Inkomstenbelasting, aanmerkelijk belang, buitenlands beleggingslichaam, beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden

[Regeling vervallen per 06-12-2006 met terugwerkende kracht tot en met 23-11-2006.]
Geraadpleegd op 20-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 11-04-2007 en zichtdatum 01-01-2010.
Geldend van 01-01-2001 t/m 22-11-2006

Inkomstenbelasting, aanmerkelijk belang, buitenlands beleggingslichaam, beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden

De Directeur-Generaal Belastingdienst heeft namens de Staatssecretaris van Financiën het volgende besloten.

Dit besluit is opnieuw uitgebracht voor de toepassing van de Wet IB 2001. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd ten opzichte van de regeling die gold voor de toepassing van de Wet IB 1964 en was opgenomen in het besluit van 1 augustus 1988 DB88/4797 alsmede de publicatie opgenomen in het Infobulletin 1990/553.

Het begrip ‘beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden’

[Regeling vervallen per 06-12-2006 met terugwerkende kracht tot en met 23-11-2006]

Op grond van artikel 4.13, eerste lid, onderdeel a, Wet IB 2001 dient een forfaitair voordeel in aanmerking te worden genomen bij een aanmerkelijk belang in een buitenlands beleggingslichaam. De omvang van het forfaitaire voordeel wordt nader bepaald in artikel 4.14 Wet IB 2001. In dat artikel komt een aantal malen het begrip ‘beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden’ voor. Zo behoeft geen forfaitair voordeel in aanmerking te worden genomen indien het een aanmerkelijk belang betreft in een vennootschap waarvan de feitelijke werkzaamheden aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.

Uit de geschiedenis van de totstandkoming van de genoemde bepaling blijkt dat het begrip ‘beleggen’ ruim moet worden uitgelegd. De woorden ‘of daarmee overeenkomende werkzaamheden’ onderstrepen dit. Onder beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden wordt in ieder geval ook verstaan het deelnemen aan de handel in goederentermijntransacties, financiële termijntransacties en op beide hiervóór genoemde termijntransacties.

In zijn arrest van 21 juni 1995, nr. 29 843, BNB1997/72, heeft de Hoge Raad beslist dat sprake is van beleggen indien een vennootschap ten behoeve van haar beleggers voordelen beoogt door te beleggen in rentedragende schuldvorderingen en door normale, niet met enige andere activiteit van de vennootschap samenhangende, transacties aan te gaan op de termijnmarkten voor goederen en financiële waarden. Verder verwijs ik naar de volgende citaten die zijn ontleend aan parlementaire behandeling van artikel 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Gelet op de gelijkluidende formulering geldt hetgeen voor de toepassing van de Wet IB 1964 is opgemerkt evenzeer voor de uitleg van art. 4.14 Wet IB 2001.

Nota naar aanleiding van het eindverslag, Tweede Kamer, zitting 1979–1980, 15 516, nr. 11, blz. 20.

‘(...) is het naar mijn mening met het oog op een redelijke en adequate wetstoepassing niet alleen verantwoord maar zelfs noodzakelijk de inhoud van de begrippen “beleggen” en “aanmerkelijk verschillen van beleggen” aan de praktijk over te laten en niet in de Wet vast te leggen. (...). Bovendien opent een begripsomschrijving de mogelijkheid dat constructies worden bedacht waardoor men zich wederom aan de werking van art. 29a kan onttrekken. Ik acht het dan ook juist dat aan de hand van concrete situaties, die zich bovendien op grond van economische en maatschappelijke ontwikkelingen steeds kunnen wijzigen, wordt beoordeeld of er sprake is van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden’.

MvA, Eerste Kamer, zitting 1979–1980, 15 516, nr. 42b, blz. 13.

De leden van de fractie van het CDA vragen om een samenvattende uitleg van de begrippen ‘beleggen’ en ‘met beleggen overeenkomende werkzaamheden’. Deze begrippen dekken tezamen het geheel van activiteiten, dat in de jurisprudentie en in de literatuur wel wordt aangeduid als ‘normaal (particulier) vermogensbeheer’.

Met betrekking tot de in het eerste citaat genoemde economische en maatschappelijke ontwikkelingen merk ik nog op dat het begrip beleggen voortdurend wijzigt. Vermogensbeheer is niet langer statisch; het heeft zich ontwikkeld tot een activiteit waarbij een belegger probeert met behulp van diverse instrumenten, zoals opties, termijncontracten, futures, warrants e.d. een optimaal resultaat te behalen. Zo zijn beleggingsactiviteiten steeds vaker activiteiten, waarmee een niet onaanzienlijk risico wordt gelopen, bijv. het deelnemen aan de optiehandel. Zodoende omvat het begrip beleggen een scala van activiteiten, waaronder ook de hierboven genoemde termijntransacties. Het ligt voor de hand bij toepassing van bepalingen in een belastingwet waarin het beleggingsbegrip centraal staat, uiteraard indien de bepalingen naar hun aard en strekking zulks niet uitsluiten, bij deze ontwikkeling aan te sluiten. Naar het spraakgebruik en de geschiedenis van de totstandkoming van art. 29a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 zijn deze termijntransacties geen ondernemingsactiviteiten en evenmin feitelijke werkzaamheden die aanmerkelijk verschillen van beleggen of daarmee overeenkomende werkzaamheden.

Mogelijk ten overvloede merk ik nog het volgende op.

Het arrest van de HR van 8 november 1989, BNB1990/73, is niet in strijd met het hiervoor opgenomen standpunt. In dat arrest is de vraag aan de orde wanneer het houden van een bezit aan aandelen in een werkmaatschappij als beleggen kan worden aangemerkt. Dit betreft derhalve een geheel andere activiteit dan de activiteit welke hierboven werd besproken, te weten een buitenlands beleggingslichaam dat handelt op de termijnmarkten.

Mocht overigens in afwijking van hetgeen hiervoor is opgenomen, het deelnemen aan de termijnhandel niet als beleggen of als een daarmee overeenkomende werkzaamheid worden gekwalificeerd, dan geldt dat verdedigbaar is dat de vastrentende waarden in het fonds niet voortvloeien uit werkzaamheden die aanmerkelijk verschillen van beleggen en daarmee overeenkomende werkzaamheden. Ook dan zijn de vastrentende waarden ‘beleggingen’ in de zin van art. 4.14 Wet IB 2001.

Dit besluit treedt in werking met ingang van belastingjaar 2001.