Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking

Geraadpleegd op 25-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-10-2014 en zichtdatum 20-12-2024.
Geldend van 17-02-2007 t/m heden

Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. MoU:

Memorandum of Understanding tussen Nederland en het land waarmee wetenschappelijke of technologische onderzoeksamenwerking wordt aangegaan,

b. programma:

het voor de wetenschappelijke of technologische onderzoeksamenwerking met een specifiek land uitgewerkte programma waarin onder andere de doelstellingen van het onderzoek, de onderzoeksgebieden en de beoogde uitvoerder worden genoemd,

c. uitvoerder:

de organisatie die in het kader van een verdrag of een MoU in aanmerking komt voor de uitvoering van een programma, dan wel een fase of onderdeel van een programma voor bilaterale wetenschappelijke of technologische onderzoeksamenwerking.

Artikel 2. Begripsbepalingen

  • 1 De minister verstrekt subsidie voor het doen uitvoeren van programma's voor bilaterale wetenschappelijke of technologische onderzoeksamenwerking.

  • 2 De subsidie wordt verleend op grond van de volgende overwegingen:

    • a. in bilateraal verband onderhoudt Nederland met een aantal landen contacten op het gebied van wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking;

    • b. aan de samenwerking ligt een verdrag of een MoU ten grondslag waarbij afspraken worden gemaakt over het programma en de uitvoering daarvan;

    • c. voor de uitvoering wordt een uitvoerder aangewezen waarmee een subsidierelatie wordt aangegaan.

Artikel 3. Subsidieverlening aan de uitvoerder

  • 1 De minister verleent slechts subsidie aan een uitvoerder die in het kader van een verdrag of een MoU in aanmerking komt voor de uitvoering van een programma voor bilaterale wetenschappelijke of technologische onderzoeksamenwerking.

  • 2 De subsidie wordt verleend voor de looptijd van een programma. Indien een programma is opgebouwd uit fases of onderdelen, dan kan de subsidie per fase of onderdeel worden verleend.

Artikel 4. Subsidiebedrag en subsidieplafond

  • 1 De minister stelt een subsidieplafond vast per programma waarvoor subsidie wordt verleend. Indien een programma bestaat uit elkaar opvolgende fases of aparte onderdelen kan de minister een subsidieplafond per desbetreffende fase of onderdeel vaststellen.

  • 2 De minister maakt het subsidieplafond vóór de subsidieverlening aan de uitvoerder bekend.

Artikel 5. Delegatie

  • 1 De minister kan de bevoegdheid tot het nemen van besluiten met betrekking tot subsidiëring van in het kader van een programma op te starten projecten delegeren.

  • 2 Bij de toepassing van het eerste lid, wordt de delegatie als verplichting bij het besluit tot subsidieverlening aan de uitvoerder opgelegd.

  • 3 Indien de uitvoerder bij de uitoefening van de delegatiebevoegdheid het door de minister beschikbaar gestelde subsidiebedrag overschrijdt, dan komt die overschrijding geheel voor rekening van de uitvoerder. In afwijking van de vorige volzin kan de minister op verzoek van de uitvoerder besluiten dat een deel of het geheel van de overschrijding niet voor rekening van de uitvoerder komt. De minister neemt een verzoek alleen in behandeling als de uitvoerder vóór de overschrijding hiervan melding heeft gedaan aan de minister. Bij het verzoek geeft de uitvoerder opgaaf van de reden van overschrijding.

  • 4 De minister bepaalt bij zijn besluit tot subsidieverlening de looptijd gedurende welke de uitvoerder bevoegd is tot het aangaan van nieuwe verplichtingen. Indien door de uitvoerder besluiten worden genomen waaruit verplichtingen tot subsidiëring volgen die eerst ingaan na afloop van de in het besluit tot subsidieverlening bepaalde looptijd, dan komen de financiële consequenties geheel voor rekening van de uitvoerder tenzij de minister hiertoe anders besluit.

Paragraaf 2. Subsidieaanvraag

Artikel 6. Vereisten ten aanzien van in te dienen stukken

  • 1 De uitvoerder verstrekt bij de aanvraag om subsidieverlening voor een programma een meerjarenactiviteitenplan en een daarbij aansluitende meerjarenraming. Beide stukken zien op de gehele looptijd van het programma tenzij het programma is opgebouwd uit fases of onderdelen. In dat geval dient de uitvoerder een meerjarenactiviteitenplan met bijbehorende meerjarenraming in per fase of onderdeel tenzij de minister hiertoe anders besluit.

  • 2 De uitvoerder dient gedurende het tijdvak van het programma voor de aanvang van elk programmajaar een voor dat jaar geldend activiteitenplan in met bijbehorende begroting, tenzij daaraan naar het oordeel van de Minister geen behoefte bestaat.

Artikel 7. Het meerjarenactiviteitenplan en het activiteitenplan

Het meerjarenactiviteitenplan omvat de hoofdlijnen van de activiteiten en van de daarmee beoogde resultaten. Het activiteitenplan omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten. Beide plannen bevatten verifieerbare doelstellingen.

Artikel 8. De meerjarenraming en de begroting

  • 1 De meerjarenraming en de begroting bieden inzicht in de verwachte inkomsten en uitgaven gedurende de looptijd van het programma. Indien een programma is opgebouwd uit fases of onderdelen, dan bieden de meerjarenraming en de begroting inzicht in de verwachte inkomsten en uitgaven gedurende de desbetreffende fase of voor het desbetreffende onderdeel.

  • 2 Voorzover van toepassing worden in ieder geval als aparte inkomstenpost vermeld:

    • a. het bekendgemaakte subsidieplafond;

    • b. de eigen bijdrage;

    • c. bijdragen van derden;

    • d. verwachte opbrengsten.

  • 3 Voorzover van toepassing worden in ieder geval apart uitgavenposten vermeld:

    • a. de apparaatskosten met specificatie naar personele en materiële kosten;

    • b. de programmakosten met specificatie naar de te houden activiteiten.

Paragraaf 3. Subsidieverlening

Artikel 9. Subsidieverlening

De minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig het door hem vastgestelde programma.

Artikel 10. Advies voorafgaande aan subsidieverlening

De minister kan ten behoeve van het besluit tot de subsidieverlening het advies inwinnen van een of meer externe deskundigen.

Artikel 11. Tijdvak subsidieverlening

Subsidie wordt verleend voor de duur van een programma. In afwijking van de vorige volzin, kan de minister indien een programma is opgebouwd uit fases of onderdelen, subsidie voor de duur van een fase of onderdeel verlenen.

Artikel 12. Begrotingsvoorbehoud

In het geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van artikel 2 verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander voorzover van toepassing naar rato van het aantal uitvoerders en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Paragraaf 4. Verplichtingen van de uitvoerder

Artikel 13. Verantwoordelijkheid en verplichtingen ten aanzien van de uitvoering

  • 1 De uitvoerder is verantwoordelijk voor het door hem uitgevoerde programma dan wel de fase of het onderdeel daarvan waarvoor aan hem subsidie is verleend.

  • 2 Bij de subsidieverlening kan de minister verplichtingen opleggen met betrekking tot de uitvoering waaronder de verplichting tot het bijhouden van een sluitende projectadministratie, het houden van open inschrijvingen en het betrekken van andere partijen bij de uitvoering van het programma.

  • 3 Indien aan een uitvoerder de bevoegdheid tot het subsidiëren van projecten is gedelegeerd, dan stelt de uitvoerder uiterlijk 26 weken na afloop van het programma bij alle projecten de subsidie vast. Bij subsidieverlening per fase of onderdeel van een programma, stelt de uitvoerder uiterlijk 26 weken na afloop van de desbetreffende fase of het desbetreffende onderdeel bij alle projecten de subsidie vast. Op verzoek van de uitvoerder kan de minister de termijn van 26 weken verlengen.

  • 4 Indien in het programma, dan wel een fase of een onderdeel van een programma, is gericht op het behalen van een bepaald resultaat, dan kan bij de subsidieverlening aan de uitvoerder de verplichting worden opgelegd om garant te staan voor het behalen van dat resultaat.

Artikel 14. Informatieplicht

  • 1 De uitvoerder werkt mee aan door of namens de minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht de minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van beleid.

  • 2 De uitvoerder doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Bij de subsidieverlening kunnen de van belang geachte omstandigheden nader worden omschreven.

Artikel 15. Evaluatie

  • 1 Bij de subsidieverlening kan de minister aan de uitvoerder de verplichting opleggen tot het houden van een evaluatie. De minister kan daarbij nadere regels stellen.

  • 2 De minister kan besluiten tot het instellen van een externe evaluatiecommissie. In dat geval verleent de uitvoerder de daaraan gewenste medewerking.

  • 3 Op basis van de evaluatie van de uitvoerder of de externe evaluatie kan de minister besluiten tot wijziging of intrekking van de subsidieverlening en tot terugvordering van verleende voorschotten.

  • 4 Bij een subsidieverlening per fase of onderdeel van een programma, is een positieve evaluatie een voorwaarde voor het verlenen van subsidie aan de uitvoerder voor de volgende fase of onderdeel.

Artikel 17. Jaarlijkse verantwoording

  • 1 In de jaarlijkse verantwoording geeft de uitvoerder inzicht in de voortgang en de behaalde resultaten. Aangegeven wordt in hoeverre de vooraf gestelde doelstellingen zijn behaald. Indien de doelstellingen niet zijn gehaald dan dient de uitvoerder daarvoor een verklaring te geven. Afwijkingen van de doelstellingen zonder goede verklaring kunnen leiden tot intrekking of wijziging van de subsidieverlening en tot terugvordering van verstrekte voorschotten.

  • 2 Bij de subsidieverlening worden de vereisten ten aanzien van de jaarlijkse verantwoording gespecificeerd. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het voor de uitvoerder geldende verantwoordingsregime.

Paragraaf 5. Subsidievaststelling

Artikel 18. Subsidievaststelling

  • 1 Bij subsidieverlening voor de uitvoering van een programma, dient de uitvoerder na afloop van het programma een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in. Bij subsidieverlening voor de uitvoering van een fase of een onderdeel van een programma, dient de uitvoerder na afloop van de fase of het onderdeel een aanvraag tot subsidievaststelling in.

  • 2 Bij de aanvraag tot subsidievaststelling dient de uitvoerder een verslag van activiteiten en een financieel verslag in.

  • 3 Het verslag van activiteiten omvat een overzicht van de werkzaamheden waarvoor de subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten. Voorzover van toepassing bevat het verslag tevens een analyse van de verschillen tussen de voorgenomen activiteiten en beoogde resultaten en de feitelijke realisatie.

  • 4 Het financieel verslag geeft inzicht in het feitelijke verloop van de inkomsten en uitgaven gedurende de looptijd van het programma en het eindsaldo. Indien de uitvoerder op basis van een gedelegeerde bevoegdheid projecten heeft gesubsidieerd, dan geeft de eindafrekening inzicht in het saldo zoals dat na de vaststelling van voor de projecten verstrekte subsidiebedragen kan worden opgemaakt.

  • 5 De indeling van de eindafrekening sluit aan bij de indeling van de meerjarenraming.

  • 6 Bij de subsidieverlening stelt de minister een termijn vast waarbinnen de aanvraag tot subsidievaststelling wordt ingediend. Hierbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij het voor de uitvoerder geldende verantwoordingsregime.

  • 7 Indien de minister bij de subsidieverlening aan de uitvoerder de verplichting heeft opgelegd tot het houden van een evaluatie, of wanneer de minister een externe evaluatiecommissie heeft ingesteld, dan gaat de minister niet eerder tot vaststelling van de subsidie over dan nadat de resultaten van de evaluatie bekend zijn.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 20. Intrekking Subsidieregeling Bilaterale onderzoeksamenwerking Nederland en de Russische Federatie 2001-2003

De Subsidieregeling Bilaterale onderzoeksamenwerking Nederland en de Russische Federatie 2001-2003 wordt ingetrokken.

Artikel 21. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 22. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Kaderregeling subsidiëring bilaterale wetenschappelijke en technologische onderzoeksamenwerking.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L.M.L.H.A. Hermans