Besluit ondernemingsplan gerechtsdeurwaarder

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-04-2004.
Geldend van 15-07-2001 t/m heden

Besluit van 4 juli 2001, houdende nadere regels inzake het ondernemingsplan in verband met de vestiging van een gerechtsdeurwaarder en de advisering daarover door de Commissie van deskundigen (Besluit ondernemingsplan gerechtsdeurwaarder)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Staatssecretaris van Justitie van 23 mei 2001, Directie Wetgeving nr. 5099672/01/6;

Gelet op artikel 6, vijfde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet;

De Raad van State gehoord (advies van 8 juni 2001, nr. W03.01.0246/I);

Gezien het nader rapport van Onze Staatssecretaris van Justitie van 2 juli 2001, Directie Wetgeving nr. 5105377/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Paragraaf 2. Het ondernemingsplan

Artikel 2

Het ondernemingsplan brengt tot uitdrukking of het voornemen tot vestiging betreft:

  • a. opvolging in een reeds gevestigd solitair kantoor;

  • b. vestiging van een solitair kantoor;

  • c. opvolging in een reeds gevestigd kantoor in associatief verband;

  • d. vestiging in associatief verband met een reeds gevestigd kantoor;

  • e. vestiging van een kantoor in associatief verband;

  • f. wijziging van de plaats van vestiging.

Artikel 3

Het ondernemingsplan bevat in ieder geval een uitwerking van de volgende onderdelen:

  • a. marktverkenning;

  • b. opzet van de kantoororganisatie;

  • c. resultatenprognose, en

  • d. financieringsplan.

Artikel 4

  • 2 De indiener van het ondernemingsplan verstrekt voorts de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op van het ondernemingsplan nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De Commissie kan voor het indienen van het ondernemingsplan en het verstrekken van gegevens een formulier vaststellen.

  • 3 Indien na een negatief advies over een ondernemingsplan door dezelfde indiener een nieuw verzoek om advies wordt gedaan dat op dezelfde plaats van vestiging betrekking heeft, is hij gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden.

Paragraaf 3. De Commissie

Artikel 5

  • 1 De Commissie bestaat uit een voorzitter en twee leden.

  • 2 De voorzitter en een van de leden bezitten bedrijfseconomische deskundigheid. Het andere lid is gerechtsdeurwaarder.

  • 3 De voorzitter en de leden worden voor een termijn van ten hoogste vier jaar benoemd. Zij kunnen eenmaal herbenoemd worden.

  • 4 Er zijn twee plaatsvervangende leden. Het ene lid bezit bedrijfseconomische deskundigheid, het andere lid is gerechtsdeurwaarder. De voorzitter wordt zo nodig vervangen door het lid dat bedrijfseconomische deskundigheid bezit.

  • 5 De Commissie stelt nadere regels vast omtrent haar eigen werkwijze.

Artikel 6

  • 1 Indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van het ondernemingsplan of de voorbereiding van het advies, stelt de Commissie alvorens het plan in behandeling te nemen de indiener ervan in de gelegenheid binnen een door de Commissie gestelde termijn het ondernemingsplan aan te vullen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing, indien de verzoeker de hem in rekening gebrachte kosten voor de advisering over het ondernemingsplan niet heeft voldaan.

Artikel 7

De Commissie adviseert over ondernemingsplannen in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de indiener krachtens artikel 6 de gelegenheid heeft gehad het ondernemingsplan aan te vullen, de dag waarop het ondernemingsplan is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken, voor de toepassing van deze bepaling en van artikel 8, eerste lid, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 8

  • 1 De Commissie adviseert binnen drie maanden na datum van ontvangst van het ondernemingsplan.

  • 3 De Commissie kan de indiener van het ondernemingsplan in de gelegenheid stellen het plan ter vergadering toe te lichten.

Artikel 9

De Commissie geeft een negatief advies indien:

  • a. het ondernemingsplan niet voldoet aan artikel 6, eerste lid, van de wet;

  • b. de indiener van het plan niet voldoet aan artikel 4;

  • c. de indiener van het plan onjuiste gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuist advies over het plan zou hebben geleid.

Artikel 10

  • 1 Indien de Commissie een positief advies uitbrengt, kan de Commissie de indiener van het ondernemingsplan in kennis stellen van een eerder uitgebracht advies dat op dezelfde plaats van vestiging betrekking heeft.

  • 2 De kennisgeving vermeldt geen naam en adres van de indiener van het eerdere ondernemingsplan.

  • 3 De indiener van het ondernemingsplan aan wie de kennisgeving wordt gedaan is tot geheimhouding daarvan verplicht.

Artikel 11

De Commissie brengt jaarlijks voor 1 april aan Onze Minister van Justitie een verslag van werkzaamheden uit over het afgelopen kalenderjaar.

Paragraaf 4. De kosten van de advisering

Artikel 12

  • 1 De kosten van de advisering door de Commissie worden op basis van de integrale kostprijs berekend. Bij de berekening worden bedrijfseconomisch aanvaarde uitgangspunten in acht genomen. De kosten worden door het secretariaat van de Commissie in rekening gebracht.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de berekening van de kosten en kunnen de aan de verzoeker in rekening te brengen kosten worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 4 juli 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

N. A. Kalsbeek

Uitgegeven de tiende juli 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals