanneer er in het land in kwestie geen stukken kunnen worden verkregen vanwege de op dat moment bestaande politieke situatie.

Om een dergelijke bewijsnood te kunnen aannemen is vooraf overleg met het ministerie van BuZa noodzakelijk door de IND.

Indien betrokkene stelt geen documenten te kunnen overleggen, maar ingevolge de circulaire inzake legalisatie en verificatie van buitenlandse bewijsstukken betreffende de staat van personen wel gelegaliseerde documenten dient te overleggen, verzoekt de IND het ministerie van BuZa om nadere informatie ter zake.

De IND stelt op grond van de door het ministerie van BuZa verstrekte informatie vast of de door betrokkene overgelegde documenten alsnog kunnen worden gelegaliseerd. Indien dit niet het geval is, wordt door de IND beoordeeld of er sprake is van bewijsnood, alvorens zij beslist op de aanvraag.

Indien dit niet het geval is, wordt de vreemdeling verzocht alsnog zorg te dragen voor de legalisatie van de overgelegde documenten.

Indien wel sprake is van bewijsnood, kan de afstammingsrelatie middels DNA-onderzoek worden aangetoond. Indien door middel van het DNA-onderzoek de afstammingsrelatie is aangetoond, kan de vrijstelling worden verleend.

Indien DNA-onderzoek niet mogelijk is, kan in een situatie van bewijsnood ook gebruik worden gemaakt van identificerende vragen.

8.6. Toepassing DNA-onderzoek

In het geval van aanvragen waarbij door legalisatieplichtige vreemdelingen geen documenten zijn overgelegd, neemt de IND terzake contact op met het ministerie van BuZa. Uit de informatie van het BuZa kan blijken dat er sprake is van bewijsnood voor betrokkene. In dat geval wijst de IND betrokkene op de mogelijkheid van DNA-onderzoek ten einde vast te stellen of er sprake is van een biologische afstammingsrelatie.

Betrokkene wordt derhalve slechts op de mogelijkheid van DNA-onderzoek gewezen in het geval er sprake is van uit beide ouders of uit één van beide ouders geboren kinderen en nadat is vastgesteld dat betrokkene aantoonbaar in bewijsnood verkeert met betrekking tot de te overleggen documenten.

Als de afstammingsrelatie door het DNA-onderzoek wordt bevestigd en aan alle overige voorwaarden wordt voldaan, wordt de aanvraag ingewilligd, tenzij overigens bekend geworden gegevens zich tegen inwilliging verzetten.

Deelname aan DNA-onderzoek geschiedt op vrijwillige basis. Indien de aanvrager geen gebruik maakt van de mogelijkheid van DNA-onderzoek, zal op grond van de beschikbare gegevens een beslissing worden genomen over de aanvraag.

Als de aanvrager instemt met een DNA-test ten behoeve van de door hem of haar aangegeven gezinsleden en met het gebruik van de uitslag van DNA-onderzoek in de procedure in kwestie, dient betrokkene een bijdrage ter uitvoering van DNA-onderzoek te storten op rekening van het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht. De hoogte van de bijdrage wordt afgeleid van het aantal te onderzoeken kinderen:

aantal te onderzoeken kinderen

hoogte bijdrage

één kind

€ 199,66

twee kinderen

€ 263,19

drie kinderen

€ 326,72

vier kinderen

€ 390,25

etc.

etc.

De aanvrager dient de gezinsleden in het buitenland te informeren dat zij zich moeten melden bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging. De in het buitenland verblijvende echtgeno(o)t(e) of partner van de referent die om DNA-onderzoek heeft verzocht, wordt door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in kennis gesteld van de door de referent in het aanvraagformulier voor DNA-onderzoek verstrekte gegevens over de relatie tussen de ouders en de kinderen voor wie overkomst naar Nederland wordt gevraagd. De echtgeno(o)te of partner legt ter zake van de juistheid van de door de referent verstrekte gegevens een verklaring af, die door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging schriftelijk wordt vastgelegd en door betrokkene wordt ondertekend.

De gezinsleden van de aanvrager tekenen aldaar een verklaring van geen bezwaar met betrekking tot DNA-onderzoek. Het DNA-materiaal wordt afgenomen door een medisch gekwalificeerd persoon in aanwezigheid van een medewerker van de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging en wordt door de diplomatieke vertegenwoordiging verzonden naar het laboratorium waar het DNA-onderzoek zal worden verricht.

Het DNA-materiaal van de aanvrager in Nederland wordt in een van de in de ‘Circulaire legalisatie en verificatie van buitenlandsde bewijsstukken betreffende de staat van personen’ genoemde geaccrediteerde laboratoria in Nederland afgenomen, dan wel op een door dat laboratorium aangewezen plaats, door een medische gekwalificeerde in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van het laboratorium.

De uitslag van het DNA-onderzoek biedt een zekerheid met betrekking tot het bestaan van een biologische afstammingsrelatie van ten minste 99,99 % in het geval van beide ouders DNA-materiaal beschikbaar is, en ten minste 99,9% in het geval van één ouder DNA-materiaal beschikbaar is. De IND informeert de aanvrager over de uitslag van het DNA-onderzoek.

Indien de uitslag voor betrokkene positief is wordt de bijdrage door de IND aan betrokkene terugbetaald. Indien de uitslag negatief is, vindt er geen restitutie plaats.

Het DNA-materiaal wordt door het laboratorium vernietigd nadat de beslissing in de procedure in het kader waarvan het DNA-materiaal is afgenomen, onherroepelijk is geworden. De IND geeft daartoe een schriftelijke aanwijzing aan het laboratorium.

9. Verlenging en intrekking verblijf (verruimde) gezinshereniging

9.1. Inleiding

Als uitgangspunt wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning afgewezen indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden,waarvan met name sprake zal zijn ingeval van verbreking van de gezinsband, ingeval de hoofdpersoon zijn hoofdverblijf buiten Nederland verplaatst of ingeval het verblijfsrecht van de hoofdpersoon wordt beëindigd, (zie B1/5.3.1) of indien een van de andere in artikel 18 Vw genoemde afwijzingsgronden van toepassing is (zie B1/5.3.1 t/m B1/5.3.6). De vreemdeling die niet meer voldoet aan de beperking verband houdend met het doel waarvoor de oorspronkelijke verblijfsvergunning was verleend, kan uiteraard een aanvraag indienen tot wijziging van de verblijfsvergunning. De tijdig ingediende aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien wordt voldaan aan de voorwaarden voor de eerste verblijfsaanvaarding voor het nieuw beoogde verblijfsdoel. Voor de verlening van de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd wordt verwezen naar B1/6.

Aan vreemdelingen die als minderjarig kind in het kader van gezinshereniging houder zijn geweest van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd worden verleend (zie artikel 21, vierde en vijfde lid, Vw; B1/6).

9.2. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

Nadat de vreemdeling een jaar verblijf in het kader van (verruimde) gezinshereniging heeft gehad, dient de verblijfsvergunning te worden verlengd. Daarbij wordt getoetst aan de algemene voorwaarden voor het verlengen van de verblijfsvergunning. Indien aan die voorwaarden wordt voldaan, en de hoofdpersoon een verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, wordt de verblijfsvergunning verlengd voor de duur van vijf jaren.

Indien de verblijfsvergunning is verleend voor verblijf bij een minderjarige houder van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, wordt het feit dat die houder inmiddels de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt niet tegengeworpen in het kader van de verlenging. De verblijfsvergunning wordt om die enkele reden niet ingetrokken.

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken. Dat lijdt uitzondering in de gevallen genoemd in B2/9.5.1 en B2/9.5.2. Deze uitzonderingen gelden ongeacht de vraag of de hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard of van niet-tijdelijke aard heeft.

9.3. Verbreking van de (huwelijks)relatie

Ingevolge artikel 19 juncto 18, eerste lid, onder f, Vw kan de verblijfsvergunning worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend of een voorschrift dat aan de verblijfsvergunning is verbonden. Daarvan zal met name sprake zijn ingeval van verbreking van de (huwelijks)relatie. Er is sprake van een verbreking van de (huwelijks)relatie indien:

  • de (huwelijks)relatie op grond waarvan verblijf was toegestaan feitelijk of juridisch is verbroken. Dit kan ondermeer blijken uit het feit dat de vreemdeling en de hoofdpersoon niet meer staan ingeschreven op hetzelfde adres in de GBA, of uit het feit dat de partners naar buiten toe verschillende adressen voeren;

  • de hoofdpersoon is overleden; of

  • de hoofdpersoon zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd.

Tenzij op grond van B16 een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf kan worden verleend, wordt in een dergelijk geval de verblijfsvergunning ingetrokken. Artikel 3.90 Vb geeft hierop een uitzondering.

Dit artikel ziet op situaties waarin een vreemdeling, wiens verblijf in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming is aanvaard, de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht. In dergelijke gevallen kan er sprake zijn van een tijdelijke (feitelijke) verbreking van de samenwoning. De feitelijke verbreking kan echter ook een permanent karakter hebben. Om die reden kan de verblijfsvergunning, in situaties waarin de vreemdeling de hoofdpersoon wegens gewelddaden is ontvlucht, wel worden ingetrokken indien er sedert de feitelijke verbreking van de samenwoning een jaar is verstreken.

De vreemdeling die stelt de persoon bij wie verblijf was toegestaan wegens gewelddaden te hebben verlaten, maakt dat aannemelijk door in ieder geval over te leggen:

  • a. gegevens van de politie, bijvoorbeeld de melding van een incident of een proces-verbaal van de aangifte;

  • b. een verklaring van een (vertrouwens)arts of een andere hulpverlener; de vertrouwensarts hoeft niet de eigen huisarts te zijn;

  • c. gegevens over verblijf in een blijf-van-mijn-lijfhuis; of

  • d. andere gegevens, voorzover het gaat om objectieve gegevens uit betrouwbare bron.

9.3.1. Aanvraag voor het verrichten van arbeid

Indien de (huwelijks)relatie korter dan drie jaar heeft geduurd, komt de vreemdeling in beginsel niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf (zie B16/5.3), tenzij sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard (zie B16/5.3.3) of internationale verplichtingen (zie B16/5.5).

Wanneer de vreemdeling een aanvraag indient voor een ander verblijfsdoel, dient deze aanvraag getoetst te worden aan het ter zake geldende beleid. De aanvraag om voortzetting van het verblijf voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt getoetst aan het beleid zoals genoemd in B5. Zie in dit verband het bepaalde in B1/2.3.2 ten aanzien van vreemdelingen die op grond van hun eerdere verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten. Voor deze categorie vreemdelingen is een TWV niet vereist. Er dient echter wel getoetst te worden of met het verrichten van de arbeid een wezenlijk Nederlands arbeidsmarktbelang wordt gediend, tenzij er sprake is van internationale verplichtingen (zie B16/9). Deze toets wordt uitgevoerd door de Algemene Directie voor de Arbeidsvoorzieningsorganisatie. De aanvraag van de betreffende vreemdeling dient derhalve ter advisering te worden voorgelegd aan deze organisatie, indien de werkzaamheden niet vallen onder het algemene arbeidsmarktadvies dat deze organisatie halfjaarlijks uitbrengt.

De aanvraag om voortzetting van het verblijf voor het verrichten van arbeid als zelfstandige wordt onverkort getoetst aan het beleid als genoemd in B5/7. Zie voor uitzonderingen op grond van de overgangsregeling ingevolge artikel 9.6 Vb (zie B16/5.3.4).

9.4. Verbreking van andere gezinsrelaties

Van verbreking van de gezinsrelatie is sprake indien de vreemdeling als hierbedoeld:

  • niet langer tot het gezin behoort van degene bij wie verblijf is toegestaan, omdat hij/zij in het huwelijk is getreden of is gaan samenleven met een partner, ongeacht of hij/zij in het ouderlijk huis woont;

  • niet langer in gezinsverband samen woont en in eigen onderhoud is gaan voorzien. In Nederland buitenshuis wonende kinderen die een volledige dagopleiding volgen (al dan niet met studiebeurs), behouden hun afhankelijke verblijfstitel;

  • in Nederland achterblijft, nadat degene bij wie verblijf is toegestaan, zich vrijwillig in het buitenland heeft gevestigd of nadat diens verblijf is beëindigd.

Zie voor de verblijfsrechtelijke gevolgen van afwezigheid voor militaire dienst in het land van herkomst of detentie in het buitenland van degene bij wie verblijf werd toegestaan B1/5.3.2.

9.5. Middelenvereiste

Ingevolge artikel 18, eerste lid, onder d, Vw kan de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning worden afgewezen, indien de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan. Ingevolge artikel 19 Vw kan de verblijfsvergunning om die reden worden ingetrokken (Zie B2/9.2).

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen zijn in B2/9.5.2 algemene regels gesteld, die ook hier van toepassing zijn.

9.5.1. Gezamenlijk inkomen

Bij de beoordeling van de vraag of duurzaam wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt in het kader van aanvragen tot het verlengen van de geldigheidsduur van verblijfsvergunningen regulier uitgegaan van het gezamenlijk inkomen van de vreemdeling en de hoofdpersoon. Bij de beoordeling van de vraag of voldoende middelen van bestaan worden verworven, mogen de zelfstandig verworven inkomsten bij elkaar worden opgeteld.

Meetellen gezinsinkomen bij nareizende (voor-)kinderen

In artikel 3.22 Vb is neergelegd dat de verblijfsvergunning wordt verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen als bedoeld in artikel 3.74, onder a, Vb, en een garantstelling heeft ondertekend, voor zover de vreemdeling als partner van die persoon wil verblijven. In het Vb is derhalve geen verplichting neergelegd om de inkomsten van anderen dan de hoofdpersoon mee te tellen bij de berekening van de bestaansmiddelen.

Echter, als de hoofdpersoon (de biologische of juridische ouder bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wwb voor de categorie echtparen en gezinnen.

Daarbij geldt als aanvullende voorwaarde dat, tenzij de bovenbedoelde partner, geregistreerde partner of huwelijkspartner biologisch of juridisch ouder van de vreemdeling is, deze een garantstelling moet hebben ondertekend.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.22, tweede lid, aanhef en onder a en b, Vb, zoals dat luidde tot 1 november 2004.

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen.

9.5.2. Belangenafweging en vrijwillige werkloosheid

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen. Omtrent die afweging van belangen worden hieronder algemene regels gesteld.

Voldoende, niet-duurzame middelen

Als de zelfstandig verworven inkomsten voldoende zijn en gedurende het jaar direct voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend steeds voldoende zijn geweest, dan wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet afgewezen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, Vw op de enkele grond dat deze inkomsten niet duurzaam zijn. Het economisch welzijn van Nederland kan in dat geval de inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, niet rechtvaardigen, aangezien de hoofdpersoon nog altijd beschikt over voldoende bestaansmiddelen.

Onvoldoende middelen

Als de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan worden afgewezen, omdat de vreemdeling of de persoon bij wie deze verblijft niet meer beschikt over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan, wordt bezien of de gevolgen voor de vreemdeling niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het middelenvereiste te dienen doelen.

Bij deze belangenafweging worden de volgende factoren betrokken:

  • de nationaliteiten van de vreemdeling en de gezinsleden (waaronder tevens wordt begrepen de hoofdpersoon). Hierbij is met name van belang de vraag of (één van de) gezinsleden de Nederlandse nationaliteit heeft;

  • voorzover de hoofdpersoon in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier: het doel en de (niet-)tijdelijkheid van deze verblijfsvergunning;

  • de duur van het verblijf van de vreemdeling en de gezinsleden in Nederland op grond van een verblijfsvergunning;

  • de banden van de vreemdeling en de gezinsleden met het herkomstland;

  • de reden waarom niet meer wordt beschikt over voldoende middelen van bestaan;

  • de duur en hoogte van middelen van bestaan die eventueel nog wel beschikbaar zijn;

  • de mate waarin de vreemdeling eventueel een (aanvullend) beroep doet op de algemene middelen en (voorzover van toepassing) de reden waarom een vreemdeling dit beroep doet;

  • eventuele bijzondere omstandigheden ten aanzien van de vreemdeling en de gezinsleden.

Vrijwillige werkloosheid

Het economisch welzijn van Nederland is een van de gronden waarop inmenging in het familie- of gezinsleven, bedoeld in artikel 8 EVRM, kan worden gerechtvaardigd. Bij de belangenafweging die toetsing aan artikel 8 EVRM meebrengt, komt aan het feit dat er sprake is van vrijwillige of verwijtbare werkloosheid en van een beroep op de publieke middelen een zodanig zwaar gewicht toe, dat verblijfsbeëindiging veelal een gerechtvaardigde inmenging zal betekenen.

Gelet op het voorgaande wordt behoudens de vrijstellingsgronden van artikel 3.85 Vb (zie hieronder) de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur in ieder geval afgewezen indien de hoofdpersoon tijdens de geldigheid van de verblijfsvergunning:

  • a. vrijwillig of door eigen toedoen werkloos is geworden; en

  • b. een beroep doet op de publieke middelen.

Onder deze omstandigheden wordt ook de nog geldige verblijfsvergunning ingetrokken.

Ad a. Het enkele feit dat iemand werkloos is na het einde van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde duur, is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van vrijwillige werkloosheid. Vrijwillige werkloosheid kan wel worden aangenomen indien er andere feiten en omstandigheden zijn waaruit kan worden afgeleid dat het einde van het dienstverband een niet-onvrijwillig karakter heeft of dat na einde dienstverband de werkloosheid alsnog een niet-onvrijwillig karakter heeft gekregen, hetgeen onder meer kan blijken uit uitsluiting van of strafkorting op de uitkering.

Er kan gesproken worden van vrijwillige werkloosheid indien een werknemer verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24 WW. Dit is het geval als hij:

  • zich zodanig verwijtbaar heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag zijn ontslag tot gevolg zou kunnen hebben (bijvoorbeeld ontslag op staande voet);

  • ontslag heeft genomen, zonder dat aan de voortzetting van zijn dienstbetrekking voor hem zodanige bezwaren zijn verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd.

Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door het CWI, de Gemeentelijke Sociale Dienst of het uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringen. Indien geconstateerd wordt dat de hoofdpersoon niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.

9.5.3. Afwijking van het middelenvereiste

Ingevolge artikel 3.85 Vb wordt de aanvraag tot het verlengen niet afgewezen wegens het ontbreken van voldoende middelen van bestaan indien de vreemdeling en degene bij wie hij als gezinslid verblijft gezamenlijk zelfstandig en duurzaam over voldoende inkomen, als bedoeld in artikel 3.74 Vb, beschikken of indien de hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.

NB. Als voorwaarde voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, die in het kader van gezinsvorming is verleend, geldt dat wat betreft hoogte moet worden beschikt over een al dan niet gezamenlijk netto-inkomen van tenminste 100% naar de norm voor gehuwden in de zin van artikel 21 Wwb.

Ingevolge artikel 3.85, eerste lid, in samenhang met artikel 3.74, eerste lid, onder a, Vb wordt in het kader van de verlenging van de verblijfsvergunning immers een al dan niet gezamenlijk inkomen van tenminste die hoogte als voldoende aangemerkt.

Zie verder B2/2.10.

9.5.3.1. Middelen: overgangsrecht per 1 november 2004

Op grond van artikel 3.103 Vb wordt de aanvraag getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vw anders voortvloeit, of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, gunstiger is.

Vrijstellingsgronden

In die gevallen waarin de eerste verlening van de verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming plaatsvond vóór 1 november 2004, wordt (in het kader van verblijf voor gezinshereniging en -vorming, behoudens het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) het middelenvereiste niet tegengeworpen indien de hoofdpersoon:

  • a. zevenenvijftigeneenhalf jaar of ouder is;

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is; of

  • c. als alleenstaande ouder de zorg heeft over een kind jonger dan vijf jaar dat rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is.

In aanvulling daarop gold het volgende.

Deze overgangsregeling is (behoudens hetgeen bij c staat vermeld) niet aan een termijn gebonden.

Lager normbedrag

In die gevallen waarin de eerste verlening van de verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming plaatsvond vóór 1 november 2004, wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen indien:

  • (in het kader van verblijf gezinshereniging en -vorming, behoudens het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) de hoofdpersoon duurzaam beschikt over zelfstandig verworven middelen van bestaan ten minste ter hoogte van de relevante bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 Wwb, voor de desbetreffende categorie alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld; of

  • (in het kader van het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) de in 3.25, eerste lid, onder a, Vb bedoelde kinderen gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over een netto-inkomen gelijk aan de som van de bestaansminima, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

De vorenstaande beleidsregels omtrent het meetellen van gezamenlijk inkomen zijn ook hier van toepassing.

Deze overgangsregeling geldt tot drie jaar na 1 november 2004, dat wil zeggen tot 1 november 2007. Gedurende deze termijn kunnen de vreemdeling en de hoofdpersoon er zich op instellen dat het middelenvereiste wordt verzwaard. Na ommekomst van deze termijn zal onverkort aan de zwaardere eis moeten worden voldaan.

Overig

Voor de overige (gedeeltelijke of gehele) vrijstellingen van het middelenvereiste, zoals deze golden voor inwerkingtreding van de Vw, geldt (behoudens de hieronder omschreven aan artikel 116 Vw ontleende rechten) géén eerbiedigende werking. De vreemdeling dan wel de hoofdpersoon hebben zich gedurende een periode van drie jaar na inwerkingtreding van de Vw kunnen instellen op de omstandigheid dat de oude inkomenseis zou worden vervangen door het thans geldende recht. Het is niet wenselijk dat in het kader van het middelenvereiste bij verlengingsaanvragen tot in lengte van jaren twee regimes naast elkaar gelden. Dat de vreemdeling ooit is toegelaten op grond van een lichter middelenvereiste, maakt dat niet anders.

9.5.3.2. Middelen: overgangsrecht ex artikel 116 Vw

Ingevolge artikel 116 Vw blijven de inkomenseisen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c, en artikel 18, eerste lid, onder d, Vw gedurende drie jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van de Vw buiten toepassing op Nederlanders en vreemdelingen die op 1 april 2001 waren toegelaten.

Dit heeft gevolgen voor het toepasselijke middelenvereiste, indien verblijf in Nederland wordt beoogd voor gezinshereniging of gezinsvorming bij een:

  • Nederlander (ongeacht of deze reeds op 1 april 2001 Nederlander was of voor 1 april 2004 Nederlander is geworden);

  • vreemdeling, die op 1 april 2001 op grond van de Vw (oud) was toegelaten (dat wil zeggen: toegelaten als vluchteling, houder van een vergunning tot vestiging, houder van een vergunning tot verblijf, een vergunning tot verblijf als asielgerechtigde of een voorwaardelijke vergunning tot verblijf);

  • vreemdeling, aan wie bij beschikking van op of na 1 april 2004 op grond van de Vw in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning regulier of asiel, waarvan de ingangsdatum ligt vóór 1 april 2004.

Op hen blijft tot 1 april 2004 het recht van toepassing dat gold vóór 1 april 2001, voorzover dat gunstiger is dan het recht dat gold op 1 april 2001.

Artikel 116 Vw was van toepassing op alle drie eisen (zelfstandigheid, duurzaamheid en hoogte) waaraan de inkomsten van de hoofdpersoon moesten voldoen, alsook op eventuele vrijstellingen. Dit betekent dat in zaken die vallen onder de overgangsrechtelijke bepaling van artikel 116 Vw bij de toets aan het middelenvereiste het oude recht, zoals dat was neergelegd in de Vc (oud), op alle onderdelen onverkort moet worden toegepast.

Aangezien de invulling van het middelenvereiste in het oude recht geheel was neergelegd in beleidsregels (en niet, zoals thans het geval is, goeddeels in algemeen verbindende voorschriften), is in de betreffende categorie zaken de inherente afwijkingsbevoegdheid onverkort van toepassing op alle onderdelen van het middelenvereiste. Overigens werd ook onder het oude recht aan het middelenvereiste strak de hand gehouden.

Vrijstellingen

Het middelenvereiste werd in het kader van verlengingsaanvragen niet tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/1.5 (oud)). Hetzelfde gold voor minderjarige kinderen van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/5.5 (oud)).

Weliswaar was in de Vc (oud) niet opgenomen dat het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan vreemdelingen die waren toegelaten als partner van een Nederlander, een houder van een vergunning tot vestiging of een toegelaten vluchteling (B1/3.4 (oud)), maar er bestond een bestendige uitvoeringspraktijk waarbij het middelenvereiste niet werd tegengeworpen aan deze vreemdelingen.

De vrijstelling van het middelenvereiste gold uitdrukkelijk niet voor verruimde gezinshereniging (B1/7.4 (oud)). Ook voor vreemdelingen die in het kader van het ouderenbeleid waren toegelaten gold geen uitzonderingsbeleid (zie B1/9.3 (oud)).

Eerbiedigende werking

Behoudens eventuele aanspraken die kunnen worden ontleend aan artikel 3.103 Vb, geldt dat na 1 april 2004 geen rechten meer kunnen worden ontleend aan de omstandigheid dat de vreemdeling op grond van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de huidige Vw toelating is verleend. Dit betekent dat op grond van het middelenvereiste (zoals dat geldt met ingang van 1 april 2004) verlengingsaanvragen kunnen worden afgewezen, ook al is de vreemdeling voor 1 april 2004 toegelaten mede met toepassing van artikel 116 Vw.

Lager normbedrag

In die gevallen waarin de eerste verlening van de verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met gezinshereniging of -vorming plaatsvond vóór 1 november 2004, wordt het middelenvereiste niet tegengeworpen indien:

  • in artikel 21 Wwb, voor de desbetreffende categorie alleenstaande ouders of echtparen en gezinnen, met inbegrip van vakantiegeld;

  • (in het kader van het beleid ten aanzien van vreemdelingen van 65 jaar en ouder) de in bedoelde kinderen gezamenlijk duurzaam en zelfstandig beschikken over een netto-inkomen gelijk aan de som van de bestaansminima, bedoeld in de Wet werk en bijstand, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden.

De vorenstaande beleidsregels omtrent het meetellen van gezamenlijk inkomen zijn ook hier van toepassing.

Deze overgangsregeling geldt tot drie jaar na 1 november 2004, dat wil zeggen tot 1 november 2007. Gedurende deze termijn kunnen de vreemdeling en de hoofdpersoon er zich op instellen dat het middelenvereiste wordt verzwaard. Na ommekomst van deze termijn zal onverkort aan de zwaardere eis moeten worden voldaan.

10. Artikel 8 EVRM

10.1. Inleiding

Indien na de toetsing aan de voorgaande hoofdstukken de vreemdeling geen verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging of gezinsvorming wordt verleend, dient in alle gevallen getoetst te worden aan artikel 8 EVRM.

Art. 8. EVRM bepaalt:

  • 1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé-leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

  • 2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voorzover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

10.2. Toetsingskader

Hieronder wordt aangegeven welke vragen moeten worden beantwoord bij de toetsing aan artikel 8 EVRM.

a. Gezinsleven

Is er sprake van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM? Zie B2/10.2.1.

b. Inmenging

Levert het niet toestaan van het (voortgezet) verblijf aan de vreemdeling een inmenging op in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven van betrokkenen? Zie B2/10.2.2.

c. Positieve verplichting

Indien geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven: is er sprake van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf in Nederland toe te staan? Zie B2/10.2.3.

d. Negatieve verplichting

Indien sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven: is deze inmenging gerechtvaardigd op grond van artikel 8, tweede lid EVRM? Zie B2/10.2.4.

10.2.1. Familie- of gezinsleven

Het begrip familie- of gezinsleven in artikel 8 EVRM heeft een andere betekenis dan (nationale) begrippen als feitelijke gezinsband en familierechtelijke relatie. In veel gevallen waarin de feitelijke gezinsband is verbroken, zal er toch gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM bestaan.

In de volgende gevallen is in ieder geval sprake van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de echtgenoten in een reëel huwelijk (lawful and genuine marriage). Van belang is welke invulling aan de verwantschap wordt gegeven. Ingeval van een schijnhuwelijk is namelijk geen sprake van gezinsleven. Formeel is er dan wel een familierechtelijke relatie, maar dat is niet genoeg om gezinsleven aan te nemen. Er wordt geen daadwerkelijke invulling aan die verwantschap gegeven om gezinsleven aan te kunnen nemen;

  • b. de partners in een reële en in voldoende mate met een huwelijk op een lijn te stellen (homo- of heteroseksuele) relatie;

  • c. de ouders en hun uit een reëel huwelijk of niet-huwelijkse relatie geboren minderjarige en meerderjarige kinderen.

In de volgende gevallen kan eveneens sprake zijn van familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM:

  • a. de erkenner en het kind, mits aan de relatie tussen het kind en de erkenner daadwerkelijk invulling wordt gegeven;

  • b. de biologische vader en het kind, mits er sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals een relatie tussen die vader en de moeder die voldoende op een lijn is te stellen met een huwelijk (ongeacht of de geboorte van het kind plaatsvond voor of nadat de relatie of de samenleving was verbroken) of feitelijke contacten (als samenleving, verzorging en/of opvang) met het kind;

  • c. adoptiefouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • d. pleegouders of opvangouders en het kind, mits daaraan voldoende invulling wordt gegeven;

  • e. overige naaste bloedverwanten, zoals de grootouders en het kleinkind, broer of zus, de oom/tante en de neef/nicht, mits er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

10.2.1.1. Einde van het gezinsleven

Het familie- of gezinsleven tussen (geregistreerde en huwelijks)partners eindigt met de feitelijke verbreking van de (huwelijkse) relatie.

Het gezinsleven tussen ouders en kinderen eindigt slechts in zeer uitzonderlijke situaties. Ook indien men niet samenwoont of maar heel kort heeft samengewoond, of indien er in een periode weinig of geheel geen contact is geweest, zijn er andere zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven als beëindigd te kunnen aanmerken. De enkele ondertoezichtstelling of uithuisplaatsing van het kind beëindigt bijvoorbeeld niet het gezinsleven.

10.2.2. Inmenging

Inmenging wordt aangenomen, indien de vreemdeling:

  • met toepassing van artikel 67 Vw ongewenst wordt verklaard (ook indien sprake is van eerste toelating!), tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten;

  • gedurende lange tijd als tweede generatie migrant in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; of

  • het verblijf van de vreemdeling wordt beëindigd, tenzij de verblijfsvergunning er niet toe strekte de uitoefening van het gezinsleven in Nederland mogelijk te maken, bijvoorbeeld omdat de ontnomen verblijfstitel is verleend voor verblijf bij een (eerdere) echtgenoot, geregistreerd partner of ongehuwde partner.

In het algemeen wordt geen inmenging aangenomen indien de vreemdeling:

  • niet in het bezit was van een verblijfsvergunning, ongeacht de vraag of hij feitelijk in Nederland verbleef;

  • in het bezit was van een verblijfsvergunning die was verleend op grond van door de vreemdeling verstrekte onjuiste gegevens of omdat de vreemdeling relevante gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de verblijfsvergunning zouden hebben geleid; of

  • in het bezit was van een verblijfsvergunning die er niet (mede) toe strekte het gezinsleven in Nederland mogelijk te maken.

10.2.2.1. Aanvragen om eerste verblijfsaanvaarding

In het algemeen vormt de afwijzing van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning van een vreemdeling die niet eerder een verblijfsvergunning in Nederland had, geen inmenging in het recht op respect voor het gezinsleven, ook niet indien de vreemdeling feitelijk al enige tijd in Nederland verblijft en hier feitelijk gezinsleven onderhoudt. Indien de vreemdeling tijdens de vrije termijn gezinsleven is gaan uitoefenen, doet hij dat als het ware op eigen risico en in de wetenschap dat hij Nederland na de vrije termijn weer zal dienen te verlaten. In dergelijke gevallen heeft de Nederlandse overheid niet door de verlening van een verblijfsvergunning nadrukkelijk ingestemd met het bestendige verblijf van die vreemdeling in Nederland en hem in de gelegenheid gesteld dat gezinsleven uit te oefenen.

10.2.2.2. Aanvragen om voortzetting van verblijf

In het algemeen vormt verblijfsbeëindiging (de intrekking van de verblijfsvergunning of de niet-verlenging van de geldigheidsduur daarvan) wel inmenging in het recht op gezinsleven. Het gaat hier om de nadrukkelijke beëindiging door de overheid van verblijfsrecht, dat het gezinsleven mogelijk maakte, welk verblijfsrecht eerder even nadrukkelijk was verleend.

10.2.3. Positieve verplichting

Indien er geen sprake is van inmenging in het recht op eerbiediging van het gezinsleven, wordt beoordeeld of er sprake is van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf in Nederland toe te staan. De grens tussen positieve en negatieve verplichtingen is niet altijd even scherp te trekken. In beide gevallen zijn vergelijkbare (doch niet identieke) beginselen van toepassing.

Om de omvang van de (negatieve of positieve) verplichtingen van de overheid te bepalen, moeten alle relevante feiten en omstandigheden van het geval in ogenschouw worden genomen en uiteindelijk moet een eerlijk evenwicht worden bereikt tussen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en de weigering van de verblijfsvergunning enerzijds, en de persoonlijke belangen die zijn gediend met het in Nederland uitoefenen van het gezinsleven anderzijds. Aangezien het gaat om de beoordeling en afweging van diverse belangen van verschillende aard, komt in beide gevallen aan de overheid een zekere beoordelingsvrijheid (a certain margin of appreciation) toe. Bij de weigering van eerste toelating van vreemdelingen tot het Nederlandse grondgebied is die groter dan bij de weigering van voortgezet verblijf.

Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een positieve verplichting vindt een afweging plaats van de belangen van de vreemdeling alsmede zijn gezinsleden tegen de algemene belangen. In dat kader wordt in ieder geval betrokken:

  • of er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen; en

  • of er sprake is van bijzondere omstandigheden; en

  • bij ouders en meerderjarige kinderen of sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding (more than normal emotional ties).

10.2.3.1. Gezinshereniging kinderen met ouders

Indien sprake is van een aanvraag om eerste toelating in het kader van gezinshereniging met ouders, is van belang dat aandacht wordt besteed aan de in de uitspraak van het EHRM inzake Sen (21 december 2001, nr. 3144565/96), gemaakte belangenafweging, ook al komt het feitencomplex niet geheel overeen met dat van de zaak Sen.

Dit wil zeggen dat bij de belangenafweging in het kader van gezinshereniging met (zowel minder- als meerderjarige) kind(eren) bezien moet worden of de uitspraak inzake Sen betekenis heeft, en zo ja welke. Daarbij kunnen bij de in het kader van de positieve verplichting te maken belangenafweging de volgende omstandigheden aan de orde komen:

  • de duur van het legale verblijf van de ouder(s) in Nederland;

  • indien sprake is van een nieuwe (huwelijks)partner: de banden die hij/zij heeft met het land van herkomst van degene die gezinshereniging vraagt. Indien tevens sprake is van kinderen uit een eerdere (huwelijks)relatie, en de andere ouder woont nog in het land van herkomst, kan dit bij beoordeling van deze omstandigheid betrokken worden;

  • indien tegenwerking van de nieuwe (huwelijks)partner als reden wordt gegeven voor de late gezinshereniging: de rol die deze omstandigheid in de belangafweging speelt (hierbij kan van belang zijn in welk gezin het kind op dit moment verblijft);

  • de bijzondere situatie van het gezin in Nederland (zoals bijvoorbeeld de aanwezigheid van een gehandicapt kind);

  • de banden die de in Nederland wonende kinderen met het land van herkomst hebben (dit geldt voor alle in het gezin verblijvende kinderen);

  • de omstandigheid of in het land van herkomst nog familie woonachtig is die de verzorging van betrokkene op zich kunnen nemen.

10.2.3.2. Meer dan gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele binding

Tussen ouders en hun (meerderjarige) kinderen is vanaf de geboorte sprake van gezinsleven (zie B2/10.2.1.1). Bij de belangenafweging in het kader van de positieve verplichting dient betrokken te worden of er sprake is van meer dan de gebruikelijke afhankelijkheid en emotionele banden (more than the normal emotional ties). Indien de banden zodanig bijzonder zijn dat aangenomen moet worden dat van een de normale emotionele banden tussen ouders en meerderjarige kinderen overstijgende, bijzondere afhankelijkheid sprake is, leidt dit op zichzelf nog niet tot de conclusie dat tevens sprake is van een positieve verplichting om de vreemdeling verblijf toe te staan. Die omstandigheid vormt één van de aspecten die in de belangenafweging betrokken dient te worden. Hieraan komt op zichzelf geen doorslaggevende betekenis toe.

10.2.3.3. Openbare orde aspecten en belangenafweging

Indien sprake is van openbare orde aspecten die, vanuit nationaal vreemdelingrechtelijk oogpunt, aan (verder) verblijf in de weg staan dienen in de in het kader van artikel 8 EVRM te maken belangenafweging de uit het arrest van het EHRM van 2 augustus 2001 inzake Boultif (nr 54273/00) volgende ‘guiding principles’ betrokken te worden.

Indien (verder) verblijf, gelet op het inzake openbare orde en nationale veiligheid geldende (beleids)regels kan worden geweigerd, heeft al een belangenafweging plaats gevonden. De belangenafweging die vervolgens in het kader van artikel 8 EVRM dient plaats te vinden, is echter niet dezelfde. Uit het arrest van het EHRM inzake Boultif volgt dat in ieder geval de volgende omstandigheden in de belangenafweging betrokken dienen te worden:

  • de aard en ernst van het gepleegde misdrijf;

  • de duur van het verblijf in het gastland;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf en de gedragingen van de betrokkene gedurende die tijd;

  • de nationaliteiten van alle betrokkenen;

  • de gezinssituaties van de vreemdeling, zoals de duur van het huwelijk;

  • andere factoren die uitdrukking geven aan de feitelijke invulling van het huwelijk;

  • de vraag of de (huwelijks)partner op de hoogte was van het misdrijf toen hij/ zij met de vreemdeling in het huwelijk trad of de relatie aanging;

  • de vraag of er kinderen uit het huwelijk zijn geboren en, als dit het geval is, hun leeftijd;

  • de ernst van de moeilijkheden die de echtgeno(o) t(e) zal ondervinden als hij/ zij de vreemdeling zou volgen naar het land van herkomst. Hierbij is van belang dat het enkele feit dat hij/zij meegaat zekere problemen met zich zal brengen op zichzelf de uitzetting niet kan stuiten.

Voortzetting van verblijf

Indien, in verband met aspecten van openbare orde, voortzetting van het verblijf wordt beëindigd of de vreemdeling ongewenst wordt verklaard met toepassing van artikel 67 Vw (tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten), is er sprake van inmenging in het recht op het uitoefenen van het gezinsleven. In die gevallen dient beoordeeld te worden of die inmenging gerechtvaardigd is in het licht van het tweede lid van artikel 8 EVRM (zie B2/10.2.4). Hierbij wordt nog opgemerkt dat, indien sprake is van meerdere zware misdrijven, aan het belang van de Staat in het algemeen meer gewicht dient te worden toegekend dan aan het belang van de vreemdeling.

Eerste toelating en inmenging

Ook indien de eerste toelating van een vreemdeling wordt geweigerd in verband met aspecten van openbare orde zullen, indien sprake is van inmenging, de hiervoor genoemde guiding principles bij de belangenafweging (zie B2/10.2.3) meegenomen dienen te worden. In dat geval dient in het algemeen meer gewicht te worden toegekend aan het belang van de Staat.

Indien tevens wordt overgegaan tot ongewenstverklaring van de vreemdeling is, ook bij eerste toelating – tenzij ook de gezinsleden Nederland moeten (hebben) verlaten – steeds sprake van inmenging. Beoordeeld dient te worden of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM (zie B2/10.2.4). Bedoelde belangenafweging kan, na de gemaakte belangenafweging, de weigering van het verblijf wellicht rechtvaardigen. Wanneer daarnaast geconcludeerd wordt dat de vreemdeling de mogelijkheid geboden moet worden zijn of haar gezin in Nederland te bezoeken, is aanvullend de ongewenstverklaring op grond van artikel 8 EVRM niet te rechtvaardigen.

10.2.3.4. Objectieve belemmering

Objectieve belemmeringen zien op belemmeringen om het gezinsleven tussen de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon en de gezinsleden buiten Nederland uit te oefenen. Bij de beoordeling van de vraag of daarvan sprake is, zal veelal moeten worden beoordeeld of het gezinsleven in het land van herkomst kan worden uitgeoefend. In het zich daartoe lenende geval zal echter ook moeten worden beoordeeld of het gezinsleven in een derde land kan worden uitgeoefend. Daarbij maakt het niet uit of de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon Nederlander of vreemdeling is. Nederlanders kunnen zich in het algemeen ook in andere landen vestigen. In iedere zaak zal beoordeeld moet worden of er op dit moment sprake is van een objectieve belemmering. In het algemeen gelden daarbij de volgende uitgangspunten:

  • indien op het moment waarop de toets aan artikel 8 EVRM plaatsvindt, ten aanzien van vreemdelingen afkomstig uit een bepaald (gedeelte van een) land of behorend tot een bepaalde bevolkingsgroep een beleid wordt gevoerd op grond waarvan zij – ongeacht de individuele merites van de casus – op voorhand in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel (artikel 29 onder d, Vw), bestaat er een vermoeden van een objectieve belemmering. Dat vermoeden van een objectieve belemmering kan slechts op individuele gronden van de betreffende concrete zaak worden weerlegd. Daarbij zijn, naast aanwijzingen in het individuele relaas, van belang eventuele ambtsberichten van het ministerie van BuZa, eventuele brieven aan de Tweede Kamer, en eventuele maatgevende jurisprudentie;

  • indien op de individuele merites van de zaak een verblijfsvergunning asiel is verleend (en het gezinslid uit hetzelfde land komt), bestaat een zeer sterk vermoeden van een objectieve belemmering, dat slechts op individuele gronden van de betreffende zaak kan worden weerlegd. Voor de vraag naar de aanwezigheid van objectieve belemmeringen is doorslaggevend de vraag of de persoonlijke omstandigheden die tot de verblijfsvergunning asiel hebben geleid, op dit moment nog steeds aanwezig zijn. Dat geldt ook indien die hoofdpersoon inmiddels tot Nederlander is genaturaliseerd. Indien duidelijk is dat de situatie van de hoofdpersoon – indien de beoordeling daarvan thans zou plaatsvinden – geen aanleiding zou vormen om hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel (en de hoofdpersoon dus uit Nederland zou kunnen worden verwijderd), kan op grond van de individuele merites van die zaak worden besloten geen objectieve belemmering aan te nemen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn, indien de situatie in het land van herkomst in gunstige zin is gewijzigd. Daarbij wordt scherp gelet op indicaties die duiden op de (al dan niet eenmalige of tijdelijke) terugkeer van de hoofdpersoon naar het land van herkomst, ook ingeval van handschoenhuwelijken;

  • indien het gezinsleven niet in het land van herkomst, maar mogelijk wel in dat derde land kan worden uitgeoefend, terwijl de hoofdpersoon en de gezinsleden geen duidelijkheid kunnen verschaffen over de feitelijke mogelijkheden van toegang/toelating van het gezin tot dat derde land, wordt voorshands geen objectieve belemmering aangenomen. De verblijfsgerechtigde hoofdpersoon en de gezinsleden dienen daarover helderheid te verschaffen en dat te onderbouwen.

De aanwezigheid van een objectieve belemmering vormt een van de factoren die in de belangenafweging moeten worden betrokken. Indien er geen sprake is van een objectieve belemmering, is er in beginsel echter ook geen sprake van een positieve verplichting.

Indien er wel sprake is van een objectieve belemmering, brengt dat niet zonder meer een positieve verplichting tot verlening van een verblijfsvergunning mee. Alsdan moet de op de individuele zaak toegespitste belangenafweging worden gemaakt. De objectieve belemmering is dan – naast onder meer de invulling die reeds in het land van herkomst aan het gezinsleven werd gegeven, de middelen van bestaan, de openbare orde, de situatie in het land van herkomst en dergelijke – een van de vele wegingsfactoren in die belangenafweging.

Die belangenafweging valt alleen dan op voorhand al in het voordeel van de vreemdeling uit, indien er sprake is van een uitzichtloze situatie waarin van tevoren al volstrekt duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan en waarin het vragen van inspanningen om alsnog aan de voorwaarden te gaan voldoen, zinloos is. Dat wordt slechts aangenomen indien:

  • er sprake is van een reeds in het land van herkomst bestaande feitelijke gezinsband;

  • er geen sprake is van openbare orde aspecten;

  • er een objectieve belemmering is om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen; en

  • de verblijfsgerechtigde hoofdpersoon 65 jaar of ouder is of volledig en blijvend arbeidsongeschikt, dan wel blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.

Indien de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven niet tot deze categorie behoort, moet dus een op de individuele zaak toegespitste belangenafweging worden gemaakt. Daarbij vormt het bestaan van de objectieve belemmering een zware maar niet noodzakelijkerwijs doorslaggevende wegingsfactor.

Uitgangspunt is dat de Nederlandse overheid enerzijds belang heeft bij het voeren en handhaven van een restrictief toelatingsbeleid, maar dat de Nederlandse overheid anderzijds de uitoefening van het gezinsleven niet blijvend onmogelijk maakt. Daarbij spelen in de belangenafweging onder meer een rol:

  • de eigen verantwoordelijkheid van de toegelaten hoofdpersoon om aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging te gaan voldoen;

  • openbare orde aspecten;

  • de situatie van de gezinsleden in het land van herkomst;

  • voorafgaand legaal verblijf in Nederland;

  • de invulling die reeds voor de verlening van een verblijfsvergunning van de hoofdpersoon in het land van herkomst aan het gezinsleven werd gegeven. Zo wordt bij gezinsvorming (waarbij er geen sprake van is dat reeds in het land van herkomst voor de verlening van de verblijfsvergunning van de hoofdpersoon gezinsleven werd uitgeoefend) een zeer zwaar gewicht toegekend aan het feit dat de hoofdpersoon bij het aanvangen van het gezinsleven het risico heeft aanvaard dat het gezinsleven niet in Nederland kan worden uitgeoefend.

Uitgangspunt is dat de hoofdpersoon bij wie verblijf wordt beoogd, zijn of haar eigen verantwoordelijkheden draagt, ook voor wat betreft de kosten van zijn of haar levensonderhoud en dat van de gezinsleden die hij of zij wenst te laten overkomen. Daarom wordt van de hoofdpersoon verwacht dat hij of zij gedurende een langere termijn alles op alles heeft gezet om werk te krijgen en zodoende duurzaam te gaan beschikken over voldoende zelfstandige bestaansmiddelen. Daarbij wordt van hem of haar een actieve houding verwacht.

De mate van inspanningen

Die actieve houding brengt mee dat van de hoofdpersoon in ieder geval wordt verwacht dat hij actief naar werk zoekt, ook als dat werk niet aansluit bij zijn opleiding en werkervaring, dat hij zulk werk ook daadwerkelijk aanvaardt, dat hij ingeschreven staat bij het arbeidsbureau en diverse uitzendbureaus en daarbij te kennen heeft gegeven bereid te zijn alle soorten arbeid op welk niveau dan ook te aanvaarden, en dat hij zeer intensief solliciteert op allerlei bestaande vacatures (uiteraard ook onder zijn opleidingsniveau). Ook wordt van hem verwacht dat hij uit eigener beweging potentiële werkgevers aanschrijft die geen vacatures hebben bekendgemaakt (open sollicitaties), dat hij zorgdraagt voor de erkenning van zijn buitenlandse diploma’s en zich op alle denkbare wijzen laat bemiddelen, en dat hij – zo hij ook na langere tijd geen werk weet te krijgen – een op de arbeidsmarkt gerichte (avond)studie (al dan niet op eigen kosten) volgt. De hoofdpersoon moet zeer duidelijk en gedocumenteerd kunnen aangeven wat hij allemaal heeft ondernomen om aan de toelatingsvoorwaarden te gaan voldoen.

De redelijke termijn

De redelijke termijn vangt in beginsel aan op de datum van dagtekening van de beschikking, waarbij de hoofdpersoon is toegelaten en waarmee hij toegang tot de arbeidsmarkt heeft verkregen. Dat is dus niet de (eerdere) ingangsdatum van het verblijfsrecht dat met terugwerkende kracht wordt verleend. Indien bij beschikking van 1 april een verblijfsvergunning is verleend met ingang van 1 januari, vangt de redelijke termijn aan op 1 april.

Dat uitgangspunt lijdt slechts dan uitzondering indien de overheid de hoofdpersoon onevenredig lang heeft afgehouden van de verblijfsvergunning en daarmee van toegang tot de arbeidsmarkt. Indien de hoofdpersoon voor de inwerkingtreding van de Vw eerst een voorwaardelijke vergunning tot verblijf heeft gehad en nadien zijn verblijf op grond van een andere verblijfsvergunning is voortgezet, tellen de jaren waarin hij arbeid heeft mogen verrichten gedurende de voorwaardelijke vergunning tot verblijf periode mee.

Als richtsnoer wordt voor de duur van de redelijke termijn een termijn van drie jaren gehanteerd. Van belang is dat die termijn korter of langer kan zijn naar gelang de overige feiten en omstandigheden van het individuele geval. Welke feiten en omstandigheden in het individuele geval spelen, kan op voorhand niet worden vastgesteld. In een bijzonder geval kan de positie waarin de gezinsleden buiten Nederland verkeren, ook indien die positie niet dusdanig schrijnend is dat enkel op grond daarvan al verblijf zou moeten worden aanvaard, aanleiding vormen een kortere termijn dan drie jaren te hanteren. Ook bijzondere omstandigheden betreffende de toegelaten hoofdpersoon kunnen in beginsel leiden tot de toepassing van een kortere termijn. De omstandigheden die tot het hanteren van een kortere termijn kunnen leiden, zijn dermate afhankelijk van de individuele zaak, dat daarvoor geen algemene regels kunnen worden opgesteld. Indien zich echter geen bijzondere feiten of omstandigheden voordoen, wordt een termijn van drie jaren als richtsnoer aangehouden.

Indien de aanvang van de aantoonbare inspanningen van de hoofdpersoon later is dan het moment van zijn eigen toelating, of indien de hoofdpersoon anderszins in gebreke is gebleven om zich langere tijd actief op te stellen, heeft dat invloed op de termijn. De hoofdpersoon moet immers eerst gedurende een redelijk lange termijn alles op alles hebben gezet om aan de reguliere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning van de gezinsleden te gaan voldoen en zo zijn verantwoordelijkheden voor zichzelf en zijn gezin te nemen. Indien de hoofdpersoon zich nauwelijks of geen moeite heeft getroost om een arbeidsplaats te bemachtigen en zich passief heeft opgesteld, kan ook na langere tijd niet worden geoordeeld dat er sprake is van een uitzichtloze situatie waarin nimmer aan de toelatingsvoorwaarden kan worden voldaan.

Geen doorslaggevende betekenis

De enkele omstandigheid dat de hoofdpersoon door een ander bestuursorgaan is ontheven of vrijgesteld van de sollicitatieplicht, is op zichzelf niet doorslaggevend; van belang is dat hij die zich daarop beroept ook aantoont waarom hij is vrijgesteld. Zo komt aan de zorg voor een jong kind of het enkele volgen van een cursus geen doorslaggevende betekenis toe, aangezien dat niet meebrengt dat hij nimmer aan de voorwaarden zal kunnen voldoen. Indien de ontheffing/vrijstelling van de sollicitatieplicht is gebaseerd op blijvende en volledige arbeidsongeschiktheid, kan die arbeidsongeschiktheid wel doorslaggevend zijn. Indien de ontheffing/vrijstelling van de sollicitatieplicht niet doorslaggevend is, dient dat in de beschikking te worden gemotiveerd.

Slechts indien de hoofdpersoon bij wie verlening van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging wordt beoogd, gedurende de richttermijn van (in beginsel) drie jaren al het mogelijke heeft gedaan om werk tegen voldoende inkomen te vinden en hij, ondanks zijn inzet, geen uitzicht op een betaalde werkkring heeft, zal de balans bij de belangenafweging in zijn voordeel kunnen uitslaan.

Gezinsvorming

Indien sprake is van gezinsvorming, en er dus niet reeds in het land van herkomst sprake was van gezinsleven tussen de toegelaten hoofdpersoon en het gezinslid, maar het gezinsleven eerst is aangegaan nadat de hoofdpersoon zich in Nederland heeft gevestigd, wordt slechts onder zeer uitzonderlijke omstandigheden een positieve verplichting aangenomen. In het algemeen zal daarvan slechts sprake zijn, indien duidelijk is dat nimmer aan de voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning zal kunnen worden voldaan.

10.2.4. Negatieve verplichting

Indien er sprake is van inmenging, wordt beoordeeld of die inmenging gerechtvaardigd is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM. Die beoordeling bestaat uit drie stappen.

  • a. is de inmenging in de regelgeving voorzien (provided by law)? Onder regelgeving wordt in dit verband in ieder geval verstaan de Vw, het Vb, het VV en de Vc;

  • b. vervolgens wordt beoordeeld of de inmenging (de verblijfsbeëindiging) plaatsvindt in het belang van een of meer van de gronden genoemd in het tweede lid van artikel 8 EVRM:

    • de openbare orde en nationale veiligheid;

    • het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten;

    • de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden;

    • de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen; en

    • het economisch welzijn van het land.

  • c. ten slotte wordt beoordeeld of de inmenging noodzakelijk is in een democratische samenleving. Het feit dat de afwijzende beslissing (a) is gebaseerd op de regelgeving en (b) in het belang is van een of meer van de gronden genoemd in het tweede lid van artikel 8 EVRM, vormt op zichzelf niet zonder meer voldoende rechtvaardiging. De inmenging moet ook noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De beoordeling vergt een belangenafweging en komt neer op een evenredigheidstoetsing. Daarbij is de betreffende (afwijzings)grond slechts een van de meerdere wegingsfactoren. Het enkele beroep op de algemene middelen of de enkele inbreuk op de openbare orde hoeft op zichzelf dus niet doorslaggevend te zijn om de inmenging (met een beroep op het economisch welzijn van Nederland, respectievelijk het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten) te rechtvaardigen. Er zal telkenmale een op de concrete zaak toegespitste afweging dienen plaats te vinden van de algemene belangen van de samenleving enerzijds en de individuele belangen van de vreemdeling en zijn gezinsleden anderzijds.

In de beschikking wordt bij die belangenafweging allereerst verwezen naar de voorafgaande belangenafweging (die eerder bij de toetsing aan het nationale beleid en de nationale regelgeving heeft plaatsgevonden). De toetsing aan artikel 8 EVRM is een eindtoets, die volgt op een eerdere beoordeling of de vreemdeling in aanmerking komt voor (voortzetting van) verblijf op grond van de regelgeving. Bij de totstandkoming van de regelgeving zelf zijn (in abstracto) de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief vreemdelingenbeleid, reeds afgewogen tegen de persoonlijke belangen van de vreemdeling en zijn gezinsleden die zijn gediend met het uitoefenen van gezinsleven (in Nederland). Zo is, indien bijvoorbeeld verblijf wordt beëindigd wegens inbreuk op de openbare orde, reeds getoetst aan de glijdende schaal, waarin de duur van het verblijf van de vreemdeling (en daarmee in abstracto diens banden met Nederland) zijn gerelateerd aan de ernst van de inbreuk (en daarmee het algemene belang). Ook in dat geval kan er echter sprake zijn van andere zwaarwegende factoren op grond waarvan toch in het voortgezet verblijf behoort te worden berust, of op grond waarvan moet worden afgezien van ongewenstverklaring. Er kan echter evenzeer sprake zijn van (aanvullende) feiten en omstandigheden die in de belangenafweging bijdragen tot de rechtvaardiging van de inbreuk, ook indien die bij de toetsing aan het nationale recht niet direct hebben bijgedragen tot de afwijzende beslissing. Daarbij valt onder meer te denken aan eerdere (geringe) strafbare feiten, een beroep op de algemene middelen, een geringe mate van inburgering of weinig concrete invulling aan het gezinsleven.

Voorts is van belang dat het economisch welzijn meer omvat dan slechts de bescherming van de algemene middelen. Ook indien de vreemdeling die niet (meer) voldoet aan de beperking waaronder hem verblijf in Nederland was toegestaan en die ook niet voldoet aan de voorwaarden voor voorgezet verblijf, op enig moment wel beschikt over een arbeidsplaats, is het economisch welzijn van Nederland in geding. Het economisch welzijn strekt zich ook uit tot, bijvoorbeeld, de bescherming van de arbeidsmarkt (de vreemdeling werkt weliswaar, maar er is prioriteitgenietend aanbod) en de uit de algemene middelen gefinancierde faciliteiten (onderwijs, gezondheidszorg, infrastructuur en dergelijke).

Welke belangen?

Welke belangen bij de belangenafweging moeten worden betrokken, hangt af van de concrete individuele casus. Van belang is dat het altijd gaat om de feitelijke situatie in het individuele geval, die per casus zal verschillen. De wegingsfactoren kunnen dan ook niet limitatief worden opgesomd. Van belang zijn in ieder geval de intensiteit van het gezinsleven, het gewicht dat aan de feitelijke weigeringsgrond in de individuele zaak kan worden toegekend, en de banden die de vreemdeling met Nederland en met het land van herkomst heeft. Indien er sprake is van gezinsleven met (jonge) kinderen die in Nederland zullen achterblijven, moeten ook de belangen van die kinderen worden bezien.

Afhankelijk van het geval kunnen spelen:

  • (ingeval van gezinsleven met in Nederland gevestigde kinderen) de leeftijd van het kind, de aanwezigheid van een gezagsverhouding, de bijdrage die de vreemdeling levert tot de kosten van de in Nederland verblijvende kinderen, de frequentie en regelmaat waarmee contact met die kinderen wordt onderhouden, de betrokkenheid bij hun opvoeding en verzorging, en het belang van die kinderen bij de aanwezigheid van de vreemdeling. Inmenging is eerder te rechtvaardigen naarmate de intensiteit van het gezinsleven en het belang van de kinderen bij de aanwezigheid van de vreemdeling in Nederland minder is;

  • de intensiteit van het gezinsleven met de overige in Nederland achterblijvende gezinsleden, de mate waarin van die gezinsleden kan worden gevergd dat zij zich met de vreemdeling in diens herkomstland vestigen, en de vraag of het gezinsleven is aangegaan tijdens verblijf op grond van een geldige verblijfsvergunning of tijdens illegaal verblijf in Nederland;

  • de duur van het (rechtmatige) verblijf van de vreemdeling in Nederland en de duur van het verblijf in het land van herkomst, de frequentie, duur en aard van verblijf in het land van herkomst na de inreis in Nederland, het hebben gevolgd van onderwijs in Nederland en in het land van herkomst, het arbeidsverleden in Nederland en in het land van herkomst, de beheersing van de Nederlandse taal en de taal van het land van herkomst, eventuele verzoeken tot naturalisatie tot Nederlander, de eventuele vervulling van de militaire dienstplicht in het land van herkomst, een eventuele (huwelijks)relatie met een in Nederland geboren en getogen Nederlander, de aanwezigheid van andere familieleden in Nederland en in het land van herkomst, de mate waarin de vreemdeling in Nederland en in het land van herkomst een sociaal leven heeft opgebouwd, en de mogelijkheden om het sociale leven in het herkomstland weer op te pakken. Inmenging is eerder te rechtvaardigen naarmate de banden met het land van herkomst sterker zijn. Indien die banden slechts louter juridisch zijn (door het enkele bezit van de nationaliteit van het herkomstland) zal inmenging aanzienlijk minder snel zijn te rechtvaardigen;

  • persoonlijke omstandigheden, zoals een ernstige handicap en hulpbehoevendheid, en de positie waarin de vreemdeling, gelet op die omstandigheden, bij terugkeer zal komen te verkeren;

  • de aard en duur van het verblijfsrecht in Nederland. Inmenging is eerder te rechtvaardigen naarmate de vreemdeling korter in Nederland heeft verbleven, indien het verblijfsrecht tijdelijk van aard was en de vreemdeling daarmee het risico heeft genomen dat het gezinsleven niet blijvend in Nederland kan worden uitgeoefend;

  • de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven. Is op objectieve wijze (bijvoorbeeld door overlegging van daarop betrekking hebbende documenten) aangetoond dat er sprake is van een (proef)omgangsregeling waaraan voldoende feitelijke invulling wordt gegeven dan wel er pogingen in het werk zijn gesteld om een (proef)omgangsregeling vast te stellen. Er is sprake van een gerechtvaardigde inmenging indien is gebleken dat de procedure inzake de (proef)omgangsregeling enkel tot doel heeft het verblijf in Nederland voort te zetten. Indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of de nationale veiligheid zal aan de hand van een op de concrete zaak toegespitste belangenafweging beoordeeld moeten worden of de inmenging gerechtvaardigd is, waarbij de (proef)omgangsregeling een van de diverse wegingsfactoren is.

Artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM

In veel zaken waarin sprake is van een Nederlands kind, wordt een beroep gedaan op artikel 3 van het Vierde Protocol bij het EVRM. Dat artikel ziet niet op de verlening van een verblijfstitel aan de niet-Nederlandse ouder van een Nederlands kind, doch op de aanspraken die een Nederlander op verlening van een verblijfsvergunning en bestendig verblijf in Nederland kan doen gelden jegens de Nederlandse overheid. Omdat uitzetting van het Nederlandse kind niet aan de orde is, komt daarbij geen beslissende betekenis toe aan het (op artikel 3 van het Vierde Protocol gebaseerde) recht van het Nederlandse kind om niet te worden uitgezet. Toch moet in de belangenafweging (naast de andere aan de orde zijnde belangen) worden betrokken het feit dat het kind de Nederlandse nationaliteit bezit en als zodanig aanspraak heeft op verblijf, opvoeding en verzorging in Nederland. Dat feit (en de overige belangen) moeten worden afgewogen tegen de algemene belangen die zijn gediend met het voeren van een restrictief vreemdelingenbeleid. Die zullen meestal zijn gelegen in het economische welzijn van Nederland, maar soms ook (in combinatie met) de openbare orde en/of een andere grond. De centrale vraag daarbij is of van het kind gevergd kan worden met de vreemdeling in het buitenland te gaan wonen. Dat moet worden beoordeeld aan de hand van leeftijd, worteling en eventuele toelatingsbeletselen in het vreemde land. Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten. Zie ten aanzien hiervan tevens B1/5.1, B1/5.3.2, en B16/7.

Meestal zal er ook sprake zijn van gezinsleven tussen de andere ouder en het Nederlandse kind. Indien het hoogstwaarschijnlijk is dat het kind de niet-Nederlandse ouder naar het buitenland zal volgen, is er sprake van inmenging in het recht op gezinsleven tussen het kind en die andere ouder. De vraag of die inmenging op de grond van het economisch welzijn van Nederland gerechtvaardigd is, zal onder meer afhangen van de vraag of de relatie (waaruit het kind is geboren) werd onderhouden in een periode waarin het de vreemdeling was toegestaan bij de (huwelijks)partner in Nederland te verblijven, de intensiteit van het gezinsleven tussen het kind en die andere ouder (de aard en de frequentie van de contacten, de naleving van een omgangsregeling, het leveren van bijdragen en dergelijke). Het gaat daarbij om de feitelijke situatie. Aan het enkele feit dat er geen formele overeenkomst is getroffen (bijvoorbeeld met betrekking tot omgangsrecht of financiële bijdragen) is niet van belang indien er wel feitelijk sprake is van omgang of financiële bijdragen. Anderzijds legt een enkele formele omgangs- of betalingsregeling geen gewicht in de schaal, indien die niet feitelijk wordt nagekomen.

10.2.5. Beperking en arbeidsmarktaantekening

Indien het recht op eerbiediging van het familie- of gezinsleven noopt tot aanvaarding van (voortgezet) verblijf, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend onder de beperking ‘uitoefenen van het gezinsleven conform artikel 8 EVRM bij (naam hoofdpersoon met wie het gezinsleven moet worden toegestaan)’.

Afhankelijk van de positie op de arbeidsmarkt van de hoofdpersoon, wordt de beperking aangevuld met een van de volgende teksten:

  • Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist;

  • Arbeid uitsluitend toegestaan indien werkgever beschikt over TWV;

  • Specifieke arbeid toegestaan indien werkgever beschikt over TWV; andere arbeid niet toegestaan; of

  • Arbeid niet toegestaan.

Afhankelijk van de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, wordt bij de verlening van de verblijfsvergunning aangegeven of het verblijfsrecht tijdelijk of niet-tijdelijk van aard is. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens tijdelijk van aard. Indien het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, niet tijdelijk van aard is, is het verblijfsrecht van de vreemdeling eveneens niet tijdelijk van aard.

Dit is slechts anders indien verblijf dient te worden verleend op grond van de pogingen van de vreemdeling om aan het gezinsleven met zijn kind invulling te gaan geven. In dat geval is het verblijfsrecht, ongeacht de aard van het verblijfsrecht van de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven, altijd tijdelijk.

3. Adoptiekinderen en pleegkinderen

1. Inleiding

Dit hoofdstuk bevat de bijzondere voorwaarden inzake de verlening van een verblijfsvergunning aan buitenlandse adoptiekinderen, alsmede aan buitenlandse kinderen voor wie opname in een pleeggezin in Nederland wordt beoogd. Het gaat om gezinsuitbreiding met kinderen, anders dan door geboorte.

De voorwaarden die zien op het verblijf verband houdend met verblijf ter adoptie en verblijf als pleegkind zijn opgenomen in respectievelijk de artikelen 3.26 en 3.28 Vb.

Deze artikelen geven geen verplichting, maar een bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw en B1/4 van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

Vooropgesteld dient te worden dat de overkomst van de kinderen waarop het onderhavige hoofdstuk betrekking heeft, op verantwoorde wijze dient te zijn geregeld. Het kind dient derhalve in het bezit van een geldige mvv Nederland in te reizen, uiteraard voor zover deze voor Nederland is vereist (zie B1/4.1).

2. Buitenlandse adoptiekinderen

2.1. Inleiding

De opneming van buitenlandse kinderen ter adoptie is geregeld in de Wobka. Deze wet strekt mede tot uitvoering van het per 1 oktober 1998 voor Nederland in werking getreden Haags adoptieverdrag.

Buitenlandse adoptiekinderen in de zin van de Wobka zijn buiten Nederland geboren, de Nederlandse nationaliteit niet bezittende minderjarigen in de zin van de Nederlandse wet, die in Nederland met het oog op adoptie in een ander gezin dan het ouderlijke worden of zullen worden verzorgd en opgevoed in zodanige omstandigheden dat de verzorgers de plaats van de ouders innemen. De vreemdelingrechtelijke voorschriften en voorwaarden alsook de van toepassing zijnde voorschriften voortvloeiend uit de Wobka voor deze categorie zijn vermeld onder B3/2.3.

De Wobka is van toepassing op alle personen die hun gewone verblijf in Nederland hebben en een buitenlands kind willen adopteren. Al deze personen zijn gehouden de procedures te volgen zoals voorgeschreven door de Wobka. Aan de procedure van de wet moet derhalve zijn voldaan bij binnenkomst van het kind in Nederland.

Aangezien de opneming in het belang moet zijn van het kind speelt met name de geschiktheid van de toekomstige ouders een belangrijke rol. Zowel de Nederlandse autoriteiten als de vergunninghoudende bemiddelende organisaties als ook de buitenlandse betrokken instanties spelen een rol bij de beoordeling of opneming in het belang van het kind is.

2.2. Reikwijdte van het onderhavige hoofdstuk

2.2.1. Inleiding

Om te kunnen bepalen door welke regels – die van B2 inzake gezinsvorming of gezinshereniging óf die van het onderhavige hoofdstuk – de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier van een (buitenlands) kind worden beheerst, is het van belang vast te stellen of de aanvraag betrekking heeft op een adoptiekind of een adoptiefkind.

Onder adoptiefkind wordt uitsluitend verstaan een kind dat – als gevolg van een erkende buitenlandse adoptiebeslissing – naar de regels van Nederlands internationaal privaatrecht geldt als kind van de adoptanten. De beslissing op de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning van een adoptiefkind wordt beheerst door de bepalingen van B2, uiteraard voor zover het kind ten gevolge van de erkende buitenlandse adoptiebeslissing niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

2.2.2. Erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing

Erkenning van een buitenlandse adoptiebeslissing kan van rechtswege geschieden of door tussenkomst van de Nederlandse rechter. In de drie hieronder beschreven situaties zijn de bepalingen van B2 op de aanvraag van toepassing in plaats van de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk, uiteraard voor zover het kind ten gevolge van de in het buitenland uitgesproken adoptie niet de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen.

Een adoptie die conform het verdrag tot stand is gekomen en is uitgesproken in een land dat is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag wordt in alle andere verdragssluitende landen van rechtswege erkend, mits aan alle vereisten van beide landen is voldaan (zie B2/5.2.1.1 en B2/5.4.5). Een dergelijke adoptie is in Nederland direct rechtsgeldig.

In de situatie waarin de adoptie wél in het buitenland is uitgesproken, maar het land niet is aangesloten bij het Haags Adoptieverdrag, is geen sprake van erkenning van rechtswege. Erkenning dient dan te geschieden door de Nederlandse rechter. In de Wet conflictenrecht adoptie is vastgelegd onder welke voorwaarden tot erkenning kan worden overgegaan (zie B2/5.2.1.2 en B2/5.4.5). Eén van de voorwaarden is dat de bepalingen van de Wobka in acht zijn genomen. B2 is in dit geval alleen van toepassing indien (bij inreis van het kind) de erkenning van de buitenlandse adoptiebeslissing door de Nederlandse rechter reeds voor handen is.

Als de procedure ingevolge de Wobka niet is gevolgd door adoptanten die hun woon- of verblijfplaats in Nederland hebben, kan aan het kind desondanks een verblijfsvergunning worden verleend op grond van het bepaalde in B2. Hiertoe is dan in ieder geval wel vereist dat bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter is bepaald dat de in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is.

2.2.3. De bepalingen van B3 zijn van toepassing op de aanvraag

Veelal zal de in het buitenland uitgesproken adoptie in Nederland kunnen worden erkend, hetzij op grond van het Haags Adoptieverdrag, hetzij op grond van de Wet conflictenrecht adoptie.

Het is echter mogelijk dat in Nederland (alsnog) in de adoptie moeten worden voorzien middels een adoptie naar Nederland recht.

Hiervan kan sprake zijn indien het kind afkomstig is uit een land waarvan het nationale recht niet vereist dat de adoptiebeslissing ter plekke wordt uitgesproken. Er is dan wel voldaan aan de vereisten voor adoptie in het gezin in Nederland, maar er is nog geen adoptiebeslissing genomen.

De adoptie vindt pas plaats nadat het kind gedurende een proefperiode (bijvoorbeeld een jaar) in het gezin van de aspirant-adoptiefouders is opgenomen geweest. Indien aan de vereisten voor adoptie is voldaan, neemt de buitenlandse autoriteit een besluit tot opname van het buitenlandse kind in het gezin van de aspirant-adoptiefouder(s) ter adoptie. Alsdan wordt ten behoeve van het kind een verblijfsvergunning verleend, in afwachting van de adoptie (zie B3/2.2 en verder).

Ook in de situatie waarin de in het buitenland uitgesproken adoptie noch op grond van het Haags Adoptieverdrag, noch op grond van de Wet conflictenrecht adoptie kan worden erkend, wordt de beslissing op de aanvraag beheerst door de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk.

Deze bepalingen zijn eveneens van toepassing op de aanvraag van een kind ten aanzien waarvan de bepalingen van de Wobka door de in Nederland woonachtige aspirant-adoptiefouders niet in acht zijn genomen en niet bij een niet meer voor hogere voorziening vatbare beslissing van een Nederlandse rechter is bepaald dat die in het buitenland uitgesproken adoptie rechtsgeldig is.

2.3. Voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van verblijf ter adoptie de volgende cumulatieve voorwaarden:

Ad c Aan de vereisten van de Wobka is voldaan, indien:

De Minister van Justitie een beginseltoestemming heeft afgegeven (artikel 2 Wobka)

De opneming van een buitenlands kind ter adoptie door personen die in Nederland hun gewone verblijf hebben, is ingevolge de Wobka uitsluitend toegestaan, indien hiertoe door de Minister van Justitie (Directoraat-Generaal Preventie, Jeugd en Sancties) een beginseltoestemming is afgegeven. Deze beginseltoestemming wordt niet slechts afgegeven aan echtparen (van ongelijk geslacht), doch ook aan één persoon en betreft in beginsel slechts de opneming van één kind en geldt voor een periode van drie jaren met de mogelijkheid van verlenging met telkens ten hoogste drie jaren. Het is de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bepaalde gevallen hiervan af te wijken;

Het kind en de aspirant-adoptiefouders voldoen aan bepaalde leeftijdsvereisten (artikel 5, zesde lid en zevende lid en artikel 8 onder a Wobka)

Het buitenlandse kind mag op het tijdstip van binnenkomst in Nederland de leeftijd van zes jaren niet bereikt hebben, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bijzondere gevallen, op schriftelijk verzoek van de aspirant-adoptiefouders, een afwijking van deze leeftijdsgrens toe te staan. Ook mag er niet meer dan 40 jaar leeftijdsverschil zijn tussen het kind en de aspirant-adoptiefouders, behoudens de bevoegdheid van de Minister van Justitie om in bijzondere gevallen een afwijking van toe te staan, in dat geval kan de Minister eisen stellen aan de leeftijd van het kind;

Een medische verklaring m.b.t. het buitenlandse kind is overgelegd (artikel 8 onder b Wobka)

Door de aspirant-adoptiefouders dient een in het land van herkomst recent afgegeven (niet langer dan zes maanden geleden) medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse kind te worden overgelegd, waaruit blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte. Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen.

Indien uit de medische verklaring niet blijkt dat op TBC is getest, dient het kind (hier te lande) alsnog een onderzoek ter zake te ondergaan. Indien daaraan of aan de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen niet wordt meegewerkt, wordt de aanvraag met toepassing van artikel 3.79 Vb afgewezen (zie ook B1/4.5).

Het vorenstaande is uiteraard niet van toepassing indien het kind op grond van zijn nationaliteit is vrijgesteld van het vereiste van het ondergaan van een onderzoek naar en/of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen.

Toestemming is gegeven voor de bemiddeling (artikel 8 onder c Wobka)

Door de aspirant-adoptiefouders dient gebruik te zijn gemaakt van een bemiddelende, vergunninghoudende instantie, bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka. Indien niet van een zodanige instantie doch van andere contacten gebruik is gemaakt, dient de daartoe ex artikel 7a Wobka benodigde toestemming van de Minister van Justitie te zijn verleend;

De afstand door ouder(s) en de instemming van de autoriteiten uit het land van herkomst van het kind is verkregen (artikel 8 onder d en e Wobka)

Door de aspirant-adoptiefouders dient op bevredigende wijze door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden (zie B2/8) te worden aangetoond dat de afstand door de ouder(s) van het buitenlandse kind naar behoren is geregeld. Op gelijke wijze dienen de aspirant-adoptiefouders aan te tonen dat de autoriteiten van het land van herkomst instemmen met de opneming, door hen, van het kind.

Kosten van verzorging en opvoeding

Ingevolge de Wobka zijn de aspirant-adoptiefouders vanaf het tijdstip van vertrek van het buitenlandse kind naar Nederland verplicht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van dat kind als ware het hun eigen kind. De kosten van een eventuele terugkeer naar het land van herkomst van het kind komen te hunnen laste. In het kader van het onderzoek met het oog op het afgeven van de beginseltoestemming, wordt door de Minister van Justitie bezien of de aspirant-adoptiefouders duurzaam over voldoende zelfstandige middelen van bestaan beschikken.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens:

  • het ontbreken van zelfstandige en duurzame middelen van bestaan (zie artikel 3.26, tweede lid, Vb);

  • het ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.26, tweede lid, Vb). In beginsel dient het kind een geldig document van grensoverschrijding te overleggen. Indien een zodanig document niet kan worden overgelegd, dient de identiteit van het kind wél op een andere wijze deugdelijk – bij voorbeeld aan de hand van een gelegaliseerde geboorteakte van het kind – te worden vastgesteld.

2.4. Mvv

Verzoeken om advies in verband met een door het kind in het land van herkomst of bestendig verblijf in te dienen aanvraag tot het verlenen van een mvv worden in beginsel ingediend door de bemiddelende vergunninghoudende instanties, als bedoeld in hoofdstuk 5 Wobka. Dit staat er niet aan in de weg dat ook aspirant-adoptiefouders een dergelijk verzoek ten behoeve van het kind kunnen indienen.

2.5. Procedure betreffende de verlening van de verblijfsvergunning

2.5.1. Aanmelding

Het kind dient zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland aan te melden bij het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 4.47 juncto artikel 4.49 Vb).

2.5.2. Plaats van indiening van de aanvraag

Ter indiening van een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dient het kind zich te vervoegen bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. Deze stelt de aspirant-adoptiefouder in de gelegenheid ten behoeve van het kind een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in te dienen.

De aspirant-adoptiefouder toont de originele beginseltoestemming van de Minister van Justitie voor opneming bij de burgemeester. Dit lijdt slechts uitzondering indien het originele document door de daarvoor bevoegde autoriteiten in het land van herkomst van het kind is ingenomen. In deze gevallen kan genoegen worden genomen met een kopie van de beginseltoestemming. In geval van twijfel kan contact worden opgenomen met de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Justitie.

De burgemeester zendt een kopie van de beginseltoestemming tezamen met het originele aanvraagformulier en de andere overgelegde bescheiden naar de IND ter afhandeling van de aanvraag. Hij retourneert de beginseltoestemming – voor zover deze in origineel is overgelegd – aan de vreemdeling.

2.5.3. De controletaak van de politie ingevolge de Wobka

Ingevolge artikel 25, tweede lid van de Wobka zijn met de controle op de naleving van het bepaalde bij de artikelen 2 en 8, belast:

  • de directeur van de Raad voor de Kinderbescherming alsmede de door hem aangewezen ambtenaren;

  • de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen en de grensbewaking.

De politie controleert derhalve of aan de voorwaarden als bedoeld onder de artikelen 2 en 8 Wobka is voldaan. De inhoud van de artikelen 2 en 8 Wobka komt overeen met de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als vermeld onder B3/2.2.2.

Het kind zal zich hiertoe na het indienen van de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats met zijn aspirant-adoptiefouder(s) opnieuw dienen te vervoegen bij het regionale politiekorps waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats heeft.

De beginseltoestemming

Het originele document, waaruit de beginseltoestemming van de Minister van Justitie voor de opneming blijkt, wordt bij de politie getoond. Dit lijdt slechts uitzondering indien het originele document door de daarvoor bevoegde autoriteiten in het land van herkomst van het kind is ingenomen. In deze gevallen kan genoegen worden genomen met een kopie van de beginseltoestemming. In geval van twijfel kan contact worden opgenomen met de Centrale Autoriteit interlandelijke adoptie van het Ministerie van Justitie.

Het model M67

De politie vult tezamen met de aspirant-adoptiefouder(s) en in aanwezigheid van het kind het formulier model M67 in. Voor zover de politie ter invulling van het model M67 gegevens nodig heeft waar zij zelf niet over beschikt, maar de IND wel, worden deze gegevens haar op haar verzoek verstrekt door de IND. De aspirant-adoptiefouder(s) zendt/zenden vervolgens zelf het ingevulde model M67 naar de IND, zodat de inhoud daarvan bij de besluitvorming van de aanvraag kan worden betrokken.

Proces-verbaal

Indien de politie een gegrond vermoeden heeft dat in strijd met het gestelde onder B3/2.2.2 wordt gehandeld, legt zij dit vast in een proces-verbaal, en doet hiervan onverwijld mededeling aan de IND.

Zij stelt eveneens de Officier van Justitie en de betrokken Raad voor de Kinderbescherming op de hoogte. Indien de opneming van een buitenlands kind is geschied zonder dat vooraf een beginseltoestemming is verkregen, kan de Officier van Justitie de minderjarige voorlopig aan de Raad voor de Kinderbescherming toevertrouwen, tenzij dit niet verenigbaar is met het belang van de minderjarige.

2.6. Het kind wordt niet als Nederlander in de GBA opgenomen

Het komt veelvuldig voor dat een kind als direct gevolg van een in het buitenland uitgesproken adoptie de Nederlandse nationaliteit verkrijgt en dus als Nederlander met een Nederlands paspoort Nederland inreist en als Nederlander wordt opgenomen in de GBA. In een dergelijk geval is het toelatingsbeleid vanzelfsprekend niet van toepassing.

Dat is anders indien ten onrechte is geconcludeerd dat het kind door de adoptie de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. In die gevallen is tevens ten onrechte een Nederlands paspoort afgegeven. Deze gevallen leiden dan ook tot weigering van de inschrijving als Nederlander in de GBA. Omdat het kind in kwestie hierdoor vreemdeling is gebleven, moet dus na inreis in Nederland alsnog een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier worden ingediend.

Afhankelijk van de vraag of de adoptie in Nederland wordt erkend, moet worden beoordeeld of het kind voor gezinsvorming of gezinshereniging op grond van het bepaalde in B2, of voor verblijf ter adoptie op grond van de in het onderhavige hoofdstuk opgenomen bepalingen in aanmerking komt.

Indien het een adoptie betreft die zonder meer in Nederland kan worden erkend (zie B2/5.2.1), wordt de aanvraag van het kind getoetst aan de voorwaarden inzake gezinsvorming en gezinshereniging (zie B2/5). Is er bij de adoptie van het buitenlandse kind door in Nederland woonachtige aspirant-adoptiefouders nog geen declaratoir van de Nederlandse rechter verkregen over de geldigheid van de in het buitenland uitgesproken adoptie, dan wordt het kind toegelaten voor verblijf ter adoptie volgens de bepalingen van het onderhavige hoofdstuk.

2.6.1. Ontbreken mvv

In beide bovengenoemde gevallen wordt de aanvraag niet afgewezen omdat niet wordt voldaan aan het vereiste bezit van een geldige mvv. In deze gevallen gaat het namelijk om een minderjarige die door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het bezit is gesteld van een Nederlands paspoort, en die op grond van dit paspoort Nederland is ingereisd, terwijl door of namens de vreemdeling geen onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot afgifte van het Nederlandse paspoort. Nu het hier gaat om een bijzondere groep, bestaat aanleiding om onder toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb de aanvraag niet af te wijzen wegens het ontbreken van een geldige mvv.

2.6.2. Aanvraag vaststelling van het Nederlanderschap

Tevens staat het de adoptie(f)ouders vrij om op grond van artikel 3.49 Vb ten behoeve van het adoptie(f)kind een aanvraag verblijfsvergunning regulier van tijdelijke aard in te dienen onder een beperking verband houdend met het afwachten van een bij de rechtbank ingediend verzoek als bedoeld in artikel 17 RWN tot vaststelling van het Nederlanderschap. Voor de te volgen procedure wordt verwezen naar B4/11 en verder.

3. Buitenlandse pleegkinderen

3.1. Inleiding

Buitenlandse pleegkinderen zijn diegenen die om andere redenen in hun belang naar Nederland worden overgebracht en in een pleeggezin worden geplaatst en waarbij de pleegouders feitelijk de plaats van de ouders innemen.

3.2. Voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als pleegkind de volgende cumulatieve voorwaarden:

Ad b Het pleegkind dient een bloed- of aanverwant te zijn van de hoofdpersoon.De verblijfsvergunning wordt ingevolge dit hoofdstuk niet verleend, indien de hoofdpersoon een bloed- of aanverwant is anders dan de grootouder, broer, zuster, oom of tante van het pleegkind.

Ad c Voor al deze kinderen geldt als voorwaarde dat naar het oordeel van de Minister voor het kind geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst doordat er ten aanzien van het kind sprake is van zodanige omstandigheden, dat het niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd.

Zulks wordt in het algemeen niet aangenomen van een kind dat bij zijn ouders verblijft in minder welvarende omstandigheden, voorzover die omstandigheden overigens ter plaatse als normaal zijn te beschouwen. Daarom zal het een in Nederland verblijvend gezin van een rechtmatig hier te lande verblijvende vreemdeling of Nederlander niet zijn toegestaan om bijvoorbeeld een jonger broertje of zusje van één der ouders, of neefje of nichtje op te nemen uitsluitend op grond van de opvatting dat het kind hier te lande in ruimere materiële welstand kan verkeren.

Ad e De aanvraag wordt afgewezen indien uit de medische verklaring met betrekking tot het buitenlandse pleegkind niet blijkt dat in redelijkheid niet valt aan te nemen dat het kind lijdt aan een gevaarlijke besmettelijke of langdurige lichamelijke of geestelijke ziekte.

Dit vereiste zal er echter niet toe leiden dat een gehandicapt kind niet zou kunnen worden opgenomen.

Indien het kind, niet de nationaliteit bezit van een van de bij ministeriële regeling vast te stellen landen die zijn vrijgesteld van de verplichting een TBC onderzoek te ondergaan, en uit de medische verklaring niet blijkt dat op TBC is getest, dient het kind (hier te lande) alsnog een onderzoek ter zake te ondergaan. Indien daaraan of aan de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen niet wordt meegewerkt, wordt de aanvraag met toepassing van artikel 3.79 Vb afgewezen (zie ook B1/4.5).

Middelen van bestaan

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan de norm ingevolge de Wwb voor echtparen/gezinnen, tenzij de persoon bij wie de vreemdeling wil verblijven:

  • a. 65 jaar of ouder is

  • b. naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is (zie B2/2.10 onder b), of

  • c. blijvend niet in staat is aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen (zie B2/2.10 onder c).

Meetellen gezinsinkomen in het kader van gezinsuitbreiding

Indien de hoofdpersoon (het familielid bij wie de vreemdeling verblijf beoogt) een naar Nederlands internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan, dan wel een relatie onderhoudt in de zin van artikel 3.14, aanhef en onder b, Vb met een persoon die rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw, dan wel Nederlander is, kan het duurzame, zelfstandig verworven netto-inkomen van die persoon worden meegeteld bij de berekening van de bestaansmiddelen.

In deze gevallen zijn de middelen van bestaan voldoende, indien het gezamenlijke netto-inkomen gelijk is aan de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21, aanhef en onder c, Wwb, voor de categorie echtparen en gezinnen. Als aanvullende voorwaarde geldt dan dat ondertekening van de garantverklaring, bedoeld in artikel 3.28, derde lid, Vb geschiedt door de hoofdpersoon en bedoelde partner.

Opgemerkt zij nog, dat de omstandigheid dat de hoofdpersoon in gezinsverband leeft met een (geregistreerde of huwelijks-)partner, niet afdoet aan de omstandigheid dat de hoofdpersoon mogelijk aanspraak kan maken op de vrijstellingen bedoeld in artikel 3.28, vierde lid, Vb, dan wel de onder c vermelde vrijstelling.

Instemming ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger van het kind en de autoriteiten in het land van herkomst

De aanvraag wordt afgewezen indien niet door middel van officiële gelegaliseerde bescheiden wordt aangetoond (zie B2/8), dat de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger, alsmede – voorzover dit is vereist – de autoriteiten in het land van herkomst instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant pleegouders.

3.3. Procedure betreffende de verlening van de verblijfsvergunning

3.3.1. Aanmelding en plaats van indiening van de aanvraag

De hierboven in B3/2.3 vermelde voorschriften inzake aanmelding (zie B3/2.3.1) en de plaats van indiening van de aanvraag (zie B3/2.3.2) van buitenlandse kinderen ter adoptie zijn voor wat de buitenlandse pleegkinderen betreft van overeenkomstige toepassing.

Voorafgaande aan de aanmelding dient de wettelijke vertegenwoordiging van het kind te zijn geregeld. Het gestelde in B1/9.1.1 is van overeenkomstige toepassing.

3.3.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

De aspirant-pleegouders verstrekken bij de ten behoeve van het kind in te dienen aanvraag de gegevens en bescheiden behorende bij de voorwaarden als vermeld onder B3/3.1. Het betreft:

  • een ten behoeve van het kind in het land van herkomst afgegeven medische verklaring. Indien uit die verklaring niet blijkt dat het kind, voor zover dat op grond van zijn nationaliteit niet is vrijgesteld van een onderzoek naar TBC aan de luchtwegen, een onderzoek op TBC heeft doorstaan, dan dient het kind alsnog (bereid te zijn) een onderzoek naar en/of de behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen te ondergaan. Daartoe wordt de bij het aanvraagformulier gevoegde bijlage ‘TBC verklaring’ ondertekend;

  • de instemmingverklaring van de ouders of wettelijk vertegenwoordigers van het kind dan wel van de autoriteiten in het land van herkomst waaruit blijkt dat deze instemmen met het verblijf van het kind in het gezin van de aspirant-pleegouders;

  • een schriftelijke motivering van de bijzondere omstandigheden van het kind of die van de familieleden in het land van herkomst, waaruit blijkt dat het kind niet of bezwaarlijk kan worden verzorgd door familieleden die in het land van herkomst wonen.

  • bescheiden waaruit blijkt dat de aspirant-pleegouders duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikken; en

  • een volledige ingevulde garantverklaring (zie bijlage 6c VV).

De gevraagde officiële buitenlandse bescheiden dienen gelegaliseerd te zijn (zie B2/8).

Na onderzoek zal, met inachtneming van de relevante omstandigheden op de aanvraag worden beslist.

Zo nodig wint het Hoofd van de Visadienst dan wel de Minister van Justitie aanvullende gegevens in bij de Raad voor de Kinderbescherming omtrent de geschiktheid van de aspirant pleegouders voor de verzorging en opvoeding van het kind.

3.3.3. Kennisgeving aan de gemeente

Ingevolge artikel 5 Pleegkinderenwet is het hoofd van het pleeggezin verplicht van de opneming van een pleegkind binnen één week schriftelijk kennis te geven aan burgemeester en wethouders van de gemeente van verblijf.

4. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

4.1. Beperking

Verblijf ter adoptie

De verblijfsvergunning voor verblijf ter adoptie wordt verleend onder de beperking ‘Verblijf bij … (naam aspirant-adoptiefouder)’.

Verblijf als buitenlands pleegkind

De verblijfsvergunning voor verblijf als buitenlands pleegkin wordt verleend onder de beperking ‘Verblijf bij … (naam pleegouder)’.

4.2. Arbeidsmarktaantekening

Ingevolge het bepaalde in artikel 4.21, vierde lid, Vb, wordt op het verblijfsdocument aangegeven of het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten en of voor deze arbeid ingevolge de Wav een TWV is vereist.

Op het verblijfsdocument van het kind wordt dezelfde arbeidsmarktaantekening geplaatst als op het verblijfsdocument van de hoofdpersoon. Indien de hoofdpersoon de Nederlandse nationaliteit bezit, wordt als arbeidsmarktaantekening geplaatst ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

4.3. Voorschrift

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

5. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning krijgt dezelfde geldigheidsduur als de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de hoofdpersoon. Indien de hoofdpersoon een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd heeft of Nederlander is, bedraagt de geldigheidsduur vijf jaren (zie artikel 3.58 Vb).

Indien de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding wordt dat ingevolge artikel 3.26 Vb niet tegengeworpen.

4. Wedertoelating

1. Inleiding

Artikel 3.53 Vb geeft het kader aan waarbinnen aan Oud-Nederlanders verblijf kan worden toegestaan in het kader van wedertoelating. De in het eerste en tweede lid, onder a, van artikel 3.53 Vb genoemde groepen oud-Nederlanders zijn niet limitatief. Het tweede lid, onder b, van dit artikel geeft de mogelijkheid in de Vc ook ten aanzien van andere categorieën oud-Nederlanders verblijfsregelingen op te nemen.

De artikelen 3.54 en 3.55 Vb geven het kader aan waarbinnen de Minister in andere gevallen eveneens de bevoegdheid heeft om verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd in het kader van wedertoelating te verlenen.

Artikel 3.92 Vb geeft het kader aan waarbinnen de Minister de bevoegdheid heeft om een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating te verlenen.

Artikel 3.49 Vb geeft aan wanneer verblijf kan worden toegestaan aan een vreemdeling, die een verzoek, als bedoeld in artikel 17 Rwn, tot vaststelling van zijn Nederlanderschap heeft ingediend.

Indien aan de voorwaarden van deze artikelen is voldaan, is de Minister bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen, doch niet verplicht.

Het eerste deel van dit hoofdstuk zet uiteen wanneer en onder welke voorwaarden de verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde en onbepaalde tijd in het kader van wedertoelating kunnen worden verleend. Het tweede deel van het hoofdstuk behandelt de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in afwachting van het verzoek ex artikel 17 Rwn.

Daarnaast zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. De verblijfsvergunning wordt derhalve niet verleend, indien niet wordt voldaan aan een of meer van die algemene voorwaarden, tenzij hieronder anders is bepaald.

2. Oud-Nederlanders

2.1. Algemeen

Als oud-Nederlanders kunnen in ieder geval worden aangemerkt:

  • vreemdelingen die door naturalisatie het Nederlanderschap hebben verloren; hierbij kan gedacht worden aan de zogenaamde spijtemigranten uit landen als Amerika, Canada, Australië, Nieuw-Zeeland en Zuid-Afrika;

  • vrouwen die door of in verband met hun huwelijk het Nederlanderschap hebben verloren;

  • vreemdelingen die voor 1 januari 1985 het Nederlanderschap hebben verloren wegens het zich zonder Koninklijk verlof begeven in vreemde krijgs- of staatsdienst (zie artikel 7, onder 4, Wet op het Nederlanderschap en het Ingezetenschap van 1892) en nadien (eventueel) een vreemde nationaliteit hebben verworven.

2.2. Vergunning regulier bepaalde tijd wedertoelating

2.2.1. Oud-Nederlanders die geboren en getogen zijn in Nederland

2.2.1.1. Verblijfsvoorwaarden

Ten aanzien van de oud-Nederlanders die in Nederland zijn geboren en getogen, geldt dat, op grond van het feit dat zij in die periode als Nederlander in Nederland hebben verbleven, zij geacht worden zodanig sterke banden met Nederland te hebben opgebouwd en na hun vertrek uit Nederland te hebben behouden, dat zij met voorbijgaan aan een aantal algemene voorwaarden in aanmerking kunnen komen voor verblijf in Nederland (zie artikel 3.53, eerste lid, Vb).

De aanvraag wordt niet afgewezen indien:

Tegen het verblijf van de vreemdeling mag geen bezwaar bestaan uit oogpunt van openbare orde of nationale veiligheid.

2.2.2. Buiten Nederland geboren meerderjarige oud-Nederlanders

De meerderjarige oud-Nederlander die buiten Nederland is geboren en die woont in een ander land dan dat waarvan hij onderdaan is, kan in aanmerking komen voor verblijf in Nederland, indien er naar het oordeel van de Minister sprake is van bijzondere banden met Nederland (zie artikel 3.53, tweede lid, onder a, Vb).

2.2.2.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning kan worden verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • de vreemdeling is meerderjarig;

  • de vreemdeling woont in een ander land dan dat waarvan hij onderdaan is;

  • de vreemdeling dient als Nederlander of als Nederlands onderdaan hier te lande of op de Nederlandse Antillen of Aruba minstens de helft van het basisonderwijs te hebben gevolgd of gedurende de minderjarigheid een opleiding te hebben gevolgd, die meer dan destijds gebruikelijk was, op Nederland zelf was gericht dan wel door andere omstandigheden, zoals opvoeding, maatschappelijke positie en/of dienstbetrekking (zie bijvoorbeeld KNIL-militairen met pensioen en ambtenaren in Nederlandse dienst), nauwe banden met Nederland te hebben verkregen; en

  • er is voldaan aan de algemene toelatingsvoorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1).

2.2.2.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

De vreemdeling dient in ieder geval gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland te overleggen.

2.2.3. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef onder d, Rwn)

Aan de meerderjarige vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend (zie artikel 14 Vw).

2.2.3.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan de vreemdeling die:

  • a. het Nederlanderschap op grond van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, Rwn heeft verloren;

  • b. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste drie aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, onder a, b, e, of l, Vw rechtmatig in Nederland verbleef;

  • c. het hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst;

  • d. geen gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid; en

  • e. wier aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na bekendmaking van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de enkele grond dat:

  • de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv (zie B1/5.1);

  • de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Ad b.

Bij de berekening van de periode van drie jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling direct voorafgaande aan de verkrijging van het Nederlanderschap rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9, 9a of 10 Vw (oud).

Ad d.

Het gevaar voor de openbare orde wordt beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (de glijdende schaal; zie B1/5.3.6). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling als Nederlander in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd in de periode waarin de vreemdeling het Nederlanderschap bezat en in de periode na het verlies van het Nederlanderschap.

2.2.3.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland;

  • b. een afschrift van de kennisgeving tot naturalisatie;

  • c. brieven waarin hij door de Minister wordt gewezen op de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit(en); en

  • d. een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken.

2.2.4. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef onder b, Rwn)

2.2.4.1. Verblijfsvoorwaarden

Verblijf kan worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. die het Nederlanderschap heeft verloren door het afleggen van een verklaring van afstand, nadat het Nederlanderschap is verleend en voordat het Nederlanderschap met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onder d, Rwn zou worden ingetrokken; en

  • b. wiens aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na het verlies van het Nederlanderschap.

Wat betreft de voorwaarden is het bepaalde in B4/2.2.3.1 en B4/2.3.1 van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) of voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw).

Ad b. Indien de betrokkene na de naturalisatie – doch voordat het Nederlanderschap werd ingetrokken – zelf afstand doet van de Nederlandse nationaliteit wordt de termijn van zes maanden berekend vanaf de dag na die waarop de verklaring is afgelegd.

2.2.4.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

Naast de in paragraaf B4/2.2.3.2 genoemde bescheiden, met uitzondering van een afschrift van het besluit waarbij het Nederlanderschap is ingetrokken, overlegt de vreemdeling bij de aanvraag een uittreksel uit de GBA waaruit de datum blijkt waarop afstand is gedaan van de Nederlandse nationaliteit.

2.3. Vergunning regulier onbepaalde tijd

2.3.1. Oud-Nederlanders (artikel 15, eerste lid, aanhef onder d, Rwn)

Aan de meerderjarige vreemdeling die het Nederlanderschap heeft verloren omdat hij na de totstandkoming van zijn naturalisatie heeft nagelaten al het mogelijke te doen om zijn oorspronkelijke nationaliteit te verliezen, kan een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 21 Vw) worden verleend, indien:

  • a. op het moment waarop het Nederlanderschap werd verleend ten minste vijf aaneengesloten jaren op grond van artikel 8, onder a, b, e, of l, Vw rechtmatig in Nederland verbleef; en

  • b. wordt voldaan aan de overige in B4/2.2.3.1 genoemde verblijfsvoorwaarden.

Ad a. Bij de berekening van de periode van vijf jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vw rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9, 9a of 10 Vw (oud).

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen indien:

  • de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw;

  • de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor wat betreft de bij de aanvraag over te leggen bescheiden wordt verwezen naar B4/2.2.3. Het gestelde in deze paragraaf is van overeenkomstige toepassing.

3. Remigratie en terugkeeroptie (op grond van artikel 8 Remigratiewet)

Er zijn twee soorten regelingen op grond waarvan een vreemdeling na definitief vertrek naar het buitenland wederom naar Nederland kan terugkeren. Het betreft hier de terugkeeroptie op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 Remigratiewet (zie B4/3.1 en B4/3.2) en de sedert jaar en dag bestaande (voorheen in B21/5 van de Vc (oud) geregelde) terugkeeroptie voor vreemdelingen die als minderjarige kinderen met hun remigrerende ouders uit Nederland zijn geremigreerd (zie B4/4 en B4/5).

3.1. Verblijfsrechtelijke positie vóór remigratie

De remigratiewet is van toepassing op:

  • een meerderjarige vreemdeling, bedoeld in artikel 1, onder e, Rwn, die behoort tot een minderheidsgroep;

  • een meerderjarige Nederlander, die niet tevens een andere nationaliteit bezit, die behoort tot een minderheidsgroep en die verklaart bereid te zijn al hetgeen te doen wat in redelijkheid mogelijk is, om de nationaliteit van het bestemmingsland met bekwame spoed te verkrijgen.

Vorenstaande impliceert dat mensen met een dubbele nationaliteit eerst afstand moeten doen van de Nederlandse nationaliteit alvorens ze in aanmerking kunnen komen voor remigratievoorzieningen, waarna alleen de vreemde nationaliteit overblijft en betrokkene weer vreemdeling wordt in de zin van de Vw. Voor een toelichting op het begrip ‘minderheidsgroep’ wordt verwezen naar de Nota van Toelichting bij de Remigratiewet, onder paragraaf 3.1.

3.1.1. Verblijfsvoorwaarden

De meerderjarige vreemdeling die naast de Nederlandse nationaliteit tevens een vreemde nationaliteit bezat, en die met het oog op remigratie op grond van de Remigratiewet, afstand heeft gedaan van de Nederlandse nationaliteit, kan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend.

De verblijfsvergunning kan worden verleend, indien de vreemdeling de volgende bescheiden overlegt:

  • een verklaring van de SVB die er toe strekt dat in beginsel positief zal worden beslist op de aanvraag om remigratievoorzieningen, mits afstand wordt gedaan van de Nederlandse nationaliteit; en

  • een afschrift van de verklaring van afstand van de Nederlandse nationaliteit en een verklaring van de ambtenaar burgerzaken dat de afstandsverklaring is ontvangen.

De aanvraag wordt niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv, het ontbreken van voldoende zelfstandige middelen van bestaan, de openbare orde of de nationale veiligheid.

3.2. Verblijfsrechtelijke positie na remigratie

3.2.1. Vergunning regulier bepaalde tijd voor wedertoelating

3.2.1.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) kan onder de beperking verband houdende met wedertoelating worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. wiens aanvraag om wedertoelating op grond van de terugkeerregeling op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 van de Remigratiewet is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet (zie artikel 3.55, eerste lid, Vb);

  • b. die niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling; en

  • c. die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland:

    • 1. gedurende een ononderbroken periode van ten minste drie jaren rechtmatig in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 of 28 Vw en artikel 3.55, eerste lid, onder a, Vb); of

    • 2. in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning verbleef als minderjarig kind van een persoon die zelf op grond van de Remigratiewet in aanmerking wordt gebracht voor wedertoelating, voorzover beiden tegelijkertijd uit Nederland zijn geremigreerd en beiden tegelijkertijd om wedertoelating hebben gevraagd (zie artikel 3.55, eerste lid, onder b, Vb);

    • 3. in Nederland op grond van een geldige verblijfsvergunning verbleef als minderjarig kind van de persoon genoemd onder c, sub 1°, met die persoon uit Nederland is geremigreerd op grond van artikel 8 Remigratiewet, binnen een jaar na de remigratie meerderjarig is geworden en die binnen dat jaar om wedertoelating heeft gevraagd (zie artikel 3.55, eerste lid, onder c, Vb).

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen indien:

  • de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv;

  • de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan (zie artikel 3.55, tweede lid, Vb).

Ad a. Uit de Remigratiewet volgt dat het moet gaan om remigratie op grond van die wet. Vreemdelingen die eerder of anders zijn geremigreerd, kunnen aan de terugkeeroptie op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 Remigratiewet geen aanspraken op wedertoelating ontlenen.

Ad c, 1. Bij de berekening van de periode van drie jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vw rechtmatig in Nederland verbleef als houder van een vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vw (oud).

3.2.1.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval:

  • a. een afschrift van de beschikking van de SVB, waarin het recht op de basisvoorzieningen of de remigratievoorzieningen is toegekend en waarin de vertrekdatum is vermeld; en

  • b. een afschrift van de daarbij behorende bijlage, waaruit de ingangsdatum van de eerder verleende verblijfsvergunning voor een niet-tijdelijk doel en de ononderbroken duur van het eerdere verblijf van de vreemdeling in Nederland blijkt.

3.2.2. Vergunning regulier onbepaalde tijd

3.2.2.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) kan worden verleend aan de vreemdeling:

  • a. wiens aanvraag om wedertoelating op grond van het bepaalde bij en krachtens artikel 8 van de Remigratiewet is ontvangen binnen één jaar na de remigratie uit Nederland met toepassing van de Remigratiewet (zie artikel 3.92, tweede lid, Vb);

  • b. voorzover die vreemdeling niet eerder gebruik heeft gemaakt van de terugkeerregeling;

  • c. en die direct voorafgaande aan de remigratie uit Nederland:

    • 1. als Nederlander in Nederland verbleef (zie artikel 3.92, tweede lid, onder a, Vb); of

    • 2. in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning asiel of regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 of 33 Vw en zie artikel 3.92, tweede lid, onder b, Vb), of voor inwerkingtreding van de Vw, als:

      • houder van een vergunning tot vestiging op grond van artikel 10 Vw (oud);

      • toegelaten vluchteling op grond van artikel 10 Vw (oud);

      • houder van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd op grond van artikel 10, tweede lid, Vw (oud);

      • houder van een vergunning tot verblijf zonder beperking op grond van artikel 9 Vw (oud); of

    • 3. gedurende een ononderbroken periode van ten minste vijf jaren in Nederland verbleef als houder van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw), of voor inwerkingtreding van de Vw als houder van een vergunning tot verblijf onder beperking op grond van artikel 9 Vw (oud).

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

4. Vergunning regulier bepaalde tijd terugkeeroptie (minderjarigen)

Deze terugkeeroptie moet worden onderscheiden van de terugkeeroptie op grond van artikel 8 Remigratiewet. Deze regeling ziet op de minderjarige vreemdeling, aan wie in het kader van wedertoelating een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend (zie artikel 14 Vw).

4.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning kan aan de minderjarige vreemdeling worden verleend indien:

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat:

Ad b. Ten aanzien van de onder b bedoelde groep wordt, door de jeugdige leeftijd waarop de betrokken vreemdeling Nederland heeft verlaten, aangenomen dat de beslissing om Nederland te verlaten niet bewust en weloverwogen is gemaakt. Tevens wordt a priori aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. De betrokken vreemdeling heeft na het vierde levensjaar ten minste tien jaren rechtmatig in Nederland verbleven en in die periode het grootste deel van zijn schoolopleiding in Nederland gevolgd. Overigens behoeft het rechtmatig verblijf op grond van onderdeel a. niet aaneengesloten te zijn. Evenmin is noodzakelijk dat het rechtmatig verblijf is begonnen toen de vreemdeling vier jaar oud was. Voldoende is, dat de vreemdeling tien jaar rechtmatig heeft verbleven tussen het vierde jaar en zijn meerderjarigheid. Het vereiste dat de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning moet zijn ontvangen voordat de vreemdeling meerderjarig wordt, stelt veilig dat de banden met het land van herkomst – die mettertijd sterker zullen worden naarmate het verblijf van de vreemdeling aldaar duurt – minder sterk zijn dan de banden met Nederland.

Ad c. Ten aanzien van de onder c bedoelde categorie vreemdelingen, kan niet voorshands worden aangenomen dat de banden met Nederland sterker zijn dan de banden met het land van herkomst. Voor een dergelijk oordeel zijn aanvullende feiten en omstandigheden van belang. In de hierbedoelde gevallen zal van geval tot geval worden beoordeeld of Nederland het meest aangewezen land is voor de desbetreffende vreemdeling. Bij die beoordeling kunnen worden betrokken de reden van de remigratie, de duur van het verblijf in Nederland en in het land van herkomst, de in Nederland en in het buitenland gevolgde schoolopleiding, de in Nederland en in het buitenland opgedane werkervaring en de kennis van de Nederlandse taal. De vreemdeling is de meest gerede partij om over deze factoren zo veel mogelijk gegevens te verstrekken.

Ad b en c. Bij de berekening van de perioden van vijf respectievelijk tien jaren wordt mede betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de inwerkingtreding van de Vw rechtmatig in Nederland verbleef op grond van artikel 9 of 10 Vw (oud).

4.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling, naast een geldig document voor grensoverschrijding, in ieder geval, gegevens en bescheiden met betrekking tot de duur en de aard van het eerdere verblijf in Nederland.

5. Vergunning regulier onbepaalde tijd terugkeeroptie (meerderjarigen)

Het eerste lid van artikel 3.92 Vb geeft het kader van een beperkte terugkeeroptie voor vreemdelingen die tijdens de minderjarigheid in Nederland hebben verbleven en naar het land van herkomst zijn teruggekeerd en inmiddels meerderjarig zijn geworden. Deze regeling correspondeert met de verblijfsregeling ten aanzien van de minderjarigen die tijdens hun minderjarigheid vijf jaren of langer in Nederland hebben verbleven en in aanmerking kunnen komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met wedertoelating.

5.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) kan worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de grond dat (zie artikel 21 Vw en artikel 3.92, derde lid, Vb):

  • a. de vreemdeling op het moment waarop de aanvraag is ontvangen niet gedurende een tijdvak van vijf jaren aaneengesloten rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 8, onder a, c, e dan wel l, Vw; of

  • b. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

6. Beoordeling openbare orde

Voor de gevallen genoemd in B4/3.2.1, B4/3.2.2, B4/4 en B4/5 wordt het gevaar voor de openbare orde beoordeeld aan de hand van de maatstaven die zijn aangelegd voor verblijfsbeëindiging (zie artikelen 3.54, derde lid, Vb en 3.55, tweede lid, Vb en voor de glijdende schaal zie B1/5.3.6). Bij de vaststelling van de verblijfsduur wordt betrokken de periode waarin de vreemdeling voor de remigratie uit Nederland, op grond van artikel 8, onder a t/m e dan wel l, Vw of voor de inwerkingtreding van de Vw op grond van artikel 9, 9a of 10 Vw (oud) in Nederland heeft verbleven. Onder strafmaat wordt verstaan de totale duur van de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, met inbegrip van die welke bij al dan niet onherroepelijk geworden uitspraak zijn opgelegd nadat het rechtmatig verblijf in Nederland is beëindigd.

7. Beperking en arbeidsmarkaantekening

De in B4/2.2, B4/3.1, B4/3.2.1 en B4/4 genoemde verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking 'wedertoelating'. Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld 'Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist'.

Bij de in B4/3.1 genoemde verblijfsvergunning wordt in aanvulling op het bovenstaande in het paspoort de aantekening geplaatst ‘in afwachting van remigratievoorzieningen’.

8. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Voor de regels voor de geldigheidsduur waarvoor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend, wordt verwezen naar het gestelde in B1/3.

Verblijfsvergunning in afwachting van remigratievoorzieningen

De vergunning, als bedoeld in B4/3.1, wordt verleend voor de duur van ten hoogste zes maanden of zoveel korter als het daadwerkelijke vertrek uit Nederland.

Bij overschrijding van die termijn is verlenging van de vergunning in principe niet mogelijk, tenzij de remigrant van de overschrijding van die termijn redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

10. Verlenging en intrekking van de verblijfsvergunning

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wedertoelating’ wordt niet afgewezen om de reden dat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend.

Gegeven de aard van de toelatingsgrond – een periode van eerder verblijf in Nederland – zal het zich niet voordoen dat de verblijfsvergunning die is verleend onder de beperking ‘wedertoelating’ kan worden ingetrokken, omdat niet meer wordt voldaan aan de beperking. Wel is het uiteraard mogelijk dat er onjuiste gegevens zijn verstrekt, die hebben geleid tot de verlening van de verblijfsvergunning. Verblijfsbeëindiging om die reden is niet uitgesloten.

11. Verblijfsvergunning in afwachting van verzoek ex artikel 17 Rwn

Artikel 3.49 Vb verschaft de basis om aan personen die een verzoek, als bedoeld in artikel 17 Rwn, hebben ingediend tot vaststelling van het Nederlanderschap een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen (zie artikel 14 Vw).

11.1. Verblijfsvoorwaarden

De verblijfsvergunning kan worden verleend aan de persoon die op grond van artikel 86, tweede lid, Wet GBA, bij de rechtbank te ’s-Gravenhage een verzoek, als bedoeld in artikel 17 Rwn, heeft ingediend, indien:

  • a. dat verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot;

  • b. die persoon hangende de beslissing op het verzoek om vaststelling van het Nederlanderschap ingevolge een beslissing van de Minister niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd;

  • c. de persoon zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft verplaatst; en

  • d. de persoon geen gevaar is voor de openbare orde of nationale veiligheid.

De aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen op de enkele grond dat de vreemdeling:

  • a. niet beschikt over een geldige mvv;

  • b. niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • c. niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Ad a en b De beoordeling van de vraag of het verzoek ex artikel 17 Rwn klaarblijkelijk van elke grond is ontbloot, en de beslissing of de persoon hangende de beslissing op dat verzoek als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, geschiedt uitsluitend bij de IND.

11.2. Bij de aanvraag over te leggen bescheiden

Bij de aanvraag overlegt de vreemdeling in ieder geval een volledig afschrift van het verzoek ex artikel 17 Rwn.

11.3. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘in afwachting verzoek ex artikel 17 Rwn’.

Bij de verlening wordt de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

11.4. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur van ten hoogste een jaar of zoveel korter als de rechtbank te ’s-Gravenhage uitspraak zal doen.

11.6. Verlenging geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning wordt niet afgewezen indien:

  • de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding;

  • de vreemdeling niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Nadat de rechtbank te ‘s-Gravenhage uitspraak heeft gedaan op het verzoek ex artikel 17 Rwn, wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet afgewezen om enkele reden dat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend, indien:

  • de vreemdeling cassatieberoep heeft ingesteld, waarop nog geen arrest is gewezen;

  • de vreemdeling zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; en

  • de vreemdeling hangende het cassatieberoep ingevolge een beslissing van de Minister niet als vreemdeling uit Nederland zal worden verwijderd, omdat het verzoek naar het oordeel van de Minister niet klaarblijkelijk van elke grond ontbloot is. Beoordeling geschiedt door de IND.

Indien het openbare orde criterium wordt tegengeworpen, wordt betrokkene niet uitgezet, zolang op de procedure ex artikel 17 Rwn niet is beslist.

De vreemdeling overlegt in ieder geval een volledig afschrift van het cassatieberoepschrift.

De geldigheidsduur van de vergunning kan worden verlengd met maximaal een jaar of zoveel korter als de Hoge Raad uitspraak zal doen.

12. Buiten Nederland wegens detentie, militaire dienst of uitzending

Het verblijf van de vreemdeling die tijdelijk buiten Nederland heeft verbleven voor het vervullen van de militaire dienstplicht of wegens detentie, wordt niet beëindigd wegens de verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland, indien:

  • a. de vreemdeling binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie in het bezit van een geldige verblijfsvergunning regulier naar Nederland terugkeert; of

  • b. zo de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) is verstreken, de door de vreemdeling ingediende aanvraag om wedertoelating is ontvangen binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie.

Ad b.

Indien de geldigheidsduur van verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) tijdens het verblijf van de houder buiten Nederland in verband met de militaire dienstplicht of detentie is verstreken, wordt de aanvraag om wedertoelating aangemerkt als een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, indien de aanvraag is ontvangen binnen zes maanden na beëindiging van die dienstplicht of detentie.

Afhankelijke gezinsleden

Indien het verblijfsrecht van de vreemdeling niet wordt beëindigd, wordt het van diens verblijfsrecht afhankelijke verblijfsrecht van de in Nederland achterblijvende gezinsleden evenmin beëindigd om de enkele reden dat zij (tijdelijk) niet beschikken over voldoende zelfstandige middelen van bestaan en (tijdelijk) niet feitelijk met de vreemdeling samenwonen.

Indien die afhankelijke gezinsleden de vreemdeling vergezellen, wordt hun aanvraag om wedertoelating aangemerkt als aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, indien:

  • de aanvraag tegelijk met die van de vreemdeling is ontvangen binnen zes maanden nadat de militaire dienstplicht of detentie is beëindigd; en

  • de afhankelijke gezinsleden voorafgaande aan hun vertrek uit Nederland daarvan kennis hebben gegeven aan de Korpschef.

Een en ander geldt ook voor de afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die buiten Nederland zijn gedetineerd of hun dienstplicht vervullen.

5. Arbeid

1. Inleiding

Bij artikel 3.31 Vb is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd moet worden verleend voor arbeid in loondienst, indien er geen afwijzingsgronden van toepassing zijn.

Indien aan één of meer verblijfsvoorwaarden niet is voldaan, of wanneer een algemene weigeringsgrond (zie artikel 16 Vw en B1/4) van toepassing is, is de Minister niet verplicht doch wel bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen. De gevallen waarin van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt worden aangegeven in deze Vc.

Arbeid in loondienst

Gelet op artikel 13, aanhef en onder b, Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts worden ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend.

Voor buitenlandse werknemers vindt de vaststelling daarvan plaats in de Wav (zie B5/1.2). Onder een buitenlandse werknemer wordt verstaan: een vreemdeling die in Nederland arbeid in loondienst verricht of wil (gaan) verrichten.

Het artikel 3.32 Vb stelt buiten twijfel dat geen verblijfsvergunning wordt verleend voor het verrichten van arbeid, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige, die geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen, omdat daarmee a priori geen wezenlijk Nederlands belang is gediend.

Dit artikel ziet niet op gemeenschapsonderdanen.

Voor onderdanen van landen waarmee Europa-overeenkomsten zijn gesloten en die stellen dergelijke arbeid als zelfstandige te verrichten zij verwezen naar B11.

1.1. Samenhang tussen de Vw en de Wav

De verantwoordelijkheid voor de verlening van een verblijfsvergunning op grond van het bepaalde bij en krachtens de Vw berust bij de Minister.

De Minister van SZW heeft een eigen verantwoordelijkheid voor het beleid met betrekking tot de toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt op grond van de Wav. Hij heeft de uitvoering van de Wav gedelegeerd aan CWI.

In de behoefte aan arbeidskrachten dient zoveel mogelijk te worden voorzien door inschakeling van het in Nederland aanwezige of redelijkerwijs te verwachten aanbod, of van het arbeidsaanbod uit de EU-lidstaten of de lidstaten van de EER, voor zover daarop het vrije verkeer van werknemers van toepassing is (zie B10). Dit is het zogenaamde prioriteitgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt.

Op grond van de Wav is een werkgever:

  • degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten; of

  • de natuurlijke persoon die een ander huishoudelijke of persoonlijke diensten laat verrichten (zie B7).

Het artikel 2 Wav bepaalt dat het een werkgever verboden is een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder TWV.

Het werkgeversbegrip verwijst niet naar een juridische verhouding, gebaseerd op een arbeidsovereenkomst of aanstelling, maar naar de feitelijke situatie, waarbij een vreemdeling feitelijk arbeid verricht in opdracht van of voor een ander. Als gevolg van het brede werkgeversbegrip kunnen zich situaties voordoen dat een vreemdeling voor hetzelfde werk meerdere werkgevers heeft (uitzendarbeid, aanneming van werk). Indien één van de werkgevers al beschikt over een TWV voor het betreffende werk, behoeven andere werkgevers geen TWV aan te vragen.

De Wav voorziet in een aantal uitzonderingen op deze verbodsbepaling (zie B5/3.1).

Op grond van de Vw wordt getoetst of aan de voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning is voldaan.

Op grond van de Wav wordt getoetst of er gronden zijn om aan de werkgever waarvoor de vreemdeling arbeid wil gaan verrichten een TWV verlenen.

De procedures die op grond van de Vw en de Wav moeten worden gevolgd hangen zeer nauw met elkaar samen en de beslissingen op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de aanvraag om verlening van een TWV beïnvloeden elkaar (zie B5/2). Daarom is een nauwe samenwerking tussen de diensten die deze regelingen uitvoeren van belang.

2. Buitenlandse werknemers TWV vereist

In artikel 3.31 Vb worden de verblijfsvoorwaarden voor het verrichten van arbeid in loondienst gegeven. Het gaat om de volgende voorwaarden:

De van TWV-plicht vrijgestelde categorieën worden beschreven in B5/3.

Het niet bezitten en niet aangevraagd hebben van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning vormt een dwingende grond om een TWV te weigeren op grond van artikel 8, eerste lid, aanhef en onder c, aanhef en onder 1, Wav.

Andersom zal een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of verlenging daarvan, ingevolge de artikelen 16, eerste lid, aanhef en onder f, en 18, eerste lid, aanhef en onder g, Vw in samenhang met artikel 3.31, eerste lid, Vb, worden afgewezen, indien de vreemdeling arbeid verricht zonder dat voor die arbeid een TWV (zonder dat aan de Wav is voldaan) is verleend.

Ingevolge artikel 23 Wav wordt indien een werkgever die een vreemdeling arbeid laat verrichten in de zin van de Wav, zonder dat hij in het bezit is van de vereiste TWV, vermoed dat die vreemdeling gedurende tenminste zes maanden werkzaam is geweest voor die werkgever. Met behulp van dit rechtsvermoeden kan een vreemdeling een loonvordering instellen. Voor deze procedure in Nederland wordt aan de illegale vreemdeling echter geen verblijf toegestaan.

Van belang is de volgorde waarin de aanvragen worden ingediend en de volgorde waarin daarop wordt beslist, alsmede dat de bij de beslissingen betrokken instanties informatie met elkaar uitwisselen over de bij hen ingekomen aanvragen en hun beslissingen daarop, teneinde te voorkomen dat er een vicieuze cirkel ontstaat.

2.1. Procedure bij het IND-loket voor kennis- en arbeidsmigratie

Teneinde de doelmatigheid en de snelheid van de afhandeling te bevorderen als ook een goede afstemming van de werkprocessen bij de IND en CWI te waarborgen (zie B5/1.1), verloopt de aanvraagprocedure van de verblijfsvergunning via het centrale loket voor kennis- en arbeidsmigratie bij de IND en wordt ook de aanvraagprocedure voor de TWV door het CWI centraal afgehandeld.

De procedure ziet er als volgt uit:

De werkgever kan ten behoeve van een vreemdeling die in Nederland verblijf beoogt voor het verrichten van arbeid in loondienst, een verzoek om advies met het oog op afgifte van een mvv voor het verrichten van arbeid in loondienst indienen bij het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie door middel van het daarvoor bestemde formulier. In dit formulier zijn de documenten en gegevens opgenomen die overgelegd moeten worden ten behoeve van het advies. Dit formulier wordt door hoofd IND vastgesteld en wordt alleen via de website van de IND ter beschikking gesteld. Dit aanvraagformulier dient volledig ingevuld en voorzien van alle gevraagde gegevens en bescheiden te worden geretourneerd naar de IND.

Ten aanzien van de procedure met betrekking tot de afhandeling van dit verzoek is het bepaalde in B1/1.1.1 en B1/1.1.2 van toepassing.

Indien de vreemdeling, conform het bepaalde in B1/1.1.1 zelf de aanvraag om een mvv indient bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in zijn land van herkomst of bestendig verblijf, wordt deze aanvraag ter afhandeling doorgezonden naar het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie.

De werkgever dient een aanvraag om verlening van een TWV in bij het CWI.

De volgorde waarin op die aanvragen vervolgens dient te worden beslist, is als volgt: Als eerste wordt op de aanvraag om een TWV beslist door het CWI. Pas daarna wordt op het verzoek om advies met het oog op afgifte van een mvv dan wel de aanvraag om een mvv beslist.

Uitzondering

Indien duidelijk is dat de mvv moet worden geweigerd, ongeacht of er al dan niet een TWV zou moeten worden verleend, wordt de mvv meteen geweigerd en wordt niet gewacht op de beslissing op de aanvraag om verlening van een TWV. Hierbij dient met name te worden gedacht aan gevallen waarin de mvv dan wel de verblijfsvergunning moet worden geweigerd op grond van bijvoorbeeld gevaar voor de openbare orde (zie B5/7.6). Het CWI zal hierover direct worden geïnformeerd in verband met de Wav-procedure.

2.1.1. Procedure IND-loket kennis- en arbeidsmigratie voor gezinsleden

Verzoeken om advies met het oog op de afgifte van een mvv dan wel een aanvraag om een mvv in het kader van gezinshereniging met een arbeidsmigrant kunnen eveneens bij het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie worden ingediend indien:

  • de hoofdaanvrager (degene bij wie verblijf wordt beoogd) op grond van arbeid in loondienst verblijf in Nederland vraagt; en

  • de aanvragen tegelijkertijd met die van de hoofdaanvrager worden ingediend door middel van het daarvoor bestemde formulier (zie bijlage 7g VV).

Het gelijktijdig afdoen van het verzoek van gezinsleden door het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie, samen met die van de hoofdaanvrager, is voorts slechts mogelijk:

  • in geval van een huwelijk dat reeds bestond toen beide echtgenoten nog in het buitenland verbleven;

  • in geval van een relatie die reeds bestond toen beide partners nog in het buitenland verbleven;

  • voor de uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin;

  • voor de niet uit het huwelijk of de relatie geboren minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

Verzoeken in het kader van verruimde gezinshereniging alsmede verband houdend met adoptie en opname als pleegkind dan wel aanvragen van vreemdelingen van 65 jaar of ouder die bij hun kind(eren) willen verblijven, worden derhalve niet door het IND-loket kennis- en arbeidsmigratie afgehandeld.

Voor gezinsleden gelden daarnaast de in B2 neergelegde toepasselijke voorwaarden, waaronder de legalisatie en verificatie van documenten (zie B2/8). De inschrijving van het huwelijk of geregistreerd partnerschap in de GBA (zie B2/2.8) is niet vereist bij de afgifte van de mvv. De inschrijving geldt echter wel als voorwaarde voor het verlenen van de verblijfsvergunning.

2.2. Samenhang beslissing aanvraag TWV en verblijfsvergunning

Voor verblijf in Nederland verband houdend met het verrichten van arbeid in loondienst dient de werkgever van de vreemdeling te beschikken over een TWV en de vreemdeling over een verblijfsvergunning. De beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd enerzijds en de beslissing op de aanvraag om een TWV anderzijds beïnvloeden elkaar. De hoofdregel is dat met de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd gewacht wordt totdat op de aanvraag om een TWV is beslist. Wordt de TWV verleend dan zal als regel ook de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden verleend, mits ook aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Hierbij kunnen zich evenwel de volgende bijzondere situaties voordoen:

  • Een weigeringsgrond of het niet voldoen aan een voorwaarde leidt tot afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

    De afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vormt ingevolge artikel 8, eerste lid onder c, Wav een dwingende weigeringsgrond voor een TWV. Door zo mogelijk direct op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te beslissen kan de ongewenste situatie worden voorkomen dat aan een vreemdeling die inmiddels op grond van een aan de werkgever op diens aanvraag verleende TWV arbeid in loondienst is gaan verrichten, nadien het verblijf moet worden ontzegd. Het gaat daarbij om aanvragen die worden afgewezen op grond van weigeringsgronden van artikel 16 Vw, zoals gevaar voor de openbare orde (zie artikelen 3.77 en 3.78 Vb) en onvoldoende middelen van bestaan. Als voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning geldt ingevolge artikel 3.31, tweede lid, onder d, Vb de verplichting mee te werken aan onderzoek naar of behandeling van TBC van de ademhalingsorganen, tenzij dat wegens de nationaliteit van de vreemdeling niet is toegestaan. Indien de vereiste medewerking niet wordt gegeven, wordt de vergunning niet verleend (zie B1). In afwachting van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst plaatst de burgemeester (in de praktijk de ambtenaar burgerzaken of de ambtenaar publiekszaken) een verblijfssticker (zie bijlage 7g VV) in het paspoort of identiteitsbewijs van de vreemdeling.

  • De TWV wordt geweigerd.

    Indien de aanvraag om een TWV wordt geweigerd voordat op de aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd is beslist, zal als regel ook een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst worden geweigerd.

  • Een vreemdeling, die naar Nederland komt om arbeid in loondienst te verrichten, vraagt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst aan bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats. In de periode, gelegen tussen verlening van een TWV en de beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning, is het de vreemdeling toegestaan de arbeid te verrichten waarvoor de TWV is afgegeven. Zolang geen beslissing op de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning is genomen, mag hij derhalve niet uit Nederland worden verwijderd. Hij verblijft dan immers rechtmatig in Nederland in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, Vw.

  • Een weigering de geldigheidsduur te verlengen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of de intrekking ervan en ook intrekking van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd vormt op grond van artikel 12, eerste lid, onder b, Wav een dwingende grond tot intrekking van de TWV. Hiervan kan op grond van artikel 12, tweede lid, Wav door de Minister van SZW na overleg met de IND worden afgeweken ten aanzien van een vreemdeling als bedoeld in artikel 8, onder h, Vw. Het betreft vreemdelingen die in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift rechtmatig verblijf hebben indien ingevolge de Vw of een rechterlijke beslissing uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist.

2.3. Geldigheidsduur: relatie met de TWV

Een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst wordt verleend voor een duur die maximaal gelijk is aan de duur van de TWV (zie artikelen 3.57 en 3.59 Vb).

De maximale duur van een TWV is ingevolge artikel 11, eerste lid, Wav drie jaar.

De verblijfsvergunning is in geen geval langer geldig dan tot een maand voor de afloopdatum van het document voor grensoverschrijding (zie artikel 3.68 Vb).

In verband met de regel dat een vreemdeling na drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd vrij is op de arbeidsmarkt (zie artikel 4, tweede lid, aanhef en onder b, Wav), is het van belang dat de ingangsdatum van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zo veel mogelijk gelijk is aan de ingangsdatum van de TWV. Komt de duur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd na drie jaar niet overeen met de geldigheidsduur van de TWV dan dient tijdig d.w.z. voor afloop van de TWV waarvan verlening wordt beoogd, opgenomen te worden met de CWI om indien gewenst verlenging van de TWV aan te vragen.

2.4. Beperking

Tenzij in de onderstaande regels hiervan wordt afgeweken wordt aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd steeds de beperking verbonden ‘arbeid in loondienst bij ... (naam werkgever)’.

2.5. Voorschrift

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

2.6. Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt ingevolge artikel 4.21, vierde lid, Vb in beginsel de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV vereist’ geplaatst.

Indien een vreemdeling voor een ander doel dan het verrichten van arbeid in loondienst wordt toegelaten wordt eveneens een aantekening omtrent de arbeidsmarktpositie op het verblijfsdocument geplaatst. Deze positie is echter afhankelijk van het doel waarvoor verblijf is toegestaan. In de desbetreffende materiehoofdstukken B2 tot en met B4, alsmede B6 tot en met B16, zijn deze arbeidsmarktposities opgenomen.

3. Buitenlandse werknemers TWV niet vereist

3.1. Vrijgestelde categorieën vreemdelingen

Artikel 3 Wav bepaalt dat het verbod voor een werkgever om een vreemdeling zonder TWV arbeid te laten verrichten niet geldt voor:

  • a. een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie een TWV niet mag worden verlangd;

  • b. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, voorzover deze vreemdeling arbeid verricht als zelfstandige (zie B5/7); en

  • c. een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Ad c. Ter uitvoering van c is bij Besluit uitvoering Wav een aantal categorieën vreemdelingen en/of werkzaamheden aangewezen.

Vreemdelingen die tot één van de in genoemd Besluit aangewezen categorieën behoren, kunnen aan die aanwijzing op zichzelf geen aanspraak ontlenen op verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van de door hen beoogde werkzaamheden.

3.2. Vreemdelingen met aantekening document ‘arbeid vrij toegestaan’

Artikel 4 Wav bepaalt dat het verbod voor een werkgever om een vreemdeling zonder TWV arbeid te laten verrichten niet geldt voor een vreemdeling die beschikt over een vergunning welke is voorzien van een aantekening van de Minister waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Zo’n aantekening wordt afgegeven aan een vreemdeling:

  • die voor onbepaalde tijd in Nederland mag verblijven (zie B5/3.2.1);

  • die gedurende een ononderbroken tijdvak van drie jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd (zie B5/3.2.2); of

  • die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie (zie B5/3.2.2);

  • Australische, Canadese en Nieuw-Zeelandse vreemdelingen die in het kader van uitwisseling (het Working Holiday Programme of het Working Holiday Scheme) zijn toegelaten (zie B7).

3.2.1. Verblijf voor onbepaalde tijd

Een toelating krachtens artikel 10, tweede lid, Vw (oud) wordt ingevolge artikel 115, vijfde lid, Vw aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw.

Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 of 33 Vw krijgen op hun verblijfsdocument de aantekening dat arbeid vrij is toegestaan.

3.2.2. Drie jaar bezit van een voor arbeid geldige verblijfsvergunning

Ten aanzien van een vreemdeling die drie jaar de beschikking heeft gehad over een voor arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldt voor de werkgever niet langer de verplichting te beschikken over een TWV. Het is hierbij niet van belang of sprake is geweest van arbeid in loondienst dan wel arbeid als zelfstandige.

Deze vreemdeling krijgt op het verblijfsdocument de aantekening ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. Deze wijziging wordt bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning doorgevoerd bij de aanvraag van het verblijfsdocument, dat wil zeggen nadat de vreemdeling drie jaar houder van de voor arbeid geldige vergunning is geweest.

3.2.3. Bij besluit aangewezen categorieën vreemdelingen

Een aantal categorieën vreemdelingen komt in aanmerking voor een arbeidsmarktaantekening op het verblijfsdocument: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ (zie artikel 2, Besluit uitvoering Wav).

Het gaat om de volgende categorieën van vreemdelingen:

  • een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw is verleend voor verblijf bij:

    • een in Nederland woonachtige Nederlander, of

    • een vreemdeling aan wie een aantekening als bedoeld in artikel 4 Wav is afgegeven;

  • een vreemdeling die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vw afgegeven verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met daarop een aantekening dat arbeid vrij is toegestaan en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; en

  • een vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw is verleend indien de vreemdeling gedurende een ononderbroken periode van zeven jaar, direct voorafgaande aan de verblijfsvergunning, werkzaam is geweest op zeeschepen die onder Nederlandse vlag varen en in Nederland zijn geregistreerd of op mijnbouwinstallaties op het Nederlands deel van het continentaal plat (zie B5/4.2.1).

Artikel 3.31 Vb staat niet de vergunningverlening in de weg aan de vreemdeling die drie jaar arbeid heeft verricht waarvoor na toetsing aan het prioritetsgenietend aanbod op de Nederlandse arbeidsmarkt een TWV was afgegeven en om die reden vrij is op de arbeidsmarkt, ook indien met zijn werkzaamheden niet (langer) een wezenlijk Nederlands belang is gediend.

De verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst kan worden verleend aan een vreemdeling die in het bezit is van een arbeidsmarktaantekening ‘arbeid vrij toegestaan, als hij in ieder geval voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.31, tweede lid, onder b, c en e, Vb.

4. Bijzondere categorieën vreemdelingen

4.1. Godsdienstleraren en geestelijk voorgangers

Onder de Wav geldt voor de werkgever de verplichting te beschikken over een TWV voor de buitenlandse werknemer die werkzaamheden als godsdienstleraar of geestelijk voorganger gaat verrichten.

Vreemdelingen die verblijf als godsdienstleraar of geestelijk voorganger in Nederland beogen, moeten in het bezit zijn van een mvv. Indien zij niet in het bezit zijn van een geldige mvv voor dat doel, wordt de aanvraag afgewezen ingevolge artikel 3.71, derde lid, Vb, tenzij zij op grond van artikel 17 Vw zijn vrijgesteld.

4.1.1. Verlening van een verblijfsvergunning

Er dient te zijn voldaan aan zowel de vereisten van artikel 3.31 Vb (zie B5/2) als artikel 3.33 Vb.

De buitenlandse godsdienstleraar of geestelijk voorganger die op verzoek van een bepaalde groepering naar Nederland wil komen, komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in aanmerking, indien hij beschikt over een geldige mvv voor dat doel. Daarvoor is onder meer vereist dat die groepering dan wel de werkgever beschikt over een TWV voor het door de vreemdeling laten verrichten van werkzaamheden in die hoedanigheid.

CWI beoordeelt op grond van de Wav of een TWV kan worden afgegeven. Daarnaast stelt de IND een onderzoek in of er uit het oogpunt van de openbare rust en de openbare orde bezwaar bestaat tegen het verblijf van de godsdienstleraar dan wel geestelijk voorganger in Nederland en: of de betrokken groepering op wier verzoek de godsdienstleraar of geestelijk voorganger zijn werkzaamheden zal gaan uitoefenen, haar wens tot het aanstellen van de godsdienstleraar of geestelijk voorganger handhaaft.

Door dit onderzoek wordt voorkomen dat problemen ontstaan, voortvloeiend uit culturele, politieke of religieuze tegenstellingen.

De IND onderzoekt voorts of aan de overige voorwaarden is voldaan.

Het verblijf als godsdienstleraar en geestelijk voorganger is ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder d, Vb tijdelijk van aard, tenzij het betreft een vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije.

4.1.2. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als godsdienstleraar/geestelijk voorganger ten behoeve van ..........’ (in te vullen de met name te noemen groepering).

4.1.3. Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘TWV vereist. Andere arbeid niet toegestaan.’

4.1.4. Voorschriften

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

4.1.5. Werkloosheid en arbeidsongeschiktheid

De buitenlandse godsdienstleraar of voorganger is uitgezonderd van de algemene regeling van B5/5.3 inzake werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, omdat zijn verblijfsrecht ingevolge artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder d, Vb tijdelijk van aard is. Dit betekent dat het aan de buitenlandse godsdienstleraar of voorganger niet is toegestaan om, nadat hij zijn werkzaamheden als godsdienstleraar of voorganger heeft beëindigd, zijn verblijf hier te lande voort te zetten.

4.1.6. Wijziging van de verblijfsrechtelijke beperking

Indien een vreemdeling reeds in het bezit is van een geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in Nederland onder een andere beperking dan voor het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijke voorganger en vervolgens werkzaamheden als godsdienstleraar of geestelijk voorganger wil gaan verrichten, dient de beoogde nieuwe werkgever een aanvraag om een TWV te doen.

4.1.7. Gezinshereniging

Gezinsleden van een vreemdeling aan wie op grond van het vorenstaande een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met het verrichten van arbeid als godsdienstleraar of geestelijk voorganger worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt.

B2 is van toepassing, met uitzondering van het beleid inzake voortgezet verblijf na verblijf in het kader van gezinshereniging (zie B16), aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb).

4.2. Nederlandse zeeschepen en mijnbouwinstallaties continentaal plat

Voor vreemdelingen die werkzaam zijn (geweest) op Nederlandse zeeschepen en boorplatformen (mijnbouwinstallaties) op het Nederlandse deel van het continentale plat zijn enkele specifieke verblijfsregelingen opgenomen. De bijzondere voorwaarden hiervoor zijn geregeld in de artikelen 3.34 tot en met 3.38 Vb.

Afgezien van de bijzondere voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in de hier bedoelde gevallen gelden steeds de algemene voorwaarden – en ook weigeringsgronden – voor verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Indien een vreemdeling beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van de onderstaande regelingen wordt hij geacht zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland te hebben verplaatst enkel omdat hij buiten Nederland arbeid verricht (zie B1/5.3.2).

Begripsomschrijvingen

Als Nederlands zeeschip wordt aangemerkt een schip dat onder Nederlandse vlag vaart en in Nederland is geregistreerd.

Mijnbouwinstallaties op het Nederlandse deel van het continentale plat omvatten zowel installaties voor proefboringen als voor exploitatie. Werkzaamheden op bevoorradingsschepen van de hier bedoelde installaties vallen echter niet onder deze regeling.

Het arbeidsverleden betreft de periode dat de vreemdeling werkzaam is geweest direct voorafgaand aan het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Het arbeidsverleden van buitenlandse werknemers op Nederlandse zeeschepen wordt bepaald aan de hand van het monsterboekje.

4.2.1. Werk binnen de werkingssfeer van de Wav

De vreemdeling als genoemd onder B5/4.2, die beoogt arbeid hier te lande te verrichten, komt onder bepaalde voorwaarden, vermeld in artikel 3.35, eerste en tweede lid, Vb in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Het gaat hierbij om een verblijfsregeling voor buitenlandse wernemers die werkzaam zijn geweest aan boord van een Nederlands zeeschip of op een mijnbouwinstallatie op het Nederlands deel van het continentaal plat, en die wegens werkloosheid een uitkering krachtens de WW ontvangt (zie artikel 3.35 Vb).

De buitenlandse werknemer kan aanspraak maken op verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd overeenkomstig het algemene beleid voor buitenlandse werknemers.

4.2.2. Gezinshereniging en -vorming

Indien de vreemdeling, als genoemd onder B5/4.2, gezinshereniging of -vorming beoogt in Nederland (een verblijfsvergunning voor zijn gezinsleden op afhankelijke gronden), dient hij allereerst zelf te beschikken over een verblijfsvergunning (op zelfstandige gronden, zie artikel 3.34 Vb).

Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan gezinsleden van een dergelijke vreemdeling gelden vervolgens artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb (zie B2). Deze gezinsleden worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt. Op hen is B16 inzake voortgezet verblijf niet van toepassing, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb).

Voor het doorbrengen van verlof in Nederland dat plaatsvindt in de vrije termijn, dat wil zeggen de termijn gedurende welke het aan vreemdelingen krachtens artikel 12 Vw is toegestaan in Nederland te verblijven, is geen verblijfsvergunning vereist. In die gevallen is immers sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder i, Vw (zie artikel 3.3 Vb).

Desgewenst kan de vreemdeling, als genoemd onder B5/4.2, voor het doorbrengen van verlof in Nederland in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, indien het verlof de vrije termijn overschrijdt. In dat geval is artikel 3.37 Vb van toepassing.

De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdende met het doorbrengen van verlof wordt aangemerkt als tijdelijk van aard.

Gezinsleden van de vreemdeling aan wie op grond van het vorenstaande een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdende met het doorbrengen van verlof in Nederland worden niet toegelaten tot de arbeidsmarkt.

Op hen is B16 inzake voortgezet verblijf niet van toepassing, aangezien hun verblijfsrecht tijdelijk van aard is (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.51, eerste lid, aanhef en onder a, Vb).

4.2.3. Werkloosheid en tijdelijke arbeidsongeschiktheid

De vreemdeling als genoemd onder B5/4.2 die een uitkering krachtens de Zorgverzekeringswet of de WW ontvangt, kan met het oog op het hervatten van werkzaamheden in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. De beperking waaronder deze verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend is afhankelijk van de duur van het arbeidsverleden en de aard van de uitkering (zie artikel 3.35 Vb en artikel 3.38 Vb).

4.2.4. Arbeid als zelfstandige

De vreemdeling als genoemd onder B5/4.2, die beoogt arbeid anders dan in loondienst, buiten de werkingssfeer van de Wav, in Nederland te verrichten, komt ingevolge artikel 3.30, derde lid, Vb in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd indien hij beschikt over een arbeidsverleden van ten minste zeven jaar, ook indien het arbeidsverleden van zeven jaar is opgebouwd gedurende arbeid in de internationale binnenscheepvaart aan boord van Nederlandse schepen of daarmee gelijkgestelde inrichtingen of in het internationale wegtransport in dienst van een Nederlandse werkgever, voor zover dat transport vanuit of naar Nederland plaatsvindt.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking ‘arbeid als zelfstandige’ (zie B5/7.10).

4.3. Internationale luchtvaart, wegtransport en binnenscheepvaart

Het algemene vreemdelingenbeleid is niet van toepassing op buitenlandse werknemers in enkele specifieke sectoren (internationale luchtvaart, het internationale wegtransport en de internationale binnenscheepvaart) van de internationale arbeidsmarkt, omdat zij niet dan wel het grootste deel van de tijd niet werkzaam zijn op Nederlands grondgebied. Deze vreemdelingen komen daarom in beginsel niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

Een TWV is vereist indien een vreemdeling zijn hoofdverblijf binnen Nederland heeft óf een arbeidsovereenkomst met een in Nederland gevestigde werkgever óf arbeid op een binnen Nederland geregistreerd vervoermiddel verricht. In dat geval dient er ook een aanvraag voor een verblijfsvergunning/mvv te worden ingediend. Indien de TWV wordt verleend, kan een verblijfsvergunning worden afgegeven onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, met arbeidsmarktaantekening ‘TWV vereist’ (zie verder B5/2).

Voor de verlening van de TWV moet de vreemdeling in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf. De vreemdeling kan zich daartoe melden bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats. De burgemeester plaatst vervolgens een Verblijfssticker in het paspoort of identiteitsbewijs van de vreemdeling (zie bijlage 7g VV).

De verbodsbepaling van de Wav is niet van toepassing op een vreemdeling die zijn hoofdverblijf buiten Nederland heeft én geen arbeidsovereenkomst heeft met een in Nederland gevestigde werkgever én uitsluitend arbeid verricht op buiten Nederland geregistreerde vervoermiddelen in het internationale verkeer (zie artikel 1 Besluit uitvoering Wav).

4.4. Grensoverschrijdende dienstverrichters

Artikel 3.31a Vb verschaft het verblijfskader voor vreemdelingen die als grensoverschrijdende dienstverrichter in Nederland willen verblijven.

4.4.1. Verlening van een verblijfsvergunning

Notificatieplicht

Het verbod om vreemdelingen zonder TWV te werk te stellen is op grond van artikel 1e van het Besluit uitvoering Wav niet van toepassing op werkzaamheden in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de dienstverlener buiten Nederland is gevestigd in een land waarvoor het vrij verkeer van diensten geldt, en geen postbusonderneming is;

  • de werkzaamheden die de dienstverlener verricht niet bestaan uit het ter beschikking stellen van werknemers (uitzendarbeid);

  • de werkzaamheden voor de aanvang daarvan bij de CWI – via een standaardformulier – zijn genotificeerd.

Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, blijft een TWV vereist.

De notificatie geldt voor alle buitenlandse dienstverleners voor wie het vrij verkeer van diensten geldt, die een dienst in Nederland willen verlenen met eigen werknemers voor wie op enig moment geen vrij verkeer van werknemers met ons land geldt.

Met de CWI is afgestemd dat de IND regelmatig een lijst zal ontvangen met de gegevens van dienstverleners (inclusief bedrijfsgegevens) die hun werknemers (inclusief personalia) bij de CWI hebben aangemeld. Als de aanvrager zelf heeft aangegeven dat notificatie bij de CWI heeft plaatsgevonden, maar uit gegevens van de CWI komt naar voren dat dit niet het geval is, wordt de aanvrager op grond van artikel 4:7 Awb schriftelijk in de gelegenheid gesteld een zienswijze naar voren te brengen.

Indien vooraf geen notificatie bij de CWI heeft plaatsgevonden, kan de aanvraag worden afgewezen.

De aanvraag wordt niet afgewezen:

  • indien de vreemdeling niet zelfstandig, niet duurzaam of niet over voldoende middelen van bestaan beschikt in de zin van artikel 16, eerste lid, onder c, Vw;

  • op grond van artikel 16, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, indien de vreemdeling niet bereid is mee te werken aan onderzoek naar of behandeling van TBC, omdat de betrokken vreemdeling legaal in een andere lidstaat dan wel Zwitserse Bondsstaat is gevestigd, zijnde staten waar TBC relatief weinig voorkomt. Daarom dient aan hem het zogenoemde TBC-vereiste niet te worden gesteld.

Gevraagde bescheiden

Bij de aanvraag dient de vreemdeling de volgende bescheiden over te leggen:

  • een geldig document voor grensoverschrijding;

  • een kopie van verblijfs- en werkvergunning waaruit blijkt dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de dienstverlener te verblijven en aldaar in dienst van de dienstverrichter arbeid te verrichten; en

  • een kopie van een arbeidsovereenkomst (met de dienstverlener).

4.4.2. Beperking

De dienstverrichter die door zijn werkgever bij de CWI is aangemeld, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking: grensoverschrijdende dienstverlening bij … (naam inlenend bedrijf). Deze beperking is opgenomen in artikel 3.4, eerste lid, onder z, Vb.

Het verblijfsrecht is tijdelijk van aard (zie artikel 3.5, tweede lid, onder s, Vb).

4.4.3. Arbeidsmarktaantekening

Als aantekening wordt vermeld: ‘Andere arbeid niet toegestaan’.

Verder wordt op het document de aantekening ‘beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’ gesteld.

4.4.4. Geldigheidsduur

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning is gekoppeld aan de duur van de dienstverrichting, doch maximaal voor de duur van twee jaren (zie artikel 3.59b Vb).

4.4.5. Verlenging geldigheidsduur

De verblijfsvergunning kan na twee jaren verblijf als dienstverrichter in Nederland niet worden verlengd. Indien de dienstverrichter korter dan twee jaren als dienstverrichter in Nederland heeft verbleven dan kan de verblijfsvergunning wel worden verlengd, mits het totale verblijf als dienstverrichter niet langer dan twee jaren bedraagt.

4.4.6. Gezinshereniging

Gezinsleden van de dienstverrichter aan wie op grond van het vorenstaande een verblijfsvergunning is verleend, zijn niet vrijgesteld van de TWV-plicht. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV’.

B2 is van toepassing, met uitzondering van de middeleneis, de TBC-keuring (tenzij het gezinslid niet verblijft in een EU/EER-land danwel Zwitserse Bondsstaat) en het beleid inzake voortgezet verblijf na gezinshereniging (zie B16).

4.5. Stagiaires en practicanten

Artikel 3.39 Vb verschaft het verblijfskader voor vreemdelingen die als stagiair of practicant in Nederland willen verblijven.

Stagiair

Onder stagiair wordt verstaan een vreemdeling die naar Nederland komt om arbeid te verrichten die noodzakelijk is ter voltooiing van de opleiding in het land van herkomst.

Young Workers Exchange Program

Met de regering van Canada is een Memorandum van Overeenstemming gesloten inzake een uitwisselingsprogramma voor werkende jongeren (Young Workers Exchange Program). Ingevolge het Young Workers Exchange Program geldt als vereiste voor stagiairs die:

  • Canadees onderdaan zijn; en

  • woonachtig zijn in Canada; en

  • ten minste achttien en niet ouder dan dertig jaar zijn, dat zij studeren dan wel op het moment van de aanvraag niet langer dan twaalf maanden geleden zijn afgestudeerd.

Voor stagiairs uit EU/EER-landen of de Zwitserse Bondsstaat geldt het gestelde in B10/4.2. Voor vreemdelingen uit andere landen geldt het gestelde onder B/5.2.

Practicant

Onder practicant wordt verstaan een vreemdeling die naar Nederland komt om werkervaring op te doen die voor diens toekomstig functioneren in het land van herkomst van belang is.

4.5.1. Beperkingen

Voor onderdanen die geen onderdaan zijn van de EU, de EER of de Zwitserse Bondsstaat, dient de werkgever in het bezit te zijn van een TWV.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking ‘voor arbeid in loondienst als stagiair’ c.q. ‘voor arbeid in loondienst als practicant’.

4.5.3. Voorschriften

Er wordt geen voorschrift tot het stellen van zekerheid verbonden aan de vergunning die wordt verleend aan stagiaires en practicanten.

4.5.4. Geldigheidsduur

Het verblijf als stagiair en practicant is ingevolge artikel 3.5, tweede lid, onder h, Vb tijdelijk.

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor stagiaires beloopt maximaal één jaar.

De geldigheid van de verblijfsvergunning voor practicanten beloopt niet langer dan 24 weken.

4.5.5. Voortzetting van verblijf

Voor stagiaires geldt dat aanvragen om verlenging van die verblijfsvergunningen voor hetzelfde doel worden afgewezen, indien de betrokken vreemdeling één jaar houder ervan is geweest. Voor practicanten geldt dat aanvragen om verlenging van de verblijfsvergunning voor hetzelfde doel worden afgewezen indien zij daarvan 24 weken houder zijn geweest.

Voortzetting van verblijf voor het verrichten van arbeid als stagiair of practicant wordt niet toegestaan. Uitzondering geldt in geval van toepasselijkheid van artikel 3.52 Vb.

4.6. Gastdocent, wetenschappelijk onderzoeker, EU-actieprogramma

4.6.1. Algemeen

Ten aanzien van onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers, gastdocenten, en vreemdelingen die in het kader van een actieprogramma van de EU in Nederland verblijven, geldt op grond van artikel 1, onder respectievelijk onderdelen j, k en l, Besluit Uitvoering Wav dat voor hun werkzaamheden geen TWV is vereist.

4.6.2. Gastdocenten

Gastdocenten geven gastcolleges aan een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs, of aan een onderzoeksinstelling die gelieerd is aan, of werkzaam is op het terrein van een universiteit, hogeschool of instelling voor hoger internationaal onderwijs.

Geen TWV is vereist, indien de gastcolleges voor de duur van maximaal één jaar worden gegeven. Indien de duur van de gastcolleges langer dan één jaar zal bedragen, is voor deze werkzaamheden wel een TWV vereist.

4.6.2.1. Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vb duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

4.6.2.2. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’.

4.6.2.3. Arbeidsmarktaantekening

Indien de duur van de gastcolleges maximaal één jaar bedraagt, wordt de volgende aantekening vermeld: TWV niet vereist. Andere arbeid niet toegestaan’.

Indien de duur van de gastcolleges langer dan één jaar bedraagt, wordt de aantekening vermeld: ‘TWV vereist’.

4.6.2.4. Voortzetting van verblijf

Indien tijdig een aanvraag is ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van de in dit kader voor één jaar verleende verblijfsvergunning is het de betrokken gastdocent toegestaan de arbeid als gastdocent voort te zetten in afwachting op de beslissing op die aanvraag, zolang op de tevens vereiste aanvraag om een TWV nog niet is beslist. In dat geval is de weigeringsgrond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder g, Vw niet van toepassing (zie B5/2 en B5/2.2).

4.6.3. Wetenschappelijk onderzoekers

De volgende wetenschappelijk onderzoekers worden in de Wav onderscheiden:

  • assistenten in opleiding en onderzoekers in opleiding bij een universitaire instelling;

  • vreemdelingen die in de postdoctorale fase voor een duur van maximaal twee jaar specifieke onderzoekstaken in lopende onderzoeksprojecten komen verrichten; en

  • hooggekwalificeerde onderzoekers die op voordracht van de Koninklijke academie voor Wetenschappen op basis van een tijdelijke aanstelling onderzoekswerkzaamheden komen verrichten.

Voor deze wetenschappelijk onderzoekers kan de CWI een TWV afgeven.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt, mits ook aan de algemene toelatingsvoorwaarden wordt voldaan, verleend onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, met arbeidsmarktaantekening: ‘TWV vereist’.

4.6.4. Onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers

Onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers zijn:

  • bursalen en ontvangers van stipendia die met een door of vanwege de EU, een instituut of instelling voor internationaal onderwijs of onderzoek dat door het ministerie van OCW wordt gesubsidieerd, de Nederlandse overheid of een Nederlandse onderwijs- of onderzoeksinstelling verstrekte beurs in Nederland tijdelijk onderzoek verrichten voor de duur van de beurs; of

  • bursalen of ontvangers van stipendia die in het kader van een bilaterale- of multilaterale overeenkomst, waarbij Nederland partij is tijdelijk onderzoek verrichten voor de duur zoals is bepaald in de bilaterale- of multilaterale overeenkomst.

4.6.4.1. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsduur is afhankelijk van de duur van de beurs, doch niet langer dan vijf jaren. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd.

4.6.4.2. Beperking

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als onbezoldigde wetenschappelijk onderzoeker’.

4.6.4.4. Gevraagde bescheiden

Naast de algemene vereiste bescheiden dient een bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt dat:

  • een beurs is toegekend door de beursverlener. Het ministerie van OCW publiceert jaarlijks in haar begroting een overzicht van gesubsidieerde instituten en instellingen voor internationaal onderwijs respectievelijk onderzoek; of

  • een beurs is toegekend door de EU dan wel door de beursverlener in het kader van een bilaterale- of multilaterale overeenkomst waarbij Nederland partij is.

4.6.4.5. Middelen van bestaan

Zelfstandige inkomsten

In aanvulling op de inkomstenbronnen genoemd in B1/4.3.1 worden ten aanzien van onbezoldigde wetenschappelijk onderzoekers de volgende inkomsten tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel:

  • sponsorgelden, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van sponsorovereenkomst(en), waaruit de hoogte van de sponsorgelden en de duur van de sponsorovereenkomst(en) blijken. In geval van twijfel over de daadwerkelijke uitbetaling van de sponsorgelden kunnen ter meerdere zekerheid andere bewijsstukken worden gevraagd, waaruit blijkt dat de sponsoring daadwerkelijk plaatsvindt;

  • stipendia en beurzen, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van schriftelijke bewijsstukken waaruit de hoogte van de beurs of het stipendium blijkt en het tijdvak waarover de beurs of het stipendium wordt toegekend;

  • periodieke betalingen, mits voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de geldstroom. Deze betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen Nederland gevestigde persoon of instelling;

  • inkomsten uit arbeid in loondienst of arbeid als zelfstandige, gewoonlijk buiten Nederland verricht. In afwijking van B1/4.3.1 worden inkomsten uit arbeid, waarbij de vreemdelingen de arbeid (gewoonlijk) buiten Nederland verricht, eveneens meegeteld, voor zover de op grond van de Nederlandse wetgeving vereiste premies en belastingen aan de Nederlandse overheid zijn afgedragen. De inkomsten uit arbeid in loondienst worden aangetoond overeenkomstig B1/4.3.1 (onder ‘bewijsstukken inkomsten uit arbeid in loondienst’), met uitzondering van het overleggen van afschrift van de door de uitvoeringstelling gewaarmerkte aanmelding van de arbeidsovereenkomst. De inkomsten uit arbeid als zelfstandige worden aangetoond overeenkomstig B1/4.3.4 (onder ‘Berekening van het netto-inkomen van een gevestigde ondernemer’). Voor zover de bewijsstukken zijn overgelegd in een vreemde taal, wordt verwezen naar B1/9.3.

In afwijking van B1/4.3.1 worden de volgende inkomsten in het kader van dit verblijfsdoel tevens aangemerkt als zelfstandig verworven bestaansmiddel:

– bijdragen in de vorm van subsidies, voor zover de vereiste premies en belastingen zijn afgedragen. De inkomsten worden door de vreemdeling aangetoond door het overleggen van het subsidiebesluit, waaruit de hoogte van de subsidie en de periode waarover de subsidie wordt verleend, blijkt.

4.6.4.6. Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vb duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

4.6.5. Arbeid in loondienst bilaterale of multilaterale overeenkomst

Een TWV is niet vereist, indien tijdelijk betaald onderzoek wordt verricht in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst.

4.6.5.1. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsduur is afhankelijk van de duur zoals is bepaald in de bilaterale- of multilaterale overeenkomst doch niet langer dan vijf jaren. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd.

4.6.5.2. Duurzame middelen van bestaan

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vb duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

4.6.5.3. Beperking

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid in loondienst’.

4.6.5.5. Gevraagde bescheiden

Naast de algemene vereiste bescheiden dient een bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt dat tijdelijk betaald onderzoek wordt verricht in het kader van een bilaterale- of multilaterale overeenkomst waarbij Nederland partij is.

4.6.6. Arbeid in loondienst in kader actieprogramma van de EU

Een TWV is niet vereist, indien tijdelijk betaald werk wordt verricht voor de duur zoals is bepaald in een actieprogramma van de EU.

Het gaat hier om actieprogramma’s (education and training programs) van de EU, die bekend zijn gemaakt in het publicatieblad van de EU.

Voorts vallen hier de deelnemers aan uitwisselingsprogramma’s van de EU hieronder, bijvoorbeeld Leonardo da Vinci, Socrates of Tempus.

4.6.6.1. Duurzame middelen

De middelen van bestaan zijn overeenkomstig artikel 3.75, eerste lid, Vb duurzaam, indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. Indien de werkzaamheden korter dan één jaar duren, wordt de aanvraag niet afgewezen als wordt aangetoond dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor de duur van het beoogde verblijf.

4.6.6.2. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend.

De verblijfsduur is afhankelijk van de duur zoals is bepaald in het actieprogramma van de EU, doch niet langer dan vijf jaren. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd.

4.6.6.3. Beperking

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid in loondienst’.

4.6.6.5. Gevraagde bescheiden

Naast de algemene vereiste bescheiden dient een bewijs te worden overgelegd waaruit blijkt dat tijdelijk betaald werk wordt verricht in het kader van een actieprogramma van de EU.

4.7. Verblijf in de vrije termijn

4.7.1. Inleiding

Het volgende heeft betrekking op vreemdelingen die verblijf binnen de zogeheten vrije termijn beogen. Te denken valt aan:

  • toeristen en studenten die, eventueel door bemiddeling van een uitzendbureau, in de vakantie willen werken; en

  • vreemdelingen die hier te lande een korte stage, van maximaal drie maanden of binnen de geldigheidsduur van het hun verleende visum, willen lopen.

Voor hen geldt hetgeen in artikel 4.42 en 4.48 Vb omtrent het voldoen aan een meldingsplicht is bepaald.

Kunnen zij aannemelijk maken dat zij naar Nederland zijn gekomen voor een tijdvak van maximaal drie maanden, te rekenen van het tijdstip van hun binnenkomst, dan hoeven zij de Korpschef van het regionale politiekorps waaronder de gemeente waar zij verblijven ressorteert, niet te melden dat ze werk gaan zoeken of verrichten.

Zij genieten rechtmatig verblijf ingevolge artikel 12, tweede lid, Vw en artikel 3.3, eerste lid, onder c, Vb, zodat zij geen verblijfsvergunning behoeven.

De werkgever dient echter wel in het bezit te zijn van een TWV (behoudens uitzonderingen genoemd in 3). Voor de verlening van de TWV voor arbeid voor maximaal 12 weken moet de vreemdeling in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf.

Met het oog daarop kan de vreemdeling zich melden bij de burgemeester van de gemeente van zijn woon- of verblijfplaats, die hem daartoe een verblijfssticker (zie bijlage 7g VV) verstrekt.

Voor arbeid van langer dan 12 weken kan er pas een TWV worden afgegeven indien er een aanvraag om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd geldig voor het verrichten van arbeid in loondienst is aangevraagd.

4.7.2. Grensarbeiders

Het in B5/4.7.1 gestelde is van overeenkomstige toepassing op grensarbeiders, waaronder hier wordt verstaan in Nederland tewerkgestelde vreemdelingen die hun woonplaats hebben in België of in de Bondsrepubliek Duitsland waarheen zij in beginsel dagelijks, of ten minste eenmaal per week terugkeren. Het gaat daarbij met name om vreemdelingen die in België verblijf houden en in het bezit zijn van een geldige Belgische of Luxemburgse identiteitskaart voor vreemdelingen, dan wel van een Belgisch bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister.

Door het feit dat zij grensarbeid verrichten komen zij niet toe aan het tijdstip waarop zij, ingevolge het bepaalde in artikel 3.3 Vb, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd zouden moeten hebben. Ook is het gestelde in artikel 4.47 en 4.48 Vb over de aanmeldingsplicht niet van toepassing.

Voor de tewerkstelling van vreemdelingen die als grensarbeider werkzaamheden in loondienst komen verrichten dient de werkgever echter (behoudens voor de in artikel 1, aanhef en onder e, Vw bedoelde gemeenschapsonderdanen) in het bezit te zijn van een TWV.

Met het oog op de verlening van een TWV aan hun werkgever is het ook voor grensarbeiders van belang dat zij in het bezit zijn van een bewijs van rechtmatig verblijf. Zie hiervoor het gestelde onder B5/4.7.1.

Ter verkrijging van de verblijfssticker (zie bijlage 7g VV) is het in dit geval voldoende dat de vreemdeling zich éénmaal, en wel bij de aanvang van zijn werkzaamheden als grensarbeider, bij de burgemeester vervoegt.

4.7.3. Musici en artiesten

Het gestelde in B5/4.6 is van overeenkomstige toepassing op musici en artiesten. Ook voor hen dient de werkgever in het bezit te zijn van een TWV.

Voor musici en artiesten die incidenteel (binnen een periode van vier weken) optreden, is geen TWV vereist (zie artikel 1, onder 7°, Besluit uitvoering Wav).

4.7.4. Grensoverschrijdende dienstverrichters

Vreemdelingen die houder zijn van een geldige, door een Schengenland afgegeven verblijfstitel, zijn voor het verrichten van diensten voor een periode van maximaal drie maanden vrijgesteld van de visumplicht. Voor het verrichten van diensten gedurende deze periode hebben zij geen TWV nodig. Houders van een verblijfsvergunning van een EU/EER lidstaat, niet zijnde een Schengenlidstaat, zoals Ierland, het Verenigd Koninkrijk en de op 1 mei 2004 toegetreden lidstaten, dienen wel over een visum kort verblijf te beschikken.

4.8. Vreemdelingen werkzaam geweest als geprivilegieerde vreemdeling

Voor vreemdelingen die hier te lande werkzaam zijn geweest als geprivilegieerde vreemdeling en die na afloop daarvan hun verblijf hier te lande willen voortzetten gelden enkele bijzondere regels (zie B12).

4.9. Werknemers in de sportsector

4.9.1. Algemeen

Ook ten aanzien van werknemers in de sportsector geldt dat voor tewerkstelling op een geregelde basis in de sportsector steeds een TWV is vereist.

Alleen voor het incidenteel in Nederland deelnemen aan een wedstrijd door personen die hun hoofdverblijf buiten Nederland hebben is een uitzondering gemaakt en is een TWV niet vereist (zie artikel 1 Besluit uitvoering Wav).

4.9.2. Verlening van een verblijfsvergunning

Indien een TWV is verleend wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend voor de duur van de TWV onder de beperking: ‘arbeid in loondienst’, met plaatsing van de aantekening: ‘TWV vereist’, mits aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw, nader uitgewerkt in het Vb en hoofdstuk B1/4, is voldaan.

Bij de toets of met de aanwezigheid van de sporter in dat geval een wezenlijk Nederlands belang is gediend worden overeenkomstige criteria gehanteerd als bij de beoordeling of een TWV kan worden afgegeven.

4.9.3. Gezinshereniging en -vorming

Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan gezinsleden van vreemdelingen aan wie op grond van werkzaamheden of activiteiten in de sportsector verblijf is toegestaan gelden de voorwaarden inzake gezinshereniging en -vorming zoals vermeld in B2.

4.11. Directeuren-(groot)aandeelhouders

Veelal zijn directeuren-(groot)aandeelhouders materieel te beschouwen als zelfstandigen vanwege de positie die zij binnen de onderneming innemen.

Derhalve dienen zij indien zij een belang van 25% of meer hebben in het bedrijf, ondernemingsrisico lopen en de hoogte van het salaris zelf kunnen beïnvloeden, een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als zelfstandige aan te vragen. Indien zij niet aan deze criteria voldoen, is de procedure die geldt voor werknemers van toepassing.

5. Voortzetting van verblijf

5.1. Algemeen

In deze paragraaf wordt ingegaan op specifieke factoren die van invloed kunnen zijn op de verblijfsrechtelijke positie van een buitenlandse werknemer aan wie een verblijfsvergunning is verleend voor het verrichten van arbeid in loondienst. Zie voor de overige algemene gronden die kunnen leiden tot verblijfsbeëindiging B1/4.

5.2. Ongeoorloofde tewerkstelling

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd kan op grond van het bepaalde in artikel 19 in samenhang met 18, eerste lid, aanhef en onder g, Vw worden ingetrokken indien de vreemdeling voor een werkgever arbeid verricht, zonder dat aan de Wav is voldaan.

Daarvan is bijvoorbeeld sprake indien de vreemdeling:

  • arbeid verricht zonder dat zijn werkgever in het vereiste bezit is van een TWV; of

  • andersoortige arbeid verricht dan die waarvoor de TWV werd verleend.

5.3. Werkloosheid

5.3.1. Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Werkloosheid is niet van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van de buitenlandse werknemer die houder is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

5.3.2. Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Werkloosheid kan wel van invloed zijn op de verblijfsrechtelijke positie van de buitenlandse werknemer die houder is van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid in loondienst.

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van werkloze buitenlandse werknemers wordt niet ingetrokken wegens (onvrijwillige) werkloosheid, behalve in de onder B5/5.3.3 genoemde gevallen. De werkloze buitenlandse werknemers mogen met het oog op het verkrijgen van een nieuwe werkkring hun verblijf voortzetten voor de resterende geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd. Vindt de vreemdeling die niet vrij is op de arbeidsmarkt werk, dan wordt aan zijn werkgever zonder toets aan artikel 8, eerste lid onder a, b en d, Wav een TWV verleend, doch slechts voor de duur dat zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd nog geldig is. De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd en de TWV worden niet verlengd.

Vindt de vreemdeling die vrij is op de arbeidsmarkt werk voor nog ten minste één jaar, dan wordt de geldigheidsduur van zijn vergunning met één jaar verlengd.

Vindt de vreemdeling die vrij is op de arbeidsmarkt werk voor kortere duur, dan wordt de geldigheidsduur van zijn vergunning verlengd voor de duur van de werkzaamheden.

Slaagt de vreemdeling er niet in werk te vinden, dan wordt de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet verlengd.

5.3.3. Werkloze buitenlandse werknemers en beëindiging verblijf

Er is sprake van verwijtbare werkloosheid in de zin van artikel 3.91, aanhef en onder c, Vb onder andere in de volgende gevallen:

  • indien de werknemer door hem verwijtbare gedragingen is ontslagen; hiervan zal in het algemeen sprake zijn bij ontslag op staande voet dat niet wordt aangevochten of indien de vreemdeling kan worden verweten dat hij zelf ontslag heeft genomen;

  • indien de werknemer zich niet bij het CWI als werkzoekende heeft ingeschreven; of

  • indien de werknemer meermalen heeft geweigerd passende arbeid te aanvaarden.

5.4. Arbeidsongeschiktheid

Onder een buitenlandse werknemer die arbeidsongeschikt is, wordt hier verstaan de vreemdeling die een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA geniet. Indien een zodanig arbeidsongeschikte buitenlandse werknemer met aanspraak op een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA arbeid ingevolge de Wsw gaat verrichten blijft het beleid voor arbeidsongeschikten op hem van toepassing.

Recht op een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA bestaat, mits de 65-jarige leeftijd nog niet is bereikt, bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 15 of meer, tijdens de verzekeringsperiode ontstaan, en nadat de arbeidsongeschiktheid 52 weken heeft voortgeduurd.

Gedurende de voorafgaande periode van 52 weken ontvangt de arbeidsongeschikte werknemer doorbetaling van het loon en of een uitkering uit hoofde van de ZW.

De arbeidsongeschiktheid heeft voor het verblijfsrecht van de buitenlandse werknemer de volgende consequenties.

5.4.1. Houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

De arbeidsongeschiktheid is niet van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van de buitenlandse werknemer die houder is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

5.4.2. Houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd

Arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd worden onderscheiden in de onderstaande categorieën.

5.4.3. Volledig arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers

Indien sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid waarvoor een arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt ontvangen, wordt een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet afgewezen wegens (voor zover hier van belang) het niet zelfstandig en duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan in dat geval worden verlengd (zie artikel 3.89 Vb).

5.4.4. Gedeeltelijk arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers

In geval de buitenlandse werknemer echter werk in het kader van de Wsw verricht en aanspraak bestaat op een uitkering krachtens de WAO/WIA geldt hetzelfde als onder B5/5.4.3 werd vermeld.

Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte buitenlandse werknemers die niet werken in het kader van de Wsw geldt in geval van (eveneens gedeeltelijke) werkloosheid de in B5/5.3 weergegeven regeling.

5.5. Samenwerking met CWI, UWV en de Gemeentelijke Sociale Dienst

De IND dient zich er ook bij verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van te vergewissen, of de houder van de vergunning nog werkzaam is. Dit kan niet alleen worden vastgesteld door het overleggen van een TWV, maar dient te worden aangevuld met een werkgeversverklaring.

Voor het verkrijgen van inlichtingen omtrent het ontslag van een buitenlands werknemer, diens aanspraken op een uitkering krachtens bovengenoemde wetten en de eventuele arbeidsbemiddeling, kan de IND zich ingevolge artikel 107 Vw wenden tot de CWI, de bedrijfsvereniging en de Gemeentelijke Sociale Dienst.

6. Wettelijke maatregelen tegen illegale tewerkstelling

De Wav, de Wet op de economische delicten, het WvSr en de Vw voorzien in een aantal bepalingen om illegale tewerkstelling tegen te gaan en de tewerkstelling van buitenlandse werknemers te kunnen reguleren.

6.1. Strafbepalingen in de Vw

De werkgever kan strafbaar zijn op grond van artikel 108 Vw wegens het niet nakomen van een hem krachtens artikel 4.41 Vb door de Korpschef opgelegde verplichting tot het verstrekken van gegevens omtrent vreemdelingen (zie A3/7.3.5).

De werknemer die, zonder dat zijn werkgever over de vereiste TWV beschikt, werkt, is als zodanig niet strafbaar.

Wel kan deze werknemer, op grond van artikel 108 Vw, strafbaar zijn wegens niet-nakoming van de in artikel 4.42 Vb neergelegde verplichting aan de Korpschef van het regionale politiekorps van de gemeente waar hij verblijft, mededeling te doen van het gaan zoeken of gaan verrichten van arbeid.

6.2. Toezicht op de naleving van de Wav

Met de opsporing van overtreding van bepalingen van de Wav is naast de politie in het bijzonder belast de Arbeidsinspectie.

Indien de Arbeidsinspectie strafbare feiten constateert gevolgd door een opsporingsonderzoek, is er behoefte aan de deskundigheid van de algemene opsporingsambtenaren van politie.

De ambtenaren van politie, tevens aangewezen als ambtenaren die toezicht houden op de naleving van de Wav en bovendien belast met het toezicht op de naleving van de Vw, vervullen bij gezamenlijk optreden een aanvullende rol.

Voor het toezicht op de naleving van de Wav en de opsporing van de bij of krachtens die wet strafbaar gestelde feiten, in samenhang met het toezicht op de naleving van de Vw, zijn procedures voor de samenwerking tussen de Korpschef en de ambtenaren van de Arbeidsinspectie van grote betekenis. Beide instanties dienen elkaar alle gegevens en inlichtingen te verstrekken, welke voor een juiste vervulling van hun taken van dienst kunnen zijn.

In het gezamenlijk optreden zullen de ambtenaren van de Arbeidsinspectie zich in beginsel richten op het opmaken van boeterapport tegen de werkgever. Bij het opmaken van dit boeterapport is het van belang dat de buitenlandse werknemers die, voor zover hun verblijf hier te lande illegaal is, in het algemeen zo spoedig mogelijk worden uitgezet, eerst als getuige worden gehoord.

Wanneer zich een situatie voordoet, waaruit de politie meent te kunnen concluderen dat er zich in een bepaald bedrijf illegale buitenlandse werknemers bevinden, dient de politie zich in verbinding te stellen met het kantoor van de Arbeidsinspectie te Den Haag.

De Arbeidsinspectie zal op zijn beurt een beroep doen op de Korpschef, indien bij controles in bedrijven geconstateerd is dat zich daar illegale buitenlandse werknemers bevinden. In beide gevallen ligt gezamenlijk optreden in de rede.

Indien een proces-verbaal van verhoor wordt opgemaakt wordt dit toegezonden aan de Arbeidsinspectie, waarna aan de hand van dit proces-verbaal – eventueel in nader overleg met de betrokken officier van justitie en de Korpschef – wordt beslist, of tegen de betrokken werkgever een boeterapport zal worden opgemaakt, of het bedrijf aan een nader onderzoek zal worden onderworpen.

6.3. Bijzondere maatregelen van toezicht krachtens de Vw

6.3.1. Vordering aan werkgevers tot het verstrekken van gegevens

Ter controle op werkgevers in Nederland die, zonder in het bezit te zijn van de daartoe vereiste TWV, buitenlandse werknemers in dienst hebben gehad, is bij artikel 4.41 Vb aan werkgevers de verplichting gesteld om onmiddellijk gegevens te verstrekken aan de Korpschef over vreemdelingen die bij hen in dienst zijn. De Korpschef kan daartoe bij een daartoe strekkende vordering een termijn stellen (zie A3/7.3.5).

7. Zelfstandig beroep of bedrijf uitoefenen, inclusief horecabedrijf

7.1. Inleiding

Hier komen aan de orde de regels ten aanzien van vreemdelingen die een zelfstandig beroep of bedrijf in Nederland (willen) uitoefenen. Het gaat dus niet om het verrichten van werkzaamheden in loondienst.

Werkzaamheden anders dan in loondienst kunnen worden onderscheiden in:

  • het uitoefenen van een bepaald beroep zoals arts, apotheker, fysiotherapeut, beeldend kunstenaar of sportleraar; en

  • het uitoefenen van een bedrijf zoals een slagerij, de detailhandel, of een restaurant.

Uitgangspunt is dat in deze gevallen verblijf kan worden toegestaan, indien daarmee een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend.

Dit belang kan gelegen zijn op het terrein van de volksgezondheid, de economie, cultuur of op sociaal-economisch terrein.

Voor de beantwoording van de vraag of met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, zal in vele gevallen het oordeel van andere ministeries van belang zijn. Indien het gaat om het zelfstandig uitoefenen van een beroep of ondernemersactiviteiten zal in de regel advies moeten worden gevraagd aan de Minister van EZ. In geval van een kunstenaar zal het advies van de Minister van OCW moeten worden gevraagd, in geval van een sportleraar het advies van de Minister van VWS.

Afwijkende regelingen gelden voor:

  • gemeenschapsonderdanen als bedoeld in artikel 1, onder e, Vw (zie B10) en onderdanen van de EU/EER en Zwitsers.

  • Geassocieerden (zie B11).

  • Amerikanen (zie B11).

7.2. Algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning

Artikel 3.30 Vb verleent de Minister de bevoegdheid onder de daar geregelde voorwaarden op aanvraag een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor het verrichten van arbeid als zelfstandige te verlenen.

Indien niet aan de daar vermelde voorwaarden is voldaan, is de Minister niet bevoegd de gevraagde vergunning te verlenen en moet de aanvraag worden afgewezen, tenzij internationale verplichtingen tot verlening van de gevraagde vergunning nopen (zie artikel 13 Vw, B10 en B11). Is wel aan de voorwaarden van artikel 3.30 Vb voldaan, is de Minister bevoegd de verblijfsvergunning te verlenen, doch niet verplicht. Hierna wordt aangegeven in welke gevallen van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen gebruik wordt gemaakt.

Het artikel 3.32 Vb stelt buiten twijfel dat geen verblijfsvergunning wordt verleend voor het verrichten van arbeid, hetzij in loondienst, hetzij als zelfstandige, die geheel of gedeeltelijk bestaat uit het verrichten van seksuele handelingen, omdat daarmee a priori geen wezenlijk Nederlands belang is gediend. Daarom behoeft in die gevallen geen advies te worden gevraagd.

Dit artikel ziet niet op gemeenschapsonderdanen.

Voor onderdanen van landen waarmee Europa-overeenkomsten zijn gesloten en die stellen dergelijke arbeid als zelfstandige te verrichten zie B11.

Naast de beleidsregels in deze paragraaf zijn ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4.

7.3. Vereisten voor het uitoefenen van een bepaald beroep

Om voor de uitoefening van bepaalde beroepen te worden toegelaten, gelden vaak speciale bevoegdheidsvereisten.

De vreemdeling dient aan te tonen dat hij aan de vereisten van artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vb voldoet.

Zo zal een buitenlandse arts de bevoegdheid moeten bezitten om in Nederland zijn vak uit te oefenen. Meer inlichtingen omtrent de uitoefening van medische en paramedische beroepen worden verstrekt door het Ministerie van VWS.

7.4. Vereisten voor het uitoefenen van een bedrijf

Voor de uitoefening van een bedrijf is in de regel een vergunning vereist op grond van de Vestigingswet Bedrijven 1954 of de Drank- en Horecawet.

De vreemdeling dient aan te tonen dat hij aan de vereisten voor het uitoefenen van het betreffende bedrijf voldoet, als bedoeld in artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder c, Vb.

Meer informatie over de eisen die gesteld worden aan het verkrijgen van deze vergunningen wordt verstrekt door de Kamers van Koophandel en Fabrieken.

Bevoegd tot het verlenen van vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet is het College van Burgemeester en Wethouders van een gemeente.

In bijzondere gevallen kan ontheffing worden verleend van de verplichting om met een vergunning een bedrijf of detailhandel uit te oefenen.

Bevoegd tot het verlenen van ontheffing wat betreft de Drank- en Horecawet is de Minister van EZ.

7.5. Voldoende middelen van bestaan

7.5.1. Inleiding middelenvereiste

De vreemdeling dient aan te tonen dat hij door de uitoefening van zijn beroep of bedrijf kan beschikken over voldoende middelen van bestaan, gelet op artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, Vb, en B1/4.3.4.

Zie voor de berekening van het netto-inkomen van een gevestigde ondernemer B1/4.3.4.

In geval van een aanvraag om een mvv, een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur en een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde duur, ingediend terwijl de vreemdeling nog niet tenminste anderhalf jaar in het bezit is van die verblijfsvergunning, geldt het volgende.

In deze gevallen kunnen de te verwachten bedrijfsresultaten inzichtelijk en aannemelijk worden gemaakt door middel van het indienen van een ondernemingsplan, omschreven in B5/7.5.2, dat ook kan worden gebruikt bij de beoordeling of met de te vestigen onderneming in Nederland en met het verblijf van de betrokken vreemdeling een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend, als bedoeld in B5/7.1. Het ondernemingsplan dient zodanig te zijn ingericht dat daaruit de bestaansmiddelen van de ondernemer kunnen worden afgeleid, dat wil zeggen uit de daarin mede opgenomen, te verwachten bruto en netto winst.

7.5.2. Het ondernemingsplan

Uit het ondernemingsplan moet in ieder geval het volgende blijken:

Persoonlijke gegevens

Hieronder vallen de personalia van de vreemdeling, maar ook zijn gezins- en inkomenssituatie, financiële verplichtingen, opleidingen (onderbouwd met behaalde diploma’s) en beroepservaring;

Bedrijfsgegevens

Een samenvatting van het plan, de branche waarin de vreemdeling gaat opereren en het bedrijf dat hij gaat oprichten. Tevens dient informatie te worden verschaft over de startdatum, de vestigingsplaats, enzovoort;

Juridische zaken

Hierbij dient aandacht te worden besteed aan zaken als de rechtsvorm van de onderneming, de handelsnaam, aanwezigheid van eventuele vestigings- en overige vergunningen, de aansprakelijkheden, de verzekeringen en de leveringsvoorwaarden;

Commercieel plan

Hierbij dient een omschrijving te worden gegeven van het type product of dienst, van de markt waarop de vreemdeling actief wil worden, wat de doelgroep is van de beoogde ondernemingsactiviteit (de afnemers), welke concurrenten er zijn, wat hun sterke en zwakke punten zijn en wat de bijzondere kenmerken van de vreemdeling dan wel van diens producten of diensten zijn. Tevens dient te worden ingegaan op de wijze waarop de vreemdeling de markt gaat bewerken (presentatie naar buiten, promotiemiddelen, wijze van adverteren, enzovoort). Eén en ander wordt zo mogelijk onderbouwd met contracten met of referenties van afnemers, afzetprognoses en dergelijke);

Managementplan

Hierbij wordt een omschrijving gegeven van de omvang van het benodigde personeel, de wijze van werven en de beoogde organisatie;

Financieel plan

Dit bevat onder andere een investeringsbegroting, een financieringsplan en een aflossingsplan (zo mogelijk onderbouwd met bankcontracten), een exploitatiebegroting en een liquiditeitsprognose.

7.6. Geen gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid

Verblijf wordt geweigerd indien er sprake is van een algemene weigeringsgrond, zoals gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid, dan wel indien niet aan een algemene of bijzondere voorwaarde is voldaan (zie artikel 16 Vw en artikel 3.77 of 3.78 Vb).

Onder gevaar voor de openbare orde is mede begrepen gevaar voor openbare rust, voor de goede zeden en de internationale betrekkingen.

Er is sprake van gevaar voor dan wel een inbreuk op de openbare orde op grond waarvan de voortzetting van verblijf niet wordt toegestaan indien door de rechter een vrijheidsontnemende straf, taakstraf of maatregel is opgelegd (zie artikel 18 Vw en artikel 3.86 en 3.87 Vb en B1/.4.4).

7.7. Vreemdelingen als zelfstandige in economische zin willen vestigen

Indien wordt voldaan aan de algemene voorwaarden genoemd onder B5/7.1 tot en met B5/7.6, kan voor verlening van een verblijfsvergunning voor het uitoefenen van een zelfstandig beroep of bedrijf in economische zin in aanmerking komen de vreemdeling die:

  • a. in Nederland zelfstandige ondernemersactiviteiten gaat verrichten;

    Het moet gaan om activiteiten van een nieuwe onderneming.

    Een onderneming is in elk geval nieuw als:

    • deze voor het eerst tot de markt toetreedt en wordt ingeschreven in het handelsregister;

    • er sprake is van een wijziging in de rechtsvorm en tegelijkertijd in de bedrijfsleiding (uitbreiding, inkrimping, vervanging);

    • de bedrijfsactiviteit ingrijpend wordt gewijzigd.

    Er blijft in elk geval sprake van een bestaande onderneming indien:

    • de rechtsvorm wijzigt maar niet de bedrijfsleiding, of

    • een andere verandering (bijvoorbeeld adres, wijziging in handelsnaam) plaatsvindt.

    Verder wordt uitgesloten de vreemdeling die:

    • op de loonlijst van een bedrijf in Nederland staat, maar zelf nog in het buitenland woont;

    • geld investeert in een bedrijf in Nederland, maar zelf verder geen ondernemersactiviteiten verricht; en

  • b. de leeftijd van 60 jaar nog niet heeft bereikt (voor Turkse onderdanen geldt dit vereiste niet op grond van de standstillbepaling van artikel 41, eerste lid, van het Aanvullend Protocol bij het Associatieverdrag); en

  • c. met zijn bedrijfsactiviteit een wezenlijk Nederlands economisch belang dient;

    Dit is het geval indien:

    • de bedrijfsactiviteit duidelijk innovatieve waarde heeft, dat wil zeggen iets positiefs toevoegt aan de Nederlandse economie;

    • de bedrijfsactiviteit niet concurrentieverstorend werkt in die zin dat afbreuk wordt gedaan aan een gezonde marktconcurrentie; en

  • d. voor het uitoefenen van de bedrijfsactiviteit uit het buitenland dient te worden aangetrokken.

    Dit wil zeggen dat in de beoogde functie niet kan worden voorzien door het aantrekken van een Nederlandse ingezetene dan wel een vreemdeling met een geldige verblijfstitel. Op de regel dat alleen iemand uit het buitenland kan worden aangetrokken als in Nederland niemand voorhanden is, kan slechts een uitzondering gemaakt worden indien het gaat om langer gevestigde, goed renderende bedrijven. Het gaat hier slechts om een opvolger van de exploitant, wanneer deze onvoorzien door langdurige ziekte of overlijden uitvalt.

Om te beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarden onder c en d genoemd, dient door de IND advies te worden gevraagd aan de Minister van EZ, met uitzondering van de bedrijfsactiviteiten onder B5/7.8 en verder genoemd (zie circulaire van de Minister van EZ van 4 november 1992 DMO/DCM/AM92081647).

Bij een adviesaanvraag dienen in elk geval de volgende gegevens te worden overgelegd:

  • uittreksel uit handelsregister;

  • recente gewaarmerkte jaarcijfers;

  • referentie met betrekking tot het bedrijf: informatie over (het product van) het bedrijf; het innovatieve karakter van (het product van) het bedrijf; contracten met Nederlandse bedrijven; en

  • in geval van een nieuwe onderneming in vorenbedoelde zin (ook bij eerste aanvraag om een verblijfsvergunning of mvv) een ondernemingsplan, als bedoeld in B5/7.5.2.

7.8. Aanvragen waarvoor geen advies van EZ nodig

7.8.1. Chinees-Indonesische horecabedrijven, norm gemeente bereikt

De norm is gesteld op één Chinees-Indonesisch restaurant per 12.500 inwoners per gemeente. Als in een gemeente reeds aan de gestelde norm wordt voldaan, hoeft de aanvraag niet voor advies aan de Minister van EZ te worden voorgelegd en wordt de aanvraag voor verblijf als zelfstandige afgewezen.

In gemeenten met een specifiek toeristisch karakter kan de norm iets ruimer worden gehanteerd.

Vooral bij deze horecabedrijven komt het voor dat vreemdelingen na een periode van arbeid in loondienst in een gevestigde horecaonderneming een nieuw bedrijf beginnen. Indien met dit nieuwe bedrijf de norm in een gemeente wordt overschreden, zal met een vanuit het buitenland aangetrokken nieuwe vreemdeling (als partner voor de nieuwe dan wel de bestaande onderneming) geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend zijn.

Deze aanvragen hoeven niet voor advies aan de Minister van EZ te worden voorgelegd.

Zolang niet aan de norm wordt voldaan, dient de aanvraag steeds voor advies aan de Minister van EZ te worden voorgelegd.

De IND zal zich ingevolge artikel 107 Vw wenden tot de gemeente met het verzoek om informatie over het aantal inwoners, aantal en soort restaurants in een gemeente en eventuele bijzonderheden die de strikte hantering van de norm kunnen beïnvloeden.

7.8.2. Zuid- en Oost-Aziatische horecabedrijven, norm gemeente bereikt

De norm is gesteld op één Zuid- en Oost-Aziatisch (niet Chinees-Indonesische) restaurant per 20.000 inwoners per gemeente, met een minimum van één per gemeente. Voor het overige geldt hetzelfde als onder B5/8.1.2.

7.8.3. Overige horecabedrijven

Onder overige horecabedrijven vallen onder meer:

  • grillrooms;

  • pizzeria’s;

  • shoarmazaken; en

  • koffie- en eethuizen.

Met deze horecabedrijven wordt geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend en wordt dus niet voldaan aan tenminste één van de voorwaarden van artikel 3.30 Vb. Deze aanvragen hoeven derhalve niet voor advies aan de Minister van EZ te worden voorgelegd.

7.8.4. Overige bedrijfsactiviteiten

Onder overige bedrijfsactiviteiten vallen onder meer:

  • Islamitische slagerijen;

  • Turkse en Marokkaanse bakkerijen en winkels in deegspecialiteiten;

  • confectieateliers en handel in textiel; en

  • handel in ongeregelde goederen (= verkoop van nu eens dit, dan weer dat, bijvoorbeeld restanten van winkels en fabrieken; ook: uitdragerij).

Met deze bedrijfsactiviteiten wordt geen wezenlijk Nederlands economisch belang gediend en wordt dus niet voldaan aan tenminste één van de voorwaarden van artikel 3.30 Vb. Deze aanvragen hoeven derhalve niet voor advies aan de Minister van EZ te worden voorgelegd.

7.9. Aanvragen waarbij eis wezenlijk Nederlands belang niet geldt

7.9.1. Surinaamse onderdanen met verkregen rechten

Bij de vestiging van Surinaamse onderdanen die nog rechten kunnen ontlenen aan de overeenkomst inzake verblijf en vestiging van 1975 blijft een onderzoek naar de vraag of met de vestiging in Nederland een wezenlijk Nederlands economisch belang is gediend achterwege (zie B11). De aanvraag dient derhalve niet ter advisering aan de Minister van EZ te worden voorgelegd. Er dient wel voldaan te worden aan de overige algemene voorwaarden onder B5/7.2.

7.9.2. Vreemdeling werkzaam is (geweest) internationale arbeidsmarkt

Voor de vreemdelingen die onafgebroken gedurende zeven jaren werkzaam zijn (geweest) op Nederlandse schepen of boorplatformen of in het internationale wegtransport en die een aanvraag indienen voor verblijf als zelfstandige in economische zin, blijft een onderzoek naar de vraag of met de vestiging in Nederland een wezenlijk economisch belang is gediend, achterwege.

Zie artikel 3.30, derde lid, Vb en B5/4.2.4.

Onverminderd artikel 3.30 Vb geldt het vereiste dat de betrokkene een goede conduitestaat heeft (lijst die onder andere in de scheepvaart wordt gebruikt en waarin gegevens over gedrag en geschiktheid zijn opgenomen).

7.10. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

7.10.1. Beperking

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘arbeid als zelfstandige......(aanduiding van het beroep of bedrijf)’.

7.10.2. Arbeidsmarktaantekening

Op de vergunning wordt de aantekening geplaatst: ‘Andere arbeid alleen toegestaan indien werkgever beschikt over TWV.’

Nadat de vreemdeling drie jaar houder is geweest van deze verblijfsvergunning, wordt op de vergunning de aantekening geplaatst: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’ Deze wijziging wordt bij de verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning doorgevoerd bij de aanvraag van het verblijfsdocument, dat wil zeggen nadat de vreemdeling drie jaar houder van de voor arbeid geldige vergunning is geweest.

EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen

Verwezen wordt naar B10/2.7 en B10/3.3.2.

7.10.3. Voorschriften

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

6. Studie

1. Inleiding

Het beleid inzake buitenlandse studenten is erop gericht om onder bepaalde voorwaarden vreemdelingen in de gelegenheid te stellen tijdelijk in Nederland te studeren of een opleiding te volgen. De positie van het Nederlandse hoger onderwijs in het buitenland wordt hierdoor bevorderd, terwijl door de toelating voor een opleiding aan het voortgezet of beroepsonderwijs een positieve bijdrage kan worden geleverd aan de ontwikkeling van de landen van herkomst.

De voorwaarden die zien op het verblijf in het kader van een studie aan het hoger onderwijs, een opleiding aan het voortgezet of beroepsonderwijs of ter voorbereiding op het volgen van een studie aan het hoger onderwijs zijn opgenomen in artikel 3.41 Vb.

Artikel 3.41 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1/4) van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

2. Voorwaarden voor studie hoger onderwijs

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in het kader van studie aan het hoger onderwijs de volgende cumulatieve voorwaarden:

2.1. (Voorlopige) inschrijving aan een onderwijsinstelling

2.1.1. De bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling

Artikel 3.41 Vb regelt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met het volgen van studie kan worden verleend aan de vreemdeling die voltijds hoger, voortgezet of beroepsonderwijs volgt aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen onderwijsinstelling. Artikel 3.18a VV wijst uitsluitend als voltijds hoger onderwijs de volgende onderwijsinstellingen aan:

  • a. Instellingen voor hoger onderwijs die de Gedragscode internationale student in het Nederlands Hoger Onderwijs hebben ondertekend en voorkomen in het openbare register van onderwijsinstellingen die de Gedragscode hebben ondertekend;

  • b. Instellingen die opleidingen verzorgen in het kader van ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het Ministerie van BuZa;

  • c. Instellingen die opleidingsactiviteiten verzorgen in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid.

Ad a Instellingen die de Gedragscode internationale student in het Nederlands Hoger Onderwijs hebben ondertekend staan vermeld in het openbare register dat wordt beheerd door de Informatie Beheer Groep. Indien een hoger onderwijsinstelling in dit openbare register voorkomt is toelating van een student aan de onderwijsinstelling toegestaan, indien ook aan de overige voorwaarden genoemd in dit hoofdstuk is voldaan.

Ad b Instellingen die een opleiding verzorgen in het kader van ontwikkelingssamenwerkingsbeleid van het ministerie van BuZa staan vermeld in een door de Nederlandse organisatie voor internationale samenwerking in het hoger onderwijs beheerde lijst. Indien een onderwijsinstelling op deze lijst is geplaatst is toelating voor een student aan de onderwijsinstelling toegestaan, indien ook aan de overige voorwaarden genoemd in dit hoofdstuk is voldaan.

Ad c Instellingen die opleidingsactiviteiten verzorgen in het kader van de Wet op het specifiek cultuurbeleid staan vermeld op een door het Ministerie van OCW beheerde lijst. Indien een hoger onderwijsinstelling in dit openbare register voorkomt, is toelating van een student aan de onderwijsinstelling toegestaan, indien ook aan de overige voorwaarden genoemd in dit hoofdstuk is voldaan.

2.1.2. (Voorlopige) inschrijving aan de onderwijsinstelling

Het moet vaststaan dat de vreemdeling voor een studie/opleiding is of zal worden ingeschreven aan een in Nederland gevestigde onderwijsinstelling.

De (voorlopige) inschrijving moet blijken uit een verklaring die is afgegeven door het College van Bestuur of het bevoegd gezag.

2.2. Tijdelijk verblijf

Het tijdelijke karakter van het verblijf brengt met zich mee dat de vreemdeling die een verblijfsvergunning heeft voor studiedoeleinden bij voltooiing of tussentijdse beëindiging van de studie Nederland dient te verlaten. De vreemdeling dient dan ook in elk geval een verklaring te ondertekenen waarmee hij verklaart ermee bekend te zijn dat hem uitsluitend voor studiedoeleinden verblijf in Nederland wordt toegestaan.

Voor vreemdelingen die hier te lande verblijf voor studiedoeleinden (dat wil zeggen: studie inclusief voorbereidend jaar) beogen, geldt een maximale verblijfsduur.

De maximale verblijfsduur is afhankelijk van de studielast van de studie/opleiding die wordt gevolgd en bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie, wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd. Na ommekomst van de maximale termijn kan de verblijfsvergunning niet worden verlengd en kan de vreemdeling evenmin in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning voor het volgen van een andere studie/opleiding.

Voorbeelden:

  • Aan een vreemdeling die geneeskunde wil studeren kan maximaal negen jaar verblijf voor studiedoeleinden worden toegestaan. De studielast van die studie is immers zes jaar, plus twee jaar, plus eventueel een voorbereidend jaar.

  • Ingeval van een studie rechten is dit zeven jaar (studielast is vier jaar, plus twee jaar, plus eventueel een voorbereidend jaar).

Indien tussentijds van studie/opleiding wordt gewisseld (van een studie/opleiding met een studielast van meer dan vier jaar in een andere studie/opleiding, of andersom), wordt de tijd die reeds is gestudeerd afgetrokken van de maximale looptijd van de nieuwe studie/opleiding.

Voorbeelden:

  • Een vreemdeling die geen voorbereidend jaar heeft gevolgd, gaat geneeskunde studeren. Na twee jaar breekt hij deze studie af en gaat hij rechten studeren. Hem rest dan nog een maximaal verblijf voor studiedoeleinden van vier jaar.

  • Een vreemdeling volgt na een voorbereidend jaar een studie met een studielast van vier jaar. Na één jaar gaat hij diergeneeskunde studeren (studielast zes jaar). In dat geval resteert een maximale verblijfsduur van zeven jaar.

Indien sprake is van een bachelor/masterstructuur dient de studielast voor de bacheloropleiding en de masteropleiding bij elkaar te worden opgeteld. De maximale verblijfsduur bedraagt twee jaar meer dan die studielast. Indien een verblijfsvergunning is verleend onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie, wordt de maximale verblijfsduur met één jaar verlengd.

Voorbeelden:

  • Een vreemdeling die geen voorbereidend jaar heeft gevolgd, gaat een bacheloropleiding rechten (studielast drie jaar) volgen. Na de bachelor met goed gevolg te hebben gevolgd, wil hij een masteropleiding volgen (studielast één jaar). De maximale verblijfsduur is dan drie (bacheloropleiding) + één (masteropleiding) + twee jaar = zes jaar. Hem rest dan aan het begin van de masteropleiding nog een maximale verblijfsduur voor studiedoeleinden van drie jaar.

  • Een vreemdeling volgt na een voorbereidend jaar een bacheloropleiding Frans met een studielast van drie jaar. Na het voorbereidend jaar en één jaar bacheloropleiding Frans gaat de vreemdeling een bacheloropleiding rechten (studielast drie jaar) en masteropleiding rechten (studielast één jaar) volgen. De maximale verblijfsduur is dan drie (bacheloropleiding) + één (masteropleiding) + twee jaar minus de twee jaar reeds gestudeerde tijd. In dat geval resteert een maximale verblijfsduur van vier jaar.

De Informatie Beheer Groep kan informatie verstrekken over de studielast van studies/opleidingen.

Ingeval van verandering van studierichting of onderwijsinstelling is voorts het gestelde onder B6/8 van toepassing.

2.3. Middelen van bestaan

De financiële middelen van de vreemdeling moeten toereikend zijn voor de studie en het levensonderhoud gedurende de beoogde verblijfsperiode.

2.3.1. Voldoende middelen van bestaan

Voor de beoordeling of de vreemdeling beschikt over voldoende middelen van bestaan is van belang of de studie en het verblijf worden bekostigd door:

  • a. de vreemdeling zelf of een buiten Nederland gevestigde persoon of rechtspersoon, óf

  • b. door een in Nederland gevestigde (rechts)persoon

Ad a De studie en het verblijf van de vreemdeling kunnen behalve door de vreemdeling zelf, ook worden bekostigd door een buiten Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie. Er kan dan sprake zijn van een geldelijke bijdrage (bijvoorbeeld een studiebeurs) van een internationale organisatie van het land van herkomst, door of vanwege de Nederlandse regering of van een particulier fonds.Tevens kan sprake zijn van uitzending van de vreemdeling door zijn werkgever.

In deze gevallen wordt onder voldoende middelen van bestaan verstaan een bedrag dat gelijk is aan het normbedrag voor uitwonende studenten bedoeld in de WSF (zie artikel 3.18 WSF en de website van WSF) aangevuld met college- en/of lesgelden, die de vreemdeling verschuldigd is (zie artikel 3.42, eerste lid, onder a, Vb juncto artikel 3.74, onder b, Vb).

Ad b Indien de studie door een in Nederland gevestigde persoon of instelling/organisatie wordt bekostigd, dient de vreemdeling aan te tonen dat de financiële positie van deze (rechts)persoon daartoe toereikend is.

Toereikend wil zeggen dat de financier over voldoende middelen van bestaan moet beschikken om in zijn eigen onderhoud (en eventueel in dat van zijn gezin) en dat van de vreemdeling te kunnen voorzien. Vereist is dat de financier beschikt over inkomsten ter hoogte van minimaal de bijstandsnorm als bedoeld in artikel 21 van de Wwb geldend voor zijn eigen situatie (alleenstaande, alleenstaande ouder of echtpaar/gezin), met inbegrip van vakantiegeld, aangevuld met het normbedrag voor uitwonende studenten, bedoeld in de WSF (zie artikel 3.18 WSF en de website van WSF), aangevuld met college- en/of lesgelden die de vreemdeling verschuldigd is (zie artikel 3.42, eerste lid, onder b, Vb juncto artikel 3.74, onder b, Vb).

De financier dient daarnaast een garantverklaring te ondertekenen (zie bijlage 6C VV).

2.3.2. Duurzaamheid van de middelen van bestaan

Middelen van bestaan zijn in het algemeen duurzaam, indien zij voor een periode van één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven (zie B1/4.3). Deze hoofdregel is opgenomen in artikel 3.75, eerste lid, Vb.

Financiering middels een periodieke geldstroom

Bij aanvragen voor studiedoeleinden kunnen de studie en het verblijf van de vreemdeling ook worden gefinancierd door middel van periodieke betalingen. Deze betalingen kunnen afkomstig zijn van zowel een buiten als binnen Nederland gevestigde persoon of instelling. Deze middelen kunnen als duurzaam worden aangemerkt, indien voldoende zekerheid is verschaft over het ongestoorde verloop van de periodieke geldstroom (zie artikel 3.42, tweede lid, Vb).

Middelen in relatie tot de daadwerkelijke duur van het verblijf

In de regel zal de student moeten aantonen dat hij voor ten minste één jaar beschikt over voldoende middelen van bestaan. Bij aanvragen voor studiedoeleinden bestaat hierop evenwel een uitzondering. Indien de student namelijk een verblijf korter dan één jaar beoogt, zal het aan te tonen bedrag worden gerelateerd aan de daadwerkelijke duur van het verblijf (zie artikel 3.42, derde lid, Vb). Als hij dus een verblijf van zes maanden beoogt, zal hij moeten aantonen voor die periode over voldoende middelen van bestaan te beschikken.

Geld op een (buitenlandse) bankrekening

Indien de student beschikt over een bedrag op een (buitenlandse) bankrekening, dient dit bedrag minimaal gelijk te zijn aan twaalf maal (of zoveel minder als de daadwerkelijke duur van het verblijf) het toepasselijke maandelijkse normbedrag. Het geld dat op de (buitenlandse) bankrekening is gestort, hoeft niet afkomstig te zijn van de student zelf. Voorwaarde is wel dat de bankrekening mede of uitsluitend op naam van de student is gesteld (zie artikel 3.42, vierde lid, Vb).

3. Voorwaarden voor opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs

Het betreft hier de verlening van een verblijfsvergunning voor het volgen van een opleiding aan het voortgezet- en beroepsonderwijs, in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs alsmede de Wet educatie- en beroepsonderwijs.

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor een opleiding aan voortgezet en beroepsonderwijs de volgende cumulatieve voorwaarden:

Ad c Dagopleiding

Voor een schriftelijke studie of een avondopleiding wordt geen toelating verleend (zie artikel 3.41, tweede lid, Vb).

Nederland het meest aangewezen land voor het volgen van de studie of de opleiding

Indien de studie of opleiding of een soortgelijke studie of opleiding reeds bestaat in het land van herkomst, komt de vreemdeling niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning.

Het feit dat Nederland het meest aangewezen land moet zijn betekent daarnaast dat, als er andere landen zijn, die meer dan Nederland aangewezen zijn voor het volgen van de desbetreffende studie of opleiding, niet aan dit criterium wordt voldaan. Meer aangewezen zijn bijvoorbeeld buurlanden, of landen waar een gemeenschappelijke taal wordt gesproken.

Bij de beoordeling van de vraag of Nederland als het meest aangewezen land moet worden aangemerkt, kunnen onder meer de volgende factoren worden betrokken:

  • Het betreft een opleiding die aantoonbaar alleen in Nederland kan worden gevolgd;

  • Het herkomstland van de vreemdeling heeft historische banden met Nederland;

  • De vreemdeling heeft familiebanden met reeds in Nederland verblijvende personen;

  • De vreemdeling is de Nederlandse taal machtig.

Indien nodig kan het Ministerie van OCW advies worden gevraagd over de studiemogelijkheden in de herkomstlanden waarmee Nederland een historische band heeft, zoals Suriname en Indonesië.

Positieve bijdrage aan het eigen land

Of een positieve bijdrage wordt geleverd aan het eigen land is mede afhankelijk van de fase waarin het ontwikkelingsproces van het desbetreffende land zich bevindt. Als het gaat om een hooggeïndustrialiseerd land, zal niet snel sprake zijn van een positieve bijdrage. Voorts zal de aard van de desbetreffende opleiding van belang zijn. Als de opleiding of studie niet van wezenlijke betekenis is voor de arbeidsmarkt van het herkomstland, wordt namelijk evenmin een positieve bijdrage geleverd aan het eigen land.

4. Voorwaarden voor de voorbereiding op een studie hoger onderwijs

In bepaalde gevallen heeft een student een voorbereidingstijd nodig om zich te kwalificeren voor de beoogde studie aan het hoger onderwijs. Hiervoor legt hij aanvullende examens af, zoals bijvoorbeeld een toets beheersing van de Nederlandse taal.

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor de voorbereiding op de studie de volgende cumulatieve voorwaarden:

Ad a

In afwijking van het bepaalde in B6/2.1.2 is bij een beoogd verblijf ter voorbereiding op hoger onderwijs voldoende de verklaring van de onderwijsinstelling dat de vreemdeling tot die instelling zal worden toegelaten, indien hij de aanvullende examens met goed gevolg heeft afgelegd.

5. Het verrichten van arbeid

Het is aan vreemdelingen die hier te lande voor studiedoeleinden zijn toegelaten, toegestaan arbeid van bijkomende aard te verrichten. Het gaat hier om arbeid van maximaal 10 uur per week of seizoenarbeid in de maanden juni, juli en augustus.

Daarnaast is er ook sprake van arbeid van bijkomende aard, indien de student als verplicht onderdeel van de opleiding een stage volgt, al dan niet in de vorm van een leer-arbeidsovereenkomst. Deze werkzaamheden mogen niet meer dan 50% van de totale studieduur uitmaken. Bij werkzaamheden van meer dan 50% dient de student een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’ aan te vragen.

Voor het verrichten van arbeid van bijkomende aard is wel een TWV vereist.

6. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking en arbeidsmarktaantekening bij studie hoger onderwijs of voortgezet en beroepsonderwijs

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Studie …… (naam studierichting) aan …… (naam onderwijsinstelling) te …… (plaatsnaam)’.

Arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard; TWV vereist; beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht.

Beperking en arbeidsmarktaantekening bij het voorbereidend jaar

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘Aanvullend(e) examen(s) met het oog op studie aan …… (naam onderwijsinstelling) te …… (plaatsnaam)’.

Arbeid niet toegestaan met uitzondering van arbeid van bijkomende aard; TWV vereist; beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor verblijfsrecht.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

In daarvoor in aanmerking komende gevallen wordt aan de verblijfsvergunning het voorschrift verbonden dat een hier te lande wonende, solvabele derde zich ten behoeve van de vreemdeling garant dient te stellen door ondertekening van een verklaring (zie bijlage 6c VV).

7. Gezinshereniging en -vorming

7.1. Inleiding

Voor zover in B6/7.1 tot en met B6/7.4 niet anders is bepaald, zijn de bepalingen uit B1 en B2 onverkort van toepassing.

Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner van de buitenlandse student, alsmede zijn minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin.

De vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning voor verblijf bij de buitenlandse student is verleend, komt niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, zoals bedoeld in B16, aangezien het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, onder j en k, Vb).

7.2. Middelen van bestaan

De buitenlandse student moet duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Voldoende middelen van bestaan

De algemene regels met betrekking tot de hoogte van het inkomen (zie B1/4.3) zijn van toepassing. Dit betekent dat de buitenlandse student dient te beschikken over inkomsten ten minste gelijk aan het bestaansminimum voor een gezin in de zin van de Wwb voor personen van 21 jaar en ouder.

Duurzame middelen van bestaan

Ook hier geldt dat ingevolge de in artikel 3.75, eerste lid, Vb opgenomen hoofdregel de middelen van bestaan als duurzaam worden aangemerkt, indien deze voor ten minste één jaar beschikbaar zijn (zie ook B6/2.3.2).

Indien de buitenlandse student in het bezit is van een verblijfsvergunning met een geldigheidsduur korter dan een jaar, zal het aan te tonen bedrag waarover hij dient te beschikken indien verblijf bij hem wordt beoogd, worden gerelateerd aan de daadwerkelijke duur van zijn verblijf.

Ongestoord verloop van de geldstroom

Hier geldt hetzelfde als hetgeen in B6/2.3.2 is neergelegd, echter nu voor het normbedrag dat in de onderhavige paragraaf is genoemd.

Indien een hier te lande wonende solvabele derde zich ter meerdere zekerheid reeds garant heeft gesteld voor de buitenlandse student, dient vast te staan dat deze garantverklaring ook geldt voor het hiervoor onder ‘voldoende’ genoemde normbedrag.

Garantverklaring ingeval van niet-huwelijkse, niet geregistreerde partner

De buitenlandse student dient een garantverklaring (zie bijlage 6C VV) te ondertekenen, waarmee hij zich garant stelt voor de kosten die voor de Staat en voor andere openbare lichamen voortvloeien uit het verblijf van de buitenlandse partner, alsmede voor de kosten van terugkeer naar een land waar de toelating van die buitenlandse partner is gewaarborgd.

Deze garantverklaring hoeft de student niet te ondertekenen, indien er voor hem op grond van het gestelde in B6/2.3.1 al een garantverklaring is ondertekend door een in Nederland wonende solvabele derde. In dit geval dient wel vast te staan dat deze garantverklaring ook geldt voor het hierboven onder ‘voldoende’ genoemde bedrag.

7.3. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij echtgeno(o)t(e)/(geregistreerd) partner/ouder …… (naam).’ Arbeid niet toegestaan.

Voorschrift

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die zijn verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

7.4. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de periode van studie van de buitenlandse student (de hoofdpersoon), krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van de buitenlandse student.

8. Verandering van studierichting of onderwijsinstelling

Voor verandering van studierichting of onderwijsinstelling moet een wijziging worden gevraagd van de beperking waaronder de verblijfsvergunning is verleend. In beide gevallen geldt onverkort dat de totale termijn op grond waarvan iemand verblijf in Nederland voor studiedoeleinden is toegestaan, de maximale verblijfsduur niet mag overschrijden. Voorts dient de betrokkene ten aanzien van de andere studie/ opleiding (of dezelfde studie/opleiding aan een andere onderwijsinstelling) te voldoen aan alle voorwaarden die in dit hoofdstuk zijn genoemd. De vreemdeling dient een verklaring over te leggen van de onderwijsinstelling waaraan hij de studie/opleiding wenst te volgen, waaruit blijkt dat voltooiing van de studie/opleiding binnen het resterende deel van de maximale verblijfsduur in beginsel mogelijk is. Indien het gaat om dezelfde studie/ opleiding aan een andere onderwijsinstelling, behoeft een dergelijke verklaring niet te worden overgelegd.

Inmiddels kennen vele studies de bacheloropleiding met de mogelijkheid om de opleiding te vervolgen met een masteropleiding. Een masteropleiding kan alleen worden gevolgd als daaraan voorafgaand een bacheloropleiding met succes is afgerond, die toegang geeft tot die specifieke masteropleiding. De bachelor- en masteropleiding liggen dan ook zodanig in elkaars verlengde, dat niet van een wijziging van het verblijfsdoel kan worden gesproken. Om die reden maakt artikel 3.100 Vb niet noodzakelijk dat een aanvraag wordt ingediend om wijziging van de vergunning.

Echter, indien de masteropleiding aan een andere onderwijsinstelling wordt gevolgd is wel sprake van wijziging van het verblijfsdoel. In dat geval dient een aanvraag tot wijziging van de beperking te worden ingediend.

Achtergrond

Aangezien het volgen van een studie/opleiding primair is gericht op voltooiing ervan, is een verklaring van de onderwijsinstelling nodig waaruit blijkt dat voltooiing van de studie/opleiding binnen het resterende deel van de maximale termijn in beginsel mogelijk is. Ingeval slechts een wijziging van de onderwijsinstelling wordt beoogd, wordt aangenomen dat de studie/opleiding op hetzelfde niveau wordt voortgezet. De genoemde verklaring hoeft in dat geval dan ook niet te worden overgelegd.

Studenten aan wie een verblijfsvergunning voor het volgen van een voorbereidend jaar is verleend, komen bij wisseling van de studie niet opnieuw in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met de voorbereiding op studie.

9. Verlenging en voorbereidend jaar

De verblijfsvergunning onder de beperking ter voorbereiding op een studie wordt verleend voor ten hoogste één jaar. De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning kan derhalve niet worden verlengd.

10. Overgangsregeling studie hoger onderwijs

Instellingen die in 2001, 2002, of 2003 zijn aangewezen door de Minister van OCW en waarvan de opleidingen op grond van overgangsrecht van rechtswege geaccrediteerd zijn en die tot 1 mei 2006 in aanmerking kwamen voor toelating van buitenlandse studenten, dan wel een door de Minister van OCW aangewezen instelling die opleidingen heeft gestart in 2001, 2002 of 2003 die op grond van overgangsrecht van rechtswege geaccrediteerd is en die tot 1 mei 2006 in aanmerking kwam voor toelating van buitenlandse studenten, komen tot 1 mei 2007 in aanmerking voor toelating, mits aan de overige voorwaarden genoemd in dit hoofdstuk wordt voldaan.

Voor een studie/opleiding aan een instelling die niet valt onder artikel 3.18a VV maar op grond waarvan vóór 1 mei 2006 wel reeds een verblijfsvergunning is verleend, wordt verlenging van de geldigheidsduur niet geweigerd omdat de instelling niet voldoet aan artikel 3.18a VV. Wel dient aan de overige in dit hoofdstuk genoemde voorwaarden te worden voldaan.

7. Uitwisseling

1. Inleiding

Artikel 3.43 Vb geeft het kader waarbinnen aan een vreemdeling verblijf kan worden toegestaan als au pair. De artikelen 3.44 en 3.45 Vb geven het kader waarbinnen aan een vreemdeling verblijf kan worden toegestaan in het kader van andere vormen van uitwisseling dan au pair. Indien aan de in die artikelen vermelde voorwaarden is voldaan, is de Minister bevoegd, doch niet verplicht, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen.

1.1. Verblijf algemeen

Als algemene uitgangspunten voor verlening van een verblijfsvergunning in het kader van dit hoofdstuk gelden de volgende regels:

  • het verblijf heeft het karakter van een kennismaking met de Nederlandse samenleving en cultuur en is daarom slechts éénmalig en wordt voor ten hoogste een jaar verleend, te rekenen vanaf de dag na datum van inreis in Nederland;

  • degene die in het kader van culturele uitwisseling naar Nederland komt, mag niet ten laste komen van de publieke middelen en de (tijdige) terugreis moet gewaarborgd zijn;

  • voortgezet verblijf op grond van uitwisseling wordt niet toegestaan; en

  • het verrichten van betaalde arbeid is slechts in met name genoemde gevallen toegestaan.

Het begrip uitwisseling kenmerkt zich door wederkerigheid, in die zin dat de mogelijkheid om de samenleving en cultuur te leren kennen ook in het land van herkomst van de buitenlandse jongeren bestaat voor Nederlandse jongeren.

Verlening van een verblijfsvergunning in het kader van uitwisseling wordt geweigerd in geval een wettelijke weigeringgrond van toepassing is of indien aan een algemene voorwaarde voor verlening van de verblijfsvergunning niet is voldaan.

Daarbij valt te denken aan de situatie dat de vreemdeling gevaar oplevert voor de openbare orde of nationale veiligheid of de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding (zie B1/4.2).

Voorts valt in dit verband te denken aan het weigeren van medewerking aan een onderzoek naar of behandeling van TBC aan de ademhalingsorganen, voorzover die medewerking, gelet op de nationaliteit, mag worden verlangd (zie artikel 3.79 Vb en B1/4.5).

1.2. Gezinshereniging of -vorming

Aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor (verruimde) gezinshereniging of -vorming met een in het kader van uitwisseling in Nederland verblijvende vreemdeling worden afgewezen. De verblijfsvergunning wordt ingetrokken indien de in het kader van uitwisseling in Nederland verblijvende vreemdeling overgaat tot gezinshereniging of gezinsvorming met een al dan niet rechtmatig in Nederland verblijvende persoon. De vreemdeling wordt dan in de gelegenheid gesteld een aanvraag in te dienen tot wijziging van de vergunning.

1.3. Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt ingevolge artikel 3.65 dan wel 3.66 Vb verleend voor een periode van ten hoogste één jaar met ingang van de dag na de datum van inreis in Nederland.

Ingevolge artikel 3.69 Vb wordt de geldigheidsduur van de vergunning voor dit doel na een jaar niet verlengd.

2. Au pairs

2.1. Inleiding

Het uitgangspunt voor verblijf als au pair is buitenlandse jongeren – in korte tijd en onder bepaalde voorwaarden – de gelegenheid te bieden kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur, waarbij de au pair geen arbeid in de zin van de Wav mag verrichten. Een belangrijke plaats bij de beoordeling vooraf en bij het toezicht wordt ingenomen door de bewustverklaring (zie bijlage 10 VV) en de overeenkomst au pair – gastgezin (zie bijlage 13 en 13a VV). In de overeenkomst komen de au pair en het gastgezin overeen dat zij de daarin neergelegde verplichtingen zullen nakomen. Hetgeen wordt vastgelegd in de overeenkomst is direct van toepassing op de desbetreffende au pair en het gastgezin.

Het gastgezin verleent de au pair faciliteiten, in ruil waarvoor de au pair licht huishoudelijk werk in het gezin verricht. Het verblijf heeft dus primair een cultureel karakter. Dit verblijfskarakter en de noodzaak om oneigenlijk gebruik van het au pair-beleid tegen te gaan, rechtvaardigen een restrictieve toepassing van het beleid.

2.2. Aard van het verblijf en werkzaamheden

De au pair verblijft in een (eenouder)gastgezin van minimaal twee personen.

Wat betreft de tegenprestatie van de au pair mag er geen sprake zijn van arbeid in de zin van de Wav waarvoor een TWV is vereist. In dat geval moet een verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst worden aangevraagd.

Indien het gastgezin de au pair werkzaamheden laat verrichten waarvoor ingevolge de Wav een TWV verplicht is, is het gastgezin strafbaar op grond van de Wav. Zie het gestelde in B5/6 (wettelijke maatregelen tegen illegale tewerkstelling).

2.3. Voorwaarden voor verblijf als au pair

De aanvraag wordt afgewezen indien de aanvrager:

  • de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor (andere) afhankelijke gezinsleden (dan kinderen, bedoeld in artikel 3.43, eerste lid, onder b, Vb). Indien de au pair bij de aanvraag om een verblijfsvergunning geen verklaring burgerlijke staat (zie bijlage 13 en 13a VV) ondertekent, wordt aangenomen dat hij of zij de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor (andere) afhankelijke gezinsleden;

  • niet daadwerkelijk woon- en verblijfplaats heeft in de woning van het gastgezin en evenmin daar staat ingeschreven;

  • andere werkzaamheden verricht dan waarvoor in zijn of haar aanwezigheid steeds aantoonbaar een alternatief voorhanden is (dat wil zeggen andere werkzaamheden dan die welke gewoonlijk worden verricht door een of meer leden van het gastgezin, een oppas of huishoudelijke hulp);

  • met uitsluiting van de leden van het gastgezin volledig verantwoordelijk is voor huishoudelijke taken (de au pair verblijft immers op basis van gelijkheid met de gezinsleden in het gastgezin);

  • meer dan acht uur op een dag werkt (inclusief werkzaamheden ’s avonds, zoals oppassen) of minder dan twee vrije dagen per week heeft;

  • geen antecedentenverklaring ondertekent;

  • geen volledig ingevulde en ondertekende overeenkomst overeenkomstig bijlage 13 en 13a VV heeft overgelegd, of niet alle gegevens, die op dat model moeten worden ingevuld, heeft verstrekt; en

  • verblijf wenst in een gastgezin dat wegens misbruik is uitgesloten van het au pair-beleid.

2.4. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als au pair bij … (naam gastgezin) te … (plaatsnaam).’

2.5. Arbeidsmarktaantekening

Op het document wordt aangetekend ‘Arbeid niet toegestaan’.

In het geval de au pair onderdaan is van een Lidstaat van de EU of EER, wordt de verblijfsvergunning verleend onder dezelfde beperking, maar wordt aangetekend: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

2.6. Voorschrift

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

2.7. Verandering van gastgezin

Voor verandering van gastgezin moet wijziging van de vergunning worden gevraagd. Deze aanvraag komt voor inwilliging in aanmerking indien ook in de relatie met het nieuwe gastgezin wordt voldaan aan de eerdergenoemde voorwaarden (zie artikel 3.80 Vb). In geen geval mag echter de toegestane verblijfstermijn van één jaar daardoor worden overschreden.

2.8. Uitsluiting van gastgezin bij misbruik

Wanneer bij een gastgezin misbruik van het au pair-beleid wordt geconstateerd dan zal dit gezin gedurende een periode van vijf jaar worden uitgesloten van de mogelijkheid tot het verlenen van faciliteiten aan een au pair.

Er is sprake van misbruik als de au pair en het gastgezin doelbewust handelen in strijd met de Vw of de Wav. Het gaat dan bijvoorbeeld om het achterhouden van informatie, het laten verrichten van werkzaamheden gedurende meer dan 30 uur per week of het laten verrichten van werkzaamheden die niet onder het au pair-beleid vallen. Ook ander misbruik waarbij de au pair is betrokken, zoals bijvoorbeeld een misdrijf in de zin van het WvSv, kan tot uitsluiting van het beleid leiden. Sanctionering van het gastgezin vindt echter alleen plaats indien aan het misbruik van de au pair door het gastgezin een intrekking van de verblijfsvergunning, een geldboete of (onherroepelijke) veroordeling ten grondslag ligt.

De hierboven bedoelde termijn van vijf jaar vangt aan op de datum waarop de intrekkingsbeschikking van de verblijfsvergunning in rechte onaantastbaar is geworden, dan wel op de datum waarop de veroordeling onherroepelijk is geworden. Indien de tenuitvoerlegging van de sanctie pas later heeft plaatsgevonden, vangt de termijn aan op de dag waarop de sanctie volledig ten uitvoer is gelegd (zie B1/4.4.1).

3. Programma’s van particuliere organisaties

3.1. Inleiding

Buitenlandse jongeren kunnen – onder bepaalde voorwaarden en onder verantwoordelijkheid van een hiertoe aangewezen organisatie – als deelnemer aan een cultureel uitwisselingsprogramma tijdelijk in Nederland verblijven om kennis te maken met de Nederlandse samenleving en cultuur.

De particuliere uitwisselingsorganisatie moet kunnen bevestigen dat het programma daadwerkelijk tweezijdig werkt (zie B7/1.1).

Instellingen die culturele uitwisselingsprogramma’s organiseren, kunnen onder voorwaarden op hun verzoek op een (centraal bij te houden) lijst van de IND worden geplaatst, waarna aanvragen van de aangewezen organisaties om verblijf ten behoeve van deelnemers aan hun programma’s kunnen worden behandeld zoals hierna omschreven onder B7/3.8.

Elke uitwisselingsorganisatie die bij de IND verzoekt op de bedoelde lijst te worden geplaatst, wordt getoetst op overeenstemming van het geboden programma met het hier geschetste beleid. Bovendien kan de organisatie worden getoetst op solvabiliteit.

De organisatie ondertekent per toe te laten jongere de garantverklaring (zie bijlage 11 VV).

Organisaties die op de hierbovengenoemde lijst van de IND voorkomen, kunnen tussentijds worden gecontroleerd op het nog steeds voldoen aan, respectievelijk het nakomen van alle voorwaarden.

3.2. Aard van het verblijf

De deelnemer aan een cultureel uitwisselingsprogramma van een aangewezen organisatie wordt geplaatst in een gastgezin van de organisatie onder volledige verantwoordelijkheid van die organisatie.

De deelnemer maakt kennis met de Nederlandse samenleving en cultuur via het verblijf in het gastgezin, deelname aan activiteiten van de organisatie, en via het volgen van onderwijs.

Eventueel te verrichten vrijwilligerswerk is uitsluitend toegestaan indien hiervoor een TWV is verleend.

Indien een jongere met de Canadese, Australische of Nieuw-Zeelandse nationaliteit ook voldoet aan alle in B7/3.3 genoemde voorwaarden, dan prevaleert de voor de jongere meest gunstige regeling.

3.3. Voorwaarden voor deelname

De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling:

  • de feitelijke zorg of zorgplicht heeft voor afhankelijke gezinsleden;

  • geen antecedentenverklaring (zie bijlage 12 VV) ondertekent;

  • weigert medewerking te verlenen aan onderzoek naar TBC van de ademhalingsorganen of behandeling ervan (zie artikel 3.79 Vb en B1/4.5), voorzover die medewerking gelet op de nationaliteit mag worden verlangd;

  • geen verklaring inzake burgerlijke staat (zie bijlage 13 en 13a VV) ondertekent.

De aanvraag wordt niet afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, tenzij de vreemdeling ten laste komt van de algemene middelen.

3.4. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf in het kader van uitwisselingsprogramma van … (naam uitwisselingsorganisatie)’.

3.5. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning wordt aangetekend: ‘Arbeid niet toegestaan. Een beroep op de publieke middelen kan leiden tot verblijfsbeëindiging.’

3.6. Voorschrift

Omdat door de uitwisselingsorganisatie een ondertekende garantverklaring (zie bijlage 11 VV) is overlegd, wordt geen apart voorschrift tot het sluiten van een ziektekostenverzekering aan de vergunning verbonden.

3.7. Verandering van gastgezin

Omdat niet het gastgezin maar de organisatie gedurende het verblijf voor de jongere garant staat, wordt aan de beperking waaronder de verblijfsvergunning wordt verleend geen met name genoemd gastgezin gekoppeld en is wijziging van gastgezin derhalve mogelijk zolang daarmee het verblijfsdoel niet verandert. Wel dient de verantwoordelijke uitwisselingsorganisatie de wijziging per – vormvrije – brief te melden bij de betreffende Korpschef alsmede aan de IND, en daarbij te bevestigen dat de jongere nog steeds onder volledige verantwoordelijkheid van de organisatie aan het uitwisselingsprogramma deelneemt.

3.8. Verplichte en onverplichte mvv en verkorte aanvraagprocedure

Indien een uitwisselingsorganisatie voorkomt op de lijst bedoeld in B7/3.1, kan de zogenoemde verkorte mvv-procedure worden gevolgd zoals omschreven in B1/1.5.

De organisatie staat er voor garant dat wordt voldaan aan de overige onder B7/3.3 genoemde voorwaarden.

De authenticiteit van de voor dit verblijfsdoel benodigde buitenlandse documenten wordt door de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging gecontroleerd alvorens tot afgifte van de mvv kan worden overgegaan.

Ook ten behoeve van jongeren die wegens hun nationaliteit niet behoeven te beschikken over een geldige mvv, kan van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt, zodat in een eerder stadium duidelijk wordt of de jongere voor het beoogde verblijf in aanmerking komt.

Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, volstaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging met de mededeling aan de jongere dat hem wegens het niet voldoen aan de voorwaarden in Nederland geen positieve verklaring zal kunnen worden verstrekt voor het gevraagde doel.

4. Programma’s met Canada, Australië en Nieuw-Zeeland

4.1. Inleiding

Nederland heeft met Canada (Working Holiday Program), Australië en Nieuw-Zeeland (Working Holiday Scheme) afspraken gemaakt op grond waarvan jongeren die de nationaliteit van één van die landen bezitten via een zogenoemde betaalde werkvakantie kennis kunnen maken met de cultuur van de Nederlandse samenleving.

Deze mogelijkheid bestaat ingevolge de gemaakte afspraken ook voor Nederlandse jongeren in de genoemde landen.

Deelnemers aan het Working Holiday Program of het Working Holiday Scheme hoeven geen student te zijn (geweest). Dit betekent dat jongeren die de nationaliteit bezitten van Canada, Australië of Nieuw-Zeeland niet alleen indien zij via een organisatie een uitwisselingsprogramma volgen, maar ook indien zij individueel reizen een beroep op de regeling kunnen doen.

Om in de kosten van hun verblijf te voorzien is het deze jongeren toegestaan betaalde arbeid te verrichten. Het mogen werken vormt echter niet het verblijfsdoel, maar is slechts een middel om het verblijf te kunnen financieren. Een arbeidsovereenkomst mag echter wel een langere periode omvatten en ook een open einde hebben.

4.2. Aard van het verblijf en de werkzaamheden

In het kader van het Working Holiday Program en het Working Holiday Scheme worden verschillende programma’s aangeboden door verschillende organisaties. De jongere is niet verplicht hier gebruik van te maken.

Indien niet uitdrukkelijk met een eventuele uitwisselingsorganisatie anders is overeengekomen, is de jongere gedurende zijn verblijf volledig zelf verantwoordelijk en aansprakelijk.

Indien de jongere – rekening houdend met de kosten van zijn terugreis – niet meer beschikt over voldoende middelen van bestaan en hij niet binnen zes weken over betaald werk kan beschikken, dient hij Nederland te verlaten.

4.3. Verblijf voor Working Holiday Program en Working Holiday Scheme

De aanvraag wordt afgewezen indien de vreemdeling:

  • 31 jaar of ouder is;

  • geen antecedentenverklaring ondertekent;

  • geen retourticket bezit, dan wel de middelen hiervoor;

  • ten laste komt van de algemene middelen.

4.4. Beperking

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf in het kader van … (naam van het relevante uitwisselingsprogramma)’.

4.5. Arbeidsmarktaantekening

Op de verblijfsvergunning wordt aangetekend: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist. Beroep op de publieke middelen kan leiden tot verblijfsbeëindiging’.

4.6. Voorschriften

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden het aantonen voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

In het geval van een uitnodigende instelling kan aan dit voorschrift ook worden voldaan door middel van ondertekening van een garantverklaring door die instelling (zie bijlage 11 VV).

4.7. Wijziging van verblijfplaats

De vreemdeling is in beginsel vrij in de keuze van zijn verblijfplaats in Nederland. Met het oog op het toezicht op vreemdelingen dient hij een wijziging te melden bij de Korpschef. In het geval van een uitnodigende instelling is die instelling verantwoordelijk voor de schriftelijke melding.

4.8. Onverplichte mvv

Hoewel het bij het Working Holiday Program en het Working Holiday Scheme om nationaliteiten gaat, waar geen verplichting geldt te beschikken over een geldige mvv, is in het belang van de jongeren de afspraak gemaakt dat de jongeren die op basis van deze uitwisselingsafspraken in Nederland willen verblijven een mvv kunnen aanvragen. De jongere heeft aldus eerder duidelijkheid of hem verblijf kan worden verleend.

Om zoveel mogelijk jongeren de gelegenheid te bieden van het programma gebruik te maken (onder wie dus ook de jongeren bij wie pas tijdens een rondreis door Europa de wens hiertoe ontstaat) is de afspraak gemaakt dat aanvragen tot het verlenen van een mvv door jongeren die aan deze uitwisselingsprogramma’s wensen deel te nemen bij iedere Nederlandse diplomatieke en consulaire vertegenwoordiging kunnen worden ingediend.

Visa (zoals een onverplichte mvv) worden op grond van artikel 3 Rijksbesluit op de consulaire tarieven, bezien in samenhang met artikel 3a, tweede lid, onder b en c, Regeling op de consulaire tarieven, kosteloos verleend aan de jongeren die op basis van deze uitwisselingsafspraken naar Nederland komen.

Indien ten behoeve van de jongere een mvv in het kader van het Working Holiday Program of het Working Holiday Scheme is afgegeven, meldt deze zich ingevolge artikel 4.47 dan wel 4.49 Vb binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland bij de Korpschef. Ingevolge het bepaalde in artikel 3.33a, eerste lid, VV, dient de jongere vervolgens bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in. De burgemeester verstrekt in deze situatie het bescheid rechtmatig verblijf aan de jongere (zie bijlage 7g VV). Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt vermeld dat het verrichten van arbeid is toegestaan en dat een TWV niet is vereist.

4.9. Indiening aanvraag verblijfsvergunning in land van herkomst

In artikel 3.33a VV is de plaats van indiening van de aanvraag, als bedoeld in artikel 14 Vw, nader uitgewerkt.

Voor Australische, Canadese en Nieuw-Zeelandse jongeren is een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd moet worden ingediend op een bij ministeriële regeling aan te wijzen plaats.

Zij kunnen ingevolge het bepaalde in het derde lid van artikel 3.101 Vb de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd tevens indienen bij de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen van Nederland in het land waarvan zij de nationaliteit bezitten.

Indien de Minister van BuZa (het hoofd van de Visadienst) oordeelt dat aan de voorwaarden voor verlening van een mvv is voldaan, geven de diplomatieke of consulaire vertegenwoordigingen een mvv af. De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, in dit kader, voorzien van alle relevante stukken en informatie, wordt door de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging direct doorgezonden naar de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats wil kiezen, ter bespoediging van de procedure in Nederland. De vreemdeling meldt zich binnen drie dagen na aankomst in Nederland bij de Korpschef van het regionale politiekorps, waarin de gemeente is gelegen waar hij woon- of verblijfplaats wenst te houden (zie artikel 4.47 Vb dan wel artikel 4.49 Vb). Vervolgens vervoegt de vreemdeling zich bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft ter voldoening van de verschuldigde leges.

Voor de leges voor de verblijfsvergunning voor betaalde werkvakanties geldt een bijzonder, verlaagd tarief ( zie artikel 3.34a, onder b, VV).

De burgemeester zendt de aanvraag, voorzien van alle relevante stukken en informatie, welke in dit geval reeds van de Nederlandse vertegenwoordiging zijn ontvangen, door naar de IND ter beslissing op de aanvraag.

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft verschaft de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op de aanvraag het bescheid rechtmatig verblijf, met daarop de aantekening dat het de vreemdeling is toegestaan arbeid te verrichten.

8. Medische behandeling

1. Medische behandeling en medische noodsituatie algemeen

1.1. Inleiding

Een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan vreemdelingen die in Nederland een medische behandeling wensen te ondergaan. Artikel 3.5 Vb bepaalt dat het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard.

Verhouding Vw, Vb, Vc

Artikel 3.46 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien niet wordt voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 3.46 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.

In de gevallen waarin niet wordt voldaan aan de in artikel 3.46 Vb genoemde voorwaarden kan de Minister ingevolge artikel 3.4 derde lid, Vb een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerst lid. Voor wat betreft medische noodsituatie is dit in beleidsregels nader uitgewerkt. Ingevolge artikel 3.5, derde lid, Vb gaat het hier om een verblijfsrecht van tijdelijke aard.

2. Medische behandeling

2.1. Algemene voorwaarden voor verblijf medische behandeling

Op grond van artikel 3.46, eerste lid, Vb, moet aan drie cumulatieve voorwaarden zijn voldaan alvorens voor dit doel verblijf wordt toegestaan:

  • a. Nederland dient naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land te zijn voor de medische behandeling;

  • b. het dient te gaan om een noodzakelijke medische behandeling; en

  • c. de financiering van de medische behandeling dient deugdelijk geregeld te zijn.

Naast deze voorwaarden zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4). Het middelenvereiste wordt niet tegengeworpen.

Ad a. Voor deze beoordeling is slechts van belang of Nederland op grond van de onderstaande criteria het meest aangewezen land is.

Onder de volgende omstandigheden wordt in elk geval aangenomen dat Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een medische behandeling:

  • de situatie waarin Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van de medische zorg, omdat Nederland internationaal gezien een bijzonder specialisme heeft voor de medisch noodzakelijke behandeling van de betreffende aandoening. Indien de vreemdeling de bijzonderheid van het specialisme met een medische verklaring heeft aangetoond, wordt aan het BMA advies gevraagd;

  • de situatie waarin de vreemdeling zich ten minste vijf jaar al dan niet rechtmatig in Nederland bevindt, er sprake is van medische klachten waarvan de behandeling niet in het land van herkomst of een ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen, kan plaatsvinden en stopzetting van de behandeling een medische noodsituatie zou veroorzaken, en de medische behandeling voor die klachten reeds ten minste één jaar plaatsvindt. De definitie van het begrip ‘medische noodsituatie’ staat vermeld in B8/3. De vraag of de medische noodsituatie al dan niet langdurig is, is hier niet relevant. Het verblijf in Nederland wordt door de vreemdeling aangetoond met objectieve bescheiden, niet zijnde getuigenverklaringen. Het moment van aanvang van de medische behandeling wordt aangetoond door de vreemdeling, hiernaar wordt geen onderzoek verricht door het BMA;

  • de situatie waarin de vreemdeling langdurig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw en hier te lande een medisch noodzakelijke behandeling ondergaat (ongeacht hoe lang de behandeling plaatsvindt). Onder langdurig verblijf wordt hier verstaan verblijf voor een periode van ten minste vijf jaar, waarbij onderbrekingen in het verblijfsrecht van minder dan een half jaar niet worden tegengeworpen;

  • de situatie dat de vreemdeling medisch gezien op mantelzorg is aangewezen, terwijl is aangetoond dat geen gezins- of familieleden van de vreemdeling in het land van herkomst verblijven die in staat kunnen worden geacht deze zorg op zich te nemen en er gezins- of familieleden hier te lande verblijven op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw of Nederlander zijn (zie omtrent mantelzorg tevens B8/5);

  • de situatie waarin het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is, terwijl sprake is van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk of een geregistreerd partnerschap met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Het huwelijk of het geregistreerde partnerschap moet zijn ingeschreven in de GBA (zie B2/2.8). Het bestaan van een naar internationaal privaatrecht geldig huwelijk wordt in beginsel aangetoond met gelegaliseerde officiële bescheiden (zie B2/2.3 en B2/8); en

  • de situatie waarin het verlenen van specialistische prenatale zorg aan een zwangere vreemdelinge medisch noodzakelijk is, terwijl de vreemdelinge hier te lande woonachtig is en een duurzame en exclusieve relatie (in de zin van B2/4.2) heeft met een Nederlander dan wel met een vreemdeling die hier te lande verblijft op grond van artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw. Deze Nederlander of vreemdeling dient het kind te hebben erkend op grond van Nederlands (internationaal privaat-)recht (artikelen 1:2 BW juncto 1:203 BW). Tenzij de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt de erkenning aangetoond met een akte van erkenning, opgemaakt door een ambtenaar van de burgerlijke stand of met een notariële akte van erkenning. Als de erkenning naar vreemd recht is geschied, wordt deze aangetoond met bewijsstukken betreffende de staat van personen. B2/8 is in dat geval van toepassing.

De vreemdeling die jonger is dan negen maanden (voor wie specialistische postnatale zorg medisch noodzakelijk is) kan op grond van artikel 3.23 Vb in aanmerking komen voor verblijf (zie B2/5.11.1 en B2/5.11.2)

Als de vreemdeling niet behoort tot een van de bovengenoemde categorieën, wordt Nederland in beginsel niet aangemerkt als het meest aangewezen land, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden die bij de totstandkoming van de onderhavige beleidsregel niet waren voorzien en die bij een afweging van de aan de orde zijnde belangen tot het oordeel leiden dat Nederland alsnog als het meest aangewezen land moet worden aangemerkt. Bij deze bijzondere omstandigheden dient met nadruk niet te worden gedacht aan omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/4.4). Voorts wordt geen betekenis toegekend aan de oorzaak van de medische problematiek, voorzover deze asielgerelateerd is.

Ter beoordeling van de vraag of de beoogde behandeling in Nederland dient plaats te vinden, wordt advies ingewonnen van het BMA. De procedure hiervoor is beschreven in B8/4. De medisch adviseur doet evenwel geen uitspraken omtrent de vraag of Nederland het meest aangewezen land is voor het ondergaan van een bepaalde medische behandeling. Daarbij kunnen immers ook niet-medische factoren van belang zijn. Evenmin kan de medisch adviseur uitspraken doen omtrent ander niet medische (bijvoorbeeld sociaal-psychologische) aangelegenheden.

Ad b. Ter beoordeling van de vraag of de medische behandeling noodzakelijk is, wordt advies ingewonnen van het BMA.

Ad c. De financiering van de medische behandeling dient deugdelijk te zijn geregeld. Hiertoe moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten.

Bij onvoldoende financiële zekerheid wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning afgewezen.

2.2. Voorwaarden als de vreemdeling gemeenschapsonderdaan is

Indien de vreemdeling een gemeenschapsonderdaan is in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw, geldt niet het vereiste dat Nederland naar het oordeel van de Minister het meest aangewezen land voor de medische behandeling dient te zijn. Voor het overige is het bepaalde in hoofdstuk 8, tweede afdeling, paragraaf 2, Vb van toepassing (zie B10).

2.3. Voorwaarden als de vreemdeling de Surinaamse nationaliteit heeft

Voor de vreemdeling van Surinaamse nationaliteit, die op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen, is artikel 3.47 Vb en de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname van 23 januari 1981 (Trb 1981, 35) van toepassing (zie B11/15).

3. Medische noodsituatie

3.1. Definitie

Onder medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij betrokkene lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vast staat dat het achterwege blijven van behandeling op korte termijn zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.

Onder “op korte termijn” wordt verstaan binnen een termijn van drie maanden.

3.2. Voorwaarden

De medische noodsituatie ligt in het verlengde van de aanvraag in verband met medische behandeling en hoeft derhalve niet separaat te worden aangevraagd indien in de oorspronkelijke aanvraag verblijf wegens medische redenen werd gevraagd.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning in verband met deze uitzonderingsbepaling dient betrokkene zich in Nederland te bevinden en dient sprake te zijn van de situatie dat:

  • stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

  • de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en

  • de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting langer dan één jaar zal duren.

Indien de medische behandeling ter voorkoming van deze noodsituatie één jaar of korter zal duren, wordt geen verblijfsvergunning verleend, maar wordt geconcludeerd dat uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege blijft (zie B8/10).

Ten aanzien van deze voorwaarden wordt advies ingewonnen bij het BMA (zie B8/4.4).

Van vorenstaande voorwaarden wordt in beginsel niet afgeweken op grond van omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreffen (zie B8/4.4).

Terugkeervisum

Vreemdelingen, die – tijdens de procedure inzake de verlening van een verblijfsvergunning vanwege een medische noodsituatie – een aanvraag indienen tot het verlenen van een terugkeervisum (zie A2/4.3.3.2) met als doel het afleggen van een bezoek aan het land van herkomst met een langere duur dan één maand, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning vanwege een medische noodsituatie. De vreemdeling geeft immers met het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een terugkeervisum te kennen, dat een (tijdelijke) terugkeer naar het land van herkomst niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. In deze gevallen wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.

Paspoortvereiste

Voor wat betreft het paspoortvereiste is artikel 16 Vw juncto artikel 3.72 Vb van toepassing (zie B8/2.1).

Nochtans kan er in individuele gevallen wel aanleiding bestaan om aan het paspoortvereiste voorbij te gaan als:

  • is aangetoond dat de enige mogelijkheid voor de afgifte of verlenging van een geldig document voor grensoverschrijding vereist dat de vreemdeling in persoon terugkeert naar het land van herkomst; en

  • stopzetting van de medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

  • de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst.

Mvv-vereiste

Indien het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling niet verantwoord is om te reizen, wordt de aanvraag ingevolge artikel 17, eerste lid, onder c, Vw niet afgewezen wegens het ontbreken van een mvv.

In de overige gevallen kan ingevolge artikel 3.71, vierde lid, Vb vrijstelling worden verleend van het mvv-vereiste indien de terugkeer van de vreemdeling in verband met de medische noodsituatie zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Middelenvereiste

In afwijking van het bepaalde in B1 wordt de aanvraag die is ingediend door een vreemdeling ten aanzien van wie is vastgesteld dat hij in een medische noodsituatie verkeert niet afgewezen om de reden dat hij niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3.3. Voortzetting van het verblijf

De verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling of vanwege medische noodsituatie is van tijdelijke aard en wordt verleend voor de duur van de behandeling met een maximum van een jaar. Houders van de verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling of voor verblijf vanwege medische noodsituatie komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw. Zolang de vreemdeling nog voldoet aan de beperking, kan de vergunning steeds voor de duur van ten hoogste een jaar worden verlengd.

Indien buiten enige twijfel vaststaat dat de medische behandeling blijvend aan Nederland is gebonden, kan de verblijfsvergunning voor medische behandeling op grond van artikel 3.60 Vb worden verleend voor de duur van vijf jaar. Deze geldigheidsduur kan reeds aan de verblijfsvergunning voor medische behandeling worden verbonden indien bij de eerste aanvraag blijkt dat de medische behandeling blijvend aan Nederland is gebonden. Dit zal in de regel blijken uit de resultaten van een onderzoek door het BMA.

Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling of voor verblijf vanwege medische noodsituatie kan de vreemdeling op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b respectievelijk artikel 3.52 Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf. Zie B16/4 voor de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf.

4. Medisch advies

4.1. Bewijslast medische omstandigheden

Het is niet de bedoeling dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de IND zich een eigenstandig medisch oordeel vormen. Om die reden kan, als de vreemdeling zich in het kader van een toelatingsprocedure beroept op medische gronden, de medisch adviseur van het BMA van de IND worden ingeschakeld.

Echter, niet in alle gevallen, waarin de vreemdeling zich in een reguliere toelatingsprocedure op medische gronden beroept, wordt het BMA om advies gevraagd. Dat niet-medisch gekwalificeerde ambtenaren van de IND zich geen medisch oordeel mogen vormen, laat immers onverlet het bestuursrechtelijke uitgangspunt dat bij het indienen van een aanvraag alle gegevens en bescheiden dienen te worden overgelegd die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Met uitsluitend mededelingen van de vreemdeling zelf wordt geen genoegen genomen. Als een vreemdeling (mede) op grond van medische omstandigheden stelt dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toelating, dient hij deze stelling genoegzaam te onderbouwen met een medische verklaring, opgesteld door een behandelaar die hetzij in het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg hetzij in het register van het Nederlands Instituut van Psychologen is ingeschreven. Indien de medische verklaring is opgesteld door andere dan de hiervoor genoemde personen, wordt geen advies ingewonnen bij het BMA.

Er mag niet van de vreemdeling worden gevergd dat hij een verklaring overlegt van zijn behandelaar, waarin deze zich een oordeel vormt over vreemdelingenrechtelijke aanspraken (waaronder tevens wordt begrepen vrijstelling van het wettelijk mvv-vereiste op grond van artikel 17, eerste lid onder c, Vw). Er mag bijvoorbeeld niet van een vreemdeling worden geëist dat hij een verklaring overlegt waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat het voor hem gelet op zijn gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen.

Vorenstaande betekent dat door de vreemdeling dient te worden overgelegd een gedagtekende, ondertekende schriftelijke verklaring van de medisch behandelaar(s), waaruit blijkt:

  • de naam, het adres en het registratienummer van het register van Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg of het Nederlands Insituut van Psychologen van de behandelaar(s);

  • dat de vreemdeling medische klachten heeft, waarvoor hij door de behandelaar wordt behandeld;

  • wat de aard is van de medische klachten.

De behandelaar kan de gevraagde informatie verstrekken in eenvoudige, voor niet-medici begrijpelijke bewoordingen.

Deze voornoemde verklaring dient op het moment van overleggen recent te zijn, hetgeen betekent dat deze niet ouder mag zijn dan één maand. Indien na overlegging van de recente verklaring de verklaring door tijdsverloop ouder wordt dan één maand, behoeft geen nieuwe medische verklaring te worden overgelegd. Wel dienen wijzigingen in de medische situatie van de vreemdeling, die van belang kunnen zijn voor een te nemen beslissing, door middel van een nieuwe medische verklaring door de vreemdeling kenbaar te worden gemaakt (hierbij hoeft echter geen gebruik gemaakt te worden van het model conform de bijlage bij het aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV).

Een brief, die alle bovengenoemde gegevens bevat, volstaat.

4.2. Ongedocumenteerden

4.2.1. Paspoortvereiste

Ingevolge artikel 16 Vw juncto artikel 3.72 Vb kan onder omstandigheden vrijstelling worden verleend van het vereiste dat de vreemdeling dient te beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Blijkens de nota van toelichting bij laatstgenoemd artikel vormt het ondergaan van een medische behandeling in Nederland daartoe in het algemeen onvoldoende aanleiding, aangezien het enkele ondergaan van een medische behandeling de vreemdeling in het algemeen niet belet om zich tot zijn ambassade of consulaat te wenden. De vreemdeling dient genoegzaam aan te tonen dat het voor hem persoonlijk niet mogelijk is in het bezit gesteld te worden van een geldig document voor grensoverschrijding. Gelet hierop kan derhalve slechts in geval van zeer bijzondere individuele omstandigheden vrijstelling worden verleend van het hier bedoelde vereiste.

4.2.2. Inschakeling medisch adviseur bij ongedocumenteerde

Indien een vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding, overlegt hij ingevolge artikel 3.102 Vb (onder andere) aanvullende gegevens en bescheiden omtrent zijn identiteit en nationaliteit.

De medisch adviseur wordt slechts om een gedeeltelijk advies gevraagd, indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling onvoldoende vast is komen te staan. De medisch adviseur zal in die gevallen geen advies worden gevraagd omtrent de vraag of medische behandeling mogelijk is in het herkomstland.

Indien de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling in onvoldoende mate is komen vast te staan, is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen. Dat laat overigens onverlet dat in deze omstandigheden in bepaalde gevallen wel toepassing gegeven moet worden aan artikel 17, eerste lid, onder c, Vw dan wel artikel 64 Vw. Derhalve dient uitsluitend met het oog op deze bepalingen een medisch advies te worden opgevraagd.

4.3. Inschakeling medisch adviseur slechts met toestemmingsverklaring

Voorts wordt geen advies ingewonnen bij het BMA indien de vreemdeling niet met een volledig ingevulde en ondertekende toestemmingsverklaring (zie bijlage 13 VV) een nader onderzoek naar diens stellingen mogelijk heeft gemaakt. In dat geval is de conclusie gerechtvaardigd dat niet is gebleken van een medische behandeling waaraan betrokkene verblijfsrechten zou kunnen ontlenen.

4.3.1. Procedure toestemmingsverklaring

Indien de vreemdeling het model (zie bijlage 13 VV) niet zelf bij het indienen van de aanvraag volledig ingevuld en ondertekend heeft overgelegd, wordt hij door de IND in het bezit gesteld van de toestemmingsverklaring. Indien de vreemdeling een gemachtigde heeft, wordt diens gemachtigde in het bezit gesteld van de toestemmingsverklaring.

Medisch advies wordt alleen ingewonnen als de in B8/4.3 genoemde toestemmingsverklaring volledig ingevuld en ondertekend is geretourneerd aan de IND. Indien geen (volledig) ingevulde of ondertekende toestemmingsverklaring wordt ontvangen, stelt de Minister de vreemdeling in de gelegenheid het verzuim te herstellen conform artikel 4:5 Awb. Daarvoor wordt een termijn van twee weken gegeven. Daarna laten de volgende situaties zich onderscheiden.

  • Ook nadat de vreemdeling in de gelegenheid is gesteld het verzuim te herstellen, wordt geen toestemmingsverklaring ontvangen. In dat geval heeft de vreemdeling de Minister niet in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over de stelling dat hij een medische behandeling ondergaat en dientengevolge in Nederland verblijf behoeft. De aanvraag om een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling wordt afgewezen.

  • Er wordt binnen de gegeven termijn een verklaring ontvangen, maar de vreemdeling geeft geen toestemming voor het inwinnen van medisch advies of het inschakelen van externe specialisten (‘second opinion’), dan wel het rapporteren aan de IND en andere procespartijen. In dat geval heeft de vreemdeling de Minister niet in de gelegenheid gesteld zich een oordeel te vormen over de stelling dat hij een medische behandeling ondergaat en dientengevolge in Nederland verblijf behoeft. De aanvraag om een verblijfsvergunning voor het ondergaan van medische behandeling wordt afgewezen.

  • Er wordt binnen de gegeven termijn een volledig ingevulde en ondertekende verklaring ontvangen. Voorts is de medische situatie van betrokkene genoegzaam aangetoond (zie B8/4.1). In dat geval schakelt de behandelend ambtenaar van de IND het BMA in voor advies. Het BMA stelt een advies op omtrent de medische situatie van de vreemdeling. Daarbij wordt onder andere gebruik gemaakt van algemene informatie uit het Landen Informatiesysteem, vakliteratuur en informatie verkregen van de behandelaars van de vreemdeling. Aangezien het BMA derden benadert, wordt de wettelijke beslistermijn verlengd (zie B1/9.7.3).

4.4. Feitelijke toegankelijkheid

Omstandigheden die de feitelijke toegankelijkheid van de medische zorg in het herkomstland betreffen, worden niet betrokken bij het beoordelen van aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘vanwege medische noodsituatie’. Hierbij zijn onderstaande uitgangspunten van toepassing:

  • aan de omstandigheid dat de kwaliteit van de gezondheidszorg hier te lande gunstig afsteekt bij die van het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen, komt geen betekenis toe;

  • hetzelfde geldt voor de omstandigheden dat de behandelmogelijkheden aldaar door financiële omstandigheden worden beïnvloed. Immers, de vreemdeling zal in deze niet verschillen van vele van zijn landgenoten. Bovendien kunnen medische behandelingen van vreemdelingen die niet zelf hun behandeling betalen, aanzienlijke kosten met zich meebrengen voor de algemene middelen;

  • de enkele omstandigheid dat betrokkene mogelijk voor het kunnen ondergaan van de medische behandeling aanzienlijke geografische afstanden moet afleggen dan wel zijn woonplaats mogelijk binnen het land van herkomst dient te verplaatsen, vormt geen grond om verblijf toe te staan. Eventuele gevolgen van het staken van een medische behandeling kunnen niet leiden tot verblijfsaanvaarding, aangezien de vreemdeling het staken van een medische behandeling kan voorkomen door zich elders in het land van herkomst te vestigen;

  • asielgerelateerde redenen, die voor de vreemdeling de medische zorg niet toegankelijk zouden kunnen maken, kunnen bij de beoordeling van een reguliere verblijfsaanvraag geen rol spelen;

  • dat voor een bepaalde medische behandeling lange wachttijden gelden, kan evenmin leiden tot de conclusie dat om medische redenen verblijf dient te worden toegestaan. De vreemdeling zal in deze immers niet verschillen van vele van zijn landgenoten; en

  • aan de omstandigheid dat een vreemdeling teneinde terug te kunnen reizen naar het herkomstland, medische begeleiding nodig heeft tijdens de reis dan wel een medische overdracht aan behandelaars in het herkomstland, komt geen doorslaggevende betekenis toe. Het is aan de vreemdeling om de noodzakelijke begeleiding/overdracht te realiseren. De IOM kan vreemdelingen hierin ondersteunen (zie A4/5). In geval van een uitzetting faciliteert de Minister de medische begeleiding/overdracht. Indien het onmogelijk is de medische begeleiding/overdracht te realiseren, is sprake van de situatie bedoeld in artikel 64 Vw.

Het vóórkomen van onderbrekingen in de medicijnverstrekkingen vanwege logistieke problemen in het land van herkomst of bestendig verblijf, is geen aangelegenheid die de feitelijke toegankelijkheid van de zorg betreft, maar de aanwezigheid van de medische zorg. Wel is het de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om de mogelijke gevolgen van een onderbreking in de medicijnverstrekking zo veel als redelijkerwijs mogelijk te voorkomen, door een voorraad medicijnen aan te houden. Indien uit het advies van het BMA blijkt dat in het land van herkomst dan wel het land waarheen de betrokken vreemdeling kan reizen onderbrekingen voorkomen, wordt van geval tot geval een afweging gemaakt, waarbij de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling en de duur en regelmaat van de onderbrekingen worden betrokken. Als de onderbrekingen blijkens het advies van het BMA een maand of langer duren, vormen deze onderbrekingen grond om te komen tot de conclusie dat de behandeling in feite niet (voldoende continu) aanwezig is.

5. Mantelzorgnetwerk

In sommige gevallen stelt de medisch adviseur vast dat een bepaalde medische behandeling slechts kans van slagen heeft indien de betrokken vreemdeling kan terugvallen op een zogenaamd ‘mantelzorgnetwerk’. Hiermee wordt bedoeld dat de aard van de aandoening het noodzakelijk maakt dat de vreemdeling wordt verzorgd door derden, met name familieleden of vrienden. Deze derden hoeven voor het verrichten van mantelzorg niet medisch geschoold te zijn, tenzij de medisch adviseur dat nadrukkelijk aangeeft.

Indien de medisch adviseur aangeeft dat mantelzorg voor de betrokken vreemdeling noodzakelijk is, wordt de vreemdeling in de gelegenheid gesteld aan te geven of er al dan niet personen aanwezig zijn in het herkomstland, die in staat moeten worden geacht mantelzorg te verlenen. Voorzover een vreemdeling stelt dat voor hem in het herkomstland geen mantelzorgnetwerk aanwezig is, dient hij gegevens en bescheiden te overleggen waaruit dit blijkt. Aan niet (in onvoldoende mate) onderbouwde dan wel speculatieve stellingen hieromtrent wordt geen betekenis toegekend. Evenmin rust op het bestuursorgaan de verplichting om onderzoek te doen naar dergelijke stellingen.

6. Ongewisse situatie in land van herkomst

Als vanwege een ongewisse situatie in het land van herkomst het BMA niet in staat is om te adviseren omtrent de aanwezigheid van behandelmogelijkheden in het herkomstland, wordt aangenomen dat geen behandelmogelijkheden aanwezig zijn.

7. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt, voor wat betreft medische behandeling, verleend onder de beperking:

‘Medische behandeling’. De arbeidsmarktaantekening luidt voor zover het geen gemeenschapsonderdanen betreft: ‘arbeid niet toegestaan’. Aan de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden van het sluiten van een voldoende ziektekostenverzekering, met inbegrip van de kosten die verbonden zijn aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 14 Vw wordt, voor wat betreft medische noodsituatie, verleend onder de beperking:

‘Verblijf vanwege medische noodsituatie’. In de beschikking wordt aangegeven dat betrokkene verblijf wordt toegestaan wegens een medische noodsituatie. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid niet toegestaan.’

8. Afhankelijke gezinsleden

De in Nederland verblijvende (huwelijks)partner alsmede de tot het gezin behorende kind(eren) die afhankelijk zijn van een vreemdeling aan wie in verband met medische behandeling of medische noodsituatie een verblijfsvergunning is verleend, respectievelijk de verzorgende ouder(s), kunnen in deze situatie met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb worden vrijgesteld van het mvv-vereiste.

In afwijking van het bepaalde in B1 wordt voorts de aanvraag niet afgewezen om de reden dat de hoofdpersoon niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Gelet op het bepaalde in artikel 3.13 Vb kunnen deze gezinsleden in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd omdat van hen in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij terugkeren naar het land van herkomst. Om te verzekeren dat de gezinsleden slechts verblijf krijgen gedurende de medische behandeling van de hoofdpersoon, wordt aan hen een verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ‘verblijf bij … (naam hoofdpersoon)’ met dezelfde geldigheidsduur als die van de hoofdpersoon.

De arbeidsmarktaantekening luidt, voor zover het geen gemeenschapsonderdaan betreft: ‘arbeid niet toegestaan’.

De bepalingen omtrent het voortgezet verblijf van B16/3 zijn op deze gezinsleden niet van toepassing gelet op het bijzondere karakter van het beleid inzake medische behandeling danwel medische noodsituatie.

10. Artikel 64

De uitzettingsbelemmering van artikel 64 Vw kan worden ingeroepen, wanneer de vreemdeling zich bevindt in de situatie waarin de werking van een besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning niet (langer) is opgeschort (zie A4/7). In het kader van de behandeling van de aanvragen voor het ondergaan van medische behandeling dan wel vanwege een medische noodsituatie wordt ambtshalve beoordeeld of de uitzetting op grond van artikel 64 Vw achterwege dient te blijven. De uitzetting blijft op grond van artikel 64 Vw achterwege indien:

  • de medisch adviseur aangeeft dat het vanwege de gezondheidstoestand van de vreemdeling of van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen; of

  • dat de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie zal doen ontstaan; en

  • de medische behandeling van de betreffende medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of ander land waarheen betrokkene zich kan verwijderen; en

  • de medische behandeling ter voorkoming van het ontstaan van deze noodsituatie naar verwachting één jaar of korter zal duren.

In deze gevallen wordt in de beschikking waarmee de verblijfsvergunning wordt geweigerd, dan wel het bezwaarschrift gericht tegen de weigering een verblijfsvergunning te verlenen, ongegrond wordt verklaard, meteen aan de vreemdeling medegedeeld:

  • dat uitzetting gedurende een gespecificeerde periode achterwege blijft op grond van artikel 64 Vw;

  • dat de vreemdeling gedurende deze periode rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, onder j, Vw;

  • dat gedurende deze periode op de vreemdeling niet de rechtsplicht rust Nederland uit eigen beweging te verlaten.

De bij het eerste opsommingsteken bedoelde gespecificeerde periode bedraagt één jaar of zo veel korter als de medische behandeling blijkens het advies van het BMA naar verwachting zal duren.

9. Mensenhandel

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het rechtmatige verblijf van slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel gedurende de bedenktijd voorafgaande aan de aangifte en gedurende de periode van opsporing, vervolging en berechting in feitelijke aanleg na aangifte van mensenhandel geregeld. Daarnaast biedt dit hoofdstuk richtlijnen voor het bieden van opvang en bescherming van de slachtoffer-aangevers en getuige-aangevers van mensenhandel.

De in dit hoofdstuk beschreven procedure maakt onderdeel uit van een integrale aanpak om mensenhandel te bestrijden, een uitdrukkelijke prioriteit voor politie en justitie in Nederland. Mensenhandel is een grove schending van de rechten van de mens en een ernstig misdrijf. Het delict is strafbaar gesteld in artikel 273f WvSr. Dit artikel ziet op mensenhandel in het algemeen, daaraan gerelateerde vormen van uitbuiting en het trekken van profijt daaruit.

Ook is in dit verband relevant artikel 248b WvSr.

Hoewel het merendeel van de slachtoffers van mensenhandel vrouw is, is in dit hoofdstuk afgezien van het hanteren van de meer gangbare term ‘vrouwenhandel’. Dit om eventuele verwarring te voorkomen, omdat ook mannen en minderjarigen een beroep kunnen doen op de procedure die in dit hoofdstuk is beschreven.

Volledigheidshalve zij vermeld dat EU-/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen ook rechten kunnen ontlenen aan de in dit hoofdstuk neergelegde bepalingen en procedure.

Om tot vervolging te kunnen overgaan is een aangifte geen absolute voorwaarde. Desalniettemin is voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek van groot belang dat zowel slachtoffers als getuigen die aangifte doen gedurende langere tijd ter beschikking blijven van het OM om de bewijsvorming te kunnen afronden. Dit rechtvaardigt de opschorting van de verwijdering dan wel het verlenen van een tijdelijke verblijfsvergunning.

Mensenhandel is (gericht op) uitbuiting. Bij de strafbaarstelling van mensenhandel staat het belang van het individu steeds voorop. Dat belang is het behoud van zijn of haar lichamelijke en geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid.

Het begrip mensenhandel bevat de volgende elementen:

  • iedere gedraging waarmee de binnenkomst van vreemdelingen in, de doorreis over, het verblijf in of het vertrek van het grondgebied van een land wordt bevorderd;

  • iedere gedraging die gericht is op de seksuele uitbuiting tegen betaling; en

  • een van de overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde ernstige vormen van uitbuiting.

Het behandelen met respect van het slachtoffer en van de getuige-aangever die aangifte doet, maakt daarvan onderdeel uit. Evenals het garanderen van de veiligheid van slachtoffers en het beschermen van de rechten van de slachtoffers en getuige-aangevers van mensenhandel.

Artikel 3.48 Vb bevat de bijzondere voorwaarden inzake de verlening van een verblijfsvergunning aan een slachtoffer-aangever of een getuige-aangever van mensenhandel. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de verblijfsvergunning niet verleend. Artikel 3.48 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van mensenhandel kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

2. Voorwaarden verblijfsvergunning slachtoffer-aangever

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. de vreemdeling is slachtoffer-aangever van mensenhandel (zie artikel 3.48, eerste lid, onder a, Vb);

  • b. de vreemdeling heeft terzake aangifte gedaan;

  • c. er is sprake van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan de vreemdeling aangifte heeft gedaan.

Ad a:

De volgende categorieën vreemdelingen kunnen rechten ontlenen aan de in B9/2 tot en met B9/4.3 neergelegde bepalingen en procedures:

Vreemdelingen die worden aangetroffen bij een politiecontrole in een seksinrichting

Wanneer in een seksinrichting in het kader van een reguliere controle op basis van de APV, en de Wav of in het kader van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek niet rechtmatig in Nederland verblijvende vreemdelingen worden aangetroffen, dient de politie reeds bij geringe aanwijzing van mensenhandel de betrokken vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven rechten.

Vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie

Het gaat hier om vreemdelingen die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn of zijn geweest en zich op eigen initiatief tot de politie wenden, omdat zij slachtoffer zijn van mensenhandel. De politie dient de vreemdeling te wijzen op de in dit hoofdstuk omschreven procedure.

Slachtoffers van overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde feiten, die geen geldige verblijfstitel in Nederland hebben

Onder uitbuiting wordt verstaan gedwongen of verplichte arbeid of diensten, slavernij of met slavernij of dienstbaarheid te vergelijken praktijken. Dat zijn alle vormen van moderne slavernij. Daarbij kan worden gedacht aan tewerkstelling onder dwang of het maken van misbruik van een afhankelijke positie van een persoon die onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs geen andere keuze heeft dan in een toestand van uitbuiting te geraken of te blijven.

Vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel

Het gaat hier om vreemdelingen die zich in Nederland bevinden en mogelijk buiten Nederland slachtoffer van mensenhandel zijn geworden, en die nog niet feitelijk in Nederland werkzaam zijn geweest. Aangezien slachtoffers van mensenhandel regelmatig van het ene naar het andere land worden gebracht, juist om de afhankelijkheid te vergroten en de opsporing te bemoeilijken komt deze doelgroep regelmatig voor. Het kan echter wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen. De dader kan in meerdere landen actief zijn en het is ook mogelijk dat het slachtoffer met het oogmerk hem/haar hier te lande wederom te verhandelen naar Nederland is gebracht.

Vreemdelingen die nog geen toegang tot Nederland hebben gehad, maar wel mogelijk slachtoffer van mensenhandel zijn

Het gaat hier bijvoorbeeld om vreemdelingen aan wie de toegang tot Nederland is geweigerd, maar die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel. Voor de strafbaarstelling in artikel 273f WvSr gelden geen territoriale beperkingen. Het kan dus wel degelijk van belang zijn dat ook deze vreemdelingen ten behoeve van een strafrechtelijk onderzoek gehoord worden en dat zij in de gelegenheid worden gesteld om aangifte te doen. Pas na aangifte volgt toelating. Op hen is de bedenktijd als beschreven in B9/3.2 niet van toepassing omdat de bedenktijd feitelijke toelating tot Nederland vereist. De overige paragrafen zijn wel van toepassing.

Ad b:

De aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND (zie B9/3 en B9/4).

Ad c:

Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen (zie B9/8.1).

In afwijking van de algemene voorwaarden genoemd in artikel 16 Vw wordt de aanvraag niet afgewezen:

  • wegens het ontbreken van een geldige mvv (zie artikel 17, eerste lid, onder d, Vw);

  • wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan;

  • indien de vreemdeling na verkrijging van rechtmatig verblijf in Nederland nieuwkomer zou zijn in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers en niet beschikt over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse maatschappij (zie artikel 16, eerste lid, onder h, Vw juncto artikel 17, eerste lid, Vw).

Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

De aanvraag wordt niet afgewezen indien de slachtoffer-aangever niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan de slachtoffer-aangever de nationaliteit bezit.

Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.

Leges

De slachtoffer-aangever van mensenhandel en de kinderen van de slachtoffer-aangever van mensenhandel zijn geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag op grond van artikel 3.48 Vb (zie de artikelen 3.34b, eerste lid, onder a en b, VV en 3.34e, aanhef en onder b en c, VV).

3. Procedurele bepalingen slachtoffer-aangever

3.1. Aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel

Reeds bij de geringste aanwijzing dat er sprake is van mensenhandel, dient de politie de vreemdeling te wijzen op de mogelijkheid van het doen van aangifte terzake. Hierbij wordt zonodig gebruik gemaakt van tolken werkzaam in opdracht van de politie. De vreemdeling kan onverwijld aangifte doen. Voor bepaalde categorieën vreemdelingen staat tevens de bedenktijdfase open.

Aanwijzingen van mensenhandel kunnen op verschillende manieren worden verkregen:

  • Na de opheffing van het bordeelverbod per 1 oktober 2000, dient een exploitant teneinde legaal een seksinrichting te mogen exploiteren te beschikken over een door de gemeente verstrekte vergunning. Voorwaarde voor een dergelijke vergunning is onder meer dat er geen vreemdelingen werkzaam mogen zijn, die niet beschikken over een geldige verblijfstitel waarmee het is toegestaan om in Nederland te werken. De aanwezigheid van een prostituee in een seksinrichting die niet beschikt over een geldige verblijfstitel kan een aanwijzing van mensenhandel zijn;

  • Verder kunnen de politie en andere overheidsinstanties tijdens acties die gericht zijn op illegalen ook op mogelijke slachtoffers van mensenhandel stuiten.

3.2. Bedenktijdfase

De bedenktijd wordt gegeven, omdat slachtoffers van mensenhandel vaak pas na wat langere tijd hun ervaringen kunnen uiten.

Aan vermoedelijke slachtoffers van mensenhandel, wordt een periode gegund van maximaal drie maanden, waarbinnen zij een beslissing moeten nemen of zij aangifte willen doen van mensenhandel of dat zij hiervan afzien. De vreemdeling wordt geïnformeerd dat dit direct kan of na gebruikmaking van een bedenktijd van maximaal drie maanden, om de beslissing tot het doen van aangifte in alle rust te overwegen.

De bedenktijd staat alleen open voor de volgende categorieën vreemdelingen (zie B9/2):

  • vreemdelingen die worden aangetroffen bij een politiecontrole in een seksinrichting;

  • vreemdelingen, die in Nederland in de prostitutie werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken en die zelf contact opnemen met de politie;

  • slachtoffers van overige in artikel 273f WvSr als mensenhandel strafbaar gestelde feiten, die niet over een geldige verblijfstitel in Nederland beschikken;

  • vreemdelingen die nog niet in Nederland werkzaam zijn geweest, die niet over een geldige verblijfstitel beschikken, maar wel mogelijk slachtoffer zijn van mensenhandel.

De bedenktijdfase is eenmalig en wordt niet verlengd.

3.2.1. Opschorting van de verwijdering

Gedurende de bedenktijdfase wordt de verwijdering van het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel uit Nederland opgeschort en houden zij rechtmatig verblijf in Nederland op grond van artikel 8, onder k, Vw. In deze periode kunnen zij op grond van artikel 11, tweede lid, onder c, Vw aanspraak maken op voorzieningen, verstrekkingen en uitkeringen die uitdrukkelijk aan deze vreemdelingen zijn toegekend.

De politie meldt onverwijld aan de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie, de DT&V en aan de Helpdesk van de Stichting tegen vrouwenhandel dat de vreemdeling gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase (zie B9/3.2.6).

3.2.2. Registratie door de politie

De Korpschef onder wiens verantwoordelijkheid het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd krijgt, blijft gedurende de gehele verdere procedure administratief verantwoordelijk. De vreemdeling wordt ingeschreven in het registratiesysteem van de politie.

3.2.3. Briefadres

Indien het vermoedelijke slachtoffer tijdens de verdere procedure feitelijk verblijft op een opvangadres, kan het vermoedelijke slachtoffer voor de GBA een zogenoemd briefadres kiezen. Daarvoor is een aanwijzing van het betreffende gemeentebestuur nodig op grond van artikel 67, vierde lid, Wet GBA. Het briefadres hoeft niet noodzakelijkerwijs te worden gehouden in de gemeente waar het slachtoffer op een opvangadres verblijft. Dat kan bijvoorbeeld ook het adres van het regionale politiekorps of van een zorginstelling zijn of van een particulier adres, mits de houder van dat adres daarmee instemt.

3.2.4. Het bescheid rechtmatig verblijf

De politie verstrekt het bescheid rechtmatig verblijf (bijlage 7g VV) aan het vermoedelijke slachtoffer van mensenhandel. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan betrokkene de nationaliteit bezit. De politie zal zonodig bemiddelen bij het verkrijgen van dit identiteitsdocument. Indien de politie vaststelt dat betrokkene niet in het bezit wordt gesteld van een paspoort in verband met weigerachtigheid van de betreffende autoriteiten kan, in overleg met de IND, ontheffing van het paspoortvereiste worden verleend.

3.2.5. Meldplicht

Gedurende de bedenktijdfase dient het vermoedelijke slachtoffer zich maandelijks te melden bij het regionale politiekorps waar hij/zij administratief is ondergebracht.

3.2.6. Aanmelding bij de Stichting tegen vrouwenhandel

De politie meldt het feit dat een vermoedelijk slachtoffer is aangetroffen en gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan de Stichting tegen vrouwenhandel.

Mede in verband met het landelijk kunnen volgen van de vorderingen op het terrein van de bestrijding van mensenhandel is het belangrijk dat de politie iedere melding omtrent een vermoedelijk slachtoffer ter kennis brengt van de Stichting tegen vrouwenhandel. De Stichting tegen vrouwenhandel is, ten behoeve van de landelijke rapportage aan de Nationaal Rapporteur Mensenhandel, belast met de landelijke registratie van het aantal aangemelde gevallen.

Ook de gevallen, waarbij de Stichting tegen vrouwenhandel niet betrokken is bij de opvang en huisvesting dienen voor registratie bij de Stichting tegen vrouwenhandel te worden aangemeld.

Het verdient aanbeveling dat bij de voorbereiding van politieacties die gericht zijn op illegalen, expliciet aandacht is voor mensenhandel. Tevens dienen voorbereidingen te worden getroffen voor de opvang van mogelijke slachtoffers van mensenhandel. Daarvoor kan voorafgaande aan de acties contact worden opgenomen met Stichting tegen vrouwenhandel die de regionale netwerken kan inschakelen en contacten kan leggen met hulporganisaties in herkomstlanden van slachtoffers. De Stichting tegen vrouwenhandel is coördinator van het La Strada Programma met partnerorganisaties in Centraal en Oost Europa.

3.2.7. Opvang en huisvesting

Voor het plaatsen van het vermoedelijke slachtoffer op een opvangadres meldt de politie een vermoedelijk slachtoffer dat gebruik wenst te maken van de bedenktijdfase aan bij de Stichting tegen vrouwenhandel. De Stichting, die verantwoordelijk is voor het regelen van de opvang, schakelt de zorgcoördinator vrouwenopvang in de desbetreffende regio in, die er vervolgens voor verantwoordelijk is dat de dagelijkse begeleiding van het vermoedelijke slachtoffer plaatsvindt. In het geval er in de desbetreffende regio nog niet is voorzien in zorgcoördinatie binnen de reguliere hulpverlening blijft de Stichting tegen vrouwenhandel verantwoordelijk voor de zorgcoördinatie. Plaatsing van het vermoedelijke slachtoffer wordt door de beschikbare capaciteit bepaald. Als hoofdregel geldt dat in het belang van het onderzoek gedurende de bedenktijdfase opvang wordt gezocht binnen de desbetreffende politieregio.

De Korpschef wijst aanspreekpersonen aan binnen zijn korps die de contacten met de zorgcoördinator onderhouden en centraal aanspreekbaar zijn binnen het opsporingsonderzoek.

Indien het slachtoffer minderjarig is, dan dient in het gezag te worden voorzien.

Voor het organiseren van eerste opvang buiten kantooruren kan de politie een beroep doen op de regionale Meldpunten Vrouwenopvang. Wordt het vermoedelijke slachtoffer buiten kantooruren door de politie geplaatst, dan meldt hij dit, met spoed, eveneens aan de Stichting tegen vrouwenhandel. Vervolgens kan de Stichting tegen vrouwenhandel dan beoordelen of de opvangfaciliteit geschikt is voor een langere tijd.

3.2.8. Kosten van levensonderhoud

Nadat is vastgesteld dat het vermoedelijke slachtoffer bedenktijd wenst voor het overwegen tot het doen van aangifte, verstrekt de politie het aanvraagformulier voor de Rvb aan het vermoedelijke slachtoffer. De Rvb wordt verstrekt teneinde het vermoedelijke slachtoffer in staat te stellen in haar of zijn kosten van levensonderhoud te voorzien.

Gedurende de bedenktijd is het verrichten van arbeid niet toegestaan. De verklaring op de tweede bladzijde van het aanvraagformulier wordt voor de verzending ingevuld door de politie. Het aanvraagformulier wordt door de politie voorzien van een stempel. De vreemdeling die gebruik wenst te maken van de regeling stuurt het formulier na ontvangst zo spoedig mogelijk toe aan het COA.

Op grond van de Rvb is het vermoedelijke slachtoffer verzekerd tegen ziektekosten.

Het aanvraagformulier wordt eenmalig verstrekt en is geldig gedurende de drie maanden bedenktijd.

3.2.9. Medische bijstand en rechtshulp

De zorgcoördinator is eindverantwoordelijk voor de opvang van het vermoedelijke slachtoffer gedurende de bedenktijdfase. De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het vermoedelijke slachtoffer in staat wordt gesteld zich medisch te laten onderzoeken en, zich zonodig, te laten behandelen. Met het oog op de mogelijke latere afgifte van een verblijfsvergunning dient een TBC-onderzoek onderdeel uit te maken van dit medisch onderzoek.

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte. Indien het noodzakelijk blijkt voor het geven van juridisch advies gedurende de bedenktijdfase een rechtshulpverlener in te schakelen, ontvangt deze hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

3.3. Einde van de bedenktijdfase

De bedenktijdfase eindigt:

  • a. indien het vermoedelijke slachtoffer tijdens de bedenktijdfase met onbekende bestemming is vertrokken;

  • b. indien het vermoedelijke slachtoffer gedurende de bedenktijdfase aangeeft af te zien van het doen van aangifte;

  • c. indien het vermoedelijke slachtoffer aangifte van mensenhandel heeft gedaan en het proces-verbaal heeft ondertekend;

  • d. indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend.

Ad a

De politie meldt dit per direct onder opgave van de datum van constatering aan de contactpersoon mensenhandel van de IND. De bedenktijd eindigt op het moment dat de politie heeft vastgesteld dat het slachtoffer is vertrokken. De IND informeert vervolgens het COA en de DT&V.

Ad b

De politie meldt aan de contactpersoon mensenhandel van de IND dat de vreemdeling afziet van het doen van aangifte. De bedenktijd eindigt op de datum dat betrokkene afziet van het doen van aangifte. De IND informeert vervolgens het COA en de DT&V.

Ad c

Indien tijdens of na de bedenkfase aangifte ter zake van mensenhandel wordt gedaan, is het beleid als genoemd in B9/4 direct van toepassing.

De politie meldt aan de contactpersoon mensenhandel van de IND dat de vreemdeling aangifte van mensenhandel heeft gedaan. De IND informeert vervolgens het COA inzake de aangifte.

Ad d

Indien de vreemdeling een aanvraag om een verblijfsvergunning (anders dan op grond van dit hoofdstuk) indient of heeft ingediend, is het ter zake geldende beleid van toepassing. De procedures beschreven in dit hoofdstuk zijn niet langer van toepassing op deze vreemdeling.

3.4. Einde van de opschorting van het vertrek

Geeft het vermoedelijke slachtoffer gedurende of na de bedenktijdfase aan af te zien van het doen van aangifte of loopt de bedenktijdfase af zonder dat er aangifte is gedaan, dan wordt daarmee de opschorting van het vertrek opgeheven. De (vreemdelingen)politie informeert de DT&V hierover. De vreemdeling dient Nederland uit eigen beweging te verlaten (zie artikel 61 en 62 Vw). Daarbij verdient het aandacht dat in de reis- of identiteitspapieren van de vreemdeling die stelt slachtoffer van mensenhandel te zijn nimmer aantekeningen omtrent de verwijdering mogen worden geplaatst.

De DT&V regelt het vertrek en zorgt voor de benodigde papieren (indien noodzakelijk regelt de DT&V een laissez-passer). De DT&V kan bij vertrek ook bemiddeling vragen aan IOM.

4. Aangifte door een slachtoffer van mensenhandel

4.1. Aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als aanvraag

De politie stelt het vermoedelijke slachtoffer op het moment dat hij of zij hiertoe de wens te kennen geeft in staat aangifte van mensenhandel te doen.

De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte mensenhandel en beroep op regeling B9’ (zie model M-55) per fax van de aangifte in kennis.

De aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND.

4.1.1. Bescheid rechtmatig verblijf

De politie verstrekt het bescheid rechtmatig verblijf (bijlage 7g VV) aan het slachtoffer van mensenhandel. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

4.2. De situatie na de aangifte

De politie meldt het feit dat een slachtoffer aangifte heeft gedaan van mensenhandel aan de Stichting tegen vrouwenhandel. Deze Stichting draagt de verantwoordelijkheid voor het registreren van het aantal meldingen. De melding dient overigens ook te geschieden indien de Stichting niet betrokken is bij de opvang en huisvesting van de betrokken vreemdeling.

4.2.1. Beëindiging Rvb

Indien een slachtoffer wel of niet aangifte doet van mensenhandel, nadat hij of zij heeft gebruikgemaakt van de bedenktijdfase en een Rvb-verstrekking heeft ontvangen, is het onderstaande van belang.

Het COA beëindigt de verstrekking van de uitkering krachtens de Rvb, indien:

  • a. de slachtoffer-aangever afziet van het doen aangifte (zie B9/3.3); óf

  • b. de slachtoffer-aangever aangifte heeft gedaan inzake mensenhandel en tengevolge van deze aangifte een verblijfsvergunning is afgegeven (zie B9/3.3).

Ad a Het COA beëindigt de verstrekking krachtens de RvB vanaf de datum waarop de vertrektermijn van de slachtoffer-aangever eindigt.

Ad b Het COA beëindigt de verstrekking krachtens de RvB niet eerder dan nadat een verblijfsvergunning is afgegeven. Na afgifte van de verblijfsvergunning maakt de slachtoffer-aangever aanspraak op een uitkering ingevolge de Wwb.

4.2.2. Opvang

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer zich voor vervolgopvang wenden tot de zorgcoördinator in de regio waar hij of zij reeds verblijft of, in het geval er geen regionale zorgcoördinator beschikbaar is, tot de Stichting tegen vrouwenhandel. Vervolgopvang op een andere locatie kan aangewezen zijn, indien de opvanglocatie die in de bedenktijdfase werd geboden niet geschikt is voor een langduriger verblijf.

Heeft het slachtoffer geen gebruik gemaakt van de bedenktijd maar direct aangifte gedaan dan schakelt de politie de Stichting tegen vrouwenhandel in voor het regelen van de opvang.

Na afgifte van de verblijfsvergunning kan het slachtoffer gedurende het verblijf op grond van de in dit hoofdstuk beschreven procedure gebruik maken van de mogelijkheden voor het volgen van een opleiding en voor vrije tijdsbesteding. De zorgcoördinator beschikt over de informatie van het aanbod in de regio.

4.2.3. Medisch onderzoek

De zorgcoördinator ziet toe op het regelen van het medische onderzoek. Indien het slachtoffer nog geen TBC-keuring heeft ondergaan, dient een TBC-keuring onderdeel uit te maken van dit medische onderzoek.

4.2.4. Rechtshulp

De zorgcoördinator draagt er zorg voor dat het slachtoffer goed wordt geïnformeerd over de juridische consequenties van het doen van aangifte. Indien juridisch advies noodzakelijk blijkt, kan een rechtshulpverlener worden ingeschakeld. De rechtshulpverlener ontvangt hiervoor de gebruikelijke financiering van de Raad voor Rechtsbijstand.

4.3. Wens tot vertrek na aangifte

Doet het vermoedelijke slachtoffer aangifte, maar geeft hij of zij te kennen uit Nederland te willen vertrekken, dan meldt de politie dit aan de contactpersoon mensenhandel van de IND. Indien het vermoedelijke slachtoffer bereid is te getuigen in het proces tegen de verdachte, neemt de contactpersoon mensenhandel van de IND contact op met het OM. Acht het OM het voor de procesgang tegen de verdachte noodzakelijk dat betrokkene als getuige (ter zitting) kan worden gehoord, dan worden daar in overleg met de aangever nadere afspraken over gemaakt. Het verdient aanbeveling om, indien mogelijk, voorafgaande aan het vertrek contact op te nemen met de Stichting tegen vrouwenhandel, zodat er afspraken kunnen worden gemaakt met NGO’s in de landen van herkomst. NGO’s kunnen in dit geval een dubbele functie vervullen. Zij kunnen het vermoedelijke slachtoffer bijstaan bij het reïntegreren na terugkeer en het zorgen voor het in stand houden van de contacten tussen het vermoedelijke slachtoffer en de betreffende Nederlandse instanties.

5. Voorwaarden verblijfsvergunning getuige-aangever

De verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, kan onder een beperking verband houdend met de vervolging van mensenhandel worden verleend, indien:

  • a. de vreemdeling getuige-aangever is van mensenhandel (zie artikel 3.48, eerste lid, onder b, Vb);

  • b. de vreemdelinge terzake aangifte heeft gedaan;

  • c. sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek of vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit, waarvan aangifte is voldaan;

  • d. en het verblijf in Nederland van de getuige-aangever naar het oordeel van de Minister in het belang van de opsporing of vervolging van de verdachte noodzakelijk is.

Ad a Getuige-aangevers kunnen vreemdelingen zijn die zelf werkzaam zijn in dezelfde sector als het slachtoffer. Tevens kunnen het personen zijn, die werkzaam zijn buiten deze sector en die kennis dragen van mensenhandel. Alleen de getuige-aangevers die geen geldige verblijfstitel hebben in Nederland kunnen rechten ontlenen aan de in dit hoofdstuk omschreven procedure. Op hen is de bedenktijd als omschreven in B9/3.2 niet van toepassing omdat de bedenktijd naar zijn aard bedoeld is om een slachtoffer uit de strafbare situatie te halen en de gelegenheid te bieden om op adem te komen en een weloverwogen beslissing tot aangifte te kunnen laten nemen.

De aanvraag wordt niet afgewezen:

Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

De aanvraag wordt niet afgewezen indien de getuige-aangever niet over een paspoort beschikt. Onderwijl dient een paspoort te worden aangevraagd bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan de getuige-aangever de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.

Leges

De getuige-aangever van mensenhandel is geen leges verschuldigd voor het indienen van een aanvraag op grond van artikel 3.48 Vb (zie artikel 3.34b, eerste lid, onder a, VV).

6. Procedurele bepalingen getuige-aangever

6.1. Aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als aanvraag

De aangifte wordt ambtshalve aangemerkt als een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning, zodra deze is doorgestuurd naar de IND.

De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de IND direct door middel van het model ‘Kennisgeving aangifte mensenhandel en beroep op regeling B9’ (zie model M-55) per fax van de aangifte in kennis.

De contactpersoon mensenhandel van de IND neemt naar aanleiding van de aanvraag om een verblijfsvergunning contact op met het OM. Wat de getuige-aangevers betreft is de stem van het OM doorslaggevend of een verblijfsvergunning zal worden verstrekt of niet. Criterium is hierbij de vraag of de aanwezigheid van de getuige-aangever in Nederland gewenst is voor het opsporings- en vervolgingsonderzoek tegen de verdachte.

6.2. Opschorting van de verwijdering

De aangifte van mensenhandel schort de verwijdering van de getuige-aangever uit Nederland op. De opschorting van de verwijdering geldt totdat het OM heeft beslist of de aangifte aanleiding is om een verblijfsvergunning te verlenen.

6.3. Meldplicht

Gedurende de opschorting van de verwijdering dient de getuige-aangever zich maandelijks te melden bij het regionale politiekorps waar hij of zij administratief is ondergebracht. De politie stelt de contactpersoon mensenhandel van de betreffende IND-locatie waar de eerste melding is geregistreerd in kennis of aan de meldingsplicht is voldaan.

6.4. Bescheid rechtmatig verblijf

De politie verstrekt het bescheid rechtmatig verblijf (bijlage 7g VV) aan de getuige-aangever van mensenhandel. Op het bescheid rechtmatig verblijf wordt aangetekend dat het verrichten van arbeid niet is toegestaan.

6.5. Opvang en financiën

Zolang er nog geen beslissing is op het verzoek om de verblijfsvergunning kan een getuige-aangever aanspraak maken op de Rvb. Een getuige-aangever die in verband met de aangifte gevaar loopt, kan daarbij aanspraak maken op opvang. De politie neemt contact op met de Stichting tegen vrouwenhandel indien om een veilige locatie wordt verzocht.

7. De beslissing

7.1. Beslissing op de aanvraag

De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de politie per fax in kennis van de beslissing op de aanvraag om een verblijfsvergunning.

Ten aanzien van de termijn waarbinnen op de aanvraag dient te worden beslist, wordt onderscheid gemaakt of het een aanvraag van een slachtoffer-aangever of van een getuige-aangever betreft. Op de aanvraag van een slachtoffer-aangever dient – onvoorziene omstandigheden daargelaten – binnen 24 uur nadat de aanvraag per fax door de politie aan de IND is gezonden te worden beslist. Bij een aanvraag van een getuige-aangever is het praktisch niet haalbaar binnen een dergelijke termijn te beslissen. Dit in verband met het verplicht consulteren van het OM, alvorens op de aanvraag kan worden beslist (zie B9/6.1).

De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt het OM in kennis van de beslissing.

De contactpersoon mensenhandel van de IND stelt de burgemeester van de gemeente waar de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever woon- of verblijfplaats heeft in kennis van de beslissing.

7.2. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de volgende beperking: ‘onder beperking als genoemd in de Vc, B9. Arbeid vrij toegestaan’.

7.3. Afgifte van het verblijfsdocument

Het verblijfsdocument wordt afgegeven door de gemeente waar de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever woon- of verblijfplaats heeft.

Indien het noodzakelijk is, kan de politie de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever begeleiden bij het ophalen van het verblijfsdocument.

8. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

8.1. Slachtoffer-aangever

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor een periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporingsonderzoek- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan.

Zodra de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen. Het OM doet hiervan melding aan de contactpersoon mensenhandel van de IND, alsmede aan het slachtoffer van mensenhandel.

De verblijfsvergunning wordt dan ingetrokken. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtsplicht om Nederland te verlaten blijft achterwege, indien betrokkene een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan.

Het beroep in cassatie mag niet in Nederland worden afgewacht, aangezien de Hoge Raad enkel oordeelt over de juiste toepassing van het recht en niet over de feiten.

8.2. Getuige-aangever

De verblijfsvergunning wordt in beginsel voor de periode van één jaar verleend. De verblijfsvergunning is geldig zolang het OM de aanwezigheid van betrokkene in Nederland noodzakelijk acht.

Zodra het OM de aanwezigheid van betrokkene in Nederland niet langer noodzakelijk acht, komt de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in B9 te ontvallen. Het OM doet hiervan melding aan de IND en aan de getuige-aangever. De verblijfsvergunning wordt dan ingetrokken. Betrokkene dient Nederland uit eigen beweging te verlaten. De rechtsplicht om Nederland te verlaten blijft, achterwege, indien betrokkene een aanvraag indient om een verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de daaraan gestelde voorwaarden is voldaan.

Het bovenstaande geldt ook als de strafzaak door het OM wordt geseponeerd of tegen de uitspraak van de rechtbank in het proces tegen de verdachte geen beroep is ingesteld dan wel het gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Het OM doet hiervan melding aan de contactpersoon mensenhandel van de IND, alsmede aan de getuige-aangever van mensenhandel.

9. Verlenging

9.1. Slachtoffer-aangever

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van het slachtoffer-aangever kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan. De geldigheid van de verblijfsvergunning wordt niet verlengd indien er geen sprake meer is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit ter zake waarvan aangifte is gedaan.

Bij de beoordeling van de verlengingsaanvraag dient de IND bij het OM na te gaan of er nog sprake is van een strafrechtelijk opsporings- of vervolgingsonderzoek dan wel of de berechting in feitelijke aanleg van de verdachte heeft plaatsgevonden.

9.2. Getuige-aangever

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de getuige-aangever kan worden verlengd zolang er sprake is van een strafrechtelijk opsporings- en vervolgingsonderzoek naar of berechting in feitelijke aanleg van de verdachte van het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan. Hierbij is van belang dat het OM de aanwezigheid van betrokkene in Nederland noodzakelijk acht. Indien het OM de aanwezigheid van betrokkene in Nederland niet van belang acht, wordt de aanvraag om verlenging afgewezen.

9.3. Plaats van indienen van de aanvraag

De aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van hetzij de slachtoffer-aangever, hetzij de getuige-aangever kan rechtstreeks bij de IND worden ingediend (zie artikel 3.33b VV).

9.4. Document voor grensoverschrijding, middelen en openbare orde

De aanvraag wordt niet afgewezen:

  • wegens het ontbreken van voldoende zelfstandige en voldoende middelen van bestaan (zie artikel 16, eerste lid, onder c, Vw);

  • wegens gevaar voor de openbare orde, indien er sprake is van een inbreuk op de openbare orde die naar het oordeel van de Minister rechtstreeks verband houdt met het feit waarvan aangifte is gedaan.

Geldig document voor grensoverschrijding

Indien het slachtoffer-aangever of de getuige-aangever van mensenhandel niet over een paspoort beschikt, dient hij/zij een paspoort aan te vragen bij de diplomatieke vertegenwoordiging van het land waarvan hij/zij de nationaliteit bezit. Het bepaalde in B1/4.2 is vervolgens van toepassing.

9.5. Leges

Op grond van artikel 3.34e, onder c, VV is de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever die in aanmerking komt voor verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder s, Vb, geen leges verschuldigd.

10. Beklagprocedure

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.88 Vb wordt de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, verleend onder een beperking verband houdende met de vervolging van mensenhandel, niet op grond van artikel 18, eerste lid, onder f, Vw afgewezen, indien:

  • de beslissing tot niet vervolging of niet verdere vervolging van de verdachte is genomen;

  • de vreemdeling tegen die beslissing schriftelijk beklag heeft gedaan bij het Gerechtshof;

  • op dat beklag nog niet is beslist.

Wanneer de verdachte niet wordt vervolgd dan wel de vervolging niet wordt voortgezet, kunnen zowel slachtoffers als getuige-aangevers van mensenhandel daarover schriftelijk beklag doen bij het Gerechtshof (zie artikel 12 WvSv). De beslissing op het beklag mag in Nederland worden afgewacht. De politie dient betrokkene in kennis te stellen van de niet vervolging dan wel het niet voortzetten van de vervolging van de verdachte. Na kennisneming van deze beslissing, dient betrokkene binnen twee weken de politie te informeren omtrent het wel of niet indienen van een beklag bij het Gerechtshof.

Heeft het (vermoedelijk) slachtoffer aangifte gedaan en is hij of zij in het bezit van een verblijfsvergunning, dan loopt de geldigheid daarvan door totdat het Gerechtshof inzake het beklag een uitspraak heeft gedaan.

Is het (vermoedelijk) slachtoffer nog niet in het bezit van een verblijfsvergunning, dan zal de Korpschef de verwijdering van betrokkene opschorten tot het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Gedurende deze procedure blijven aanspraken op de Rvb van kracht, voorzover betrokkene gebruik maakt van de bedenktijd dan wel de aangifte nog niet heeft geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning.

Voor getuige-aangevers geldt per definitie dat de verwijdering zal worden opgeschort totdat het Gerechtshof uitspraak heeft gedaan. Gedurende deze procedure blijven aanspraken op de Rvb van kracht, voorzover aangifte niet heeft geleid tot afgifte van een verblijfsvergunning.

11. Wijziging beperking en voortgezet verblijf ex artikel 3.52 Vb

Nadat de grond aan de verblijfsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk is komen te ontvallen dient betrokkene Nederland te verlaten.

Wijziging beperking

Dat is anders indien betrokkene tijdig een aanvraag doet om wijziging van de verblijfsvergunning voor een ander doel en aan de in dat kader gestelde voorwaarden is voldaan. Betrokkene dient dan een wijziging van de vergunning aan te vragen. Het gaat hier om een aanvraag die niet gerelateerd is aan de B9-procedure, bijvoorbeeld verblijf bij partner.

De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf ingevolge artikel 3.52 Vb

Indien een slachtoffer-aangever of een getuige-aangever – aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan – van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan hij een beroep doen op artikel 3.52 Vb.

In B16 is nader uitgewerkt op welke gronden en in welke situaties een vreemdeling voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van 3.52 Vb in aanmerking komt.

12. Gezinshereniging

Voor verlening van een verblijfsvergunning komen in aanmerking:

  • de biologische of minderjarige kinderen van de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever;

  • die feitelijk behoren tot het gezin van de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever;

  • die reeds in het land van herkomst feitelijk behoorden tot het gezin van het slachtoffer-aangever of de getuige-aangever;

  • die onder het wettig gezag van de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever staan.

Op deze aanvraag zijn de algemene toelatingsvoorwaarden als verwoord in artikel 16 Vw en de algemene bepalingen van B2 van toepassing, met uitzondering van de bepalingen in zake het middelenvereiste.

Om te verzekeren dat de minderjarige kinderen slechts verblijf krijgen gedurende de periode van toelating van de slachtoffer-aangever of de getuige-aangever, krijgt de aan hen verstrekte verblijfsvergunning dezelfde geldigheidsduur als die van het slachtoffer-aangever of de getuige-aangever.

De vreemdeling aan wie ingevolge de bepalingen van B2 een verblijfsvergunning voor verblijf bij het slachtoffer-aangever of de getuige-aangever is verleend, komt niet in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf, zoals bedoeld in artikel 3.50 Vb, aangezien het hier gaat om een verblijfsrecht van tijdelijke aard (zie artikel 3.5, tweede lid, aanhef en onder a en o, Vb en B16).

10. Eu-recht

1. Inleiding

Dit hoofdstuk heeft betrekking op onderdanen van de staten die partij zijn bij het Verdrag tot oprichting van de EG (EG-Verdrag) en het Verdrag van Maastricht (EU), de Overeenkomst betreffende de EER en de Overeenkomst tussen de EG en haar lidstaten enerzijds en de Zwitserse Bondsstaat anderzijds, over het vrije verkeer van personen, alsmede de familieleden van deze onderdanen, ongeacht hun nationaliteit.

1.1. Associatie- en samenwerkingsovereenkomsten

De bijzondere bepalingen die gelden voor onderdanen van staten waarmee de EU een associatie- of samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten, zijn vermeld in B11.

1.2. Partijen bij het EG-Verdrag en het Verdrag van Maastricht

Partijen bij het EG-Verdrag en het Verdrag van Maastricht zijn: Nederland, België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Denemarken, Ierland, het Verenigd Koninkrijk van Groot Brittannië en Noord-Ierland, Griekenland, Portugal, Spanje, Finland, Oostenrijk, Zweden, Cyprus, Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië. Voor het toepasselijke overgangsrecht zie B10/8.

Voor het toepassingsgebied van zowel binnen als buiten Europa gelegen grondgebieden van lidstaten wordt verwezen naar A2/6.2.2.

Poolse en Tsjechische onderdanen, die via afstamming tevens de Duitse nationaliteit bezitten, dienen, voor zover zij stellen op grond daarvan rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag, naast het ‘Staatsangehörigkeitsausweis’ tevens in het bezit te zijn van een geldig Duits nationaal paspoort, een geldige Duitse ‘Personalausweis’ of een ander document als genoemd in bijlage 2 bij het VV. Indien dat niet het geval is, is het gestelde in B10/8 op hen van toepassing.

Het ‘Staatsangehörigkeitsausweis’ is overigens geen document dat bestemd is voor internationaal rechtsverkeer.

1.3. Partijen bij de Overeenkomst betreffende de EER

Partijen bij de EER-Overeenkomst zijn, behalve de onder B10/1.2 genoemde partijen: IJsland, Noorwegen en Liechtenstein.

1.4. De Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat

Partijen bij deze Overeenkomst zijn, naast de onder B10/1.2 genoemde partijen: de EG en de Zwitserse Bondsstaat.

1.5. Definitie gemeenschapsonderdanen

In artikel 1, aanhef en onder e, Vw wordt een definitie gegeven van het begrip ‘gemeenschapsonderdanen’. Onder gemeenschapsonderdanen wordt het volgende verstaan:

  • onderdanen van de lidstaten van de EU (burgers van de Unie), die op grond van het Verdrag tot oprichting van de EG (EG-Verdrag) gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die uit hoofde van een ter toepassing van het Verdrag tot oprichting van de EG genomen besluit gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

  • onderdanen van een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de EER van 2 mei 1992, die terzake van binnenkomst en verblijf in een lidstaat rechten genieten die gelijk zijn aan die van burgers van de lidstaten van de EU, alsmede hun familieleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven;

  • onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat die op grond van de Overeenkomst tussen de EG en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen (Trb. 2000, 16 en 86), gerechtigd zijn een andere lidstaat binnen te komen en er te verblijven, alsmede hun familie- en gezinsleden die de nationaliteit van een derde staat bezitten en die krachtens de bovengenoemde Overeenkomst gerechtigd zijn een lidstaat binnen te komen en er te verblijven.

Een Nederlander is in beginsel niet aan te merken als gemeenschapsonderdaan, tenzij wordt vastgesteld dat betrokkene (ook) verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht. Hierbij kan worden gedacht aan een in Nederland gevestigde Nederlander die vanuit Nederland diensten verricht ten behoeve van dienstenontvangers in een andere lidstaat. Gemeenschapsonderdaan is ook de Nederlander die in een andere lidstaat gevestigd is geweest met het oog op het verrichten van economische activiteiten en zich nadien weer in Nederland heeft gevestigd en zijn economische activiteiten hier te lande voortzet (zie B10/3.4, B10/5.3.1, B10/5.3.2 en B10/5.4.2).

1.6. Terminologie

In dit hoofdstuk zullen de termen ‘Burger van de Unie’, ‘onderdaan van de EER’ en ‘onderdaan van een derde land’ worden gebruikt.

‘Burger van de Unie’ is de term die wordt gebruikt voor iedere onderdaan van een lidstaat van de EU. ‘Onderdaan van de EER’ wordt gebruikt voor iedere onderdaan van de EU en van IJsland, Noorwegen en Liechtenstein.

Het gezinslid, dat zelf geen onderdaan is van de EU of EER, valt niet onder deze termen. Voor zover een regel ook betrekking heeft op het gezinslid van een burger van de Unie, onderdaan van de EER of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, en zelf niet de nationaliteit heeft van één van deze lidstaten, wordt dit expliciet vermeld.

‘Onderdaan van een derde land’ is iedereen die geen burger van de Unie is of onderdaan van een EER-lidstaat of van de Zwitserse Bondsstaat.

Burgers van de Unie, onderdanen van de EER, Zwitserse onderdanen, alsmede hun gezinsleden – ongeacht hun nationaliteit – die verblijfsrecht ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat, worden allen aangeduid als ‘gemeenschapsonderdanen’. Gemeenschapsonderdanen zijn echter niet in alle gevallen ook burgers van de Unie. Zo zijn de gezinsleden van de burger van de Unie, onderdaan van de EER of Zwitserland die verblijfsrecht ontlenen aan het EG-Verdrag of genoemde Overeenkomst, maar die niet de nationaliteit van deze staten bezitten, wel gemeenschapsonderdaan doch niet burger van de Unie.

1.7. Aard van het verblijf van een burger van de Unie

Het is burgers van de Unie en hun gezinsleden toegestaan om in Nederland te verblijven, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag, dan wel de toegang of het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, EG-Verdrag is een ieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit burger van de Unie.

Artikel 17, tweede lid, EG-Verdrag bepaalt voorts dat de burgers van de Unie de rechten genieten en zijn onderworpen aan de plichten die bij dit Verdrag zijn vastgesteld. Zij hebben het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld (zie artikel 18 EG-Verdrag).

Burgers van de Unie en hun gezinsleden ontlenen hun aanspraak op verblijf rechtstreeks aan het EG-Verdrag en de daaruit voortvloeiende Richtlijnen en Verordeningen. Het verblijfsrecht van burgers van de Unie ontstaat en vervalt van rechtswege. Onderdanen van de EER en van Zwitserland hebben aan de burger van de Unie gelijkwaardige rechten.

Het verblijfsrecht van burgers van de Unie, onderdanen van de EER en van Zwitserland wordt op voorhand aangenomen, dus zonder tussenkomst van de Nederlandse overheid en zonder dat daadwerkelijk een besluit behoeft te worden genomen. Als regel geldt dat zij hier te lande wel verblijfsrecht hebben, maar niet in het bezit zijn van een verblijfsdocument.

In Richtlijn 2004/38/EG betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden staat het burgerschap van de Unie centraal. Overwogen wordt dat het burgerschap van de Unie de fundamentele status dient te zijn van onderdanen van de lidstaten die hun recht van vrij verkeer en verblijf uitoefenen. De richtlijn verbindt het primaat van dit burgerschap met het codificeren en herzien van de bestaande Gemeenschapsinstrumenten waarin afzonderlijke regelingen zijn vastgesteld voor werknemers, zelfstandigen, studenten en andere niet-actieven.

Richtlijn 2004/38/EG regelt de voorwaarden voor uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten door burgers van de Unie en hun familieleden, en de beperking daarvan om redenen van openbare orde, openbare veiligheid of volksgezondheid. Zij is van toepassing ten aanzien van iedere burger van de Unie die zich begeeft naar, of verblijft in, een andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit, en diens familieleden die hem begeleiden of die zich bij hem voegen.

De kring van familieleden die aan de richtlijn het (accessoire) recht op vrij verkeer ontlenen, omvat de volgende personen:

  • de echtgenoot (zie artikel 8.7, tweede lid, onder a, Vb);

  • de partner met wie de EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat overeenkomstig de wetgeving van een lidstaat een geregistreerd partnerschap heeft gesloten, voor zover de wetgeving van het gastland geregistreerd partnerschap gelijkstelt met huwelijk en aan de voorwaarden van de wetgeving van het gastland is voldaan. In Nederland is het geregistreerd partnerschap met een huwelijk gelijkgesteld (zie artikel 8.7, tweede lid, onder b, Vb);

  • de ongehuwde partner, die een deugdelijk bewezen duurzame relatie heeft met de EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, en op de rechtstreekse bloedverwant in de neergaande lijn van een zodanige partner, voor zover die bloedverwant jonger is dan 18 jaar en die partner vergezelt of zich bij die partner voegt (zie artikel 8.7, vierde lid, Vb);

  • de rechtstreekse bloedverwanten in neergaande lijn van de EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat of van de echtgenoot of geregistreerd partner, voor zover zij jonger zijn dan 21 jaar of ten laste zijn van die onderdaan, echtgenoot of partner, en de rechtstreekse bloedverwanten in opgaande lijn van bedoelde onderdaan, echtgenoot of partner, die van hem afhankelijk is (zie artikel 8.7, tweede lid, onder c en d, Vb). Hieronder vallen bijvoorbeeld de kinderen van 21 jaar en ouder, de ouders, maar ook de (achter)kleinkinderen en (over)grootouders;

  • overige gezinsleden. In de richtlijn (zie artikel 3, tweede lid, onder a, van deze richtlijn) is opgenomen dat het gastland – overeenkomstig zijn nationaal recht en onverminderd een persoonlijk recht van vrij verkeer of verblijf, binnenkomst en verblijf van andere familieleden vergemakkelijkt. In artikel 8.7, derde lid, Vb is in verband hiermee opgenomen dat de richtlijn eveneens van toepassing is op andere familieleden dan bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, Vb, voor zover zij in het land van herkomst ten laste zijn van, of inwonen bij, de onderdaan die het verblijfsrecht in eerste instantie geniet, of zij vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door de burger van de onderdaan strikt behoeven.

De vreemdeling, die een geldig nationaal paspoort of geldige identiteitskaart van een lidstaat toont, toont daarmee aan burger te zijn van de Unie en wordt daarom geacht verblijfsrecht te ontlenen aan het gemeenschapsrecht en daarmee als gemeenschapsonderdaan rechtmatig hier te lande te verblijven in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, zolang en indien onderzoek niet heeft uitgewezen dat daaraan niet wordt voldaan. Dergelijk onderzoek is uitsluitend toegestaan indien er redelijke twijfel bestaat of aan de voorwaarden voor verblijf is voldaan. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn in de situatie waarin een economisch niet-actieve die het bewijs heeft geleverd dat hij aan de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, onder b, van de richtlijn voldoet, of een van zijn familieleden, enige tijd na inschrijving niettemin een aanvraag indient voor bijstand. Of de situatie waarin een student die heeft verklaard over voldoende middelen van bestaan te beschikken na inschrijving toch een beroep doet op de bijstand of studiefinanciering voor het levensonderhoud. Ook kan gedacht worden aan een werknemer die door middel van een werkgeversverklaring heeft aangetoond over voltijds werk voor tenminste een jaar te beschikken, maar die binnen dat jaar een beroep doet op volledige bijstand of die zijn werk tijdens of kort na de wettelijke proeftijd, en derhalve ruim binnen het jaar, opgeeft en vervolgens een beroep doet op studiefinanciering voor het levensonderhoud voor een studie die geen verband houdt met zijn voorafgaande beroepsactiviteit. Ook valt te denken aan situaties waarin een familielid, dat niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezit, na vertrek van degene van wie zijn verblijfsrecht afhankelijk was of na diens overlijden, beroep doet op de bijstand. In al deze gevallen kan het verblijf, in geval is vastgesteld dat niet langer aan de relevante voorwaarden voor verblijf is voldaan, per beschikking worden beëindigd. Van een automatische beëindiging van het verblijf kan daarbij echter geen sprake zijn.

Vanzelfsprekend geldt bij het vorenstaande dat bedoeld onderzoek door de Minister zich richt op de door de betrokken burger daartoe verschafte gegevens en bescheiden, ter onderbouwing van diens stelling dat hij een verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontleent, en voor zover die bescheiden ingevolge de ter zake geldende regels van gemeenschapsrecht mogen worden verlangd (zie B10/5.2).

Voor de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan en zijn gezinsleden, die geen verblijfsrecht aan de bepalingen van het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat kunnen ontlenen, gelden onverkort de overige bepalingen van de Vw en het (restrictieve) beleid. Hier kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan die verblijf in Nederland beoogt in het kader van gezinsvorming of -hereniging bij een Nederlands onderdaan (zie B2). De rechtsbescherming die onderdanen van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat genieten, ontlenen zij op grond van hun nationaliteit aan Richtlijn 2004/38 (zie B10/7).

2. Algemeen

2.1. Toegang tot Nederland

Voor de regels met betrekking tot toegang van onderdanen van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat wordt verwezen naar A2/6.2.2.

2.2. Mvv-vereiste

Onderdanen van de EU/EER en van de Zwitserse Bondsstaat zijn vrijgesteld van de plicht te beschikken over een geldige mvv. Voor familieleden van de onderdanen van de EU/EER of Zwitserse Bondsstaat, die zelf niet EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat zijn en afkomstig zijn uit een visumplichtig derde land (niet afkomstig uit een land genoemd in bijlage 2 VV), houdt dit in dat zij als gezinslid zonder mvv kort verblijf Nederland kunnen inreizen, teneinde alhier de gemeenschapsrechten uit te oefenen. De vrijstelling van het mvv-vereiste geldt eveneens indien genoemd gezinslid een geldige verblijfskaart van een andere lidstaat toont. Indien zij alleen reizen en uitsluitend de nationaliteit hebben van een visumplichtig derde land, geldt onverkort de visumplicht of het mvv-vereiste. Vorenstaande geldt ingevolge artikel 8.7 Vb ook voor familie- en gezinsleden van onderdanen uit de Zwitserse Bondsstaat.

2.3. Meldplicht bij de Korpschef

Onderdanen van de EU, EER, en van de Zwitserse Bondsstaat zijn niet verplicht hun aanwezigheid te melden bij de autoriteiten belast met toezicht. Indien zij verblijf beogen van langer dan drie maanden zijn zij wel verplicht zich aan te melden ter inschrijving bij de IND (zie artikel 8.12, vierde lid, Vb).

2.4. Aantonen identiteit en nationaliteit van een lidstaat

Om met succes beroep te kunnen doen op het gestelde in artikel 8.7 Vb en verder, dienen EU/EER onderdanen of Zwitserse onderdanen een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort over te leggen (conform bijlage 2 VV) dan wel op andere wijze ondubbelzinnig (zonder enige twijfel) hun identiteit en nationaliteit aan te tonen.

De identiteitskaart of het paspoort dient overeenkomstig de wetgeving in de Lidstaat, waarvan zij onderdaan zijn, te zijn verstrekt. Hierop dient de nationaliteit van de onderdaan van de Lidstaat te zijn vermeld. Het enkele verlopen van de identiteitskaart of paspoort gedurende het rechtmatig verblijf in Nederland leidt niet tot verblijfsbeëindiging.

De vreemdeling, die reeds in Nederland verblijft en stelt rechten te ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat, maar geen geldige identiteitskaart of een geldig paspoort, heeft overgelegd noch op andere wijze ondubbelzinnig zijn identiteit en nationaliteit heeft aangetoond, wordt alsnog in de gelegenheid gesteld om dit over te leggen. Hiervoor dient een redelijke termijn te worden gegeven van twee weken.

Indien de vreemdeling hieraan geen gevolg geeft, is niet vastgesteld dat hij de nationaliteit heeft van een lidstaat van de EU/EER of van de Zwitserse Bondsstaat. Hij verblijft daarmee niet rechtmatig in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw in Nederland. Op grond van artikel 61, eerste lid, Vw dient de vreemdeling met inachtneming van artikel 62 Vw Nederland uit eigen beweging te verlaten. Wanneer hij dat niet doet, kan hij ingevolge artikel 63 Vw worden uitgezet door of namens de Minister (zie B10/7.1).

2.5. Rechtmatig verblijf

Burgers van de Unie, onderdanen van de EER en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat, alsmede hun gezinsleden ongeacht hun nationaliteit, genieten rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, tenzij zij verblijf houden in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat. Voor andere EU/EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden zijn de overige bepalingen van artikel 8 Vw voor de vaststelling van het rechtmatig verblijf van toepassing.

Burgers van de Unie hebben het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij het EG-Verdrag en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld. Onderdanen van de EER en van Zwitserland hebben daaraan gelijkwaardige rechten. Het vrije verkeer van personen brengt echter geen absoluut verblijfsrecht mee in de zin dat iedere burger van de Unie te allen tijde in Nederland verblijfsgerechtigd is. Ingevolge artikel 18, eerste lid, EG-Verdrag hebben zij, onder voorbehoud van de beperkingen en de voorwaarden van het EG-Verdrag en de bepalingen die ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld, het recht vrij te reizen en te verblijven op het grondgebied van de lidstaten van de EU. Het stelsel van Richtlijn 2004/38/EG kent hierbij verschillende fasen van het verblijf van de burger van de Unie en diens familieleden:

  • verblijfsrecht voor maximaal drie maanden;

  • verblijfsrecht voor langer dan drie maanden; en

  • duurzaam verblijfsrecht.

2.5.1. Verblijfsrecht van maximaal drie maanden

De eerste periode van verblijf van de burger van de Unie bedraagt drie maanden. In deze periode worden geen andere voorwaarden gesteld dan het bezit van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart. De burger van de Unie die door middel van een identiteitskaart zijn identiteit en nationaliteit aantoont, bezit recht op verblijf. Het niet beschikken over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het verblijf, indien het bewijs van identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd (zie artikel 8.11 Vb).

Ten aanzien van burgers van de Unie wordt niet langer onderscheid gemaakt tussen rechtmatig verblijf in de zogeheten vrije termijn (artikel 8, onder i, Vw) en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan (artikel 8, onder e, Vw). Ingevolge artikel 18, eerste lid, EG-Verdrag hebben burgers van de Unie het recht om in Nederland te verblijven, met dien verstande dat daaraan voorwaarden en beperkingen kunnen worden gesteld. Het uit artikel 18 EG-Verdrag voortvloeiende verblijfsrecht wordt aangenomen, zolang en indien het onderzoek niet heeft uitgewezen dat niet wordt voldaan aan die voorwaarden en beperkingen, zodat de burger van de Unie moet worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan (in de zin van artikel 1, onderdeel e, onder 1, Vw) met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

Het onderscheid tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan is wel gehandhaafd ten aanzien van de familieleden die geen onderdaan zijn van EU- of EER-lidstaat of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat. Deze nemen een andere positie in dan de burgers van de Unie en artikel 18 EG-Verdrag is op hen niet van toepassing (zie verder B10/5).

Het rechtmatige verblijf van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, dat gelet op het bovenstaande vanaf zijn inreis rechtmatig is, kan slechts met een beschikking worden beëindigd. In dat geval wordt in de vreemdelingenadministratie aangetekend dat het rechtmatige verblijf is beëindigd.

2.5.2. Verblijfsrecht voor langer dan drie maanden

Onderdanen van EU / EER-lidstaten en van de Zwitserse Bondsstaat hebben onder bepaalde voorwaarden het recht om voor een periode van langer dan drie maanden in Nederland te verblijven als werknemer, zelfstandige, economisch niet-actieve of student (zie artikel 8.12 Vb). Dat recht hebben zij uiteraard ook direct na inreis indien zij op dat moment aan de voorwaarden voldoen. Zij worden in geen geval verwijderd indien de burger van de Unie arbeid als zelfstandige of in loondienst verricht of naar Nederland is gekomen om werk te vinden, nog steeds werkzoekende is en een reële kans maakt om dat te vinden. Onder bepaalde voorwaarden gaat het verblijfsrecht niet verloren door werkloosheid, arbeidsongeschiktheid, overlijden of vertrek van de persoon bij wie het familielid verbleef, of echtscheiding of beëindiging van het geregistreerde partnerschap.

Richtlijn 2004/38/EG voorziet, ter voorkoming van misbruik, in de mogelijkheid voor lidstaten van de burgers van de Unie te verlangen het bewijs te leveren dat zij voldoen aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden. In Nederland is voor EU- en EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat voorzien in een verplichting tot aanmelding ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie, waarbij de in het VV omschreven bewijzen moeten worden overgelegd. Als het bewijs dat aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden wordt voldaan is geleverd, wordt de burger van de Unie ingeschreven in de vreemdelingenadministratie en wordt onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven.

Aan de inschrijving in de vreemdelingenadministratie en afgifte van een verklaring van inschrijving zijn geen leges verbonden.

Ingevolge artikel 8.12, vierde lid, Vb is deze aanmelding tot inschrijving verplicht. Het niet voldoen aan deze verplichting is in artikel 108 Vw strafbaar gesteld.

Slechts in geval van een zodanig, specifiek geval van redelijke twijfel of aan de voorwaarden wordt voldaan, wordt de inschrijving en daarmee de afgifte van de verklaring van inschrijving aangehouden tot onderzoek deze twijfel heeft weggenomen. Daarna vindt, indien is komen vast te staan dat aan de voorwaarden is voldaan, alsnog inschrijving plaats en wordt de verklaring van inschrijving afgegeven.

Indien na onderzoek is komen vast te staan, dat niet aan de relevante voorwaarden is voldaan, wordt een beschikking gegeven waarin gemotiveerd wordt aangegeven dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor inschrijving.

Daarnaast kan de inschrijving dan wel afgifte van de verklaring van inschrijving worden aangehouden, indien het inwinnen van antecedenten bij de lidstaat van oorsprong of andere lidstaten onontbeerlijk wordt geacht voor de beoordeling of de EU- of EER-onderdaan een gevaar vormt voor de openbare orde of de openbare veiligheid. De inschrijving kan uiteraard vervolgens worden geweigerd, indien van een zodanig gevaar sprake blijkt te zijn. Een zodanige weigering geschiedt per beschikking (zie B10/7).

Voor de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden als werknemer, zelfstandige, economisch niet-actieve of student wordt verwezen naar B10/3 en B10/4.

2.5.3. Duurzaam verblijfsrecht

Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, heeft duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Dit geldt ook voor familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezitten en die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland bij de burger van de Unie hebben gewoond (artikel 8.17, eerste lid, Vb).

Het duurzame verblijfsrecht van de EU- en EER-onderdanen en van onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat en hun familieleden die niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezitten, blijkt uit het op aanvraag te verstrekken document ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’. Terzake van de afdoening van een aanvraag tot afgifte van een document ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’ dient leges te worden betaald.

Ononderbroken verblijf

Het ononderbroken karakter van de periode van vijf jaar legaal verblijf wordt niet onderbroken door tijdelijke afwezigheden van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door één afwezigheid van ten hoogste twaalf achtereenvolgende maanden om belangrijke redenen zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere lidstaat of derde land. Het is aan de vreemdeling om zulks met documenten te staven (zie artikel 8.17, tweede lid, Vb).

Uitzonderingen

Het duurzame verblijfsrecht komt onder omstandigheden ook toe aan burgers van de Unie en hun familieleden ongeacht hun nationaliteit, die nog geen ononderbroken periode van vijf jaar in Nederland hebben verbleven (zie artikel 8.17, derde lid, Vb en B10/3.6).

2.6. Bewijs van rechtmatig verblijf

Op grond van Richtlijn 2004/38/EG wordt aan EU- en EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat geen document of schriftelijke verklaring (sticker voor verblijfsaantekeningen), waaruit het rechtmatig verblijf blijkt, afgegeven.

Voor familieleden van EU- en EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat, die niet de nationaliteit bezitten van een EU- of EER-lidstaat of de Zwitserse Bondsstaat, blijkt het rechtmatig verblijf uit een document of verklaring dat een aanvraag is ingediend (sticker voor verblijfsaantekeningen). Op grond van artikel 9 Vw wordt zo’n document of verklaring dat een aanvraag is ingediend afgegeven door de Minister. Ingevolge artikel 3.9, eerste lid, VV is de burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, bevoegd dit document of deze verklaring af te geven.

Slechts het duurzame verblijfsrecht van EU- en EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, blijkt uit een op aanvraag te verstrekken document ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’.

2.6.1. Niet betalen van leges

Indien het familielid van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, die zelf niet de nationaliteit bezit van een EU- of EER-lidstaat of de Zwitserse Bondsstaat niet voldoet aan de legesverplichting, wordt de aanvraag om het verkrijgen van het bewijs van rechtmatig verblijf niet behandeld. Dit heeft geen gevolgen voor het rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, omdat dit van rechtswege is ontstaan en vervalt.

Het vorenstaande geldt ook indien de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, of zijn familielid, ongeacht diens nationaliteit, niet voldoet aan de legesverplichting verbonden aan de aanvraag tot afgifte van een document ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’.

Indien opnieuw een aanvraag om afgifte van een document wordt ingediend, zullen alsdan opnieuw leges worden geheven.

2.7. Wav

EU- en EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat mogen op grond van het EG-Verdrag vrij in Nederland werken. Daarom mag voor het laten werken van een EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan geen TWV worden verlangd. De bepalingen in de Wav zijn evenmin van toepassing op gemeenschapsonderdanen, die zelf geen EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn (zie B10/8 inzake het overgangsrecht).

Op het af te geven bewijs van rechtmatig verblijf aan gemeenschapsonderdanen, die geen EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zijn, dient de aantekening: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’ te worden geplaatst, zodat een werkgever zich daarvan gemakkelijk kan vergewissen.

3. Economisch actieven

3.1. Verblijfstermijn voor werkzoekenden

EU- en EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat hebben het recht om gedurende drie maanden in Nederland werk te zoeken. Hoofdregel voor werkzoekenden is dat, zolang er reëel uitzicht is op werk, het rechtmatig verblijf ook na deze periode van drie maanden steeds voortduurt (zie artikel 8.16, tweede lid, onder b, Vb).

Het verblijfsrecht kan worden beëindigd als de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat:

  • een actuele bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt;

  • lijdt aan een besmettelijke ziekte of gebrek als bedoeld in artikel 8.23 Vb (zie B10/6).

Op het moment dat de EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan reële en daadwerkelijke arbeid als werknemer of als zelfstandige verricht, geldt hetgeen in de volgende paragrafen (inzake economisch actieven) wordt vermeld.

Indien de werkzoekende EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan zelfstandig – niet uit arbeid maar uit andere bronnen – over middelen van bestaan beschikt, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wellicht als economisch niet-actieve verblijfsrecht heeft.

3.2. Reële en daadwerkelijke arbeid

Iedere EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat die reële en daadwerkelijke arbeid al dan niet in loondienst verricht, heeft rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw en wordt aangemerkt als gemeenschapsonderdaan.

Het begrip reële en daadwerkelijke arbeid moet volgens vaste jurisprudentie ruim uitgelegd worden. De omvang van de arbeid mag niet zo gering zijn dat het om louter marginale en bijkomstige werkzaamheden gaat. Uit verschillende arresten van het Hof van Justitie van de EG (HvJ EG, 23 maart 1982, Levin; 3 juni 1986, Kempf) blijkt echter, dat dit niet inhoudt dat het om een voltijds baan moet gaan, noch dat de inkomsten ten minste ter hoogte zijn van het minimumloon. Een gemeenschapsonderdaan, die werkzaamheden verricht die zijn aan te merken als reële en daadwerkelijke arbeid, kan bovendien naar de mening van het Hof een aanvullend beroep doen op de publieke middelen. Het criterium ‘reële en daadwerkelijke arbeid’ wordt zowel op arbeid in loondienst als op arbeid als zelfstandige toegepast.

3.2.1. Kwantificeren van het begrip reële en daadwerkelijke arbeid

Uitgangspunt is dat zolang het merendeel van de inkomsten – hiermee wordt bedoeld meer dan 50% van de betreffende bijstandsnorm – wordt verkregen uit arbeid, het er niet toe doet of deze inkomsten verder worden aangevuld uit eigen bron of uit de publieke middelen.

Indien de inkomsten uit arbeid voor het merendeel worden aangevuld met andere inkomsten (bijvoorbeeld voor 50% of meer uit de publieke middelen) is er grond voor twijfel aan het serieuze karakter van de economische activiteit en dus aan het reële en daadwerkelijke karakter van de arbeidsverrichting.

Aan de eis van reële en daadwerkelijke arbeid is in beginsel voldaan, indien ten minste 40% van de gebruikelijke volledige arbeidstijd wordt gewerkt. Wat de volledige arbeidstijd is, is afhankelijk van de in de betreffende branche gebruikelijke volledige arbeidstijd. Dit kan worden afgeleid uit de arbeidsovereenkomst of uit de CAO of het kan worden nagevraagd bij de betreffende bedrijfsvereniging.

Tot slot zijn zowel de duur als de regelmaat van de werkzaamheden factoren die een rol spelen bij de beoordeling of er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid (HvJEG, 26 februari 1992, Raulin). In dit verband kan worden gedacht aan bijvoorbeeld oproepcontracten.

3.3. Voor verblijf van langer dan drie maanden over te leggen stukken

Om aan te tonen dat de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat voldoet aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden, bedoeld in artikel 8.12, vierde lid, Vb, dienen de hierna genoemde bewijzen te worden geleverd. In het VV zijn per categorie de vereiste documenten die dit bewijs moeten leveren opgesomd.

3.3.1. Werknemers

De werknemer dient een door de werkgever verstrekte verklaring van indienstneming of tewerkstelling over te leggen. Om vast te kunnen stellen of het reële en daadwerkelijke arbeid betreft, zal uit de verklaring moeten blijken voor hoelang de werknemer te werk zal worden gesteld, wat de hoogte van de inkomsten zullen zijn en voor hoeveel uren per week de werknemer arbeid zal verrichten.

Minderjarigen

Minderjarigen die de leeftijd van achttien jaar nog niet hebben bereikt, dienen een verklaring van de ouders of verzorgers te overleggen. Uit deze verklaring moet blijken dat zij instemmen met de tewerkstelling van de minderjarige in Nederland. Het verrichten van arbeid is eerst toegestaan vanaf het dertiende levensjaar in overeenstemming met de Arbowetgeving.

3.3.2. Zelfstandigen

Zelfstandigen dienen aan te tonen dat zij voor het verrichten van werkzaamheden anders dan in loondienst naar Nederland zijn gekomen, bijvoorbeeld aan de hand van een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Zij moeten eveneens aantonen, dat er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een balans, een winst- en verliesrekening en maandelijkse opgaven van bedrijfsresultaten en, als dit nog niet aanwezig is, aan de hand van een verklaring of prognose, opgesteld door een accountant of een financieel adviseur.

3.4. Werkzaamheden buiten Nederlands grondgebied

Het Gemeenschapsrecht is slechts van toepassing op werkzaamheden die buiten Nederlands grondgebied worden verricht, indien er sprake is van een arbeidsverhouding met een voldoende nauwe aanknoping met het Nederlands grondgebied.

Een dergelijke situatie kan zich voordoen bij werknemers in het internationale transport (bijvoorbeeld werknemers op zeeschepen en op schepen in de internationale binnenvaart en daarmee gelijkgestelde inrichtingen, baggermolens, zandzuigers).

De arbeidsverhouding van een werknemer in het internationale transport wordt verondersteld voldoende nauwe aanknoping met het Nederlands grondgebied te hebben, indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

  • de werknemer is in Nederland (aan)geworven (HvJ EG, 27 september 1989, Lopes de Velga);

  • werkzaamheden worden verricht op een in Nederland geregistreerd vervoermiddel;

  • een dienstverband is aangegaan met een in Nederland geregistreerde werkgever;

  • de arbeidsverhouding wordt beheerst door Nederlands recht; en

  • het Nederlandse sociale verzekeringsstelsel is van toepassing op de loonbetaling.

Deze voorwaarden gelden ook voor werknemers op een mijnbouwinstallatie op het continentale plat, met dien verstande dat in plaats van een in Nederland geregistreerd vervoermiddel sprake moet zijn van een installatie op het Nederlands deel van het continentale plat.

Na vijf jaren verblijf als gemeenschapsonderdaan kan hij in aanmerking komen voor een document ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’, na betaling van de ter afdoening van de aanvraag verschuldigde leges.

3.5. Verblijfsrecht bij onderbreking of beëindiging werkzaamheden

Van belang hierbij is de vraag in hoeverre de betreffende onderdaan nog aangemerkt kan worden als werknemer of als zelfstandige. In de onderstaande gevallen leidt beëindiging van de werkzaamheden als werknemer of als zelfstandige niet tot beëindiging van het verblijfsrecht en behoudt de burger van de Unie zijn status van werknemer of zelfstandige.

3.5.1. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid

Het verblijfsrecht vervalt niet van rechtswege enkel op grond van het feit dat de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan wegens tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van een ziekte of ongeval geen werkzaamheden meer uitoefent (artikel 8.12, tweede lid, onder a, Vb).

3.5.2. Onvrijwillige werkloosheid

Arbeidsverleden van ten minste één jaar

Het rechtmatig verblijf krachtens artikel 8, aanhef en onder e, Vw eindigt niet indien de EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste één jaar, onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende is ingeschreven bij het CWI (zie artikel 8.12, tweede lid, onder b, Vb). Dat de gemeenschapsonderdaan volledig ten laste komt van de publieke middelen, doet hieraan niet af.

Arbeidsverleden korter dan één jaar

Het rechtmatig verblijf eindigt niet gedurende een periode van ten minste zes maanden, nadat de onderdaan onvrijwillig werkloos is geworden door afloop van een arbeidsovereenkomst van korter dan één jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij de CWI is ingeschreven (zie artikel 8.12, tweede lid, onder c, Vb).

Het volgen van een beroepsopleiding

Het rechtmatig verblijf eindigt niet indien betrokkene een beroepsopleiding gaat volgen, die verband houdt met de voorafgaande beroepsactiviteit. Dit verband met de eerdere beroepsactiviteit hoeft er niet te zijn bij onvrijwillige werkloosheid (zie artikel 8.12, tweede lid, onder d, Vb).

3.5.3. Verwijtbaar werkloos

Of een werknemer al dan niet verwijtbaar werkloos is geworden, dient naar behoren te worden geconstateerd door UWV. Indien geconstateerd wordt dat de gemeenschapsonderdaan niet door eigen toedoen werkloos is, is hij onvrijwillig werkloos.

Indien de gemeenschapsonderdaan vrijwillig werkloos wordt, vervalt zijn rechtmatig verblijf ex artikel 8, aanhef en onder e, Vw van rechtswege. Wel heeft hij het recht om werk te zoeken (zie B10/3.7).

3.6. Recht op duurzaam verblijf voor voormalig economisch actieven

Er kan ook recht op voortzetting van verblijf ontstaan, voor EU/EER-onderdanen en Zwitserse onderdanen die hun hoofdverblijf in Nederland hebben, omdat in bepaalde situaties ook eerder dan na vijf jaar al duurzaam verblijf verkregen kan worden. De verblijfscategorieën waar dit op van toepassing is staan vermeld in artikel 8.17, derde lid, Vb.

De categorieën dienstverlener of -ontvanger zijn in de richtlijn niet teruggekomen. De dienstenverlener is hetzij een werknemer, hetzij een zelfstandige. De dienstenontvanger geldt als economisch niet-actieve. Ook de grensarbeider is als zodanig niet teruggekomen in de richtlijn. Deze geldt immers ook als werknemer of zelfstandige, met dien verstande dat de grensarbeider nimmer de vrije termijn van drie maanden zal overschrijden, omdat de grensarbeider dagelijks of wekelijks Nederland verlaat om terug te keren naar zijn woning in een andere lidstaat. Dit geldt voor burgers van de Unie. De familieleden die onderdaan zijn van een derde land, zijn als regel in het bezit van een verblijfskaart, afgegeven door een andere lidstaat en mogen op grond daarvan circuleren binnen de Unie en derhalve ook grensarbeid etc. verrichten.

Pensioen (artikel 8.17, derde lid, onder a, Vb)

De pensioengerechtigde leeftijd ligt op grond van de AOW op 65 jaar. De EU/EER-onderdaan en Zwitserse onderdaan, die op 65-jarige leeftijd zijn werkzaamheden staakt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:

  • ten minste gedurende de twaalf voorafgaande maanden hier te lande werkzaamheden heeft verricht; en

  • alhier meer dan drie jaar voortdurend heeft gewoond (onmiddellijk voorafgaand aan het bereiken van de leeftijd van 65 jaar).

Indien een EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan voor zijn 65e levensjaar stopt met het verrichten van arbeid, kan hij in aanmerking komen voor verblijf als economisch niet-actieve.

Vervroegde uittreding (artikel 8.17, derde lid, onder b, Vb)

Het recht op duurzaam verblijf hier te lande geldt ook voor de werknemer die:

  • langer dan drie jaar ononderbroken in Nederland heeft gewoond;

  • gedurende de laatste twaalf maanden werkzaamheden in Nederland heeft verricht; en

  • zijn werkzaamheden staakt wegens vervroegde uittreding.

Blijvend arbeidsongeschiktheid (artikel 8.17, derde lid, onder c, Vb)

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die blijvend arbeidsongeschikt wordt gedurende zijn werkzaamheden in Nederland, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij ten minste twee jaar, onmiddellijk voorafgaande aan zijn arbeidsongeschiktheid, voortdurend in Nederland heeft gewoond en rechtmatig verblijf heeft gehad in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

Arbeidsongeval of beroepsziekte (artikel 8.17, derde lid, onder d, Vb)

Indien hij blijvend arbeidsongeschikt wordt door een arbeidsongeval of door een beroepsziekte, op grond waarvan hij in aanmerking komt voor een ZW-uitkering of een uitkering op grond van de WAO/WIA, is bovengenoemde termijn van twee jaar niet van belang

Verplaatsen werkzaamheden, met hoofdverblijf in Nederland (artikel 8.17, derde lid, onder e, Vb)

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die zijn werkzaamheden buiten Nederland verplaatst, maar zijn hoofdverblijf in Nederland behoudt, heeft het recht om duurzaam verblijf te houden hier te lande, indien hij:

  • ten minste drie jaar, onmiddellijk voorafgaande aan de verplaatsing van zijn werkzaamheden, voortdurend in Nederland heeft gewerkt en gewoond; en

  • in beginsel dagelijks of ten minste éénmaal per week terugkeert naar Nederland.

3.6.1. Uitzondering (artikel 8.17, zesde lid, Vb)

De bovengenoemde termijnen van wonen en tewerkstelling gelden niet, indien de echtgeno(o)t(e) of partner met wie een geregistreerd partnerschap is aangegaan van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan:

  • de Nederlandse nationaliteit bezit;

  • de Nederlandse nationaliteit heeft verloren door het aangaan van het huwelijk met de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan.

3.6.2. Bij voortduring in Nederland wonen

Het bij voortduring in Nederland wonen kan worden aangetoond aan de hand van een historisch overzicht uit de GBA (zie artikel 8.17, tweede lid, Vb).

Perioden van afwezigheid, die in totaal zes maanden per jaar niet overschrijden zijn niet van invloed op het bij voortduring in Nederland wonen. Afwezigheid van langere tijd, is niet van invloed op het bij voortduring in Nederland wonen in de volgende gevallen:

  • om belangrijke redenen gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden;

  • voor vervulling van militaire verplichtingen;

  • wegens uitzending voor het verrichten van werkzaamheden.

3.6.3. Voortdurend in Nederland werken (artikel 8.17, vierde lid Vb)

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan kan (aan de hand van de documenten genoemd in B10/3.3) aantonen dat hij voortdurend reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Perioden van afwezigheid als gevolg van ziekte of ongeval (zie B10/3.5.1) en van onvrijwillige werkloosheid (zie B10/3.5.2) worden aangemerkt als perioden van tewerkstelling.

3.6.4. Bedenktijd

De EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die verblijfsrecht ontleent aan de regelingen omtrent voortzetting van verblijf, beschikt over een termijn van twee jaar om dit recht uit te oefenen. Kortom, hij heeft een bedenktijd van twee jaar, die ingaat op het moment dat het recht op voortzetting van verblijf ontstaat, waarin hij ook het Nederlandse grondgebied kan verlaten. Dit geldt niet voor de grensarbeiders.

3.6.5. Verblijfskaart

Aan EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, die aan deze regelingen recht op duurzaam verblijf ontlenen, wordt een document ‘Duurzaam verblijf burger van de Unie’ verstrekt (zie bijlage VV).

3.7. Overige categorieën

Indien het verblijfsrecht van de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan als economisch actieve van rechtswege is vervallen en hij niet in aanmerking komt voor voortzetting van verblijf op grond van één van bovengenoemde regelingen, dient te worden beoordeeld of de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan verblijfsrecht kan ontlenen aan de regels met betrekking tot de economisch niet-actieven.

4. Economisch niet-actieven

Uitgangspunt is dat degenen die verblijfsrecht genieten als economisch niet-actieven geen onredelijke belasting mogen vormen voor de publieke middelen van het gastland.

4.1. Verblijfsrecht economisch niet-actieven algemeen, gepensioneerden

Economisch niet-actieve EU/EER-onderdanen en dito Zwitserse onderdanen komen voor verblijf als gemeenschapsonderdaan in aanmerking, indien en zolang zij over toereikende bestaansmiddelen beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van de publieke middelen. Tevens geldt dat zij voor zichzelf en – voor zover van toepassing – hun familieleden moeten beschikken over een ziektekostenverzekering die alle risico’s in Nederland dekt (zie artikel 8.12, eerste lid, onder b, Vb).

4.1.1. Voldoende middelen van bestaan

De economisch niet-actieve EU/EER-onderdanen of Zwitserse onderdanen, als bedoeld in B10/4.1, dienen – voor zover hier van belang – aan te tonen dat zij over toereikende middelen van bestaan beschikken om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste van de publieke middelen komen. Onder toereikend wordt allereerst verstaan: voldoende hoog, dat wil zeggen tenminste het netto normbedrag voor de desbetreffende categorie (alleenstaande, echtparen/gezinnen), zijnde de bedragen waaronder ingevolge de Wwb aan eigen onderdanen bijstand wordt verleend (zie artikel 8.12, derde lid, Vb).

Daarnaast geldt dat onder toereikend wordt verstaan dat de middelen beschikbaar zijn voor het levensonderhoud gedurende de beoogde verblijfsperiode, met een minimum van een jaar.

Economisch niet-actieven en gepensioneerden beogen als regel langere tijd te verblijven, dat wil zeggen een jaar of meer.

Indien de middelen slechts toereikend zijn voor het levensonderhoud gedurende minder dan een jaar, bijvoorbeeld een of enkele maanden, is geen sprake van toereikendheid die kan voorkomen dat zij gedurende het verblijf ten laste van de bijstandregeling van het gastland komen.

Indien aannemelijk is dat de middelen toereikend zijn voor het levensonderhoud voor tenminste een jaar of deze tenminste zolang zullen voortduren, wordt de vereiste toereikendheid wel aangenomen.

De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, alimentatie, onroerend goed, arbeid buiten Nederland, een uitkering, pensioen, etc.) is niet van belang, mits de gemeenschapsonderdaan de vrije beschikking heeft over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan.

Daarbij worden, voor zover van toepassing, de middelen in aanmerking genomen van een huwelijkspartner of persoon met wie de EU/EER-onderdaan dan wel Zwitserse onderdaan een in Nederland geregistreerd partnerschap is aangegaan.

In geval van een dergelijke partner geldt immers een wettelijke onderhoudsplicht.

Hetzelfde geldt indien sprake is van een geregistreerd partnerschap, aangegaan in en erkend door een andere lidstaat.

Dit is met name van belang voor echtparen, dan wel een paar van geregistreerde partners, waarvan beide partners onderdaan van de EU/EER zijn dan wel Zwitsers onderdaan, of een combinatie daarvan, waarbij één partner over toereikende middelen beschikt naar de toepasselijke bijstandsnorm ingevolge de Wwb en de ander niet.

Tevens is dit van belang voor onderdanen van de EU/EER en Zwitserse onderdanen, die met een Nederlander zijn gehuwd of een in Nederland dan wel andere lidstaat geregistreerd partnerschap zijn aangegaan, waarbij slechts de Nederlandse partner over bedoelde middelen beschikt.

In deze gevallen ligt verblijf op grond van de regels voor economisch niet-actieven in de rede.

Voor zover de EU/EER-onderdaan dan wel Zwitserse onderdaan daarover de vrije beschikking heeft, kunnen inkomsten van een partner, niet zijnde huwelijkspartner en ook niet zijnde geregistreerde partner, of van een derde in aanmerking worden genomen, ook als die partner of derde onderdaan is van een derde land.

De betrokken EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan dient aan te tonen over toereikende middelen te kunnen beschikken. De betrokkene is daarbij vrij in de keuze van de bewijsmiddelen. Er kan in geval van een partner bijvoorbeeld genoegen worden genomen met een recent bankafschrift van een gezamenlijke bankrekening. Indien de toezegging van een partner of derde blijkens de tekst ervan onder zodanige voorwaarden is gesteld dat onzeker is of de betrokkene over bedoelde middelen kan beschikken, wordt aangenomen dat de betrokkene niet de vrije beschikking over de middelen heeft.

Bij het vorenstaande wordt geen genoegen genomen met inkomsten uit illegale activiteiten. Daarmee wordt met name bedoeld de situatie waarin de echtgenoot, bedoelde geregistreerd partner of derde, zijnde onderdaan van een derde land, niet rechtmatig in de Unie verblijft, waardoor de door deze persoon uit arbeid verworven inkomsten illegaal zijn.

4.2. Studenten

EU/EER-studenten of Zwitserse studenten komen voor verblijf als gemeenschapsonderdaan in aanmerking voor de duur van hun opleiding, indien en zolang zij zijn ingeschreven bij een particuliere dan wel openbare erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut om hier te lande als hoofdbezigheid een studie, waarbij inbegrepen een beroepsopleiding, te volgen (zie artikel 8.12, eerste lid onder c, Vb).

4.2.1. Beroepsopleiding

Het begrip ‘beroepsopleiding’ moet hier ruim geïnterpreteerd worden. Een beroepsopleiding is iedere onderwijsvorm die opleidt voor een speciaal beroep, vak of betrekking of die een bijzondere bekwaamheid verleent om een dergelijk beroep uit te oefenen, ongeacht de leeftijd en het opleidingsniveau van leerling of student, zelfs indien er in het studieprogramma algemene vakken zijn opgenomen (een universitaire studie valt ook onder dit begrip). Ook stage valt hieronder. Wanneer er een lage stagevergoeding tegenover staat en er geen sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid.

4.2.2. Voldoende middelen van bestaan

De student dient de zekerheid te verschaffen dat hij beschikt over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat hij tijdens zijn verblijf ten laste komt van de publieke middelen. Deze zekerheid kan verschaft worden door middel van een verklaring of van een ander gelijkwaardig middel naar keuze.

4.2.3. Recht op studiefinanciering

Studenten, die verblijfsrecht hebben op grond van artikel 8.12, eerste lid, onder c, Vb, hebben geen recht op een studiebeurs op grond van de WSF om in hun levensonderhoud te voorzien. Zij kunnen wel in aanmerking komen voor vergoeding van les- en collegegelden ingevolge de WSF.

4.2.4. Beëindiging van de studie

Indien een student niet meer is ingeschreven bij een erkende onderwijsinstelling of opleidingsinstituut en geen beroepsopleiding meer volgt, is niet langer voldaan aan de voorwaarden voor verblijf als student en ontleent hij aan de hoedanigheid van student niet langer een verblijfsrecht. Hij kan niettemin zijn verblijf voortzetten als werkzoekende, economisch actieve dan wel als economisch niet-actieve, of als familielid van een dergelijke burger van de Unie, indien hij aan de relevante voorwaarden voldoet. Indien hij echter inmiddels het duurzame verblijfsrecht heeft verkregen, behoeft hij niet aan die voorwaarden te voldoen. Grond om tot beëindiging van het verblijf over te gaan door middel van een beschikking om reden dat de betrokkene niet langer aan de voorwaarden voldoet, kan tot de verkrijging van het duurzame verblijfsrecht slechts plaatsvinden op de grond dat hij een onredelijke belasting vormt voor het sociale bijstandsstelsel, onverminderd eventuele bezwaren uit hoofde van openbare orde en veiligheid (zie B10/7).

4.3. Beroep op de publieke middelen

Indien de EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan een (aanvullend) beroep doet op de publieke middelen, kan dat tot gevolg hebben dat zijn rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw vervalt, tenzij de betrokkene inmiddels het duurzame verblijfsrecht heeft verkregen (na vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf en soms ook eerder).

In voorkomende gevallen wordt beoordeeld of de betrokkene een onredelijke last vormt voor de publieke middelen van Nederland. De in dit verband eventueel toe te passen sanctie (verblijfsbeëindiging) moet voorts worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het gaat daarbij om evenredigheid tussen het beroep dat op de publieke middelen wordt gedaan, en de middelen die het gastland inzet (verblijfsbeëindiging). Er is, met andere woorden, een belangenafweging vereist.

Economisch niet-actieven algemeen

Indien betrokkene een (aanvullend) beroep doet op een uitkering voor het levensonderhoud (zoals bijstand) in het eerste jaar van verblijf, vormt betrokkene als regel een onredelijke last in de bovenbedoelde zin en is verblijfsbeëindiging in het algemeen een evenredig middel.

In het tweede jaar van verblijf wordt een eerste, meer dan aanvullend, beroep op een dergelijke uitkering als regel een onredelijke last geacht, indien het beroep daarop drie maanden of langer voortduurt. Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende zes maanden of meer.

In het derde jaar van verblijf wordt een dergelijk eerste, meer dan aanvullend, beroep als regel onredelijk geacht, indien het zes maanden of meer voortduurt. Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende negen maanden of meer.

In het vierde jaar van verblijf wordt een dergelijk eerste, meer dan aanvullend, beroep als regel onredelijk geacht, indien het negen maanden of meer voortduurt.

Hetzelfde geldt voor een aanvullend beroep gedurende twaalf maanden of meer. Indien betrokkene in meer achtereenvolgende jaren van verblijf of binnen een jaar meermalen een beroep doet op een zodanige uitkering, vormt hij daardoor als regel een onredelijke last en is verblijfsbeëindiging in het algemeen een evenredig middel.

Indien betrokkene een aanvullend beroep terzake doet van achttien maanden of meer in totaal, binnen drie jaren van verblijf, is verblijfsbeëindiging in het algemeen eveneens een evenredig middel.

Onder aanvullend beroep op de bijstand wordt in dit verband verstaan een beroep ter hoogte van minder dan 50% van de toepasselijke bijstandsnorm ingevolge de Wwb.

Bij de in dit kader vereiste belangenafweging wordt – naast de vorenbedoelde duur van het verblijf, de duur, de frequentie en de omvang van het beroep dat op de middelen van de lidstaat wordt gedaan – betrokken de reden waarom de betrokkene tijdelijk dan wel permanent niet in staat is in zijn levensonderhoud te voorzien, alsmede de banden die betrokkene nog heeft met zijn land van herkomst, alsmede diens gezinssituatie en diens medische situatie.

Het is aan de betrokken burger van de Unie, als daartoe meest gerede partij en gegeven zijn beroep op een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud, om relevante gegevens en bescheiden ter zake te verstrekken.

Indien door de IND is vastgesteld dat betrokkene een onredelijke last vormt voor de Nederlandse publieke middelen en verblijfsbeëindiging een evenredig middel is, wordt het verblijfsrecht beëindigd.

Het vorenstaande laat overigens onverlet dat een lidstaat niet verplicht is binnen de periode van verblijf op grond van artikel 8.11 Vb (verblijf tot maximaal drie maanden) een uitkering ten behoeve van het levensonderhoud te verstrekken die ten laste van de publieke middelen komt.

Studenten

Het verschil met de (andere) economisch niet-actieven, die als regel langere tijd of permanent in Nederland beogen te verblijven, is dat verblijf voor studiedoeleinden van deze categorie studenten per definitie tijdelijk van aard is, omdat het beperkt is tot de duur van de opleiding (zaak C-424/98).

De lidstaten zijn niet verplicht om aan studenten die het verblijfsrecht genieten beurzen uit te betalen om in het levensonderhoud te voorzien (studiefinanciering voor het levensonderhoud). Deze regel is bevestigd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (zaak C-184/99 Grzelczyk).

Een beroep op studiefinanciering, of bijstand, voor het levensonderhoud kan – ook al wordt dat beroep niet gehonoreerd – betekenen dat niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden die aan het verblijfsrecht als student zijn verbonden, in welk geval het verblijf kan worden beëindigd.

Verblijfsbeëindiging kan in deze gevallen echter niet het automatische gevolg zijn. In deze gevallen vindt een evenredigheidstoets plaats. N.B. Indien sprake is van vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf, is het duurzame verblijfsrecht verkregen. Het feit dat de vreemdeling in die periode niet of niet langer aan de voorwaarden voldeed is in dat geval niet langer relevant.

5. Familie- en gezinsleden van gemeenschapsonderdanen

Het familie- of gezinslid van een EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, die rechtmatig verblijf heeft in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw, wordt eveneens aangemerkt als gemeenschapsonderdaan. Het is daarbij voor het verblijfsrecht niet van belang of het familie- of gezinslid zelf EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan is. Het familie- of gezinslid heeft ook rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw.

Het algemene uitgangspunt is dat het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid een afhankelijk recht is. Door dit afhankelijk karakter eindigt het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid in beginsel op het moment dat degene van wie dit familielid afhankelijk is, niet langer rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw heeft. Het verblijfsrecht vervalt eveneens indien het familie- of gezinslid verblijf houdt in strijd met een beperking op grond van een regeling vastgesteld krachtens het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat dan wel de (voortzetting van) het verblijf is geweigerd op grond van een actuele bedreiging van de openbare orde, openbare veiligheid of de volksgezondheid.

De juridische band tussen de gemeenschapsonderdaan en het familie- of gezinslid is bepalend voor het verblijfsrecht. Het bestaan van een feitelijke band is daarbij niet van belang. Voor het verblijf van de partner in de zin van artikel 8.7, derde lid, onder f, Vb, geldt dat er deugdelijk bewijs van de duurzame relatie (relatieverklaring) moet zijn. Bij twijfel omtrent het bestaan van de familierechtelijke relatie of omtrent de afhankelijke positie van het familielid, moet contact worden opgenomen met het Ministerie van Justitie.

Met betrekking tot familie- of gezinsleden van Nederlanders word verwezen naar B10/5.3.

5.1. Samenwoningvereiste

Het is niet vereist dat de hier bedoelde familieleden permanent met de EU- of EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan, of diens echtgenoot of geregistreerd partner, samenwonen, mits de juridische familieband niet is verbroken en aan de overige vereisten is voldaan.

5.2. Het verblijfsrecht van het familie- of gezinslid

5.2.1. Familielid zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan

Het familielid, dat zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat is, heeft dezelfde verblijfsrechtelijke positie als de burger van de Unie. De eerste periode van verblijf bedraagt drie maanden (zie artikel 8.11 Vb). In deze periode worden geen andere voorwaarden gesteld dan het bezit van een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart. De burger van de Unie die door middel van een identiteitskaart zijn identiteit en nationaliteit aantoont, bezit recht op verblijf. Het niet beschikken over een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort doet echter niet af aan de rechtmatigheid van het verblijf, indien het bewijs van identiteit en nationaliteit ondubbelzinnig met andere middelen kan worden geleverd.

Ook voor het verblijfsrecht voor langer dan drie maanden geldt voor deze familieleden, die EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat zijn, de verplichting tot aanmelding ter inschrijving in de vreemdelingenadministratie als opgenomen in artikel 8.12, vierde lid, Vb. Zie verder B10/2.5.2, welke van overeenkomstige toepassing is. Als het bewijs dat aan de voorwaarden voor verblijf van langer dan drie maanden wordt voldaan is geleverd, wordt de burger van de Unie ingeschreven in de vreemdelingenadministratie en wordt onmiddellijk een verklaring van inschrijving afgegeven.

Iedere burger van de Unie die gedurende een ononderbroken periode van vijf jaar legaal in Nederland heeft verbleven, heeft een duurzaam verblijfsrecht in Nederland. Het duurzame verblijfsrecht van de EU- en EER-onderdanen en hun familieleden die niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat bezitten, blijkt uit het op aanvraag te verstrekken document ‘Duurzaam verblijf burgers van de Unie’.

Zie verder B10/2.5.3, welke van overeenkomstige toepassing is.

5.2.2. Familielid niet zelf EU/EER- of Zwitsers onderdaan

Het onderscheid tussen rechtmatig verblijf in de vrije termijn en rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijft wel gehandhaafd ten aanzien van de familieleden die geen onderdaan zijn van een EU- of EER-lidstaat of de Zwitserse Bondsstaat.

Het rechtmatig verblijf (in de zin van artikel 8, onder i, Vw) van het familielid dat niet de nationaliteit heeft van een EU- of EER-lidstaat of de Zwitserse Bondsstaat, blijkt in de eerste periode van drie maanden uit diens geldige paspoort met een op grond van artikel 9 Vw gestelde aantekening omtrent rechtmatig verblijf. Het rechtmatige verblijf kan voorts blijken uit het geldige paspoort, voorzien van het eventueel voor inreis benodigde visum of een recente aantekening omtrent inreis (inreisstempel, zie artikel 4.21 Vb) dan wel uit het geldige paspoort en een door een andere lidstaat afgegeven geldige verblijfskaart.

Het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat is, wordt bij een verblijf van langer dan drie maanden na aanvraag in bezit gesteld van een document EU/EER, met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’ (zie bijlage 7c VV). De geldigheidsduur van dit document bedraagt vijf jaar vanaf de datum van afgifte, of is gelijk aan de (voorgenomen) periode van verblijf van de EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat van wie het rechtmatig verblijf afhankelijk is, indien dat voorgenomen verblijf korter dan vijf jaren bedraagt. In overige gevallen wordt de geldigheidsduur van het verblijfsdocument bepaald op vijf jaren.

Op het verblijfsdocument wordt de volgende aantekening geplaatst: ‘arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. Dit houdt in dat het familie- of gezinslid, ongeacht de nationaliteit, het recht heeft om arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten.

Voor de behandeling van de aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daaraan verbonden verblijfsdocument is een legesbedrag verschuldigd.

De aanmelding voor het indienen van een aanvraag moet ingevolge artikel 8.13, tweede lid, Vb, plaatsvinden binnen één maand na afloop van de periode van drie maanden rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.11 Vb.

Bij de aanvraag tot afgifte van het verblijfsdocument overlegt bedoeld familielid ingevolge artikel 8.13, derde lid, onder a tot en met g, Vb, de volgende documenten:

  • een geldig paspoort;

  • de verklaring van inschrijving van de vreemdeling bedoeld in artikel 8.7, eerste lid Vb (EU/EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat), bij wie hij in Nederland verblijft;

  • een document waaruit de familierechtelijke of duurzame relatie blijkt met de hierbovengenoemde vreemdeling;

  • voor zover hij in Nederland verblijft als familielid bedoeld in artikel 8.7, tweede lid, onder c of d, Vb: bewijs dat hij een dergelijk familielid is;

  • voor zover hij in Nederland verblijft als familiellid bedoeld in artikel 8.7, derde lid, Vb: een door de bevoegde instantie van het land van herkomst afgegeven verklaring dat hij ten laste komt van of inwoont bij de hierbovengenoemde vreemdeling, onderscheidelijk bewijs van ernstige gezondheidsredenen die de persoonlijk zorg door die vreemdeling noodzakelijk maken;

  • voor zover hij in Nederland verblijft als partner als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb: een relatieverklaring (vastgesteld bij regeling van de Minister);

  • voor zover hij in Nederland verblijft als minderjarig kind van de hierbovengenoemde partner: bewijs dat is voldaan aan het gestelde in de artikelen 3.13 tot en met 3.22 Vb.

Na indiening van deze aanvraag dient onmiddellijk een bewijs van aanvraag te worden verstrekt (verblijfsaantekening gemeenschapsonderdaan).

Binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag om het document EU/EER met de aantekening ‘familielid van een burger van de Unie’, dient het verblijfsdocument te worden verstrekt. Artikel 25, tweede en derde lid, Vw is niet van toepassing (zie artikel 8.13, vijfde lid, Vb).

Het rechtmatig verblijf van het familielid, dat niet zelf EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat is, wordt niet beïnvloed door tijdelijke afwezigheid van niet meer dan zes maanden per jaar, door afwezigheden van langere duur voor de vervulling van militaire verplichtingen, door één afwezigheid van ten hoogste twaalf maanden om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, noch door uitzending om werkzaamheden te verrichten in een andere lidstaat of een derde land. Het is aan de vreemdeling om zulks met documenten te staven (zie artikel 8.15 Vb, eerste lid, Vb).

5.3. Familie- of gezinsleden van Nederlanders

5.3.1. Discriminatie eigen onderdanen

Het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 27 oktober 1982, Morson en Jhanjan) heeft aanvaard dat Nederlanders, die nooit gebruik hebben gemaakt van het recht van vrij verkeer van werknemers binnen de EU/EER, op het gebied van gezinsherenigingbeleid in eigen land mogen worden achtergesteld bij gemeenschapsonderdanen in Nederland.

De verdragsbepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers en de uitvoeringsregeling hiervan, kunnen volgens het Hof niet worden toegepast op situaties die geen enkel aanknopingspunt hebben met één van de situaties waarvoor het gemeenschapsrecht is geschreven.

Nederlanders zijn weliswaar EU/EER-onderdanen, maar zij zijn in beginsel geen gemeenschapsonderdaan als hier bedoeld. Nederlanders kunnen daarom in het algemeen geen beroep doen op het gemeenschapsrecht voor verblijf van familie- of gezinsleden. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van Nederlanders zijn daarom, behoudens enkele uitzonderingen, ingevolge artikel 13 Vw de regels voor verlening van een verblijfsvergunning als genoemd in B2 onverkort van toepassing.

Met name een verrichter van diensten, van Nederlandse nationaliteit, kan onder omstandigheden worden aangemerkt als dienstverrichter bedoeld in artikel 49 EG-Verdrag, als gevolg waarvan weigering van een verblijfsvergunning aan de echtgenote van die dienstverrichter – onder omstandigheden – een niet te rechtvaardigen inmenging in het familie- en gezinsleven van de dienstverrichter kan betekenen (zie in dit verband B10/3.6).

5.3.2. Nederlanders die rechten kunnen ontlenen aan gemeenschapsrecht

5.3.2.1. Terugkeer naar Nederland

Uit jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EG (HvJEG, 7 juli 1992, Surinder Singh) kan worden afgeleid dat een lidstaat verblijf moet toestaan aan het familie- of gezinslid – ongeacht diens nationaliteit – van een eigen onderdaan die met dit familie- of gezinslid in een andere lidstaat op grond van het EG-Verdrag heeft verbleven en die zich daarna weer vestigt in eigen land. Voorwaarde is wel dat de eigen onderdaan verblijf in eigen land houdt conform het EG-Verdrag.

Dit betekent dat een Nederlander bij terugkeer in Nederland als gemeenschapsonderdaan kan worden beschouwd, wanneer hij alhier reële en daadwerkelijke arbeid verricht of als economisch niet-actieve in de zin van het EG-Verdrag kan worden aangemerkt. Voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-Verdrag geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekend als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in een andere lidstaat. Deze familie- of gezinsleden worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw.

Over de reikwijdte van het behoud van rechten krachtens het gemeenschapsrecht van de eigen onderdaan na terugkeer in het eigen land, heeft het Hof bepaald dat deze strekt zolang er een directe relatie bestaat tussen het gezinsleven en het vrij verkeer van werknemers. Het gaat dus om rechten krachtens het gemeenschapsrecht, waaraan reeds uitvoering is gegeven. Voor de verlening van een verblijfsvergunning aan familie- of gezinsleden van de eigen onderdaan, die niet in de andere lidstaat bij hem hebben verbleven op grond van het EG-Verdrag, zijn daarom de regels als genoemd in B2 onverkort van toepassing.

Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag.

5.3.2.2. Voortzetting van verblijf bij naturalisatie

Volgens het Hof van Justitie EG (HvJEG, 23 februari 1994, Scholz) kan verwerving van de nationaliteit van het verblijfsland, vooral als die verwerving het verlies van de oorspronkelijke nationaliteit tot gevolg heeft, niet tot verlies van op grond van het vrij verkeer van werknemers verkregen rechten leiden. Naturalisatie leidt niet tot verlies van de rechten die de gemeenschapsonderdaan op dat moment aan het gemeenschapsrecht kon ontlenen.

Voor gemeenschapsonderdanen die tot Nederlander naturaliseren geldt dat zolang zij rechten kunnen ontlenen aan het EG-Verdrag, het gemeenschapsrecht van toepassing blijft, ongeacht of zij hun oude nationaliteit hebben verloren of behouden. Voor het rechtmatig verblijf van de familie- of gezinsleden die in de andere lidstaat bij hem verbleven op grond van het EG-Verdrag geldt dan het gemeenschapsrecht in plaats van de regels als genoemd in B2. Aan deze familie- of gezinsleden worden minstens dezelfde rechten toegekend als die zij krachtens het gemeenschapsrecht zouden hebben in een andere Lidstaat. Deze familie- of gezinsleden worden aangemerkt als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 1, aanhef en onder e, Vw.

Het recht gaat verloren, indien de Nederlander niet meer voldoet aan de beperkingen van het EG-Verdrag.

5.4. Recht op voortzetting van verblijf van het familie- of gezinslid

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op het recht op voortzetting van verblijf van familie- en gezinsleden van EU/EER-onderdanen en familie- en gezinsleden van Zwitserse onderdanen.

5.4.1. Familierelatie of gezinsband blijft bestaan

Zolang de familierelatie of de gezinsband met de hoofdpersoon in stand blijft en de hoofdpersoon als gemeenschapsonderdaan is aan te merken, is het familie- of gezinslid eveneens als zodanig aan te merken.

5.4.2. Familielid onderdaan van EU/EER of Zwitserse Bondsstaat

Het rechtmatig verblijf van het familielid dat zelf onderdaan is van de EU/EER of van de Zwitserse Bondsstaat eindigt niet door:

  • het overlijden of het vertrek van de vreemdeling (eveneens onderdaan van de EU/EER of Zwitserse Bondsstaat) bij wie hij in Nederland verbleef;

  • de ontbinding of nietigverklaring van het huwelijk of de beëindiging van het geregistreerd partnerschap.

Indien het familielid reeds duurzaam verblijf heeft (zie artikel 8.17 Vb) dan blijft dit recht behouden. Indien er nog geen sprake is van duurzaam verblijf kan betrokkene het verblijf voortzetten als economisch actieve of economisch niet-actieve, mits er geen onevenredig beroep op de publieke middelen wordt gedaan.

5.4.3. Familielid onderdaan derde land

In dit onderdeel wordt nader ingegaan op het recht op voortzetting van verblijf van familieleden van EU- EER-onderdanen en familieleden van onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat, die zelf niet de nationaliteit van een EU- of EER-lidstaat of van de Zwitserse Bondsstaat hebben. Artikel 8.15 Vb ziet op het (niet-) beëindigen van het verblijfsrecht van deze familieleden. Het verblijfsrecht eindigt niet:

  • door periodes van afwezigheid uit Nederland van het familielid (zie artikel 8.15, eerste lid, onder a,b,c en d, Vb);

  • na het overlijden van de burger van de Unie (zie artikel 8.15, tweede lid, onder a en b, Vb):

    • indien het familielid ten minste één jaar vóór het overlijden in Nederland verbleef;

    • voor voltooiing van de studie, indien hij als kind van genoemde onderdaan in Nederland verblijft en is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dan wel indien hij verzorgende ouder van bedoeld kind is;

  • na het vertrek uit Nederland van de onderdaan van de EU/EER of van de Zwitserse Bondsstaat (zie artikel 8.15, derde lid, Vb):

    • voor de voltooiing van de studie, indien het familielid in Nederland verbleef als kind van genoemde onderdaan en voor studie is ingeschreven bij een onderwijsinstelling, dan wel indien hij de verzorgende ouder is van een zodanig kind;

  • na scheiding, ontbinding of nietigverklaring van huwelijk of beëindiging geregistreerd partnerschap:

    • het huwelijk of partnerschap heeft voor de beëindiging minimaal drie jaar geduurd, waarvan het familielid minimaal één jaar in Nederland heeft verbleven;

    • bij toewijzing ouderlijk gezag over de kinderen van burger van de Unie aan echtgenoot of partner, die niet EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat is;

    • in geval van een door de rechter bepaald omgangsrecht dat in Nederland moet worden uitgeoefend;

  • indien klemmende redenen van humanitaire aard tot voortzetting van verblijf nopen.

Het verblijfsrecht van familieleden, die geen EU- of EER-onderdaan of onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat zijn, voordat zij het duurzame verblijfsrecht te verkrijgen, blijft onderworpen aan de voorwaarde dat is aangetoond dat zij werknemer of zelfstandige zijn, of voor zichzelf en hun familieleden beschikken over toereikende bestaansmiddelen om te voorkomen dat zij tijdens hun verblijf ten laste komen van het sociale bijstandsstelsel en om te garanderen dat zij beschikken over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt. Onder toereikende middelen wordt verstaan dat de vreemdeling beschikt over een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat ingevolge de Wwb voor de desbetreffende categorie is vastgesteld.

Het vorenstaande is eveneens van toepassing, indien het familielid gezinslid is van het reeds in Nederland gevormde gezin van een persoon die aan deze voorwaarden voldoet.

Uitzondering

In artikel 8.15, vijfde lid, Vb gelezen in samenhang met artikel 8.15, tweede lid, onder b, en derde lid, Vb, wordt met betrekking tot voortzetting van verblijf en een beroep op de publieke middelen een uitzondering gemaakt voor studerende kinderen en hun verzorgende ouder.

Verificatie voorwaarden (zie artikel 8.16 Vb)

Het rechtmatig verblijf van burgers van de Unie en hun gezinsleden eindigt niet, zolang zij voldoen aan de voorwaarden voor verblijf (zie artikelen 8.12 tot en met 8.15 Vb). In specifieke gevallen van redelijke twijfel over de vraag of een burger van de Unie of zijn familieleden wel voldoen aan de voorwaarden, kan daartoe een onderzoek ter verificatie worden ingesteld. De verificatie geschiedt evenwel niet stelselmatig. Een beroep van de burger van de Unie of zijn familieleden op het sociale bijstandsstelsel leidt niet automatisch tot beëindiging van het rechtmatige verblijf.

Het verblijf van een burger van de Unie of zijn familieleden kan, buiten de aanwezigheid van een actuele en (voldoende) ernstige bedreiging van de openbare orde of openbare veiligheid, in geen geval worden beëindigd indien de burger van de Unie werknemer of zelfstandige is, of indien hij Nederland is binnengekomen om werk te zoeken. In dat laatste geval kunnen de burger van de Unie en zijn gezinsleden niet worden verwijderd zolang de burger van de Unie kan bewijzen dat hij nog immer werk zoekt en een reële kans maakt te worden aangesteld.

5.4.4. Kinderen die 21 jaar worden

Het afhankelijke verblijfsrecht eindigt in beginsel van rechtswege bij het bereiken van de leeftijd van 21 jaar, behalve indien het kind feitelijk ten laste blijft komen van de ouder van wie zijn verblijfsrecht afhankelijk was, bijvoorbeeld omdat het kind in Nederland studeert. Het kind behoudt in dat geval als bloedverwant in neerdalende lijn zijn afhankelijk verblijfsrecht.

Wanneer het kind niet meer ten laste komt van de gemeenschapsonderdaan en zelf geen verblijfsrecht kan ontlenen aan het EG-Verdrag of de Overeenkomst tussen de EG en de Zwitserse Bondsstaat, zijn de regels vermeld in B2 van toepassing.

6. Onderdanen van België en Luxemburg

Uit de Benelux Overeenkomst, die in 1960 is afgesloten tussen België, Nederland en Luxemburg, vloeien voor onderdanen van België en Luxemburg enige uitzonderingen voort op het verblijfsrecht dat op grond van het gemeenschapsrecht ontstaat.

6.1. Verblijfsdocument

Aan een Belg of Luxemburger die geen verblijfsrecht heeft op grond van het gestelde in artikel 8.7 Vb, kan op grond van artikel 8.6, eerste en derde lid Vb direct bij eerste binnenkomst een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw of een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd bedoeld in artikel 14 Vw (document I, bijlage 7a, VV), worden afgegeven, indien hij:

  • over voldoende middelen van bestaan beschikt in de zin van de Vw (zie B1); en

  • geen actuele bedreiging vormt van de openbare orde of de openbare veiligheid.

Ter zake van de afdoening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, bedoeld in artikel 20 Vw, is een legesbedrag verschuldigd.

6.1.1. Gevaar voor de volksgezondheid

Aan een Belg of Luxemburger kan een verblijfsrecht niet worden geweigerd op de enkele grond dat hij een gevaar vormt voor de volksgezondheid.

6.1.2. Antecedentenverklaring

Ten aanzien van Belgen en Luxemburgers dient te worden afgezien van het doen ondertekenen van een antecedentenverklaring. Ingevolge de Beneluxovereenkomst kunnen zij bij het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning eigener beweging een bewijs van goed zedelijk gedrag overleggen.

6.2. Weigering verlenging of intrekking verblijfsdocument

De weigering van de verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsdocument, afgegeven aan een Belg of Luxemburger, alsmede de inname daarvan of van intrekking van een afgegeven verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, kan niet geschieden op grond van de omstandigheid dat hij niet meer over voldoende middelen van bestaan beschikt (zie artikel 8.6, tweede en vierde lid, Vb). Dit kan slechts geschieden, indien hij een actuele bedreiging van de openbare orde of de openbare veiligheid vormt.

7. Verblijfsbeëindiging en uitzetting

7.1. Verblijfsbeëindiging

Het verblijfsrecht van een burger van de Unie en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit kan worden ontzegd of worden beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie artikel 8.22 Vb en B10/7.1.1).

Het verblijfsrecht van een burger van de Unie en zijn familieleden, ongeacht hun nationaliteit, kan worden ontzegd of worden beëindigd om redenen van volksgezondheid in het geval van potentieel epidemische ziekten als gedefinieerd in de relevante instrumenten van de Wereldgezondheidsorganisatie dan wel in geval van andere infectieziekten of besmettelijke parasitaire ziekten, ten aanzien waarvan in Nederland beschermende regelingen ten aanzien van Nederlanders worden genomen (zie artikel 8.23 Vb).

Hierbij kan, naast de in de gezondheidswetgeving gebruikelijke ziekten als pest, cholera en gele koorts worden gedacht aan een ziekte als Sars (zie artikel 2, onderdeel a, Infectieziektenwet).

Het rechtmatig verblijf wordt niet om redenen van volksgezondheid beëindigd indien de ziekte later dan drie maanden na inreis is opgetreden (zie artikel 8.23, tweede lid, Vb).

Het rechtmatig verblijf kan voorts worden beëindigd indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens zouden hebben geleid tot weigering van toegang of verblijf (zie artikel 8.25 Vb). Het gaat hier om maatregelen die getroffen kunnen worden tegen misbruik van recht of fraude, zoals schijnhuwelijk. Deze maatregelen moeten evenredig zijn (zie artikel 3:4 Awb). Toepassing van artikel 8.25 Vb leidt tot een beschikking waartegen rechtsmiddelen mogelijk zijn.

Duurzaam verblijfsrecht kan slechts worden beëindigd in de volgende situaties (zie artikel 8.18 Vb):

  • bij afwezigheid van meer dan twee achtereenvolgende jaren uit Nederland;

  • indien ernstige redenen van openbare orde of openbare veiligheid daartoe nopen.

Verblijfsbeëindiging om redenen van volksgezondheid is, gezien ook het gestelde in artikel 8.23, tweede lid, Vb, niet mogelijk.

7.1.1. Actuele bedreiging van de openbare orde en openbare veiligheid

De beoordeling of sprake is van een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving mag uitsluitend gebaseerd zijn op het persoonlijke gedrag van de betrokkene. Het enkele feit van een strafrechtelijke veroordeling is een onvoldoende deugdelijke motivering (in de zin van artikel 3:46 Awb) bij verblijfsbeëindiging op deze grond. Dit geldt ook voor motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen. Beëindiging van het verblijfsrecht op deze grond zal in de regel plaatsvinden door een ongewenstverklaring (zie A5/6.1 en verder), indien en zolang de betrokkene nog niet het recht van duurzaam verblijf heeft verkregen. In geval hij dat recht wel heeft verkregen zal de beëindiging van het verblijfsrecht plaatsvinden door middel van een beschikking tot intrekking van het duurzame verblijfsrecht, al dan niet in combinatie met ongewenstverklaring.

De vaststelling van een actuele bedreiging van de openbare orde of van de openbare veiligheid behoeft niet op het bestaan van een strafbaar feit te berusten. Een zodanige actuele bedreiging kan in voorkomend geval ook worden afgeleid uit het lidmaatschap van, of de deelneming aan activiteiten van een organisatie, waarvan de activiteiten door een Lidstaat van de EU, EER of Zwitserse Bondsstaat als een gevaar voor de maatschappij zijn aangemerkt.

Het evenredigheidsbeginsel is van toepassing (zie artikel 3:4 Awb).

In voorkomende gevallen beëindigt de Minister het verblijfsrecht per beschikking.

Van burgers van de Unie en hun familieleden, ongeacht hun nationaliteit, mag niet worden verlangd dat zij bewijzen van goed gedrag, uittreksels uit het strafregister en dergelijke overleggen.

Indien dit onontbeerlijk wordt geacht ter beoordeling of sprake is van een gevaar voor de openbare orde of openbare veiligheid kan bij de lidstaat van oorsprong of eventuele andere lidstaten worden verzocht om mededeling van gerechtelijke antecedenten betreffende de vreemdeling.

Deze raadpleging kan plaatsvinden bij de afgifte van de verklaring van inschrijving of de afgifte van de verblijfskaart waarmee het verblijfsrecht van het familielid dat niet de nationaliteit van een lidstaat bezit wordt aangetoond.

Bij de bevoegde diensten van de Staat van herkomst van de betrokken gemeenschapsonderdaan, zullen door de Minister nadere inlichtingen omtrent zijn antecedenten worden ingewonnen. Indien blijkt van eerder verblijf van de gemeenschapsonderdaan in ons land, dienen omtrent hem tevens inlichtingen te worden ingewonnen bij de Korpschef van zijn vroegere woon- of verblijfplaats.

7.2. Uitzetting

Voor de toepasselijke regelgeving met betrekking tot uitzetting van EU/EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat wordt verwezen naar A4/3.

8. Overgangsrecht onderdanen MOE-landen en hun gezins- of familieleden

Het vrije verkeer van personen van het gemeenschapsrecht is met ingang van 1 mei 2004 volledig van toepassing, echter met uitzondering van de toegang tot de arbeidsmarkt.

Deze uitzondering geldt voor de onderdanen van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië (de zogenaamde MOE-landen), en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit.

N.B. voor onderdanen van Cyprus en Malta, en hun gezins- of familieleden, ongeacht hun nationaliteit, geldt die uitzondering niet en zijn alle voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk, voorzover relevant, integraal van toepassing.

De huidige lidstaten kunnen de toegang tot de arbeidsmarkt blijven reguleren door middel van nationale maatregelen. Nederland maakt van die mogelijkheid gebruik.

Ingevolge de betreffende Akten van toetreding zijn de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening 1612/68/EEG niet van toepassing en geldt de volgende overgangsregeling vooralsnog tot 1 mei 2006. Deze overgangsregeling kan worden verlengd tot uiterlijk 1 mei 2011.

8.1. Werkzoekenden

Voor onderdanen van Estland, Hongarije, Letland, Litouwen, Polen, Slovenië, Slowakije en Tsjechië geldt dat zij – evenals alle andere onderdanen van de lidstaten – ingevolge artikel 8.12, eerste lid, Vb een termijn van drie maanden hebben om werk te zoeken. Conform de hoofdregel voor werkzoekenden geldt, dat zolang er reëel uitzicht is op werk, deze termijn ook na de periode van drie maanden steeds voortduurt. Echter, genoemde onderdanen mogen weliswaar gedurende die termijn werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar hun potentiële werkgever is niet vrij om hen zonder meer tewerk te stellen.

Ingevolge artikel 2, eerst lid, Wav is het immers een werkgever als regel verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder TWV. De uitzondering op dit verbod, van artikel 3, eerste lid, onder a, Wav, welke uitzondering voor het grootste deel betrekking heeft op onderdanen van de lidstaten van de EU, is op de onderhavige categorie onderdanen niet van toepassing. Zodra de TWV is verleend, wordt het hierna onder B10/8.2 vermelde inzake werknemers op bedoelde onderdanen van toepassing.

In verband met de regulering van de toegang van de arbeidsmarkt wordt aan bedoelde onderdanen, ten bewijze van hun verblijfsrecht gedurende de vrije termijn, desgevraagd, een sticker ‘Verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen’ verstrekt, waarop wordt aangetekend: ‘arbeid toegestaan; TWV wel vereist’. Artikel 3.2a VV is van toepassing.

Dit geschiedt ook indien meerbedoelde onderdanen geen werk zoeken op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar verblijf beogen voor een ander doel, zoals arbeid als zelfstandige, studie, het verrichten van diensten of het ontvangen daarvan, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte of economisch niet-actieve (zie B10/8.4).

In alle gevallen wordt tevens de aantekening geplaatst: ‘een (meer dan aanvullend) beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

8.2. Werknemers

  • a. Voor onderdanen van een toetredende lidstaat, die op 1 mei 2004 legaal in Nederland werkten en wier toelating tot de Nederlandse arbeidsmarkt voor een onafgebroken periode van 12 maanden of meer gold, geldt dat zij toegang hebben tot de (Nederlandse) arbeidsmarkt, maar niet tot de arbeidsmarkt van andere lidstaten, die nationale maatregelen toepassen.

    Dit geldt zowel voor degenen die op 1 mei 2004 de toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt hadden op basis van een TWV, als degenen die deze toegang hadden louter op grond van de omstandigheid dat zij op hun verblijfsdocument de arbeidsmarktaantekening hadden: ‘arbeid vrij toegestaan, TWV niet vereist’, dan wel ‘arbeid toegestaan mits TWV’, of ‘specifieke arbeid toegestaan met TWV’. Het is hierbij niet van belang of zij op 1 mei 2004 daadwerkelijk arbeid verrichtten; het gaat erom dat de onderdanen van een toetredende lidstaat op dat moment voor tenminste 12 maanden waren toegelaten tot de Nederlandse arbeidsmarkt.

    Zij komen op hun daartoe strekkende aanvraag en het tonen van het bewijs van vorenbedoelde toelating, als regel in aanmerking voor afgifte van een verblijfsdocument EU/EER met een geldigheidsduur van vijf jaren. Artikel 3.2, eerste lid, onder c, VV is van toepassing. Daarop wordt de arbeidsmarktaantekening geplaatst die luidt: ‘arbeid toegestaan, TWV niet vereist’.

    Illegale vreemdelingen, die onderdaan zijn van een van bedoelde acht toetredende lidstaten, kunnen aan vorenstaande overgangsbepaling geen verblijfsaanspraken ontlenen. Op hen is het hierna onder (b) gestelde van toepassing, indien aan hun werkgever ten behoeve van de door hen te verrichten werkzaamheden alsnog een TWV is verleend;

  • b. Onderdanen van een toetredende lidstaat, die na 1 mei 2004 gedurende een ononderbroken periode van 12 maanden of meer tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten, genieten dezelfde rechten, als hierboven bedoeld;

  • c. De hierboven bedoelde onderdanen verliezen de aldaar vermelde rechten indien zij de arbeidsmarkt van de betrokken huidige lidstaat vrijwillig verlaten.

    Daaronder wordt niet slechts verstaan vertrek naar een ander land, maar ook het zich niet langer ter beschikking stellen van de Nederlandse arbeidsmarkt.

    Indien zij echter in Nederland economische activiteiten verrichten, anders dan in loondienst, of dienstenontvanger zijn, zijn andere regels van gemeenschapsrecht van toepassing. Indien zij echter wederom arbeid in loondienst gaan verrichten, is het onder b. gestelde opnieuw op hen van toepassing, zolang Nederland bedoelde nationale maatregel handhaaft;

  • d. Onderdanen van een toetredende lidstaat, die op of na 1 mei 2004 of gedurende een periode waarin de nationale maatregelen werden toegepast, legaal werkten, en die tot de Nederlandse arbeidsmarkt waren toegelaten voor minder dan 12 maanden, genieten deze rechten niet.

    Voor hen geldt daarom het hierboven gestelde niet. Omdat met het oog op de door hen te verrichten werkzaamheden aan hun werkgever een TWV is afgegeven voor minder dan 12 maanden, kan aan deze onderdanen op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER worden afgegeven, voor de te verwachten duur van de arbeid (de TWV), met als arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid toegestaan, TWV wel vereist’.

8.2.1. Grensoverschrijdende dienstverrichters

Notificatieplicht

Het verbod om vreemdelingen zonder TWV te werk te stellen is op grond van artikel 1e van het Besluit uitvoering Wav niet van toepassing op werkzaamheden in het kader van grensoverschrijdende dienstverlening als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de dienstverlener buiten Nederland is gevestigd in een land waarvoor het vrij verkeer van diensten geldt, en geen postbusonderneming is;

  • de werkzaamheden die de dienstverlener verricht niet bestaan uit het ter beschikking stellen van werknemers (uitzendarbeid);

  • de werkzaamheden voor de aanvang daarvan bij de CWI – via een standaardformulier – zijn genotificeerd.

Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, blijft een TWV vereist.

De notificatie geldt voor alle buitenlandse dienstverleners voor wie het vrij verkeer van diensten geldt, die een dienst in Nederland willen verlenen met eigen werknemers voor wie op enig moment geen vrij verkeer van werknemers met ons land geldt (zie ook B5/4.4).

Gevraagde bescheiden:

  • een geldig paspoort of een geldige identiteitskaart;

  • een kopie van de werkvergunning waaruit blijkt dat de vreemdeling gerechtigd is in het land van vestiging van de werkgever arbeid te verrichten in dienst van de werkgever (indien een werkvergunning in het land van vestiging is vereist);

  • een bewijs waaruit de te verrichten diensten blijken.

Geldigheidsduur

Verwezen wordt naar artikel IX van het Besluit van 24 april 2006, houdende wijziging van het Vb in verband met de implementatie van Richtlijn 2004/38/EG.

Arbeidsmarktaantekening

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘andere arbeid uitsluitend toegestaan indien de werkgever beschikt over een TWV’.

8.3. Gezinsleden van werknemers

Zolang de werking van de artikelen 1 tot en met 6 van Verordening 1612/68/EEG is opgeschort, geldt artikel 11 van die Verordening, namelijk dat de gezinsleden het recht hebben om iedere arbeid op het grondgebied van de lidstaat te aanvaarden en daarmee recht op verblijf, onder de volgende voorwaarden:

  • a. uitsluitend de echtgenote, dan wel geregistreerde partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die op 1 mei 2004 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben vanaf de toetreding onmiddellijk toegang tot de arbeidsmarkt. Dit geldt niet voor de leden van het gezin van de werknemer die legaal tot de arbeidsmarkt van die lidstaat is toegelaten voor een periode van minder dan 12 maanden.

    Indien aan de werknemer een verblijfsdocument EU/EER wordt verstrekt met toepassing van het onder B10/8.2 onder (a) gestelde, wordt aan daarvoor in aanmerking komende gezinsleden op hun daartoe strekkende aanvraag een verblijfsdocument EU/EER verstrekt, met een zelfde geldigheid als het verblijfsdocument EU/EER van de werknemer, waaronder begrepen dezelfde arbeidsmarktaantekening, namelijk: ‘arbeid toegestaan, TWV niet vereist’.

    Onder legaal verblijf in vorenbedoelde zin wordt in dit verband verstaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met d, of l, Vw.

    Indien het gezinslid niet de nationaliteit van een (huidige of nieuwe) lidstaat bezit, wordt op overeenkomstige wijze een verblijfsdocument I afgegeven, met een zelfde geldigheid en waarop dezelfde arbeidsmarktaantekening wordt geplaatst, namelijk: ‘arbeid toegestaan, TWV niet vereist’.

    Aanvragen van andere gezinsleden dan de hier bedoelde gezinsleden dan wel van familieleden worden op zelfstandige gronden beoordeeld;

  • b. de echtgenote, dan wel geregistreerde partner, en bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn, die vanaf een datum na 1 mei 2004 met de werknemer legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven, hebben toegang tot de arbeidsmarkt van de betrokken lidstaat nadat zij gedurende tenminste achttien maanden in die lidstaat hebben verbleven of, indien dit eerder is, vanaf 1 mei 2006. Daarvoor geldt hetgeen hierna onder (c) is vermeld;

  • c. de bepalingen, onder (a) en (b) vermeld, doen geen afbreuk aan gunstiger nationale of uit bilaterale overeenkomsten voortvloeiende maatregelen.

    Aan de gezinsleden, onder (b) vermeld, die de werknemer vergezellen of nareizen, wordt op hun daartoe strekkende aanvraag om toetsing aan het gemeenschapsrecht een verblijfsdocument EU/EER afgegeven.

    Op grond van het gunstiger Nederlandse nationale recht inzake gezinshereniging verkrijgen de gezinsleden van de werknemer niet pas na achttien maanden verblijf dezelfde arbeidsmarktaantekening als de werknemer van wie het verblijf afhankelijk is, maar dadelijk.

    Vanzelfsprekend wordt op de stickers verblijfsaantekeningen dan wel verblijfsdocumenten, af te geven aan de gezinsleden die de nationaliteit van een der huidige lidstaten bezitten, dan wel van Cyprus of Malta, de arbeidsmarktaantekening gesteld ‘arbeid toegestaan, TWV niet vereist’.

8.4. Andere verblijfsdoelen dan arbeid in loondienst

Aan de vreemdeling, die voor een ander doel dan het zoeken of verrichten van arbeid in loondienst in Nederland verblijft (zelfstandige, dienstenverlener, dienstenontvanger, gepensioneerde, blijvend arbeidsongeschikte, economisch niet-actieve en student), wordt door Nederland geen vrije toegang tot de Nederlandse arbeidsmarkt verleend, zolang Nederland als nationale maatregel de TWV-plicht handhaaft.

De vreemdeling heeft wel de mogelijkheid zich alsnog op de arbeidsmarkt te begeven, maar een potentiële werkgever is verplicht met het oog op de tewerkstelling van deze vreemdeling over een TWV te beschikken.

In verband daarmee wordt op de sticker verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen, dan wel het verblijfsdocument, af te geven aan de vreemdeling die voor een ander doel dan het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland verblijft, de arbeidsmarktaantekening gesteld: ‘arbeid toegestaan, TWV wel vereist’.

Op het verblijfsdocument van de gezins- of familieleden wordt in beginsel dezelfde arbeidsmarktaantekening geplaatst als op het document van de vreemdeling van wie hun verblijfsrecht afhankelijk is. Dat geldt ook voor wat betreft de aantekeningen inzake beroep op de publieke middelen.

Pas indien (na 1 mei 2004) een TWV is verleend ter zake van de door de vreemdeling te verrichten werkzaamheden, wordt vervolgens op aanvraag een nieuw verblijfsdocument EU/EER afgegeven, met toepassing van B10/8.2 onder b, voor zover sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid, anders dan marginaal en bijkomstig van aard, en voor zover de TWV is afgegeven met een geldigheidsduur van tenminste 12 maanden.

Arbeid van bijkomende aard

Voor wat betreft studenten, die in Nederland verblijven op grond van artikel 8.12, eerste lid, onder c, Vb, en die geen verblijfsrecht kunnen ontlenen aan één der andere bepalingen van het gemeenschapsrecht, geldt het volgende.

Indien zij arbeid (willen gaan) verrichten in het kader van een stage als verplicht onderdeel van de opleiding, of arbeid van niet meer dan tien uren per week dan wel seizoenarbeid in de maanden juni, juli en augustus, is het gestelde in B6/5 van overeenkomstige toepassing.

Daarbij wordt voorts verwezen naar de paragrafen 24 en 26 van de Uitvoeringsregels bij het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wav, inzake stagiaires, respectievelijk arbeid van bijkomende aard (zie D2/2).

Ook in de daar omschreven gevallen, van door een student te verrichten arbeid, is een TWV vereist, ook al wordt die arbeid aangemerkt als zijnde van bijkomende aard.

8.5. Leges

De in voorgaande subparagrafen bedoelde onderdanen en hun gezinsleden, ongeacht hun nationaliteit, worden desgewenst in de gelegenheid gesteld een aanvraag te doen om toetsing aan het gemeenschapsrecht en afgifte van het daarmee corresponderende verblijfsdocument, ter zake waarvan leges zijn verschuldigd.

8.6. Reguliere verblijfsaanvraag

Indien de in B10/8.5 bedoelde onderdanen dan wel gezinsleden niet voor afgifte van een verblijfsdocument in aanmerking komen in het kader van B10/8.2 tot en met B10/8.4, noch in het kader van een der voorafgaande paragrafen van dit hoofdstuk, omdat zij geen verblijfsrecht aan het gemeenschapsrecht ontlenen, staat het hen vanzelfsprekend vrij om een aanvraag in te dienen tot het verlenen, verlengen of wijzigen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder beperkingen, verband houdende met een door hen aan te geven verblijfsdoel. Zij dienen daarbij in beginsel een keuze te maken uit de verblijfsdoelen, omschreven in artikel 3.4, eerste lid, Vb. Daarbij is het gestelde in B1/2.1 van toepassing, alsmede het gestelde in de desbetreffende materiehoofdstukken, afhankelijk van het aangegeven verblijfsdoel.

Ter zake van de afdoening van deze aanvragen leiden de legesbepalingen van de artikelen 3.34, 3.34c en 3.34d, VV tot hogere legesverplichtingen.

8.7. Seksuele dienstverlening

Terzake van het verrichten van arbeid in loondienst, geheel of ten dele bestaande uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden, geldt ingevolge artikel 2 Wav, in samenhang met artikel 3 Besluit uitvoering Wav, een verbod op tewerkstelling doordat een TWV wordt geweigerd. Zolang dit geldt, wordt terzake van het door onderdanen van bedoelde acht toetredende lidstaten verrichten van zodanige werkzaamheden geen verblijfsdocument EU/EER afgegeven.

Met betrekking tot het verrichten van dergelijke arbeid, anders dan in loondienst, gelden de regels van B10/3.3.2.

11. Verdragen

1. Inleiding

Er zijn diverse verdragen relevant voor het Nederlandse vreemdelingenrecht. Het internationale recht, waaronder Verdragen, gaat vóór het Nederlandse recht en eist dat de verdragspartij zijn aangegane verplichtingen nakomt. De wijze waarop verdragsbepalingen in de Nederlandse rechtsorde doorwerken wordt echter niet geregeld door het internationale recht; dit is een aangelegenheid van nationaal procedureel recht.

Het Nederlandse reguliere vreemdelingenrecht is zo ingericht dat een vreemdeling dient aan te geven in verband met welk verblijfsdoel hij een verblijfsvergunning wenst te verkrijgen. Ieder opgegeven verblijfsdoel brengt op zijn beurt weer een specifiek toetsingskader van voorwaarden en beperkingen met zich mee. Dit laat onverlet dat ingevolge de directe werking van verdragsbepalingen in de Nederlandse rechtsorde aan de vreemdeling in bepaalde gevallen een recht op (voortgezette) toelating toekomt. Artikel 8.26 Vb geeft een overzicht van verdragen. De Minister kan regels stellen over de rechten die vreemdelingen aan de in dit artikel genoemde verdragen kunnen ontlenen.

3. Associatieovereenkomst EG en Turkije, besluit nr. 1/80

Op 12 september 1963 is een overeenkomst, waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de EG en de Republiek Turkije, namens die EG gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732 EG van de Raad van de EG van 23 december 1963 (PB 1964, 217).

De associatieovereenkomst tussen de EG en de Republiek Turkije heeft ten doel de voortdurende en evenwichtige versterking van de commerciële en economische betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen te bevorderen, teneinde de levensstandaard van het Turkse volk te verbeteren en in een later stadium de toetreding van de Republiek Turkije tot de EG te vergemakkelijken. Dit geschiedt door geleidelijk het vrije verkeer van werknemers tot stand te brengen en door de beperkingen van de vrijheid van vestiging en het vrij verrichten van diensten op te heffen.

Op 23 november 1970 is een Aanvullend Protocol bij de Associatieovereenkomst ondertekend en namens de EG gesloten en goedgekeurd en bevestigd bij verordening 2760/72 van de Raad van de EG van 19 december 1972. Het aanvullend protocol is voor het Koninkrijk der Nederlanden op 1 januari 1973 in werking getreden. De bij de Associatieovereenkomst ingestelde Associatieraad heeft op 19 september 1980 besluit nr. 1/80 vastgesteld.

3.1. Begunstigde

Besluit nr. 1/80 is van toepassing op Turkse werknemers en hun gezinsleden die op grond van nationale wet- en regelgeving in Nederland rechtmatig verblijf hebben verkregen. Besluit nr. 1/80 is derhalve niet van toepassing op de eerste toelating (zie Hof van Justitie van de EG, 11 november 2004, Cetinkaya C-467/02 en 21 oktober 2003, Abatay e.a., C-317/01 en 369/01, JV 2004, 2).

De werknemer en zijn gezinsleden hebben op basis van het nationale vreemdelingenrecht echter veelal aanspraak op voortzetting van verblijf. Besluit nr. 1/80 is daarom in de regel slechts van belang voor de Turkse werknemer en zijn gezinsleden indien zij geen recht op voortzetting van verblijf kunnen ontlenen aan het nationale vreemdelingenrecht.

3.2. Aard van het verblijf van Turkse werknemers en hun gezinsleden

Turkse werknemers en hun gezinsleden die voldoen aan de voorwaarden van een bepaling van besluit nr. 1/80 ontlenen hun recht op arbeid, en het daarmee samenhangend recht op verblijf, rechtstreeks aan besluit nr. 1/80. Het recht op verblijf is in die gevallen daarom in beginsel onafhankelijk van de afgifte van een verblijfsvergunning, hetgeen het bestaan van dit (rechtstreeks toegekende) recht slechts bevestigt (zie Hof van Justitie van de EG, 6 juni 1995, Bozkurt, C-434/93 en 16 maart 2000, Ergat, C-329/97; zie artikel 8, aanhef en onder l, Vw).

3.3. Recht op voortzetting van verblijf voor Turkse werknemers

3.3.1. Begrippen

In B11/3.3 wordt een aantal begrippen gehanteerd. Hieronder wordt aangegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan.

Werknemer: de persoon die reële en daadwerkelijke arbeid verricht, met uitsluiting van werkzaamheden van zo geringe omvang dat zij slechts marginaal en bijkomstig van aard zijn. Het hoofdkenmerk van de arbeidsverhouding is, dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander en onder diens gezag prestaties levert en als tegenprestatie een (geldelijke) vergoeding ontvangt. Dit is niet anders indien de arbeidsverhouding voortkomt uit sociale wetgeving, de productiviteit van betrokkene gering is, de beloning niet ten minste ter hoogte is van het minimumloon, de vergoeding voor de arbeid geschiedt vanuit publieke middelen als bijvoorbeeld gesubsidieerde banen (zie Hof van Justitie van de EG, 19 november 2002, Kurz, C-188/00 en 26 november 1998, Birden, C-1/97; zie B10/3.2 en B10/3.2.1).

Legale arbeidsmarkt: de werknemer behoort tot de legale arbeidsmarkt als zijn arbeidsverhouding rechtens kan worden gelokaliseerd op het grondgebied van Nederland of voldoende nauwe aanknopingspunten met Nederland heeft. Hierbij moet in aanmerking worden genomen:

  • de plaats van aanwerving van de Turkse onderdaan;

  • het grondgebied waarop of van waaruit de arbeid in loondienst wordt verricht; en

  • de toepasselijke nationale wetgeving op het gebied van het arbeidsrecht en de sociale zekerheid. Verder veronderstelt het begrip ‘legale arbeidsmarkt’ dat alle Nederlandse wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften terzake toelating en de betreffende arbeid (Wav) zijn nageleefd (zie bovengenoemde zaken Kurz en Birden).

Een Turkse onderdaan behoort niet meer tot de legale arbeidsmarkt indien hij de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden. In dergelijke gevallen moet worden aangenomen dat de arbeidsmarkt definitief is verlaten.

Legale arbeid: de arbeid die verricht is gedurende een stabiele en niet-voorlopige situatie op de arbeidsmarkt. Dit veronderstelt het bestaan van een niet-omstreden verblijfsrecht (zie bovengenoemde zaken Kurz en Birden). Hiervan is bijvoorbeeld geen sprake indien de arbeid verricht is tijdens de procedure ter verkrijging van een verblijfsvergunning (zie Hof van Justitie van de EG, 16 december 1992, Kus, C-237/91 en 20 september 1990, Sevince, C-192/89) of deze is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens (zie Hof van Justitie van de EG, 5 juni 1997, Kol, C-285/95). De verblijfsrechtelijke grondslag, die het verrichten van arbeid mogelijk maakte, is voor het opbouwen van tijdvakken van legale arbeid niet relevant (zie Hof van Justitie van de EG, 30 september 1997, Günaydin, C-36/96). Zo kunnen tijdvakken van legale arbeid worden opgebouwd op grond van een verblijfsvergunning die verband houdt met het doel ‘het verrichten van arbeid in loondienst’ alsmede voor het doel ‘gezinshereniging of -vorming’.

3.3.2. Recht voortzetting verblijf

Een Turkse werknemer:

  • a. komt in aanmerking voor voortzetting van verblijf na één jaar legale arbeid op grond van een niet-omstreden verblijfsrecht dat hem in staat stelde om deze arbeid te verrichten en indien de werkgever nog één jaar werkgelegenheid heeft en in het bezit is gesteld van een TWV (zie artikel 6, eerste lid, eerste gedachtestreepje, besluit nr. 1/80);

  • b. heeft na drie jaar legale arbeid en onder voorbehoud van de aan de werknemers uit de Lidstaten van de Gemeenschap te verlenen voorrang, in die Lidstaat het recht om in hetzelfde beroep bij een werkgever van zijn keuze te reageren op een ander arbeidsaanbod, gedaan onder normale voorwaarden en geregistreerd bij de arbeidsbureaus van die lidstaat (zie artikel 6, eerste lid, tweede gedachtestreepje, besluit nr. 1/80);

  • c. heeft na vier jaar legale arbeid, in die lidstaat vrije toegang tot iedere arbeid in loondienst te zijner keuze (zie artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, besluit nr. 1/80).

Ad a. De plicht voor een werkgever om in het bezit te zijn van een TWV geldt niet ten aanzien van Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten (Zie B1/2.3.2).

Beoordeling

Bij de beoordeling of de Turkse werknemer recht heeft op voortzetting van verblijf wordt gecontroleerd of:

  • de Turkse werknemer reeds één jaar onafgebroken (zie Hof van Justitie van de EG, 29 mei 1997, Eker, C-396/95) bij dezelfde werkgever heeft gewerkt;

  • dezelfde werkgever nog voor ten minste één jaar werkgelegenheid heeft voor de Turkse werknemer; en

  • gedurende deze jaren hetzelfde beroep wordt uitgeoefend.

De vaststelling of betrokkene aan bovenstaande voorwaarden voldoet, vindt plaats aan de hand van de overgelegde arbeidscontracten, jaarloonopgaven en het registratiebericht Melding Sociale Voorzieningen. Het registratiebericht ontvangt iedere werknemer als bewijs dat de werkgever hem heeft aangemeld bij het UWV. Indien twijfel bestaat of betrokkene voldoet aan bovenstaand drietal voorwaarden, dient informatie over de in het verleden afgegeven TWV(en) te worden ingewonnen bij CWI.

Chauffeurs

Turkse werknemers die werkzaam zijn in het internationaal verkeer als chauffeurs, zijn doorgaans in het bezit van een visum (een zogenoemde ‘multiple entry visum’) en niet in het bezit van een verblijfsvergunning. Dat betekent niet dat daardoor geen sprake is van legale arbeid (zie hierbovengenoemde zaak Bozkurt). Immers, het bezit van een verblijfsvergunning is slechts een bevestiging van een rechtstreeks door het besluit nr. 1/80 toegekend recht en is derhalve geen voorwaarde voor ‘legale arbeid’. De door de Turkse chauffeur verrichtte werkzaamheden moeten wel verricht zijn op grond van een TWV.

Ad b. Op grond van nationaal beleid geldt dat de Turkse werknemer, nadat hij drie jaar onafgebroken legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht, vrije toegang heeft tot iedere arbeid van zijn keuze (zie B5/3.2.2). Dit betekent dat het bepaalde in artikel 6, eerste lid, derde gedachtestreepje, besluit nr. 1/80 reeds na drie jaar legale arbeid van toepassing is.

De vaststelling of betrokkene drie jaar legale arbeid in hetzelfde beroep bij dezelfde werkgever heeft verricht vindt plaats op de wijze als vermeld onder a.

De Turkse werknemer die drie jaar legale arbeid heeft verricht, heeft daarmee het recht om zijn dienstbetrekking vrijwillig te beëindigen, onder voorwaarde dat hij binnen een redelijke termijn een nieuwe dienstbetrekking vindt en gedurende deze periode blijft behoren tot de legale arbeidsmarkt. Er is sprake van het blijven behoren tot de legale arbeidsmarkt als betrokkene zich na de vrijwillige beëindiging van zijn dienstbetrekking onmiddellijk inschrijft bij een arbeidsbureau en zich volledig beschikbaar stelt voor het verrichten van werkzaamheden.

Indien betrokkene na het verstrijken van de redelijke termijn en ondanks bemiddeling van het arbeidsbureau geen nieuwe dienstbetrekking heeft gevonden, behoort betrokkene nog slechts tot de legale arbeidsmarkt indien hij een reële en daadwerkelijke kans maakt om binnen een maand tewerkgesteld te worden (zie Hof van Justitie van de EG, 23 januari 1997, Tetik, C-171/95).

Ad a, b en c. Bij de berekening van tijdvakken van legale arbeid moet rekening gehouden worden met tijdvakken waarin betrokkene geen arbeid (heeft) verricht (zie artikel 6, tweede lid, besluit nr. 1/80).

Tijdvakken van inactiviteit die gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid

Jaarlijkse vakanties en perioden van afwezigheid wegens zwangerschap, arbeidsongeval of kortdurende ziekte worden gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid.

Tijdvakken van inactiviteit die niet gelijkgesteld worden met tijdvakken van legale arbeid

Tijdvakken van onvrijwillige werkloosheid die naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten, alsmede perioden van afwezigheid wegens langdurige ziekte worden niet gelijkgesteld met tijdvakken van legale arbeid. Op het moment dat de werkzaamheden worden hervat, wordt weer verder gegaan met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid.

Vrijwillige werkloosheid gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan. Ook werkloosheid ten gevolge van een detentie heeft gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid tot gevolg dat de reeds opgebouwde rechten verloren gaan. In het geval van hervatting van werkzaamheden, wordt weer van voor af aan begonnen met de opbouw van tijdvakken van legale arbeid en daarmee de opbouw van rechten.

3.3.3. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

Voor zover de aan de vergunning verbonden beperking nog niet luidde: ‘arbeid in loondienst’, wordt de beperking (de vergunning) alsnog in die zin gewijzigd, met als aanvulling: ‘bij…(naam werkgever) op grond van het Turkse Associatie Verdrag.’

Een reeds aan de vergunning verbonden beperking ‘verrichten van arbeid in loondienst’ wordt bij verlenging gehandhaafd en voorzien van dezelfde aanvulling.

Arbeidsmarktaantekeningen

  • Voor Turkse onderdanen die op grond van hun (eerdere) verblijfsrecht vrij tot de Nederlandse arbeidsmarkt zijn toegelaten en voldoen aan de in B11/3.3.2 genoemde voorwaarden, geldt in het tweede en derde jaar als arbeidsmarktaantekening: ‘Specifieke arbeid toegestaan; TWV niet vereist.’

  • Voor alle overige gevallen geldt in het tweede en derde jaar als arbeidsmarktaantekening: ‘Specifieke arbeid toegestaan. TWV vereist.’

  • Na drie jaar legale arbeid geldt de algemene regel dat de Turkse werknemer vrije toegang heeft tot de arbeidsmarkt. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist.’

Tevens wordt de verblijfsvergunning altijd voorzien van de aantekening: ‘Een meer dan aanvullend beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de verblijfsvergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

3.4. Recht op voortzetting van verblijf gezinsleden Turkse werknemers

Onder gezinsleden wordt verstaan, de echtgenoot van de Turkse werknemer, hun bloedverwanten in neergaande lijn beneden de leeftijd van 21 jaar of die te hunnen laste zijn en de bloedverwanten in opgaande lijn van deze werknemer en van zijn echtgenoot, die te hunnen laste zijn (zie Hof van Justitie van de EG, 30 september 2004, Ayaz, C-275/02; zie B10).

3.4.1. Nationaal recht

De nationale regels inzake gezinshereniging en -vorming (zie B2) bieden de gezinsleden in de regel al meteen het recht om te werken en gaan derhalve verder dan waartoe het Associatiebesluit nr. 1/80 verplicht.

Verder wordt ingevolge de nationale regelgeving aan het minderjarige gezinslid die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in verband met gezinshereniging bij een persoon met een niet-tijdelijke verblijfsrecht, reeds na een jaar op aanvraag een zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verleend (zie artikel 3.50 Vb en B16).

Daarnaast kunnen bovenstaande gezinsleden reeds na drie jaar rechtmatig verblijf hier te lande aanspraak maken op een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf (zie B16/3). Op grond van deze verblijfsvergunning hebben zij ook de vrije toegang tot iedere arbeid van keuze.

3.4.2. Voorwaarden Associatiebesluit nr. 1/80

Gezinsleden hebben vrije toegang tot iedere arbeid van hun keuze indien zij:

  • a. een gezinslid zijn van een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse werknemer; en

  • b. in het kader van gezinshereniging met de Turkse werknemer in Nederland verblijf hebben gekregen; en

  • c. drie jaar legaal wonen in Nederland.

Ad b. De omstandigheid dat het gezinslid in Nederland is geboren en daardoor geen toestemming heeft moeten aanvragen om zich in het kader van de gezinshereniging bij de Turkse werknemer in Nederland te voegen is niet van belang (zie Hof van Justitie van de EG, 11 november 2004, Cetinkaya, C-467/02).

Ad c. Legaal wonen: dit begrip veronderstelt dat het gezinslid gedurende de periode van drie respectievelijk vijf jaar onafgebroken daadwerkelijk bij de Turkse werknemer moet wonen (zie Hof van Justitie van de EG, 22 juni 2000, Eyüp, C-65/98). Bij de berekening van deze periode moet echter wel rekening worden gehouden met korte onderbrekingen van het samenleven, waarbij niet de bedoeling bestond om het samenleven op te geven. Hierbij kan gedacht worden aan een afwezigheid van de gemeenschappelijke woonplaats gedurende een redelijke periode waarvoor gegronde redenen zijn dan wel aan onvrijwillig verblijf van minder dan zes maanden dat de betrokkene in zijn land van herkomst heeft doorgebracht (zie Hof van Justitie van de EG, 17 april 1997, Kadiman, C-351/95).

Vorenstaande betekent dat de vrije toegang tot de arbeidsmarkt als bepaald in artikel 7, eerste lid, onder b, besluit nr. 1/80 (waarin is bepaald dat de gezinsleden vrije toegang tot de arbeidsmarkt hebben wanneer zij ten minste vijf jaar aldaar legaal wonen) reeds na drie jaar legaal wonen van toepassing is. Met deze voor de gezinsleden van een Turkse werknemer gunstigere regel wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onder a, besluit nr. 1/80. Deze gunstigere regel moet altijd worden toegepast.

Na de periode van drie jaar legaal wonen worden ingevolge artikel 7 van het besluit nr. 1/80 aan het verblijf van het gezinslid geen voorwaarden meer verbonden. De omstandigheid dat de Turkse werknemer na deze periode niet meer behoort tot de legale arbeidsmarkt of dat de gezinsband is verbroken, heeft geen gevolgen voor het verblijfsrecht van het gezinslid (zie voornoemde zaak Cetinkaya). Dit geldt ongeacht of het gezinslid in het bezit is van een zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf.

3.5. Verlies van opgebouwde rechten

De Turkse werknemers en zijn gezinsleden die vallen onder de reikwijdte van een van de bepalingen van besluit nr. 1/80, verliezen hun opgebouwde rechten in de volgende gevallen.

Vrijwillige werkloosheid

Gedurende de opbouw van de eerste drie jaar legale arbeid heeft vrijwillige werkloosheid tot gevolg dat reeds opgebouwde rechten verloren gaan (zie B11/3.3.2).

Openbare orde en nationale veiligheid

Het verblijfsrecht wordt beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag van betrokkene een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie artikel 14, eerste lid, besluit nr. 1/80; zie Hof van Justitie van de EG, 10 februari 2000, Nazli, C-340/97en zie B10/7.1.1).

De omstandigheid dat de Turkse werknemer na drie jaar legale arbeid te hebben verricht een gevangenisstraf ondergaat, heeft niet tot gevolg dat de opgebouwde rechten verloren gaan (zie voornoemde zaak Nazli), ook niet indien de werkgever daarin aanleiding heeft gevonden om de werknemer te ontslaan. Immers, de met de gevangenisstraf gepaard gaande periode van tijdelijke afwezigheid op de arbeidsmarkt belet in de regel niet dat betrokkene nadien weer deelneemt aan het beroepsleven. Dit lijdt slechts uitzondering in geval van het gestelde hierboven.

Verlaten van het Nederlandse grondgebied voor langere tijd

Het verblijfsrecht gaat verloren indien het grondgebied van Nederland voor zes maanden of langer is verlaten, tenzij deze afwezigheid is gelegen in het vervullen van de militaire dienstplicht (zie bovengenoemde zaak Ergat en B10/7.1).

Definitief verlaten van de Nederlandse arbeidsmarkt

De door de Turkse werknemer opgebouwde rechten gaan verloren wanneer hij de Nederlandse arbeidsmarkt definitief heeft verlaten en daardoor geen verband meer bestaat tussen (toekomstige) arbeid in loondienst en het daarmee samenhangende recht op verblijf. Daarvan is sprake indien de Turkse werknemer de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt of blijvend en volledig arbeidsongeschikt is geworden (zie de zaken Nazli en Bozkurt).

3.6. Turkse zelfstandige

Het besluit nr. 1/80 heeft geen betrekking op Turkse zelfstandigen en zijn gezinsleden. Een Turkse onderdaan die in Nederland wenst te verblijven in verband met het verrichten van arbeid als zelfstandige dient te voldoen aan de algemene voorwaarden voor zelfstandigen, met uitzondering van de voorwaarde dat de leeftijd van 60 jaar nog niet bereikt is (zie B5/7.7). Voorts is niet het communautaire openbare orde-criterium van toepassing is, maar het nationale openbare orde beleid.

4. Het Europees Vestigingsverdrag

Het Europees Vestigingsverdrag (Trb. 1957, 20) met Protocol, goedgekeurd bij de wet van 28 oktober 1959 (Stb. 395) en voor Nederland in werking getreden op 21 mei 1969, voorziet in het toekennen van bepaalde voorrechten aan de onderdanen van landen die bij dit Verdrag Partij zijn.

Partij bij voornoemd verdrag zijn: Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Griekenland, Ierland, Italië, Luxemburg, Noorwegen, Turkije, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en Zweden.

4.1. Begunstigde

Omdat voor gemeenschapsonderdanen de verblijfsrechten die voortvloeien uit het gemeenschapsrecht gunstiger zijn, is dit Verdrag voor onderdanen van de landen die Partij zijn bij het Verdrag slechts van belang voor zover zij niet (langer) een verblijfsrecht kunnen ontlenen aan het gemeenschapsrecht. Voor onderdanen van Turkije is het verdrag slechts van belang voorzover zij geen aanspraken op voortzetting van verblijf kunnen ontlenen aan het besluit nr. 1/80 (zie B11/3).

4.2. Waarborgen

Het Europees Vestigingsverdrag verschaft de onderdanen van alle bedoelde landen (in de praktijk alleen de Turkse onderdanen) (extra) procedurele waarborgen in geval van voorgenomen verblijfsbeëindiging, bij rechtmatig verblijf (rechtmatig wonen) van ten minste twee (B11/4.2.1) respectievelijk tien jaar (B11/4.2.2).

Onder ‘rechtmatig op het grondgebied wonen’ wordt verstaan het hoofdverblijf in Nederland hebben tijdens een rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder a tot en met e, of onder l, Vw.

Verblijf gedurende de vrije termijn (artikel 8, aanhef en onder i, in samenhang met artikel 12 Vw en artikel 3.3 Vb) telt dus voor de berekening van de twee- of tienjarentermijn niet mee.

4.2.1. Twee jaar rechtmatig verblijf

Een onderdaan van een Verdragsluitende Partij die langer dan de twee voorafgaande jaren rechtmatig op het grondgebied van enige andere Partij heeft gewoond, wordt niet verwijderd zonder dat hem eerst wordt toegestaan tegen deze verwijdering gronden aan te voeren alsmede zich te wenden tot, en zich te dien einde te doen vertegenwoordigen bij, een bevoegde autoriteit of persoon of één of meer speciaal door de bevoegde autoriteiten aangewezen personen.

Indien een tot bovenbedoelde categorie behorende vreemdeling voldoet aan de eis van twee jaren rechtmatig wonen, gelden de volgende afwijkingen van het algemeen geldende vreemdelingenrecht:

  • de vreemdeling mag niet worden uitgezet zolang geen beslissing is gegeven op zijn aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.

  • In het geval dat de vreemdeling de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning voor bepaalde tijd heeft laten verstrijken zonder een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur ervan in te dienen, kan hij deze bescherming niet inroepen.

  • wanneer het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beëindigd, mag hij niet worden uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd (zie artikel 62 en 73 Vw).

  • uitzetting blijft achterwege, indien de vreemdeling tijdig bezwaar maakt.

  • de vreemdeling moet worden gehoord, indien de Minister overweegt het bezwaar ongegrond te verklaren. De vreemdeling krijgt dan de gelegenheid zijn belangen te bepleiten bij een bevoegde autoriteit of een of meer door die autoriteit aangewezen personen en zich te dien einde te doen vertegenwoordigen.

De vorenvermelde speciale waarborgen gelden niet, indien dwingende overwegingen van nationale veiligheid de uitzetting van de vreemdeling rechtvaardigen. Het begrip dwingende overwegingen van nationale veiligheid dient te worden onderscheiden van het begrip ‘bezwaren uit hoofde van de openbare orde’, zoals bedoeld in B1/4.4.

4.2.2. Tien jaar rechtmatig verblijf

Onderdanen van een Verdragsluitende Partij, die langer dan tien jaar rechtmatig op het grondgebied van enige andere Partij wonen, kunnen slechts worden verwijderd om redenen van nationale veiligheid dan wel openbare orde of goede zeden van bijzonder ernstige aard (zie artikel 3, derde lid, van het Verdrag).

Deze bepaling is niet vertaald in het Vb, maar de algemene regeling van artikel 3.86 en 3.87 Vb geeft – materieel inhoudelijk bekeken – een rechtsbescherming die ten minste even sterk is als de rechtsbescherming die voortvloeit uit het Verdrag.

Bij beantwoording van de vraag of de redenen voor verwijdering van bijzonder ernstige aard in de zin van het Verdrag zijn, dient het gedrag van de betrokken persoon gedurende de hele periode van verblijf in aanmerking te worden genomen. Tevens dient rekening te worden gehouden met familiebanden en de duur van het verblijf van de betrokken persoon op het Nederlands grondgebied.

Zulks is niet meer dan al geldt ingevolge de algemene regels inzake verblijfsbeëindiging op grond van openbare orde (zie B1/4.4).

4.3. Aantekening in de identiteitspapieren

Wanneer, door toepassing van dit Verdrag, de uitzetting achterwege blijft, dient in het identiteitspapier van de vreemdeling, al naar gelang het geval, één van de aantekeningen voorgeschreven bij artikel 4.29 en 4.34 Vb te worden gesteld.

5. Het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag

Op 17 december 1904 is het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag (Stb. 1906, 279) in werking getreden. Het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag voorziet in de mogelijkheid van vrije vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten.

5.1. Begunstigde

Het Verdrag is slechts van belang voor Duitse onderdanen die aan het gemeenschapsrecht geen aanspraak op verblijf kunnen ontlenen. Voorts is het Verdrag van belang voor Duitse onderdanen die in Duitsland werken, maar in Nederland (willen gaan) wonen.

Overigens heeft verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag niet tot gevolg dat betrokkene rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan in de zin van artikel 8, aanhef en onder e, Vw verkrijgt.

5.2. Verblijfsvoorwaarden

Ingevolge het Verdrag wordt in geval van een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet tegengeworpen dat niet aan de beperking wordt voldaan, mits betrokkene beschikt over voldoende middelen van bestaan. Met andere woorden, (voortzetting van) verblijf wordt toegestaan indien:

  • a. de Duitse onderdaan over voldoende middelen van bestaan beschikt;

  • b. geen bezwaren bestaan uit hoofde van de openbare orde.

Ad a. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum in de zin van de Wwb.

De bron waaruit de middelen komen (erfenis, pensioen, vermogen) is niet van belang, mits daadwerkelijk over de middelen wordt beschikt. De Duitse onderdaan moet gedurende zijn verblijf over deze middelen van bestaan beschikken.

Een uitkering krachtens de Wwb wordt niet aangemerkt als middelen van bestaan in de zin van dit Verdrag, omdat toekenning van een dergelijke uitkering in het algemeen en voorzover hier van belang slechts pleegt te geschieden wanneer Burgemeester en Wethouders van oordeel zijn dat betrokkene niet in staat is zelf te voorzien in de noodzakelijke kosten van bestaan (zie artikel 11 Wwb).

Bepaling hoogte netto-inkomen

Op grond van de overeenkomst tussen Nederland en de Bondsrepubliek Duitsland tot het vermijden van dubbele belasting zijn Duitse uitkeringen uit de sociale verzekering voor in Nederland wonende Duitsers in principe onderworpen aan de Duitse belastingheffing. Echter, in de praktijk wordt in Duitsland geen loonbelasting op deze uitkeringen ingehouden en wordt evenmin een aanslag Duitse inkomstenbelasting opgelegd, behalve indien nog andere inkomsten uit Duitsland worden genoten. Dit heeft tot gevolg dat in de regel op een in Nederland ontvangen Duitse uitkering door Nederland noch door Duitsland een enkele inhouding heeft plaatsgevonden.

Bovenstaande ‘belastingovereenkomst’ doet echter geen afbreuk aan de bevoegdheid van Nederland om, als woonstaat van de rechthebbende, de uitbetaalde Duitse uitkering op te nemen in de grondslag waarnaar de Nederlandse belasting wordt geheven. Nu een ontvanger van een Duitse uitkering in Nederland vrijwel altijd aangifteplichtig is, is een ontvangen Duitse uitkering niet zonder meer geheel aan te merken als netto-inkomen. Rekening dient immers te worden gehouden met de Nederlandse belasting- en premieheffing over deze uitkering. Ter zake kan overigens vrijstelling van verzekeringsplicht en premiebetaling voor de volksverzekeringen zijn verleend door de SVB.

Hoewel het aan betrokkene is om aan te tonen dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan in de zin van dit verdrag, kunnen eventuele vragen/ twijfels bestaan over de daadwerkelijke hoogte van het gestelde netto bedrag. Inlichtingen over (de invloed van) Duitse uitkeringen (op de heffing inkomstenbelasting en/of premie voor de volksverzekeringen) in Nederland kunnen worden verkregen bij het Bureau voor Duitse Zaken te Nijmegen.

Ad b. Gevaar voor de openbare orde

De verlening van een verblijfsvergunning, evenals verlenging van de geldigheidsduur ervan, kan worden geweigerd in geval van een in rechte onaantastbare strafrechtelijke uitspraak. Weigering kan tevens plaatsvinden in geval de vreemdeling gevaar oplevert voor de nationale veiligheid. Bij aanvragen om verlening van een verblijfsvergunning wordt daarbij op grond van het bovenstaande afgeweken van artikel 3.77 en 3.78 Vb.

In geval van een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur is artikel 3.86 en 3.87 Vb onverkort van toepassing. Voor Duitsers die zijn aan te merken als gemeenschapsonderdanen is het communautaire openbare orde-criterium van toepassing (Zie B10).

Gevaar voor de volksgezondheid

Hier wordt aangesloten bij de lijst van besmettelijke ziekten die als bijlage bij het Vb is gevoegd.

Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

Verwezen wordt naar artikel 21 tot en met 27 Vw, hoofdstuk 3, afdeling 3, van het Vb en naar B1/6.

5.3. Beperking en (arbeidsmarkt)aantekeningen

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf op grond van het Nederlands-Duits Vestigingsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

6. Het Nederlands-Zwitserse Traktaat

6.1. Inleiding

Op 19 augustus 1875 is tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat in Bern een Traktaat gesloten van vriendschap, vestiging en handel met Protocol van 24 april 1877 (Stb. 1878, nr. 137). Grondslag voor het sluiten van dit Traktaat is gelegen in de wens de vriendschapsbanden tussen Nederland en Zwitserland nauwer aan te halen en de handelsbetrekkingen tussen beide landen te verbeteren en uit te breiden.

Op 22 juli 1972 is te Brussel een overeenkomst gesloten tussen de EEG en de Zwitserse Bondsstaat. Deze overeenkomst vormde aanleiding om het Traktaat van vriendschap, vestiging en handel aan te passen. Naar aanleiding van een notawisseling tussen de Nederlandse en Zwitserse Regering van respectievelijk 13 juni 1996 en 24 juni 1996 is het Traktaat gewijzigd (Trb. 1996, nr. 217). Het gewijzigde Traktaat is op 10 januari 1997 in werking getreden. Artikel 1 van het Traktaat en het Protocol is daarbij ongewijzigd gebleven en thans nog steeds van kracht.

Op 21 juni 1999 is de Overeenkomst tussen de EG en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen tot stand gekomen (Trb. 2000, 16 en 86).

Bij wet van 14 september 2001 heeft Nederland deze Overeenkomst goedgekeurd (Stb. 2001, 432) en op 16 november 2001 geratificeerd. De Overeenkomst is per 1 juni 2002 in werking getreden.

6.2. Begunstigde

Per 1 juni 2002 worden Zwitserse onderdanen, alsmede hun familie- en gezinsleden, die de nationaliteit van een derde staat bezitten, en die op grond van vorenvermelde Overeenkomst in Nederland verblijven, aangemerkt als gemeenschapsonderdanen. Ten aanzien van Zwitserse onderdanen is dit bepaald bij eerder genoemde wet van 14 september 2001 (Stb. 2001, 432). Voor het verblijf als gemeenschapsonderdaan wordt verwezen naar B10.

Het Traktaat is slechts van belang voor Zwitserse onderdanen die aan de Overeenkomst tussen de EG en haar lidstaten, enerzijds, en de Zwitserse Bondsstaat, anderzijds, over het vrije verkeer van personen geen aanspraak op verblijf kunnen ontlenen.

6.3. Toegang en verblijf in Nederland

Het Traktaat voorziet in de mogelijkheid van vrije toegang en vestiging van wederzijdse onderdanen in de beide verdragstaten. Een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat heeft op grond van het Traktaat recht op een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling van een Nederlander, indien hij zich in Nederland wil vestigen en/of alhier economische activiteiten wil gaan verrichten.

In het Protocol is opgenomen dat aan een Zwitsers onderdaan de toegang tot Nederland kan worden geweigerd en hij kan worden verwijderd dan wel uitgezet, indien hij:

  • a. niet beschikt over een paspoort of ander authentiek bewijs van nationaliteit;

  • b. niet over middelen van bestaan beschikt of ten laste van de openbare liefdadigheid komt; of

  • c. een gevaar oplevert voor de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid.

Ad a. Het Protocol vermeldt als vereiste onder meer paspoort. Daaronder wordt verstaan een geldig nationaal paspoort.

Ad b. Openbare liefdadigheid

Onder ten laste van de openbare liefdadigheid wordt verstaan ten laste van de publieke middelen. Een uitkering ingevolge de Wwb wordt daarom niet aangemerkt als middelen van bestaan in de zin van dit Verdrag en Protocol.

Middelen van bestaan

Onder middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen dat ten minste gelijk is aan het bestaansminimum voor de betrokken categorie (alleenstaande, echtpaar) in de zin van de Wwb.

De bron waaruit deze middelen komen (erfenis, pensioen, vermogen) is niet van belang, mits betrokkene zelf maar daadwerkelijk over de middelen of het recht op (periodieke) uitkering ervan beschikt. Een toezegging hiertoe van een partner is overigens niet voldoende.

6.3.1. Arbeid als zelfstandige

Op een Zwitsers onderdaan, die zich in Nederland wil vestigen om alhier economische activiteiten als zelfstandige te gaan verrichten, is artikel 3.30, eerste lid, onder a en b, Vb niet van toepassing. Dit betekent dat hij niet behoeft te voldoen aan de voorwaarden als genoemd in B5/7.5 en B5/7.7. De aanvraag hoeft dus niet aan het Ministerie van EZ te worden voorgelegd voor een toetsing aan het wezenlijk Nederlands economisch belang.

De aanvraag om een verblijfsvergunning wordt echter afgewezen, indien niet is voldaan aan een of meer van de algemene voorwaarden als genoemd in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, Vw en B5/7.3 en B5/7.4.

6.3.2. Arbeid in loondienst

Op een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, die zich in Nederland wil vestigen voor het verrichten van arbeid in loondienst, is het bepaalde in B10/3 van toepassing.

6.3.3. Vestiging

Een onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat die geen economische activiteiten verricht en niet op grond van een ander verblijfsdoel in Nederland verblijft, komt op grond van het Traktaat voor verblijf in Nederland in aanmerking indien en zolang hij beschikt over voldoende middelen van bestaan.

6.4. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf op grond van het Nederlands-Zwitserse Traktaat’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

7. Europa-overeenkomsten met Bulgarije en Roemenië

De Europese Gemeenschappen en hun lidstaten hebben met Bulgarije (PB EG 1994, L 358, bladzijde 1) en Roemenië (PB EG 1994, L 357, bladzijde 1) Europa-overeenkomsten gesloten.

Deze Europa-overeenkomsten hebben tot doel een associatie tot stand te brengen om uitbreiding van de handel en economische betrekkingen tussen de verdragspartijen te bevorderen en daarmee de dynamische ontwikkeling en welvaart in Bulgarije en Roemenië te stimuleren, teneinde de toetreding tot de EG te vergemakkelijken.

7.1. Verblijf van werknemers

7.1.1. Verblijfsvoorwaarden

Aan werknemers wordt verblijf toegestaan, indien:

  • a. zij behoren tot het zogenoemde sleutelpersoneel;

  • b. de werknemer voorafgaand aan de detachering door de organisatie ten minste één jaar in dienst is geweest bij dezelfde organisatie;

  • c. een TWV is aangevraagd;

  • d. is voldaan aan de algemene voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning, neergelegd in artikel 16 Vw (zie B1/4 en met name de voorwaarden die nader worden ingevuld in artikel 3.72, 3.73 tot en met 3.75 en 3.79 Vb, zijn onverkort van toepassing).

Ad a. Tot het ‘sleutelpersoneel’ van een organisatie behoren leden van het hoger kader van een organisatie die in de eerste plaats verantwoordelijk zijn voor het management van de organisatie en personen die in het bezit zijn van hoge of ongewone specifieke technische kennis of kennis die van essentieel belang is voor de organisatie.

Ad b. Voor het verrichten van arbeid door een werknemer die op grond van bepalingen van bovengenoemde overeenkomsten verblijf vraagt, dient een TWV te worden aangevraagd. Het CWI toetst vervolgens of de werknemer inderdaad tot het sleutelpersoneel van zijn bedrijf behoort.

7.1.2. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Arbeid in loondienst uitsluitend bij … (naam werkgever)’, met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid uitsluitend toegestaan, mits de werkgever beschikt over een TWV.’

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

7.2. Verblijf van zelfstandigen

7.2.1. Verblijfsvoorwaarden

Indien vreemdelingen die de nationaliteit hebben van één van de landen waarmee een Europa-overeenkomst is gesloten, zich in Nederland willen vestigen om economische activiteiten te verrichten, hebben zij op grond van de overeenkomsten recht op een behandeling die niet minder gunstig is dan de behandeling van Nederlanders, indien zij economische activiteiten anders dan in loondienst gaan verrichten en als zij ondernemingen, met name vennootschappen, gaan oprichten en/of beheren.

Hun activiteiten mogen zich echter niet uitstrekken tot het zoeken naar of het aannemen van werk op de arbeidsmarkt en geven evenmin recht op toegang tot de arbeidsmarkt.

Op grond van het bepaalde in deze overeenkomsten zijn de overige bepalingen in de overeenkomsten betreffende zelfstandigen niet van toepassing indien een zelfstandige tevens arbeid in loondienst verricht. De overgangsperiode die voor de toelating van diegenen die zich als zelfstandige wilden vestigen gold, is geëindigd op 1 februari 1999.

De vreemdeling kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, indien:

De aanvraag wordt afgewezen als er sprake is van een schijnconstructie. Er is onder meer sprake van een schijnconstructie als wordt gepoogd het vereiste van een TWV te omzeilen door feitelijke arbeid in loondienst te presenteren als deelname in een vennootschap, dus als arbeid als zelfstandige.

Advies van het Ministerie van EZ en handelwijze bij twijfel

De aanvraag behoeft niet aan het Ministerie van EZ te worden voorgelegd voor een toetsing aan het wezenlijk Nederlands economisch belang.

Bij twijfel over de vraag of daadwerkelijk sprake is van een zelfstandige dient de aanvraag alsnog te worden voorgelegd aan het Ministerie van EZ, Centrale Dienst voor in- en uitvoer, ter toetsing of daadwerkelijk sprake is van een zelfstandige. Het Ministerie van EZ kan in verband met deze toetsing vragen om nadere documenten. Daartoe dient de betrokken vreemdeling in elk geval een ondernemingsplan over te leggen. Waarop een ondernemingsplan zicht moet bieden en welke elementen het moet omvatten is vermeld in B5/7.5.2.

7.2.2. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Arbeid als zelfstandige.’ De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid in loondienst niet toegestaan.’

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

7.3. Actuele bedreiging van de openbare orde en nationale veiligheid

Indien na toetsing is vastgesteld dat een onderdaan van Bulgarije of Roemenië rechten ontleent aan de Europa-overeenkomst kan het verblijfsrecht slechts worden geweigerd of beëindigd om redenen van openbare orde of openbare veiligheid indien het persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt (zie Hof van Justitie van de EG, 20 november 2001, ‘Jany’, C-268/99). Zie voor een toelichting op dit communautaire openbare orde-criterium B10/7.1.1. Indien wordt vastgesteld dat de onderdaan geen rechten aan de Europa-overeenkomst kan ontlenen, is het openbare orde beleid, zoals genoemd in B1, van toepassing.

8. Het Nederlands-Amerikaans Vriendschapsverdrag

Het Verdrag van vriendschap, handel en scheepvaart tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Staten van Amerika met bijbehorend Protocol (Trb. 1956, 40) beoogt de handel tussen de beide partijen te vergemakkelijken.

8.1. Verblijfsvoorwaarden

Onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika mogen in Nederland verblijven:

  • a. teneinde handel te drijven tussen de grondgebieden van de twee partijen en zich bezig te houden met daarmee samenhangende of in verband staande werkzaamheden op handelsgebied (zie artikel II, eerste lid, onder a, van het Verdrag);

  • b. teneinde de bedrijfsuitoefening van een onderneming waarin zij een aanzienlijk kapitaal hebben belegd of waarin zij daadwerkelijk bezig zijn zulks te doen, te ontwikkelen en te leiden (zie artikel II, eerste lid, onder b, van het Verdrag); en

  • c. voor andere doeleinden met inachtneming van de wetten met betrekking tot de toelating en het verblijf van vreemdelingen (zie artikel II, eerste lid, onder c, van het Verdrag).

Overigens zijn de onderdanen van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland onderworpen aan de voor vreemdelingen in het algemeen geldende bepalingen van de Vw inzake toegang en verblijf en inzake de gronden waarop hun verblijf of voortzetting van verblijf kan worden ontzegd (zie artikel II, vierde lid, van het Verdrag).

Het laat onverlet om maatregelen toe te passen welke noodzakelijk zijn ter handhaving van de openbare orde en ter bescherming van de volksgezondheid, de goede zeden en de veiligheid. Hiermee wordt, voorzover hier van belang, bedoeld maatregelen die zijn voorzien bij de Vw, zoals weigering van de toegang, van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, weigering verlenging van een dergelijke vergunning, alsmede intrekking ervan, weigering van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of intrekking daarvan en ongewenstverklaring. Voor wat betreft de maatregelen ter bescherming van de volksgezondheid wordt aangesloten bij de lijst van besmettelijke ziekten die als bijlage bij het Vb is gevoegd.

Ad b. Bedrijfsuitoefening

Onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ dient mede te worden verstaan een persoon die een Amerikaanse onderneming in Nederland vertegenwoordigt en in dienst van deze onderneming in een sleutelfunctie werkzaam is (zie artikel 2 van het Protocol). De vrije uitoefening van een beroep valt niet onder het begrip ‘bedrijfsuitoefening van een onderneming’ (zie artikel 8 van het bijbehorende Protocol).

Aanzienlijk kapitaal

Hieronder volgt een uitleg van het begrip ‘aanzienlijk kapitaal’ ten aanzien van de diverse mogelijke ondernemingsvormen (zie circulaire van de Minister van EZ van 4 november 1992, DMO/DCM/AM92081647):

  • Eenmanszaak: een zodanig kapitaal, dat de ondernemer zelfstandig het bedrijf kan exploiteren. Dit dient per geval te worden bekeken, maar als minimum wordt € 4.500 aangehouden.

  • Vennootschap onder firma: ten minste 25% van het firmakapitaal, met als minimum € 4.500.

  • Commanditaire vennootschap: voor de beherende vennoot geldt hetzelfde als bij een vennootschap onder firma. De stille vennoot oefent geen bedrijf uit en valt derhalve niet onder het bepaalde in het verdrag.

  • Besloten vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 18.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 4.500 zal beslaan.

  • Naamloze vennootschap: ten minste 25% van het gestorte kapitaal. Het gestorte kapitaal is in Nederland ten minste € 45.000, zodat het ‘aanzienlijk kapitaal’ ten minste € 11.250 zal beslaan.

  • Andere ondernemingsvormen: per geval bekijken.

Het dient te gaan om eigen kapitaal, niet om geleend geld. Het belegde ‘aanzienlijk kapitaal’ dient op peil te worden gehouden. Dit houdt in dat het kapitaal nooit lager mag zijn dan het voor de desbetreffende ondernemingsvorm geldende minimum. De vreemdeling dient ter staving van zijn aanvraag recente cijfers over te leggen die zijn gecontroleerd door een daartoe bevoegde externe deskundige.

De onderneming dient te zijn ingeschreven in het handelsregister met een omschrijving van het bedrijf of de bedrijven die in de onderneming worden uitgeoefend.

8.2. Arbeid in loondienst

Indien een op grond van het verdrag hier te lande verblijvende Amerikaanse vreemdeling (hoofdpersoon) arbeid in loondienst wenst te verrichten, dient wijziging van de vergunning te worden gevraagd en dient de werkgever te beschikken over een TWV (zie B5 en artikel 11 van het bijbehorende Protocol).

8.3. Gezinshereniging

Aan de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind – ongeacht hun nationaliteit – van een persoon die op grond van artikel II, eerste lid, onder a of b, van het Verdrag is toegelaten (de hoofdpersoon), kan verblijf worden toegestaan, indien zij hem vergezellen of voor gezinshereniging nareizen.

Het verblijf van de echtgeno(o)t(e) of ongehuwd minderjarig kind van de hoofdpersoon, ongeacht hun nationaliteit, kan met toepassing van artikel 16 Vw worden geweigerd, met uitzondering van het middelenvereiste (artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, Vw). Dit geldt zolang de hoofdpersoon voldoet aan de voorwaarden uit het Verdrag, zowel voor eerste toelating als ook voor de verlengingsaanvraag.

8.4. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

Hoofdpersoon

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd wordt, al naar gelang de situatie, verleend onder de beperking:

  • ‘arbeid als zelfstandige voor … (naam van de onderneming) op grond van het internationaal Vriendschapsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid in loondienst alleen toegestaan, indien de werkgever beschikt over een TWV; of

  • ‘arbeid in loondienst als vertegenwoordiger van … (naam van de vertegenwoordigde) op grond van het internationaal Vriendschapsverdrag’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘TWV vereist.’

Afhankelijke gezinsleden

De afhankelijke verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd aan echtgenoten en de minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking: ‘Verblijf bij … (naam hoofdpersoon).’ De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid toegestaan. TWV vereist’.

In alle gevallen wordt tevens toegevoegd: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

9. Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand

Het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand met Bijlagen en Protocol betreffende de vluchtelingen van 11 december 1953 (Trb. 1954, 200) verplicht de Verdragsluitende Partijen de wederzijdse onderdanen op gelijke voet als eigen onderdanen recht te geven op sociale en medische bijstand.

Partij bij dit Verdrag en Protocol zijn: Nederland, België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Griekenland; Ierland, Italië, Luxemburg, Malta (alleen bij het Verdrag), Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije, het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, IJsland en Zweden.

Hoewel geen partij bij het Europees Verdrag betreffende sociale en medische bijstand, heeft Nederland zich ingevolge artikel 13, vierde lid, Europees Sociaal Handvest en artikel 19 van het Europees verdrag inzake migrerende werknemers verplicht het eerstgenoemde Europees Verdrag eveneens toe te passen op onderdanen van Polen, Slowakije en Cyprus.

9.1. Begunstigde

De bepalingen van het Verdrag zijn in het kader van de uitvoering van de Vw slechts van belang voor houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 Vw. De Vw verleent aan houders van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, als bedoeld in artikel 20 Vw, een rechtspositie die ten minste even sterk is als die welke zij krachtens het Verdrag hebben.

Om dezelfde reden zijn de bepalingen van het Verdrag in de regel niet van belang indien en zolang een vreemdeling is aan te merken als gemeenschapsonderdaan als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, Vw. Dit lijdt slechts uitzondering indien de gemeenschapsonderdaan, gelet op de aard en duur van zijn verblijf, niet gerechtigd is een beroep te doen op de sociale of medische bijstand.

9.2. Repatriëring en bijstand

Onder repatriëring wordt verstaan verblijfsbeëindiging inclusief uitzetting. Onder het behoeven van bijstand wordt verstaan het beroep doen op de publieke middelen.

Een Verdragspartij repatrieert een rechtmatig verblijvende onderdaan van een andere Partij niet om de enkele reden dat hij bijstand behoeft (zie artikel 6 van het Verdrag).

Er kan wel tot repatriëring worden overgegaan, indien:

  • a. de betrokken persoon niet voortdurend gedurende ten minste vijf jaren verblijf heeft gehouden, wanneer hij het grondgebied heeft betreden vóór het bereiken van de leeftijd van 55 jaar; of

  • b. niet gedurende ten minste tien jaren verblijf heeft gehouden, in geval hij dat grondgebied heeft betreden na het bereiken van die leeftijd (zie artikel 7 van het Verdrag); of

  • c. sprake is van een andere grond.

Ad a en b. Onder rechtmatig verblijf wordt hier – in overeenstemming met artikel 11 van het Verdrag – verstaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder a tot en met h, alsmede j en l, Vw.

Voor de berekening van de bedoelde perioden van vijf en tien jaar telt niet mee de tijd waarin de betrokken vreemdeling bijstand heeft genoten uit publieke fondsen (als bedoeld in de Wet van 27 april 1912 tot regeling van het armbestuur, thans Wwb), tenzij het gaat om medische behandeling voor acute ziekten of medische behandeling van korte duur (zie artikel 14 van het Verdrag).

Evenmin telt mee de tijd van verblijf buiten Nederland van zes maanden of meer. Het dienst doen op in Nederland geregistreerde schepen geldt niet als onderbreking van het verblijf (zie artikel 13 van het Verdrag).

Als bewijsstuk, erkend voor het verblijf, geldt onder meer het uittreksel uit de GBA. Tegenbewijs door de vreemdeling is toegestaan.

Ad c. Er mag tot verblijfsbeëindiging worden overgegaan in geval van verplaatsing hoofdverblijf, het verstrekken van onjuiste gegevens en het niet voldoen aan de beperking of een voorschrift, alsmede wegens de openbare orde (zie artikel 16 Vw, in samenhang met hoofdstuk 3, afdeling 2, paragraaf 4 en 5, alsmede afdeling 3, paragraaf 2 en 3, Vb en B1).

In geval van detentie zal tot verblijfsbeëindiging kunnen worden overgegaan op grond van een inbreuk van de openbare orde, het ontbreken van de middelen van bestaan en het niet voldoen aan de beperking.

Waarborgen

De vreemdeling die bijstand geniet, mag voortzetting van verblijf slechts worden ontzegd, indien:

  • hij in een staat van gezondheid verkeert die vervoer toelaat (zie artikel 7, onder (a) en (ii), van het Verdrag en artikel 64 Vw); en

  • hij geen bijzondere band met Nederland heeft (zie artikel 7, onder (a) en (iii), van het Verdrag). Hoe korter het verblijf in Nederland, des te eerder zal worden aangenomen dat de vreemdeling geen bijzondere band met Nederland heeft.

9.3. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

Als regel zal aan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van de betrokkene steeds een beperking zijn verbonden. Indien ingevolge het Verdrag niet tot verblijfsbeëindiging kan worden overgegaan, wordt de beperking waaronder de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd laatstelijk is verleend, gehandhaafd.

De op de eerder verleende verblijfsvergunning geplaatste aantekening wordt gehandhaafd.

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende te zijn verzekerd tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

10. Europees Sociaal Handvest

Nederland, Turkije en de landen van de EU/EER (zie B10), behoudens Estland, Litouwen en Slovenië, hebben het Europees Sociaal Handvest (Turijn, 18 oktober 1961, Trb. 1963, 90; Rectificatie, Trb. 1980, 65) geratificeerd.

10.1. Begunstigde

Het Handvest is alleen van belang voor Turkse onderdanen, voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het besluit nr. 1/80 en voorzover zij geen gezins- of familielid zijn van een onderdaan van de EU/EER of de Zwitserse Bondsstaat.

10.2. Verblijf gezinsleden migrerende werknemer

Nederland heeft zich ingevolge artikel 19, zesde lid, van het Handvest verbonden te waarborgen dat zoveel mogelijk de hereniging van het gezin van een migrerende werknemer, die toestemming heeft gekregen om zich op het grondgebied te vestigen, wordt vergemakkelijkt. Deze bepaling heeft geen rechtstreekse werking (zie ABRvS, 16 april 1984, RV 1984/ 117).

Het ‘gezin van een migrerende werknemer’ wordt geacht ten minste te omvatten zijn echtgenote, en kinderen te zijnen laste die de leeftijd van 21 jaar nog niet hebben bereikt (zie de Bijlage bij het Handvest, deel II).

Dat laat echter onverlet dat voor gezinshereniging, met hier te lande rechtmatig verblijvende Turkse werknemers, aanvullende eisen kunnen worden gesteld indien het gaat om (verruimde) gezinshereniging. Dat betekent dat, voorzover hier van belang, op ‘kinderen’ tussen de 18 en 21 jaar, die ten laste van de werknemer komen, niet dezelfde regeling behoeft te worden toegepast zoals die geldt voor EU/EER-onderdanen en onderdanen van de Zwitserse Bondsstaat.

10.3. Intrekking verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning van de rechtmatig verblijvende werknemer en zijn gezinsleden kan slechts worden ingetrokken, indien zij een gevaar opleveren voor de nationale veiligheid, of inbreuk maken op de openbare orde of goede zeden (zie artikel 19, achtste lid, van het Handvest).

11. Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers

Partij bij het Verdrag zijn: Nederland, Frankrijk, Italië, Noorwegen, Portugal, Spanje, Turkije en Zweden.

11.1. Begunstigde

Het Verdrag heeft betrekking op onderdanen van een Verdragsluitende Partij die in Nederland werkzaam zijn en rechtmatig verblijf hebben.

Het verdrag lijkt met name van belang te zijn voor onderdanen van Turkije en voor vreemdelingen met de nationaliteit van de overige landen, alleen voorzover zij geen aanspraken kunnen ontlenen aan het recht van de EU/EER, niet aan het Europees Vestigingsverdrag en evenmin aan het besluit nr. 1/80.

11.2. Verblijfsvoorwaarden migrerende werknemer

De nationale vreemdelingrechtelijke voorwaarden/voorschriften zijn op deze onderdanen van toepassing.

11.3. Gezinshereniging

Gezinshereniging met onderdanen die reeds rechtmatig verblijf hebben, is toegestaan volgens nationale procedures.

11.4. Tijdelijke arbeidsongeschiktheid en werkloosheid

Er dient vijf maanden verblijf te worden toegestaan voor het zoeken naar ander werk, revalidatie dan wel herscholing, als bedoeld in artikel 25 van het Verdrag, in geval van:

  • tijdelijke arbeidsongeschiktheid; of

  • onvrijwillige werkloosheid wegens afvloeiing of langdurige ziekte (zie artikel 9, vierde lid, van het Verdrag); onvrijwillige werkloosheid moet dan naar behoren zijn geconstateerd door de bevoegde autoriteiten.

Echter, er hoeft geen verblijf te worden toegestaan over een periode die langer is dan die waarover de werkloosheidsuitkering wordt betaald.

Een en ander houdt in dat in voorkomende gevallen de geldigheid van de verblijfsvergunning moet worden verlengd tot vijf maanden na intreden van ziekte of werkloosheid, voor het zoeken naar werk, voor omscholing of revalidatie, maar niet langer dan de werkloosheidsuitkering duurt.

12. Overeenkomst EEG-Algerije, Israël, Jordanië, Marokko en Tunesië

Op 27 april 1976 is te Rabat een samenwerkingsovereenkomst tussen de EEG en het Koninkrijk Marokko ondertekend, die namens de EG is goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2211/78 van de Raad van 26 september 1978 (PB L 264, blz. 1).

Er zijn ook samenwerkingsovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Algerije en Tunesië die soortgelijke bepalingen bevatten als artikel 40, eerste lid, van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko. Bovendien zijn in 1995 associatieovereenkomsten gesloten tussen de EEG en Tunesië, Israël en Jordanië, waarin artikel 64 dezelfde inhoud heeft als artikel 40 van de Samenwerkingsovereenkomst EEG-Marokko. In 1996 is een dergelijke associatieovereenkomst gesloten tussen de EEG en Marokko.

12.1. Belang

In bedoelde overeenkomsten is slechts het beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen neergelegd.

Het Hof van Justitie van de EG (2 maart 1999, El-Yassini, C-416/96) heeft geoordeeld dat het in artikel 40, eerste alinea, van de Overeenkomst EEG-Marokko neergelegde beginsel van gelijke behandeling inzake de arbeidsvoorwaarden en de lonen, op zich niet tot gevolg heeft dat het de autoriteiten van de lidstaat van ontvangst verboden is de verlenging van de verblijfstitel van een op het grondgebied van die lidstaat werkzame Marokkaanse migrerende werknemer te weigeren, ook al kan die maatregel naar haar aard niet worden genomen jegens de onderdanen van de betrokken lidstaat.

Bovengenoemde jurisprudentie kan ook van belang zijn voor bepaling van de verblijfspositie van vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van Algerije, Israël, Jordanië of Tunesië.

Bedoelde overeenkomsten en jurisprudentie leiden echter niet tot aanspraak op (voortzetting van) verblijf voor onderdanen van genoemde landen.

13. Het Internationaal Verdrag burgerrechten en politieke rechten

Op 11 maart 1979 is voor Nederland in werking getreden het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (New York 19 december 1966, Trb. 1969, 99; Nederlandse vertaling: Trb. 1978, 177).

13.1. Begunstigde en belang

Een vreemdeling die wettig op het grondgebied verblijft van een Staat die partij is bij dit verdrag, kan slechts uit die Staat worden gezet krachtens een overeenkomstig de wet genomen beslissing (zie artikel 13 van het Verdrag).

Het is hem toegestaan, zijn bezwaren tegen zijn uitzetting kenbaar te maken en zijn geval opnieuw te doen beoordelen door en zich met dit doel te doen vertegenwoordigen bij de bevoegde autoriteit dan wel door een of meer personen die daartoe speciaal door de bevoegde autoriteit zijn aangewezen, tenzij dwingende redenen van nationale veiligheid een tegengestelde beslissing rechtvaardigen.

14. Het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind

Op 8 maart 1995 is voor Nederland in werking getreden het Internationaal Verdrag inzake de rechten van het kind (New York, 20 november 1989, Trb. 1990, 46; Nederlandse vertaling: Trb. 1990, 170).

14.1. Begunstigde

Het Verdrag geeft aan een buitenlands kind op zichzelf geen aanspraak op verblijf in Nederland, voorzover de bepalingen van het Verdrag (met name de artikelen 9 en 10) al zijn aan te merken als een ieder verbindende bepalingen die rechtstreekse werking hebben en niet slechts als instructienormen die tot de Staten, die Partij zijn, zijn gericht.

Artikel 9 houdt onder meer in dat een kind niet wordt gescheiden van zijn ouders tegen hun wil en schept procedurele waarborgen.

Het eerste lid van artikel 10 is de instructie aan de Partijen om aanvragen van het kind om een Staat die partij is, voor gezinshereniging binnen te gaan of te verlaten, te behandelen met welwillendheid, menselijkheid en spoed en ziet daarom niet op het verlenen van een verblijfsvergunning.

Het tweede lid van dit artikel, vermeldt weliswaar dat een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven het recht heeft op regelmatige basis persoonlijke betrekkingen en rechtstreekse contacten te onderhouden met beide ouders, doch dit artikellid draagt de Partijen slechts op daartoe het recht van het kind en de ouders te eerbiedigen om welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten en het eigen land binnen te gaan.

Deze bepalingen laten daarom de mogelijkheid in stand om uit hoofde van nationaal recht eisen te stellen in het kader van verblijf, met name in geval van gezinshereniging.

Blijkens jurisprudentie (Rechtbank Den Haag, 25 september 1997, Wieczorek en Rechtseenheidskamer, 25 september 1997, Austin) valt noch uit de tekst, noch uit de wordingsgeschiedenis af te leiden dat door artikel 10 voor de Nederlandse Staat verdergaande verplichtingen bestaan dan hetgeen reeds is neergelegd in het Nederlandse recht en beleid ter zake van gezinsvorming en -hereniging. Evenmin blijkt dat is beoogd een uitbreiding te geven aan de verplichtingen die uit artikel 8 EVRM voortvloeien. In de totstandkomingsgeschiedenis van de Rijkswet tot goedkeuring van het Verdrag is in de Memorie van Toelichting en een Nota naar aanleiding van het Verslag opgenomen dat hieraan reeds uitvoering is gegeven in de Vw (oud), het Vb (oud), het VV (oud) en de Vc (oud). De verdragsverplichtingen neergelegd in artikel 10 laten onverlet dat met betrekking tot inkomen, onderzoek en termijn van indiening van het verzoek eisen kunnen worden gesteld. De Vw, het Vb, het VV en de Vc beogen daarin geen wijziging te brengen.

15. Onderdanen van de Republiek Suriname

Op 24 november 1980 eindigde de geldigheidsduur van de Overeenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Suriname inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen van 1975. Er is geen nieuwe overeenkomst inzake het verblijf en de vestiging van wederzijdse onderdanen gesloten, maar bij overeenkomst van 25 februari 1981 is een overlegstructuur met betrekking tot het door beide landen gevoerde vreemdelingenbeleid in het leven geroepen.

15.1. Binnenkomst en verblijf

Met betrekking tot de binnenkomst en het verblijf van Surinaamse onderdanen wordt onderscheid gemaakt tussen:

  • degenen die vóór 25 november 1980 Nederland zijn binnengekomen; en

  • degenen die na 24 november 1980 Nederland zijn binnengekomen of binnenkomen.

15.1.1. Binnenkomst vóór 25 november 1980

Hoewel de geldigheidsduur van de Overeenkomst inzake verblijf en vestiging van 1975 is verstreken op 24 november 1980, zijn de bepalingen van deze Overeenkomst nog van toepassing op bepaalde Surinaamse onderdanen (verkregen rechten). In het algemeen kan worden gesteld dat het vreemdelingen van Surinaamse nationaliteit betreft die vóór 25 november 1980 in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning op grond van de Overeenkomst inzake verblijf en vestiging van 1975.

Voor aanvragen door Surinaamse onderdanen (zelfstandigen) met verkregen rechten, zie B5/7.9.1.

15.1.2. Binnenkomst na 24 november 1980

Voor deze categorie vreemdelingen zijn de in het algemeen geldende wettelijke bepalingen en voorschriften van toepassing. Het gaat hierbij om:

  • Surinaamse onderdanen die in het kader van (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming naar Nederland komen (zie B2);

  • alleenstaande ouders van 65 jaar of ouder (zie B2);

  • Surinaamse onderdanen die in Nederland arbeid in loondienst willen verrichten (zie B5);

  • Surinaamse onderdanen die zich als zelfstandige in economische zin willen vestigen (zie B5);

  • Surinaamse onderdanen die in Nederland een studie of opleiding willen volgen (zie B6).

15.2. Medische behandeling

Visum

Surinaamse onderdanen die op medische indicatie voor een behandeling naar Nederland reizen, zal een visum worden verstrekt, mits de financiering van deze behandeling deugdelijk is geregeld. Dit houdt in dat moet worden aangetoond dat een toereikende ziektekostenverzekering is afgesloten. In beginsel kan geen genoegen worden genomen met een garantverklaring van een referent.

Wanneer in Nederland, uit een verklaring van de behandelend geneesheer, mocht blijken dat een verblijf van langer dan drie maanden noodzakelijk is, zal de verblijfstermijn worden verlengd. Bij een verlenging tot maximaal zes maanden wordt het visum verlengd.

Verblijf voor medische behandeling

Op grond van artikel 3.47, eerste lid, Vb kan aan de Surinaamse onderdaan een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) voor dit doel worden verleend, indien hij:

  • a. op medische indicatie en in het bezit van een daartoe afgegeven visum naar Nederland is gekomen; en

  • b. voortzetting van de medische behandeling in Nederland zes maanden na inreis medisch noodzakelijk is; en

  • c. de financiering daarvan deugdelijk is geregeld; en

  • d. wordt voldaan aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw (zie B1/4), waaronder met name ook het moeten beschikken over voldoende middelen van bestaan voor het levensonderhoud van de Surinaamse onderdaan.

In deze situatie wordt dus niet getoetst of Nederland het meest aangewezen land is. Over de vraag of de medische behandeling in Nederland noodzakelijk is, adviseert het BMA (zie B8).

Voor een Surinaamse onderdaan die op een toeristenvisum Nederland binnenkomt om hier een medische behandeling te ondergaan, gelden naast de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw de bijzondere voorwaarden van artikel 3.46 Vb en B8.

15.2.1. Beperking, (arbeidsmarkt)aantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘Het ondergaan van medische behandeling’ met de arbeidsmarktaantekening: ‘Arbeid niet toegestaan’.

Tevens wordt de verblijfsvergunning voorzien van de aantekening: ‘Een beroep op de publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

16. Het Verdrag betreffende de status van staatlozen

16.1. Begunstigde

Onder ‘staatloze’ wordt blijkens het op 28 september 1954 te New York gesloten Verdrag betreffende de status van staatlozen (Trb. 1955, 42 en 1957, 22) verstaan een persoon die door geen enkele staat, krachtens de wetgeving ervan, als onderdaan wordt beschouwd.

De voordelen van het Verdrag komen niet toe aan staatlozen:

  • die in het land waar zij gevestigd zijn de rechten en verplichtingen hebben, welke aan het bezit van de nationaliteit van dat land zijn verbonden;

  • van wie verondersteld wordt dat zij een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf of een misdrijf tegen de menselijkheid hebben begaan;

  • die een ernstig, niet politiek, misdrijf hebben begaan buiten het land van hun vestiging, vóórdat zij tot dat land worden toegelaten.

16.2. Bewijs staatloosheid

Ten aanzien van de vraag hoe de staatloosheid dient te worden bewezen, bevat het Verdrag geen bepalingen. Iedere staat is dus vrij om zelf te bepalen welke bewijzen hij nodig acht om de beweerde staatloosheid van een bepaalde persoon te kunnen aannemen.

Het bewijs van de staatloosheid is niet aan bepaalde middelen gebonden en de beoordeling daarvan niet voorbehouden aan een speciaal daarvoor aangewezen rechterlijke of administratieve instantie.

16.3. Belang

16.3.1. Uitzetting, afwijzing en intrekking van de aanvraag

Het Verdrag verbiedt – behoudens om redenen van openbare of nationale veiligheid – de uitzetting van staatlozen die rechtmatig op het grondgebied van partijen verblijven (zie artikel 31 van het Verdrag en B14/3). Onder rechtmatig verblijf wordt verstaan een rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vw.

Gelet op vorenstaande, geldt het volgende:

  • uitzetting dient achterwege te blijven zolang niet is beslist op de door een staatloze ingediende aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning.

  • uitzetting dient ook achterwege te blijven wanneer de vreemdeling niet tijdig om verlenging heeft gevraagd.

  • nadat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling is beëindigd, dient hij ingevolge artikel 62 Vw Nederland uit eigen beweging binnen vier weken te verlaten, zodat hij niet wordt uitgezet voordat hem vier weken zijn gegund om te vertrekken naar een plaats buiten Nederland waar zijn toelating is gewaarborgd.

  • zolang niet is beslist op een tijdig ingediend bezwaarschrift is sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, aanhef en onder h, Vw en blijft uitzetting achterwege.

Afwijzing en intrekking van de aanvraag

Afwijzing van de aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur en het intrekken van een verblijfsvergunning van een staatloze kan slechts geschieden:

  • indien hij onjuiste gegevens heeft verstrekt die hebben geleid tot het verlenen van een vergunning;

  • indien hij bij herhaling een bij de Vw strafbaar gesteld feit heeft begaan;

  • indien hij bij rechterlijk gewijsde is veroordeeld wegens een opzettelijk begaan misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd; of

  • indien hij een ernstig gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Uitzondering

Het hierboven in deze paragraaf gestelde is niet van toepassing:

  • op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning werd verleend met een geldigheidsduur korter dan de termijn waarbinnen zij op grond van een geldig reispapier kunnen terugkeren naar een land waar hen voordien verblijf was toegestaan;

  • op staatlozen aan wie een verblijfsvergunning is verleend onder de beperking dat het verblijf alleen is toegestaan teneinde hen in staat te stellen toelating in een derde land te verkrijgen;

  • wanneer dwingende redenen van nationale veiligheid uitzetting rechtvaardigen.

16.3.2. Reisdocumenten

Indien de vreemdeling een staatloze is in de zin van hierbedoeld Verdrag en hij in de vreemdelingenadministratie expliciet als staatloze staat ingeschreven (en dus niet als vreemdeling met ‘onbekende’ nationaliteit), kan hij op grond van dit Verdrag een reisdocument voor vreemdelingen krijgen (zie C6/28).

Nederlandse reisdocumenten voor vreemdelingen worden verstrekt door de burgemeester van de woonplaats van de aanvrager.

In dit geval dient de IND, voordat de gemeente tot verstrekking van een reisdocument kan overgaan, de verblijfsgegevens op het aanvraagformulier te verifiëren en dit formulier, voorzien van een advies, retour te zenden naar de gemeente.

12. Diplomaten

1. Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de verblijfsstatus van vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor een diplomatieke zending of consulaire post, hun afhankelijke gezinsleden en hun personeel behandeld, alsmede de verblijfsstatus van vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor een internationale organisatie en hun gezinsleden.

2. Personeel van ambassades en consulaten, alsmede de gezinsleden

Sinds 1 augustus 1987 wordt onderscheid gemaakt tussen duurzaam en niet-duurzaam verblijvend personeel.

2.1. Niet-duurzaam verblijvend personeel

2.1.1. Algemeen

Niet-duurzaam verblijvend personeel bezit een bijzondere status op grond van de Weense Verdragen inzake het Diplomatiek Verkeer respectievelijk de Consulaire Betrekkingen. Op dit personeel alsmede op hun afhankelijke gezinsleden en particuliere bedienden zijn de bepalingen van de Vw niet van toepassing. Zij zijn in het algemeen niet onderworpen aan de verplichtingen die in het belang van het toezicht op vreemdelingen zijn gesteld. Evenmin kunnen op hen de maatregelen van uitzetting en bewaring krachtens de Vw worden toegepast (zie A2/6.2.3.1 en A2/6.2.3.4). Hun toegang, toelating en verblijf hier te lande richten zich naar de algemene regelen van volkenrecht.

Als niet-duurzaam verblijvend personeel worden aangemerkt:

  • a. diplomatieke en consulaire koeriers;

  • b. diplomatiek en consulair personeel op doorreis;

  • c. diplomatiek en consulair personeel met de uitgezonden status.

Ad a. Deze vreemdelingen zijn óf beroepskoeriers óf als zodanig voor één reis aangewezen (zie verder A2/6.2.3.2).

Ad b. Ten aanzien van diplomatieke en consulaire ambtenaren, hun gezinsleden en het administratief, technisch en bedienend personeel die slechts op doorreis in Nederland zijn, zijn de bepalingen van de Vw niet van toepassing voor zover het de doorreis naar of terugkeer van de diplomatieke zending of consulaire post in een derde land betreft.

Ad c. Het betreft hier:

  • diplomatiek of consulair personeel dat is uitgezonden door de zendstaat; waar het administratief, technisch en bedienend personeel alsmede particuliere bedienden betreft: deze categorie behoudt de uitgezonden status tot tien jaar na begin van de werkzaamheden in Nederland, waarna deze status vervalt;

  • uitgezonden of lokaal geworven personeel, dat reeds voor 1 augustus 1987 in dienst is getreden bij een ambassade of consulaat, daar ononderbroken nog steeds werkzaam is en ervoor heeft gekozen om de uitgezonden status te behouden;

  • lokaal geworven personeel dat korter dan tien jaar in dienst is bij een missie en de werkzaamheden ononderbroken voortzet, wordt door het Ministerie van BuZa aangemerkt als uitgezonden personeel, indien dit personeel op het moment van indiensttreding bij de missie niet reeds een jaar of meer op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw rechtmatig in Nederland verbleef of niet gerechtigd was om in Nederland arbeid in loondienst te verrichten (deze categorie kan met ingang van 1 januari 2000 niet meer de uitgezonden status verkrijgen);

  • de gezinsleden van bovengenoemde categorieën.

Van de bovenstaande drie categorieën wordt alleen de derde categorie door de Minister van BuZa in het bezit gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81; zie bijlage 3, onder A, derde lid VV juncto artikel 2.3 VV). Dit houdt onder meer in dat deze categorie niet behoeft te beschikken over een verblijfsvergunning, maar wel over bovengenoemd geprivilegieerdendocument, vervangend document of visum.

2.1.2. Positie na verlies van de bijzondere status

Na beëindiging van het dienstverband met een ambassade of consulaat komt de uitgezonden status van de categorieën als genoemd onder B12/2.1.1, onder 3, te vervallen. De bepalingen van de Vw worden alsdan onverkort van toepassing op deze vreemdelingen.

2.1.2.1. Verblijfsvoorwaarden ex-geprivilegieerden

Indien is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.93 Vb kan de ex-geprivilegieerde in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw).

Indien de ex-geprivilegieerde hieraan niet voldoet, gelden artikel 14, 16 en 17 Vw onverkort.

2.1.2.2. Verblijfsvoorwaarden gezinsleden ex-geprivilegieerden

Onder gezinsleden van (ex-)geprivilegieerden wordt verstaan die personen die door de Minister van BuZa als gezinslid van de hoofdpersoon zijn aangemerkt en die uit dien hoofde door de Minister van BuZa in het bezit werden gesteld van een geprivilegieerdendocument (zie model M81).

De verblijfsstatus van de geprivilegieerde (hoofdpersoon) is bepalend voor de status van afhankelijke gezinsleden. Zolang de hoofdpersoon de uitgezonden status behoudt, behouden ook de afhankelijke gezinsleden deze status. Indien de uitgezonden status van de hoofdpersoon komt te vervallen, vervalt tevens de uitgezonden status van de afhankelijke gezinsleden.

Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

Het afhankelijke gezinslid kan in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw), indien het gezinslid:

  • meerderjarig is op het moment van de indiening van de aanvraag;

  • gedurende ten minste tien jaren op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven; en

  • wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.93, eerste lid, onder c, Vb.

Verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Het kan voorkomen dat de hoofdpersoon in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw, maar één of meer van de afhankelijke gezinsleden niet.

Het afhankelijke gezinslid kan dan in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) onder de beperking verband houdend met gezinshereniging bij de hoofdpersoon, indien het gezinslid:

  • op het moment van de indiening van de aanvraag minderjarig is; of

  • korter dan tien jaar op grond van een bijzondere geprivilegieerde status bij de hoofdpersoon in Nederland heeft verbleven.

In beide gevallen geldt dat moet worden voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 16 Vw (zie B1/4), in samenhang met artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb.

De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd van deze afhankelijke gezinsleden kan in behandeling worden genomen met vrijstelling van het mvv-vereiste op grond van het gestelde in artikel 3.71, tweede lid, onder c, Vb, dan wel met toepassing van artikel 3.71, vierde lid, Vb (zie in dit verband B1/4.1.1).

Indien het afhankelijke gezinslid niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 Vw en evenmin in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 Vw met als doel gezinshereniging bij de hoofdpersoon, dan kan de vreemdeling een aanvraag om eerste toelating op grond van de Vw indienen. Hierbij gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw onverkort.

2.2. Duurzaam verblijvend personeel

Onder duurzaam verblijvend personeel wordt per 1 januari 2000 verstaan: door de zendstaat uitgezonden personeel dat niet, zoals gebruikelijk, na enkele jaren de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat, ononderbroken voortzet na tien jaar. Vreemdelingen in deze categorie ontvangen vanaf 1 januari 2000 geen legitimatiebewijs afgegeven door het Ministerie van BuZa meer. Zij dienen zich in te schrijven bij de GBA en de vreemdelingenpolitie.

Als duurzaam verblijvend personeel wordt aangemerkt:

  • lokaal geworven personeel (zie B12/2.2.1);

  • personeel dat de uitgezonden status per 1 januari 2000 verliest (zie B12/2.2.2).

2.2.1. Lokaal geworven personeel

Lokaal geworven personeel bestaat uit een tweetal categorieën:

  • a. Voor 1 januari 2000 lokaal geworven personeel;

  • b. Vanaf 1 januari 2000 lokaal geworven personeel.

Ad a. Voor 1 januari 2000 konden diplomatieke zendingen of consulaire posten vreemdelingen lokaal werven die reeds een jaar of meer op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw rechtmatig in Nederland verbleven en gerechtigd waren arbeid, al dan niet in loondienst, te verrichten.

Ad b. Lokaal geworven personeel is op een missie werkzaam personeel dat op de lokale (Nederlandse) arbeidsmarkt is geworven en dat werkzaamheden ten behoeve van de missie verricht. Het gaat hier veelal om administratief, technisch en bedienend personeel dat niet door een zendstaat is uitgezonden. De missies kunnen vanaf 1 januari 2000 slechts personen werven op de lokale arbeidsmarkt aan wie het verrichten van arbeid in Nederland vrij is toegestaan en die rechtmatig in Nederland verblijf hebben op grond van artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw.

2.2.1.1. Verblijfsvoorwaarden lokaal geworven personeel

De bepalingen van de Vw zijn en blijven onverkort van toepassing op de twee bovengenoemde categorieën.

2.2.1.2. Verblijfsvoorwaarden gezinsleden

De bepalingen als genoemd in artikel 14, 16 en 17 Vw in samenhang met artikel 3.13 tot en met 3.22 Vb zijn onverkort van toepassing op de toelating van gezinsleden van de twee bovengenoemde categorieën vreemdelingen.

2.2.2. Personeel dat uitgezonden status per 1 januari 2000 verliest

Het betreft de volgende categorieën:

  • a. personeel dat na 1 augustus 1987 de uitgezonden status heeft verkregen en per 1 januari 2000 reeds tien jaar werkzaam is bij een missie;

  • b. particulier bedienden die na 1 augustus 1987 de uitgezonden status hebben verkregen en reeds tien jaar werkzaam zijn bij een missie;

  • c. personeel dat al voor 1 augustus 1987 de uitgezonden status bezat en tot op heden onafgebroken werkzaamheden voor een missie verricht en ervoor heeft gekozen in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Ad a. Het betreft door de zendstaat na 1 augustus 1987 uitgezonden administratief, technisch en bedienend personeel, dat niet zoals gebruikelijk na enkele jaren de ontvangststaat weer verlaat, maar in Nederland zijn werkzaamheden voor ambassades of consulaten van dezelfde zendstaat ononderbroken voortzet. Dit geldt mede voor lokaal geworven personen die niet onder de eerdere definitie van ‘duurzaam verblijf houdend’ vielen en daarom als ‘uitgezonden personeel’ zijn aangemerkt.

Ad b. Het gaat hier om particulier bedienden die in persoonlijke dienst van een uitgezonden medewerker (de werkgever) zijn en die na afloop van het dienstverband van de uitgezonden diplomatieke medewerker in dienst zijn getreden bij de opvolger van de vertrekkende werkgever. Voorwaarde is wel dat het salaris in de periode tussen het vertrek van de oude werkgever en de aankomst van de nieuwe werkgever wordt betaald door de missie.

2.2.2.1. Verblijfsvoorwaarden personeel uitgezonden status verliest

Indien wordt voldaan aan de voorwaarden als genoemd in artikel 21 Vw in samenhang met artikel 3.93 Vb (zie hieronder zelfstandige middelen) kan het personeelslid (vreemdeling) in bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. Indien de vreemdeling hieraan niet voldoet, gelden artikel 14, 16 en 17 Vw.

Voor wat betreft de zelfstandige middelen van bestaan geldt een uitzondering. Middelen van bestaan worden in ieder geval als zelfstandige middelen geaccepteerd, indien daarover door de werkgever premies sociale verzekeringen en belastingen worden afgedragen. Voor personeel dat in dienst is van een ambassade of consulaat van een andere mogendheid vindt er géén inhouding plaats van de premies sociale verzekeringen en belastingen, omdat ambassades en consulaten ingevolge artikel 6, vierde lid, Wet op de loonbelasting 1964 niet inhoudingsplichtig zijn.

Desalniettemin worden de inkomsten uit arbeid in loondienst voor werk bij een ambassade of consulaat van een andere mogendheid – ondanks dat geen premies sociale verzekeringen en belastingen zijn afgedragen – aangemerkt als zelfstandige middelen van bestaan.

2.2.2.2. Verblijfsvoorwaarden gezinsleden

Het bepaalde in B12/2.1.2.2 is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) of voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw).

Nakomen van familie- en gezinsleden

Indien familie- of gezinsleden zich eerst bij de hoofdpersoon in Nederland willen vervoegen wanneer de hoofdpersoon reeds rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder b, Vw, dan zijn de bepalingen van B2 op deze familie- of gezinsleden van toepassing.

2.2.2.3. Inleveren geprivilegieerdendocument

Bij de afgifte van de gevraagde verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd of verblijfsvergunning voor bepaalde tijd dient de vreemdeling het door het Ministerie van BuZa afgegeven identiteitsbewijs geprivilegieerden in te leveren bij de burgemeester van de gemeente waar hij woon- of verblijfplaats heeft. De burgemeester zendt het identiteitsbewijs geprivilegieerden naar de IND. De IND retourneert het identiteitsbewijs vervolgens aan het Ministerie van BuZa.

3. Vreemdelingen werkzaam bij een internationale organisatie

3.1. Werkzaam met een geprivilegieerde verblijfsstatus

Op grond van de Zetelovereenkomsten, waarin (mede) bepalingen zijn opgenomen omtrent hun verblijfsrechtelijke positie, komt aan vreemdelingen die in Nederland werkzaamheden verrichten voor een internationale organisatie en hun gezinsleden – tenzij anders in de Zetelovereenkomst bepaald – de uitgezonden status toe.

Deze personen worden door de Minister van BuZa in het bezit gesteld van een geprivilegieerdendocument (model M81; zie bijlage 3, onder A, derde lid VV juncto artikel 2.3 VV). Dit houdt onder meer in dat zij niet behoeven te beschikken over een verblijfsvergunning. Voor wat betreft de grenscontrole en het toezicht wordt verwezen naar A2/6.2.3.3 en A2/6.2.3.4.

3.2. Categorieën geprivilegieerden internationale organisaties

In dit verband wordt verwezen naar de internationale organisaties die in Nederland gevestigd zijn en wier personeel in aanmerking komt voor een geprivilegieerde verblijfsstatus middels de door de Minister van BuZa verstrekte identiteitskaart. Voor informatie over de internationale organisaties kan contact worden opgenomen met het Ministerie van BuZa.

3.3. Positie na verlies van de bijzondere verblijfsstatus

Na beëindiging van het dienstverband met een internationale organisatie of wanneer de betreffende vreemdeling na de periode van tien jaar op zijn verzoek (aanvraag) duurzaam een verblijfsstatus onder de Vw toegewezen heeft gekregen, komt de uitgezonden (geprivilegieerde) status op basis van de Zetelovereenkomst van de betreffende vreemdeling te vervallen. De bepalingen van de Vw worden alsdan onverkort van toepassing op deze vreemdelingen.

3.3.1. Verblijfsvoorwaarden (ex)geprivilegieerden

De verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) kan op aanvraag worden verleend aan de meerderjarige vreemdeling die:

  • 1. tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, of van het administratief, technisch dan wel bedienend personeel van een internationale organisatie;

  • 2. duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt;

  • 3. geen gevaar vormt voor de openbare orde;

  • 4. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid; en

  • 5. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen daarvan zouden hebben geleid, tenzij sinds de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Ad 1. Bepalend is dat sprake is van tien jaar aaneengesloten verblijf in Nederland als lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, of van het administratief, technisch dan wel bedienend personeel van een internationale organisatie. Bij de berekening van de periode van tien aaneengesloten jaren van verblijf worden mede in aanmerking genomen de perioden waarin de vreemdeling rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, van de Vw heeft gehad. Wel dient de vreemdeling direct voorafgaand aan de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status te hebben gehad.

Het is niet van belang of het personeelslid van een internationale organisatie de bijzondere geprivilegieerde status (de zogenoemde uitgezonden status) al dan niet door eigen toedoen heeft verloren.

Het verblijfsrecht op grond van een bijzondere geprivilegieerde status dient te worden aangetoond aan de hand van een originele verklaring van BuZa waaruit het verblijfsrecht als geprivilegieerde vreemdeling blijkt.

Ad 2. Voor ‘zelfstandig’: zie artikel 3.73 Vb en B1/4.3.1. Voor ‘voldoende’: zie artikel 3.74 Vb en B1/4.3.3. Ten aanzien van de duurzaamheid van de middelen geldt ingevolge artikel 3.93, tweede lid, Vb een afwijkende bepaling. De middelen van bestaan zijn duurzaam indien zij op het tijdstip waarop de aanvraag werd ingediend of waarop de beschikking wordt gegeven, of enig tussenliggend moment nog gedurende ten minste één jaar beschikbaar zijn.

Ad 3. Ten aanzien van deze voorwaarde wordt aangesloten bij artikel 3.95 Vb. Dit betekent dat de aanvraag wordt afgewezen, indien de vreemdeling wegens een misdrijf waartegen een gevangenisstraf van drie jaren of meer is bedreigd bij onherroepelijk geworden rechterlijk vonnis een gevangenisstraf, een taakstraf of de maatregel, bedoeld in artikel 37a WvSr, dan wel het buitenlandse equivalent daarvan, is opgelegd, en de totale duur van de straffen of maatregelen ten minste gelijk is aan de norm, bedoeld in artikel 3.86, tweede lid, Vb. Verder is artikel 3.86 Vb van overeenkomstige toepassing (zie B1/4.4 en B1/5.3.6).

Het eerdere verblijfsrecht op grond van de bijzondere geprivilegieerde status telt niet mee bij de bepaling van de totale verblijfsduur zoals genoemd in artikel 3.86 Vb. Dit betekent dat alleen eventueel eerder rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, of l, Vw meetelt bij de bepaling van de totale verblijfsduur.

Ad 4. Zie B1/4.4.

Ad 5. Zie B1/5.3.3.

Indien de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden 1 tot en met 5 zoals hierboven vermeld, dan wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw) afgewezen. De vreemdeling zal dan, indien hij in aanmerking wil komen voor toelating tot Nederland, een aanvraag om eerste toelating op grond van de Vw moeten indienen. Hierbij gelden de artikelen 14, 16 en 17 Vw onverkort.

3.3.2. Verblijfsvoorwaarden gezinsleden van (ex-)geprivilegieerden

Verblijfsvergunning regulier onbepaalde tijd

Het meerderjarige afhankelijke gezinslid kan op aanvraag (net als de (ex-)geprivilegieerde) in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd (zie artikel 20 Vw). Dit is ook mogelijk indien de geprivilegieerde hoofdpersoon in dienst blijft van een internationale organisatie of uit Nederland vertrekt. Dit is in tegenstelling tot de afhankelijke gezinsleden van geaccrediteerde personeelsleden van ambassades en consulaten; hun verblijfsrecht is afhankelijk van dat van de geprivilegieerde hoofdpersoon (zie B12/2.1.2.2).

Het meerderjarige afhankelijke gezinslid kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd, indien het gezinslid:

  • 1. tien aaneengesloten jaren in Nederland heeft verbleven als afhankelijk gezinslid van een lid van het hoogste kader, het hoofd inbegrepen, van een internationale organisatie of als afhankelijk gezinslid van een lid van het administratief, technisch of bedienend personeel van een internationale organisatie;

  • 2. duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikt;

  • 3. geen gevaar vormt voor de openbare orde;

  • 4. geen gevaar vormt voor de nationale veiligheid; en

  • 5. geen onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot het verlenen, wijzigen of verlengen daarvan zouden hebben geleid, tenzij sinds de verlening, verlenging of wijziging een periode van twaalf jaren is verstreken.

Voor de toelichting op de voorwaarden 1 tot en met 5 wordt verwezen naar de toelichting op deze artikelen zoals vermeld in B12/3.3.1.

Verder geldt wat betreft voorwaarde 2 (middelenvereiste) dat het duurzame en zelfstandige inkomen van de hoofdpersoon wordt meegeteld, indien het gezinslid over dit inkomen kan beschikken en indien de hoofdpersoon een garantverklaring heeft ondertekend. Dat het gezinslid over het inkomen kan beschikken wordt aangetoond met een schriftelijke verklaring van de hoofdpersoon.

Verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

Het bepaalde in B12/2.1.2.2 met betrekking tot de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) is van overeenkomstige toepassing.

3.4. NAVO

Op grond van het Verdrag van Ottawa, het Navo-statusverdrag en het Partnership for Peace-statusverdrag zijn een aantal categorieën vreemdelingen geprivilegieerd (B12/3.4.1). Op hen zijn de bepalingen van de Vw niet van toepassing. Daarnaast is er een groep NAVO-vreemdelingen, die niet vallen onder voornoemde verdragen, doch met wiens verblijf wordt geacht dat een wezenlijk Nederlands belang wordt gediend. De categorieën worden genoemd in artikel 3.40 Vb. Voor deze groep niet-geprivilegieerde NAVO-vreemdelingen is een verblijfsregeling opgenomen in B12/3.4.2.

3.4.1. Geprivilegieerde NAVO-vreemdelingen

3.4.1.1. Verdrag van Ottawa

Op grond van het Verdrag van Ottawa zijn twee categorieën vreemdelingen geprivilegieerd:

  • vertegenwoordigers van de lidstaten bij een der organen van de NAVO, niet zijnde een militair lichaam, onder wie ook adviseurs en technische deskundigen van delegaties, en het officieel administratief personeel dat deze vertegenwoordigers vergezelt, alsmede hun echtgenoten;

  • bepaalde door de organisatie vastgestelde categorieën NAVO-functionarissen, alsmede hun echtgenoten en de te hunnen laste zijnde naaste familieleden die bij hen inwonen.

Het betreft hier het personeel van het NATO AEW&C Programme Management Agency, gevestigd in Brunssum en het NATO C3 Agentschap in Den Haag.

Dit personeel dat in Nederland geen militaire status heeft, is in het bezit van een geprivilegieerdendocument afgegeven door de Minister van BuZa (zie model M81 en bijlage 3, onder A, VV).

3.4.1.2. NAVO-statusverdrag en Partnership for Peace-statusverdrag

Op grond van het NAVO-statusverdrag en het daarbij behorende Hoofdkwartieren Protocol dan wel op grond van het Partnership for Peace-statusverdrag en het daarbij behorende Tweede Aanvullende Protocol, zijn militairen van een krijgsmacht van een lidstaat geprivilegieerd, indien zij verbonden zijn aan een hier te lande gevestigd internationaal militair hoofdkwartier (Joint Force Command-Head Quarter) of een daarmee gelijkgestelde organisatie dan wel behoren tot een hier te lande gelegerd of op doortocht zijnd onderdeel van zodanige krijgsmacht.

Deze militairen zijn in het bezit van een persoonlijk militair identiteitsbewijs, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst, en, voorzover niet hier te lande gestationeerd, van een collectieve of individuele reiswijzer, afgegeven door de bevoegde autoriteiten van de Staat van herkomst of door het hoofdkwartier dan wel de organisatie waarbij zij zijn te werk gesteld.

Deze documenten gelden tevens als document voor grensoverschrijding (zie bijlage 3, onder E, VV).

De commandant van Joint Force Command-Head Quarter te Brunssum en zijn plaatsvervanger zijn in het bezit van een legitimatiebewijs afgegeven door de Minister van BuZa (zie bijlage 3, onder A, VV).

3.4.2. Niet-geprivilegieerde NAVO-vreemdelingen (artikel 3.40 Vb)

3.4.2.1. Verblijfsvoorwaarden

Vreemdelingen behorend tot één van de categorieën genoemd in artikel 3.40 Vb komen in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw), indien aan de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor verlening van een verblijfsvergunning wordt voldaan (zie B1/4).

Zij zijn vrijgesteld van het legesvereiste (zie artikel 3.34b, eerste lid, onder a, VV). Voor de behandeling van aanvragen om een mvv wordt verwezen naar B1/1.

Op de overige hier te lande woonachtige vreemdelingen, die bijvoorbeeld in dienst zijn van vreemdelingen als in artikel 3.40 Vb bedoeld, zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing (zie B1/4). Tot deze categorie behoren bijvoorbeeld dienstboden, tuinlieden, kindermeisjes en chauffeurs.

3.4.2.2. Verblijfsdocument

Voor zover zij de leeftijd van twaalf jaar hebben bereikt, wordt aan vreemdelingen behorend tot een van deze categorieën voor hun verblijf een document uitgereikt als bedoeld in bijlage 7a VV.

Aan vreemdelingen jonger dan twaalf jaar kan niettegenstaande het voorgaande een document als bedoeld in bijlage 7a VV worden verleend, namelijk indien geen van de beide ouders van de vreemdeling in het bezit hoeft te worden gesteld van een dergelijk document.

3.4.2.3. Registratie

De burgemeester van de gemeente waar de vreemdeling woon- of verblijfplaats heeft, is belast met de administratie van de vreemdelingen bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onder b, Vb en hun gezinsleden, bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onder c, Vb. De bedoelde vreemdelingen behoeven, ingevolge de wet- en regelgeving van de GBA, niet voor de duur van hun verblijf te worden opgenomen in de persoonsregisters.

Vreemdelingen als bedoeld in artikel 3.40, eerste lid, onder a, Vb en hun gezinsleden, bedoeld onder artikel 3.40, eerste lid, onder c, Vb worden opgenomen in de GBA van de gemeente waar zij woonachtig zijn.

3.4.2.4. Beperking, arbeidsmarktaantekening en voorschrift

Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 3.40 Vb wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) verleend met de beperking ‘verblijf als NAVO-vreemdeling’, met de arbeidsmarktaantekening: ‘Andere arbeid alleen toegestaan, indien werkgever beschikt over TWV.’

Aan vreemdelingen als bedoeld in artikel 3.40, Vb die onderdaan zijn van een lidstaat van de EU/EER of van Zwitserland wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) verleend onder de beperking: ‘verblijf als NAVO-vreemdeling.’ De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten, met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

3.4.2.5. Geldigheidsduur verblijfsvergunning

De geldigheidsduur van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (zie artikel 14 Vw) te verlenen aan deze vreemdelingen bedraagt maximaal drie jaar. Echter, de totale tijdsduur waarvoor de vergunning geldig is, mag de duur van de tewerkstelling (indien het burgerpersoneel betreft) of de duur van de tewerkstelling dan wel stationering van het hoofd van het gezin (indien het gezins- en familieleden betreft) niet overschrijden (zie artikel 3.63 Vb).

4. EU- en EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden

EU- en EER-onderdanen, Zwitserse onderdanen en hun gezinsleden die een uitgezonden status hebben, worden aangemerkt als gemeenschapsonderdanen en hebben rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder e, Vw in Nederland.

De verblijfsregeling, zoals genoemd in B12/3.4.2, geldt niet voor die vreemdelingen die als EU/EER-onderdaan of Zwitserse onderdaan rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder e, Vw in Nederland hebben (zie B10).

13. Familiebezoek

1. Inleiding

In beginsel wordt verblijf voor familiebezoek voor maximaal drie maanden toegestaan. Voor deze periode kan aan visumplichtige vreemdelingen een reisvisum worden verleend. Niet-visumplichtige vreemdelingen kunnen gedurende hun vrije termijn voor familiebezoek in Nederland verblijven (zie A2/4.2.2 en A2/4.4).

Voorts is familiebezoek voor langer dan drie maanden mogelijk. Artikel 3.29 Vb geeft het kader waarbinnen aan een vreemdeling verblijf kan worden toegestaan voor familiebezoek. Indien aan de in dit artikel vermelde voorwaarden is voldaan, is de Minister bevoegd, doch niet verplicht, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning kan worden verleend. Daarnaast zijn de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw en B1/4 van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

2. Voorwaarden familiebezoek

Voor alle vreemdelingen uit mvv-plichtige landen die voor familiebezoek van langer dan drie maanden in Nederland willen verblijven, geldt dat zij tevoren in het buitenland een aanvraag om een mvv moeten hebben ingediend en deze hebben verkregen (zie B1/1.1 en B1/1.2).

In aanvulling op de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als genoemd in B1, dient een vreemdeling die voor familiebezoek van maximaal zes maanden in Nederland wil verblijven, te voldoen aan de volgende cumulatieve voorwaarden:

Ad b. Voor verblijf voor familiebezoek worden de volgende personen als familieleden aangemerkt:

  • echtgenoten of geregistreerde partners;

  • bloedverwanten tot en met de vierde graad; en

  • aanverwanten tot en met de tweede graad.

Onder bloedverwanten wordt verstaan: ouders (1e graad), kinderen (1e graad), broers/zussen (2e graad) grootouders (2e graad), ooms/tantes (3e graad) en neven/nichten (4e graad).

Onder aanverwanten wordt verstaan: zwagers/schoonzussen (2e graad), schoonzoons/ schoondochters (1e graad), schoonmoeders/schoonvaders (1e graad), stiefkinderen (1e graad), stiefouders (1e graad) en stiefbroers/stiefzussen (2e graad).

De familierechtelijke betrekking kan worden aangetoond met documenten, zoals een trouwboekje, geboorteakte etcetera.

Ad c. Op grond van artikel 3.29, tweede lid, Vb zijn in afwijking van artikel 3.75 Vb middelen van bestaan duurzaam, indien zij voor de duur van het voorgenomen verblijf beschikbaar zijn.

Indien de vreemdeling de duur van het voorgenomen verblijf niet reeds bij het indienen van de aanvraag aantoont, wordt aangenomen dat het voorgenomen verblijf zich zal uitstrekken tot één jaar na het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven. De bestaansmiddelen worden dan duurzaam geacht indien zij nog één jaar beschikbaar zijn op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, dan wel enig tussenliggend moment.

Garantstelling door familielid of andere relatie

Indien de eigen financiële middelen van de vreemdeling ontoereikend zijn, kan het verblijf slechts worden toegestaan wanneer het familielid of een andere relatie zich schriftelijk garant (zie bijlage 6c VV) heeft gesteld voor de kosten van het levensonderhoud en van de terugreis. Hierbij geldt slechts dat één persoon (het familielid of de andere relatie) het verblijf kan bekostigen en garant staan.

Voldoende middelen van familielid of andere relatie

Het familielid of een andere relatie dient te beschikken over voldoende, zelfstandig verworven middelen van bestaan voor zichzelf (en zijn gezin) en voor de kosten van het levensonderhoud van de vreemdeling voor de duur van het voorgenomen verblijf van de vreemdeling. Onder voldoende middelen van bestaan wordt verstaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder (artikel 3.29, derde lid, Vb).

Bekostiging verblijf familiebezoek van meerdere vreemdelingen

Als het in Nederland gevestigde familielid of de in Nederland gevestigde andere relatie het verblijf van meerdere vreemdelingen wil bekostigen, geldt als voldoende middelen van bestaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met voor iedere betrokken vreemdeling het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Als bijvoorbeeld twee vreemdelingen naar Nederland komen voor familiebezoek geldt als voldoende middelen van bestaan een netto-inkomen, gelijk aan het bestaansminimum, bedoeld in de Wwb, voor de desbetreffende categorie, aangevuld met tweemaal het bestaansminimum voor alleenstaanden van 21 jaar of ouder.

Middelen familie- en gezinsleden en andere relaties garantsteller

Bij de berekening van het inkomen worden de inkomsten van eventuele familie- en gezinsleden, waaronder tevens begrepen de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, en van andere relaties van de garantsteller niet meegeteld. Indien ook de bestaansmiddelen van de garantsteller niet voldoende zijn, wordt de aanvraag afgewezen en worden de (eveneens ontoereikende) eigen financiële middelen van de vreemdeling daar niet bij opgeteld.

3. Beperking, arbeidsmarktaantekeningen en voorschrift

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘voor familiebezoek bij ....... (naam familielid) van ten hoogste zes maanden’, met de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid niet toegestaan.’

In het geval degene die familiebezoek beoogt onderdaan is van een Lidstaat van de EU/EER of van Zwitserland wordt de verblijfsvergunning verleend onder de beperking: ‘voor familiebezoek bij ........ (naam familielid) van ten hoogste zes maanden’. De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist.’

Aan de vergunning wordt als voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

4. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend met een geldigheidsduur van maximaal zes maanden, te berekenen vanaf de dag na inreis in Nederland (zie artikel 3.70 Vb).

14. Ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier

1. Inleiding

In dit hoofdstuk worden de bepalingen inzake de ambtshalve verleende verblijfsvergunningen regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als Amv, voor verblijf als vreemdeling die buiten schuld niet uit Nederland kan vertrekken en voor verblijf op grond van het driejarenbeleid uitgewerkt.

Middels artikel 3.56 Vb is in een regeling voorzien, inhoudende dat onder bepaalde voorwaarden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend aan een Amv.

Dit artikel geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen. In dit hoofdstuk wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels. Naast de beleidsregels die in dit hoofdstuk zijn opgenomen, zijn tevens de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing, tenzij anders is aangegeven.

Een andere categorie vreemdelingen aan wie ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend, betreft die vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken. Indien een vreemdeling, van wie de aanvraag om toelating is afgewezen, kan aantonen dat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken, komt hij onder voorwaarden in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.

Tenslotte kan ook ambtshalve een verblijfsvergunning regulier worden verleend aan de vreemdeling op wiens asielaanvraag na drie jaren nog niet onherroepelijk is beslist. Dit driejarenbeleid is weliswaar per 1 januari 2003 afgeschaft, maar kan op grond van het overgangsrecht nog van toepassing zijn op vreemdelingen die hun asielaanvraag voor 1 januari 2000 hebben ingediend.

2. Amv’s

2.1. Algemeen

Amv’s van wie de aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel is afgewezen, moeten terugkeren naar het land van herkomst of een ander land waar zij redelijkerwijs naar toe kunnen gaan.

Het kan echter voorkomen dat uit feiten en omstandigheden blijkt dat aannemelijk is dat de minderjarige zich in het land van herkomst, of in een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan, niet zelfstandig kan handhaven en dat daar evenmin adequate opvang aanwezig is.

Voor die gevallen is in artikel 3.56 Vb in een regeling voorzien, inhoudende dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan worden verleend.

Ook na verlening van de verblijfsvergunning blijft het uitgangspunt dat de Amv in beginsel moet terugkeren.

De uitgangspunten van het in B14/2 neergelegde beleid zijn alleen van toepassing op alleenstaande minderjarige vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend. De verblijfsvergunning op grond van dit beleid wordt alleen ambtshalve verleend, dus niet op aanvraag (zie B14/2.4.1).

2.2. Voorwaarden voor de verblijfsvergunning

Voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als Amv gelden de volgende bijzondere cumulatieve voorwaarden (zie artikel 3.56 Vb):

2.2.1. Minderjarigheid

De minderjarigheid wordt beoordeeld naar Nederlands recht. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:233 Burgerlijk Wetboek wordt een persoon als minderjarig beschouwd, indien:

  • 1. de persoon de ouderdom van achttien jaren niet heeft bereikt;

  • 2. de persoon niet gehuwd is of een geregistreerd partnerschap heeft gesloten;

  • 3. de persoon niet gehuwd is geweest of ooit een geregistreerd partnerschap heeft gesloten; én

  • 4. de persoon niet met toepassing van artikel 253ha BW meerderjarig is verklaard.

Ad 2 en 3. Voor de vaststelling of een vreemdeling als gevolg van een in het buitenland gesloten huwelijk als meerderjarig dient te worden beschouwd, is van belang of het huwelijk naar regels van Nederlands internationaal privaatrecht wordt erkend.

Op grond van artikel 5 Wet conflictenrecht huwelijk wordt een huwelijk alleen erkend indien het rechtsgeldig is ingevolge het recht van de staat waar de huwelijksvoltrekking plaatsvond. Een minderjarige wordt dus niet meerderjarig door een niet-erkend traditioneel huwelijk.

Op grond van artikel 6 Wet conflictenrecht huwelijk wordt een huwelijk evenmin erkend als dit onverenigbaar zou zijn met de openbare orde. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij gedwongen huwelijken of huwelijken tussen jonge kinderen.

Ongehuwd samenwonen (ook als er een samenlevingscontract is) leidt op zichzelf niet tot meerderjarigheid.

2.2.2. Alleenstaand

Het in B14/2 neergelegde beleid is niet van toepassing op de minderjarige asielzoeker of vreemdeling

  • die met zijn meerderjarige ouder(s) Nederland inreist; óf

  • die met zijn eventuele in het buitenland reeds toegewezen voogd Nederland inreist; óf

  • wiens meerderjarige ouder(s) zich reeds in Nederland bevind(t)(en); óf

  • wiens eventuele in het buitenland reeds toegewezen voogd zich reeds in Nederland bevindt.

Een minderjarige vreemdeling wordt in het kader van dit beleid wél als alleenstaand beschouwd, indien zijn ouder(s) in de bovengenoemde situaties minderjarig is/zijn.

2.2.3. Zelfstandig handhaven in land van herkomst of een ander land

Indien aannemelijk is dat de vreemdeling zich zelfstandig kan handhaven, behoeft voor terugkeer geen adequate opvang in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan aanwezig te zijn.

Bij de vaststelling of de vreemdeling zich zelfstandig kan handhaven, worden de volgende omstandigheden in overweging genomen:

  • a. de leeftijd van de betrokken Amv;

  • b. de omstandigheden die zijn gelegen in de persoon van de jongere.

Ad a. Zelfstandigheid wordt niet tegengeworpen indien de Amv ten tijde van de beslissing jonger is dan zestien jaar.

Ad b. Indien de vreemdeling ten tijde van de beslissing zestien jaar of ouder is, is van belang of uit overige omstandigheden, die in de persoon zelf zijn gelegen, aannemelijk is dat hij zich zelfstandig kan handhaven in het buitenland, gerelateerd aan de ter plaatse geldende normen. Hiervan is sprake indien de betrokkene voor zijn komst naar Nederland voor zichzelf heeft gezorgd. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het feit dat de betrokkene in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan werk had en/of op zichzelf woonde en niet aannemelijk is dat dit serieuze problemen heeft opgeleverd, noch dat serieuze problemen te verwachten waren.

Het moet voorts gaan om werkzaamheden waarvan in redelijkheid mag worden verwacht dat een minderjarige die weer oppakt. Van minderjarigen die werkzaam waren in de prostitutie, als soldaat of strijder, of ten aanzien van wie sprake was van kinderarbeid, wordt niet verwacht dat zij deze werkzaamheden weer oppakken.

Indien wordt geconstateerd dat aannemelijk is dat de Amv van zestien jaar of ouder zich zelfstandig kan handhaven en dus geen opvang behoeft, komt hij niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als amv’.

2.2.4. Adequate opvang

Indien aan de hand van B14/2.2.3 wordt geconstateerd dat de Amv opvang behoeft, is van belang of voor hem adequate opvang voorhanden is in het land van herkomst of in een ander land waar hij redelijkerwijze naar toe kan gaan.

Onder adequate opvang wordt verstaan iedere opvang (ongeacht de vorm) waarvan de omstandigheden niet wezenlijk verschillen van de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een vergelijkbare positie als de betrokkene bevinden. Dit kan bestaan uit opvang door ouders, familieleden, vrienden, buren, stam-, clan- of dorpsgenoten.

Het bestaan van adequate opvang wordt in ieder geval aangenomen indien:

  • a. in het betreffende land een familielid tot in de vierde graad aanwezig is;

  • b. in het betreffende land de echtgeno(o)t(e) in een niet-erkend traditioneel huwelijk aanwezig is;

  • c. uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een familielid, anders dan hiervoor bedoeld, of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden;

  • d. in een individueel geval opvang in een (particuliere) opvanginstelling voorhanden is en deze opvang naar lokale omstandigheden als aanvaardbaar wordt beschouwd;

  • e. in het landgebonden asielbeleid (zie C8) is vastgelegd dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn;

  • f. in het landgebonden asielbeleid (zie C8) is vastgelegd dat de autoriteiten zorg dragen voor de opvang en dat de opvangvoorzieningen adequaat zijn.

Ad c. Hiervan is onder meer sprake als de meerderjarige de minderjarige al eerder begeleidde of verzorgde op meer dan incidentele basis.

Ad e. Indien in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat algemene opvangvoorzieningen beschikbaar en toereikend zijn, mag ervan worden uitgegaan dat er adequate opvang is. Daadwerkelijke plaatsing behoeft ten tijde van de beschikking niet te zijn geregeld.

Ad f. Indien in het landgebonden asielbeleid is vastgelegd dat de autoriteiten zorgdragen voor de opvang en dat de opvangvoorzieningen adequaat zijn, behoeft geen onderzoek naar een concrete opvangplaats in een opvanginstelling te worden gedaan.

In al deze gevallen wordt verwacht dat de betrokkenen vertrekken naar het land van herkomst of naar een ander land waar zij redelijkerwijs naar toe kunnen gaan.

2.3. Afwijzingsgronden

2.3.2. Frustreren van het onderzoek naar adequate opvang

Amv’s, die tijdens de procedure een mogelijk onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst of een ander land (zie B14/2.4.4) frustreren, komen niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als amv’.

Hiervan is sprake als de betrokkene – ook los van de context van het totale asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit, nationaliteit of opvang. Bij het beoordelen of van het vorenstaande sprake is, wordt rekening gehouden met druk, traumata, de geestelijke ontwikkeling en de leeftijd van betrokkene. Van een kind kan immers niet altijd dezelfde mate van volledigheid en gedetailleerdheid worden verwacht als van een volwassene.

Ook indien de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel is afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw en het relaas mede op grond daarvan als ongeloofwaardig moet worden beschouwd, kan dit leiden tot de conclusie dat de betrokkene het onderzoek frustreert. Het bovenstaande kan ook worden tegengeworpen als de betrokkene jonger is dan vijftien jaar.

2.4. Procedurele bepalingen

2.4.1. Ambtshalve toets

De verblijfsvergunning wordt niet verleend op aanvraag. De verblijfsvergunning op grond van dit beleid kan alleen ambtshalve worden verleend op grond van artikel 3.6 Vb (zie C2/7):

  • a. ambtshalve in het kader van een asielprocedure, nadat is geconstateerd dat de aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt afgewezen;

  • b. ambtshalve in het kader van een procedure waarbij is besloten dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde of onbepaalde tijd wordt ingetrokken.

2.4.2. Toetsing ex nunc

De toetsing aan het bijzondere beleid inzake Amv is ex nunc. Van belang is dus niet de situatie op het moment van het indienen van de asielaanvraag, maar die op het moment van het ambtshalve beslissen.

2.4.3. Leeftijdsonderzoek

Indien getwijfeld wordt aan de leeftijd van de betrokken asielzoeker en deze zijn gestelde leeftijd niet met documenten heeft kunnen aantonen, kan de asielzoeker een leeftijdsonderzoek aanvragen. De procedure en de bepalingen inzake het leeftijdsonderzoek worden nader uitgewerkt in C5/24.4 en C5/24.5.

2.4.4. Onderzoek in het buitenland naar adequate opvang

Indien uit feiten en omstandigheden niet aannemelijk is dat de Amv zich zelfstandig staande zal kunnen houden (zie C2/7.4.2), kan onderzoek door het Ministerie van BuZa geïndiceerd zijn indien in het land van herkomst of in een ander land waar de vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan gaan, geen adequate opvang, bijvoorbeeld in de vorm van opvangtehuizen, bekend is. Onderzoek is in beginsel niet noodzakelijk indien de vreemdeling zelf verklaart dat adequate opvang aanwezig is, en daarbij voldoende geloofwaardige informatie geeft waaruit blijkt hoe de adequate opvang bij terugkeer bereikt kan worden, zoals adresgegevens.

Indien de informatie niet voldoende geloofwaardig is, gezien de leeftijd of de ontwikkeling van de minderjarige, kan onderzoek wel geïndiceerd zijn ter aanvulling of verificatie van de overgelegde gegevens.

2.4.5. Aard van het verblijfsrecht

De verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met verblijf als Amv betreft een tijdelijk verblijfsrecht, als bedoeld in artikel 3.5 Vb.

2.5. De verlening van de verblijfsvergunning

2.5.1. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking: ‘verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘specifieke arbeid toegestaan, mits de werkgever beschikt over een TWV’. De term ‘specifiek’ houdt in dat de arbeidsperiode binnen een tijdbestek van 52 weken niet meer dan in totaal twaalf weken mag bedragen.

2.5.2. Ingangsdatum van de verblijfsvergunning

De ingangsdatum is de dag waarop de vreemdeling voor het eerst aan de voorwaarden voldoet, maar valt niet voor de datum waarop de asielaanvraag is ingediend en ondertekend.

Indien de verlening plaatsvindt naar aanleiding van het intrekken van een verblijfsvergunning asiel, ligt de ingangsdatum niet voor de datum van de intrekking van de verblijfsvergunning asiel.

2.5.3. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend voor een jaar, maar ten hoogste tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.

2.5.4. Herhaald onderzoek naar adequate opvang

In iedere individuele zaak dient beoordeeld te worden of een herhaald onderzoek in het buitenland naar adequate opvang aangewezen is. Dit is ten eerste afhankelijk van de onderzoeksmogelijkheden in het betreffende land. Een herhaald onderzoek is voorts eerder aangewezen naarmate de vreemdeling jonger is. Een herhaald onderzoek wordt niet aangevraagd indien de vreemdeling bij ontvangst van het onderzoeksresultaat naar verwachting zeventien en een half jaar of ouder is.

Daarnaast is herhaald onderzoek eerder aangewezen bij landen waarvoor weinig aannemelijk is (gegeven de sociale structuur van de samenleving) dat een minderjarige geen opvang heeft bij familie of instellingen. Herhaald onderzoek is in elk geval aangewezen indien:

  • in een eerder ambtsbericht is aangegeven dat niet bekend is of voor de betrokken vreemdeling adequate opvang aanwezig is en dat nader onderzoek tot resultaten zou kunnen leiden;

  • de rechter de aanwezigheid van adequate opvang niet voldoende aannemelijk vindt omdat nader onderzoek nodig is.

2.6. Verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

2.6.1. Gronden voor verlenging

Verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning vindt alleen plaats indien de betrokken vreemdeling nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning zoals omschreven in B14/2.2.

2.6.2. Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

De verlengingsaanvraag wordt conform B1/5.3.4 in beginsel niet afgewezen wegens het enkele ontbreken van een geldig document voor grensoverschrijding.

2.6.3. Gronden voor afwijzing van de aanvraag tot verlenging

De aanvraag tot verlenging van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning regulier onder een beperking die verband houdt met verblijf als Amv kan worden afgewezen, indien:

Het kan hier gaan om de volgende gevallen:

  • indien achteraf blijkt dat de vreemdeling ten tijde van de aanvraag meerderjarig was;

  • indien de vreemdeling meerderjarig is;

  • indien gedurende de looptijd blijkt dat in Nederland een of beide meerderjarige ouder(s) of een eventuele in het buitenland reeds toegewezen voogd van de minderjarige vreemdeling zich reeds in Nederland bevind(t)(en);

  • indien gedurende de looptijd van de vergunning nieuwe informatie beschikbaar komt, waaruit zou blijken dat er opvangmogelijkheden bestaan in het land van herkomst of in ieder ander land waar de minderjarige vreemdeling redelijkerwijs naar toe kan gaan; óf

  • indien er anderszins sprake is van afwijzingsgronden.

2.6.4. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De geldigheidsduur kan twee maal worden verlengd met een jaar, maar ten hoogste tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.

2.7. Intrekken van de verblijfsvergunning

Op grond van artikel 19 Vw kan de vergunning worden ingetrokken om redenen genoemd in B14/2.6.3 (gronden voor afwijzing van de verlenging).

2.8. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De voorwaarden voor verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, als bedoeld in de artikelen 3.51 en 3.52 Vb, zijn uitgewerkt in B16/5.

2.9. De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd

Indien de vreemdeling op het moment van het indienen van de aanvraag óf het moment van beslissen op de aanvraag in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor verblijf als Amv, zijnde een verblijfsrecht van tijdelijke aard, dan komt hij ingevolge het bepaalde in artikel 21, eerste lid, onder f, Vw, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. De voorwaarden voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd zijn uitgewerkt in B1/6.

2.10. Overgangsrecht

2.10.1. Toepasselijkheid van het beleid

Op 4 januari 2001 heeft een wijziging plaatsgehad van het beleid inzake Amv’s.

In de gevallen waarin de aanvraag om toelating als vluchteling is ingediend vóór 4 januari 2001, is het beleid van toepassing zoals dat gold vóór 4 januari 2001. Dit beleid is beschreven in B7/13 van de Vc (oud) en de Tussentijdse berichten vreemdelingencirculaire 1996/1, 2000/6 en 2000/7.

In de gevallen waarin de aanvraag om toelating als vluchteling is ingediend in de periode van 4 januari 2001 tot en met 31 maart 2001, is het beleid van toepassing zoals beschreven in Tussentijds bericht vreemdelingencirculaire 2000/30.

In de gevallen waarin op of na 1 april 2001 een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is ingediend, is het beleid van toepassing zoals beschreven in de Vc.

2.10.2. Bijzonder overgangsrecht voor achttienjarigen

In artikel 9.4 Vb is een overgangsregeling getroffen voor vreemdelingen die een asielaanvraag hebben ingediend onder het oude beleid inzake Amv’s en die inmiddels achttien jaar oud zijn. Deze vreemdelingen kunnen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ (zie B16/5.1).

2.10.3. Overgangsrecht voor begeleide minderjarigen

2.10.3.1. Inleiding

Op 20 juli 2004 is in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer meegedeeld dat het beleid inzake begeleide minderjarige vreemdelingen is gewijzigd. Amv’s, die worden begeleid of verzorgd door een meerderjarige anders dan hun ouder(s) of in het buitenland aangewezen voogd, worden niet langer als ‘begeleid’ aangemerkt.

Vreemdelingen aan wie eerder een verblijfsvergunning voor verblijf als Amv is geweigerd omdat zij begeleid werden, kunnen conform bovengenoemde brief een nieuwe asielaanvraag indienen. C5/20 is hierbij van toepassing. Deze aanvraag geeft recht op opvang gedurende de asielprocedure.

Voor wat betreft de ambtshalve toets geldt het nieuwe beleid als novum.

Op grond van het Vb moet in de afhandeling onderscheid worden gemaakt naar vreemdelingen die nog minderjarig zijn en vreemdelingen die inmiddels meerderjarig zijn geworden. In de volgende subparagrafen wordt de toetsing beschreven.

Het hier beschreven bijzonder overgangsbeleid voor begeleide minderjarigen is alleen van toepassing op nog openstaande procedures waarin de asielaanvraag is ingediend vóór 1 september 2005.

2.10.3.2. Uitgeprocedeerde minderjarigen

Indien een nog minderjarige vreemdeling, aan wie eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake Amv’s is geweigerd omdat hij niet alleenstaand was, een nieuwe asielaanvraag indient, geldt het nieuwe beleid als novum voor wat betreft de ambtshalve toets. In dat geval wordt getoetst aan het huidige geldende beleid.

Indien wordt geconcludeerd dat de vreemdeling als gevolg van de gewijzigde definitie van het begrip ‘alleenstaand’ in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier op grond van het beleid inzake Amv’s wordt de vergunning verleend.

De ingangsdatum van deze vergunning kan op grond van artikel 44, tweede lid, Vw niet liggen vóór datum van de (nieuwe) aanvraag. Dit kan leiden tot ongewenste gevolgen. Zo kan het voorkomen dat de vreemdeling, indien hij in de eerste procedure in het bezit zou zijn gesteld van deze verblijfsvergunning, in aanmerking zou kunnen komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, terwijl die mogelijkheid er naar aanleiding van de tweede aanvraag niet meer is, omdat betrokkene op zijn achttiende verjaardag nog geen drie jaar in het bezit zal zijn van bedoelde vergunning. Teneinde het vorengenoemde ongewenste effect te voorkomen is een voorziening getroffen voor die vreemdelingen die voor hun achttiende verjaardag een tweede aanvraag indienen. Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook zij in aanmerking komen voor een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ (zie B16).

2.10.3.3. Uitgeprocedeerde meerderjarigen

De overgangsregeling van B16 kan niet van toepassing zijn op personen die op het moment van aanvraag inmiddels meerderjarig zijn geworden. Het is immers niet mogelijk een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv’s te verlenen aan een meerderjarige en het is niet mogelijk een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ te verlenen aan een vreemdeling die niet reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning.

Om dit te ondervangen is op grond van artikel 3.6, tweede lid, Vb een nieuw artikel 3.17a gevoegd in het VV. Hierdoor is het mogelijk geworden om ambtshalve, in het kader van een asielaanvraag, een verblijfsvergunning te verlenen onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama’.

De verblijfsvergunning onder deze beperking kan worden verleend aan vreemdelingen aan wie in het verleden een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van het beleid inzake Amv’s is geweigerd op grond van het feit dat zij niet alleenstaand waren en die inmiddels meerderjarig zijn.

Hierbij gelden de volgende (cumulatieve) voorwaarden:

  • de eerdere asielaanvraag van betrokkene dateert van op of na 4 januari 2001 (ingangsdatum huidige beleid inzake Amv’s en het per 20 juli 2004 afgeschafte beleid inzake begeleide minderjarige vreemdelingen);

  • aan betrokkene is in de eerste procedure een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv’s geweigerd omdat betrokkene werd aangemerkt als een begeleide minderjarige vreemdeling;

  • als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, was betrokkene in aanmerking gekomen voor bedoelde verblijfsvergunning (ex-tunctoetsing naar het moment van de eerste beschikking);

  • als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, dan zou betrokkene op grond van zijn verblijfsvergunning uiteindelijk in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

Vrijstelling mvv-vereiste

Deze categorie is vrijgesteld van het vereiste om in het bezit te zijn van een geldige mvv.

Ontbreken geldig document voor grensoverschrijding

In afwijking van B1/4.2 wordt de aanvraag niet afgewezen op de enkele grond dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding

Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever beschikt over TWV’.

Ingangsdatum

De ingangsdatum is de dag waarop de asielaanvraag in de lopende procedure is ingediend.

Geldigheidsduur

De verblijfsvergunning wordt verleend voor één jaar.

Verlenging of wijziging beperking

De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama’ kan ten tijde van de eerste verlenging, indien de houder hiertoe een aanvraag indient, worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.52 Vb. De geldigheidsduur is dan vijf jaar (zie B16).

3. Vreemdelingen die buiten hun schuld niet kunnen vertrekken

3.1. Algemeen

Uitgangspunt van het terugkeerbeleid is, dat in beginsel alle vreemdelingen kunnen terugkeren naar hun land van herkomst. Er is op dit moment geen land bekend dat de volkenrechtelijke verplichting, om eigen onderdanen terug te nemen, niet naleeft. Desalniettemin kunnen zich bijzondere situaties voordoen waarin een vreemdeling buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken omdat hij de benodigde reisdocumenten niet kan bemachtigen, terwijl er geen twijfel bestaat omtrent de door hem verstrekte gegevens over zijn identiteit en nationaliteit. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de vreemdeling staatloos is en hij geen wedertoelating kan verkrijgen tot het land waar hij eerder zijn gewone verblijfplaats (‘former habitual residence’) had.

In deze gevallen kan de vreemdeling in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

3.2. Voorwaarden voor de verblijfsvergunning

Het begrip ‘buiten hun schuld’ dient hier te worden opgevat als een objectief criterium, hetgeen betekent dat de vreemdeling aan de hand van objectief toetsbare bescheiden moet kunnen aantonen dat de betrokken autoriteiten van het land van herkomst of van het land alwaar de persoon verblijf heeft (gehad), geen toestemming zullen verlenen aan zijn terugkeer. Veelal gaat het hierbij om het verkrijgen van (vervangende) reisdocumenten waarmee de vreemdeling naar het betreffende land kan reizen en op grond waarvan hij bovendien in beginsel toegang zal krijgen tot het betreffende land. Bij de pogingen om de vereiste medewerking van de betreffende autoriteiten te krijgen, alsmede om in het bezit te komen van de benodigde (vervangende) reisdocumenten, heeft de vreemdeling een eigen verantwoordelijkheid.

Om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning op grond van het hier beschreven bijzondere beleid, dient de vreemdeling zich te wenden tot de vertegenwoordiging van zijn land van herkomst en eventuele landen van eerder verblijf. De vreemdeling komt in aanmerking voor verblijf als cumulatief aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. de vreemdeling heeft zelfstandig geprobeerd zijn vertrek te realiseren. Hij heeft zich aantoonbaar gewend tot de vertegenwoordiging van het land of de landen waarvan hij de nationaliteit heeft, dan wel tot het land of de landen waar hij als staatloze vreemdeling eerder zijn gewone verblijfplaats had, en/of tot andere landen waarvan op basis van het geheel van feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend; en

  • 2. hij heeft zich gewend tot de IOM voor facilitering van zijn vertrek en deze organisatie heeft aangegeven dat zij niet in staat is het vertrek van de vreemdeling te realiseren vanwege het feit dat de vreemdeling stelt niet te kunnen beschikken over reisdocumenten; en

  • 3. hij heeft verzocht om bemiddeling van de DT&V bij het verkrijgen van de benodigde documenten van de autoriteiten van het land waar hij naar toe kan gaan, welke bemiddeling niet het gewenste resultaat heeft gehad; en

  • 4. er is sprake van een samenhangend geheel van feiten en omstandigheden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat betrokkene buiten zijn schuld Nederland niet kan verlaten. Het dient daarbij te gaan om objectieve, verifieerbare feiten en omstandigheden die zien op de persoon van betrokkene en die in de eerste plaats zijn onderbouwd met bescheiden; en

  • 5. hij verblijft zonder verblijfstitel in Nederland, en voldoet niet aan andere voorwaarden voor een verblijfsvergunning.

Ad 1.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij:

  • zich wendt tot de autoriteiten van het land van herkomst en dat hij ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit de juiste gegevens verstrekt;

  • tracht op andere wijze in het bezit te komen van documenten om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen waarmee hij vervangende reisdocumenten kan verkrijgen, teneinde Nederland te kunnen verlaten, bij voorbeeld door het aanschrijven van familieleden in het land van herkomst;

  • vertrekt naar een derde land, indien op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat de vreemdeling aldaar de toegang zal worden verleend.

Ad 3.

Vereist is dat de vreemdeling om bemiddeling van de DT&V heeft gevraagd. De DT&V zal door middel van een ambtsbericht aangeven aan de IND of al dan niet sprake is van buitenschuld.

Ad 4.

Hierbij moet gedacht worden aan een verklaring van de ambassade waarin staat dat betrokkene niet in het bezit zal worden gesteld van een vervangend reisdocument, hoewel er niet getwijfeld wordt aan de door betrokkene opgegeven identiteit en nationaliteit. Ook kan gedacht worden aan een ambtsbericht van de DT&V aan de IND waaruit blijkt dat de betreffende ambassade weigert een (vervangend) reisdocument te verstrekken hoewel de nationaliteit en identiteit niet worden betwist.

Verschillende landen van herkomst en/of nationaliteiten binnen één gezin Indien de leden van één gezin verschillende nationaliteiten hebben en/of afkomstig zijn uit verschillende landen van herkomst, dienen zij de bovenstaande stappen te ondernemen om terugkeer voor het gehele gezin naar één land te bewerkstelligen. De pogingen dienen ten aanzien van alle landen waarvan op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden kan worden aangenomen dat het gezin aldaar de toegang zal worden verleend te worden ondernomen.

Indien objectief is vastgesteld dat gezinsleden buiten hun schuld niet naar één en hetzelfde land kunnen terugkeren, kunnen de leden van dat gezin alsnog in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van dit beleid.

In dit verband wordt onder een ‘gezin’ verstaan:

  • 1. (huwelijks)partners die feitelijk een gezin vormen;

  • 2. (één) ouder(s) met één of meer minderjarige kinderen die feitelijk een gezin vormen;

  • 3. (één) ouder(s) met één of meer meerderjarige kinderen die zodanig afhankelijk zijn van hun ouder(s) dat feitelijk sprake is van een gezin.

Voorwaarde is dat het gezinsverband al bestond vóórdat de leden Nederland binnenreisden.

3.2.1. Vrijstelling mvv

Indien de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor verlening, wordt hij vrijgesteld van het vereiste in het bezit te zijn van een geldige mvv.

3.2.2. Ontheffing van het paspoortvereiste

Indien de betrokkene in aanmerking komt voor verblijf op grond van het hierboven beschreven beleid, wordt een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Hij wordt daarbij ontheven van het paspoortvereiste.

3.3. Afwijzingsgronden

De aanvraag kan ingevolge het bepaalde in artikel 16 Vw worden afgewezen indien:

  • de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde en nationale veiligheid (zie artikel 16, eerste lid, onder d, Vw en de artikelen 3.77 en 3.78 Vb); en/of

  • de vreemdeling niet bereid is een onderzoek naar of behandeling voor TBC te ondergaan of daaraan niet meewerkt. Het vorenstaande is uiteraard slechts vereist, voor zover de vreemdeling niet behoort tot één der categorieën die is vrijgesteld van het vereiste van het ondergaan van een TBC-onderzoek (zie artikel 16, eerste lid, onder e, Vw en artikel 3.79 Vb). Het bepaalde in B1/4.4 (openbare orde en nationale veiligheid) en B1/4.5 (medisch onderzoek: TBC) is van overeenkomstige toepassing.

Voorts kan de verblijfsvergunning geweigerd worden indien de vreemdeling een afwijzende beschikking op zijn asielaanvraag heeft ontvangen op grond van artikel 31, tweede lid, onder f, Vw wegens het toerekenbaar ontbreken van documenten die betrekking hebben op identiteit en nationaliteit.

Verder komt de vreemdeling niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning indien hij:

  • zich heeft onttrokken aan het vreemdelingentoezicht, dat wil zeggen, als hij is vertrokken met onbekende bestemming;

  • op enig moment onjuiste gegevens heeft verstrekt (bij voorbeeld ten aanzien van identiteit en nationaliteit) teneinde te bewerkstellingen dat hij in vreemdelingrechtelijke zin in een gunstiger positie komt te verkeren dan waarin hij zonder deze onjuiste gegevens zou verkeren.

3.4. Procedurele bepalingen

3.4.1. Inleiding

De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ kan hetzij ambtshalve, hetzij op aanvraag worden verleend.

3.4.2. Ambtshalve verlening

Indien tijdens de asielprocedure is gebleken dat een vreemdeling niet in aanmerking komt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel, terwijl hij wel heeft aangetoond dat hij in aanmerking komt voor verblijf op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, wordt, behoudens contra-indicaties, de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’ ambtshalve verleend. Zie C2/8 voor het toepassen van de ambtshalve toets tijdens de asielprocedure.

3.4.3. De aanvraag

Indien de vreemdeling is uitgeprocedeerd, bijvoorbeeld omdat hij ten tijde van de asielprocedure niet kon aantonen dat hij in aanmerking kwam voor verblijf op grond van het beleid inzake vreemdelingen die buiten hun schuld niet uit Nederland kunnen vertrekken, maar inmiddels meent dat hij aan de voorwaarden voldoet, kan hij de verblijfsvergunning regulier aanvragen bij de gemeente waar hij zijn woon- of verblijfplaats heeft (zie artikel 3.33a VV en B1).

3.4.4. Leges

Ter zake van de aanvraag is de vreemdeling leges verschuldigd. Dit lijdt echter uitzondering indien de vreemdeling door middel van een begeleidende brief door de Minister is uitgenodigd een verblijfsvergunning op grond van dit beleid aan te vragen. Dit kan zich voordoen in die gevallen waarin gedurende het terugkeertraject door de DT&V wordt geconstateerd dat, ondanks de bereidwilligheid van de vreemdeling om te werken aan de eigen terugkeer, het niet lukt om de benodigde reisdocumenten ten behoeve van de terugkeer te verkrijgen.

3.4.5. Aard van het verblijfsrecht

De verblijfsvergunning regulier onder een beperking verband houdend met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken betreft een tijdelijk verblijfsrecht, als bedoeld in artikel 3.5 Vb.

3.5. De verlening van de verblijfsvergunning

3.5.1. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid uitsluitend toegestaan mits de werkgever beschikt over een TWV’.

3.5.2. Ingangsdatum van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning wordt verleend met ingang van de dag waarop de vreemdeling voor het eerst heeft voldaan aan de hierboven weergegeven voorwaarden voor verlening, maar niet eerder dan de datum waarop de (asiel)aanvraag is ingediend.

3.7. Verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De geldigheidsduur kan tweemaal met een jaar worden verlengd, indien de vreemdeling nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening.

3.8. Intrekking en niet-verlenging van de verblijfsvergunning

Indien gedurende de looptijd van in totaal drie jaar nieuwe informatie beschikbaar komt, waaruit blijkt dat de vreemdeling zich redelijkerwijs alsnog kan begeven naar zijn land van herkomst of een ander land, dient tot intrekking of niet-verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning te worden overgegaan.

3.9. De zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf

De voorwaarden voor verlening van een zelfstandige verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘voortgezet verblijf’, als bedoeld in de artikelen 3.51 en 3.52 Vb, zijn uitgewerkt in B16/6.

4. Driejarenbeleid in de asielprocedure

4.1. Inleiding

Met ingang van 1 januari 2003 is het driejarenbeleid afgeschaft, onder handhaving van het bestaande beleid als overgangsrecht voor aanvragen die op dat moment drie jaar oud waren. Een aanspraak op het driejarenbeleid ontstaat pas op het moment dat de driejarentermijn is vol gemaakt. Aanvragen, ontvangen op 1 januari 2000 of latere datum, komen dus niet op grond van het driejarenbeleid in aanmerking voor inwilliging.

Voor aanvragen, ontvangen vóór 1 januari 2000, blijft het driejarenbeleid wel gelden met dien verstande dat na 1 januari 2003 geen relevante tijd meer wordt opgebouwd.

Het driejarenbeleid is een bijzonder beleid binnen het vreemdelingenbeleid. Het enkele tijdsverloop in een procedure omtrent een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel als bedoeld in artikel 28 Vw is geen reden om tot verblijfsaanvaarding over te gaan. Het driejarenbeleid heeft zich gevormd vanuit de volgende overweging: als gevolg van het tijdsverloop in een verblijfsrechtelijke procedure kan, onder omstandigheden, enerzijds bij de vreemdeling de gedachte opkomen dat de Minister in zijn verblijf in Nederland zal berusten en kan anderzijds de Minister in redelijkheid niet meer gebruikmaken van zijn bevoegdheid de vreemdeling verblijf te weigeren.

Toetsing aan het driejarenbeleid komt pas aan de orde als de individuele situatie van de aanvrager geen aanleiding geeft om de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen. De termijn van drie jaar wordt alleen aan de asielaanvraag gekoppeld. De lange duur van de procedure moet voornamelijk of uitsluitend terug te voeren zijn op effecten van bestuurlijk beleid, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet of nauwelijks invloed heeft gehad op het verloop van de procedure. In dat verband is van belang dat de vreemdeling geen handelingen heeft verricht die het bestuursorgaan of de rechter noodzaken tot het uitstellen van de beslissing (traineren). Daarbij kan gedacht worden aan het (telkenmale) aandragen van informatie die moet worden onderzocht (zie B14/4.4 over de berekening van de termijn).

4.2. Voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning

Ingevolge het bepaalde in artikel 3.6 Vb, zoals dat luidde vóór 15 mei 2004, kon een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw ambtshalve worden verleend onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag.

Indien de asielaanvraag is ontvangen vóór 1 januari 2000 kan de verblijfsvergunning nog op grond van deze bepaling worden verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. Op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of het verlengen van de geldigheidsduur daarvan, als bedoeld in artikel 28 Vw is drie jaren na ontvangst ervan niet onherroepelijk beslist. Ditzelfde geldt voor de aanvraag van een vergunning voor onbepaalde tijd asiel als bedoeld in artikel 33 Vw.

    Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift of een beroepschrift (indien geen bezwaar mogelijk was) tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. Ook in deze gevallen moet het gaan om een beslissing, die nog niet onherroepelijk is, terwijl de vreemdeling rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw. Voor reeds afgesloten zaken geldt het beleid dus niet.

  • b. De vreemdeling moet gedurende deze periode rechtmatig verblijf hebben gehad op grond van artikel 8, onder f, g of h, Vw in afwachting van de beslissing op het beroepschrift gericht tegen de afwijzing van deze aanvraag.

    Dit betekent dat de vreemdeling ofwel aansluitend vanaf de datum van de aanvraag tot aan het moment van het vollopen van de driejarentermijn rechtmatig verblijf heeft gehad omdat hij de beslissing op de aanvraag mocht afwachten, ofwel na een rechterlijke uitspraak, waarin het verzoek om een voorlopige voorziening is toegewezen of het beroep gegrond is verklaard, geacht wordt de gehele periode van drie jaar rechtmatig verblijf te hebben gehad. Gelet op het feit dat in asielzaken de procedure bij de rechtbank in veel gevallen in Nederland mag worden afgewacht (artikel 82 Vw) en de proceduretijd in die gevallen dus meetelt, zal deze voorwaarde slechts van belang zijn in de uitzonderingsgevallen van artikel 82 Vw en bij het hoger beroep. Indien de voorlopige voorziening wordt toegewezen dan wel het (hoger) beroep gegrond is verklaard, geldt de tijd vanaf de datum van het verzoekschrift (verzoek om een voorlopige voorziening, (hoger) beroepschrift) als relevante tijd voor het bepalen van de driejarentermijn.

    In het geval de rechter met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb het bestreden besluit heeft vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand laat, wordt de periode van behandeling van het (hoger) beroep niet alsnog rechtmatig geacht. Eén van de rechtsgevolgen van de vernietigde beslissing is immers dat er aanspraken kunnen ontstaan op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid.

  • c. Gedurende de relevante periode van drie jaar moet de asielaanvraag nog aan de orde zijn, dat wil zeggen dat de vreemdeling niet inmiddels een ander verblijfsdoel nastreeft.

4.3. Contra-indicaties

Er gelden de volgende contra-indicaties:

  • a. de vreemdeling vormt een gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid;

  • b. er zijn onjuiste gegevens verstrekt dan wel gegevens achtergehouden, terwijl de achtergehouden gegevens tot afwijzing van de aanvraag zouden hebben geleid;

  • c. de vreemdeling heeft zich zonder geldige reden onttrokken aan het toezicht;

  • d. de vreemdeling voert (deels) gelijktijdig met de procedure in Nederland een procedure in een ander land;

  • e. er bestaan ernstige twijfels over de identiteit van de vreemdeling;

  • f. het door eigen toedoen langdurig procederen.

Ad a. Voor de toepassing van deze grond is het tijdstip van het plegen van het delict van belang. Indien tijdens de driejarentermijn een strafbaar feit is gepleegd, terzake waarvan een serieuze verdenking is ontstaan (het gaat dan om een misdrijf), dan wordt aangenomen dat hij een gevaar vormt voor de openbare orde, tenzij de strafzaak is afgerond zonder veroordeling (sepot, vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging). Ook als een transactie heeft plaatsgevonden of als de strafzaak nog niet is afgerond, is er sprake van deze contra-indicatie. Is het delict gepleegd voorafgaand aan de asielaanvraag, of na het verstrijken van de driejarentermijn, dan wordt aansluiting gezocht bij het algemene beleid inzake de weigering van verblijf bij gevaar voor de openbare orde of de nationale veiligheid (zie B1/4.4), aangezien het driejarenbeleid ziet op de verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd (zie B1/4.10). Is het delict gepleegd op een moment dat er reeds drie jaar en zes maanden (de normale beslistermijn plus de driejarentermijn) verstreken zijn, dan wordt getoetst aan de glijdende schaal (zie B1/5.3.6).

Ad b. Zie C1/5.2.3 voor toepassing van deze grond.

Deze contra-indicatie heeft voor het driejarenbeleid geen absoluut karakter in die zin dat altijd een verblijfsvergunning zal worden onthouden. Als de vreemdeling, na confrontatie met de bevindingen van de Minister (bijvoorbeeld op grond van een onderzoek van de Minister van BuZa) toegeeft dat hij op relevante (essentiële) onderdelen van zijn asielrelaas onjuiste gegevens heeft verstrekt, kan hij vanaf dat moment relevant tijdsverloop in de zin van het driejarenbeleid opbouwen. Dat geldt niet voor zaken waarin de vreemdeling de resultaten van het onderzoek betwist en vervolgens (op dit onderdeel van de procedure) in het ongelijk wordt gesteld. In dat geval blijft de vreemdeling in feite onjuiste gegevens verstrekken en staat dit (nog steeds) in de weg aan het opbouwen van relevant tijdsverloop.

Ad c. Uit het gedrag van de vreemdeling moet blijken dat hij kennelijk geen belang meer hecht aan de beslissing op zijn oorspronkelijke aanvraag door (bijvoorbeeld) zijn adres met onbekende bestemming te verlaten of geen contact meer te houden met de bevoegde autoriteiten. Overigens geldt als voorwaarde voor toepassing van deze afwijzingsgrond niet dat de vreemdeling een meldplicht had. De tijd die verstreken is voordat de vreemdeling met onbekende bestemming vertrok, telt niet mee voor het berekenen van de relevante termijn. Pas op het moment dat de vreemdeling zich weer bij de bevoegde autoriteiten meldt, gaat er een nieuwe termijn lopen.

Ad d. Gelet op de systematiek van de Vw is het voeren van een procedure in een ander land in het algemeen een afwijzingsgrond voor de asielaanvraag. Zolang de procedure in het andere land nog niet is afgerond, neemt de relevante periode voor het driejarenbeleid nog geen aanvang. De reden hiervoor is dat de vreemdeling het in eigen hand heeft om een van de procedures te beëindigen. Zaken waarin wordt geprocedeerd over de vaststelling van de verantwoordelijkheid van een ander land voor de asielaanvraag (op grond van artikel 30, eerste lid, onder a of d, Vw) leveren geen relevante periode op voor het driejarenbeleid, omdat dan door het aanwenden van rechtsmiddelen de verantwoordelijkheid automatisch op Nederland zou overgaan, hetgeen niet in overeenstemming is met het karakter van de onderliggende procedure. In het geval de rechter heeft vastgesteld dat Nederland wel de asielaanvraag moet behandelen, en dus af moet zien van een overdracht van de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag, telt de gehele aan die uitspraak voorafgaande procedure mee voor de bepaling van de termijn.

Ad e. Deze grond is bijvoorbeeld van toepassing indien de vreemdeling zich heeft bediend van verschillende personalia (pseudoniemen) en ten aanzien van geen van deze personalia authentieke documenten heeft overgelegd. Ook hier heeft de vreemdeling het zelf in de hand om aan de twijfel een einde te maken, en zolang hij dat niet doet, levert de verstreken tijd in de procedure geen relevante termijn voor het driejarenbeleid op.

4.4. Berekening termijn

4.4.1. Aanvang termijn

De termijn gaat lopen vanaf de datum van ontvangst van de asielaanvraag door middel van het formulier als bedoeld in artikel 3.108 Vb (zie C3/12.2.2).

De dag van ontvangst van de aanvraag telt dus mee bij de berekening van de termijn.

Voor de toepassing van dit beleid wordt een bezwaarschrift of een beroepschrift (indien geen bezwaar mogelijk was) tegen de intrekking van een verblijfsvergunning gelijkgesteld met een aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van deze vergunning. In deze gevallen gaat de termijn lopen vanaf de datum van ontvangst van het rechtsmiddel. Let wel, deze procedure staat los van de procedure omtrent de aanvraag van de verblijfsvergunning. Het tijdsverloop van de oorspronkelijke procedure mag niet worden opgeteld bij het tijdsverloop van de intrekkingprocedure.

4.4.2. Einde termijn

Er wordt geen tijdsverloop meer opgebouwd vanaf de datum waarop de beslissing rechtens onaantastbaar wordt. Daarvan zal in beginsel sprake zijn vier weken na de datum waarop de beslissing, met inachtneming van de artikelen 3:40 en 3:41 Awb in werking treedt, als de vreemdeling tenminste binnen de daarvoor gestelde termijn geen beroep heeft ingesteld tegen deze beslissing.

Indien de vreemdeling beroep heeft ingesteld, eindigt de termijn, behoudens een gegrondverklaring van het beroep met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan in het geval de vreemdeling de procedure niet in Nederland mocht afwachten, op de datum van de uitspraak, tenzij binnen de daarvoor gestelde termijn hoger beroep tegen de uitspraak wordt ingesteld.

Indien de vreemdeling verzet doet tegen de uitspraak in (hoger) beroep wordt geen tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzetschrift ontvangen is, tenzij het verzet gegrond wordt verklaard en het (hoger) beroep vervolgens alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

Indien de vreemdeling herziening vraagt van de uitspraak in (hoger) beroep wordt evenmin tijdsverloop opgebouwd vanaf de datum waarop het verzoekschrift wordt ontvangen, tenzij het verzoek om herziening wordt toegewezen en het (hoger) beroep alsnog gegrond wordt verklaard met een (partiële) vernietiging van de beslissing zonder instandhouding van de rechtsgevolgen ervan.

4.4.3. Onderbrekingen van de termijn

Bij het berekenen van de termijn worden bepaalde perioden buiten beschouwing gelaten. Het betreft de volgende perioden, waarin:

  • a. de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft gehad op grond van artikel 8, onder a tot en met e of l, Vw;

  • b. de vreemdeling niet in Nederland verblijft, tenzij de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verblijft;

  • c. de termijn, bedoeld in artikel 42 Vw, met toepassing van artikel 43 Vw is verlengd;

  • d. onderzoek wordt gedaan naar door de vreemdeling verstrekte gegevens of bescheiden die naar het oordeel van de Minister in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden kunnen leiden.

Ad a. In onderdeel a is neergelegd dat niet in aanmerking wordt genomen de periode waarin de vreemdeling al rechtmatig verblijf had op grond van een verblijfsvergunning, als gemeenschapsonderdaan of als vreemdeling die verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Dat betekent dat het verlenen van een verblijfsvergunning, van welke aard ook (met name regulier, voor bepaalde of onbepaalde tijd), of de vaststelling dat de vreemdeling een verblijfsrecht ontleent aan het gemeenschapsrecht of het Associatiebesluit de opbouw van de relevante tijd stopt. De gehele geldigheidsduur van de verblijfsvergunning telt niet mee, ook al wordt de verblijfsvergunning verleend met ingang van een datum die ligt voor de datum waarop de beschikking, strekkende tot verlening, is genomen.

Let wel: in zaken waarin het relevante tijdsverloop moet worden beoordeeld naar de stand van zaken vóór 1 april 2001, en dus moet worden vastgesteld of de driejarentermijn is volgelopen vóór 1 april 2001, is dit op grond van een uitspraak van de Rechtseenheidskamer van de Rechtbank’s-Gravenhage van 1 november 2000 anders. Indien de vreemdeling in de loop van de procedure reeds in het bezit is gesteld van een andere verblijfstitel ongeacht de vraag of deze verblijfstitel naar zijn aard tijdelijk is of niet, telt die periode niet mee in de opbouw van het relevante tijdsverloop voor de nog openstaande procedure.

Buiten beschouwing blijft derhalve de periode vanaf de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de vreemdeling een verblijfstitel wordt toegekend tot en met de datum waarop de vreemdeling of diens gemachtigde kennis neemt van de beslissing waarbij de verblijfstitel wordt ingetrokken dan wel, bij niet verlenging van de geldigheidsduur van deze verblijfstitel, de expiratiedatum daarvan. Bij verzending per post wordt de dag na de verzending als dag van ontvangst gezien, tenzij deze dag valt op een zondag of een algemeen erkende feestdag. In dit laatste geval wordt de dag van ontvangst geacht te zijn de eerstvolgende dag die niet een zondag of algemeen erkende feestdag is.

Ter verduidelijking wordt opgemerkt dat in deze gevallen in twee stappen gekeken wordt naar de driejarentermijn. Eerst wordt bepaald aan de hand van de lijn van bovengenoemde uitspraak – het feitelijk bezit van de verblijfsvergunning – op welke datum de vreemdeling drie jaar relevant tijdsverloop heeft opgebouwd. Indien deze termijn volloopt vóór 1 april 2001, dan is in ieder geval voldaan aan één van de voorwaarden van het driejarenbeleid en kan, indien aan de overige voorwaarden van dit hoofdstuk is voldaan, een verblijfsvergunning worden verleend.

Indien de termijn, op deze wijze berekend, volloopt op of ná 1 april 2001 dan geldt de hoofdregel dat de gehele periode van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning niet wordt meegeteld. De verlening van een verblijfsvergunning asiel houdt in dat de vreemdeling heeft gekregen waarom hij heeft gevraagd, en daarmee komt een einde aan de procedure.

Ad b. In onderdeel b is bepaald dat bij de berekening van de driejarentermijn buiten beschouwing blijft periode waarin de vreemdeling niet in Nederland verbleef. Daarop wordt een uitzondering gemaakt ingeval de vreemdeling geoorloofd buiten Nederland verbleef. Daarvan is in ieder geval sprake indien de vreemdeling voorafgaande aan zijn vertrek van de Korpschef dan wel de Visadienst een verklaring heeft gekregen die recht geeft op terugkeer naar Nederland en hij tijdig, dat wil zeggen voor de aangegeven expiratiedatum, naar Nederland is teruggekeerd.

Datzelfde geldt, indien de vreemdeling bijvoorbeeld na afwijzing van een verzoek om voorlopige voorziening uit Nederland vertrekt en daarmee voldoet aan de op hem rustende vertrekplicht, maar de rechtbank zijn beroep vervolgens alsnog gegrond verklaart en het bestreden besluit vernietigt. Ook dan ligt het niet voor de hand het verblijf buiten Nederland tegen te werpen.

In de uitzondering van onderdeel b komt de ratio tot uiting dat met geoorloofd verblijf buiten Nederland de opbouw van de driejarentermijn niet eindigt. Wel zal, aangezien het verblijf buiten Nederland berust op een keuze van de vreemdeling, de periode van het verblijf in het buitenland niet meetellen.

Ad c. In onderdeel c is bepaald dat buiten beschouwing blijft de periode waarmee de beslistermijn op grond van het besluitmoratorium is verlengd. De duur van het besluitmoratorium telt niet mee als relevant tijdsverloop bij het bepalen van het recht op een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid. Hierbij zijn de volgende situaties te onderkennen:

  • 1. Het besluitmoratorium is ingesteld na het indienen van de asielaanvraag. In dit geval telt de periode tussen het instellen van het moratorium en de datum van de uiteindelijke beslissing op de aanvraag door het bestuursorgaan niet mee, tot een maximum van één jaar.

  • 2. Het besluitmoratorium is ingesteld voor het indienen van de asielaanvraag. In dit geval telt de periode tussen de datum van de aanvraag en de uiteindelijke beslissing op de aanvraag door het bestuursorgaan niet mee.

Het besluitmoratorium kan in een individueel geval nooit langer zijn dan een jaar. Na afloop van de periode van het besluitmoratorium zal de opbouw van de relevante termijn verder gaan.

Ad d. In onderdeel d is bepaald dat indien de vreemdeling gegevens of bescheiden heeft overgelegd waarnaar onderzoek heeft moeten plaatsvinden, terwijl achteraf blijkt dat die in redelijkheid niet tot inwilliging van de aanvraag zouden hebben kunnen leiden, deze periode niet meetelt voor de opbouw van de driejarentermijn. De noodzaak tot het verrichten van onderzoek wordt dan beschouwd als voort te vloeien uit een handeling van de vreemdeling, waardoor de extra proceduretijd die met het onderzoek gemoeid is voor rekening van de vreemdeling komt.

Indien het onderzoek redelijkerwijs tot inwilliging van de aanvraag kan leiden, bestaat er geen aanleiding om de termijn van het onderzoek aan de vreemdeling toe te rekenen. In die gevallen zal de gevraagde vergunning in het algemeen worden verleend en is reeds daarom het driejarenbeleid niet van toepassing.

4.5. Aard van de verblijfsvergunning

Op grond van artikel 3.61 Vb (zoals dat luidde vóór 15 mei 2004) kon de verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met het feit dat na drie jaren niet onherroepelijk is beslist op een asielaanvraag, worden verleend voor vijf jaren. De verblijfsvergunning kon op grond van artikel 3.6 Vb (zoals dat luidde vóór 15 mei 2004) ambtshalve worden verleend. Beide bepaling worden nog toegepast in die gevallen waarin op grond van het overgangsrecht een verblijfsvergunning op grond van het driejarenbeleid wordt verleend.

Het ontbreken van geldig grensoverschrijdingdocument wordt niet tegengeworpen. De verblijfsvergunning behelst naar zijn aard een niet-tijdelijk doel en kan dan ook uiteindelijk aanspraken op een vergunning voor onbepaalde tijd regulier als bedoeld in artikel 20 Vw opleveren.

In de toelichting op artikel 3.6 Vb werd aangegeven dat in het geval de in dit artikel bedoelde vergunning niet ambtshalve wordt verleend en de vreemdeling zich daar niet mee kan verenigen, deze de eventuele gronden tegen de niet-verlening van de hier bedoelde verblijfsvergunning bij voorkeur in beroep tegen de afwijzing van de asielaanvraag aanvoert. Dit is van belang voor de voortgang van de verblijfsrechtelijke procedure en de samenhang met de asielprocedure.

4.6. Beperking en arbeidsmarktaantekeningen

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘tijdsverloop in de asielprocedure’.

De arbeidsmarktaantekening luidt: ‘arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

15. Kennismigranten

1. Inleiding

Dit hoofdstuk regelt het verblijf van vreemdelingen die als kennismigrant een bijdrage leveren aan de Nederlandse kenniseconomie. Het betreft dus vreemdelingen die verblijf als kennismigrant beogen dan wel in het bezit zijn van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’. Vreemdelingen die arbeid in loondienst, anders dan als kennismigrant, of arbeid als zelfstandige verrichten, vallen onder het bepaalde in B5.

In aanvulling op de algemene voorwaarden voor de verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd genoemd in B1/4, gelden voor de verlening van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ de in dit hoofdstuk neergelegde bijzondere voorwaarden, zoals het overleggen van een verklaring door de werkgever (zie B15/4.1) en het voldoen aan het looncriterium (zie B15/5.1).

2. Samenhang Vw en de Wav

Het verbod om vreemdelingen zonder TWV te werk te stellen is op grond van artikel 1d van het Besluit uitvoering Wav niet van toepassing op de tewerkstelling van kennismigranten. De kennismigranten wier werkgevers ingevolge artikel 1d van het Besluit uitvoering Wav niet langer hoeven te beschikken over een TWV, kunnen voor de duur van maximaal vijf achtereenvolgende jaren in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met verblijf als kennismigrant. Deze beperking is opgenomen in artikel 3.4, eerste lid, onder y, van het Vb.

3. Kennismigranten

Voor de definiëring van kennismigranten is in het Besluit uitvoering Wav gekozen voor een éénduidig en objectief criterium, namelijk het looncriterium (zie B15/5.1). Voor bijzondere bepalingen met betrekking tot het looncriterium voor kennismigranten jonger dan dertig jaar wordt verwezen naar B15/5.1.

Laatstgenoemde categorie blijft ook na hun dertigste jaar kennismigrant, zolang de kennismigrant in dienst is van dezelfde werkgever en hij een bruto jaarloon verdient, dat tenminste gelijk is aan het geldende looncriterium voor kennismigranten jonger dan dertig jaar.

Voorts worden aangemerkt als kennismigrant vreemdelingen die in Nederland worden tewerkgesteld in het kader van het doen van wetenschappelijk onderzoek in dienst van een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijk bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling, of als arts in opleiding tot specialist bij een door de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie aangewezen opleidingsinstituut. Voor hen geldt geen looncriterium.

Uitgezonderd van verblijf als kennismigrant zijn beroepssporters in het betaalde voetbal, geestelijke voorgangers en godsdienstleraren, en vreemdelingen die werkzaamheden verrichten die geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van seksuele handelingen met derden of voor derden.

Aan vreemdelingen die voldoen aan het looncriterium dan wel aan de kwalificatie van wetenschappelijk onderzoeker of arts in opleiding tot specialist kan verblijf als kennismigrant worden toegestaan mits de werkgever bij wie zij in dienst treden op grond van een ondertekende verklaring (zie bijlage 12a VV), is toegelaten tot de kennismigrantenregeling. Zie voor deze verklaring B15/4.1.

4. De procedurele aspecten

De toelatingsprocedure met betrekking tot de kennismigranten behelst een versnelde procedure. Dit betekent dat de IND in de regel binnen twee weken na ontvangst van een verzoek om advies of een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning zal beslissen, mits het verzoek of de aanvraag op de voorgeschreven wijze is ingediend, is voorzien van alle vereiste stukken en geen nader onderzoek is vereist. In enkele hierna te noemen gevallen is de behandeltermijn van twee weken niet van toepassing.

4.1. De verklaring van de werkgever (bijlage 12a VV)

Slechts werkgevers die in Nederland gevestigd zijn, kunnen een beroep op de kennismigrantenregeling doen. De regeling is niet van toepassing op werkgevers die in het buitenland gevestigd zijn, tenzij tevens sprake is van een vestiging in Nederland. De verklaring dient steeds door de in Nederland gevestigde werkgever te worden ondertekend.

Om in aanmerking te komen voor de versnelde procedure voor toelating van kennismigranten, dient de werkgever een volledig ingevulde en ondertekende verklaring (zie bijlage 12a VV) in te dienen bij de IND. Het gaat hier om de verklaring, bedoeld in artikel 1d Besluit uitvoering Wav.

In deze verklaring geeft de werkgever garanties met betrekking tot onder meer de volledigheid van het verzoek om advies in verband met de afgifte van een mvv of de aanvraag om een verblijfsvergunning die hij ten behoeve van of namens de kennismigrant indient, het voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant door de vreemdeling en het niet ten koste komen van de Nederlandse Staat van het verblijf van kennismigranten. Daarnaast neemt de werkgever de verplichting op zich de IND te informeren zodra de situatie van de werknemer zich wijzigt. Doordat de werkgever een aantal verplichtingen op zich neemt, wordt de IND in staat gesteld de aanvragen om verblijf als kennismigrant via een versnelde procedure af te doen.

Nu de IND zich verplicht tot een versnelde procedure, is het voor de IND van belang om vast te stellen of het aannemelijk is dat de werkgever de verplichtingen die hij in de verklaring (zie artikel 3.25a VV) aangaat, ook daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen. Daarom dient de werkgever bij de verklaring steeds de volgende stukken te overleggen:

  • een bewijs van inschrijving in het Handelsregister, niet ouder dan dertig dagen, verstrekt door de Kamer van Koophandel dan wel een bewijs waaruit blijkt dat inschrijving in het Handelsregister niet verplicht is;

  • (indien van toepassing) een bewijs dat het een bekostigde of aangewezen onderwijsinstelling of een van overheidswege direct of indirect, geheel of gedeeltelijk bekostigde of gesubsidieerde onderzoeksinstelling betreft;

  • een verklaring van betalingsgedrag, afgegeven door de Belastingdienst.

Als de werkgever verzuimt deze stukken samen met de verklaring te overleggen, worden deze ten behoeve van een versnelde behandeling van verzoeken om advies of aanvragen van kennismigranten die de werkgever in dienst wil nemen, alsnog overgelegd bij het eerste verzoek om advies in verband met de afgifte van een mvv of bij de eerste aanvraag ter verlening van een verblijfsvergunning. De – alsnog – overgelegde stukken worden bij de beoordeling van het verzoek om advies of de verblijfsaanvraag betrokken.

Als de stukken niet of niet volledig zijn overgelegd dan wel de inhoud van de stukken daartoe aanleiding geeft, kan de IND nader onderzoek (laten) doen naar de werkgever. De gebruikelijke behandeltermijn van twee weken is in het geval van nader onderzoek niet van toepassing.

Van startende ondernemingen kan niet worden verwacht dat zij een verklaring omtrent betalingsgedrag, afgegeven door de Belastingdienst, overleggen, aangezien het bedrijf nog geen (belasting) verleden in Nederland heeft. Verblijf als kennismigrant bij startende ondernemingen is evenwel mogelijk in de navolgende situaties en onder de daarbij genoemde voorwaarden. Verblijf als kennismigrant kan worden toegestaan bij:

  • startende vestigingen van bedrijven die onderdeel vormen van een buitenlands bedrijf. Bij de af te geven verklaring in het kader van de kennismigrantenregeling dient door het bedrijf tevens een verklaring van bekendheid te worden overgelegd, afgegeven door de Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland, onderdeel van het ministerie van EZ. Deze verklaring wordt door DBIN uitsluitend afgegeven aan bedrijven die bij Directie Buitenlandse Investeringen in Nederland (voluit) bekend zijn en die tot vestiging in Nederland hebben besloten;

  • zogenaamde technostarters. Het bedrijf dient aan de hand van het verleende certificaat te tonen dat aan het bedrijf het Technopartnerlabel is verstrekt;

  • andere startende ondernemingen dan de bovengenoemde, dan wel bij bedrijven die niet eerder vast personeel in dienst hebben gehad, en die om die reden niet aan de hand van bovenstaande bescheiden goed werkgeverschap in het verleden kunnen aantonen. Het bedrijf in kwestie moet aan de hand van bewijsstukken aan kunnen tonen dat de financiële positie van het bedrijf zodanig is dat de verplichtingen jegens een vreemdeling die verblijf bij het bedrijf als kennismigrant heeft en de verplichtingen zoals neergelegd in de door de werkgever af te geven verklaring, zullen kunnen worden nagekomen.

Bij vreemdelingen die een bedrijf uitoefenen op grond van een verblijfsvergunning voor het verrichten van arbeid als zelfstandige, kan verblijf als kennismigrant worden toegestaan. In het geval het bedrijf van deze vreemdeling een startende onderneming is, gelden voor wat betreft verblijf van vreemdelingen als kennismigrant bij dat bedrijf, de hierboven genoemde voorwaarden die van toepassing zijn op startende ondernemingen.

De IND verstrekt een negatief advies aan de werkgever dan wel wijst de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af als niet aannemelijk is dat de werkgever de in overgelegde verklaring neergelegde verplichtingen zal (kunnen) nakomen.

De verklaring kan worden verkregen via de website van de IND, onder de kennismigrantenmodule.

De verklaring dient elektronisch door de werkgever te worden ingevuld. De door de werkgever ingevulde en ondertekende verklaring (de printversie) dient, met de hierboven vermelde stukken, door de werkgever per post te worden verzonden naar het op de verklaring vermelde adres van de IND.

Het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND

Als het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND de volledig ingevulde en ondertekende verklaring, vergezeld van de hierboven genoemde stukken heeft ontvangen, stuurt het loket de werkgever een ontvangstbevestiging. Als de te overleggen stukken geheel of gedeeltelijk ontbreken, wordt de werkgever erop gewezen dat de ontbrekende stukken alsnog in het kader van het eerste verzoek om advies in verband van de afgifte van een mvv dan wel de eerste verblijfsaanvraag dienen te worden overgelegd. Bij de ontvangstbevestiging krijgt de werkgever een toegangscode waarmee hij op de website van de IND toegang krijgt tot:

  • het formulier ‘Verzoek om advies afgifte mvv kennismigrant’

  • het aanvraagformulier: ‘Aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant’

  • het aanvraagformulier: ‘Aanvraag verblijfsvergunning of wijziging beperking zonder mvv’

4.2. Verzoek om advies

De toelatingsprocedure met betrekking tot kennismigranten is bij uitstek een referentprocedure.

Voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland dient de werkgever in Nederland door middel van het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ te verzoeken om een advies in verband met het voornemen van de kennismigrant om een mvv aan te vragen in het buitenland.

Het verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant

Het aanvraagformulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ wordt door het hoofd IND vastgesteld en wordt alleen via de website van de IND (en wel op de kennismigrantenmodule) ter beschikking gesteld.

De werkgever vult het formulier elektronisch in en verzendt het ingevulde en ondertekende formulier (de printversie), vergezeld van de vereiste stukken, per post naar het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Indien naar aanleiding van een verzoek van de werkgever door de IND een positief advies is verstrekt en de verschuldigde leges zijn betaald, kan aan de vreemdeling in diens land van herkomst of bestendig verblijf door de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging een mvv worden afgegeven. Het doen van een mvv-aanvraag zonder dat daar een verzoek om adviesprocedure aan vooraf is gegaan, ligt, gelet op het feit dat de toelatingsprocedure bij beoogd verblijf als kennismigrant bij uitstek een referentprocedure is, niet in de rede. Vreemdelingen die zonder voorafgaande referentprocedure een mvv-aanvraag voor verblijf als kennismigrant willen indienen op een Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland, worden er door de vertegenwoordiging op gewezen dat het de voorkeur verdient dat de werkgever bij wie zij verblijf als kennismigrant beogen, een verzoek om advies ter verlening van een mvv aan de vreemdeling indient. Dat leidt slechts uitzondering wanneer in het kader van een door de werkgever gestart verzoek om adviesprocedure negatief door de IND is geadviseerd. De streeftermijn van twee weken is niet van toepassing op deze aanvragen.

Gezinsleden

De werkgever kan namens de gezinsleden van de kennismigrant, die verblijf in Nederland bij de kennismigrant beogen, verzoeken om afgifte van een mvv. In dat geval dient de werkgever het verzoek om advies ten behoeve van de gezinsleden gelijktijdig in met het verzoek om advies ten behoeve van de kennismigrant. De werkgever kan alleen ten behoeve van de echtgeno(o)t(e) of (geregistreerde) partner, alsmede ten behoeve van de minderjarige kinderen die feitelijk behoren tot het gezin, een verzoek om advies indienen. De algemene bepalingen, uitgezonderd de middelen van bestaan, van B1 en B2 zijn van toepassing, tenzij navolgend anders is bepaald.

De verzoeken om advies ten behoeve van gezinsleden die niet tegelijk met het verzoek om advies ten behoeve van de kennismigrant worden ingediend, worden door middel van een verzoek om advies in verband met afgifte van een mvv ingediend. Dit aanvraagformulier wordt door het Hoofd IND vastgesteld en wordt alleen via de website van de IND ter beschikking gesteld. Dit aanvraagformulier kan vervolgens, volledig ingevuld en voorzien van alle benodigde bescheiden, per post worden verzonden naar de Visadienst.

De beslistermijn van twee weken geldt niet voor de verzoeken om advies ten behoeve van de gezinsleden die verblijf bij een kennismigrant beogen en die niet tegelijk met het verzoek om advies ten behoeve van de kennismigrant zijn ingediend. Deze verzoeken worden niet in behandeling genomen door het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND en maken geen deel uit van de versnelde procedure.

4.3. Aanvraag om een verblijfsvergunning

De aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning als kennismigrant wordt door de vreemdeling in persoon dan wel schriftelijk, al of niet door tussenkomst van de werkgever, ingediend bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, en wel door middel van een aanvraagformulier:

  • aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant of wijziging beperking zonder mvv (zie bijlage 13, onder b, VV); of

  • aanvraag verblijfsvergunning kennismigrant met mvv (zie bijlage 13b VV).

Het verkrijgen van het aanvraagformulier

Het aanvraagformulier kan worden verkregen via de website van de IND, en wel op de kennismigrantenmodule. Het aanvraagformulier dient elektronisch te worden ingevuld.

De werkgever dient het ingevulde en door de kennismigrant ondertekende aanvraagformulier (de printversie), vergezeld met de vereiste stukken, per post te verzenden naar het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND.

Als de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, de aanvraag persoonlijk wil indienen bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND, maakt hij daartoe een afspraak met het loket.

Gezinsleden

De werkgever of de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, kan met het formulier voor een aanvraag ter verlening van een verblijfsvergunning voor een kennismigrant tevens een verblijfsaanvraag doen voor de meegereisde echtgeno(o)t(e), (geregistreerde) partner en/of de minderjarige kinderen. Het aanvraagformulier wordt door zowel de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt als door zijn gezinsleden ondertekend.

De aanvragen om een verblijfsvergunning van gezinsleden worden alleen door het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND behandeld als deze gelijktijdig met de aanvraag om een verblijfsvergunning van de kennismigrant zijn ingediend. Als de kennismigrant al in het bezit is van een verblijfsvergunning en zijn gezinsleden op een later moment een aanvraag om een verblijfsvergunning indienen, moeten de gezinsleden hun aanvraag indienen middels de reguliere aanvraagformulieren die verkrijgbaar zijn bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente van hun woonplaats. Deze aanvraag dient bij de Burgemeester van hun woon- of verblijfsplaats te worden ingediend.

Ook de aanvragen van gezinsleden die gelijktijdig met de aanvraag van de kennismigrant worden ingediend kunnen niet altijd binnen twee weken worden behandeld, bijvoorbeeld omdat andere, buiten de IND gelegen procedures zoals inschrijving van het huwelijk in de GBA, moeten worden afgerond voordat de IND een beslissing kan nemen op de aanvraag.

Wijziging beperking

De beslistermijn van twee weken is niet van toepassing op aanvragen om wijziging van de beperking waaronder eerder een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend in de beperking ‘verblijf als kennismigrant’. Hierbij kan worden gedacht aan het geval dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘arbeid in loondienst’, deze beperking wil wijzigen in de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

4.3.1. Leges

Betaling van de door de betrokken vreemdeling(en) verschuldigde leges vindt plaats door de werkgever door middel van een machtiging tot automatische incasso. Deze machtiging wordt door de werkgever bij elke individuele aanvraag afgegeven. Ten behoeve van de automatische incasso geeft de werkgever een Nederlands bankrekeningnummer op. Als de werkgever geen machtiging tot automatische incasso afgeeft bij de aanvraag ontvangt de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt een factuur met een acceptgiro van KPMG ter betaling van de verschuldigde leges. De beslistermijn van twee weken is dan niet van toepassing.

4.3.2. TBC-verklaring

Bij de aanvraag om een verblijfsvergunning voegt de kennismigrant, dan wel voegen de kennismigrant en diens gezinsleden, een kopie van de ingevulde en ondertekende TBC-verklaring (zie bijlage 13 VV) ten aanzien van de bereidheid om een TBC-onderzoek te ondergaan en aan een dergelijk onderzoek mee te werken. De vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt meldt zich met de originele TBC-verklaring tot de GGD voor het ondergaan van een TBC-onderzoek. Op grond van de ondertekende verklaring kan de verblijfsvergunning worden verleend. Achteraf stelt de IND, op basis van opgave door de GGD, vast of betrokkene aan de verplichting om een TBC-onderzoek te ondergaan heeft voldaan (zie artikel 3.79 Vb). Indien blijkt dat zulks niet het geval is wordt de vergunning voor verblijf als kennismigrant ingetrokken op grond van het feit dat onjuiste gegevens zijn verstrekt.

4.3.3. Sticker verblijfsaantekeningen algemeen

De werkgever neemt contact op met het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND voor een afspraak om ter plaatse van voornoemd loket de sticker ‘verblijfsaantekening algemeen’(zie bijlage 7g VV) in het reisdocument van de kennismigrant(en) en eventuele gezinsleden te laten plaatsen. Daartoe meldt de vreemdeling dan wel de werkgever zich met het paspoort van de vreemdeling die verblijf als kennismigrant beoogt, en eventuele gezinsleden, bij het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND (zie artikel 3.9, derde lid, VV).

Indien de kennismigrant in het bezit is van een mvv wordt op de sticker aangetekend: ‘Arbeid toegestaan; TWV niet vereist’. Dit geldt ook voor diens echtgeno(o)t(e) of partner.

Indien de kennismigrant niet over een mvv beschikt wordt de volgende arbeidsmarktaantekening geplaatst: ‘Arbeid niet toegestaan; TWV vereist’. Dit geldt ook voor diens echtgeno(o)t(e) of partner.

Daarna dient de vreemdeling zich bij de gemeente, waarin hij woonachtig is, te vervoegen met het oog op inschrijving in de GBA. Afgifte van het verblijfsdocument geschiedt door de gemeente na de inwilliging van de aanvraag.

Voor de kennismigrant die op grond van artikel 17, eerste lid, onder a, Vw is vrijgesteld van het mvv-vereiste, staat de mogelijkheid open om bij de Nederlandse diplomatieke vertegenwoordiging in het buitenland onverplicht een mvv aan te vragen teneinde zijn verblijfsaanspraak vooraf te laten toetsen (zie B1/4.1.1). De werkgever in Nederland kan voorafgaande aan de indiening van de aanvraag om een mvv middels het formulier ‘Verzoek om advies in verband met afgifte mvv kennismigrant’ verzoeken om een advies omtrent de afgifte van een mvv (zie B15/4.2).

5. Looncriterium

5.1. Het looncriterium

Het looncriterium is een bijzondere voorwaarde voor verlening van een verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant en wordt derhalve onderscheiden van het vereiste duurzaam te beschikken over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan.

De vreemdeling die verblijf beoogt als kennismigrant en die ouder is dan dertig jaar, dient uit wettelijk toegestane arbeid in loondienst voor één en dezelfde werkgever, een bruto jaarloon te ontvangen ten minste ter hoogte van een bedrag dat jaarlijks door de minister van SZW wordt vastgesteld. Het looncriterium voor kennismigranten wordt conform het gestelde in artikel 1d, derde lid, van het Besluit tot uitvoering van de Wav (zie paragraaf 21, onderdeel f, inkomenscriterium kennismigranten), jaarlijks met ingang van 1 januari van elk kalenderjaar herzien met de procentuele wijziging van het meest recente indexcijfer van de CAO-lonen, gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het inkomenscriterium wordt gepubliceerd in paragraaf 21, onderdeel f, inkomenscriterium kennismigranten van de Uitvoeringsregels Wav.

De vereiste premies en belastingen moeten worden afgedragen.

Op het moment dat een vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant de leeftijd van dertig jaar bereikt, blijft de vreemdeling, ongeacht de functie die hij vervult, gelet op het gestelde in de toelichting van het Besluit van 28 september 2004 tot wijziging van het Besluit uitvoering Wav voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant, mits hij nog steeds voldoet aan de jaarloonbepalingen die voor hem golden bij de eerste verlening van de verblijfsvergunning als kennismigrant en hij niet van werkgever is veranderd. Indien de vreemdeling na het bereiken van het dertigste levensjaar van werkgever verandert en hij verblijf als kennismigrant blijft beogen, dient hij te voldoen aan het jaarloonvereiste voor vreemdelingen van dertig jaar en ouder zoals door de minister van SZW vastgesteld.

Uitzondering op het looncriterium

Er kan verblijf als kennismigrant worden toegestaan zonder dat hoeft te zijn voldaan aan het looncriterium zoals dat door de minister van SZW is vastgesteld voor verblijf als kennismigrant, aan wetenschappelijk onderzoekers en aan artsen in opleiding tot specialist. Alsdan geldt het algemene middelenvereiste onverkort (Zie B1/ 4.3).

5.1.1. Bestanddelen bruto jaarloon

In tegenstelling tot het middelenvereiste wordt bij de beoordeling van het looncriterium uitsluitend betekenis toegekend aan het loon in geld. Het gaat daarbij om het vaste contractueel overeengekomen en in geld vastgestelde bruto loon. De waarde van niet in geld uitgekeerd loon en de waarde van onzekere loonbestanddelen als overwerkvergoedingen, fooien en uitkeringen uit fondsen worden derhalve niet meegeteld. Vaste toeslagen zoals de vakantietoeslag en een dertiende maand kunnen bij dit bruto loon wel worden meegerekend.

5.1.2. Bewijsmiddelen looncriterium

Het beschikken over inkomen uit arbeid in loondienst wordt in het kader van dit beleidsonderdeel aangetoond door het overleggen van:

  • een afschrift van de arbeidsovereenkomst of het aanstellingsbesluit. In het geval van een aanstelling als wetenschappelijk onderzoeker moet in het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst zijn aangegeven de functieduiding en de functiecode zoals gedefinieerd in het universitair functieordeningssysteem. Verblijf als kennismigrant kan worden toegestaan als het functieprofiel is opgenomen in het universitair functieordeningssysteem onder de functiefamilie ‘onderzoek en onderwijs’, herkenbaar door een functiecode beginnend met 01. Indien een onderwijs- of onderzoeksinstelling het universitair functieordeningssysteem niet hanteert wordt aan de hand van een conversietabel die met de Vereniging van Universiteiten en de betrokken instelling is opgesteld beoordeeld of de vreemdeling als wetenschappelijk onderzoeker kan worden aangemerkt. In het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst van deze onderwijs- of onderzoeksinstelling wordt de door de instelling gehanteerde functiecode danwel functiebenaming opgenomen;

  • indien sprake is van een overplaatsing in concernverband en geen arbeidsovereenkomst wordt aangegaan met het in Nederland gevestigde onderdeel, dient in ieder geval een verklaring van het (moeder)bedrijf in het buitenland en een werkgeversverklaring van het in Nederland gevestigde onderdeel te worden overgelegd. Uit de verklaring van het moederbedrijf dient te blijken voor welke duur de kennismigrant wordt overgeplaatst en de hoogte van het bruto jaarloon;

  • in het geval van een arts in opleiding tot specialist: een kopie van het bewijs van inschrijving in het opleidingsregister van de Medisch Specialisten Registratie Commissie, de Sociaal-Geneeskundigen Registratie Commissie of de Huisarts en Verpleeghuisarts Registratie Commissie. Aangezien het in de regel niet mogelijk is het bewijs van inschrijving reeds bij het indienen van het verzoek om advies te overleggen zal het verzoek om advies niet worden afgewezen vanwege het ontbreken van het bewijs van inschrijving. Uit het aanstellingsbesluit of de arbeidsovereenkomst zal wel moeten blijken dat betrokkene tewerkgesteld zal worden als arts in opleiding tot specialist. De verblijfsvergunning zal echter pas worden verleend nadat het bewijs van inschrijving in het opleidingsregister is overgelegd.

Indien in het kader van de zogenaamde 30%-regeling een netto jaarloon wordt uitbetaald dat lager is dan het vereiste bruto jaarloon, dient zulks te worden onderbouwd met een door de Belastingdienst afgegeven bewijs van toekenning van de 30% regeling. Daarbij dient vast te staan dat het brutoloon waarop de 30% regeling is toegepast, tenminste gelijk is aan het looncriterium voor verblijf als kennismigrant. Bij de beoordeling van aanvragen om een mvv of een eerste verblijfsvergunning zal in de regel geen rekening gehouden kunnen worden met een eventuele toekenning van de 30% regeling omdat in dat stadium nog geen beschikking van de belastingdienst is afgegeven.

In het geval (één van) de in B15/4.1 genoemde bij de verklaring te overleggen stukken niet door de werkgever met de ondertekende verklaring zijn overgelegd, overlegt de werkgever deze alsnog bij het eerste verzoek om advies in verband met de afgifte van een mvv of de eerste verblijfsaanvraag met het oog op een versnelde behandeling en ter beoordeling van de vraag of de werkgever de in het kader van de verklaring aangegane verplichtingen daadwerkelijk zal (kunnen) nakomen.

5.1.3. Kortlopende arbeidsovereenkomsten

Indien de vreemdeling beschikt over een arbeidsovereenkomst voor een kortere duur dan één jaar, dient de vreemdeling gedurende de duur van de arbeidsovereenkomst naar rato te voldoen aan het criterium van het bruto jaarloon. De vreemdeling dient derhalve een loon in geld te genieten dat de uitkomst is van de rekensom: geldend looncriterium, gedeeld door twaalf en vermenigvuldigd met het aantal maanden van de arbeidsovereenkomst.

5.2. Zelfstandige, voldoende en duurzame middelen

Indien een vreemdeling voldoet aan het looncriterium wordt zondermeer aangenomen dat hij voldoet aan het vereiste om duurzaam te beschikken over voldoende zelfstandig verworven middelen van bestaan.

5.3. Beroepen in de individuele gezondheidszorg

Voor beroepen in de individuele gezondheidszorg is registratie in het beroepen in de individuele gezondheidszorg register verplicht. Indien een kennismigrant in Nederland een beroep wil uitoefenen waarvoor beroepen in de individuele gezondheidszorg registratie verplicht is, maar niet in het register geregistreerd staat wordt de aanvraag om een verblijfsvergunning of verzoek om advies voor verblijf als kennismigrant afgewezen omdat er geen sprake is van wettelijk toegestane arbeid (zie B15/5.1). Indien aan de beroepen in de individuele gezondheidszorg registratie voorwaarden zijn verbonden betreffende de inhoud van de uitoefening van het beroep, bijvoorbeeld dat bepaalde handelingen slechts onder supervisie verricht mogen worden, wordt de vergunning verleend. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever dat aan de voorwaarden voor de beroepen in de individuele gezondheidszorg registratie wordt voldaan.

6. Geldigheidsduur van de verblijfsvergunning

De verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant wordt verleend voor de duur van de arbeidsovereenkomst tot een maximum van vijf jaar.

De verblijfsvergunning kan voor vijf jaar worden verleend als de vreemdeling, die verblijf als kennismigrant beoogt, een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd overlegt. Als de vreemdeling, die verblijf als kennismigrant beoogt, een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft, wordt de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant voor ten hoogste de duur van de arbeidsovereenkomst afgegeven (zie artikelen 3.57 en 3.59a Vb).

Als de kennismigrant als arts in opleiding tot specialist staat ingeschreven in een opleidingsregister wordt de verblijfsvergunning verleend voor ten hoogste de duur van de opleiding.

Indien de vreemdeling voor een beperkte periode in het beroepen in de individuele gezondheidszorg register staat geregistreerd wordt de verblijfsvergunning verleend voor de duur van de registratie.

De vreemdeling die in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning als kennismigrant hoeft geen wijziging van de beperking aan te vragen als hij van werkgever verandert mits nog steeds aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant wordt voldaan.

Gezinsleden

Echtgenoten en partners van kennismigranten krijgen op grond van artikel 3.57 Vb een verblijfsvergunning voor de duur van één jaar. Na één jaar kan op grond van artikel 3.67, eerste lid, onder a, Vb de verblijfsvergunning worden verlengd voor de duur van vijf jaren (zie B2). Voor minderjarige kinderen van kennismigranten wordt tevens verwezen naar het bepaalde in B2.

7. Beperkingen, arbeidsmarktaantekeningen en voorschriften

Beperking

Indien aan de voorwaarden van het bepaalde in dit hoofdstuk wordt voldaan, wordt aan de vreemdeling op grond van artikel 3.4, derde lid, onder y, Vb een verblijfsvergunning verleend onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

Arbeidsmarktaantekening

Op het verblijfsdocument wordt de aantekening geplaatst: ‘Andere arbeid niet toegestaan. Beroep op publieke middelen kan gevolgen hebben voor het verblijfsrecht’.

De arbeidsmarktaantekening ‘andere arbeid niet toegestaan’ houdt in dat een vreemdeling, die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant, uitsluitend arbeid als kennismigrant mag verrichten.

In het geval de kennismigrant drie onafgebroken jaren in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning als kennismigrant en hij daarna wijziging van de beperking in arbeid in loondienst aanvraagt, krijgt hij de arbeidsmarktaantekening ‘Arbeid vrij toegestaan; TWV niet vereist’.

Gezinsleden

De verblijfsvergunning aan echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner wordt verleend onder de beperking ‘verblijf bij echtgeno(o)t(e)/geregistreerd)partner/ouder…(naam). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’. De verblijfsvergunning aan minderjarige kinderen wordt verleend onder de beperking ‘gezinshereniging bij …(naam ouder(s)). Arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.

Voorschriften

Aan de afgifte van de verblijfsvergunning wordt het voorschrift verbonden de verplichting voldoende verzekerd te zijn tegen ziektekosten met inbegrip van de kosten verbonden aan opname en verpleging in een sanatorium of een psychiatrische inrichting.

8. Wijziging van werkgever, zoekperiode, af- en aanmelding en intrekking

8.1. Wijziging van werkgever

Indien de kennismigrant van werkgever verandert, moet hij nog steeds voldoen aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant. Op de nieuwe werkgever rust de verplichting aan het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND te melden dat betrokken kennismigrant in dienst is getreden en daarbij de van toepassing zijnde bewijsmiddelen zoals genoemd in B15/5.1.2 te overleggen.

Indien de kennismigrant van werkgever verandert en hij een brutoloon verdient dat beneden het aan kennismigranten te stellen looncriterium ligt of andere werkzaamheden dan die als wetenschappelijk onderzoeker of arts in opleiding tot specialist wil verrichten en/of bij een werkgever in dienst treedt die geen verklaring (zie bijlage 12a VV) in het kader van het kennismigrantenbeleid heeft overgelegd aan de IND, wordt zijn verblijfsvergunning ingetrokken dan wel de aanvraag tot het verlengen van de verblijfsvergunning afgewezen. Indien de vreemdeling nog voor het verrichten van arbeid in loondienst in Nederland wil verblijven, kan hij wijziging van de beperking “ arbeid in loondienst” aanvragen.

8.2. Zoekperiode

Indien de arbeidsovereenkomst van de kennismigrant gedurende de geldigheidsduur van zijn verblijfsvergunning door de werkgever voortijdig wordt ontbonden, zonder dat de kennismigrant daarvan een verwijt kan worden gemaakt, wordt hem een zoektermijn van drie maanden gegund. De werkgever maakt schriftelijk melding van de beëindiging van het dienstverband bij het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND. Vanaf de datum waarop de arbeidsovereenkomst is beëindigd geldt een zoekperiode van drie maanden voor de vreemdeling om een nieuwe functie als kennismigrant te verwerven. Indien de vreemdeling erin slaagt opnieuw werk te vinden als kennismigrant doet de (nieuwe) werkgever daarvan schriftelijk mededeling aan het loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND met overlegging van de van toepassing zijnde bewijsmiddelen zoals genoemd in B15/5.1.2. In het geval dat de kennismigrant een nieuwe werkgever vindt dient deze toegelaten te zijn tot de kennismigrantenregeling op grond van een ondertekende verklaring (zie bijlage 12a VV) en dient de vreemdeling te voldoen aan het looncriterium, respectievelijk dient hij een functie als wetenschappelijk onderzoeker dan wel arts in opleiding tot specialist te vervullen. Slaagt de vreemdeling er niet in binnen drie maanden een dergelijke functie te vinden dan wordt zijn verblijfsvergunning ingetrokken.

Indien de zoekperiode van drie maanden zich uitstrekt voorbij de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning van de kennismigrant dient de kennismigrant om verlenging van zijn verblijfsvergunning als kennismigrant te vragen. Bij de behandeling van de aanvraag zal rekening gehouden worden met de (resterende) zoekperiode die de vreemdeling wordt gegund om een functie als kennismigrant te verwerven. Voor deze aanvraag is de gangbare behandeltermijn van twee weken niet van toepassing. Indien de vreemdeling erin slaagt opnieuw werk te vinden als kennismigrant dient de kennismigrant, dan wel diens (nieuwe) werkgever, daarvan schriftelijk melding te doen met overlegging van de van toepassing zijnde bewijsmiddelen zoals genoemd in B15/5.1.2. In het geval de kennismigrant een nieuwe werkgever vindt, deze is toegelaten tot de kennismigrantenregeling op grond van een ondertekende verklaring (zie bijlage 12a VV) en de vreemdeling voldoet aan het looncriterium, respectievelijk een functie als wetenschappelijk onderzoeker dan wel arts in opleiding tot specialist vervult, kan de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant worden verlengd. Vindt de vreemdeling geen baan als kennismigrant dan zal de aanvraag tot verlenging worden afgewezen.

Voor de vreemdeling die als arts in opleiding tot specialist een verblijfsvergunning als kennismigrant aanvraagt geldt dat deze zal worden verleend voor de duur van zijn opleiding. Na beëindiging van zijn opleiding is verlenging van de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant slechts mogelijk indien de arts in opleiding tot specialist een andere functie als kennismigrant verwerft. In dat geval dient hij verlenging van de vergunning voor verblijf als kennismigrant aan te vragen.

8.3. Af- en aanmelding, intrekking

Op de vreemdeling rust de verplichting om onmiddellijk aan de Korpschef melding te maken van het feit dat hij niet meer aan de beperking voldoet. Op de werkgever rust de verplichting om de IND schriftelijk in kennis te stellen van het feit dat de kennismigrant niet langer bij deze werkgever werkzaam is, niet langer aan het looncriterium voldoet, of niet langer werkzaamheden als wetenschappelijk onderzoeker of arts in opleiding tot specialist vervult (zie daarvoor ook artikelen 4.41 en 4.43 Vb en A3/3.3.4).

De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als kennismigrant’ kan op grond van het bepaalde in artikel 19, Vw, in samenhang met artikel 18 eerste lid, aanhef en onder g, Vw, worden ingetrokken als betrokkene niet meer voldoet aan de voorwaarden van de beperking ‘verblijf als kennismigrant’.

9. Werkloosheid, ziekte en arbeidsongeschiktheid

9.1. Werkloosheid

Werkloosheid is van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van kennismigranten die houder zijn van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd voor verblijf als kennismigrant.

De verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant wordt ingetrokken in het geval de vreemdeling niet langer werkzaam is als kennismigrant, dat wil zeggen wanneer hij niet langer in dienst is van een werkgever die een verklaring in het kader van het kennismigrantenbeleid heeft afgelegd (zie bijlage 12a VV) en/of niet voldoet aan het aan een kennismigrant te stellen looncriterium of aan de kwalificatie van wetenschappelijk onderzoeker dan wel arts in opleiding tot specialist. Dit is niet het geval wanneer een zoekperiode van drie maanden is toegestaan vanwege niet verwijtbare werkloosheid.

Gedurende de zoekperiode voorziet de kennismigrant zelfstandig in zijn onderhoud. Indien hij gedurende de zoekperiode een beroep doet op publieke middelen kan zijn verblijfsvergunning worden ingetrokken. Indien de kennismigrant werk vindt, maar niet als kennismigrant, dient hij een wijziging van de verblijfsvergunning voor arbeid in loondienst aan te vragen. Daarbij wordt getoetst aan de voor arbeid in loondienst geldende voorwaarden (zie B5).

9.2. Ziekte en arbeidsongeschiktheid

Ziekte en arbeidsongeschiktheid zijn van invloed op de verblijfsrechtelijke positie van kennismigranten. Bij ziekte blijft de kennismigrant aan de voorwaarden voldoen zolang er sprake is van een dienstverband met een werkgever die een verklaring heeft afgelegd in het kader van het kennismigrantenbeleid en hij, hetzij vanwege het ontvangen loon, hetzij op grond van een uitkering, hetzij op grond van een combinatie van beide, aan het loonvereiste blijft voldoen.

Indien een kennismigrant na een periode van ziekte arbeidsongeschikt wordt verklaard, geldt het volgende.

Onder een kennismigrant die arbeidsongeschikt is wordt verstaan de vreemdeling die in het bezit is van een verblijfsvergunning als kennismigrant en die een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA geniet. De verblijfsvergunning van de kennismigrant wordt ingetrokken bij volledige arbeidsongeschiktheid. Indien sprake is van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid (percentage minder dan 80%) en de kennismigrant in dienst blijft bij de werkgever dient hij, op grond van de uitkering uit hoofde van de WAO/WIA en zijn inkomen uit het dienstverband met de werkgever, nog steeds te voldoen aan het looncriterium dat geldt voor verblijf als kennismigrant. Als de kennismigrant gedeeltelijk arbeidsgeschikt is en zijn dienstverband bij de werkgever is beëindigd zonder dat hem daarvan een verwijt kan worden gemaakt, kan hij gebruik maken van de zoekperiode van drie maanden na de datum waarop het dienstverband (voortijdig) is beëindigd. Indien betrokken vreemdeling er niet in slaagt om in die periode werk te vinden waarmee hij voldoet aan de voorwaarden voor verblijf als kennismigrant, wordt de verblijfsvergunning voor verblijf als kennismigrant ingetrokken. Bij de beoordeling of de gedeeltelijk arbeidsongeschikte vreemdeling voldoet aan het looncriterium dat geldt voor verblijf als kennismigrant wordt een uitkering uit hoofde van de WAO/WIA meegerekend als bestanddeel van het brutoloon.

10. Studenten die hun opleiding in Nederland hebben voltooid

Vreemdelingen die met goed gevolg een hogere beroepsopleiding of wetenschappelijke studie in Nederland hebben afgerond, krijgen de mogelijkheid om binnen maximaal drie maanden (zoekperiode) na de datum van voltooiing van de studie of opleiding een functie als kennismigrant te vinden. Het gaat hier om vreemdelingen die op basis van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘studie’ in Nederland hun studie hebben afgerond.

Indien deze drie maanden de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning als student overschrijden, en de vreemdeling gebruik wil maken van de hem toegestane zoekperiode, dient de vreemdeling een aanvraag tot wijziging van de beperking in door middel van een aanvraagformulier (zie bijlage 13 VV) dat te verkrijgen is bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente van zijn woonplaats. Deze aanvraag dient bij de burgemeester van zijn woon- of verblijfplaats te worden ingediend. Daarbij dient hij een bewijs te overleggen waaruit blijkt dat en per wanneer hij de opleiding succesvol heeft afgesloten. Als de vreemdeling gedurende de aanvraag een beroep doet op de algemene middelen wordt de aanvraag – zonder afwachten van de zoekperiode – afgewezen.

Indien de vreemdeling erin slaagt binnen de periode van drie maanden na voltooiing van zijn opleiding of studie een baan als kennismigrant te vinden, de werkgever op grond van een ondertekende verklaring (zie bijlage 12a VV) is toegelaten tot de kennismigrantenregeling en de vreemdeling aan het looncriterium voldoet, kan de verblijfsvergunning worden verleend. De vreemdeling dient daartoe zelf, dan wel door tussenkomst van zijn werkgever, de in het aanvraagformulier genoemde bescheiden tijdig, binnen de drie maanden zoekperiode, aan het Loket kennis- en arbeidsmigratie van de IND te sturen. De beslistermijn van twee weken na ontvangst van de aanvraag is niet van toepassing op deze aanvraag.

Indien de vreemdeling er niet in slaagt binnen de toegestane zoekperiode een functie als kennismigrant te verwerven, zal de aanvraag worden afgewezen.

De zoekperiode geldt niet voor vreemdelingen die verblijf hebben voor studie aan voortgezet of beroepsonderwijs. Aan hen is verblijf toegestaan onder meer om een positieve bijdrage aan de ontwikkeling in het land van herkomst te kunnen leveren. Het bieden van een mogelijkheid om zich na beëindiging van de studie aan voortgezet en beroepsonderwijs op een functie als kennismigrant te oriënteren, is niet in overeenstemming met de intentie van het toestaan van verblijf voor studie aan voortgezet of beroepsonderwijs.

16. Voortgezet verblijf

1. Inleiding

Artikel 3.50 Vb bevat een bijzondere regeling voor het voortgezet verblijf van de vreemdeling die als minderjarige in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning in het kader van gezinshereniging met een persoon met een niet-tijdelijk verblijfsrecht. Artikel 3.50 Vb bevat algemeen verbindende voorschriften. Indien aan de voorwaarden van artikel 3.50 Vb wordt voldaan, moet de verblijfsvergunning worden verleend (zie B16/2).

Ingevolge artikel 3.51 Vb kan, onder bepaalde voorwaarden, aan de volgende categorieën vreemdelingen een verblijfsvergunning onder de beperking voortgezet verblijf worden verleend:

  • De vreemdeling die in het kader van gezinshereniging of -vorming is toegelaten (zie B16/3);

  • De vreemdeling die in het kader van medische behandeling is toegelaten (zie B16/4);

  • De vreemdeling die in het kader van het beleid inzake Amv’s is toegelaten (zie B16/5); en

  • De vreemdeling die in het kader van het beleid inzake het buitenschuldcriterium is toegelaten (zie B16/6).

Artikel 3.51 Vb geeft het kader waarbinnen aan deze vreemdeling een verblijfsvergunning kan worden verleend. Dit artikel bevat algemeen verbindende voorschriften.

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.50 of 3.51 Vb, wordt de verblijfsvergunning niet verleend.

Artikel 3.51 Vb geeft geen verplichting, maar een bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen. In B16 wordt uiteengezet onder welke voorwaarden van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt en de verblijfsvergunning in het kader van voortgezet verblijf kan worden verleend. Deze voorwaarden hebben het karakter van beleidsregels.

Indien niet aan de voorwaarden wordt voldaan, is artikel 3.52 Vb van belang (zie B16/7) Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. Voor de volgende categorieën vreemdelingen is dit nader in beleid uitgewerkt:

  • (huwelijks)relatie;

  • verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid;

  • na verblijf op grond van medische noodsituatie;

  • slachtoffers/getuige-aangevers van mensenhandel.

Naast de beleidsregels in B16 zijn, tenzij hieronder anders is aangegeven, ook de beleidsregels met betrekking tot de algemene voorwaarden van artikel 16 Vw van toepassing. Verwezen wordt naar B1/4.

Voor wat betreft de aanvraag zijn tevens zijn de algemene bepalingen van B1/5 en B1/9 van toepassing.

2. Na verblijf als minderjarige

Langer dan een jaar houder van verblijfsvergunning

Ingevolge artikel 3.50 Vb wordt de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf verleend aan de vreemdeling die:

  • a. als minderjarige houder is geweest van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met gezinshereniging, verblijf ter adoptie of verblijf als pleegkind, verblijf bij een Nederlander of een vreemdeling met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vb; en

  • b. langer dan een jaar houder is geweest van de in onderdeel a bedoelde verblijfsvergunning, dan wel in Nederland is geboren uit ouders met niet-tijdelijk verblijfsrecht in de zin van artikel 3.5 Vb.

Tenzij:

  • a. de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid (zie B1/5.3.3);

  • b. de vreemdeling een gevaar voor de nationale veiligheid vormt;

  • c. de aanvraag met toepassing van de artikelen 3.86 of 3.87 Vb kan worden afgewezen (zie B1/5.3.6); of

  • d. de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst (zie B1/5.3.2).

Onder persoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht wordt in dit kader niet verstaan de houder van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28 Vw.

Reden hiervoor is dat het kind van de houder van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, dat niet zelf in aanmerking is gekomen voor een verblijfsvergunning asiel, maar wel voor een verblijfsvergunning regulier, niet reeds na een jaar in een betere positie komt te verkeren dan de houder van de verblijfsvergunning asiel bij wie het verblijft. Ook komt dit kind niet in een betere positie te verkeren dan waarin het zou hebben verkeerd, indien wel zou zijn voldaan aan de voorwaarden (van artikel 29, eerste lid, onder e, Vw) voor de verlening van de asielvergunning.

Nederlandse ouder

Ingevolge artikel 3.50, vierde lid, Vb wordt de verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf aan de minderjarige vreemdeling verleend indien een van de ouders in Nederland is gevestigd en de Nederlandse nationaliteit heeft, tenzij de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden die tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen zouden hebben geleid, of de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

Ook de vreemdeling die in het jaar na zijn verblijfsaanvaarding meerderjarig is geworden, komt in aanmerking voor een zelfstandige verblijfsvergunning.

Algemeen

Voor de verlening van de verblijfsvergunning is het niet noodzakelijk dat de gezinsband is verbroken. Ook indien het kind nog feitelijk bij de ouder(s) woont, kan de zelfstandige verblijfsvergunning worden verleend, indien aan de voorwaarden wordt voldaan. Wel moet daartoe een aanvraag worden ingediend.

3. Na (huwelijks)relatie, verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid

De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming kan op aanvraag worden gewijzigd in zelfstandige verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Het betreft hier de wijziging van de afhankelijke verblijfsvergunning naar een zelfstandige verblijfsvergunning.

3.1. Drie jaar verblijf op grond van de (huwelijks)relatie

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend indien:

  • a. de vreemdeling een huwelijk, geregistreerd partnerschap of duurzame en exclusieve relatie is aangegaan met een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft, bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. die (huwelijks)relatie drie jaren bestaat en de vreemdeling ten minste drie jaren op grond van die (huwelijks)relatie een verblijfsvergunning heeft gehad;

  • c. drie jaren is voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en

  • d. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).

In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • al dan niet tezamen met de echtgeno(o)t(e) of geregistreerd partner, niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de (huwelijks)relatie is ontwricht of ontbonden.

ad a. De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien de hoofdpersoon zelf verblijfsrecht van tijdelijk aard heeft. Dat is bijvoorbeeld het geval indien deze een verblijfsvergunning voor studie of medische behandeling heeft. Zie artikel 3.5 Vb. De verblijfsvergunning wordt evenmin verleend indien de hoofdpersoon houder is van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daarmee wordt voorkomen dat de vreemdeling met een verblijfsrecht dat afhankelijk is van een andere vreemdeling die zelf verblijfsrecht van tijdelijke aard heeft, na ommekomst van drie jaren een sterker verblijfsrecht kan verkrijgen dan degene bij wie verblijf was toegestaan.

ad b. Indien de vreemdeling aanvankelijk houder was van een verblijfsvergunning op grond van een relatie, en aansluitend houder was van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde hoofdpersoon, wordt de duur van deze perioden opgeteld.

ad c. In artikel 9.6 Vb is een overgangsregeling getroffen voor die gevallen waarin de vreemdeling ten minste een jaar, maar minder dan drie jaren, houder is geweest van een verblijfsvergunning op grond van een huwelijk dat drie jaren direct voorafgaande aan de ontwrichting of ontbinding daarvan heeft standgehouden. Op grond van deze overgangsregeling kan aan die vreemdeling, mits de verblijfsvergunning is verleend voor 11 december 2000 en geen van de afwijzingsgronden van artikel 16 Vw zich voordoen, een verblijfsvergunning worden verleend onder de beperking “voor het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst”. Deze regeling geldt niet, indien de verblijfsvergunning was verleend op grond van een relatie.

3.2. Drie jaar verblijf verruimde gezinshereniging of ouderenbeleid

De verblijfsvergunning wordt op aanvraag verleend, indien:

  • a. de vreemdeling drie jaren in het kader van verruimde gezinshereniging of in het kader van het ouderenbeleid (B2/7) een verblijfsvergunning heeft voor verblijf bij een hoofdpersoon die zelf verblijfsrecht van niet-tijdelijke aard heeft (artikel 3.51, eerste lid, onder a, Vb), bijvoorbeeld een Nederlander, een houder van een verblijfsvergunning (asiel of regulier) voor onbepaalde tijd, of een houder van een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met wedertoelating of voortgezet verblijf;

  • b. de vreemdeling drie jaren heeft voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de verblijfsvergunning; en

  • c. zich geen van de algemene weigeringsgronden voordoet (zie B1/4).

In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de verblijfsvergunning ook verleend indien de vreemdeling:

  • a. niet (meer) beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • b. al dan niet tezamen met de hoofdpersoon niet (meer) beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Voor de verlening van deze verblijfsvergunning is niet noodzakelijk dat de feitelijke gezinsband is verbroken.

3.3. Overlijden van de hoofdpersoon

Ingevolge artikel 3.51, derde lid, Vb kan de zelfstandige verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf na (verruimde) gezinshereniging of gezinsvorming eveneens worden verleend indien de hoofdpersoon met niet-tijdelijk verblijfsrecht is overleden en de gezinsband om die reden is verbroken. In deze gevallen wordt in beginsel altijd gebruikgemaakt van de bevoegdheid om de verblijfsvergunning te verlenen.

Als regel levert het overlijden een zodanig schrijnende situatie op dat het voortgezet verblijf van de vreemdeling in Nederland behoort te worden aanvaard (zie artikel 3.51, derde lid, Vb). Daarbij hoeft de aanwezigheid van (andere) klemmende redenen van humanitaire aard niet te worden gesteld of onderzocht.

Het vorengaande geldt echter niet indien verblijf is verleend in het kader van het ouderenbeleid (B2/7).

De verblijfsvergunning wordt niet verleend indien:

  • de overleden hoofdpersoon verblijfsrecht van tijdelijke aard had (zie artikel 3.5 Vb) of houder was van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Indien dat wel het geval was, kan voortgezet verblijf slechts worden aanvaard op grond van artikel 3.52 Vb;

  • er onjuiste gegevens zijn verstrekt of gegevens zijn achtergehouden die tot de verlening van de verblijfsvergunning hebben geleid (zie B1/5.3.3); of

  • de vreemdeling het hoofdverblijf buiten Nederland heeft verplaatst.

In afwijking van B1/4.2 en B1/4.3 wordt de aanvraag niet afgewezen op de grond dat de vreemdeling:

  • niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding; of

  • niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

4. Na medische behandeling

Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking voor het ondergaan van medische behandeling kan de vreemdeling op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder b, Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met voortgezet verblijf, indien de medische behandeling naar het oordeel van de Minister nog voor ten minste één jaar noodzakelijk zal zijn. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

5. Na verblijf als Amv

De verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met verblijf als Amv kan op aanvraag worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking verband houdend met ‘voortgezet verblijf’.

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder c, Vb kan aan een Amv op aanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend, indien:

  • a. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ (de tijd dat betrokkene in het bezit is geweest van een vergunning voor asiel bepaalde tijd telt derhalve niet mee); en

  • b. hij nog minderjarig is; en

  • c. hij ook overigens nog voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor Amv’s; en

  • d. er overigens geen gronden voor weigering zijn.

De peildatum voor de vraag of de vreemdeling aan deze voorwaarden voldoet, ligt, gezien de bewoordingen van artikel 3.51 Vb, op de laatste dag van geldigheid van de verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als Amv’.

Indien er sprake is van een te late indiening van de aanvraag om verlenging of de aanvraag om wijziging van de beperking, is het gestelde in B1/5.1 van toepassing.

De verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ wordt in de hierboven genoemde gevallen ten hoogste verlengd tot de dag waarop de vreemdeling meerderjarig wordt.

Met ingang van zijn achttiende verjaardag kan de vreemdeling vervolgens op aanvraag, behoudens contra-indicaties, in het bezit worden gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

In de gevallen waarin de geldigheidsduur van een reeds uitgegeven verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ nog doorloopt tot na de achttiende verjaardag, kan de vreemdeling een aanvraag indienen om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. Deze wordt, behoudens contra-indicaties, niet geweigerd.

5.1. Overgangsrecht

Bijzonder overgangsrecht voor achttienjarigen

Indien er sprake is van een eerste beslissing op de asielaanvraag waarbij ambtshalve een vergunning op grond van het beleid inzake Amv’s wordt verleend, geldt het volgende.

Indien betrokkene vóór 4 januari 2001 (ingangsdatum huidige beleid) achttien jaar oud is geworden, en hij op grond van het toenmalig geldende beleid inzake Amv’s in aanmerking komt voor verblijf, dient voor de periode tot en met 3 januari 2001 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ te worden verleend. Vanaf 4 januari 2001 komt betrokkene op grond van artikel 9.4 Vb in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

Indien betrokkene op of na 4 januari 2001 achttien jaar oud is geworden, wordt aan hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ verleend tot de datum waarop hij achttien jaar oud wordt. Vanaf de datum waarop betrokkene achttien jaar oud wordt, komt hij in aanmerking voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 9.4 Vb.

Als er sprake is van een eerste beslissing op de asielaanvraag en de vreemdeling is inmiddels achttien, dan wordt in deze gevallen de asielaanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’. De vreemdeling hoeft deze vergunning dus niet apart aan te vragen.

Begeleide minderjarige vreemdelingen

De ABRvS heeft in haar uitspraak van 14 mei 2003 (20031352/1) geoordeeld dat de beslissing van destijds, om aan een minderjarige vreemdeling de verblijfsvergunning te weigeren omdat hij begeleid was, niet in overeenstemming is met de Vw. Daarom is de volgende voorziening getroffen voor hen die voor hun achttiende verjaardag een tweede aanvraag indienen.

Een Amv, aan wie een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’ wordt verleend, kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ op grond van artikel 3.52 Vb:

  • op de dag dat hij meerderjarig wordt; dan wel

  • op de dag dat hij, als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, in aanmerking zou zijn gekomen voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51 Vb.

Hierbij gelden de volgende (cumulatieve) voorwaarden:

  • de eerdere asielaanvraag van betrokkene dateert van op of na 4 januari 2001 (ingangsdatum huidige beleid inzake Amv’s en het per 20 juli 2004 afgeschafte beleid inzake begeleide minderjarige vreemdelingen);

  • aan betrokkene is in de eerste procedure een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv’s geweigerd omdat betrokkene werd aangemerkt als een begeleide minderjarige vreemdeling;

  • als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, was betrokkene in aanmerking gekomen voor bedoelde verblijfsvergunning (ex-tunctoetsing naar het moment van de eerste beschikking); en

  • als de beslissing in de eerste procedure volgens de nieuwe inzichten was genomen, dan zou betrokkene op grond van zijn verblijfsvergunning uiteindelijk in aanmerking zijn gekomen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

Zie voor het beleid inzake de uitgeprocedeerde begeleide vreemdeling die nog minderjarig is B14/2.10.3.2.

Uitgeprocedeerde meerderjarigen

De overgangsregeling kan niet van toepassing zijn op personen die op het moment van aanvraag inmiddels meerderjarig zijn geworden. Het is immers niet mogelijk een verblijfsvergunning op grond van het beleid inzake Amv’s te verlenen aan een meerderjarige en het is niet mogelijk een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ te verlenen aan een vreemdeling die niet reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning.

Om dit te ondervangen is op grond van artikel 3.6, tweede lid, Vb een nieuw artikel 3.17a gevoegd in het VV. Hierdoor is het mogelijk geworden om ambtshalve, in het kader van een asielaanvraag, een verblijfsvergunning te verlenen onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama’, zie voor het beleid terzake B14/2.10.3.3.

De verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als meerderjarige ex-bama’ kan ten tijde van de eerste verlenging, indien de houder hiertoe een aanvraag indient, worden gewijzigd in een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet Verblijf’ op grond van artikel 3.52 Vb.

6. Na verblijf op grond van het buitenschuldcriterium

Op grond van artikel 3.51, eerste lid, onder d, Vb kan aan een vreemdeling aan wie verblijf is verleend omdat hij buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken op aanvraag een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ worden verleend, indien:

  • a. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken’;

  • b. hij nog immer voldoet aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor de vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken; en

  • c. er overigens geen gronden voor weigering zijn.

7. Klemmende redenen van humanitaire aard

Indien de vreemdeling niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.50 of 3.51 Vb (zie B16/2 tot en met B16/6), kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan (artikel 3.52 Vb). In individuele gevallen, waarin niet aan de voorwaarden voor voortgezet verblijf wordt voldaan, wordt altijd bezien of het voortgezet verblijf moet worden aanvaard op grond van klemmende redenen van humanitaire aard.

(Huwelijks)relatie

Indien de (huwelijks)relatie op grond waarvan het verblijf was toegestaan binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding en anders dan door overlijden, is verbroken, wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

Klemmende redenen van humanitaire aard kunnen zijn gelegen in:

  • a. de situatie van alleenstaande vrouwen in het land van herkomst;

  • b. de maatschappelijke positie van vrouwen in het land van herkomst;

  • c. de vraag of in het land van herkomst een naar maatstaven van dat land aanvaardbaar te achten opvang aanwezig is;

  • d. de zorg die de vrouw/ouder heeft voor kinderen die in Nederland zijn geboren en/of een opleiding volgen; en

  • e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met ter zake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met ter zake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

ad a, b en c.

Bij de beoordeling wordt in voorkomende gevallen rekening gehouden met de situatie van vreemdelingen en hun eventuele kinderen, die tegen hun wil en zonder identiteits- en verblijfsdocumenten in het land van herkomst zijn achtergelaten (zie ten aanzien hiervan tevens B1/5.1, B1/5.3.2, en B2/10.2.4).

Aan de hand van de door de vreemdeling overgelegde informatie omtrent factoren 1, 2 en 3 kan de IND zonodig een individueel ambtsbericht opvragen bij het Ministerie van BuZa.

ad d.

Van belang is de mate van worteling in de Nederlandse samenleving en de mogelijkheid om het familie- en gezinsleven elders voort te zetten.

ad e

Aan deze laatste factor wordt in de belangenafweging een zwaar gewicht toegekend. Dit betekent dat naast deze factor niet aan één van de andere factoren (nummers 1-4) dient te worden getoetst. Geweld, waaronder seksueel geweld dat heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie, wordt aangetoond aan de hand van een proces-verbaal van de aangifte en een verklaring van een (vertrouwens)arts.

In gevallen waarin het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, dus zonder dat betrokkene aangifte van (seksueel) geweld heeft gedaan, kan geweld worden aangetoond door middel van een verklaring van het OM dan wel van de politie. Tevens is een verklaring van een (vertrouwens)arts vereist.

Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 17 oktober 2003. Dit is de datum waarop de brief van de Minister, waarin deze regeling wordt aangekondigd, aan de Tweede Kamer is aangeboden.

Indien er een beroep wordt gedaan op (sexueel) geweld, zonder dat dit op de voorgaande wijze kan worden aangetoond, kan dit betrokken worden bij de beoordeling of sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die aanleiding geven voortgezet verblijf toe te staan.

Verruimde gezinshereniging en ouderenbeleid

Indien binnen drie jaar na verblijfsaanvaarding, niet meer wordt voldaan aan de voorwaarden van verruimde gezinshereniging of het ouderenbeleid (zie B2/7), wordt voortgezet verblijf toegestaan, indien er sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard die daartoe aanleiding geven. De beoordeling of in het concrete geval op grond van een dergelijke combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard in het voortgezet verblijf van de vreemdeling behoort te worden berust, is aan de Minister.

De vreemdeling die zich hierop beroept, geeft aan welke klemmende redenen van humanitaire aard naar zijn mening tot aanvaarding van zijn voortgezet verblijf dienen te leiden en onderbouwt zijn beroep met terzake relevante gegevens en bescheiden. Het is nadrukkelijk de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling om bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf aan te geven dat er sprake is van een dergelijke combinatie van factoren, en die met terzake relevante gegevens en bescheiden te onderbouwen. Hij is daartoe de meest gerede partij. Indien het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard niet of niet afdoende met terzake relevante gegevens en bescheiden is onderbouwd bij het indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf, stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid dit gebrek te herstellen. In beginsel wordt de vreemdeling hiertoe een termijn van twee weken gegund. Bij de beoordeling van het beroep op klemmende redenen van humanitaire aard, wordt altijd een belangenafweging gemaakt, waarbij de belangen van de vreemdeling worden afgewogen tegen die van de staat.

Medische noodsituatie

Na drie jaar verblijf als houder van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ kan de vreemdeling op grond van artikel 3.52 Vb een aanvraag doen voor een verblijfsvergunning onder de beperking ‘voorgezet verblijf’, indien de medische noodsituatie naar het oordeel van de Minister nog ten minste één jaar zal duren. De vreemdeling moet gedurende de gehele periode hebben voldaan aan de voorwaarden voor verlenging van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning.

Slachtoffer/getuige-aangever van mensenhandel

Een slachtoffer of getuige-aangever van mensenhandel aan wie voor de duur en in het belang van het strafproces tijdelijk verblijf in Nederland was toegestaan en die van oordeel is dat het verblijf dient te worden voortgezet om onaanvaardbare gevolgen bij terugzending te voorkomen, kan een beroep doen op artikel 3.52 Vb.

Van de volgende categorieën slachtoffers kan de aanvraag om voortgezet verblijf, mits zich verder geen algemene weigeringsgrond voordoet, in ieder geval worden ingewilligd:

  • a. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van een strafzaak die uiteindelijk heeft geleid tot een veroordeling;

  • b. slachtoffers die aangifte hebben gedaan ten behoeve van een strafzaak die uiteindelijk niet heeft geleid tot een veroordeling, die op het moment van de rechterlijke uitspraak reeds gedurende drie jaar of langer op basis van een verblijfsvergunning op grond van B9 in Nederland verblijven.

Ad. a.

Indien de aangifte van mensenhandel van het slachtoffer tot een veroordeling van de verdachte heeft geleid, wordt aangenomen dat terugkeer voor het slachtoffer risico’s met zich brengt. Indien het slachtoffer een aanvraag doet om voortgezet verblijf kan deze om die reden worden ingewilligd. Hierbij is dan wel van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

Ad b

Om het recht op voortgezet verblijf niet geheel afhankelijk te maken van het verloop van de strafzaak zal, indien de strafzaak niet tot een veroordeling leidt, doch de uitspraak anders luidt, en er wel tenminste drie jaar is verstreken tussen de verlening van de verblijfsvergunning op grond van dit hoofdstuk en het in kracht van gewijsde gaan van de rechterlijke uitspraak, de verblijfsduur van het slachtoffer als belangrijkste humanitaire factor wegen. Hierbij is dan eveneens van belang dat de rechterlijke uitspraak in de strafzaak onherroepelijk is geworden doordat geen rechtsmiddel is aangewend tegen de uitspraak in eerste aanleg óf, indien wel een rechtsmiddel is aangewend, het Gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan.

Bij deze grond tot inwilliging is doorslaggevend dat het slachtoffer drie jaar of langer heeft bijgedragen aan de opsporing en de vervolging én er een rechterlijke uitspraak is gedaan. In het geval de zaak eerder geseponeerd is geweest en de daadwerkelijke vervolging eerst na een beklag ter hand is genomen, telt de termijn van de beklagprocedure mee voor de berekening van de driejaren termijn.

De vreemdeling die onder één van de hierboven genoemde twee categorieën valt, is de eerst aangewezene om dit aan te tonen middels het overleggen van een afschrift van de rechterlijke uitspraak in de strafzaak.

In het geval de strafzaak is geëindigd in een sepot en een eventueel beklag niet is gehonoreerd, wordt de aanvraag om voortgezet verblijf beoordeeld conform het hiernavolgend beleid.

Aanvragen om voortgezet verblijf na afloop van de B9-regeling van vreemdelingen die niet onder één van de twee hierboven genoemde categorieën vallen kunnen alleen voor inwilliging in aanmerking komen indien naar het oordeel van de Minister wegens bijzondere individuele omstandigheden van de vreemdeling niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat.

Bij de beoordeling van een dergelijke aanvraag spelen de volgende factoren een belangrijke rol:

  • risico van represailles jegens betrokkene en haar of zijn familie en de mate van bescherming daartegen die de autoriteiten in het land van herkomst bereid en in staat zijn te bieden;

  • risico van vervolging in het land van herkomst, bijvoorbeeld op grond van prostitutie;

  • de mogelijkheden van sociale en maatschappelijke herintegratie in het land van herkomst, rekening houdend met specifieke culturele achtergrond en het prostitutieverleden van betrokkene, duurzame ontwrichting van familierelaties, de maatschappelijke opvattingen over prostitutie en het overheidsbeleid terzake.

Amv

Indien de Amv niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor voortgezet verblijf op grond van artikel 3.51, kan op grond van klemmende redenen van humanitaire aard voortgezet verblijf worden toegestaan. Hierin voorziet artikel 3.52 Vb.

Bijzondere individuele omstandigheden als bedoeld in artikel 3.52 Vb kunnen indien het om een Amv gaat worden aangenomen, indien:

  • a. de vreemdeling tot zijn meerderjarigheid in het bezit is van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als Amv’; en

  • b. hij drie jaar in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning; en

  • c. hij gedurende zijn verblijf in Nederland steeds voldeed aan de voorwaarden voor verlening van de verblijfsvergunning op grond van het bijzonder beleid voor Amv.

Van de bevoegdheid om de vergunning in een dergelijk geval aldus te wijzigen zal geen gebruik worden gemaakt indien er een of meer van de algemene gronden voor weigering van toepassing zijn.

In afwijking van B1/4.2. en B1/4.3 wordt de aanvraag niet afgewezen op grond van het feit dat de vreemdeling niet beschikt over een geldig document voor grensoverschrijding of niet zelfstandig en duurzaam beschikt over voldoende middelen van bestaan.

Het betreft hier met name vreemdelingen van wie de verblijfsvergunning asiel is ingetrokken, dan wel niet is verlengd, en aan wie vervolgens een verblijfsvergunning is verleend op grond van het bijzondere beleid inzake Amv’s. Indien deze vreemdelingen op het moment dat zij meerderjarig worden meer dan drie jaar op grond van een verblijfsvergunning in Nederland verblijven, maar nog geen drie jaar in het bezit zijn van laatstgenoemde verblijfsvergunning, kunnen zij niet op grond van artikel 3.51 Vb in aanmerking komen voor voortgezet verblijf. Van deze vreemdelingen kan, in de geest van het bijzondere beleid inzake Amv’s, echter niet gevergd worden dat zij na meer dan drie jaar verblijf in Nederland op grond van een verblijfsvergunning Nederland alsnog verlaten. Daarom kan in deze zaken artikel 3.52 Vb worden toegepast.

8. Geldigheid en rechtspositie

De aard van de verblijfsvergunning onder de beperking ‘voortgezet verblijf’ brengt verder met zich dat de verblijfsvergunning niet wordt ingetrokken, en de aanvraag tot verlenging niet wordt afgewezen, indien de vreemdeling niet langer voldoet aan de voorwaarden van het bijzonder beleid op grond waarvan eerder verblijf was toegestaan.

Dit laat echter onverlet dat onder toepassing van artikel 18, eerste lid, onder c, Vw de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur van de vergunning kan worden afgewezen als blijkt dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt of gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag zouden hebben geleid. Op grond van artikel 19 Vw kan de vergunning om dezelfde reden worden ingetrokken.

Voor wat betreft de geldigheidsduur zie artikel 3.64 Vb en B1/3.

9. Internationale verplichtingen

Een aantal internationale verdragen, waarbij Nederland is aangesloten, kan gevolgen hebben voor het voortgezet verblijf van een vreemdeling in Nederland. Zie hiervoor B10 en B11. Indien de inmenging in het privé- en gezinsleven niet op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM is gerechtvaardigd, is verblijfsbeëindiging niet aan de orde en kan voortgezet verblijf op grond van artikel 8 EVRM worden aanvaard (zie B2/10).

10. Beperking en arbeidsmarktaantekening

De verblijfsvergunning wordt verleend onder de beperking ‘voortgezet verblijf’.

Indien de eerdere verblijfsvergunning was verleend onder de beperking ‘medische behandeling’ of ‘verblijf vanwege medische noodsituatie’ luidt de arbeidsmarktaantekening: ‘arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever beschikt over TWV’.

In de overige gevallen luidt de arbeidsmarktaantekening: arbeid vrij toegestaan. TWV niet vereist’.