Regeling aanwijzing bromfietsen of motorfietsen ten behoeve van vrijstelling van de helmdraagplicht

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 18-07-2015 en zichtdatum 21-09-2024.
Geldend van 01-01-2014 t/m heden

Regeling aanwijzing bromfietsen of motorfietsen ten behoeve van vrijstelling van de helmdraagplicht

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 4b, tweede lid, onderdeel b, en 36, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 60, tweede lid, onderdeel c, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

Onder de vermelding in deze regeling van een EG-richtlijn wordt verstaan hetgeen daaronder wordt begrepen in artikel 1.2 van de Regeling voertuigen, met inbegrip van de ingevolge artikel 1.3, eerste lid, van de Regeling voertuigen bekendgemaakte wijzigingen. Artikel 1.3, tweede lid, van de Regeling voertuigen is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2

  • 1 Door de Dienst Wegverkeer wordt een type bromfiets, niet zijnde brommobiel, of motorfiets als bedoeld in artikel 60, tweede lid, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens op aanvraag aangewezen ten behoeve van een vrijstelling van de helmdraagplicht als bedoeld in artikel 60, indien dit type:

    • a. een typegoedkeuring op grond van artikel 22 van de wet heeft verkregen,

    • b. volgens een aan de Dienst Wegverkeer overgelegd testrapport voldoet aan de in artikel 4 opgenomen eisen, en

    • c. voldoet aan het gestelde in artikel 5.

  • 2 In de aanwijzing worden de zitplaatsen genoemd waarvoor de vrijstelling geldt.

  • 3 De aanwijzing van een type bromfiets, niet zijnde brommobiel, of motorfiets wordt door de Directeur van de Dienst Wegverkeer bekendgemaakt in de Staatscourant.

Artikel 3

  • 1 Van een motorfiets behorend tot een aangewezen type:

  • 2 Op verzoek van de aanvrager verstrekt de Dienst Wegverkeer een bewijs van vrijstelling als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2. Testen en veiligheidsvoorzieningen

Artikel 4

  • 1 Uit het testrapport blijkt dat de bromfiets, niet zijnde brommobiel, of motorfiets is onderworpen aan de volgende testen:

    • a. een zijdelingse aanrijding door een personenauto (testconfiguratie 1);

    • b. een frontale botsing tussen de bromfiets, niet zijnde brommobiel, of de motorfiets en personenauto onder een hoek van 45° (tekstconfiguratie 2);

    • c. een zijdelingse aanrijding van de bromfiets, niet zijnde brommobiel, of de motorfiets tegen een personenauto onder een hoek van 45° (testconfiguratie 4);

    • d. een schampende frontale aanrijding tussen een personenauto en de bromfiets, niet zijnde brommobiel, of de motorfiets (testconfiguratie 6);

    • e. een zijdelingse aanrijding van de bromfiets, niet zijnde brommobiel, of de motorfiets tegen een personenauto (testconfiguratie 7);

    • f. kanteltest en test daksterkte als beschreven in de bijlage;

    • g. een test betreffende de uitstekende delen, bedoeld in het derde hoofdstuk van richtlijn 97/24/EG.

  • 2 De testen genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, worden uitgevoerd overeenkomstig de daarbij aangegeven testconfiguraties, zoals opgenomen in NEN-ISO 13232-2 (februari 1997), paragraaf 4.3.1, waarbij wanneer het een test betreft ten behoeve van de aanwijzing van een bromfiets, niet zijnde een brommobiel, de snelheid kan worden beperkt tot 12,5 meter per seconde.

  • 3 Uit het testrapport blijkt dat een voldoende beschermingsniveau wordt gewaarborgd, met dien verstande dat bij de testen genoemd in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, en de kanteltest, bedoeld in onderdeel f, de maximale waarde van de belasting van de kop van de testdummy de waarde van HPC=1000 niet is overschreden.

  • 4 Met de in dit artikel bedoelde testen worden gelijkgesteld testen die aan ten minste gelijkwaardige eisen voldoen.

Artikel 5

  • 1 De ruiten in de veiligheidscel voldoet aan paragraaf 1.1 of 1.2 van hoofdstuk 12 van bijlage I van richtlijn 97/24/EG.

  • 2 De buitenranden van de veiligheidscel voldoen, ter voorkoming van beknelling van het hoofd of ledematen, aan hoofdstuk 3 van bijlage II van richtlijn 97/24/EG, tenzij stootkussens in mogelijke risicogebieden voor het hoofd en ledematen zijn aangebracht.

  • 3 De gordelbevestigingspunten en het gordelsysteem voldoen aan hoofdstuk 11 van richtlijn 97/24/EG.

  • 4 Indien het gordelsysteem, bedoeld in het derde lid, met de hand wordt bediend, is in het directe zichtveld van de bestuurder een waarschuwingssignaal van een passende lichtsterkte aangebracht, dat brandt indien bij een in bedrijf zijnde motor het gordelsysteem niet of niet volledig is aangelegd.

  • 5 Het waarschuwingssignaal, bedoeld in het derde lid, voldoet aan afbeelding 9 van bijlage III van richtlijn nr. 78/316/EEG van de Raad van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters) (PbEG L 81).

  • 6 Het waarschuwingssignaal, bedoeld in het derde lid, behoeft niet aanwezig te zijn indien het voertuig zodanig ontworpen is dat de motor het voertuig niet kan voortbewegen wanneer het gordelsysteem niet volledig is aangelegd.

Paragraaf 3. Slotbepalingen

Artikel 6

Een wijziging van richtlijn 97/24/EG, van bijlage III van richtlijn nr. 78/316/EEG van de Raad van 21 december 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten betreffende de binneninrichting van motorvoertuigen (identificatie van bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters) (PbEG L 81) of van bijlage II van richtlijn nr. 96/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1996 betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij zijdelingse botsingen en houdende wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG (PbEG L 169) gaat voor de toepassing van de artikelen 1, 4 en 5 en de bijlage, gelden met ingang van de dag waarop de betrokken wijzigingsrichtlijn ingevolge artikel 1.3 van de Regeling voertuigen voor de toepassing van dat besluit in werking treedt.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het koninklijk besluit van 18 oktober 2001, houdende wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en het Voertuigreglement (wijzigingen helmdraagplicht) (Stb. 519) in werking treedt.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing bromfietsen of motorfietsen ten behoeve van vrijstelling van de helmdraagplicht.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Bijlage behorend bij artikel 4 van de Regeling aanwijzing tweewielers ten behoeve van vrijstelling van de helmdraagplicht

Kanteltest

1. Toepassingsgebied

Door middel van deze test wordt nagegaan of de bestuurder of passagier bij het zijdelings omvallen van een tweewielig voertuig voorzien van een veiligheidscel met het hoofd het wegdek kan raken.

2. Eisen

2.1 Bij het zijdelings omvallen van het testvoertuig dient de snelheid van de kop van de Euro-SID dummy (volgens bijlage II van richtlijn nr. 96/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 20 mei 1996 betreffende de bescherming van de inzittenden van motorvoertuigen bij zijdelingse botsingen en houdende wijziging van richtlijn nr. 70/156/EEG (PbEG L 169) 20 + 2 km/h te bedragen. Daarbij wordt aan de volgende punten voldaan:

2.1.1 Afstand tussen hoofd en wegdek

De afstand tussen kop en wegdek wordt tijdens de test niet kleiner dan de in paragraaf 4.2 gedefinieerde waarde van de afstandsplaat. Aan de kop mag een kleine kleurmarkering zichtbaar zijn.

2.1.2 Beschermingsmiddelen voor de kop

Wanneer hulpmiddelen worden gebruikt om een direct contact tussen kop en wegdek te voorkomen is de kopbelasting niet groter dan HPC = 1000.

3. Testopstelling

3.1 Bromfiets, niet zijn brommobiel, of motorfiets

  • a. Het te testen voertuig staat met beide wielen hetzij op het testvlak, dan wel op een verhoogd, parallel aan dit vlak opgesteld, platform. De hoogte van het voertuig boven het testvlak wordt zodanig gekozen dat de kop van de testdummy een snelheid van 20 + 2 km/u heeft op het moment dat het onder paragraaf 4.1 bedoelde contactvlak in aanraking komt met het testvlak, of

  • b. wordt zodanig boven het testvlak opgehangen dat het in paragraaf 4.1 beschreven contactvlak parallel aan het testvlak te ligt. De hoogte boven het testvlak wordt zodanig gekozen dat de kop van de testdummy een snelheid van 20 + 2 km/u heeft op het moment dat het onder paragraaf 4.1 bedoelde contactvlak in aanraking komt met het testvlak.

  • c. Het voorwiel bevindt zich in de rechtuitstand. De wielen mogen door bediening van het remsysteem of een daarop werkend commando gedurende de test worden geblokkeerd.

  • d. Wanneer het stuur buiten het in paragraaf 4.1 bedoelde contactvlak uitsteekt, wordt het stuur vóór de test verwijderd of zodanig gewijzigd dat contact met het wegdek vermeden wordt.

  • e. Wanneer het voertuig is voorzien van meerdere zitplaatsen die zijn uitgerust met de te testen beveiliging, wordt op iedere zitplaats een testdummy als bedoeld onder paragraaf 3.2 aangebracht.

  • f. Een verstelbare zitting en hoofdsteun worden in de middenstand gezet.

3.2 Testdummy

  • a. Het midden van de Euro-SID dummy wordt symmetrisch in het middenlangsvlak van het voertuig geplaatst. De benen worden in de normale rijpositie gezet.

  • b. De veiligheidsgordel(s) worden met de kleinst mogelijke ruimte vastgemaakt.

  • c. De bovenarmen worden onder een hoek van 45° met de verticaal door het bovenlichaam ingesteld.

3.3 Testvlak

Het vlak waarop het voertuig valt, wordt zodanig gekozen dat het als representatief kan worden beschouwd voor een horizontaal, vlak en schoon wegdek.

4. Meetopstelling

4.1 Bepaling van het contactvlak

Voor de uitvoering van de test wordt het contactvlak tussen het testvoertuig en het testvlak bepaald. Als contactvlak wordt het raakvlak genomen dat bij de onder 3.1. onder a bedoelde test de kleinste afstand tussen kop en wegdek oplevert.

4.2 Bepaling van de afstand tussen kop en wegdek

4.2.1 Ter bepaling van de afstand tussen kop en contactvlak als bedoeld in 2.1.1 wordt een afstandplaat met een dikte van 75 mm daar op het testvlak gelegd waar de bewegingsrichting van de kop het testvlak snijdt. De lengte en breedte van de afstandplaat worden zodanig gekozen dat vóór en tijdens het verloop van de test de afstandplaat alleen in aanraking kan komen met de kop, en niet met andere delen van de dummy of delen van de voertuigconstructie.

4.2.2 Het raakvlak op afstandsplaat wordt voorafgaand aan de test van een gekleurde markeerstof voorzien. Wanneer de kop de plaat raakt, moet zich aan de kop een kleurmerk aftekenen.

4.3 Bepaling van de waarde van de kopbelasting

Bij de test volgens 2.1.2 worden de vertragingswaarden van de kop van de Euro-SID dummy gemeten en grafisch weergegeven, bij voorkeur door middel van de HPC-waarde.

4.3 Bepaling van de maximale snelheid van de kop

De bepaling van de kopsnelheid volgt uit de analyse van een snelle-film-opname of door berekening uit de vertraging in de y-richting.

5. Uitvoering van de test

5.1.1 Werkwijze

5.1.1 Bij uitvoering van de test vanuit de testopstelling, bedoeld in paragraaf 3.1 onder a: het voertuig kantelt zodanig uit de loodrechte stand op de beoogde zijde, dat het met het contactvlak het testvlak raakt.

5.1.2 Bij uitvoering van de test vanuit de testopstelling, bedoeld in paragraaf 3.1 onder b: het voertuig maakt een vrije val van de voorgeschreven hoogte op het testvlak.

5.2 Kopsnelheid

De maximale kopsnelheid tijdens de uitvoering van de test bedraagt 20 + 2 km/u.

6. Documentatie

Highspeed filmopnamen van de kopopslag gelden als documentatie van het verloop van de beweging.

Test daksterkte

1. Toepassingsgebied

Met deze test wordt de stijfheid bepaald van het dakframe respectievelijk de dakstructuur van eensporige wegvoertuigen ten behoeve van een vrijstelling van de helmdraagplicht.

2. Eisen

2.1 De maximale kracht die optreedt bij het vertikaal vervormen van de dakconstructie tot 127 mm bedraagt tenminste 22,2 kN.

2.2 De energie die bij deze vervorming wordt opgenomen bedraagt tenminste 1,4 kJ.

3. Testopstelling

3.1 Voertuig

3.1.1 Het frame van het testvoertuig wordt zodanig op een vlakke, stabiele grondplaat vastgemaakt, dat het bij de test niet kan verschuiven.

3.1.2 Het frame van het voertuig wordt ten opzichte van de grondplaat opgesteld in de stand die nagenoeg overeenkomt met de stand die het inneemt wanneer het complete voertuig rechtop en met beide wielen op de grondplaat zou staan. Het frame wordt op de grondplaat zodanig ondersteund, dat de positie van vaste framedelen in de directe nabijheid van het zwaartepunt en de helling van het frame tijdens de belasting nagenoeg niet veranderen. Een verplaatsing van + 10 mm en een verdraaiing van + 3° is evenwel toegestaan.

3.1.3 Alle steunpunten bevinden zich onder een vlak parallel aan de grondplaat, gaande door het H-punt , bedoeld in paragraaf 1.1 van bijlage III van hoofdstuk 11 van richtlijn 97/24/EG. Bij verstelbare zittingen wordt het H-punt in de laagste zadelstand bepaald.

3.1.4 Boven het in paragraaf 3.1.3. bedoelde vlak worden geen aanvullende verstijvingen aangebracht buiten de structuurdelen die bij het oorspronkelijke voertuig als dragende elementen zijn uitgevoerd (bijvoorbeeld: motor, kuipzit, carrosserie).

3.2 Drukplaat

Een vlakke, voldoend stijve plaat wordt zonder voorspanning op het hoogste punt van de dakstructuur gelegd en parallel aan het grondvlak gehouden. De drukplaat is van voldoende grootte; in ieder geval groter dan het contactvlak met de dakstructuur na de test.

4. Uitvoering van de test

De drukplaat wordt met een constante, maximale snelheid van 0,013 m/sec over een afstand 127 mm in de richting van de grondplaat bewogen. De maximale testduur bedraagt 120 sec.

5. Documentatie

De grafische weergave van de kracht/weg verhouding (loodrecht op het vlak van de drukplaat) wordt in de documentatie van het krachtverloop opgenomen.