Het begrip ‘beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden’
[Regeling vervallen per 06-12-2006 met terugwerkende kracht tot en met 23-11-2006]
Op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 dient een forfaitair
voordeel in aanmerking te worden genomen bij een aanmerkelijk belang in een buitenlands
beleggingslichaam. De omvang van het forfaitaire voordeel wordt nader bepaald in artikel
4.14 Wet IB 2001. In dat artikel komt een aantal malen het begrip ‘beleggen of daarmee
overeenkomende werkzaamheden’ voor. Zo behoeft geen forfaitair voordeel in aanmerking
te worden genomen indien het een aanmerkelijk belang betreft in een vennootschap waarvan
de feitelijke werkzaamheden aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende
werkzaamheden.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de genoemde bepaling blijkt dat het
begrip ‘beleggen’ ruim moet worden uitgelegd. De woorden ‘of daarmee overeenkomende
werkzaamheden’ onderstrepen dit. Onder beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden
wordt in ieder geval ook verstaan het deelnemen aan de handel in goederentermijntransacties,
financiële termijntransacties en op beide hiervóór genoemde termijntransacties.
In zijn arrest van 21 juni 1995, nr. 29 843, BNB1997/72, heeft de Hoge Raad beslist
dat sprake is van beleggen indien een vennootschap ten behoeve van haar beleggers
voordelen beoogt door te beleggen in rentedragende schuldvorderingen en door normale,
niet met enige andere activiteit van de vennootschap samenhangende, transacties aan
te gaan op de termijnmarkten voor goederen en financiële waarden. Verder verwijs ik
naar de volgende citaten die zijn ontleend aan parlementaire behandeling van artikel
29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Gelet op de gelijkluidende formulering
geldt hetgeen voor de toepassing van de Wet IB 1964 is opgemerkt evenzeer voor de
uitleg van art. 4.14 Wet IB 2001.
Nota naar aanleiding van het eindverslag, Tweede Kamer, zitting 1979–1980, 15 516,
nr. 11, blz. 20.
‘(...) is het naar mijn mening met het oog op een redelijke en adequate wetstoepassing
niet alleen verantwoord maar zelfs noodzakelijk de inhoud van de begrippen “beleggen”
en “aanmerkelijk verschillen van beleggen” aan de praktijk over te laten en niet in
de Wet vast te leggen. (...). Bovendien opent een begripsomschrijving de mogelijkheid
dat constructies worden bedacht waardoor men zich wederom aan de werking van art.
29a kan onttrekken. Ik acht het dan ook juist dat aan de hand van concrete situaties,
die zich bovendien op grond van economische en maatschappelijke ontwikkelingen steeds
kunnen wijzigen, wordt beoordeeld of er sprake is van beleggen of daarmee overeenkomende
werkzaamheden’.
MvA, Eerste Kamer, zitting 1979–1980, 15 516, nr. 42b, blz. 13.
De leden van de fractie van het CDA vragen om een samenvattende uitleg van de begrippen
‘beleggen’ en ‘met beleggen overeenkomende werkzaamheden’. Deze begrippen dekken tezamen
het geheel van activiteiten, dat in de jurisprudentie en in de literatuur wel wordt
aangeduid als ‘normaal (particulier) vermogensbeheer’.
Met betrekking tot de in het eerste citaat genoemde economische en maatschappelijke
ontwikkelingen merk ik nog op dat het begrip beleggen voortdurend wijzigt. Vermogensbeheer
is niet langer statisch; het heeft zich ontwikkeld tot een activiteit waarbij een
belegger probeert met behulp van diverse instrumenten, zoals opties, termijncontracten,
futures, warrants e.d. een optimaal resultaat te behalen. Zo zijn beleggingsactiviteiten
steeds vaker activiteiten, waarmee een niet onaanzienlijk risico wordt gelopen, bijv.
het deelnemen aan de optiehandel. Zodoende omvat het begrip beleggen een scala van
activiteiten, waaronder ook de hierboven genoemde termijntransacties. Het ligt voor
de hand bij toepassing van bepalingen in een belastingwet waarin het beleggingsbegrip
centraal staat, uiteraard indien de bepalingen naar hun aard en strekking zulks niet
uitsluiten, bij deze ontwikkeling aan te sluiten. Naar het spraakgebruik en de geschiedenis
van de totstandkoming van art. 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn deze
termijntransacties geen ondernemingsactiviteiten en evenmin feitelijke werkzaamheden
die aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.
Mogelijk ten overvloede merk ik nog het volgende op.
Het arrest van de HR van 8 november 1989, BNB1990/73, is niet in strijd met het hiervoor
opgenomen standpunt. In dat arrest is de vraag aan de orde wanneer het houden van
een bezit aan aandelen in een werkmaatschappij als beleggen kan worden aangemerkt.
Dit betreft derhalve een geheel andere activiteit dan de activiteit welke hierboven
werd besproken, te weten een buitenlands beleggingslichaam dat handelt op de termijnmarkten.
Mocht overigens in afwijking van hetgeen hiervoor is opgenomen, het deelnemen aan
de termijnhandel niet als beleggen of als een daarmee overeenkomende werkzaamheid
worden gekwalificeerd, dan geldt dat verdedigbaar is dat de vastrentende waarden in
het fonds niet voortvloeien uit werkzaamheden die aanmerkelijk verschillen van beleggen
en daarmee overeenkomende werkzaamheden. Ook dan zijn de vastrentende waarden ‘beleggingen’
in de zin van art. 4.14 Wet IB 2001.
Dit besluit treedt in werking met ingang van belastingjaar 2001.