Wet arbeid en zorg

Geraadpleegd op 27-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 14-07-2012.
Geldend van 12-04-2012 t/m 31-12-2012

Wet van 16 november 2001 tot vaststelling van regels voor het tot stand brengen van een nieuw evenwicht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin (Wet arbeid en zorg)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regels vast te stellen, waarin een nieuw evenwicht tot stand wordt gebracht tussen arbeid en zorg in de ruimste zin;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Algemene begrippen

Artikel 1:1

Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder:

Het begrip loon

Artikel 1:2

  • 1 Tenzij anders is bepaald, wordt voor de toepassing van deze wet verstaan onder loon: de naar tijdruimte vastgestelde vergoeding die de werkgever aan de werknemer verschuldigd is voor de bedongen arbeid.

  • 2 Voor de toepassing van deze wet wordt, indien het loon op andere wijze dan naar tijdruimte is vastgesteld, als loon beschouwd het gemiddelde loon dat de werknemer, wanneer hij geen gebruik had gemaakt van een door deze wet gegeven recht op verlof, gedurende die tijd had kunnen verdienen.

Overige begrippen

Artikel 1:3

  • 2 Voor de toepassing van deze wet is sprake van ongehuwd samenwonen als twee ongehuwde personen een gezamenlijke huishouding voeren. Van een gezamenlijke huishouding als bedoeld in de eerste volzin is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding danwel op andere wijze in elkaars verzorging voorzien.

  • 3 Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder levensbedreigend ziek: de gezondheidssituatie die zo ernstig is dat volgens objectieve medische maatstaven het leven van de persoon op korte termijn ernstig gevaar loopt.

Gelijkstelling met een collectieve arbeidsovereenkomst

Artikel 1:4

Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt met een collectieve arbeidsovereenkomst gelijkgesteld een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan.

Werkingsduur, regeling bestuursorgaan of regeling met ondernemingsraad/personeelsvertegenwoordiging

Artikel 1:5

Voor de toepassing van de artikelen 4:7 en 5:16 geldt een afwijkende regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan of een afwijkende regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad, of bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging, voor vijf jaren vanaf het tijdstip waarop die regeling ingaat, indien geen termijn van ten hoogste vijf jaren is bepaald. Indien geen termijn is bepaald gaat bij wijziging van de regeling waarvan de in de eerste zin bedoelde afwijking deel uitmaakt binnen het in die zin bedoelde tijdvak, ten aanzien van de afwijking een nieuw tijdvak in op het tijdstip van inwerkingtreding van de wijziging.

Hoofdstuk 3. Zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg

Afdeling 1. Het recht op verlof in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg

§ 1. Verlofvorm

Zwangerschaps- en bevallingsverlof

Artikel 3:1

  • 1 De vrouwelijke werknemer heeft in verband met haar bevalling recht op zwangerschaps- en bevallingsverlof.

  • 2 Het recht op zwangerschapsverlof bestaat vanaf zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een aan de werkgever overgelegde schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Het zwangerschapsverlof gaat in uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

  • 3 Het bevallingsverlof gaat in op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat het zwangerschapsverlof tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke werknemer op grond van artikel 29a, tweede lid, van de Ziektewet ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op zwangerschapsverlof, maar dat verlof nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij zwangerschapsverlof heeft genoten.

Adoptieverlof

Artikel 3:2

  • 1 De werknemer heeft in verband met de adoptie van een kind recht op verlof zonder behoud van loon.

  • 2 Het recht op verlof in verband met adoptie bestaat gedurende een tijdvak van achttien weken en bedraagt ten hoogste vier aaneengesloten weken. Het recht bestaat vanaf twee weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • 3 Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat het recht op verlof slechts ten aanzien van één van die kinderen.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid en de artikelen 3:3, tweede lid, 3:4 en 3:5 zijn van overeenkomstige toepassing op de werknemer die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onder d.

§ 2. Melding

Meldingsverplichting

Artikel 3:3

  • 1 De vrouwelijke werknemer meldt aan de werkgever:

    • a. de dag met ingang waarvan zij het zwangerschapsverlof opneemt uiterlijk drie weken voor die dag;

    • b. haar bevalling uiterlijk op de tweede dag volgend op die van de bevalling.

  • 2 De werknemer meldt aan de werkgever het opnemen van het verlof in verband met adoptie zo mogelijk uiterlijk drie weken voor de dag van ingang van het verlof onder opgave van de omvang van het verlof. Bij de melding worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

§ 3. Nadere voorschriften

Compensatie met vakantie-aanspraken

Artikel 3:4

Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in de artikelen 3:1en 3:2, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.

§ 4. Mate van gebondenheid

Artikel 3:5

  • 1 Behoudens het tweede lid kan van deze afdeling niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.

  • 2 In geval van buitengewone omstandigheden als bedoeld in de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kan Onze Minister van Defensie voor de militaire ambtenaar afwijken of doen afwijken van de artikelen 3:1 en 3:2.

Afdeling 2. Uitkering in verband met zwangerschap, bevalling, adoptie en pleegzorg

§ 1. De werknemer en de gelijkgestelde

Begrippen werknemer, gelijkgestelde en werkgever

Artikel 3:6

Recht op uitkering voor de werknemer

Artikel 3:7

  • 1 De vrouwelijke werknemer heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, recht op uitkering.

  • 2 De werknemer heeft gedurende de periode dat het verlof in verband met adoptie of de opname van een pleegkind wordt genoten overeenkomstig artikel 3:2, tweede lid of vierde lid, recht op uitkering.

Recht op uitkering in verband met zwangerschap en bevalling voor de vrouwelijke gelijkgestelde

Artikel 3:8

  • 1 De vrouwelijke gelijkgestelde heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende ten minste zestien weken, overeenkomstig het tweede en derde lid.

  • 2 Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde dat wenst vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

  • 3 Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid worden dagen waarover de vrouwelijke gelijkgestelde ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.

Recht op uitkering in verband met adoptie of pleegzorg voor de gelijkgestelde

Artikel 3:9

  • 1 De gelijkgestelde heeft in verband met de adoptie van een kind recht op uitkering.

  • 2 Het recht op uitkering in verband met adoptie bedraagt ten hoogste vier aaneengesloten weken gedurende een tijdvak van achttien weken. Het tijdvak van achttien weken gaat in twee weken vóór de eerste dag dat de feitelijke opneming ter adoptie een aanvang heeft genomen of zal nemen, zoals die dag is aangeduid in een door de werknemer aan de werkgever overgelegd document waaruit blijkt dat een kind ter adoptie is of zal worden opgenomen.

  • 3 Indien als gevolg van een adoptieverzoek tegelijkertijd twee of meer kinderen feitelijk ter adoptie worden opgenomen, bestaat het recht op uitkering slechts ten aanzien van één van die kinderen.

  • 4 Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de werknemer die een pleegkind opneemt als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, onder d.

Recht op uitkering bij nawerking

Artikel 3:10

  • 1 Een recht op uitkering als bedoeld in de artikelen 3:7, eerste lid, en 3:8, eerste lid, komt mede toe aan de vrouw wier bevalling waarschijnlijk is onderscheidenlijk plaatsvindt, binnen een periode van tien weken na het tijdstip dat zij niet langer werknemer of gelijkgestelde is als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid.

De aanvraag van uitkering via de werkgever

Artikel 3:11

  • 1 De vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij die aanvraag wordt gemeld:

    • a. de vermoedelijke datum van bevalling;

    • b. de datum waarop het zwangerschapsverlof ingaat dan wel de datum waarop de gelijkgestelde het recht op uitkering wil laten ingaan.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan de werkgever, uiterlijk binnen een jaar na het tijdstip waarop de uitkering geëindigd is, een verklaring vragen van een arts of verloskundige over de vermoedelijke datum van bevalling, welke is opgemaakt uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof onderscheidenlijk twee weken voor de datum waarop de vrouwelijke werknemer het recht op uitkering wil laten ingaan.

  • 3 De werknemer of gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het verlof in verband met adoptie of pleegzorg onderscheidenlijk de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan. Bij de aanvraag worden documenten gevoegd waaruit blijkt dat een kind ter adoptie of pleegzorg is of zal worden opgenomen en wanneer die opneming ter adoptie of pleegzorg heeft plaatsgevonden of zal plaatsvinden. Bij die aanvraag wordt de datum waarop het verlof in verband met adoptie of pleegzorg ingaat gemeld dan wel de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan.

  • 4 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de werknemer of gelijkgestelde afwijken van het eerste en tweede lid.

De rechtstreekse aanvraag van uitkering

Artikel 3:12

  • 1 Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, geen werkgever heeft, doet zij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum waarop zij het recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, eerste lid, tweede volzin, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing

  • 2 Indien de gelijkgestelde, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, geen werkgever heeft, doet hij de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor ingang van de datum waarop hij het recht op uitkering wil laten ingaan. Artikel 3:11, derde lid, tweede en derde volzin, is van toepassing.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de gelijkgestelde afwijken van het eerste en tweede lid.

  • 4 Voor de toepassing van dit artikel wordt onder gelijkgestelde mede verstaan degene die recht op uitkering heeft op grond van artikel 3:10.

De hoogte van de uitkering

Artikel 3:13

  • 1 De uitkering, bedoeld in deze paragraaf, bedraagt per dag het dagloon.

De uitbetaling van de uitkering

Artikel 3:14

  • 1 De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.

  • 2 De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen.

Financiering

Artikel 3:15

De op grond van deze paragraaf te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds met uitzondering van hetgeen op grond van artikel 108, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wet financiering sociale verzekeringen ten laste komt van het Uitvoeringsfonds voor de overheid, bedoeld in artikel 106 van die wet.

Van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen

Artikel 3:16

§ 2. De zelfstandige en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst

Artikel 3:17. Het begrip zelfstandige en beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst

  • 1 Voor de toepassing van deze paragraaf wordt verstaan onder:

    • a. beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst: de werknemer, bedoeld in artikel 1:1, onderdeel b, die op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel c, van de Ziektewet, geen werknemer in de zin van die wet is;

    • b. zelfstandige: de persoon, jonger dan 65 jaar, die:

      • 1°. in Nederland woont en die winst uit onderneming geniet, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;

      • 2°. niet in Nederland woont en die belastbare winst uit onderneming geniet als bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, tenzij hij de onderneming niet voor eigen rekening feitelijk drijft;

      • 3°. anders dan uit dienstbetrekking inkomsten uit tegenwoordige arbeid geniet;

      • 4°. anders dan in dienstbetrekking arbeid verricht ten behoeve van een lichaam waarin hij een aanmerkelijk belang heeft;

      • 5°. directeur-grootaandeelhouder is en het werk tot stand brengt uitsluitend voor rekening en risico van de onderneming van de rechtspersoon waarvan hij directeur-grootaandeelhouder is;

      • 6°. anders dan in dienstbetrekking of als zelfstandige als bedoeld in de onderdelen 1° tot en met 5° meewerkt in de onderneming van een echtgenoot of geregistreerde partner.

  • 2 Door Onze Minister worden, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, regels gesteld omtrent hetgeen onder directeur-grootaandeelhouder als bedoeld in het eerste lid onderdeel 5°, wordt verstaan.

Recht op uitkering voor de zelfstandige en de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst

Artikel 3:18

  • 1 De vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst heeft gedurende de periode dat het zwangerschaps- en bevallingsverlof wordt genoten overeenkomstig artikel 3:1, tweede en derde lid, recht op uitkering.

  • 2 De vrouwelijke zelfstandige heeft in verband met haar zwangerschap en bevalling recht op uitkering gedurende tenminste zestien weken.

  • 3 Het recht op uitkering in verband met zwangerschap vangt aan zes weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling, zoals aangegeven in een schriftelijke verklaring van een arts of verloskundige, tot en met de dag van de bevalling. Indien de vrouwelijke zelfstandige dat wenst, vangt het recht op uitkering in verband met zwangerschap aan op een later tijdstip, doch uiterlijk vier weken voor de dag na de vermoedelijke datum van bevalling.

  • 4 Het recht op uitkering in verband met bevalling vangt aan op de dag na de bevalling en bedraagt tien aaneengesloten weken vermeerderd met het aantal dagen dat de uitkering in verband met zwangerschap tot en met de vermoedelijke datum van bevalling, dan wel, indien eerder gelegen, tot en met de werkelijke datum van bevalling, minder dan zes weken heeft bedragen.

  • 5 Voor de toepassing van het vierde lid worden dagen waarover de vrouwelijke zelfstandige ziekengeld heeft genoten in de periode dat zij recht heeft op uitkering in verband met zwangerschap maar die uitkering nog niet is ingegaan, aangemerkt als dagen waarover zij uitkering in verband met zwangerschap heeft genoten.

  • 8 Zo nodig in afwijking van het zesde en het zevende lid en de daarop berustende bepalingen, bestaat recht op een uitkering voor de persoon voor wie dit recht voortvloeit uit de toepassing van bepalingen van een verdrag of van een besluit van een volkenrechtelijke organisatie en bestaat geen recht op een uitkering voor de persoon op wie op grond van een verdrag of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het zesde lid en van artikel 3:17, eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring van verzekerden.

Uitkering terzake van vervanging

Artikel 3:21

  • 1 De vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst kan een recht op uitkering op grond van artikel 3:18, tezamen met het recht op vakantie-uitkering daarover, genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.

  • 2 Toekenning van een uitkering ter zake van vervanging, bedoeld in het eerste lid, is uitsluitend mogelijk:

    • a. indien ter vervanging van de vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst een persoon werkzaam is gedurende de periode dat het recht op uitkering bestaat, en

    • b. de persoon die als vervanger werkzaam is, ter beschikking wordt gesteld door een rechtspersoonlijkheid bezittende instelling, die zich krachtens haar statuten ten doel stelt arbeidskrachten ter beschikking te stellen.

Aanvraag van uitkering

Artikel 3:22

  • 1 De vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, die in aanmerking wenst te komen voor toekenning van een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling, doet de aanvraag daartoe bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk twee weken voor de datum van ingang van het zwangerschapsverlof. Bij die aanvraag wordt gemeld:

    • a. de vermoedelijke datum van bevalling, onder overlegging van de verklaring van een arts of van een verloskundige waarin die datum is aangegeven;

    • b. de datum waarop het zwangerschapsverlof, respectievelijk het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tweede lid, ingaat;

    • c. of zij de uitkering wil genieten in de vorm van een uitkering ter zake van vervanging.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst afwijken van het eerste lid.

De hoogte van de uitkering

Artikel 3:23

  • 2 De uitkering, bedoeld in het eerste lid, bedraagt per dag 100% van de grondslag.

De hoogte van de uitkering terzake van vervanging

Artikel 3:24

De uitkering ter zake van vervanging bedraagt de grondslag, bedoeld in artikel 3:23, eerste lid, vermeerderd met het bedrag aan premies en aan vergoeding als bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet, dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen bij uitbetaling als uitkering in verband met zwangerschap en bevalling daarover verschuldigd zou zijn.

De uitbetaling van de uitkering

Artikel 3:25

  • 1 De betaling geschiedt als regel in tijdvakken van een maand.

  • 2 De uitkering wordt betaald over iedere dag, doch niet over de zaterdagen en de zondagen.

  • 3 De uitkering ter zake van vervanging wordt uitbetaald aan de instelling bedoeld in artikel 3:21, tweede lid, onderdeel b.

Financiering

Artikel 3:26

De op grond van deze paragraaf te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen komen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

Van overeenkomstige toepassing zijnde artikelen

Artikel 3:27

§ 3. Slotbepalingen

Controlevoorschriften

Artikel 3:28

Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor een juiste uitvoering van deze afdeling.

Samenloop

Artikel 3:29

  • 1 Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in verband met zwangerschap en bevalling als op een uitkering in verband met adoptie of pleegzorg, wordt haar de uitkering in verband met adoptie of pleegzorg of ter zake van vervanging in verband met adoptie of pleegzorg niet uitbetaald.

    Indien een persoon over dezelfde periode op grond van dezelfde paragraaf zowel recht heeft op een uitkering in verband met adoptie als op een uitkering in verband met pleegzorg wordt hem de uitkering in verband met pleegzorg of ter zake van vervanging in verband met pleegzorg niet uitbetaald.

  • 2 Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1 als op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling, wordt hem de uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald voorzover deze de uitkering op grond van paragraaf 1 van deze afdeling overtreft. Indien de uitkering op grond van paragraaf 1 geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de toepassing van dit lid die uitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden.

  • 3 Indien een vrouwelijke zelfstandige of een vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst over eenzelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1, als op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling, worden haar, in afwijking van het tweede lid, zowel de uitkering op grond van zowel paragraaf 1, als de uitkering op grond van paragraaf 2 uitbetaald, mits de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst niet vrijwillig verzekerd is als bedoeld in de Tweede Afdeling, Hoofdstuk IV, van de Ziektewet en voor zover:

    • a. werkzaamheden als vrouwelijke zelfstandige of vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst worden verricht; en

    • b. de uitkering op grond van paragraaf 1 en de uitkering op grond van paragraaf 2 samen niet meer bedragen dan 100% van de som van de inkomsten uit of in verband met arbeid die de vrouwelijke zelfstandige of de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst ontving op de dag direct voorafgaande aan de dag waarop recht op uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 1, en de uitkering op grond van afdeling 2, paragraaf 2, ontstaat.

  • 4 Indien een gelijkgestelde als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, over dezelfde periode tevens uit andere hoofde recht heeft op één of meerdere uitkeringen op grond van paragraaf 1, wordt de uitkering van die gelijkgestelde uitbetaald voorzover deze uitkering samen met de andere uitkeringen niet meer bedraagt dan 100% van het dagloon dat ten grondslag ligt aan de loongerelateerde uitkering van de werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten.

  • 5 Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 1 van deze afdeling als op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering wordt eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan het hoogste van de daglonen, die aan die uitkeringen ten grondslag liggen.

  • 6 Indien een persoon over dezelfde periode zowel recht heeft op een uitkering op grond van paragraaf 2 van deze afdeling als op een arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, wordt:

    • a. indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering lager is dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering of daaraan gelijk is, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering;

    • b. indien de grondslag van de eerstgenoemde uitkering hoger is dan de grondslag van de arbeidsongeschiktheidsuitkering, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze samen met de arbeidsongeschiktheidsuitkering niet meer bedraagt dan de grondslag van de eerstgenoemde uitkering;

    • c. indien het recht op eerstgenoemde uitkering ontstaat in het tijdvak van 52 weken bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, in afwijking van de onderdelen a en b, de eerstgenoemde uitkering uitbetaald voorzover deze de arbeidsongeschiktheidsuitkering overtreft.

  • 8 Indien de arbeidsongeschiktheidsuitkering geheel of gedeeltelijk wordt geweigerd op grond van enig handelen of nalaten dat de betrokkene kan worden verweten, wordt voor de toepassing van het vierde en vijfde lid de arbeidsongeschiktheidsuitkering in aanmerking genomen alsof die weigering niet heeft plaatsgevonden.

Overgangsrecht zelfstandigen en beroepsbeoefenaren op arbeidsovereenkomst

Artikel 3:30

  • 3 In afwijking van het eerste en tweede lid komen de onder toepassing van dit artikel te betalen uitkeringen en de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

Hoofdstuk 4. Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof

§ 1. Verlofvormen

Calamiteiten- en ander kort verzuimverlof

Artikel 4:1

  • 1 De werknemer heeft recht op verlof met behoud van loon voor een korte, naar billijkheid te berekenen tijd, wanneer hij zijn arbeid niet kan verrichten wegens:

    • a. zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden;

    • b. een door wet of overheid, zonder geldelijke vergoeding, opgelegde verplichting, waarvan de vervulling niet in zijn vrije tijd kon plaatsvinden;

    • c. de uitoefening van het actief kiesrecht.

  • 2 Onder zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden worden in ieder geval begrepen:

    • a. de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;

    • b. het overlijden en de lijkbezorging van een van zijn huisgenoten of een van zijn bloed- en aanverwanten in de rechte lijn en in de tweede graad van de zijlijn.

Kraamverlof

Artikel 4:2

Na de bevalling van de echtgenote, de geregistreerde partner, de persoon met wie hij ongehuwd samenwoont of degene van wie hij het kind erkent, heeft de werknemer gedurende een tijdvak van vier weken recht op verlof met behoud van loon voor twee dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten. Het recht bestaat vanaf de eerste dag dat het kind feitelijk op hetzelfde adres als de moeder woont.

§ 2. Melding en informatie

Meldingsverplichting

Artikel 4:3

  • 1 De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof, bedoeld in de artikelen 4:1 en 4:2, opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden.

  • 2 Het verlof van de militaire ambtenaar vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan hem kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend dienstbelang heeft, dat het belang van de militaire ambtenaar daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

Informatieverplichting

Artikel 4:4

De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft kunnen verrichten wegens een van de redenen genoemd in de artikelen 4:1 en 4:2.

§ 3. Loonvoorschriften

Artikel 4:5

  • 1 Indien de werknemer op grond van enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling, een geldelijke uitkering toekomt, wordt het loon verminderd met het bedrag van die uitkering.

  • 2 Het loon wordt verminderd met het bedrag van de door de werkgever vergoede onkosten die de werknemer door het niet verrichten van zijn arbeid heeft bespaard.

§ 4. Nadere voorschriften

Compensatie met vakantie-aanspraken

Artikel 4:6

  • 1 Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 4:1, kunnen slechts indien in een voorkomend geval de werknemer ermee instemt worden aangemerkt als vakantie, met dien verstande dat de werknemer ten minste recht houdt op het wettelijk minimum aan vakantie-aanspraken.

  • 2 Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 4:2, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.

§ 5. Mate van gebondenheid

Recht met afwijkingsmogelijkheden

Artikel 4:7

Van artikel 4:1, voor wat betreft de loonbetaling, en de artikelen 4:2 tot en met 4:6 kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of terzake geen bepaling bevat, indien de werkgever terzake schriftelijke overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of, bij het ontbreken daarvan, met de personeelsvertegenwoordiging, met dien verstande dat de werknemer bij afwijking van artikel 4:6 ten minste recht houdt op het wettelijke minimum aan vakantie-aanspraken.

Hoofdstuk 5. Kort- en langdurend zorgverlof

Afdeling 1. Kortdurend zorgverlof

§ 1. Verlofvorm

Kortdurend zorgverlof

Artikel 5:1

  • 1 De werknemer heeft recht op verlof voor de noodzakelijke verzorging in verband met ziekte van een persoon als bedoeld in het tweede lid.

  • 2 Onder een persoon als bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:

    • a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;

    • b. een inwonend kind tot wie de werknemer als ouder in een familierechtelijke betrekking staat;

    • c. een inwonend kind van de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;

    • d. een pleegkind dat blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als de werknemer en door hem in diens gezin duurzaam wordt verzorgd en opgevoed op basis van een pleegcontract als bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg;

    • e. een bloedverwant in de eerste graad, niet zijnde een kind.

Duur verlof

Artikel 5:2

Het verlof bedraagt in elke periode van 12 achtereenvolgende maanden ten hoogste twee maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.

§ 2. Melding en informatie

Meldingsverplichting

Artikel 5:3

De werknemer meldt vooraf aan de werkgever dat hij het verlof, bedoeld in artikel 5:1 opneemt onder opgave van de reden. Indien dit niet mogelijk is, meldt de werknemer het opnemen van het verlof zo spoedig mogelijk aan de werkgever onder opgave van de reden. Bij die melding geeft de werknemer ook de omvang, de wijze van opneming en de vermoedelijke duur van het verlof aan.

Ingang verlof/zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang

Artikel 5:4

  • 1 Het verlof gaat in op het tijdstip waarop de werknemer het opnemen ervan meldt aan de werkgever.

  • 2 Het verlof vangt niet aan of eindigt in ieder geval zodra de werkgever aan de werknemer kenbaar maakt dat hij tegen het opnemen van het verlof onderscheidenlijk de voortzetting daarvan een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

  • 3 Een werkgever die nadat een melding door de werknemer, niet zijnde een militaire ambtenaar, hem bereikt heeft en naar aanleiding daarvan geen beroep doet op een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, kan dit nadien evenmin.

Informatieverplichting

Artikel 5:5

De werkgever kan achteraf van de werknemer verlangen dat hij aannemelijk maakt dat hij zijn arbeid niet heeft verricht in verband met de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1.

§ 3. Loonvoorschriften

Loondoorbetaling

Artikel 5:6

  • 1 Voorzover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer, die anders dan op grond van een publiekrechtelijke aanstelling arbeid verricht, gedurende het verlof, bedoeld in artikel 5:1, recht op 70% van het loon, maar ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werknemer, die arbeid verricht op grond van een publiekrechtelijke aanstelling.

Nadere loonvoorschriften

Artikel 5:7

  • 1 Indien de werknemer op grond van enige wettelijk voorgeschreven verzekering of krachtens enige verzekering of uit enig fonds waarin de deelneming is overeengekomen bij of voortvloeit uit de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling, een geldelijke uitkering toekomt, wordt het loon verminderd met het bedrag van die uitkering.

  • 2 Het loon wordt verminderd met het bedrag van de door de werkgever vergoede onkosten die de werknemer door het niet verrichten van zijn arbeid heeft bespaard.

Afdeling 2. Langdurend zorgverlof

§ 1. Verlofvorm

Langdurend zorgverlof

Artikel 5:9

De werknemer heeft recht op verlof zonder behoud van loon voor de verzorging van een persoon, die levensbedreigend ziek is, indien het betreft:

  • a. de echtgenoot, de geregistreerde partner of de persoon met wie de werknemer ongehuwd samenwoont;

  • b. een kind tot wie de werknemer of de persoon bedoeld in onderdeel a als ouder in een familierechtelijke betrekking staat, dan wel een pleegkind van de werknemer als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, onderdeel d;

  • c. een bloedverwant in de eerste graad van de werknemer.

Omvang, duur en invulling verlof

Artikel 5:10

  • 1 Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zes maal de arbeidsduur per week. De periode van 12 maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.

  • 2 Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf weken.

  • 3 Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week.

  • 4 In afwijking van het tweede en derde lid kan de werknemer de werkgever verzoeken om:

    • a. verlof voor een langere periode dan twaalf weken tot ten hoogste achttien weken, of

    • b. meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week.

§ 2. Verlening, ingang en einde van verlof, informatie

Verzoek, zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang

Artikel 5:11

  • 1 De werknemer dient het verzoek om verlof ten minste twee weken voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk in bij de werkgever onder opgave van de reden, de persoon die verzorging behoeft, het tijdstip van ingang, de omvang, de voorgenomen duur van het verlof en de spreiding van de uren over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak.

  • 2 De werknemer verstrekt desgevraagd aan de werkgever schriftelijk aanvullende informatie waarover hij redelijkerwijs en op korte termijn kan beschikken teneinde aannemelijk te maken dat is voldaan aan de op grond van artikel 5:9 geldende voorwaarden. De werkgever doet een schriftelijk verzoek tot het verstrekken van aanvullende informatie binnen een week nadat het verzoek om verlof bij hem is ingediend.

  • 3 De werkgever willigt het verzoek om verlof van de werknemer in, tenzij hij tegen het opnemen van het verlof een zodanig zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang heeft, dat het belang van de werknemer daarvoor naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid moet wijken.

  • 4 Een werkgever die geen beroep doet op een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang, kan dit nadien evenmin, tenzij het een militaire ambtenaar betreft.

  • 5 Indien de werkgever overweegt het verzoek om verlof niet of niet geheel in te willigen, pleegt hij overleg met de werknemer over diens verzoek. De beslissing op het verzoek om verlof wordt door de werkgever schriftelijk aan de werknemer medegedeeld. Indien de werkgever het verzoek niet of niet geheel inwilligt, wordt dit onder opgave van redenen aan de werknemer medegedeeld.

  • 6 Indien de werkgever niet een week voor het beoogde tijdstip van ingang van het verlof de beslissing op het verzoek schriftelijk heeft medegedeeld aan de werknemer, gaat het verlof in overeenkomstig het verzoek van de werknemer. Zolang de werknemer niet heeft voldaan aan een verzoek van de werkgever om informatie als bedoeld in het tweede lid, wordt de in de eerste volzin bedoelde periode verlengd met het aantal dagen dat de werknemer niet heeft voldaan aan het verzoek van de werkgever.

Ingang van het verlof

Artikel 5:12

  • 1 Het verlof bedoeld in artikel 5:9 gaat niet in voordat ten minste twee weken zijn verstreken nadat de werknemer het verzoek om verlof bedoeld in artikel 5:11 heeft ingediend.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kan het verlof op verzoek van de werknemer ingaan op een eerder tijdstip indien de werkgever daarmee instemt.

Einde van het verlof

Artikel 5:13

  • 1 Het verlof eindigt met het verstrijken van de duur waarvoor het verlof is verleend.

  • 2 Indien voor het verstrijken van de in het eerste lid bedoelde verlofduur de persoon ten behoeve van wiens verzorging het verlof is verleend overlijdt, dan wel niet langer levensbedreigend ziek is, eindigt het verlof met ingang van de dag na die waarop deze omstandigheid zich heeft voorgedaan.

§ 3. Samenloop

Artikel 5:14

Indien het verzoek om langdurend zorgverlof wordt ingewilligd, kan het daaraan voorafgaand kortdurend zorgverlof bedoeld in artikel 5:1 op verzoek van de werknemer en met inachtneming van artikel 5:12, tweede lid, geheel of gedeeltelijk worden aangemerkt als langdurend zorgverlof.

Afdeling 3. Nadere voorschriften

Compensatie met vakantie-aanspraken

Artikel 5:15

Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 5:1 of artikel 5:9, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.

Recht met afwijkingsmogelijkheden

Artikel 5:16

Van dit hoofdstuk kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan dan wel, indien geen collectieve arbeidsovereenkomst of regeling van toepassing is of terzake geen bepaling bevat, indien de werkgever terzake schriftelijke overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of bij het ontbreken daarvan, met de personeeelsvertegenwoordiging met dien verstande dat de werknemer bij afwijking van artikel 5:15 ten minste recht houdt op het wettelijke minimum aan vakantie-aanspraken.

Hoofdstuk 6. Ouderschapsverlof

§ 1. Verlofvorm

Ouderschapsverlof

Artikel 6:1

  • 1 De werknemer die als ouder in familierechtelijke betrekking staat tot een kind, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof.

  • 2 De werknemer die blijkens verklaringen uit de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres woont als een kind en duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als eigen kind op zich heeft genomen, heeft recht op verlof zonder behoud van loon. Indien de werknemer met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, bestaat er ten aanzien van ieder van die kinderen recht op verlof. In alle andere gevallen waarin de in de eerste volzin gestelde voorwaarden voor meer dan één kind met ingang van hetzelfde tijdstip worden vervuld, bestaat er slechts recht op één keer verlof.

  • 3 Indien de arbeid buiten Nederland wordt verricht heeft de werknemer recht op het verlof bedoeld in dit artikel, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.

Artikel 6:1a. Bescherming tegen benadeling

De werkgever mag de werknemer niet benadelen wegens de omstandigheid dat de werknemer in of buiten rechte het recht op verlof, bedoeld in artikel 6:1, geldend maakt of ter zake bijstand heeft verleend.

Omvang, duur en invulling verlof

Artikel 6:2

  • 1 Het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week.

  • 2 Het verlof wordt per week opgenomen gedurende een aaneengesloten periode van ten hoogste twaalf maanden.

  • 3 Het aantal uren verlof per week bedraagt ten hoogste de helft van de arbeidsduur per week.

  • 4 In afwijking van het tweede en derde lid kan de werknemer de werkgever verzoeken om:

    • a. verlof voor een langere periode dan twaalf maanden, of

    • b. het verlof op te delen in ten hoogste zes perioden, waarbij iedere periode ten minste een maand bedraagt, of

    • c. meer uren verlof per week dan de helft van de arbeidsduur per week.

  • 5 De werkgever kan het verzoek van de werknemer, bedoeld in het vierde lid, afwijzen indien een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.

  • 6 Indien het verlof op grond van het vierde lid, onderdeel b, is opgedeeld en de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsovereenkomst aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof met inachtneming van het bepaalde in dit hoofdstuk.

Diensttijd

Artikel 6:3

  • 1 Het recht op verlof, bedoeld in artikel 6:1, bestaat indien de arbeidsverhouding ten minste een jaar heeft geduurd.

  • 2 Voor de berekening van de termijn van een jaar worden perioden waarin arbeid wordt verricht, die elkaar opvolgen met een onderbreking van niet meer dan drie maanden samengeteld. De vorige volzin is van overeenkomstige toepassing op perioden waarin voor verschillende werkgevers arbeid wordt verricht die ten aanzien van de verrichte arbeid redelijkerwijs geacht moeten worden elkanders opvolger te zijn.

Leeftijd kind

Artikel 6:4

Geen recht op verlof als bedoeld in artikel 6:1 bestaat na de datum waarop het kind de leeftijd van acht jaren heeft bereikt.

§ 2. Melding

Meldingsverplichting

Artikel 6:5

  • 1 De werknemer meldt het voornemen om verlof op te nemen ten minste twee maanden voor het tijdstip van ingang van het verlof schriftelijk aan de werkgever onder opgave van de periode, het aantal uren verlof per week of als de arbeidsduur over een ander tijdvak is overeengekomen over dat tijdvak en de spreiding daarvan over de week of het anderszins overeengekomen tijdvak.

  • 2 De tijdstippen van ingang en einde van het verlof kunnen afhankelijk worden gesteld van de datum van de bevalling, van het einde van het bevallingsverlof of van de aanvang van de verzorging.

  • 3 De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de spreiding van de uren over de week op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof.

  • 4 Indien op grond van artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, het verlof is opgedeeld, zijn het eerste tot en met derde lid op iedere periode van toepassing.

Intrekking of wijziging melding

Artikel 6:6

  • 1 De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van zwangerschaps-, bevallings- of adoptieverlof als bedoeld in de artikelen 3:1, eerste lid, onderscheidenlijk 3:2, eerste lid. Een verzoek om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten op grond van onvoorziene omstandigheden kan de werkgever afwijzen indien een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.

  • 2 De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek. In het geval dat het verlof met toepassing van het eerste lid, eerste volzin, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, wordt het recht op het overige deel van het verlof opgeschort. In het geval dat het verlof met toepassing van het eerste lid, tweede volzin, na het tijdstip van ingang daarvan niet wordt voortgezet, vervalt het recht op het overige deel van het verlof.

  • 3 Indien op grond van artikel 6:2, vierde lid, onderdeel b, het verlof is opgedeeld, zijn het eerste en tweede lid op iedere periode van toepassing.

§ 3. Nadere voorschriften

Compensatie met vakantie-aanspraken

Artikel 6:7

Dagen of gedeelten van dagen waarop de werknemer zijn arbeid niet verricht wegens het verlof, bedoeld in artikel 6:1, kunnen niet worden aangemerkt als vakantie.

Hoofdstuk 7. Levensloopregeling

Begrippen

Artikel 7:1

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Terugwerkende kracht

Stb. 2013, 261, datum inwerkingtreding 01-07-2013, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2012.

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. levensloopregeling: een regeling als bedoeld in artikel 39d van de Wet op de loonbelasting 1964;

  • b. uitvoerder: een bank, een verzekeraar of een beheerder van een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 19g, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals dit artikellid op 31 december 2011 luidde.

Recht op deelname

Artikel 7:2

  • 1 De werknemer heeft onder bij en krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 gestelde voorwaarden elk kalenderjaar recht deel te nemen aan een levensloopregeling.

  • 2 De werkgever draagt het op verzoek van de werknemer ter zake van een levensloopregeling ingehouden loon af aan de door de werknemer aangewezen uitvoerder.

  • 3 Bij het in het tweede lid bedoelde verzoek geeft de werknemer kennis aan de werkgever van de hoogte van het per kalenderjaar in te houden en af te dragen loon.

  • 4 De werkgever willigt het verzoek in uiterlijk met ingang van de aanvang van de derde kalendermaand na de indiening ervan.

  • 5 De werknemer kan het in het tweede lid bedoelde verzoek slechts een keer per jaar doen, met dien verstande dat de werknemer te allen tijde kan verzoeken om de inhoudingen en afdrachten te beëindigen.

Hoofdstuk 8. Slotbepalingen

Evaluatiebepaling

Artikel 8:1

Onze Minister zendt, in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Inwerkingtreding

Artikel 8:2

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 16 november 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A. E. Verstand-Bogaert

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de negenentwintigste november 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals