-
1. Bij besluit van 4 augustus 1999, nr. VB99/1303 is onder meer het besluit van 16 april
1969, nr. D69/3462 (OB/BTW-100) ingetrokken. Op grond van laatstgenoemd besluit konden
organisaties, die op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de wet) niet
als ondernemer in de zin van die wet kwalificeerden, op verzoek worden aangemerkt
als ondernemer. Blijkens onderdeel 7 van het besluit van 4 augustus 1999 dienden dergelijke
organisaties het ondernemerschap uiterlijk met ingang van 1 januari 2001 te beëindigen.
Naar mij thans is gebleken heeft de beëindiging van het ondernemerschap bepaalde ongunstige
gevolgen voor Verenigingen van Eigenaren van onroerende zaken (hierna: VvE). Dergelijke
verenigingen, waarvan in beginsel lid kunnen zijn ondernemers die vrijgestelde dan
wel belaste prestaties verrichten alsook niet-ondernemers, vormen uit de van hun leden
ontvangen bijdragen onder meer reserves voor in de toekomst uit voeren (groot) onderhoud.
Voor zover de VvE gebruik hebben gemaakt van de faciliteit die hen is geboden bij
OB/BTW-100, hebben zij over de van hun leden ontvangen bijdragen omzetbelasting op
aangifte voldaan. Het gevolg van het vervallen van deze faciliteit is, dat ter zake
van bestedingen ten laste van de op het moment van beëindiging van het ondernemerschap
aanwezige reserves, doorgaans BTW aan de VvE in rekening zal worden gebracht welke
BTW niet voor aftrek in aanmerking komt. De VvE ervaren deze gang van zaken als een
dubbele heffing van omzetbelasting.
Mij is voorts gebleken dat niet alle VvE het ondernemerschap uiterlijk met ingang
van 1 januari 2001 hebben beëindigd.
Het vorenstaande geeft mij aanleiding het volgende goed te keuren.
-
2. In afwijking van het besluit van 4 augustus 1999 beëindigen de VvE, die tot op heden
het ondernemerschap niet hebben beëindigd, het ondernemerschap uiterlijk met ingang
van 1 januari 2002. Zij bepalen de totale omvang van hun voor toekomstig onderhoud
gevormde reserves op het moment van beëindiging van het ondernemerschap, derhalve
uiterlijk op 31 december 2001. Zij stellen de voor de heffing van omzetbelasting bevoegde
inspecteur hiervan in kennis, onder overlegging van de op de VvE betrekking hebbende
jaarstukken en overige van belang zijnde gegevens.
De omzetbelasting die, in verband met uitgaven door de VvE tot maximaal het bedrag
van deze reserves en uiterlijk tot 31 december 2006, op de wettelijk voorgeschreven
wijze aan de VvE in rekening is gebracht, komt op de voet van artikel 15 van de wet
voor aftrek in aanmerking (de VvE blijft derhalve tot dat moment – de uitputting van
de op het moment van beëindiging van het ondernemerschap aanwezige reserves dan wel
31 december 2006 – in de administratie van de belastingdienst opgenomen als ware zij
voor de heffing van omzetbelasting een ondernemer die belaste prestaties verricht).
In het kader van deze regeling dienen alle uitgaven van de VvE naar tijdsgelang in
aanmerking te worden genomen.
Over de door de VvE van haar leden ontvangen bijdragen ná het tijdstip waarop het
ondernemerschap is beëindigd (uiterlijk met ingang van 1 januari 2001), is de VvE
geen omzetbelasting verschuldigd.
De periodiek door de VvE in te dienen aangiften gaan vergezeld van een toelichting
waarin ten minste is vermeld het (resterende) saldo van de bij beëindiging van het
ondernemerschap aanwezige reserves voor toekomstig onderhoud, het totaal van de in
de periode van aangifte in rekening gebrachte bedragen, de in die bedragen begrepen
BTW die op de voet van artikel 15 van de wet voor aftrek in aanmerking komt alsmede
het na afloop van de aangifteperiode resterende saldo van de reserves.
-
3. Zoals hiervoor opgemerkt heeft een deel van de VvE naar aanleiding van het besluit
van 4 augustus 1999 inmiddels het ondernemerschap beëindigd. Deze verenigingen kunnen
als volgt handelen.
Overeenkomstig onderdeel 2 van dit besluit bepaalt de vereniging de omvang van de
reserves ten tijde van de beëindiging van het ondernemerschap en stelt de voor de
heffing van omzetbelasting bevoegde inspecteur daarvan in kennis. Voor de omzetbelasting
die aan deze vereniging sinds de beëindiging van het ondernemerschap in rekening is
gebracht kan zij een verzoek om ambtshalve teruggaaf indienen. Het verzoek om ambtshalve
teruggaaf bevat ten minste de gegevens bedoeld in de laatste volzin van onderdeel
2 van dit besluit. Indien na de afwikkeling van het verzoek om ambtshalve teruggaaf
de reserves voor toekomstig onderhoud nog een positief saldo vertonen, wordt de VvE
in de administratie van de belastingdienst opgenomen als ware zij een belast ondernemer
en handelt zij overeenkomstig het bepaalde in onderdeel 2 van dit besluit.
-
4. Er zijn VvE die nooit gebruik hebben gemaakt van de faciliteit van OB/BTW-100. Ten
aanzien van deze VvE bestaat met betrekking tot de als voorbelasting aan hen in rekening
gebrachte omzetbelasting een bestendige gedragslijn, inhoudende dat de door de VvE
niet in aftrek gebrachte voorbelasting door de leden-ondernemers, naar rato van hun
bijdragen en overeenkomstig de ter zake geldende wettelijke bepalingen, in aftrek
kan worden gebracht. Ik heb er geen bezwaar tegen dat deze gedragslijn tot nader order
wordt voortgezet en eventueel ook wordt toegepast ten aanzien van een VvE die het
ondernemerschap, in verband met het vervallen van de faciliteit van OB/BTW-100, heeft
beëindigd. Indien evenwel een VvE gebruik maakt van de in dit besluit gegeven overgangsregeling,
kan een handelen overeenkomstig vorenbedoelde bestendige gedragslijn eerst aanvangen
vanaf het moment dat de overgangsregeling op de desbetreffende VvE niet meer van toepassing
is.