Beleid
De werkgever, die een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt die valt onder
de doelgroep van artikel 22a, tweede lid, onderdeel a, Wet Rea, komt niet in aanmerking
voor een tegemoetkoming op grond van artikel 22a, tweede lid, onderdeel b, van deze
wet.
Toelichting
Denkbaar is, dat een werkgever, die een arbeidsgehandicapte werknemer in dienst neemt
waarvoor eerder een overeenkomst voor kinderopvang was gesloten, tijdens de scholing
of proefplaatsing (op grond van het eerste lid van artikel 22a, Wet Rea) niet in aanmerking
komt voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, omdat niet wordt voldaan
aan de (wettelijke) bepalingen.
Hierbij valt met name te denken aan de situatie dat de werknemer niet binnen zes maanden
na beëindiging van de overeenkomst voor kinderopvang (op grond van het eerste lid
van artikel 22a) werkzaamheden voor de werkgever gaat verrichten, maar pas daarna.
De werkgever zou dan (vervolgens) een beroep kunnen doen op artikel 22a, tweede lid,
onderdeel b, van de Wet Rea. In de regel zal namelijk wel aan die bepalingen worden
voldaan omdat deze minder streng zijn.
Het gebruik maken van de toepassing van onderdeel b van artikel 22a, tweede lid, Wet
Rea, omdat niet voldaan wordt aan de bepalingen van onderdeel a van het tweede lid
van artikel 22a, wordt onwenselijk geacht.
Reden hiervoor is dat de uitbreiding van het oorspronkelijke wetsvoorstel met artikel
22a, tweede lid, onderdeel b, van de Wet Rea, bedoeld is om een andere doelgroep arbeidsgehandicapten
te ondersteunen dan die ondersteund wordt met onderdeel a, van artikel 22a, tweede
lid. Dit blijkt uit de toelichting op het amendement van het Tweede Kamerlid Harrewijn
(TK, vergaderjaar 2000-2001, 27 269, nr. 7).
Het is dus aangewezen om het onderscheid tussen beide doelgroepen helder te houden.
Met de onderhavige beleidsregel wordt dit bereikt.