Bijlage bij het besluit van 5 november 2001, nr. CPP2001-2157M
[Regeling vervallen per 29-06-2007]
In verband met de vervanging van de gulden door de euro wordt in punt 5 van het besluit
aangegeven dat het in deze brief genoemde bedrag van f 50.000 met ingang van 1 januari
2002 worden gelezen als: € 22.689.
De voorzitter van de vaste Commissie voor Financiën uit de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Plein 2
2511 CR DEN HAAG
VB 96/328
|
2 februari 1996
|
Onderwerp: Heffing van omzetbelasting met betrekking tot carnavalsverenigingen.
Zoals toegezegd aan de Commissie zou ik nader laten bezien hoe de heffing van omzetbelasting
bij carnavalsverenigingen op een zo eenvoudig mogelijke wijze kan worden geëffectueerd.
Bij verkenning van de uitvoeringspraktijk, in welk kader ook overleg is gevoerd met
overkoepelende organisaties van carnavalsverenigingen, is gebleken dat de activiteiten
van de carnavalsverenigingen, hoewel verricht vanuit dezelfde achtergrond, zeer divers
zijn. Ook is gebleken dat aan de stroomlijning van de heffing van omzetbelasting ter
zake nogal wat praktische problemen kleven. In dit verband heb ik er dan ook voor
gekozen een nuancering in de bestaande regeling aan te brengen. Deze nuancering doet
recht aan de doelstelling van de omzetbelastingregels en aan de uitvoeringspraktijk.
De uitwerking van de regeling ziet er als volgt uit.
In de eerste plaats geeft het overleg met de organisaties van carnavalsverenigingen
mij aanleiding de specifieke activiteiten die de carnavalsverenigingen in het kader
van de carnavalsviering ontplooien voor de heffing van omzetbelasting aan te merken
als culturele activiteiten. Ter zake van die activiteiten kan een vrijstelling worden
toegepast. Tot de vrijgestelde culturele activiteiten behoren onder meer het verlenen
van toegang tot een zogenaamde ‘bonte avond’ en het uitgeven van een ‘carnavalskrant’.
In de tweede plaats wierp toepassing van een vrijstelling op de culturele activiteiten
van carnavalsverenigingen de vraag op of carnavalsverenigingen ook voor de verstrekking
van spijzen en dranken kunnen worden vrijgesteld. Zoals ik eerder aan uw Commissie
kenbaar maakte geldt bij de toepassing van de vrijstelling voor sociaal-culturele
activiteiten hiervoor een uitzondering. Dit betekent dat de verstrekking van spijzen
en dranken in beginsel belast is. In dit kader heb ik bezien of voor carnavalsverenigingen
een beroep op toepassing van de zogenaamde ‘kantineregeling’, die is vervat in de
aanschrijving van 27 juni 1980, nr. 080-1088, gerechtvaardigd is. De kantineregeling
houdt in dat bepaalde verenigingen en instellingen, voor zover hun primaire activiteiten
niet zijn belast, onder bepaalde voorwaarden ook voor hun kantine-activiteiten buiten
de heffing van omzetbelasting blijven, mits de kantine-omzet de gestelde grens niet
overschrijdt. Gelet op de omstandigheid dat carnavalsverenigingen die ook spijzen
en dranken verstrekken, de daarmee behaalde omzet in een relatief korte periode realiseren,
meen ik, zoals ik eerder aangaf, dat onverkorte toepassing van de kantineregeling
zou leiden tot een onaanvaardbare verstoring van de concurrentieverhoudingen ten opzichte
van horeca-ondernemers. Rekening houdend met deze aspecten en met het mijn streven
om tot een administratieve vereenvoudiging voor carnavalsverenigingen te komen, ontmoet
het bij mij geen bezwaar dat carnavalsverenigingen, die naast de vrijgestelde prestaties
ook spijzen en dranken verstrekken, niet in de heffing van omzetbelasting worden betrokken,
mits hun totale omzet een bedrag van f 50.000 per jaar niet overschrijdt. Deze grens
vindt ook toepassing bij de diensten genoemd in artikel 11, lid 1, onderdeel v, van
de Wet op de omzetbelasting 1968.
Zoals ik in de brief van 24 februari 1995, nr. VB95/714 heb aangegeven zijn giften
en donaties aan carnavalsverenigingen niet belast, evenmin als contributies die carnavalsverenigingen
ontvangen ter bestrijding van de kosten welke zijn verbonden aan de werkzaamheden
die een carnavalsvereniging, direct of indirect, in het belang van haar leden als
geheel verricht. Deze giften, donaties en contributies behoeven voor de bepaling van
de hiervoor genoemde jaaromzet van f 50.000 niet te worden meegerekend.
Bovenvermelde regeling kan vanaf 1 januari 1996 worden toegepast met dien verstande
dat deze regeling ook kan worden toegepast voor zover de heffing van omzetbelasting
ten aanzien van carnavalsverenigingen over de voorafgaande jaren nog niet onherroepelijk
vast staat. De regeling geldt ook voor de activiteiten die zijn georganiseerd in 1995
in samenhang met het carnaval van 1996.
Ik vertrouw erop dat op deze wijze op adequate wijze wordt tegemoetgekomen aan de
knelpunten in de uitvoeringspraktijk met betrekking tot de heffing van omzetbelasting
bij carnavalsverenigingen.
De
Staatssecretaris
van Financiën
W.A. Vermeend