Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving

[Regeling vervallen per 01-01-2013.]
Geraadpleegd op 22-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2007

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 27 november 2001, Directie Arbeidsomstandigheden, Arbo/AIS 0174663, tot vaststelling van beleidsregels op het gebied van de arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst,

Besluit:

Hoofdstuk 1. Beleidsregels arbeidsomstandighedenwet

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 8. Voorlichting en onderricht aan zwangere werknemers en werknemers tijdens lactatie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Grondslag Arbowet artikel 8, juncto Arbobesluit
  • 1 De verplichting van de werkgever om er voor te zorgen dat een werknemer doeltreffend wordt voorgelicht en dat aan werknemers doeltreffend onderricht wordt verstrekt houdt mede in dat specifieke voorlichting en onderricht wordt gegeven aan zwangere werknemers en werknemers tijdens lactatie.

  • 2 De werkgever geeft een zwangere werknemer voorlichting over de risico's van haar werk voor haarzelf en haar (ongeboren) kind en de genomen maatregelen om deze risico's te voorkomen Bij deze voorlichting wordt ook aandacht besteed aan de rustruimte binnen het bedrijf. Deze voorlichting vindt plaats binnen twee weken nadat de zwangere werknemer aan de werkgever gemeld heeft zwanger te zijn.

  • 3 Tevens geeft de werkgever voorlichting aan de werknemer vóór het bevallingsverlof over de risico's van het werk voor de pas bevallen werknemer en de genomen maatregelen om deze risico's te voorkomen. Deze voorlichting betreft ook informatie inzake risico's van het werk voor kwaliteit en kwantiteit van de borstvoeding en de genomen maatregelen om deze risico's te voorkomen.

Beleidsregel 33. Boeteoplegging

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 33, eerste en tweede lid, en artikel 34 van de Arbowet worden voor alle beboetbare feiten de normbedragen gehanteerd van de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete’ welke als bijlage 1 bij deze beleidsregels is gevoegd. Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen:

    • a. feiten waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat is geconstateerd dat de betreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot boeteoplegging;

    • b. ernstige beboetbare feiten als genoemd in de lijst welke is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregels;

    • c. direct beboetbare feiten als genoemd in de lijst welke is opgenomen als bijlage 3 bij deze beleidsregels;

  • 2 De in bijlage 1 genoemde normbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen boetes voor bedrijven of instellingen met 500 of meer werknemers. Voor bedrijven of instellingen van geringere omvang worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van de op te leggen boetes:

    • a. bedrijven of instellingen met minder dan 5 werknemers betalen 10 procent;

    • b. bedrijven of instellingen met 5 tot en met 9 werknemers betalen 20 procent;

    • c. bedrijven of instellingen met 10 tot en met 39 werknemers betalen 30 procent;

    • d. bedrijven of instellingen met 40 tot en met 99 werknemers betalen 50 procent;

    • e. bedrijven of instellingen met 100 tot en met 249 werknemers betalen 60 procent;

    • f. bedrijven of instellingen met 249 tot en met 499 werknemers betalen 80 procent.

    Een al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerd normbedrag is het uitgangsbedrag voor eventuele verdere boeteberekening. Voor beboetbare feiten begaan door anderen dan de werkgever, bedoeld in artikel 16, achtste lid, van de Arbowet, te weten de opdrachtgever, de ontwerpende partij en de uitvoerende partij, bedoeld in artikel 1.1, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, vindt geen correctie op het aantal werknemers plaats, maar zijn de in bijlage 1 genoemde normbedragen uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen boete.

  • 3 Voor de boeteberekening van beboetbare feiten geconstateerd op locaties of in filialen, wordt als bedrijfs-/instellingsgrootte het aantal werknemers van de gehele juridische eenheid gehanteerd.

  • 4 Bij de berekening van de op te leggen boete kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn en achtereenvolgens leiden tot verhoging respectievelijk verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag:

    • a. In geval van ernstige beboetbare feiten als genoemd in bijlage 2 wordt het normbedrag met twee vermenigvuldigd; Vervolgens kunnen één of meer van de volgende factoren aan de orde zijn die achtereenvolgens leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde verdubbelde normbedrag:

      • Indien de werkgever aantoont dat hij de risico’s van de werkzaamheden waarbij het beboetbare feit zich heeft voorgedaan voldoende heeft geïnventariseerd en op grond daarvan de nodige maatregelen heeft getroffen en deugdelijke, voor de arbeid geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking heeft gesteld, wordt de boete met een derde gematigd.

      • Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij voldoende instructies heeft gegeven, wordt de boete met nog een derde gematigd.

      • Indien de werkgever bovendien aantoont dat hij adequaat toezicht heeft gehouden, wordt geen boete opgelegd.

    • b. Indien meer dan tien respectievelijk meer dan vijftig werknemers aan een niet-administratief beboetbaar feit zijn blootgesteld, wordt het al dan niet op grond a. verhoogde of verlaagde normbedrag met anderhalf respectievelijk twee vermenigvuldigd;

    • c. Beboetbare feiten die meermalen voorkomen, kunnen maximaal drie keer in de berekening van de op te leggen boete worden meegenomen;

    • d. Indien sprake is van recidive van een beboetbaar feit wordt de op te leggen boete met anderhalf vermenigvuldigd.

  • 5 De totale bij een boetebeschikking op te leggen boete bestaat, in geval er sprake is van meerdere beboetbare feiten, uit de som van de per feit berekende boetebedragen.

  • 6 De boete die per boetebeschikking aan een werkgever (rechtspersoon of natuurlijk persoon), of anderen dan de werkgever, bedoeld in het tweede lid van deze beleidsregel, kan worden opgelegd bedraagt:

    • a. minimaal € 100;

    • b. maximaal € 100.000.

  • 7 Feiten waarvoor ook een werknemer beboet kan worden zijn in de bijlagen 1 tot en met 3 gemarkeerd met een asterisk achter het boetenormbedrag. De boete die per boetebeschikking aan een werknemer kan worden opgelegd bedraagt maximaal € 225.

  • 8 Bij een arbeidsongeval dat leidt tot de dood, een blijvend letsel of een ziekenhuisopname, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbowet worden vaste boetebedragen opgelegd waarbij de volgende criteria worden gehanteerd.

    • a. Afhankelijk van de categorie-indeling, bedoeld in artikel 34, vierde lid, van de Arbowet, van het beboetbare feit dat de directe aanleiding is geweest voor het arbeidsongeval en afhankelijk van het aantal werknemers van het bedrijf of de instelling gelden de volgende bedragen per werkgever:

    Omvang bedrijf

    # werknemers

    Blijvend letsel/ziekenhuisopname

    Dodelijk letsel

    Boetecategorie

    Boetecategorie

     

    I

    II

    I

    II

    < 5

    1.350

    2.700

    1.800

    4.500

    5–9

    2.700

    5.400

    3.600

    9.000

    10–39

    4.050

    8.100

    4.500

    10.800

    40–99

    4.500

    9.000

    5.400

    13.500

    100–249

    5.400

    10.800

    6.750

    16.200

    250–499

    6.100

    12.000

    8.100

    20.000

    > 500

    6.750

    13.500

    9.000

    22.500

    • b. Indien sprake is van meer dan één slachtoffer wordt het boetebedrag als volgt verhoogd:

      • 1°. in geval van twee slachtoffers wordt het boetebedrag met anderhalf vermenigvuldigd,

      • 2°. bij drie of meer slachtoffers wordt het boetebedrag met twee vermenigvuldigd, met dien verstande dat het boetebedrag per beboetbaar feit de per categorie vastgestelde maximale bedragen (€ 9.000 of € 22.500) niet overschrijdt.

    • c. Bij de berekening van de op te leggen boete kunnen de drie factoren aan de orde zijn als genoemd in lid 4, onder a, en op overeenkomstige wijze leiden tot verlaging van het al dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde normbedrag.

  • 9 Indien de verwijtbaarheid ontbreekt, wordt geen boete opgelegd.

Hoofdstuk 2. Beleidsregels arbeidsomstandighedenbesluit

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Paragraaf 1. Hoofdstuk 1 Definities en toepassingsgebied

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 1.42. Organisatie van de arbeid van zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De verplichting van de werkgever om de arbeid van een zwangere werknemer en werknemer tijdens lactatie zodanig te organiseren dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie, houdt ten minste in dat:

    • a. de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan lichaamstrillingen of schokken met een versnelling van meer dan 0,25 m/s²;

    • b. de zwangere werknemer bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan equivalente geluidsniveaus boven de 80 dB(A) en piekgeluiden boven 200 Pa;

    • c. de zwangere werknemer niet wordt blootgesteld aan klimaatomstandigheden, die kunnen worden beschouwd als onbehaaglijk;

    • d. de noodzaak tot bukken, hurken of knielen bij de arbeid voor de zwangere werknemer zoveel mogelijk wordt voorkomen. In de laatste drie maanden mogen zwangere werknemers niet worden verplicht dagelijks meer dan eenmaal per uur te hurken, knielen, bukken of staande voetpedalen te bedienen;

    • e. de noodzaak tot handmatig tillen van gewichten bij de arbeid door de zwangere of pas bevallen werknemer tot drie maanden na de bevalling zoveel mogelijk wordt beperkt en, als er toch handmatig gewichten getild worden:

      • 1°. het in één handeling te tillen gewicht gedurende de gehele zwangerschap en de periode tot drie maanden na de bevalling minder dan 10 kilogram bedraagt;

      • 2°. vanaf de twintigste week van de zwangerschap gewichten van meer dan 5 kilogram niet meer dan 10 keer per dag worden getild;

      • 3°. vanaf de dertigste week van de zwangerschap gewichten van meer dan 5 kilogram niet meer dan 5 keer per dag worden getild;

    • f. de zwangere werknemer of werknemer tijdens lactatie bij de arbeid niet wordt blootgesteld aan stoffen die de gezondheid van henzelf en/of hun (ongeboren) kind kunnen schaden;

    • g. de zwangere werknemer niet wordt verplicht, om in direct contact te komen met een ultrasonore trillingsbron. Voor ultrasonore luchttrillingen met frequenties boven 20 kHz geldt als voorlopige grenswaarde 110 dB(A) per tertsband.

  • 2 Klimaatomstandigheden worden beschouwd als onbehaaglijk als bedoeld in het eerste lid, onder c wanneer het predicted percentage of dissatisfied (PPD) bepaald op basis van NEN-EN-ISO 7730: 1996 "Gematigde thermische bmnenomstandigheden Bepalingen van de PMV- en de PPD-waarde en specificaties van de voorwaarden voor thermische behaaghjkheid", meer bedraagt dan 20%.

  • 3 Tot de stoffen bedoeld in het eerste lid, onder f, worden in elk geval gerekend:

    • a. stoffen die de gezondheid schade kunnen toebrengen via een zogenaamd genotoxisch werkingsmechanisme en die via de moeder het ongeboren kind of de zuigeling kunnen bereiken, waaronder alle mutagene en vrijwel alle kankerverwekkende stoffen,

    • b. stoffen die, via een niet-genotoxisch werkingsmechanisme door blootstelling van de moeder de gezondheid van het ongeboren kind of de zuigeling kunnen schaden.

Paragraaf 2. Hoofdstuk 2 Arbozorg en organisatie van de arbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 2-1. Verplichtstelling arbeidsveiligheidsrapport, aanwijzing installaties

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Voor het juist uitvoeren van de aanwijzingsverplichting moet deze beleidsregel in samenhang met de gehele afdeling 2 van hoofdstuk 2 van het Arbobesluit beschouwd worden

  • 1 Bij de uitwerking van de begripsomschrijving van een installatie voor bewerking, als bedoeld in artikel 2.2 aanhef en onder f, namelijk het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten gevaarlijke stof als één geheel is te beschouwen wordt in volgorde van belangrijkheid, het volgende drietal elementen betrokken

    • a. De procesmatige afbakening. Bij de procesmatige afbakening, passend in de begripsomschrijving "installatie voor bewerking" wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de definitie van proces, zijnde een samenhangend geheel van een of meer bewerkingen en/of reacties, waaraan stof(fen) word(t)(en) onderworpen. Voor de aanwijzing wordt de totale hoeveelheid gevaarlijke stof welke zich in de afgebakende installatie bevindt berekend.

    • b. De organisatorische afbakening. Geeft het criterium 'procesmatige afbakening' onvoldoende duidelijkheid, dan wordt de organisatorische afbakening toegepast. De afgebakende installatie bevat alleen procesapparatuur die wordt bediend door uitvoerend personeel behorende tot een organisatorische eenheid.

    • c. De ruimtelijke afbakening. Geeft het criterium 'organisatorische afbakening' vervolgens onvoldoende duidelijkheid, dan wordt de ruimtelijke afbakening toegepast bij de afbakening van installaties voor bewerking wordt rekening gehouden met de ruimtelijke ligging van de processtappen ten opzichte van elkaar. De processtappen bevinden zich binnen een herkenbare ruimtelijke begrenzing van de installatie voor bewerking, dat wil zeggen in de onmiddellijke nabijheid van elkaar.

  • 2 In artikel 2.2 is aangegeven dat een installatie voor verlading wordt aangemerkt als een installatie voor bewerking. De hoeveelheid gevaarlijke stof die zich in een transporteenheid bevindt wordt echter niet in de totale hoeveelheid meegenomen, tenzij de transporteenheid zich binnen de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt.

  • 3 De afbakening van een installatie voor bewerking, zoals bedoeld in artikel 2.2, onder f kan bij complexe procesmstallaties met een veelheid aan productieprocessen problemen geven. De nadere uitwerking moet aan die problemen tegemoet komen. Doel is dat het arbeidsveiligheidsrapport een goede en op de praktijk gerichte beschrijving vormt, die recht doet aan de doelstellingen van de arbeidsveiligheidsrapportregeling.

  • 4 Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingseenheden (zakken, drums, flessen enz.) als bedoeld in artikel 2.2, onder g, dient voor wat betreft de aanwijzing de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in de zich op één plaats bevindende eenheden van verpakking beschouwd te worden. Bij het samenstellen van de arbeidsveiligheidsrapporten kan ervoor gekozen worden de beschrijving van verschillende opslaginstallaties te combineren. Van een tankenpark kan dan één rapport gemaakt worden. De verschillende onderdelen moeten wel duidelijk beschreven blijven.

  • 5 Het uitgangspunt van de aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.3, is de vergelijking van de gecorrigeerde hoeveelheid gevaarlijke stof in de installatie met de grenswaarde van die stof, vermenigvuldigd met een eventuele faseringsfactor (artikel 2.6). Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a. De installatie is aangewezen als met betrekking tot enige gevarensoort geldt:

      Q × O ≥ G × F , of anders geschreven A ≥ F. waarbij A = (Q × O) / G

      Q = de hoeveelheid in de installatie aanwezige stof (of groep van stoffen) [kg],

      O = de totale omstandigheidsfactor [–],

      G = de grenswaarde van de stof (of groep van stoffen) [kg],

      A = aanwijzingsgetal [–], en

      F = de van kracht zijnde fasenr.gsfactor [–]

    • b. Bij mengsels van stoffen moeten de per stof berekende aanwijzingsgetallen per categorie (brandbaar, extreem toxisch en toxisch) gesommeerd worden. Omdat alleen bij mengsels van toxische stoffen sprake kan zijn van verschillende grenswaaroen geldt die bepaling in de praktijk alleen daarvoor.

    • c. Bij ontplofbare stoffen (onder deze categorie zijn ook mengsels begrepen) schuilt, anders dan bij de hiervoor vermelde categorieën van gevaarlijke stoffen het gevaar in de stof zelf, in die zin dat de stof niet eerst vrij hoeft te komen alvorens het gevaar voor de werknemer manifest kan worden. Voor deze groep van stoffen zijn de heersende omstandigheden dan ook met relevant en worden geen omstandigheidsfactoren in rekening gebracht.

  • 6 Bij de afleiding van grenswaarden voor toxische stoffen als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid wordt uitgegaan van het volgende schema:

    LC50 IHL-RAT/1h mg/m3

    Hoedanigheid bij 25 °C

    Grenswaarde (kg)

    L atmosferisch kookpunt tussen 25 °C en 50 °C

    M atmosferisch kookpunt tussen 50 °C en 100 °C

    H atmosferisch kookpunt boven 100 °C

     

    20 < LC ≤ 100

    gasvormig

    3

     

    vloeibaar (L)

    10

     

    vloeibaar (M)

    30

     

    vloeibaar (H)

    100

     

    vast1

    300

    100 < LC ≤ 500

    gasvormig

    30

     

    vloeibaar (L)

    100

     

    vloeibaar (M)

    300

     

    vloeibaar (H)

    1000

     

    vast 2

    3000

    500 < LC ≤ 2.000

    gasvormig

    300

     

    vloeibaar (L)

    1000

     

    vloeibaar (M)

    3000

     

    vloeibaar (H)

    10000

     

    vast 3

    GEEN

    2.000 < LC ≤ 20.000

    gasvormig

    3000

     

    vloeibaar (L)

    10000

     

    vloeibaar (M)

    GEEN

     

    vloeibaar (H)

    GEEN

     

    vast 4

    GEEN

  • 7 Op basis van het gestelde in artikel 2.4, tweede lid, is een lijst van grenswaarden van toxische stoffen opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze beleidsregels. Tevens is een lijst van explosieve stoffen vastgesteld, welke is opgenomen als bijlage 5 bij deze beleidsregels. De lijsten zijn niet limitatief. Ze kunnen worden aangevuld dan wel gewijzigd indien meer of betere gegevens bekend worden. Het kan daardoor voorkomen dat een installatie op het moment van aanvulling van de lijst AVR-plichtig wordt. De verplichting tot het opstellen van een AVR is dan gekoppeld aan het tijdstip waarop de desbetreffende stof met de bijbehorende grenswaarde voor het eerst op de lijst verschijnt.

  • 8 Als de procestemperatuur bedoeld in artikel 2.5, onder e en f, gelijk is aan de omgevingstemperatuur, wordt een temperatuur van 25 °C aangehouden.

  • 9 De in artikel 2.5 omschreven omstandigheidsfacloren kunnen als volgt in tabelvorm samengevat worden:

     

    Omstandigheidsfactoren

    Waarde

    a.

    Factor O5 voor stof in opslag

    0,01

    b.

    Factor Op voor installatie binnen een omhulling

    10

    c.

    Factor Op : voor stof onder procesomstandigheden

     

    vloeistof met procestemperatuur5 boven atmosferisch kookpunt6

    1 tot 10 (zie tabel)

    vloeistof met procestemperatuur7 beneden atmosferisch kookpunt8

    0,1 tot 1 (zie tabel)

    stof in de gasfase

    10

    stof in de vaste fase (respirabel poeder) 9

    0,1

    Berekeningswijze factor Op voor vloeistoffen

    Procestemperatuur ten opzichte van het atmosferisch kookpunt

    Factor Op

    meer dan 90°C lager

    0,1

    80°C tot 90°C lager

    0,2

    70°C tot 80°C lager

    0,3

    60°C tot 70°C lager

    0,4

    50°C tot 60°C lager

    0,5

    40°C tot 50°C lager

    0,6

    30°C tot 40°C lager

    0,7

    20°C tot 30°C lager

    0,8

    10°C tot 20°C lager

    0,9

    minder dan 10°C lager of hoger danwel gelijk aan atm. kpt

    1

    10°C tot 20°C hoger

    2

    20°C tot 30°C hoger

    3

    30°C tot 40°C hoger

    4

    40°C tot 50°C hoger

    5

    50°C tot 60°C hoger

    6

    60°C tot 70°C hoger

    7

    70°C tot 80°C hoger

    8

    80°C tot 90°C hoger

    9

    meer dan 90°C hoger

    10

  • 10 Gecompliceerde mengsels Bepaling van de factor Op.

    • a. Indien sprake is van een mengsel van een groot aantal stoffen met verschillende kookpunten, is het vaak niet doenlijk de berekening voor elke stof afzonderlijk uit te voeren (te denken valt aan aardolieproducten) In die gevallen kan voor het kookpunt van het mengsel het zogenaamde 10% punt aangehouden worden (de temperatuur waarbij tien procent van het mengsel bij een standaard- testmethode overgedestilleerd is).

    • b. Voor gevaarlijke stoffen die zijn verdund met een ongevaarlijk oplosmiddel, bijvoorbeeld ammoniak in water, zoutzuur in water of alcohol in water, moet uitsluitend de in de installatie aanwezige hoeveelheid gevaarlijke stof, los van het oplosmiddel beschouwd worden.

    • c. De factor Op mag in een dergelijk geval tussen de grenzen 0,1 en 10 worden afgestemd op het onder de procescondities te verwachten dampgenererend vermogen bij de ontsnapping van de oplossing. De factor wordt berekend door de partiële dampspanning van de gevaarlijke stof boven de oplossing bij de procestemperatuur, te delen door de atmosferische druk bij de berekening van de factor moet deze op een geheel getal afgerond worden indien het resultaat tussen één en tien ligt en op een decimaal indien het resultaat kleiner dan één is, met dien verstande dat de ondergrens 0,1 is bij de voorbeelden in de toelichting bij deze beleidsregel is een dergelijk geval uitgewerkt.

    • d. Bij een procestemperatuur beneden 25°C wordt Op voor vloeistoffen als volgt verhoogd:

      procestemperatuur:

      25°C tot –25°C

      Op + 0

       

      –25°C tot –75°C

      Op + 1

       

      –75°C tot –125°C

      Op + 2

       

      –125°C tot –175°C

      Op + 3

      met dien verstande dat de resulterende Op maximaal 10 bedraagt.

    • e. De totale omstandigheidsfactor O is gelijk aan het product van de factor voor opslag (Op), de factor voor omhulling (Op) en de procesfactor (Op).

  • 11 Omstandigheidsfactor voor opslag.

    In of aan installaties voor opslag kunnen voorzieningen zijn getroffen die tot doel hebben de opgeslagen stof onder opslagcondittes te houden (bijv. een warmtewisselaar, roerwerk circulatiesysteem, doseersysteem). Het ingebruik hebben van een dergelijke voorziening heeft met tot gevolg dat de installatie voor opslag als een installatie voor bewerking bezien moet worden. De toe te kennen omstandigheidsfactor blijft 0,01.

Beleidsregel 2-2. Aanvullende eisen risico-inventarisatie en - evaluatie, aanwijzing installaties

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Bij de uitwerking van de begripsomschrijving van een installatie voor bewerking, als bedoeld in artikel 2.2, aanhef en onder g, van het Arbeidsomstandighedenbesluit namelijk het stelsel van vaten, apparaten en leidingen dat ten aanzien van de omsloten gevaarlijke stof als één geheel is te beschouwen, wordt, in volgorde van belangrijkheid, het volgende drietal elementen betrokken.

    • a. De procesmatige afbakening. Bij procesmatige afbakening, passend in de begripsomschrijving ‘installatie voor bewerking’, wordt zoveel mogelijk aaneengesloten bij de definitie van proces, zijnde een samenhangend geheel van een of meer bewerkingen en/of reacties, waaraan stof(fen) word(t)(en) onderworpen. Voor de aanwijzing wordt de totale hoeveelheid gevaarlijke stof welke zich in de afgebakende installatie bevindt berekend.

    • b. De organisatorische afbakening. Geeft het criterium ‘procesmatige afbakening’ onvoldoende duidelijkheid, dan wordt de organisatorische afbakening toegepast. De afgebakende installatie bevat alleen procesapparatuur die wordt bediend door uitvoerend personeel behorende tot één organisatorische eenheid.

    • c. De ruimtelijke afbakening. Geeft het criterium ‘organisatorische afbakening’ vervolgens onvoldoende duidelijkheid, dan wordt de ruimtelijke afbakening toegepast. Bij de afbakening van installaties voor bewerking wordt rekening gehouden met de ruimterijke ligging van de processen ten opzichte van elkaar. De processtappen bevinden zich binnen een herkenbare ruimtelijke begrenzing van de installatie voor bewerking, dat wil zeggen in de onmiddellijke nabijheid van elkaar.

  • 2 In artikel 2.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is aangegeven dat een installatie voor verlading wordt aangemerkt als een installatie voor bewerking. De hoeveelheid gevaarlijke stof die zich in een transporteenheid bevindt wordt echter niet in de totale hoeveelheid meegenomen, tenzij de transporteenheid zich binnen de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt. Indien de transporteenheid zich buiten de ruimtelijke grenzen van de afgebakende installatie bevindt, dient deze te worden aangemerkt als een installatie voor opslag.

  • 4 Voor de opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingseenheden (zakken, drums, flessen enz.) als bedoeld in artikel 2.2, onder h, van het Arbeidsomstandighedenbesluit dient voor wat betreft de aanwijzing de totale hoeveelheid gevaarlijke stof in de zich op één plaats bevindende eenheden van verpakking beschouwd te worden. Bij het samenstellen van de ARIE kan ervoor gekozen worden de beschrijving van verschillende opslaginstallaties te combineren. Voor een tankpark kan dan met één set scenario’s worden volstaan. De verschillende risico’s moeten wel duidelijk beschreven blijven.

  • 5 Het uitgangspunt van de aanwijzing, als bedoeld in artikel 2.3, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is de vergelijking van de gecorrigeerde hoeveelheid gevaarlijke stof in de installatie met de grenswaarde van die stof. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

    • a. De installatie is aangewezen als met betrekking tot enige gevarensoort geldt:

      • Q x O ≥ G, of anders geschreven A ≥ 1, waarbij A = (Q x O) / G

        Q = de hoeveelheid in de installatie aanwezige stof (of groep van stoffen) [kg];

        O = de totale omstandigheidsfactor [-];

        G = de grenswaarde van de stof (of groep van stoffen) [kg]; en

        A = aanwijzingsgetal [-].

    • b. Bij mengsels van stoffen moeten de per stof berekende aanwijzingsgetallen per categorie (brandbaar, extreem toxisch en toxisch) gesommeerd worden. Omdat alleen bij mengsels van toxische stoffen sprake kan zijn van verschillende grenswaarden geldt die bepaling in de praktijk alleen daarvoor.

    • c. Bij ontplofbare stoffen (onder deze categorie zijn ook mengsels begrepen) schuilt, anders dan bij de hiervoor vermelde categorieÎn van gevaarlijke stoffen, het gevaar in de stof zelf, in die zin, dat de stof niet eerst vrij hoeft te komen alvorens het gevaar voor de werknemer manifest kan worden. Voor deze groep van stoffen zijn de heersende omstandigheden dan ook niet relevant en worden geen omstandigheidsfactoren in rekening gebracht.

  • 6 Bij de afleiding van grenswaarden voor toxische stoffen, als bedoeld in artikel 2.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt uitgegaan van het volgende schema:

    LC50 IHL-RAT/1h mg/m3

    Hoedanigheid bij 25 ºC

    Grenswaarde (kg)

    20 < LC ≤ 100

    gasvormig

    3

    vloeibaar (L)

    10

    vloeibaar (M)

    30

    vloeibaar (H)

    100

    vast ¹

    300

    100 < LC ≤ 500

    gasvormig

    30

    vloeibaar (L)

    100

    vloeibaar (M)

    300

    vloeibaar (H)

    1000

    vast ¹

    3000

    500 < LC ≤ 2.000

    gasvormig

    300

    vloeibaar (L)

    1000

    vloeibaar (M)

    3000

    vloeibaar (H)

    10000

    vast ¹

    GEEN

    2.000 < LC ≤ 20.000

    gasvormig

    3000

    vloeibaar (L)

    10000

    vloeibaar (M)

    GEEN

    vloeibaar (H)

    GEEN

    vast ¹

    GEEN

    ¹ als respirabele stof

    L: atmosferisch kookpunt tussen 25 °C en 50 °C

    M: atmosferisch kookpunt tussen 50 °C en 100 °C

    H: atmosferisch kookpunt boven 100 °C

  • 7 Op basis van het gestelde in artikel 2.4, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is een lijst van grenswaarden van toxische stoffen opgesteld, welke is opgenomen als bijlage 4 bij deze beleidsregels. Tevens is een lijst van explosieve stoffen vastgesteld, welke is opgenomen als bijlage 5a bij deze beleidsregels. De lijsten zijn niet limitatief. Ze kunnen worden aangevuld dan wel gewijzigd indien meer of betere gegevens bekend worden. Het kan daadoor voorkomen dat een installatie op het moment van aanvulling van de lijst ARIE-plichtig wordt. De verplichting tot het opstellen van een ARIE is dan gekoppeld aan het tijdstip waarop de desbetreffende stof met de bijbehorende grenswaarde voor het eerst op de lijst verschijnt’.

  • 9 De in artikel 2.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit omschreven omstandigheidsfactoren kunnen als volgt in tabelvorm samengevat worden:

    Omstandigheidsfactoren

    Waarde

    a.

    Factor Os voor stof in opslag

    0,01

    b.

    Factor Oc voor installatie binnen een omhulling

    10

    c.

    Factor Op : voor stof onder procesomstandigheden

     

    vloeistof met procestemperatuur ¹ boven atmosferisch kookpunt ²

    1 tot 10 (zie tabel)

    vloeistof met procestemperatuur ¹ beneden atmosferisch kookpunt ²

    0,1 tot 1 (zie tabel)

    stof in de gasfase

    10

    stof in de vaste fase (respirabel poeder) ³

    0,1

    ¹ Voor een procestemperatuur beneden 25 °C, zie 10e lid, onder d.

    ² Voor gecompliceerde mengsels, zie 10e lid, onder a.

    ³ Vaste toxische en extreem toxische stoffen worden alleen in beschouwing genomen voor zover ze in poedervorm voorkomen (respirabel).

    Berekeningswijze factor Op voor vloeistoffen

    Procestemperatuur ten opzichte van het atmosferisch kookpunt:

    Factor Op

    meer dan 90 °C lager

    0,1

    80 °C tot 90 °C lager

    0,2

    70 °C tot 80 °C lager

    0,3

    60 ∞C tot 70 °C lager

    0,4

    50 °C tot 60 °C lager

    0,5

    40 °C tot 50 °C lager

    0,6

    30 °C tot 40 °C lager

    0,7

    20 °C tot 30 °C lager

    0,8

    10 °C tot 20 °C lager

    0,9

    minder dan 10 °C lager of hoger danwel gelijk aan atm. kpt.

    1

    10 °C tot 20 °C hoger

    2

    20 °C tot 30 °C hoger

    3

    30 °C tot 40 °C hoger

    4

    40 °C tot 50 °C hoger

    5

    50 °C tot 60 °C hoger

    6

    60 °C tot 70 °C hoger

    7

    70 °C tot 80 °C hoger

    8

    80 °C tot 90 °C hoger

    9

    meer dan 90 °C hoger

    10

  • 10 Gecompliceerde mengsels. Bepaling van de factor Op

    • a. Indien sprake is van een mengsel van een groot aantal stoffen met verschillende kookpunten, is het vaak niet doenlijk de berekening voor elke stof afzonderlijk uit te voeren (te denken valt aan aardolieproducten). In die gevallen kan voor het kookpunt van het mengsel het zogenaamde 10% punt aangehouden worden (de temperatuur waarbij tien procent van het mengsel bij een standaard- testmethode overgedestilleerd is).

    • b. Voor gevaarlijke stoffen die zijn verdund met een ongevaarlijk oplosmiddel, bijvoorbeeld ammoniak in water, zoutzuur in water of alcohol in water, moet uitsluitend de in de installatie aanwezige hoeveelheid gevaarlijke stof, los van het oplosmiddel beschouwd worden.

    • c. De factor Op mag in een dergelijk geval tussen de grenzen 0,1 en 10 worden afgestemd op het onder de procescondities te verwachten dampgenererend vermogen bij de ontsnapping van de oplossing. De factor wordt berekend door de partiële dampspanning van de gevaarlijke stof boven de oplossing bij de procestemperatuur, te delen door de atmosferische druk. Bij de berekening van de factor moet deze op een geheel getal afgerond worden indien het resultaat tussen één en tien ligt en op één decimaal indien het resultaat kleiner dan één is, met dien verstande dat de ondergrens 0,1 is.

      Bij de voorbeelden in de toelichting bij deze beleidsregel is een dergelijk geval uitgewerkt.

    • d. Bij een procestemperatuur beneden 25°C wordt Op voor vloeistoffen als volgt verhoogd:

      procestemperatuur:

      25 °C tot -25 °C

      Op + 0

      -25 °C tot -75 °C

      Op + 1

      -75 °C tot -125 °C

      Op + 2

      -125 °C tot -175 °C

      Op + 3

      met dien verstande dat de resulterende Op maximaal 10 bedraagt.

    • e. De totale omstandigheidsfactor O is gelijk aan het product van de factor voor opslag (Os), de factor voor omhulling(Oc) en de procesfactor(Op) .

  • 11 Omstandigheidsfactor voor opslag.

    In of aan installaties voor opslag kunnen voorzieningen zijn getroffen die tot doel hebben de opgeslagen stof onder opslagcondities te houden. (Bijvoorbeeld een warmtewisselaar, roerwerk, circulatiesysteem, doseersysteem). Het in gebruik hebben van een dergelijke voorziening heeft niet tot gevolg dat de installatie voor opslag als een installatie voor bewerking bezien moet worden. De toe te kennen omstandigheidsfactor blijft 0,01.

Beleidsregel 2.21. Opleidingsprofiel bedrijfshulpverlener.

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag Arbobesluit artikel 2.21, eerste lid , en artikel 2.22.

Paragraaf 3. Hoofdstuk 3 Inrichting arbeidsplaatsen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 3.2. Buisrailsystemen in kassen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het gestelde in bovenvermelde artikelen wordt ten aanzien van buisrailsystemen in kassen bestemd voor gebruik in combinatie met buisrailwagens met een werkhoogte van meer dan 1,80 meter voldaan als de punten 3 t/m 6 in combinatie met punt 1 of punt 2 in acht worden genomen:

  • 1. Buisrailsystemen die gebruikt worden in combinatie met buisrailwagens waarvan de gegevens noodzakelijk voor veilig gebruik genoemd in 2.1, geheel of gedeeltelijk ontbreken.

    • 1.1 Het buisrailsysteem is zodanig ingericht dat de stabiliteit van de buisrailwagens waarvoor het buisrailsysteem bestemd is, niet in gevaar wordt gebracht. Daartoe worden:

      • a) buisrailsteunen toegepast overeenkomstig of tenminste gelijkwaardig aan de volgende specificaties: stalen onderplaat 1,5 mm dik met verstijvingsprofilering, breedte onderplaat minimaal 115 mm en lengte zodanig dat onderplaat tenminste 70 mm uitsteekt buiten de twee opstaande steunen die de buizen dragen.

      • b) buizen toegepast overeenkomstig of tenminste gelijkwaardig aan de specificaties vermeld in onderstaande tabel.

        TABEL: Buizen

        Categorie

        Spoorbreedte in mm10

        Buisdiameter/ wanddikte in mm

        Steunafstand in mm

        Toelaatbare asdruk in kg bij St 3311, 12, 13,14, 15

        1

        420 t/m 600

        Ø 51 / 2,25

        max 1250

        26016

        2

        550 en 600

        Ø 51 / 2,25

        max 1670

        22017

        3

        420 t/m 600

        Ø 45 / 2

        max 1000

        22118

        4

        420 t/m 600

        Ø 45 / 2

        max 1250

        17719

        5

        420 t/m 600

        Ø 38 / 2

        max 1000

        15720

        6

        420 t/m 600

        Ø 38 / 2

        max 1250

        12621

    • 1.2 De buisrailsteunen zijn vast verbonden met de buizen.

    • 1.3 Het buisrailsysteem is aangelegd op een vlakke bodem. De scheefstand van het buisrailsysteem gemeten op de buizen mag niet meer bedragen dan 2º.

    • 1.4 De grond waarop het buisrailsysteem is gefundeerd is voldoende draagkrachtig.

    • 1.5 Het stabiliteitsgedrag van de buisrailwagen in de gebruikssituatie wordt onderzocht nadat het buisrailsysteem is aangelegd en als de buisrailwagen in combinatie met het buisrailsysteem voor de eerste maal in gebruik wordt genomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd in de voor het kantelgevaar meest ongunstige opstelling. Daartoe wordt de buisrailwagen opgesteld op een deel van het buisrailsysteem dat ten behoeve van de beproeving 2,5º zijwaarts hellend is aangelegd, met het platform in de hoogst geheven stand, waarop zich een proeflast van 100 kg bevindt, en waarop een kracht van 110 N wordt uitgeoefend, die aangrijpt op 1,10 meter boven het platform en horizontaal werkzaam is in de kantelrichting.

      Het zwaartepunt van de proeflast bevindt zich horizontaal gemeten vanaf de binnenkant van het hekwerk op 100 mm, aan de lage kant van de hellende opstelling. De stabiliteit is voldoende als de buisrailwagen de beproeving gedurende 60 seconden weerstaat zonder te kantelen.

      De uitvoering van het onderzoek vindt plaats door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. Een schriftelijk bewijs van de uitgevoerde beproeving is op de arbeidsplaats aanwezig.

  • 2. Buisrailsystemen die gebruikt worden in combinatie met buisrailwagens, waarvan alle gegevens noodzakelijk voor veilig gebruik beschikbaar zijn.

    • 2.1 Het buisrailsysteem is ingericht conform de specificaties die door de fabrikant van de te gebruiken buisrailwagen zijn aangegeven in de gebruiksaanwijzing. De volgende specificaties zijn in elk geval vermeld: de vereiste eigenschappen met betrekking tot het draagvermogen van de grond waarop het buisrailsysteem gefundeerd wordt, de toelaatbare scheefstand van het buisrailsysteem, de spoorbreedte, de gegevens van de buis (diameter, wanddikte en materiaalsoort en -sterkte), de afstand tussen buisrailsteunen en de uitvoering van de buisrailsteunen (minimum afmetingen van de onderplaat).

    • 2.2 De buisrailsteunen zijn vast verbonden met de buizen.

    • 2.3 Het stabiliteitsgedrag van de buisrailwagen in de gebruikssituatie wordt onderzocht nadat het buisrailsysteem is aangelegd en als de buisrailwagen in combinatie met het buisrailsysteem voor de eerste maal in gebruik wordt genomen. Het gestelde in 1.5 is hierbij van toepassing. De uitvoering van het onderzoek vindt plaats door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling. Indien de fabrikant van de buisrailwagen verdergaand onderzoek van het stabiliteitsgedrag in de gebruikssituatie voorschrijft, wordt dat uitgevoerd conform de voorschriften van de fabrikant van de buisrailwagen.

      Een schriftelijk bewijs van de uitgevoerde beproeving of beproevingen is bij de arbeidsplaats aanwezig.

  • 3. De buisrailwagens

    • 3.1 Het gevaar van vallen met de buisrailwagen is tegengegaan door het gebruik van buisrailwagens die zijn uitgevoerd met doelmatige scheefstandssignalering.

    • 3.2 Het gevaar te vallen vanaf het platform van de buisrailwagen is tegengegaan door hekwerk langs de omtrek van het platform. Het hekwerk is uitgevoerd met een bovenleuning op tenminste 1.10 meter boven het platform met halverwege een tussenleuning. Indien de horizontale afstand tussen de bovenleuningen van beide lange zijden van het platform, niet groter is dan 0,5 meter, mag volstaan worden met een bovenleuning bij de lange zijden op minimaal 0,9 meter boven het platform met halverwege een tussenleuning. De leuningen bij de korte zijden van het platform moeten in dat geval een hoogte hebben van tenminste 1.10 meter over tenminste 2/3 deel van de lengte van de korte zijde van het platform.

    • 3.3 Op buisrailwagens is een opschrift aangebracht met de maximum toegestane belastingen.

  • 4. De specificaties van het buisrailsysteem en de gegevens die van belang zijn voor een veilig gebruik van het buisrailsysteem zijn schriftelijk vastgelegd.

  • 5. Zo vaak als nodig is in verband met de eigenschappen van het buisrailsysteem, van de fundatie en van de buisrailwagen en de omstandigheden die deze eigenschappen nadelig kunnen beïnvloeden, wordt gecontroleerd of de voorzieningen en genomen maatregelen nog adequaat functioneren. Geconstateerde gebreken worden zo snel mogelijk hersteld. Nadat een buisrailsysteem opnieuw is aangelegd en voordat dit opnieuw in gebruik wordt genomen wordt het stabiliteitsgedrag van de buisrailwagen onderzocht in de gebruikssituatie in de voor het kantelgevaar meest ongunstige opstelling. Het gestelde in 1.5 is daarbij van toepassing.

  • 6. Aangetoond kan worden dat de fundatie, het buisrailsysteem en de buisrailwagen voldoen aan de punten 3, 4 en 5 in combinatie met punt 1 of punt 2.

Beleidsregel 3.4. Aanleg en gebruik van elektrische installaties

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 3.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is voldaan indien voor de verschillende elektrische installaties de navolgende nationale normen zijn toegepast:

  • a. "Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties", bestaande uit de onderdelen:

    • NEN 1010-0:2000, "Voorwoord en introductie";

    • NEN 1010-1:1996, "Onderwerp, toepassingsgebied en fundamentele uitgangspunten";

    • NEN 1010-2:1996. "Termen en definities";

    • NEN 1010-3:1996, "Algemene kenmerken";

    • NEN 1010-4:1996, "Beschermingsmaatregelen";

    • NEN 1010-5:1996, "Keuze en installatie van elektrisch materieel";

    • NEN 1010-6:1997, "Inspectie";

    • NEN 1010-7:2000, "Aanvullende en bijzondere bepalingen".

  • b. NEN 1041:1982 "Veiligheidsbepalingen voor hoogspanningsinstallaties", inclusief aanvulling A1:1991, voor elektrische installaties bij wisselspanning met een waarde van meer dan 1000 Volt en bij gelijkspanning met een waarde van meer dan 1500 Volt;

  • c. NEN 3134:1992 "Veihgheidsbepalmgen voor laagspanningsinstallaties in medisch gebruikte ruimten, 3e druk, maart 1992";

  • d. NEN 3140:1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Aanvullende Nederlandse bepalingen voor laagspanningsinstallaties";

  • e. NEN 3840:1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties. Aanvullende Nederlandse bepalingen voor hoogspanningsinstallaties";

  • f. NEN 5237:1995 "Veiligheidsbepalingen voor elektrische schrikdraadinstallaties;

  • g. NEN-EN 50110-1:1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Algemene bepalingen", zulks met inachtneming van NEN-EN 50110-2:1998 "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Nationale bijlagen" Bij de vaststelling van procedures voor de bedrijfsvoering en het onderhoud van elektrische installaties hebben de nationale voorschriften genoemd in NEN-EN 50110-2 onderdeel 15 "Netherlands (NL)", voorrang boven de bepalingen zoals opgenomen in § 6 3 "Onder spanning werken" en § 6 4 "Werken in de nabijheid van actieve delen" van NEN-EN 50110-1;

  • h. NEN-EN 50281-1-2(nl) 1998, "Elektrische toestellen voor gebruik in de aanwezigheid van ontbrandbare stof – Deel 1-2 Elektrische toestellen beschermd door omhulsels – Keuze, installatie en onderhoud;

  • i. NEN-EN-IEC 60079-14 2001(nl),"Elektrisch materieel voor plaatsen waar gasontploffingsgevaar kan heersen. Deel 14 Elektrische installaties in gevaarlijke gebieden (anders dan mijnen)".

Beleidsregel 3.5. Elektrotechnische, bedienings- en andere werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 3.5 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is voldaan indien tijdens elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden, een van de navolgende normen is toegepast:

  • a. NEN-EN 50110-1:1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Algemene bepalingen", zulks met inachtneming van NEN-EN 50110-2:1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Nationale bijlagen" bij de vaststelling van procedures voor de bedrijfsvoering en het onderhoud van elektrische installaties hebben de nationale voorschriften genoemd in NEN-EN 50110-2, onderdeel 15' "Netherlands (NL)", voorrang boven de bepalingen zoals opgenomen in § 6 3 "Onder spanning werken" en § 6 4 "Werken in de nabijheid van actieve delen" van NEN-EN 50110-1;

  • b. NEN 3140 1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Aanvullende Nederlandse bepalingen voor laagspanningsinstallaties";

  • c. NEN 3840-1998, "Bedrijfsvoering van elektrische installaties, Aanvullende Nederlandse bepalingen voor hoogspanningsinstallaties".

Beleidsregel 3.5g -1. Onderzoek in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Adequaat onderzoek als bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdt in dat voor het betreden van de ruimte in deze ruimte met geschikte meetapparatuur wordt vastgesteld of de feitelijke situatie zodanig is dat gevaren voor brand, vergiftiging, verstikking of bedwelming niet zullen optreden. Dit wordt vastgesteld door achtereenvolgens:

    • a. bepaling van het zuurstofgehalte als de kans op verstikking of van een met zuurstof verrijkte atmosfeer bestaat;

    • b. bepaling van de samenstelling van het mengsel dat een risico vormt ten aanzien van brand;

    • c. bepaling van de concentraties van aanwezige stoffen wanneer de kans op vergiftiging of bedwelming bestaat en vergelijking van de gemeten waarden met wettelijke of bestuurlijke grenswaarden voor deze stoffen zoals gepubliceerd in de "Nationale MAC-lijst".

  • 2 Gedurende de werkzaamheden worden frequente herhalingsmetingen uitgevoerd van de aanwezige stoffen en zuurstof indien de kans op brand, vergiftiging, verstikking of bedwelming in de ruimte of nabij de toegang van de ruimte tijdens de werkzaamheden blijft bestaan of vergroot wordt.

  • 3 Het onderzoek wordt uitgevoerd door personen, die zowel op de hoogte zijn van de gevaren van bedoelde ruimten als van de van toepassing zijnde meetmethoden en zodanig dat de resultaten eenduidig en betrouwbaar zijn. De resultaten worden schriftelijk vastgelegd.

Beleidsregel 3.5g -2. Maatregelen in ruimten waar gevaar bestaat voor verstikking, bedwelming of vergiftiging dan wel brand of explosie

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Maatregelen gericht op het veilig kunnen betreden en kunnen verlaten van een ruimte als bedoeld in artikel 3.5g, tweede en vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden als doeltreffend aangemerkt indien daarbij rekening is gehouden met de uitkomsten van het onderzoek bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, en de volgende punten daarbij worden in acht genomen.

  • 1. Alvorens iemand de ruimte betreedt wordt ervoor gezorgd dat de luchtverversing adequaat is zodat het ontstaan van het gevaar, bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, in de ruimte wordt voorkomen. Wanneer er kans is op een explosieve atmosfeer wordt voor de luchtverversing explosieveilige apparatuur toegepast. Wanneer het gevaar, bedoeld in artikel 3.5g, eerste lid, in de ruimte niet kan worden voorkomen wordt bij betreding gebruik gemaakt van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen waarvan de luchttoevoer onafhankelijk is van de atmosfeer in de ruimte.

  • 2. Om te voorkomen dat een dergelijke ruimte door onbevoegden wordt betreden zijn de toegangen tot die ruimte voorzien van het waarschuwingsbord "Gevaar", zoals beschreven in bijlage XIA bij de Arbeidsomstandighedenregeling, met daaronder duidelijk zichtbaar de tekst "Niet betreden besloten ruimte".

  • 3. Wanneer uit het onderzoek vooraf blijkt dat de werkzaamheden kunnen aanvangen, worden de werkzaamheden zo ingericht dat door toepassing van luchtverversing het ontstaan van een gevaarlijke atmosfeer tijdens de werkzaamheden zoveel mogelijk wordt tegengegaan. Alle leidingen die op de besloten ruimte zijn aangesloten, zijn afgeblind door middel van goed zichtbare blind- of steekflenzen of zodanig losgekoppeld, dat geen gassen of vloeistoffen vanuit de leidingen in de ruimte kunnen komen

  • 4. Bij het werken in bedoelde ruimte is een persoon buiten de ruimte aanwezig die meteen kan optreden wanneer de gevaren zich daadwerkelijk voordoen

  • 5. Wanneer er sprake is van gevaar voor brand en/of explosie worden vonkvrije gereedschappen gebruikt en arbeidsmiddelen toegepast die voldoen aan de eisen neergelegd in het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit explosieveilig materieel. Werk waarbij vonken of hete oppervlakken kunnen ontstaan wordt alleen uitgevoerd wanneer de concentratie van de brandbare stoffen in de atmosfeer ter plekke lager is dan 10 volumeprocent van de LEL (lower explosion limit) van de betreffende stof(fen).

  • 6. Indien er gevaar bestaat voor het vlam vatten van stoffen of voorwerpen die tot ontbranding kunnen overgaan worden de plaatsen binnen de bedoelde ruimte waar met open vuur wordt gewerkt eerst zorgvuldig van deze stoffen of voorwerpen ontdaan en worden de werkzaamheden met open vuur alleen verricht als adequate brandblusmiddelen van voldoende capaciteit aanwezig zijn.

  • 7. De werkgever beschikt over een noodprocedure in het kader van de bedrijfshulpverlening als bedoeld in artikel 15 van de Arbeidsomstandighedenwet voor het geval zich in bedoelde ruimten de in artikel 3.5g, eerste lid, genoemde gevaren daadwerkelijk voordoen. In deze procedure worden noodmaatregelen, verantwoordelijkheden en taken vastgelegd.

    Als een onderdeel van deze procedure geldt in ieder geval dat bij het werken in bedoelde ruimte altijd een persoon buiten de ruimte aanwezig is die ter plekke toezicht houdt en meteen kan optreden wanneer de gevaren zich voordoen.

  • 8. Personen die bedoelde ruimte betreden dragen een reddingsgordel. Deze gordel is voorzien van een voldoende lange en sterke reddingslijn die bestendig is tegen de stoffen die in de besloten ruimte aanwezig zijn. Deze lijn wordt in de nabijheid van de toegang van de ruimte deugdelijk vastgezet.

  • 9. In afwijking van het in punt 8 gestelde geldt voor moeilijk toegankelijke of kleine besloten ruimten dat, wanneer de beoordeling in het kader van de inventarisatie en evaluatie van risico's bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, daartoe leidt, andere hulpmiddelen toegepast danwel andere maatregelen getroffen kunnen worden om de veiligheid van de persoon die de besloten ruimte betreedt te verzekeren.

Beleidsregel 3.6. Vluchtwegen en nooduitgangen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Maatregelen ten behoeve van een veilige ontvluchting van gebouwen in noodsituaties, worden aangemerkt als doeltreffend in de zin van artikel 3.6, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer deze in overeenstemming zijn met de door het Ministerie van Binnenlandse Zaken uitgegeven brandbeveiligingsconcepten.

  • 2 Voor het aantal de plaats en de afmetingen van de beschikbare vluchtwegen- en nooduitgangen in gebouwen als bedoeld in het tweede lid van artikel 3.6, geeft het Bouwbesluit (Woningwet) voorschriften. Bedrijfsgebouwen die aan de eisen van het Bouwbesluit voor te bouwen gebouwen voldoen, voldoen aan de eisen van het tweede lid van artikel 3.6. Voor bestaande gebouwen worden deze eisen naar redelijkheid toegepast.

  • 3 In aanvulling op het Bouwbesluit zijn voor werkruimten waarin activiteiten plaatsvinden met een verhoogd risico, twee uitgangen vereist. De uitgangen liggen tenminste 5 meter uiteen en bij voorkeur in tegenovergestelde wanden.

    Ramen, luiken en dergelijke niet voor normaal gebruik bestemde uitgangen, kunnen een alternatieve gelegenheid tot ontkoming bieden, mits het verlaten van de ruimte langs die weg gemakkelijk en veilig kan geschieden.

  • 4 Voor arbeidsplaatsen in ruimten, die geen deel uitmaken van een gebouw, zijn twee onafhankelijke vluchtwegen beschikbaar. Indien de plaats, constructie en inrichting van een vluchtweg een veilige ontkoming waarborgt, kan worden volstaan met één vluchtweg.

Beleidsregel 3.9. Noodverlichting

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 Indien bij uitval van de normale verlichting werkzaamheden moeten worden verricht (of dringende handelingen bij calamiteiten), dan levert de noodverlichtingsinstallatie zoveel licht dat deze werkzaamheden zonder bezwaar kunnen worden uitgevoerd.

  • 3 in ruimten zonder daglichttoetreding is altijd noodverlichting aanwezig, indien zich in deze ruimten personen kunnen ophouden.

Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van schepen. Voor schepen gelden de bepalingen met betrekking tot noodverlichting zoals opgenomen in de schepenwetgeving.

Beleidsregel 3.13. Automatische deuren en hekken en doorgangen voor voetgangers

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Aan het gestelde in artikel 3.13, zesde en zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat automatische deuren en hekken zodanig functioneren dat zij geen gevaar opleveren, wordt voldaan indien:

    • a. beveiligingen worden toegepast, die beweging van de deur of het hek verhinderen, wanneer personen hierdoor kunnen worden geraakt, of

    • b. beveiligingen worden toegepast, die bij aanraking de beweging van de deur of van het hek stoppen of omkeren, of

    • c. de aandrijfkracht van de deur of het hek zodanig beperkt is dat de kracht waarmee het sluiten kan worden tegengegaan kleiner is dan 150 N. Tevens is – gemeten met een drukopriemer met een veerconstante van 25000 N/m – de drukkracht (stoot) van een bewegend deurblad of hek niet meer dan 750 N bij een resterende opening groter dan 0,25 m en niet meer dan 500 N bij een resterende opening gelijk of kleiner dan 0.25 m. Hierbij geldt dat slipkoppelingen die zijn aangebracht ter begrenzing van de knelkracht niet als doelmatig worden aangemerkt.

  • 2 Doorgangen als bedoeld in artikel 3.13, achtste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden als veilig voor voetgangers aangemerkt, indien zij

    • a. bij eenrichtingverkeer tenminste 0,6 m breder zijn dan het breedst beladen voertuig, dat van de doorgang gebruik maakt, of

    • b. bij tweerichtingsverkeer tenminste 0,9 m breder zijn dan tweemaal de breedte van het breedst beladen voertuig, waarvoor de doorgang bestemd is.

Beleidsregel 3.16. Voorzieningen bij valgevaar

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het tegengaan van valgevaar bij het verrichten van arbeid op pluklorries, die voor 1-1-1992 in gebruik zijn genomen in champignonkwekerijen of kassen, is in overeenstemming met artikel 3.16, eerste lid, indien randbeveiliging is aangebracht bij valgevaar van 1,20 m of meer.

  • 2 Het tegengaan van valgevaar bij montage van liften in liftschachten vanaf een montageplatform of vanaf een bewegende vloer is in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.16, eerste lid indien wordt voldaan aan de eisen voor bewegende vloeren in liftschachten, zoals werden gepubliceerd in Mededeling 236, derde kwartaal 1992 van het Liftinstituut.

  • 3 Hekwerken cq. randbeveiligmgen worden als doelmatig aangemerkt indien:

    • a. ten aanzien van de constructie

      • 1°. zij aan de bovenzijde zijn voorzien van een stevige leuning op tenminste 1,0 m boven het werkvlak,

      • 2°. zij bij open constructies aan de onderzijde aansluitend op het werkvlak zijn voorzien van een kantplank van 15 cm hoog, indien uitsteeksels het aansluiten verhinderen, is hierop enige afwijking (15 cm) toegestaan, mits in overeenstemming met het gestelde in artikel 3.17 maatregelen zijn genomen die voorkomen, dat personen kunnen worden getroffen door voorwerpen, die door de aldus ontstane opening(-en) vallen of rollen en

      • 3°. in open constructies de openingen zodanig beperkt blijven, dat een kubus met zijden van 47 cm de openingen niet kan passeren.

    • b. ten aanzien van de sterkte

      • 1°. zij niet bezwijken bij een op de meest ongunstige plaats aangebrachte neerwaartse belasting van 1,25 kN danwel de vervorming ten gevolge van die belasting van dien aard is dat de functionaliteit van het hekwerk c.q. de randbeveiliging gewaarborgd blijft,

      • 2°. zij zijdelings niet meer dan 3,5 cm doorbuigen en niet worden verplaatst bij een horizontale belasting van 0,3 kN en

      • 3°. zij in functie blijven (niet uit een aanwezige bevestiging worden getild) bij een opwaarts gerichte belasting van 0,3 kN.

  • 4 Hekwerken cq. randbeveiligingen kunnen bij niet schuine werkvlakken achterwege blijven, indien de arbeid op meer dan 4,0 m afstand van de rand van het werkvlak wordt uitgevoerd en de arbeidszone alsmede de weg daar naar toe duidelijk gemarkeerd zijn Indien de arbeidszone en de weg daar naar toe tevens zijn afgezet, kan deze afstand tot 2,0 m beperkt worden.

  • 5 Werkvloeren zijn altijd gesloten of dichtgelegd. Voor afwateringsdoeleinden e.d. zijn geringe openingen toegestaan, die door een kubus met zijden van 8 cm met kunnen worden gepasseerd.

  • 6 Onder "het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat" wordt ook verstaan het zich begeven naar de arbeidsplaats. Doelmatige voorzieningen hiervoor kunnen ladders zijn, mits deze bij klimhoogten van 10 m of meer op maximale afstanden van 7,50 m zijn onderbroken door rustbordessen. Op het te betreden vlak is aan weerszijden van de toegang randbeveiliging aangebracht over een lengte van 4,0 m of sluit de toegang aan op de aanwezige randbeveiliging.

Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van schepen. Voor schepen gelden de voorschriften voor de voorzieningen bij valgevaar zoals die in de schepenwetgeving zijn opgenomen.

Beleidsregel 3.19. Afmetingen van arbeidsplaatsen in kantoren

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het bepaalde in artikel 3.19 wordt voor wat betreft arbeid in kantoren voldaan indien wordt gewerkt in vertrekken met oppervlakten, die overeenkomen met de eisen in de norm NEN 1824:1995 "Eisen voor de oppervlakte en hoogte van kantoorwerkplekken", gemeten volgens de methode uit NEN 2580:1997 "Oppervlakten en inhouden van gebouwen Termen definitie en bepalingsmethoden", inclusief correctieblad C1:1997.

Beleidsregel 3.40. Kogelwerend en slagvast glas in benzinestations

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 3.40 onder c.

Paragraaf 4. Hoofdstuk 4 Gevaarlijke stoffen en biologische agentia

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 4.1c -1. Zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid bij het verrichten van arbeid met gevaarlijke stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onder het in acht nemen van de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid bij het verrichten van arbeid waarbij blootstelling aan gevaarlijke stoffen kan plaatsvinden, wordt verstaan:

  • 1. De werkgever stelt regels en procedures vast voor het omgaan met bedoelde stoften, reiniging van de werkplek en persoonlijke hygiëne waaraan werknemers zich dienen te houden. De werkgever draagt zorg voor de taaktoedeling en het toezicht ten aanzien van het naleven van deze procedures en regels.

  • 2. De werkgever richt voorzieningen in en verstrekt middelen aan werknemers voor een optimale hygiëne op plaatsen waar bedoelde stoffen aanwezig zijn bij het verstrekken van middelen gaat het onder andere om het beschikbaar stellen van geschikte werkkleding. De werkgever stelt zo vaak als op grond van de blootstellingsbeoordeling als bedoeld in artikel 4.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit noodzakelijk is, maar tenminste eenmaal per week schone werkkleding beschikbaar en draagt zorg voor de reiniging van vervuilde kleding.

  • 3. Werk- en opslagruimten, waar gevaar bestaat op verspreiding van bedoelde stoffen, installaties en arbeidsmiddelen die met bedoelde stoffen worden verontreinigd, worden zo schoon mogelijk gehouden.

Beleidsregel 4.1c -2. Etikettering gevaarlijke stoffen die op de werkplek aanwezig zijn

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Aan de vermelding op de verpakking van de naam van de stof en van de aanduiding van de aard van de gevaren van een stof, als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, onder i, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan als de vermelding tenminste omvat:

    • a. de naam van de gevaarlijke stof en de relevante gevaarlijke bestanddelen,

    • b. gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen,

    • c. waarschuwingszinnen

  • 2 Voor de aanduiding geldt dat een stof niet alleen in een gevaarscategorie wordt ingedeeld als de desbetreffende indelingscriteria van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) daartoe aanleiding geven, maar ook als onderzoeksresultaten met die stof voldoen aan de criteria van de Wms.

  • 3 In afwijking van het eerste lid worden op laboratoriumhulpmiddelen die voor steeds wisselende chemicaliën worden gebruikt, niet steeds alle voor de werkpleketikettering verplichte aanduidingen aangebracht. In dit geval wordt aan de verplichting als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, onder i, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan als voor een enkelvoudige stof de officiële stofnaam, en voor een meervoudige stof de gangbare benaming of de gevaarlijke bestanddelen op de bedoelde hulpmiddelen worden aangebracht. Deze aanduidingen zijn niet verplicht wanneer hulpmiddelen alleen gebruikt worden voor kortdurende handelingen.

  • 4 In afwijking van het eerste lid wordt in het geval van opslag van stoffen in grotere hoeveelheden in speciale opslagruimten aan artikel 4.1c, eerste lid, onder i, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan, wanneer voor meerdere identieke verpakkingen door middel van één etiket-afdruk (bijvoorbeeld op een bord) opvallend en goed leesbaar de verplichte aanduidingen aangebracht zijn. Deze aanduidingen worden zodanig aangebracht dat voor elke afzonderlijk opgeslagen verpakking te allen tijde ter plekke duidelijk is dat de aanduidingen op de betreffende verpakking van toepassing zijn. Wanneer stoffen uitsluitend voor de verkoop zijn opgeslagen kan worden volstaan met het aanbrengen van de aanduidingen welke krachtens de Wms of andere regelgeving bij aflevering in Nederland verplicht zijn.

  • 5 In afwijking van het eerste lid wordt in geval van het vervoer en het laden en lossen van gevaarlijke stoffen aan artikel 4.1c, eerste lid, onder i, voldaan, als de vervoerders (chauffeurs en bijrijders) en de laders en lossers tijdens hun werkzaamheden ter plekke beschikken over de gegevens welke op grond van het tweede lid op het etiket zouden moeten zijn vermeld. Het in het eerste lid gestelde vindt geen toepassing voor die gevallen waarop de Wet vervoer gevaarlijke stoffen van toepassing is.

Beleidsregel 4.1c -3. Maatregelen ter preventie van huid- en luchtwegklachten bij arbeid in kappersbedrijven

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 In deze beleidsregel wordt verstaan onder kappersbedrijf: een onderneming waar bedrijfsmatig het hoofdhaar van mannen, vrouwen of kinderen wordt geknipt of anderszins wordt behandeld.

  • 2 Ter preventie van huid- en luchtwegklachten wordt bij arbeid in kappersbedrijven aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, aanhef en onder a, b, d, e en g, respectievelijk artikel 4.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, tot het nemen van preventieve, respectievelijk doeltreffende maatregelen voldaan, indien producten en werkmethoden worden toegepast, als bedoeld in bijlage 10 bij deze beleidsregels en de inrichting van de kapsalon tenminste aan de volgende eisen voldoet:

    • a. Er is een aparte productbereidingsruimte aanwezig die aan minimaal 3 zijden met een wand van de overige ruimte is afgescheiden. De scheidingswanden zijn tenminste manshoog, tenzij gerichte afzuiging wordt toegepast. De scheidingswanden aan beide zijkanten van de werkruimte zijn dieper dan de diepte van het werkblad. De ruimte is ingericht voor het bereiden of mengen van cosmetische producten. In deze ruimte is minimaal één gemakkelijk toegankelijke wastafel met stromend water aanwezig die alleen gebruikt wordt bij werkzaamheden in de productbereidingsruimte. De werkvlakken en wanden zijn vlak, glad, goed reinigbaar en niet poreus. Eten, drinken, roken en bewaren of bereiden van voedsel of dranken in deze ruimte is niet toegestaan.

    • b. In aanvulling op de onder a genoemde wastafel, is in de kapsalon minimaal één wasgelegenheid met stromend water aanwezig waar de handen kunnen worden gereinigd. Er zijn middelen aanwezig om de handen te drogen en te verzorgen.

Beleidsregel 4.1c -4. Doeltreffende beheersing van blootstelling aan gevaarlijke stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 3 Maatregelen als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, en artikel 4.4, eerste tot en met vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen):

    • a. R21: "Schadelijk bij aanraking met de huid"

    • b. R24: "Vergiftig bij aanraking met de huid"

    • c. R27: "Zeer vergiftig bij aanraking met de huid"

    • d. R34: "Veroorzaakt brandwonden"

    • e. R35: "Veroorzaakt ernstige brandwonden"

    • f. R38: "Irriterend voor de huid"

    • g. R43: "Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid"

    • h. S36: "Draag geschikte beschermende kleding"

    • i. S37: "Draag geschikte handschoenen"

    In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke huidbeschermingsmiddelen gedragen als bedoeld in artikel 4.9, achtste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op stoffen die in de vorm van lading vervoerd worden.

Beleidsregel 4.1c -5. Doeltreffende maatregelen bij blootstelling aan rook als gevolg van lassen, gutsen, plasmasnijden en solderen van metaal

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij schadelijke blootstelling aan rook als gevolg van lassen, gutsen, plasmasnijden en solderen van metaal, wordt voldaan aan artikel 4.1c, eerste lid, artikel 4.3. eerste, derde en vierde lid, artikel 4.4, artikelen 4.16, 4.17, 4.18, juncto hoofdstuk 8, afdeling 1 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, indien de ‘Praktijkrichtlijn, beschrijving van doeltreffende maatregelen bij blootstelling aan rook en/of gassen afkomstig van lassen en/of verwante processen’ (13 maart 2002), in acht wordt genomen.

Beleidsregel 4.1c -6. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werken in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a. verontreinigde grond en verontreinigd grondwater: grond die en grondwater dat op basis van de circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 februari 2000 (Stcrt 2000, 39) als zodanig wordt gekenmerkt;

    • b. een vluchtige stof of vluchtige verontreiniging: een stof of verontreiniging met een kookpunt lager dan 350 °C én een dampspanning (uitgedrukt in millibar bij 20 °C), groter dan éénduizendste van de grenswaarde van die stof of verontreiniging (met andere woorden, indien 103 Pd > grenswaarde);

    • c. serpentijnasbest: stoffen die de vezelachtige silicaat chrysotiel bevat;

    • d. amfiboolasbest: stoffen die de vezelachtige silicaten crocidoliet, amosiet, actinoliet, anthofylliet of tremoliet bevatten.

  • 2 In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de in het eerste lid, onder a, genoemde circulaire, onder verontreinigde grond of verontreinigd grondwater tevens verstaan: grond of grondwater waarin zich asbest bevindt in een concentratie, hoger dan de gewogen norm van 100 mg/kg droge stof (serpentijnasbestconcentratie, vermeerderd met tien maal de amfiboolasbestconcentratie).

  • 3 In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de onder a genoemde circulaire, onder verontreinigde grond tevens verstaan: grond, waarvan het gehalte steenachtige of andere materialen meer dan 20-volumeprocenten bedraagt.

  • 4 Bij werkzaamheden in of met verontreinigde grond waarbij de verontreiniging zodanig is dat de werkzaamheden, volgens de in beleidsregel 4.2 -2, tweede lid, bedoelde systematiek, niet ingedeeld behoeven te worden in een risicoklasse, wordt in ieder geval onder doeltreffende maatregelen als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, artikel 4.18 en artikel 4.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dan wel voorzieningen ter voorkoming of beperking van de gevolgen van ongewilde gebeurtenissen als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, het volgende verstaan:

    • a. binnen de verontreinigde zone worden beschermende werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen die bestaan uit, of minimaal dezelfde bescherming bieden als:

      • een goed sluitende overall met rits zonder zakken of openingen;

      • bouwveiligheidslaarzen/-schoenen;

      • handschoenen van voldoende sterkte en ondoordringbaar voor aanwezige verontreinigingen;

    • b. wasgelegenheden en doucheruimten als bedoeld in artikel 3.23, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn aanwezig buiten de verontreinigde zone.

  • 5 Bij werkzaamheden in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater waarop beleidsregel 4.2 - 2, tweede lid, van toepassing is en op grond daarvan de werkzaamheden zijn ingedeeld in klasse 0T en 0F, zijn maatregelen doeltreffend als bedoeld in artikel 4.1c, eerste lid, artikel 4.18 en artikel 4.19 van het Arbeidsomstandighedenbesluit dan wel worden voorzieningen ter voorkoming of beperking van de gevolgen van ongewilde gebeurtenissen als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit adequaat geacht indien de volgende aanvullende maatregelen worden getroffen:

    • a. de maatregelen zoals hiervoor genoemd in het vierde lid, onder a;

    • b. alvorens de werkzaamheden te beginnen is een draaiboek voor de werkzaamheden opgesteld, waarin onder andere een omschrijving van het werk, een globaal tijdschema, een lijst van verontreinigingen, (de argumentatie voor) de indeling in risicoklassen, de taakverdeling en de beschermende maatregelen zijn opgenomen;

    • c. tijdens de werkzaamheden met grond die of grondwater dat verontreinigd is met kankerverwekkende of mutagene stoffen, waaronder asbest als bedoeld in de afdelingen 2 en 5 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit, wordt voldaan aan artikel 4.15, eerste lid en artikel 4.53, indien een logboek wordt bijgehouden, waarin dagelijks aantekening wordt gehouden van de gevallen waarin wordt afgeweken van het draaiboek en de reden hiervoor, de resultaten van uitgevoerde luchtmetingen en een overzicht van de personen die de locatie hebben bezocht;

    • d. de plaats waar met verontreinigd grond(water) wordt gewerkt is afgebakend door middel van een hekwerk;

    • e. binnen de verontreinigde zone worden bij de hierna te noemen situaties de volgende voorgeschreven beschermende werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen gedragen die bestaan uit, of minimaal dezelfde bescherming bieden als:

      • bij schoonspoelen of schoonborstelen van materieel vloeistofdichte overkleding, gelaatsscherm en een masker met stoffilter klasse P2 of P3;

      • indien contact mogelijk is met verontreinigd grondwater, natte grond of de vloeibare verontreiniging zelf, overkleding van vloeistofdicht materiaal;

      • in gevallen dat men verontreinigd water in het gezicht kan krijgen, oog- of gezichtsbescherming;

    • f. het type, de kwaliteit en het aantal van de onder a en e bedoelde beschermingsmiddelen worden vastgesteld door een deskundige;

    • g. cabines van grondverzetwerktuigen en van transportmiddelen die op het werkterrein blijven, zijn voorzien van een overdrukfilter- en klimaatregelingsinstallatie met stof- en koolfilters met een zodanige filterkwaliteit en -capaciteit dat de grenswaarden van stoffen in de cabineruimte niet worden overschreden. Bij de keuze voor de filterkwaliteit en capaciteit wordt tevens rekening gehouden met de risicoklasse van de werkzaamheden;

    • h. toiletten, urinoirs, wasbakken en ontspannings-, kleed-, was- en doucheruimten als bedoeld in artikel 3.22, tweede en vierde lid, artikel 3.23, eerste en tweede lid, artikel 3.24, eerste lid en artikel 4.20, eerste, derde en vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bevinden zich op de grens van de verontreinigde zone; de ruimte waar de persoonlijke kleding en het schoeisel gedurende de werkdag worden bewaard, wordt door middel van de doucheruimte duidelijk gescheiden van de ruimte waar de werkkleding wordt bewaard.

  • 6 Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 1T, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen, aangevuld met de volgende maatregelen:

    • a. indien gewerkt wordt in of met grond die of grondwater dat vluchtige verontreinigingen bevat, worden regelmatig indicatieve metingen verricht van die vluchtige stoffen waarvan in relatie met de grenswaarde voor die vluchtige stoffen, verhoudingsgewijs de hoogste concentraties worden verwacht. De meetfrequentie is aan de volgende voorwaarden gebonden:

      • er wordt ten minste tweemaal per dag gemeten (kort na aanvang van de werkzaamheden) op plaatsen waar (het meest intensief) wordt gewerkt;

      • in aanvulling op het onder 1° gestelde wordt extra gemeten:

        • i. wanneer (ongebruikelijke) geuren worden waargenomen, of

        • ii. wanneer op diepte wordt gewerkt telkens bij het begin van de werkzaamheden en tijdens intensieve werkzaamheden nog een enkele keer ter controle, of

        • iii. wanneer in diepe en smalle sleuven wordt gewerkt, wordt zeer vaak of continu gemeten;

    • b. indien het meetresultaat van een bepaalde stof hoger is dan 20% van de grenswaarde wordt die (groep van) stoffen gemeten volgens de meetstrategie behorende bij klasse 2T.

  • 7 Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 2T, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen en aangevuld met de volgende maatregelen:

    • a. een deskundige op het terrein van de arbeidshygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt betrokken bij de voorbereiding van de werkzaamheden;

    • b. alle op het werk aanwezige personen dragen handschoenen;

    • c. indien gewerkt wordt in of met grond die of grondwater dat vluchtige verontreinigingen bevat, worden regelmatig indicatieve metingen verricht van die vluchtige stoffen waarvan in relatie tot de grenswaarde voor die vluchtige stoffen, verhoudingsgewijs de hoogste concentraties worden verwacht; de frequentie van de metingen op plaatsen waar gewerkt wordt is als volgt:

      • ten minste 4 keer per halve werkdag (voor en tijdens het werk) op die plaatsen waar de natuurlijke ventilatie beperkt is door de diepe ligging of door andere omstandigheden;

      • 4 keer per halve werkdag indien de windsnelheid op een representatieve plek op maaiveldniveau regelmatig beneden de 1 m/s ligt;

      • 2 keer per halve werkdag indien de gemiddelde windsnelheid op dezelfde plek gemeten tussen de 1 en 3 m/s ligt;

      • 1 keer per halve werkdag bij een gemiddelde windsnelheid groter dan 3 m/s;

    • d. indien het meetresultaat van een bepaalde stof hoger is dan 20% van de grenswaarde, wordt die (groep van) stoffen gemeten volgens de meetstrategie behorende bij klasse 3T;

    • e. de metingen worden uitgevoerd door iemand met voldoende kennis van en vaardigheid met het uitvoeren en interpreteren van de metingen;

    • f. als het werk is ingedeeld in klasse 2T én klasse 1F of 2F, zijn de transportmiddelen die het vervoer van de verontreinigde grond verzorgen voorzien van een overdrukfilter- en klimaatregelingsinstallatie met stof- en koolfilters, zoals bedoeld voor werken voertuigen die op het werkterrein blijven.

  • 8 Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 3T, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen en aangevuld met de volgende maatregelen:

    • a. een deskundige op het terrein van de arbeidshygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden; de deskundige of diens, onder zijn verantwoordelijkheid opererende en door hem voldoende deskundig geachte plaatsvervanger, is tijdens de werkzaamheden permanent aanwezig;

    • b. deze deskundige geeft voorlichting en onderricht aan werknemers, advies en ondersteuning bij het opstellen van het draaiboek, en geeft advies en ondersteuning bij de uitvoering van de werkzaamheden; bij werkzaamheden met grond die of grondwater dat verontreinigd is met kankerverwekkende of mutagene stoffen, waaronder asbest als bedoeld in de afdelingen 2 en 5 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit, houdt de deskundige dagelijks het logboek bij, als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c;

    • c. door of onder toezicht van deze deskundige of diens plaatsvervanger wordt met continu registrerende apparatuur de kwaliteit van de omgevingslucht bewaakt; het meten van de concentraties vluchtige stoffen in de omgevingslucht, wordt permanent of zeer frequent uitgevoerd, naar inzicht van de deskundige;

    • d. de transportmiddelen die de verontreinigde grond vervoeren, zijn voorzien van een overdrukfilter- en klimaatregelingsinstallatie met stofen koolfilters, overeenkomstig de werk- en voertuigen die het werkterrein niet verlaten;

    • e. bij werkzaamheden in of met verontreinigde grond of grondwater, waarbij de verontreiniging uit asbest bestaat in een concentratie, hoger dan de gewogen norm op het niveau van 100 mg/kg droge stof (serpentijnasbestconcentratie, vermeerderd met tien maal de amfiboolasbestconcentratie), zijn tevens de voorschriften bedoeld in de artikelen 4.45, eerste en tweede lid, 4.45a, 4.45b, 4.47b en 4.47c van het Arbeidsomstandighedenbesluit, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat het voorkomen of beperken van de blootstelling, als bedoeld in artikel 4.18, derde lid, kan worden uitgevoerd door het vochtig houden van de verontreinigde grond en bodem, resulterend in een vochtgehalte van minimaal 10%.

  • 9 Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in klasse 1F, worden alle in het vijfde lid voor klasse 0T en 0F genoemde maatregelen getroffen, aangevuld met de volgende:

    • a. er wordt voor zorggedragen dat er geen open vuur is;

    • b. permanent op het werk aanwezig materieel is uitgerust met vonkenvangers op de uitlaten;

    • c. ter plaatse van de werkzaamheden zijn brandblusmiddelen beschikbaar.

  • 10 Indien de werkzaamheden met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater (al dan niet tijdelijk) zijn ingedeeld in klasse 2F, worden alle voor klasse 1F geldende maatregelen als bedoeld in het negende lid getroffen en aangevuld met de volgende maatregelen:

    • a. een deskundige op het terrein van de veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt betrokken bij de voorbereiding en uitvoering van de werkzaamheden; deze deskundige geeft advies en verleent ondersteuning bij het opstellen van de brand- en explosieparagraaf van het draaiboek en bij de daadwerkelijke uitvoering van de werkzaamheden; bij werkzaamheden met grond die of grondwater dat verontreinigd is met kankerverwekkende of mutagene stoffen als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 4 van het Arbobesluit, houdt de deskundige dagelijks het logboek bij, als bedoeld in het vijfde lid, onderdeel c;

    • b. indien de werkzaamheden in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater zijn ingedeeld in de klasse 2F, worden met een explosiemeter frequent of permanent metingen uitgevoerd naar de concentraties van de desbetreffende stoffen;

    • c. indien uit deze permanente metingen blijkt dat de concentratie ontvlambare stoffen in de lucht de grens van 10% van de onderste explosiegrens voor een van die stoffen overschrijdt, wordt het werk onmiddellijk gestaakt en wordt de locatie onmiddellijk verlaten, tenzij naar het inzicht van de deskundige, bedoeld in onderdeel a, bepaalde werkzaamheden nog kunnen worden uitgevoerd.

  • 11 Indien de werkzaamheden zijn ingedeeld in zowel een T klasse als een F klasse, is het zwaarste regime bepalend voor de wijze waarop en de frequentie waarmee de concentraties van stoffen worden gemeten.

Beleidsregel 4.1c -7. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan inhalatie anesthetica in ziekenhuizen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij blootstelling aan inhalatie anesthetica in ziekenhuizen wordt aan de in artikel 4.1c, eerste lid en artikel 4.4, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen verplichting tot het nemen van doeltreffende maatregelen voldaan, indien adequate arbeidsmiddelen dan wel werkmethoden worden toegepast overeenkomstig het in bijlage 11 bij deze beleidsregels gestelde.

(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 juni 2001)

Beleidsregel 4.2 -1. Wijze van beoordelen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen en enkele aanvullende regels voor asbest

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Aan de verplichting tot het bepalen van de gevaren van de blootstelling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt voor wat betreft de blootstelling via inademingslucht voldaan als de werkgever het vastgestelde blootstellingsniveau van een stof toetst aan de voor die stof vastgestelde grenswaarde, volgens de methodiek beschreven in NEN-EN 689:1995 "Werkplekatmosfeer.

  • 2 Aan de verplichting tot beoordeling van de aard van de blootstelling, als bedoeld in artikel 4.2, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt voldaan als de werkgever over die stoffen welke door blootstelling aan werknemers schade aan hun gezondheid kunnen veroorzaken, de volgende gegevens vastlegt:

    • a. de identiteit van de stof,

    • b. de aard van de gevaren,

    • c. de wijze van mogelijke blootstelling en

    • d. het werk of de werkwijze die met de blootstelling verband houdt.

  • 3 Als de beoordeling van de mate van de blootstelling, zoals bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, door middel van een schatting wordt uitgevoerd, voldoet de werkgever aan het gestelde in dit lid alleen als hij deze schatting door middel van een berekening kwantitatief goed kan onderbouwen en schriftelijk heeft weergegeven bij de bepaling of een schatting van de mate van blootstelling in een gegeven blootstellingssituatie volstaat dienen de randvoorwaarden zoals genoemd in NEN-EN 689 in acht te worden genomen.

Beleidsregel 4.2 -2. Wijze van beoordelen van blootstelling aan gevaarlijke stoffen bij werken in of met verontreinigde grond of verontreinigd grondwater

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    • a. verontreinigde grond en verontreinigd grondwater: grond die en grondwater dat op basis van de circulaire Streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering van de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 24 februari 2000(Stcrt. 2000, 39) als zodanig wordt gekenmerkt;

    • b. een vluchtige stof of vluchtige verontreiniging: een stof of verontreiniging met een kookpunt lager dan 350 oC én een dampspanning (uitgedrukt in millibar bij 20 oC), groter dan éénduizendste van de grenswaarde van die stof of verontreiniging (met andere woorden, indien 103 Pd > grenswaarde);

    • c. serpentijnasbest: stoffen die het vezelachtige silicaat chrysotiel bevatten;

    • d. amfiboolasbest: stoffen die de vezelachtige silicaten crocidoliet, amosiet, actinoliet, anthofylliet of tremoliet bevatten.

  • 2 In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de in het eerste lid, onder a, genoemde circulaire, onder verontreinigde grond of verontreinigd grondwater tevens verstaan: grond of grondwater waarin zich asbest bevindt in een concentratie, hoger dan de gewogen norm van 100 mg/kg droge stof (serpentijnasbestconcentratie, vermeerderd met tien maal de amfiboolasbestconcentratie).

  • 3 In deze beleidsregel wordt, in aanvulling op de in het eerste lid, onder a, genoemde circulaire, onder verontreinigde grond tevens verstaan: grond waarvan het gehalte steenachtige of andere materialen meer dan 20-volumeprocenten bedraagt.

  • 4 Onder het doeltreffend vaststellen van de mate van blootstelling aan stoffen die gevaar voor de gezondheid of veiligheid kunnen opleveren door middel van metingen of andere methodes dan metingen, als bedoeld in artikel 4.2, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt, bij het werken

    • a. in of met verontreinigd grondwater, of

    • b. in of met verontreinigde grond waarin de concentratie van één of meer stoffen de interventiewaarde ‘I’ zoals vermeld in de circulaire, bedoeld in het eerste lid, onder a, overschrijdt, of

    • c. in of met verontreinigde grond waarin de concentratie van geen enkele stof de genoemde interventiewaarde ‘I’ overschrijdt, maar waarbij de som van de quotiënten, samengesteld uit de concentratie van de verschillende stoffen in de grond (in mg/kg) als teller, en de grenswaarde (gr.w.) van die stoffen (in mg/m3) als noemer, groter is dan 20.000. Met andere woorden:

      cgl

      +

      cg2

      +

      cgn

      > 20.000

      ——

      ——

      ——

      gr.w.l

      gr.w.2

      gr.w.n

      , of

    • d. in of met verontreinigde grond waarin of waarop asbest aanwezig is, het volgende verstaan. De werkzaamheden met of in de verontreinigde grond of het verontreinigde grondwater worden op basis van de erin aanwezige stoffen, hun gevaarseigenschappen en de mogelijkheid van blootstelling eraan, beoordeeld op de wijze zoals beschreven in bijlage 8 bij deze beleidsregels. Dit leidt tot indeling van de werkzaamheden in of met deze verontreinigde grond of dit verontreinigde grondwater in één van de vier risicoklassen voor giftigheid (0T, 1T, 2T en 3T) en/of in één van de drie risicoklassen voor brandbaarheid (0F, 1F en 2F).

  • 5 Ten aanzien van de vaststelling van de concentratie asbest in grond met een gehalte steenachtige of andere materialen van maximaal 20-volumeprocenten, wordt de meetmethode, bedoeld in NEN 5707, versie 2003, of een gelijkwaardige methode gehanteerd.

  • 6 Ten aanzien van de vaststelling van de concentratie asbest in grond met een gehalte steenachtige of andere materialen van meer dan 20-volumeprocenten, worden de meetmethoden, bedoeld in NEN 5897, 2005, NEN 5896, uitgave 2003 of een gelijkwaardige methode gehanteerd.

Beleidsregel 4.3 -1. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan stoffen door gebruik van persoonlijke ademhalingsbeschermingsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen ais bedoeld in artikel 4.3, vierde lid, en artikel 4.4, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, ter bescherming van werknemers tegen mhalatoire blootstelling aan stoffen wordt het volgende in acht genomen.

  • 1. Om te beoordelen of een persoonlijke beschermingsmiddel als bedoeld in artikel 4.9 achtste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit geschikt is om de inhalatoire blootstelling aan stoffen tot een voldoende laag niveau te beperken, wordt voor de vaststelling van de blootstellingsreductie bij gebruik van een middel uitgegaan van de door de leverancier opgegeven nominale protectiefactor (NPF) in relatie tot arbeidsbelasting en belastbaarheid van de betrokken werknemers.

  • 2. Een ademhalingsbeschermingsmiddel met een systeem dat de omgevingslucht filtert is met geschikt indien de gas- of dampconcentratie van de te filteren stof in de omgevingslucht hoger is dan 1 volumeprocent.

  • 3. Bij blootstelling aan inert zwevend stof met een grenswaarde van 10 milligram per kubieke meter lucht wordt een P1SL filtertype die voldoet aan de norm NEN-EN 143 2000 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Deeltjesfilters Eisen beproeving merking", toegepast of een filter met vergelijkbare NPF ingeval van blootstelling aan dampen of gassen.

  • 4. Bij blootstelling aan stoffen met een grenswaarde tussen 0,1 en 10 milligram per kubieke meter lucht wordt minimaal een P2SL filtertype die voldoet aan voornoemde norm NEN-EN 143, toegepast of een filter met vergelijkbare NPF ingeval van blootstelling aan dampen of gassen.

  • 5. Bij blootstelling aan stoffen met een grenswaarde kleiner dan 0,1 milligram per kubieke meter lucht wordt mmimaal een P3SL filtertype die voldoet aan voornoemde norm NEN-EN 143, toegepast of een filter met vergelijkbare NPF ingeval van blootstelling aan dampen of gassen.

  • 6. Half- en kwartgelaatsmaskers met filter(systemen) die de omgevingslucht filteren zijn ongeschikt voor bescherming tegen stoffen met een grenswaarde kleiner dan 0,1 milligram per kubieke meter lucht.

Beleidsregel 4.4 -2. Opslag van gevaarlijke stoffen in verpakkingen

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.4, eerste tot en met vierde lid

Beleidsregel 4.4 -4. Noodhulp bij vergiftiging door zeer giftige stoffen

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.4, vierde lid.

Beleidsregel 4.4 -7. Bescherming werknemers bij automatische brandblusinstallaties met chemische en inerte blusstoffen

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.4, eerste lid juncto artikel 3.8, eerste lid en artikel 3.6

Beleidsregel 4.6 -1. Voorkomen van calamiteiten bij opslag, gebruik en transport van gascylinders

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van de opslag, het gebruik en het transport van gascylinders worden de volgende maatregelen adequaat geacht ter vermijding van het gevaar op een ongewilde gebeurtenis zoals omschreven in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dan wel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis zoals omschreven in artikel 4.6, eerste lid.

  • a. Gascylinders worden tijdens stationaire opslag, gebruik en verplaatsing deugdelijk vastgezet in al of met verplaatsbare rekken of tegen een muur om beschadiging te voorkomen.

  • b. De gascylinders zijn in goede technische staat. Beschadigde gascylinders worden niet in gebruik genomen.

  • c. De afsluiters van gascylinders zijn doelmatig beschermd tegen beschadigingen die bij een val van de cylinder tijdens het vervoer of het stapelen het vrijkomen van gas zouden kunnen veroorzaken.

  • d. Gascylinders worden beschermd tegen verwarming, verhitting of nadelige weersinvloeden

  • e. Batterijen van gascylinders die brandbare, vergiftige, verstikking veroorzakende of zuurstof verrijkende gassen bevatten, worden niet op de arbeidsplaats opgesteld. De ruimten waar batterijen van gascylinders zijn opgesteld die brandbare, vergiftige, verstikking veroorzakende of zuurstof verrijkende gassen bevatten zijn alleen van buiten af betreedbaar.

  • f. De opstelruimte waarin zich gascylinders of batterijen van gascylinders bevinden die brandbare, vergiftige, verstikking veroorzakende of zuurstof verrijkende gassen bevatten, is voldoende geventileerd op de buitenlucht Hieraan wordt voldaan door natuurlijke ventilatie via twee openingen van tenminste 10 dm2 die diametraal ten opzichte van elkaar aanwezig zijn, of door mechanische ventilatie. Deze ruimten zijn aan de buitenzijde bij de toegangen gekenmerkt met een gevaarssymbool als bedoeld in artikel 8.15 van de Arbeidsomstandighedenregeling (ondertekst "brandbare gassen roken en open vuur verboden", "vergiftige, bedwelmende, verstikking veroorzakende gassen", "zuurstof verrijkende gassen roken en open vuur verboden" voor zover van toepassing).

  • g. Gascylinders waarvan de keuringstermijn is verstreken worden niet meer gebruikt of opgeslagen.

  • h. In de nabijheid van kelders, souterrains, putten, rioleringen en andere ruimten beneden het maaiveld worden geen gascylinders opgeslagen

  • i. In de nabijheid van batterijen van gascylinders is op een gemakkelijk bereikbare plaats beschermd tegen weersinvloeden, een droogpoederblustoestel met een inhoud van tenminste 6 kg bluspoeder of een CO2-blustoestel met een blusequivalent van 6 kg poeder aanwezig.

  • j. Karweiflesjes voor propaan butaan of mengsels daarvan hebben maximaal een inhoud van 3 liter en worden tot maximaal 80% gevuld.

  • k. bij gascilinders voor tot vloeistof verdichte gassen wordt de hoogst toelaatbare vullingsgraad gehanteerd die gelijk is aan 0,95 x dichtheid van de vtoeistoffase bij 50°C m kg/l.

  • l. Gascylinders voor brandbevorderende gassen, zoals zuurstof, worden gescheiden opgeslagen van gascylinders voor brandbare gassen

  • m. De aansluiting van een zuurstofcylinder op een leidinggsysteem is zodanig dat geen andere gascylinders dan die bestemd voor zuurstof op deze leiding kunnen worden aangesloten.

  • n. Brandbare pakkingen en smeervet voor afsluiters bestemd voor gascylinders voor zuurstof worden niet gebruikt.

  • o. Leidingen en appendages zijn bestand tegen de gassen waarmee zij in aanraking komen.

  • p. Voor leidingen en appendages die met acetyleen in aanraking kunnen komen wordt geen koper gebruikt, bij gebruik van legeringen bevatten deze niet meer dan 63% koper.

  • q. Batterijen van gascylinders met brandbevorderende gassen zoals zuurstof worden met in een ruimte opgesteld of opgeslagen met gascylinders van acetyleen of andere brandbare gassen.

  • r. Gascylinders met extreem toxische stoffen, zoals arsine en fosfine, worden in aparte ruimten opgeslagen.

  • s. Gascylinders met extreem toxische stoffen zijn uitgerust met twee onafhankelijke inblokafsluiters tijdens tussen-opslag en tijdens gebruik.

  • t. Gascylinders worden gekeurd volgens de voorschriften die gegeven zijn in de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG) (Stcrt 29-11-1996. nr 235). Bijlage A, randnummers 2214 t/m 2217(beproeving toegelaten houders) en randnummer 2218 (beproevingsdruk vullingsgraad).

Beleidsregel 4.6 -2. Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen bij het verladen van natriumhypochloriet

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van het verladen van natriumhypochlorietoplossingen in water worden de volgende maatregelen voldoende adequaat geacht ter voorkoming van het gevaar op een ongewilde gebeurtenis, als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit aansluitpunten voor laad- en losslangen zijn voorzien van een in wit polypropyleen uitgevoerde koppeling met linkse spoed (de zogenaamde KNZ-koppelmg).

Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van schepen.

Beleidsregel 4.6 -3. Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen bij werkzaamheden met gevaarlijke stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Ter vermijding van het gevaar voor een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden bij werkzaamheden die tot gevolg hebben dat de hierna onder a tot en met d genoemde stoffen buiten de verpakking of het reservoir kunnen treden de volgende voorzieningen adequaat geacht.

    • a. Ten aanzien van stoffen die

      • voldoen aan de criteria voor indeling in één of meer van de categorieën "ontplofbaar", "zeer licht ontvlambaar", "licht ontvlambaar" en "ontvlambaar", bedoeld in artikel 34 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, of

      • door verhoogde druk verhoogde temperatuur, door hun reactiviteit met water waarbij brandbare gassen worden ontwikkeld, of door zelfontbrandmg gevaar voor brand of explosie kunnen opleveren.

      wordt het volgende in acht genomen

      • 1°. Reservoirs waaraan bedoelde werkzaamheden worden verricht zijn geaard om de opbouw van statische lading te voorkomen bij het vullen of aftappen. Alle bij het vullen of aftappen te gebruiken vaatwerk en hulpmiddelen zijn tijdens het vullen of aftappen onderling en aan aarde elektrisch geleidend verbonden. Speciale aandacht wordt besteed aan leidingen en vaten van slecht geleidende materialen en aan geïsoleerd liggende goede geleiders.

      • 2°. Kleding, schoeisel en persoonlijke beschermingsmiddelen van werknemers die bedoelde werkzaamheden verrichten veroorzaken geen statische oplading.

      • 3°. Open vuur en andere ontstekingsbronnen worden vermeden. Alleen vonkvrij gereedschap wordt toegepast.

    • b. In werkruimten waar bedoelde werkzaamheden worden verricht met stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën "ontplofbaar" "zeer licht ontvlambaar", "licht ontvlambaar" en "ontvlambaar", bedoeld in artikel 34 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, vindt verwarming alleen plaats door middel van warmwaterverwarming, lage druk-stoomverwarming of hete luchtverwarming met behulp van een luchtverwarmer. De oppervlakte-temperatuur van de toegepaste verwarming mag met hoger zijn dan 200°C. De branderinstallatie is buiten de werkruimte opgesteld.

    • c. Ten aanzien van stoffen die door hun reactiviteit met water waarbij brandbare gassen worden ontwikkeld gevaar voor brand of explosie kunnen opleveren wordt voorkomen dat ongecontroleerd contact met de open lucht ontstaat. Het op enigerlei wijze ongecontroleerd optreden van contact met water van deze stoffen wordt voorkomen. Voor het blussen van een eventuele brand van deze stoffen is een speciaal brandblusmiddel aanwezig dat met reageert met de bedoelde stoffen.

    • d. Ten aanzien van stoffen die door zelfontbranding gevaar voor de veiligheid of de gezondheid kunnen opleveren wordt de inhoud van voorraadvaten, hetzij gekoeld hetzij, geïnertiseerd door een geschikt inert middel. Het vaatwerk wordt onmiddellijk na het vullen gesloten. Het overlappen gebeurt in gesloten systemen die geïnertiseerd of gekoeld zijn.

  • 2 Ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder c van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden bij werkzaamheden die tot gevolg hebben dat de hierna, onder a en b genoemde stoffen buiten de verpakking of het reservoir worden gebracht de volgende voorzieningen adequaat geacht.

    • a. In werkruimten waar gewerkt wordt met stoffen die voldoen aan de criteria voor indeling in een of meer van de categorieën "ontplofbaar" "zeer licht ontvlambaar' "licht ontvlambaar", "ontvlambaar", "vergiftig" "zeer vergiftig", "bijtend" en "sensibiliserend", bedoeld in artikel 34 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, of stoffen die door verhoogde temperatuur, door hun reactiviteit met water waarbij brandbare gassen worden ontwikkeld, of door zelfontbranding gevaar voor brand of explosie kunnen opleveren, zijn een nood- en oogdouche aanwezig die te allen tijde goed bereikbaar zijn Daarbij wordt het volgende in acht genomen.

      • 1°. De nooddouche is aangesloten op het waterleidingnet,

      • 2°. De capaciteit van de nooddouche bedraagt minimaal 80 l/min.,

      • 3°. Voor oogdouches geldt dat de oogspoelvoorziening doelmatig moet zijn en dat, afhankelijk van de situatie gebruik kan worden gemaakt van een op de waterleiding aangesloten oogdouche of van een oogspoelfles. In het algemeen is een oogspoelvoorziening doelmatig indien,

        • deze voldoende snel bereikbaar is in geval van een ongeval,

        • deze eenvoudig bedienbaar is,

        • zo nodig beide ogen voldoende lang gespoeld kunnen worden,

        • de ogen zodanig kunnen worden gespoeld dat deze wel snel worden gereinigd, maar niet worden beschadigd.

    • b. In werkruimten waar bedoelde werkzaamheden worden verricht met brandbare vaste stoffen, met ontplofbare stoffen, met zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare dan wel ontvlambare vloeistoffen, met stoffen die met water brandbare gassen ontwikkelen, of met stoffen die door zelfontbranding gevaar voor de veiligheid of de gezondheid opleveren, zijn tenminste twee draagbare blustoestellen aanwezig met een voor de te blussen stoffen geschikt blusmiddel met een inhoud van 6 kg blusmiddel of een bluscapaciteit vergelijkbaar met 6 kg blusmiddel. Deze blustoestellen zijn duidelijk zichtbaar opgehangen en te allen tijde goed bereikbaar.

  • 3 Teneinde de aanwezigheid van gevaarlijke concentraties op de werkplek te voorkomen, zoals bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder a, mogen op de werkplek geen grotere hoeveelheden van stoffen in de categorieën ‘ontplofbaar’, ‘zeer licht ontvlambaar’, ‘licht ontvlambaar’, ‘ontvlambaar’, ‘giftig’, ‘irriterend’ en ‘bijtend’ bedoeld in artikel 34 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, van stoffen die met water brandbare gassen ontwikkelen en van stoffen die voor zelfontbranding vatbaar zijn, aanwezig zijn dan voldoende voor de productie gedurende één werkdag.

  • 4 De indeling van gebieden waar explosieve atmosferen kunnen heersen, in gevarenzones als bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, vindt plaats overeenkomstig NPR 7910-1, Richtlijn voor het indelen van gevarenzones bij gasontploffingsgevaar en NPR 7910-2, Richtlijn voor het indelen van gevarenzones bij stofontploffingsgevaar.

Beleidsregel 4.6 -4. Het gebruik van chemicaliën in zweminrichtingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van het gebruik en de opslag van chemicaliën in zweminrichtingen en de werkzaamheden die daarmee verband houden worden de volgende maatregelen adequaat geacht ter voorkoming van het gevaar op een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, danwel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid onder c van het Arbeidsomstandighedenbesluit:

  • 1. Reservoirs voor natriumhypochlorietoplossing en zuren zijn geplaatst in lekbakken die tenminste de inhoud van het grootste reservoir kunnen bevatten, waarbij

    • a. binnen één lekbak slecht één stof wordt opgeslagen al of met in meerdere reservoirs,

    • b. de lekbak bestendig is tegen de inwerking van de betreffende opgeslagen stof

  • 2. Indien in een ruimte waar natriumhypochloriet en zuren opgeslagen zijn chloorgas aanwezig is wordt deze ruimte

    • a. onmiddellijk verlaten en

    • b. door niemand anders van het bedrijf dan een bedrijfshulpverlener, voorzien van een perslucht-masker, herbetreden. Daarbij is een tweede persoon stand-by om te kunnen alarmeren als de bedrijfshulpverlener in de ruimte met chloorgas iets overkomt.

Beleidsregel 4.6 -5. Voorkomen van brand en explosie en het beperken van de gevolgen van brand bij het werken in verfspuitcabines

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van het in open of gesloten spuitcabines of spuitwanden verspuiten van verf die zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare en ontvlambare oplosmiddelen bevat, worden de volgende voorzieningen adequaat geacht ter vermijding van het gevaar van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dan wel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder c van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 1 Technische voorzieningen

    • a. Spuitcabines en spuitwanden zijn vervaardigd van onbrandbare materialen.

    • b. Luchtfilters, verffilters voor plafonds, wanden en vloeren zijn vervaardigd van onbrandbaar materiaal.

    • c. Luchtkanalen zijn gemaakt van onbrandbaar materiaal volgens NEN 6064:1991 "Bepaling van de onbrandbaarheid van bouwmaterialen", inclusief aanvulling A1 1997.

    • d. In spuitcabines waar met tweecomponentenverven en nitrocelluloselakken wordt gespoten zijn geen hete voorwerpen of apparaten aanwezig met een oppervlaktetemperatuur hoger dan 80°C.

    • e. De elektrische installatie voldoet aan de voorschriften voor ruimten met brandgevaar, zoals aangegeven is in de volgende onderdelen van NEN 1010 "Veiligheidsbepalingen voor laagspanningsinstallaties".

      • NEN 1010-3:1996, "Algemene kenmerken", Bijlage CA 32, Indeling van uitwendige invloeden, in samenhang met

      • NEN 1010-4:1996, "Beschermingsmaatregelen", Hoofdstuk 482, Bescherming tegen brand, en

      • NEN 1010-7:2000, "Aanvullende en bijzondere bepalingen", Rubriek 875 2, Ruimten met brandgevaar

    • f. Ruimteverwarming in spuitcabines vindt uitsluitend plaats door middel van heetwaterverwarming, lage druk stoomverwarming, elektrische apparatuur met een maximale oppervlaktetemperatuur van 200°C dan wel hete lucht verkregen van een gas- of olie gestookte luchtverwarmer, waarbij

      • 1°. de regelinstallatie voor de verwarming buiten de spuitcabine is geïnstalleerd,

      • 2°. de verbrandingslucht voor de gas- of olie gestookte luchtverwarmer geen gevaarlijke concentratie van brandbare oplosmiddelen bevat.

    • g. In een spuitcabine is per 200 m2 tenminste één poederblustoestel van ten minste 6 kg poeder aanwezig met een minimum van 2 blustoestellen. Deze zijn duidelijk zichtbaar opgehangen en te allen tijde goed bereikbaar.

    • h. Gesloten spuitcabines zijn voorzien van tenminste twee zelfsluitende vluchtdeuren die naar buiten draaiend zijn uitgevoerd en die zover mogelijk van elkaar zijn aangebracht.

    • i. Open en gesloten spuitcabines zijn uitgerust met een afzuiginstallatie met een voldoende capaciteit voor het betreffende proces teneinde te voorkomen dat de concentraties van brandbare dampen in die ruimten hoger worden dan 20% van de onderste explosiegrens van het dampmengsel van de betreffende stoffen.

    • j. Open en gesloten spuitcabines zijn uitgerust met eigen afzuiginstallaties die onderling niet zijn doorverbonden. De toe te voeren lucht, ter vervanging van de afgezogen lucht, is schoon en op kamertemperatuur. De verse lucht wordt verdeeld over een zo groot mogelijk oppervlak toegevoerd.

    • k. Ten aanzien van elektrostatische spuitinstallaties worden tevens de volgende voorzieningen getroffen

      • 1°. Alle objecten in een elektrostatische spuitinstallatie alsmede die installatie zelf, zijn geaard en met elkaar doorverbonden.

      • 2°. De handgreep van het spuitpistool van een elektrostatische handspuitinstallatie is geaard en zodanig uitgevoerd dat de spuiter continu een goede elektrische verbinding met de geaarde handgreep houdt ter voorkoming van oplading van het lichaam van de spuiter.

  • 2 Organisatorische voorzieningen

    • a. Het aanmaken van verf met zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare en ontvlambare oplosmiddelen vindt plaats buiten de spuitcabine in een geschikte verfaanmaakruimte.

    • b. Verffilters worden tijdig vernieuwd en op de juiste wijze op zo kort mogelijke termijn afgevoerd.

    • c. Er wordt niet gerookt en open vuur of andere ontstekingsbronnen zijn vermeden in spuitruimten.

Beleidsregel 4.6 -6. Voorkomen van verstikking of bedwelming bij toepassing van kooldioxide

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van de opslag of toepassing van kooldioxide worden de volgende voorzieningen adequaat geacht ter vermijding van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, danwel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 1 In betreedbare ruimten waar kooldioxide wordt opgeslagen of toegepast, waaronder begrepen arbeid aan of verwijderen van reservoirs, installaties of andere verpakkingen waarin zich kooldioxide bevindt, wordt het kooldioxidegehalte permanent gemeten met een vast opgestelde detector in de volgende situaties:

    • a. in ruimten kleiner dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan vier keer per uur bedraagt;

    • b. in ruimten groter dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan twee keer per uur bedraagt.

  • 2 Indien ventilatie wordt toegepast vindt afzuiging dicht bij de bodem (op ca 25 cm boven de bodem) plaats.

  • 3 Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs niet uitvoerbaar is wordt voordat de ruimte wordt betreden alsmede tijdens het verblijf in die ruimte het kooldioxidegehalte gemeten met een draagbare detector.

  • 4 De detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van CE-markering en hebben.

    • a. een vooralarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 30 000 mg/m3 (1,5 volumeprocent) bedraagt,

    • b. een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de kooldioxideconcentratie in de ruimte 55 000 mg/m3 (3,0 volumeprocent) bedraagt.

  • 5 Bij overschrijding van een kooldioxideconcentratie van 55 000 mg/m3 worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruimte te beletten dan wel wordt de ruimte alleen betreden met gebruik van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen.

  • 6 De goede werking van de detectoren, bedoeld in het eerste en tweede lid, is gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle.

  • 7 Deze beleidsregel is niet van toepassing op

    • a. ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid kooldioxide minder dan 3,0 kg bedraagt en

    • b. kooldioxide in kleine draagbare brandblusapparaten tot 20 kg totale massa

(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 maart 2001 en aangepast middels het onderhavige besluit)

Beleidsregel 4.6 -7. Voorkomen van verstikking bij toepassing van vloeibare stikstof

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ten aanzien van de opslag en toepassing van vloeibare stikstof worden de volgende voorzieningen adequaat geacht ter vermijding van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste en tweede lid. van het Arbeidsomstandighedenbesluit, danwel ter beperking van de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 1 In betreedbare ruimten waar vloeibare stikstof wordt opgeslagen of toegepast, waaronder begrepen het vullen, leegmaken of verwijderen van reservoirs of installaties, wordt het zuurstofgehalte permanent gemeten met een vast opgestelde detector in de volgende situaties:

    • a. in ruimten kleiner dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan vier keer per uur bedraagt;

    • b. in ruimten groter dan 100 m3 inhoud waar de luchtverversing van de totale inhoud van de ruimte minder dan twee keer per uur bedraagt.

  • 2 Indien in situaties als bedoeld in het eerste lid een stationaire meting redelijkerwijs met uitvoerbaar is wordt voordat de ruimte wordt betreden alsmede tijdens het verblijf in die ruimte het zuurstofgehalte gemeten met een draagbare detector.

  • 3 De detectoren bedoeld in het eerste en tweede lid zijn voorzien van CE-markering en hebben.

    • a. een vooralarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte 19 volumeprocent bedraagt;

    • b. een hoofdalarm dat in werking treedt wanneer de zuurstofconcentratie in de ruimte lager is dan 18 volumeprocent.

  • 4 Bij een zuurstofconcentratie van 18 volumeprocent of lager worden maatregelen getroffen om de toegang tot de ruinte te beletten dan wel wordt de ruimte alleen betreden met gebruik van onafhankelijke ademhalingsbeschermingsmiddelen.

  • 5 De goede werking van de detector blijft gewaarborgd door middel van periodiek onderhoud en deskundige controle.

  • 6 Deze beleidsregel is niet van toepassing voor ruimten waarin de aanwezige hoeveelheid vloeibare stikstof minder dan 3,0 kg bedraagt.

(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 maart 2001 en aangepast middels het onderhavige besluit)

Beleidsregel 4.14. Beoordelen blootstelling aan kankerverwekkende stoffen waaronder enkele aanvullende regels voor asbest

[Vervallen per 19-04-2002]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.14.

Beleidsregel 4.16. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan kankerverwekkende stoffen door gebruik van ademhalingsbeschermingsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Om te beoordelen of een persoonlijke beschermingsmiddel als bedoeld in artikel 4.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit geschikt is om de inhalatoire blootstelling aan kankerverwekkende stoffen tot een voldoende laag niveau te beperken, wordt voor de vaststelling van de blootstellingsreductie bij gebruik van een middel uitgegaan van de door de leverancier opgegeven nominale protectiefactor (NPF) in relatie tot arbeidsbelasting en belastbaarheid van de betrokken werknemers.

  • 2 Bij blootstelling aan kankerverwekkende stoffen met een genotoxisch werkingsmechanisme dient minimaal een volgelaatsmasker met P3SL stoffilterkwaliteit, die voldoet aan de norm NEN-EN 143:2000 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Deeltjesfilters. Eisen, beproeving, merking", of een filter met equivalente NPF bij damp of gasvormige blootstelling gedragen te worden.

  • 3 Het gebruik van ademhalingsbeschermmgmiddelen met filter(systemen) die de omgevingslucht filteren zijn met toegestaan indien de gas- of dampconcentratie in de omgevingslucht hoger is dan 1 volumeprocent.

  • 4 Deze beleidsregel is niet van toepassing bij blootstelling aan asbest. Ten aanzien van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen bij blootstelling aan asbest wordt gehandeld overeenkomstig het in beleidsregel 4.18-3 gestelde.

  • 5 Deze beleidsregel is niet van toepassing bij blootstelling aan respirabel kwarts in de bouwnijverheid. Ten aanzien van doeltreffende ademhalingsbeschermingsmiddelen bij blootstelling aan respirabel kwarts in deze sector, wordt gehandeld overeenkomstig het in beleidsregel 4.18-4 gestelde.

Beleidsregel 4.18 -1. Doeltreffende beheersing van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Maatregelen als bedoeld in artikel 4.18, eerste tot en met derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als

  • 1. het blootstellingsniveau van een kankerverwekkende stof met een niet-genotoxisch werkingsmechanisme de wettelijke grenswaarde voor die stof, zoals opgenomen in de bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling, overschrijdt;

  • 2. het blootstellingsniveau van een kankerverwekkende stof met een genotoxisch werkingsmechanisme de wettelijke grenswaarde voor die stof, zoals opgenomen in de bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling, overschrijdt. Bovendien moet een zo laag mogelijk blootstellingsniveau worden nagestreefd;

  • 3. huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met kankerverwekkende stoffen waarvoor een huidnotatie is vastgesteld zoals opgenomen in de lijst van grenswaarden in bijlage XIII van de Arbeidsomstandighedenregeling, of die kankerverwekkend zijn voor de huid. In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke huidbeschermingsmiddelen gedragen als bedoeld in 4.18, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 4. huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met kankerverwekkende of mutagene stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen):

    • a. R21: "Schadelijk bij aanraking met de huid"

    • b. R24: "Vergiftig bij aanraking met de huid"

    • c. R27: "Zeer vergiftig bij aanraking met de huid"

    • d. R34: "Veroorzaakt brandwonden"

    • e. R35: "Veroorzaakt ernstige brandwonden"

    • f. R38: "Irriterend voor de huid"

    • g. R43: "Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid"

    • h. S36: "Draag geschikte beschermende kleding"

    • i. S37: "Draag geschikte handschoenen"

    In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke huidbeschermingsmiddelen gedragen, als bedoeld in 4.18, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 5. oogcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met kankerverwekkende stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen):

    • a. R34: "Veroorzaakt brandwonden"

    • b. R35: "Veroorzaakt ernstige brandwonden"

    • c. R36: "Irriterend voor de ogen"

    • d. R41: "Gevaar voor ernstig oogletsel"

    • e. S39: "Een beschermingsmiddel voor de ogen/voor het gezicht dragen"

    In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke oog- of gezichtsbeschermingsmiddelen gedragen, als bedoeld in artikel 4.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Beleidsregel 4.18 -2. Voorkoming of beperking van blootstelling aan kankerverwekkende stoffen en schadelijk geluid bij de APK-keuring van dieselmotoren

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij de roetmeting in het kader van de APK-keuring van dieselmotoren wordt aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 4.18, eerste en tweede lid, en artikel 6.8 van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan indien de aanwijzingen in de Praktijkrichtlijn roetmeting, welke als bijlage 12 bij deze beleidsregels is gevoegd, worden gevolgd.

(Deze beleidsregel is in werking getreden op 23 juli 2000)

Beleidsregel 4.18 -3. Gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen bij overschrijding de grenswaarde bij werkzaamheden met asbest en asbesthoudende producten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 Indien op basis van de resultaten van de risico-iventarisatie en -evaluatie het om veiligheidsredenen niet mogelijk is om de in het eerste lid genoemde typen ademhalingsbeschermingsmiddelen te gebruiken, kan in dergelijke situaties een volgelaatmasker met aanblaasunit en P3SL-filter en voorfilter worden toegepast, welke voldoen aan de normen:

    • a. NEN-EN 136:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Volgelaatmaskers. Eisen, beproevingsmethoden merken, met correctieblad van 01 – 2000",

    • b. NEN-EN 143:2000 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Deeltjesfilters. Eisen, beproevingmerking",

    • c. NEN-EN 12942:1998/A1 2003 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Aangedreven filters gecombineerd met volgelaatmaskers, halfgelaatmaskers of kwartgelaatmaskers – Eisen beproeving, merken".

Beleidsregel 4.18 -4. Doeltreffende beheersing van blootstelling aan kristallijn, respirabel kwarts in de bouw

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 Gasbeton en zandkalksteenblokken worden niet gezaagd, deze worden met een blokkenschaar op maat geknipt.

  • 3 Bij de hierna vermelde werkzaamheden, niet in tabel 1 van bijlage 13 genoemd, worden in ieder geval ademhalingsbeschermingsmiddelen ter beschikking gesteld en gedragen: het aanbrengen van spuitbeton, koppensnellen, droog-gritstralen, nat-olivinezandstralen, nat-gritstralen en vacuumstralen.

  • 4 De keuze en het gebruik van het juiste type ademhalingsbescherming worden bepaald door de hoogte van de blootstelling aan kwartsstof en de gebruiksomstandigheden. Daarbij wordt in acht genomen dat het ademhalingsbeschermingsmiddel geschikt is wanneer de daaraan toegekende protectiefactor, als genoemd in tabel 2 en de daarbij behorende onderdelen a. tot en met g. van bijlage 13 bij deze beleidsregel, toereikend is om de blootstelling aan kwartsstof te reduceren tot onder de vastgestelde grenswaarde voor kristallijn respirabel kwarts.

(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 januari 2001)

Beleidsregel 4.18-5. Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan cytostatica in ziekenhuizen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij blootstelling aan cytostatica in ziekenhuizen wordt aan de in artikel 4.18, eerste tot en met derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit opgenomen verplichtingen voldaan indien adequate arbeidsmiddelen dan wel werkmethoden worden toegepast of persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt overeenkomstig het in bijlage 14 bij deze beleidsregels gestelde.

(Deze beleidsregel is in werking getreden op 1 juni 2001)

Beleidsregel 4.19. Informatie voor werknemers bij het werken met kankerverwekkende en mutagene stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Aan het gestelde in artikel 4.19, onder a van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan als mondeling en schriftelijk voorlichting en onderricht wordt gegeven over:

    • a. de gevaren van desbetreffende kankerverwekkende en mutagene stoffen en de werkzaamheden ermee;

    • b. het veilig omgaan met deze stoffen;

    • c. hoe blootstelling zoveel mogelijk kan worden voorkomen;

    • d. hoe bij calamiteiten dient te worden gehandeld, een en ander conform de in artikel 4.6a van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde procedure;

    • e. het voorkomen op de lijst van blootgestelde werknemers en het recht op inzage;

    • f. het arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De voorlichting en instructie worden tenminste een keer per jaar herhaald.

  • 2 Aan het gestelde in artikel 4.19, onder c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan als gevarenzones duidelijk zijn afgebakend en de toegangen tot een gevarenzone zijn gemarkeerd met een doodshoofdsymbool dat met betrekking tot de vormgeving voldoet aan het gestelde in of krachtens artikel 8.4 en dat voorzien is van de tekst "kankerverwekkende stoffen. Verboden voor onbevoegden".

  • 3 [Red: Vervallen.]

Beleidsregel 4.45. Verpakking en vervoer van bepaalde bulkmaterialen, verontreinigd met asbesthoudende materialen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan de verplichting om grond, bagger, puin, puingranulaat, water of afvalstoffen of materialen, verontreinigd met asbest af te voeren in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, bedoeld in artikel 4.45, tweede lid, onderdeel d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en aan de verplichting om voldoende niet-verontreinigde lucht aanwezig te hebben als bedoeld in artikel 6.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt in geval van vervoer van bulkmaterialen verontreinigd met asbesthoudende materialen, het volgende in acht genomen.

  • 1 Het verpakken en het afvoeren van hechtgebonden of niet-hechtgebonden asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbesthoudende afvalstoffen of materialen, niet ontstaan bij selectieve sloop of verwijdering van asbestbevattende materialen uit gebouwen, apparaten, installaties, transportmiddelen en constructies met uitzondering van wegen, waterkeringen, dijken, ophogingen van geluids(wallen) e.d., dient zodanig te zijn dat deze asbesthoudende materialen niet in de omgeving vrijkomen. Hieraan wordt voldaan indien:

    • a. ten behoeve van het wegvervoer, de vrachtwagen van het type kipper, voorzien is van een lekdichte laadruimte met een stofdicht afsluitsysteem in de vorm van hydraulisch aangedreven kleppen met rubberen afdichting welke vanuit de cabine worden bediend;

    • b. ten behoeve van het vervoer over het spoor, de laadruimte van de wagon, lek- en stofdicht is uitgevoerd;

    • c. ten behoeve van het vervoer over het water, het vaartuig is voorzien van een lek- en stofdichte, afsluitbare laadruimte.

  • 2 De afsluiting van de laadruimte, bedoeld in het eerste lid, is zodanig robuust, dat ingeval van calamiteiten geen lading verloren gaat.

  • 3 De concentratie hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbestof crocidoliethoudende afvalstoffen of materialen, is lager dan 10 gram per kilogram droge stof.

  • 4 De concentratie niet-hechtgebonden asbest in grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbestof crocidoliethoudende afvalstoffen of materialen, is lager dan 1 gram per kilogram droge stof.

  • 5 Het gehalte hechtgebonden en niethechtgebonden asbest in grond en in andere vergelijkbare materialen wordt bepaald volgens norm-NEN 5707, uitgave 2001. Het gehalte hechtgebonden en niet-hechtgebonden asbest in puin, puingranulaat en in andere vergelijkbare steenachtige materialen, wordt bepaald volgens norm NEN 5897, uitgave 2005 of norm NEN 5896, uitgave 2003.

  • 6 Er worden zodanige maatregelen aan de bron getroffen tijdens het laden, lossen en het vervoer van asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbesthoudende afvalstoffen of materialen, dat verstuiving of aërosolvorming visueel niet waarneembaar is. Hieraan wordt onder andere voldaan indien het vochtgehalte (via vernevelen) van de genoemde bulkmaterialen minimaal 10% bedraagt, waardoor verspreiding van de te vervoeren bulkmaterialen wordt voorkomen. Ingeval van het lossen van bagger, wordt het gebruik van de zogenoemde bakkenzuiger achterwege gelaten.

  • 7 De cabine en andere arbeidsplaatsen van het voer- en vaartuig zijn voorzien van een overdrukfilter- en klimaatregelingsinstallatie, die het binnentreden van asbest- of crocidoliethoudend stof of aërosol in de cabine via de ventilatielucht voorkomt. De overdruk bedraagt minimaal 100 Pascal en maximaal 300 Pascal. Het debiet bedraagt, afhankelijk van de lekdichtheid, minimaal 12,5 en maximaal 120 kubieke meter lucht per uur. De installatie is voorzien van een controlesysteem dat storingen signaleert.

  • 8 Voordat de vrachtwagen het werkterrein en het losterrein verlaat, wordt aanhangende vervuiling verwijderd door de vrachtwagen aan de buitenzijde nat te reinigen. Het werkwater wordt opgevangen en gefilterd alvorens het water wordt hergebruikt of geloosd.

  • 9 Restanten hechtgebonden of niethechtgebonden asbest-, crocidoliethoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbest- of crocidoliethoudende afvalstoffen en materialen, worden na het legen van de laadruimte, zorgvuldig hieruit verwijderd, bij voorkeur via nat reinigen, voordat deze voor opslag of vervoer van asbestvrije materialen en producten wordt gebruikt.

  • 10 De beschreven reinigingswerkzaamheden, bedoeld in de leden acht en negen, dienen plaats te vinden onder dezelfde arbeidsbeschermende maatregelen als die, die van toepassing zijn bij het ontgraven, baggeren of op een andere wijze verzamelen van hechtgebonden of niet-hechtgebonden asbesthoudende grond, bagger, puin, puingranulaat, water of asbesthoudende afvalstoffen en materialen. In dit verband zijn beleidsregels 4.2 -2 en 4.9 -4 eveneens van toepassing.

  • 11 Tijdens het laden en het lossen verblijft de chauffeur van de vrachtwagen in de cabine, waarvan de ramen en deuren geheel zijn gesloten.

  • 12 De chauffeur, machinist of schipper stelt zich op grond van de vervoersdocumenten op de hoogte van de aard en samenstelling van de vracht die wordt vervoerd.

Beleidsregel 4.47. Doeltreffend meten van asbeststof in de lucht

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Aan het voorschrift dat laboratoria adequaat zijn toegerust voor analyse van asbestmonsters, bedoeld in artikel 4.47, achtste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoen laboratoria die in het bezit zijn van een RvA accreditatie op basis van NEN-EN-ISO/IEC 17025 ‘Algemene eisen voor de competentie van beproevings- en kalibratielaboratoria.

Beleidsregel 4.47c. Melding werkzaamheden met asbest

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Indien de melding als bedoeld in artikel 4.47c, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit schriftelijk wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd als de melding van de in dit artikel genoemde gegevens schriftelijk wordt gedaan uiterlijk vijf werkdagen vóór het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. In afwijking daarvan kan bij spoedgevallen worden volstaan met een melding met een uiterste termijn van twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Indien de melding elektronisch wordt verricht, wordt hij als tijdig beschouwd, als de melding wordt gedaan uiterlijk twee werkdagen voor het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. Als asbest onverwacht wordt aangetroffen tijdens een sloop of bij calamiteiten kan worden volstaan met een onmiddellijke melding. Indien dit laatste betekent dat de melding buiten kantooruren zou moeten plaatsvinden, dient deze te geschieden direct bij het begin van de eerstvolgende werkdag.

Beleidsregel 4.51. Hygiënische beschermingsmaatregelen bij werkzaamheden met asbest in risicoklasse 2 en 3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Onder een adequaat uitgeruste wasserij als bedoeld in artikel 4.51, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verstaan: een wasserij die beschikt over onder meer de volgende procedures en voorzieningen teneinde blootstelling van het personeel aan asbest te voorkomen:

    • a. het gebruik van zakken die in de wasmachine oplossen of een procedure waarbij de zakken uitsluitend onder water worden geopend;

    • b. er zijn procedures en voorzieningen om de kans op ongewilde besmetting teniet te doen;

    • c. besmet alfvalwater wordt gefilterd alvorens het wordt afgevoerd.

  • 2 Onder hygiënische beschermingsmaatregelen als bedoeld in artikel 4.20, eerste tot en met vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden, voor wat betreft het werken met asbest bij werkzaamheden ingedeeld in risicoklasse 2 of 3 als bedoeld in artikel 4.48 en 4.53a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, de volgende faciliteiten en procedures voor ontsmetting van werknemers verstaan:

    • a. Er wordt een drietraps-ontsmettingsprocedure gevolgd. Deze ontsmettingsprocedure wordt toegepast indien de ruimte waar de werkzaamheden met asbest plaatsvinden, afgeschermd is van andere ruimten of van de buitenlucht. Onder deze procedure wordt verstaan, het doorlopen van een ontsmettingsprocedure in een decontaminatie-unit die uit drie van elkaar gescheiden afsluitbare compartimenten bestaat, waarbij:

      • 1°. In het eerste compartiment, de vuile ruimte, de beschermende werkkleding wordt uitgetrokken, terwijl men de ademhalingsbescherming blijft dragen,

      • 2°. In het tweede compartiment douches staan opgesteld en worden gebruikt. De ademhalingsbeschermingsmiddelen worden eerst afgespoeld alvorens ze worden afgenomen.

      • 3°. In het derde compartiment, de schone ruimte, schone kleding wordt aangetrokken.

    • b. Bij de onder a. genoemde drietraps-procedure wordt tevens het volgende in acht genomen:

      • 1°. Het eerste compartiment van de ontsmettingsvoorziening grenst bij voorkeur aan de ruimte waar het asbest wordt verwijderd.

      • 2°. Indien de drietrapsontsmettingsvoorziening met aansluitend is gelegen aan de ruimte waaruit de asbest wordt verwijderd, is deze voorzien van een lucht- ventilatiestroom in de richting van het schone naar het vuile deel van de voorziening.

      • 3°. Ter voorkoming van besmetting van de tussenliggende schone ruimten trekken personen die zich van de ruimte waar asbest wordt verwijderd naar de ontsmettingsruimte begeven een schone overall over de besmette werkkleding en laarzen aan.

Beleidsregel 4.51a. Voorschriften voor de eindbeoordeling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 3 Aan het voorschrift dat bedrijven adequaat zijn toegerust voor de uitvoering van een visuele inspectie, bedoeld in artikel 4.51a, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoen bedrijven die in het bezit zijn van een RvA accreditatie op basis van NEN-EN-ISO IEC 17020:2004 ‘Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren’.

Beleidsregel 4.54. Melding slopen asbest of crocidoliet

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De melding als bedoeld in artikel 4.54, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt als tijdig beschouwd, als de melding van de in dit artikel genoemde gegevens schriftelijk wordt gedaan uiterlijk 7 dagen vóór het tijdstip dat met de werkzaamheden wordt begonnen. In afwijking daarvan kan bij spoedgevallen worden volstaan met een melding met een uiterste termijn van 48 uur. Als asbest onverwachts wordt aangetroffen tijdens een sloop of bij calamiteiten kan worden volstaan met een onmiddellijke melding. Indien dit laatste betekent dat de melding buiten kantooruren zou moeten plaatsvinden, dient deze te geschieden direct bij het begin van de eerstvolgende werkdag.

Beleidsregel 4.55. Voorschriften eindmeting bij asbestsloop

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.55, eerste lid, onder d.

Beleidsregel 4.60. Het be- en verwerken van zandsteen in monumenten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onder het bewerken of verwerken van zandsteen dat noodzakelijk is voor het behoud van monumenten als bedoeld in de Monumentenwet 1988 als bedoeld in artikel 4.60, tweede lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt verstaan:

  • 1. het uitvoeren van herstelwerkzaamheden in de vorm van het bewerken of verwerken van bestaande zandsteen-elementen in een monumentl;

  • 2. het gebruik van nieuwe zandsteen onder de volgende voorwaarden:

    • a. De nieuwe zandsteen is van dezelfde soort als de verwijderde zandsteen.

    • b. De hoeveelheid nieuwe zandsteen bedraagt met meer dan de hoeveelheid verwijderde zandsteen.

    • c. De nieuwe zandsteen wordt in het zicht aangebracht.

    • d. De toepassing van nieuwe zandsteen is noodzakelijk in verband met de eigenschappen van de steen, zowel ten aanzien van zichtbare verweringsaspecten als van verstoring in het watertransport.

    • e. Er is sprake van het behoud van een architectonische eenheid, die destijds als één bouwfase is gerealiseerd en nagenoeg geheel uit zandsteen bestaat.

    • f. In geval van een "lappendeken" van verschillende steensoorten wordt geen nieuwe zandsteen toegepast, tenzij de betreffende zandstenen onderdelen een zelfstandige architectonische eenheid vormen.

    • g. Beschilderde zandsteen wordt niet door nieuwe zandsteen vervangen, tenzij de eigenschappen van de steen in het betreffende object, toepassing van andere steensoorten onmogelijk maken in verband met verstoring in het watertransport.

Beleidsregel 4.87a. Doeltreffend maatregelen ter voorkoming of beperking van blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van een koeltoren die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De maatregelen, bedoeld in artikel 4.87a van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zijn ten aanzien van het voorkomen of beperken van de blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van een koeltoren die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen, doeltreffend indien:

    • a. het ontstaan en de verspreiding van waternevel zoveel mogelijk worden beperkt;

    • b. de stilstand van water in leidingen, reservoirs en appendages zoveel mogelijk wordt vermeden;

    • c. de installatie en het water in de installatie schoon blijven;

    • d. vermeerdering van legionellabacteriën zo veel mogelijk wordt beperkt door toepassing van waterbehandelingstechnieken;

    • e. een juiste en veilige werking van de installatie conform de processpecificaties wordt gewaarborgd.

  • 2 De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn opgenomen in een legionella-beheersplan, dat onderdeel vormt van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, en dat naast deze maatregelen in ieder geval bevat:

    • a. een tekening of schema met de actuele indeling van de installatie of het systeem, inclusief de onderdelen die tijdelijk buiten gebruik zijn;

    • b. een beschrijving van de juiste en veilige werking van het systeem;

    • c. een beschrijving van alle uit te voeren controles, inclusief de controle op de aanwezigheid van legionella, zodat de effectiviteit van het beheersplan en de regelmaat van die controles zijn gewaarborgd;

    • d. een aanduiding van de waarden van de fysische, chemische en microbiologische parameters inclusief de concentratie aan legionellabacteriën in de installatie waarbij maatregelen ter verbetering zullen worden getroffen, alsmede een beschrijving van die maatregelen;

    • e. een beschrijving van de maatregelen die worden genomen bij calamiteiten;

    • f. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om werknemers die betrokken zijn bij het onderhoud en beheer, dan wel in de nabijheid van de koeltoren werkzaamheden verrichten, doeltreffend te beschermen.

  • 3 In het legionella-beheersplan, bedoeld in het tweede lid, wordt aantekening gemaakt van de onderhoudswerkzaamheden die worden verricht, de wijzigingen in de installatie of onderhoud, de uitkomsten van alle controles die worden uitgevoerd, alsmede bijzonderheden over de werking van de installatie, bedoeld in het eerste lid. Deze aantekeningen worden ten minste drie jaar bewaard.

Beleidsregel 4.87b. Doeltreffende maatregelen ter voorkoming of beperking van blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van een luchtbevochtigingsinstallatie en een waterinstallatie die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Indien uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet en artikel 4.85 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, blijkt dat niet voortdurend kan worden voldaan aan het gestelde in artikel 4.87b, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden een of meer van de volgende maatregelen genomen:

  • a. watertemperaturen die bevorderlijk zijn voor de vermeerdering van legionellabacteriën worden voorkomen;

  • b. de stilstand van water in leidingen, reservoirs en appendages wordt zoveel mogelijk vermeden;

  • c. het gebruik van materialen die bacteriën en andere micro-organismen kunnen bevatten of een voedingsbodem zijn voor legionellabacteriën wordt zoveel mogelijk beperkt;

  • d. de installatie en het water in de installatie worden schoongehouden;

  • e. waterbehandelingstechnieken worden toegepast die de vermeerdering van legionellabacteriën beperken.

2. De maatregelen, bedoeld in artikel 4.87b, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn opgenomen in een legionella-beheersplan dat onderdeel vormt van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet, en dat naast deze maatregelen in ieder geval bevat:

  • a. een tekening of schema met de actuele indeling van de installatie, inclusief de onderdelen die tijdelijk buiten gebruik zijn;

  • b. een beschrijving van de juiste en veilige werking van de installatie;

  • c. een beschrijving van alle uit te voeren controles, inclusief de controle op de aanwezigheid van legionella, zodat de effectiviteit van het beheersplan en de regelmaat van die controles zijn gewaarborgd;

  • d. een beschrijving van de maatregelen die worden genomen indien de concentratie aan legionellabacteriën in de installatie hoger is dan de waarde, bedoeld in artikel 4.87b. eerste lid, onderdeel b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit;

  • e. een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om werknemers die betrokken zijn bij het onderhoud en beheer van de installatie doeltreffend te beschermen.

3. In het legionella-beheersplan, bedoeld in het tweede lid, wordt aantekening gemaakt van de onderhoudswerkzaamheden die worden verricht, de wijzigingen in de installatie of onderhoud, de uitkomsten van alle controles die worden uitgevoerd, alsmede bijzonderheden over de werking van de installatie, bedoeld in artikel 4.87b. eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit. De aantekeningen worden ten minste drie jaar bewaard. Voor een installatie aan boord van een schip is het beheersplan ter inzage aan boord van dat schip.

Beleidsregel 4.64. Wijze van beoordelen van blootstelling aan lood

[Vervallen per 19-04-2002]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.64, eerste lid.

Beleidsregel 4.87-2. Voorkoming van infecties ten gevolge van accidenteel bloedcontact met humaan bloed

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 4.87, derde lid.

Beleidsregel 4.91. Vaccinatie tegen hepatitis B

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Werknemers werkzaam in medische en paramedische beroepen die kans lopen intensief met humaan bloed in contact te komen, worden door de werkgever in de gelegenheid gesteld zich te laten vaccineren tegen hepatitis B.

  • 2 Onder de in het eerste lid genoemde werknemers worden in elk geval verstaan:

    • a. artsen, verpleegkundigen en paramedici die regelmatig met humaan bloed of met ander met humaan bloed verontreinigd patientenmateriaal in contact komen;

    • b. patholoog-anatomen en hun medewerkers, die met niet gefixeerd potentieel besmet materiaal werken;

    • c. werknemers op hemodialyse-afdelingen, die rechtstreeks bij de patiëntenzorg of bij de techniek van de hemodialyseprocedure betrokken zijn, inclusief werknemers in het technisch onderhoud;

    • d. werknemers in diagnostische en researchlaboratoria, die geregeld met humaan bloed of humane bloedproducten in aanraking komen;

    • e. verloskundigen en kraamverzorgsters;

    • f. tandartsen, mondhygienisten, tandartsassistenten en indirect bij de tandheelkundige patiëntenzorg betrokkenen, die kans lopen te worden besmet.

  • 3 Werknemers die proefdieren verzorgen in laboratoria waar met het hepatitis B virus gewerkt wordt, worden door de werkgever in de gelegenheid gesteld zich te laten vaccineren tegen hepatitis B.

  • 4 Werknemers in ziekenhuizen die schoonmaakwerkzaamheden verrichten of afval verwijderen worden door de werkgever in de gelegenheid gesteld zich te laten vaccineren tegen hepatitis B wanneer een gerede kans op besmetting bestaat.

  • 5 Werknemers die niet-gefixeerd, potentieel besmet pathologisch materiaal vervoeren worden door de werkgever in de gelegenheid gesteld zich te laten vaccineren tegen hepatitis B wanneer een gerede kans op besmetting bestaat.

  • 6 Van werknemers die ingeënt zijn tegen hepatitis B wordt een vaccinatiekaart opgesteld waarop minimaal de datum van vaccinatie en de antistoftiters (na vaccinatie of na tussentijdse controle) met de datum van bepaling staan vermeld. De gevaccineerde werknemer ontvangt een afschrift van de vaccinatiegegevens. De vaccinatiekaart wordt op verzoek beschikbaar gesteld aan een daartoe aangewezen toezichthouder en wordt tenminste vijftien jaar bewaard door de instelling.

  • 7 Er wordt een registratie gevoerd van werknemers die zijn gevaccineerd tegen hepatitis B.

Beleidsregel 4.113. Doeltreffende maatregelen tegen blootstelling aan gevaarlijke stoffen in thuiswerk

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Maatregelen als bedoeld in artikel 4.113 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn in elk geval niet doeltreffend als de concentraties van stoffen in de individuele ademhalingszone van thuiswerkers de voor die stoffen vastgestelde grenswaarden overschrijden. Daarnaast wordt in acht genomen dat bij blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat de afzonderlijke componenten dezelfde toxische werking hebben op eenzelfde orgaansysteem, de zogenaamde additieregel geldt, als bedoeld in bijlage 7, behorend bij beleidsregel 4.2-1, voor het vaststellen van de waarde die niet mag worden overschreden. Daarnaast wordt het volgende in acht genomen:

    • a. Als voor de desbetreffende stof geen wettelijke of bestuurlijke grenswaarde is vastgesteld, geldt dat overschrijding van een door de werkgever vast te stellen grenswaarde, die naar de huidige stand van wetenschap en inzicht als een veilige blootstellingsgrens kan worden beschouwd, strijdig is met het bepaalde in dit lid.

    • b. Bij blootstelling aan stoffen waarvan bekend is dat de afzonderlijke componenten dezelfde toxische werking hebben op eenzelfde orgaansysteem, geldt de zogenaamde additieregel, als bedoeld in bijlage 7 bij deze beleidsregels, voor het vaststellen van de waarde die met mag worden overschreden.

  • 2 Het ter beschikking stellen van persoonlijke ademhalingsbeschermingsmiddelen ingeval van voorzienbare overschrijding van de in het eerste lid bedoelde waarde is geen doeltreffende maatregel als bedoeld in artikel 4.113 van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

  • 4 Maatregelen als bedoeld in artikel 4.113 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn met doeltreffend als huidcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen (R- en S-zinnen):

    • a. R21: "Schadelijk bij aanraking met de huid"

    • b. R24: "Vergiftig bij aanraking met de huid"

    • c. R27: "Zeer vergiftig bij aanraking met de huid"

    • d. R34: "Veroorzaakt brandwonden"

    • e. R35: "Veroorzaakt ernstige brandwonden"

    • f. R38: "Irriterend voor de huid"

    • g. R43: "Kan overgevoeligheid veroorzaken bij contact met de huid"

    • h. S36: "Draag geschikte beschermende kleding"

    • i. S37: "Draag geschikte handschoenen"

    In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke huidbeschermingsmiddelen gedragen.

  • 5 Maatregelen als bedoeld in artikel 4.113 van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet doeltreffend als oogcontact aanwezig is of mogelijk blijkt met stoffen, die voldoen aan de criteria voor toekenning van de volgende gevaarszinnen en veiligheidsaanbevelingen.

    • a. R34: "Veroorzaakt brandwonden"

    • b. R35: "Veroorzaakt ernstige brandwonden"

    • c. R36: "Irriterend voor de ogen"

    • d. R41: "Gevaar voor ernstig oogletsel"

    • e. S39: "Een beschermingsmiddel voor de ogen/voor het gezicht dragen".

    In dergelijke situaties worden doelmatige persoonlijke oog- of gezichtbeschermingsmiddelen gedragen.

Paragraaf 5. Hoofdstuk 5 Fysieke belasting

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 5.2 -1. Fysieke belasting bij handbediende trekkenwanden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het bepaalde in artikel 5.2 en 5.6 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft arbeid aan of met trekkenwanden in theaters voldaan als het volgende in acht wordt genomen en terzake doeltreffende voorlichting aan de werknemers wordt gegeven overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.5, eerste lid.

  • 1. Er zijn maximaal 20 handbediende trekken per trekkenwand.

  • 2. Per trek is het te belasten gewicht nooit zwaarder dan 75 kg.

  • 3. De kluitenstang is zodanig geconstrueerd dat deze niet meer dan 75 kg aan kluiten kan bevatten.

  • 4. Het kluitgewicht is nooit zwaarder dan 6 kg.

  • 5. Voor het verplaatsen van kluiten worden kluitentafels gebruikt.

  • 6. Hulplieren bij handbediende trekken worden alleen gebruikt als de hulplier aangrijpt op de kluitenstang.

  • 7. De werknemer die de werkzaamheden aan de trekkenwand verricht is in het bezit van het certificaat "Opleiding trekkenwand".

  • 8. Voor theaters waar uitvoering van het in deze beleidsregel gestelde vóór 1 januari 2004 om financiële redenen niet haalbaar blijkt, kan door de regionaal directeur van de Arbeidsinspectie een later tijdstip van uitvoering, doch met later dan 1 januari 2007, worden vastgesteld. Hierbij geldt de voorwaarde dat vóór 1 juli 2001 een plan van aanpak voor de mechanisatie van de trekkenwand wordt ingediend waarin wordt aangetoond dat:

    • a. een besluit genomen is over aanpassing van de trekkenwand;

    • b. de financiering voor aanpassing van de trekkenwand is zekergesteld en

    • c. met de leverancier afspraken zijn gemaakt over de periode waarin de aanpassing van de trekkenwand zal plaatsvinden.

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2004 tenzij de regionaal directeur van de Arbeidsinspectie ermee heeft ingestemd dat de voorzieningen op een later tijdstip, doch uiterlijk voor 1 januari 2007, worden gerealiseerd.

Beleidsregel 5.2 -2. Fysieke belasting in kinderdagverblijven

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het bepaalde in artikel 5.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft arbeid in een kinderdagverblijf voldaan als het volgende in acht wordt genomen.

  • 1. Werkplekken zijn zodanig ingericht en er is zodanig meubilair aanwezig, dat zowel zittende als staande arbeid zo veel mogelijk op volwassenenhoogte en in een goede houding wordt verricht. Hierbij worden de volgende maten gehanteerd.

    • a. De werkhoogte bij een aankleedtafel inclusief kussen is ten minste instelbaar tussen 90 en 105 cm

    • b. De hoogte van de bovenkant van een bedmatras van een hoog bed ligt tussen 85 en 110 cm.

    • c. De hoogte van de bodem van een hoge box ligt tussen 85 en 100 cm boven vloerniveau.

    • d. De vrije werkruimte bedraagt minimaal

      • 1°. 60 cm bij een bed;

      • 2°. 80 cm bij een stapelbed;

      • 3°. 80 cm bij een aankleedtafel;

      • 4°. 100 cm in een toiletruimte.

    • e. De plint bij een aankleedtafel wijkt mimmaai 10 cm terug van de voorzijde van de tafel.

  • 2. Tillen en dragen van kinderen wordt zo veel mogelijk voorkomen.

  • 3. In het vertrek zijn veilige hulpmiddelen beschikbaar waarmee kinderen zelfstandig op volwassenenhoogte kunnen komen.

  • 4. Kinderen die meer wegen dan 23 kg worden niet getild.

  • 5. Reiken met geheven armen duurt niet langer dan 3 minuten aaneengesloten.

  • 6. Werken met een gebogen rug (al dan niet in combinatie met hurken knielen of zitten) duurt niet langer dan 4 minuten aaneengesloten.

  • 7. Zitten op de vloer tijdens de arbeid duurt niet langer dan vier minuten aaneengesloten of, indien een juiste rugsteun of ander hulpmiddel wordt gebruikt, niet langer dan 15 minuten.

  • 8. Hurken en knielen tijdens de arbeid wordt tot een minimum beperkt, maar duurt voor beide houdingen gezamenlijk niet langer dan 15 minuten per dag.

Voor kinderdagverblijven welke reeds werden geëxploiteerd op 23 juli 2000 treedt deze beleidsregel in werking met ingang van 1 januari 2004.

Beleidsregel 5.3 -1. Tillen op bouwplaatsen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het bepaalde in artikel 5.3, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft tillen op bouwplaatsen als bedoeld in artikel 1.1, tweede lid onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan als het volgende in acht wordt genomen.

Algemeen

  • 1 Handmatig tillen wordt zoveel als redelijkerwijs mogelijk is vermeden of beperkt.

  • 2 Het maximale gewicht dat door één persoon met de handen wordt getild bedraagt 25 kilogram.

  • 3 Als de bewegingsruimte dit toelaat bedraagt het maximale gewicht dat door twee personen samen met de handen wordt getild 50 kilogram.

  • 4 De punten 2 en 3 zijn tot 1 januari 2007 niet van toepassing op werkzaamheden in de installatie- en isolatiebranche, de meubelindustrie, de sector afbouw en onderhoud en de timmerindustrie voor wat betreft het stellen van trappen.

Specifiek

  • 5 Dakrollen zwaarder dan 25 kilogram worden mechanisch getransporteerd. In situaties waarin dat technisch of organisatorisch niet mogelijk is, worden dakrollen, mits niet zwaarder dan 35 kilogram, handmatig getransporteerd – in afwijking van punt 2 – tot een maximum van 5 rollen per persoon per dag.

  • 6 Wanneer het in nieuwbouwsituaties (gedeeltelijk) onmogelijk is het transport van zware materialen voor liftinstallaties van de aanvoerplaats naar de liftschacht met transporthulpmiddelen te verrichten, zijn voor dat gedeelte van het transporttraject tot uiterlijk 1 juli 2007 de punten 2 en 3 niet van toepassing.

  • 7 Straatstenen zwaarder dan 4 kilogram worden niet handmatig verwerkt.

  • 8 Stoeptegels zwaarder dan 9,5 kilogram worden niet handmatig verwerkt.

  • 9 Er wordt alleen zonder mechanische tilhulpmiddelen gemetseld en gelijmd als

    • de vrije werkruimte tenminste 0,60 meter bedraagt;

    • de diepte van het stavlak van een metselconsole tenminste 0,40 meter bedraagt;

    • de elementen lichter zijn dan 14 kilogram;

    • de elementen van 4 tot 14 kilogram tweehandig worden getild en worden verwerkt tot maximaal 1,50 meter boven en niet beneden het stavlak en

    • de elementen lichter dan 4 kilogram worden verwerkt tot maximaal 1.70 meter en vanaf tenminste 0,20 meter boven het stavlak,

      met uitzondering van

    • het van binnenuit metselen of lijmen direct onder en vanaf een verdiepingsvloer of

    • het metselen of lijmen vanaf het maaiveld.

  • 10 Betonstaal en gereedschap voor de verwerking hiervan zwaarder dan

    • 17 kilogram worden niet met één hand getild;

    • 20 kilogram worden niet getild vanaf minder dan 50 cm boven de grond.

  • 11 Steigerelementen zwaarder dan 23 kilogram worden niet door één persoon handmatig getild en getransporteerd.

Beleidsregel 5.3 -2. Fysieke belasting in kappersbedrijven

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het bepaalde in de artikelen 5.3 en 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft arbeid in kappersbedrijven, als bedoeld in beleidsregel 4.1c -3, eerste lid, voldaan als het volgende in acht wordt genomen.

  • 1

    • a. De zittinghoogte van de pompstoel is op eenvoudige wijze traploos instelbaar zodat het verrichten van vaktechnische handelingen steeds op de ergonomisch juiste hoogte kan geschieden. Het instelbereik van de zitting loopt tenminste van 45 tot 59 centimeter boven de vloer.

    • b. Bij het verrichten van vaktechnische handelingen bij kinderen tussen 1.15 en 1.60 meter dient gebruik gemaakt te kunnen worden van een stoelverhoger op de pompstoel. Bij het verrichten van vaktechnische handelingen bij kinderen van 1.15 meter en kleiner dient gebruik gemaakt te kunnen worden van een kinderstoel.

    • c. Een stoelverhoger verhoogt de zittinghoogte van de pompstoel met minimaal 20 centimeter.

    • d. Een kinderstoel is in hoogte instelbaar en heeft een zittinghoogte van minimaal 79 centimeter vanaf de vloer.

    • e. De buitenafmetingen van de pompstoel en kinderstoel zijn zodanig dat de horizontale afstand van de kapper tot het hoofd van de klant maximaal 30 centimeter bedraagt.

    • f. Aan de zijkanten van de pompstoel is de vrije werkruimte minimaal 70 centimeter. In die gevallen waarin deze afstand van minimaal 70 centimeter tussen pompstoel en muur niet bereikt kan worden, kan een kleinere afstand tot minimaal 50 centimeter volstaan, indien de kapper door draaiing van de pompstoel toch de vereiste vrije werkruimte kan bereiken. Aan de achterzijde van de pompstoel is de vrije werkruimte minimaal 100 centimeter.

    • g. De pompstoel is voorzien van een gesloten rond onderstel met een diameter van tenminste 39 centimeter of een sterpoot met minimaal vijf tenen, met een hart-pootafstand of hart-wielafstand tussen 24 en 37 centimeter.

    • h. De pompstoel draait minimaal 45 graden op de poot.

    • i. De hoogte van de rugleuning is maximaal 50 cm, gemeten vanaf de zitting.

    • j. De rugleuning is niet voorzien van een hoofdsteun, uitgezonderd bij de vaktechnische handelingen scheren en baardknippen.

  • 2

    • a. Alle kappers die in de kapsalon gelijktijdig wassen of vaktechnische handelingen verrichten, zijn in de gelegenheid om een kappersfiets te gebruiken.

    • b. De kappersfiets is voorzien van een zitting in de vorm van een fietszadel of ponyzadel.

    • c. De kappersfiets is niet voorzien van een rugleuning.

    • d. Om de juiste werkhoogte en werkhouding te bereiken is een kappersfiets op eenvoudige wijze traploos instelbaar. Het instelbereik van de zitting loopt tenminste van 60 tot 80 centimeter boven de vloer. Indien de optimale instelhoogte niet bereikt kan worden met behulp van een ponyzadel, dan maakt de kapper gebruik van een kappersfiets met fietszadel.

    • e. De zitting van de kappersfiets is draaibaar ten opzichte van het onderstel.

    • f. Een kappersfiets die niet is uitgevoerd voor montage op de vloer achter de pompstoel, is voorzien van een sterpoot met minimaal vijf tenen, met een hart-wielafstand tussen 24 en 37 centimeter. Indien de kappersfiets uitgevoerd is voor montage op de vloer achter de pompstoel, dan is de kappersfiets in beide richtingen in een hoek van minimaal 135 graden om de pompstoel draaibaar.

  • 3

    • a. De lengte van de wasbak tussen de neksteun en de achterzijde is maximaal 43 centimeter. Bij wasbakken met een holle voorzijde bedraagt deze lengte maximaal 45 centimeter.

    • b. Onder de wasbak is de diepte van de knieruimte minimaal 24 centimeter en de diepte van de voetruimte minimaal 42 centimeter, gemeten vanaf de achterzijde van de wasbak. Als die diepten niet bereikt kunnen worden achter het onderstel, is de breedte van het onderstel maximaal 30 centimeter, zodat de kapper de voeten en benen ter weerszijden van het onderstel kan plaatsen.

    • c. Aan de achterzijde van de wasbak is de vrije werkruimte minimaal 50 centimeter.

  • 4 De schaar is voorzien van een (eventueel verwijderbare) pinksteun. De pinksteun is dusdanig geplaatst respectievelijk kan dusdanig geplaatst worden, dat een neutrale stand (de vier vingers liggen nagenoeg op één lijn) van de hand wordt bereikt.

  • 5

    • a. Het takenpakket van de kapper geeft de kapper voldoende afwisseling in het werk. De afwisseling bestaat uit het regelmatig kunnen wisselen tussen taken en het regelmatig kunnen aannemen van andere werkhoudingen. Onder regelmatig wordt verstaan: tenminste ieder uur vijf minuten.

    • b. Het werk is zodanig georganiseerd dat de kapper na circa 2 uur werk 10 minuten pauze heeft.

  • 6

    • a. Voor het bepaalde in het eerste en derde lid geldt het volgende:

      • * Voor een pompstoel en wasbak aangeschaft na 31-12-2006 is het bepaalde direct van toepassing.

      • * Voor een pompstoel en wasbak die is aangeschaft vóór 1-1-2007 treedt het bepaalde op 1-1-2014 in werking.

    • b. Voor het bepaalde in het tweede en vierde lid geldt het volgende:

      • * Voor een kappersfiets en schaar die is aangeschaft vóór de datum van inwerkingtreding van deze beleidsregel treedt het bepaalde op 1-1-2007 in werking.

Beleidsregel 5.4 -1a. Zittend werk

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een zitgelegenheid op een werkplek voldoet aan de ergonomische beginselen, bedoeld in artikel 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • 1. Alle regelmatig voorkomende werkzaamheden zijn binnen het werkbereik van de handen en het zichtgebied van de individuele werknemer gebracht. De werkhoogte is aangepast aan de werkzaamheden en de individuele werknemer. De werknemer heeft de beschikking over een voetensteun indien dat voor het bereiken van een goede lichaamshouding gevergd wordt. Deze is minimaal 45 cm breed en 35 cm diep en is eenvoudig in hoogte instelbaar in minimaal 3 standen met onderling gelijke afstand. Het totale instelbereik van de voetensteun omvat in ieder geval het verticale traject tussen 35 en 47 centimeter onder de bovenzijde van de zitting. Een stang of balk als voetensteun is onvoldoende.

  • 2. Ten behoeve van de bewegingsvrijheid van benen en voeten is een vrije ruimte onder het werkblad aanwezig van ten minste 70 centimeter hoog en 60 centimeter breed en diep. Voor werkzaamheden in kantoren bedraagt de minimale diepte ten behoeve van de benen en voeten respectievelijk 65 en 80 centimeter.

  • 3. Indien kantoorwerkzaamheden worden verricht:

    • a. is er ten behoeve van de werknemer een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ‘Kantoormeubelen - Kantoorstoelen - Deel 1: Afmetingen - Bepaling van afmetingen’ voldoet, met de aanduiding ‘type A’;

    • b. zorgt de werkgever voor een stoel met aangepaste maatvoering of verstelmogelijkheden in de gevallen dat de verstelmogelijkheden van deze stoel voor een werknemer niet toereikend zijn;

    • c. voldoet de werktafel aan de norm NEN 2441:2002 ‘Ergonomie - Ergonomische criteria voor zit-statafels voor kantoorwerk - Eisen voor afmetingen en uitvoering - Beproevingsmethoden’ of aan de norm NEN 2449:1990 ‘Ergonomie. Ergonomische criteria voor kantoortafels. Eisen voor afmetingen en uitvoering, Beproevingsmethoden’, waarbij in plaats van de tafel met hoogteinstelbaarheid ook van een tafel met een vaste werkhoogte gebruik kan worden gemaakt, mits deze vaste werkhoogte tussen 74 en 76 centimeter ligt.

  • 4. Bij andere werkzaamheden dan kantoorwerkzaamheden die zittend kunnen worden verricht, is een zitgelegenheid beschikbaar die aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ‘Kantoormeubelen - Kantoorstoelen - Deel 1: Afmetingen - Bepaling van afmetingen’ voldoet. Als de situatie dat vereist, heeft zo’n zitgelegenheid tevens gunstige eigenschappen ten aanzien van hygiëne, stroefheid en ventilatie van het materiaal.

Beleidsregel 5.4 -1b. Gebruik van een stasteun

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Als bij staand werk een stasteun ter beschikking is gesteld voldoet deze aan de ergonomische beginselen, bedoeld in artikel 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, als de vrije been- en voetruimte resp. 24 en 42 cm is, het hoogteverstelbereik (met gasveer) tussen 65 en 90 cm ligt, het steunvlak minimaal 20x20 cm bedraagt, de hoek ten opzichte van de verticaal 20 tot 30 graden naar voren is gekanteld en bij een kruispoot met wielen de wielen geremd zijn.

Beleidsregel 5.4 -2. Zitgelegenheid bij kassawerk in zelfbedieningswinkels

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een zitgelegenheid bij kassawerk in zelfbedieningswinkels voldoet aan de ergonomische beginselen, bedoeld in artikel 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wanneer het hiernavolgende in acht genomen wordt:

  • 1. Onder kassawerk in zelfbedieningswinkels worden de afrekenhandelingen van een werknemer verstaan, alsmede de daaraan gerelateerde ondersteunende en voorbereidende taken op de kassawerkplek. Klanten selecteren in zulke winkels (ten minste voor een deel) zelf de koopwaar, waarna zij die ter afrekening aanbieden. Onder de zelfbedieningswinkels vallen in dit verband zowel de winkels in de levensmiddelen- als in de nietlevensmiddelenhandel: supermarkten, warenhuizen en speciaalzaken.

  • 2. Bij kassawerk in zelfbedieningswinkels is sprake van een doelmatige zitgelegenheid als

    • a. van de stoel de rugleuning en de zittinghoogte instelbaar zijn,

    • b. de stoel voldoet aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ‘Kantoormeubelen - Kantoorstoelen - Deel 1: Afmetingen - Bepaling van afmetingen’,

    • c. de hoogte van de zitting minimaal instelbaar is tussen 20 en 30 centimeter onder de werkhoogte,

    • d. de stoel gepolsterd is of bekleed of zodanig geconstrueerd van kunststof dat het warmte vasthoudt, stroef is en voldoende ventilatie mogelijk maakt,

    • e. de stoel, indien deze is voorzien van wielen of glijders:

      • 1) niet hinderlijk wegrijdt of -glijdt tijdens zittende werkzaamheden aan de kassa,

      • 2) gemakkelijk opzij gezet kan worden als de werknemer staat te werken achter de kassa,

      • 3) niet dreigt om te vallen bij extreme lichaamshoudingen van de werknemer,

      • 4) de verplaatsbaarheid van de stoel geen belemmering vormt bij het uitvoeren van de kassafunctie.

  • 3. Een stasteun voldoet in dit verband niet als een doelmatige zitgelegenheid.

  • 4. Het meubel waarin kassawerk wordt verricht, biedt voldoende bewegingsvrijheid en beschermt de werknemer tegen aanrijding door eventueel aanwezige winkelwagens. Hieraan wordt voldaan wanneer:

    • a. ten behoeve van de bewegingsvrijheid van benen en voeten er een vrije ruimte onder het werkblad aanwezig is van ten minste 70 centimeter hoog en 60 centimeter breed en diep, afgezien van de voor het werk beschikbare voetensteun. Bij die 60 centimeter breedte is de dikte van het werkblad nergens meer dan 11 centimeter,

    • b. de vloer van het kassameubel thermisch is geïsoleerd,

    • c. het kassameubel geen scherpe kanten of uitstekende delen bevat die de werknemer tijdens het werk kunnen verwonden,

    • d. in het kassameubel geen losliggende kabels of snoeren aanwezig zijn,

    • e. de oppervlakte van de toegepaste materialen in het kassameubel geen hinderlijke reflecties oplevert.

  • 5. Het kassameubel is zodanig ingericht dat:

    • a. indien een transportband voor de aanvoer van de koopwaar zorgt, de werknemer zo dicht bij de aanvoertransportband zit dat deze de koopwaar binnen een horizontaal bereik van 30 centimeter, gerekend vanaf de schouders, kan verplaatsen,

    • b. de geldlade en (indien aanwezig) de voorziening om anti-diefstalbeveiligingen te verwijderen zich bevinden binnen een horizontaal bereik van 30 centimeter, gerekend vanaf de schouder,

    • c. overige voorzieningen die de werknemer regelmatig nodig heeft bij het afrekenen (bonprinter, toetsenbord, een vals geld-detector, opbergplaatsen voor papiergeld en cheques, zegels, zegelboekjes en de meest gangbare inpakmaterialen), zijn geplaatst binnen een horizontaal bereik van 45 centimeter, gerekend vanaf de schouders van de werknemer,

    • d. de hoogte waarop de onder a t/m c genoemde voorzieningen zich bevinden maximaal 10 centimeter afwijkt van de werkhoogte,

    • e. ten opzichte van de kijkrichting van de werknemer die recht voor zich afrekenhandelingen uitvoert, de hoek met de richting van de aanvoerband niet meer dan 60 graden bedraagt.

  • 6. De werknemer heeft de beschikking over een voetensteun indien dat voor het bereiken van een goede lichaamshouding gevergd wordt. Deze is minimaal 45 cm breed en 35 cm diep en is eenvoudig in hoogte instelbaar in minimaal 3 standen met onderling gelijke afstand. Het totale instelbereik van de voetensteun omvat in ieder geval het verticale traject tussen 35 en 47 centimeter onder de bovenzijde van de zitting. Een stang of balk als voetensteun is onvoldoende.

  • 7. De werkgever zorgt voor aanpassing van het meubilair of relevante delen ervan ten behoeve van werknemers die qua lichamelijke eigenschappen sterk afwijken van de andere werknemers.

Beleidsregel 5.4 -3. Zitgelegenheid bij baliewerk

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een zitgelegenheid bij baliewerk voldoet aan de ergonomische beginselen, bedoeld in artikel 5.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wanneer het hiernavolgende in acht genomen wordt:

  • 1. Onder baliewerk worden werkzaamheden verstaan aan een voorziening die ingericht is voor direct contact met klanten of bezoekers. Administratieve handelingen, verstrekken van informatie, verrichten van transacties en doorverwijzen staan bij zulke werkzaamheden centraal.

  • 2. Er is sprake van een doelmatige zitgelegenheid als

    • a. van de stoel de rugleuning en de zittinghoogte verstelbaar zijn,

    • b. de stoel voldoet aan de norm NEN-EN 1335-1:2000 ‘Kantoormeubelen - Kantoorstoelen - Deel 1: Afmetingen - Bepaling van afmetingen’ met de aanduiding ‘type A’,

    • c. het hoogte-insteltraject van de stoel is aangepast aan de hoogte van de balie en

    • d. de stoel is voorzien van wielen of glijders, waarbij van belang is dat:

      • 1) de stoel niet hinderlijk wegrijdt of - glijdt tijdens zittende werkzaamheden aan de balie,

      • 2) de stoel gemakkelijk opzij gezet kan worden als de werknemer staat te werken achter de balie en

      • 3) de stoel niet dreigt om te vallen bij extreme lichaamshoudingen van de werknemer.

  • 3. Bij baliewerk in combinatie met beeldschermwerk in de zin van artikel 5.12 van het Arbeidsomstandighedenbesluit is sprake van een doelmatige zitgelegenheid als de stoel voorzien is van verstelbare armsteunen.

  • 4. Het meubel waarin baliewerk wordt verricht, biedt voldoende bewegingsvrijheid voor de werknemer. Er is een vrije ruimte onder het werkblad aanwezig van ten minste 70 centimeter hoog en 60 centimeter breed en diep, afgezien van de voor het werk beschikbare voetensteun. Bij die 60 centimeter breedte is de dikte van het werkblad nergens meer dan 5 centimeter.

  • 5. De inrichting van de balie maakt het mogelijk dat de werknemer en bezoekers elkaar op gelijke ooghoogte aan kunnen kijken. Hieraan wordt voldaan wanneer:

    • a. de zittinghoogte van de stoel van de werknemer over een traject verstelbaar is van 49 -61 cm, 59 - 71 cm of een traject daartussen, waarbij de werkhoogte van de werknemer dienovereenkomstig is aangepast, of

    • b. de vloer aan de zijde van de werknemer is verhoogd met 10 tot 20 centimeter en de overgang naar deze vloerverhoging goed is gemarkeerd, of

    • c. de balie aan bezoekerszijde voorzien is van een stoel, waarvan bezoekers geregeld gebruik maken.

  • 6. De werknemer heeft de beschikking over een voetensteun indien dat voor het bereiken van een goede lichaamshouding nodig is. Deze is minimaal 45 cm breed en 35 cm diep en is eenvoudig in hoogte instelbaar in minimaal 3 standen met onderling gelijke afstand. Het totale instelbereik van de voetensteun omvat in ieder geval het verticale traject tussen 35 en 47 centimeter onder de bovenzijde van de zitting. Een stang of balk als voetensteun is onvoldoende.

  • 7. Hulpmiddelen die regelmatig worden gebruikt zijn zo geplaatst dat de werknemer bij dat gebruik niet noodgedwongen hoeft te verzitten of een gebogen houding hoeft aan te nemen. Deze zijn geplaatst binnen een horizontaal bereik van 45 centimeter, gerekend vanaf de schouders van de werknemer. De plaatsing is bovendien op een hoogte die maximaal 10 centimeter afwijkt van de werkhoogte.

Beleidsregel 5.11. Bescherming van ogen en gezichtsvermogen bij beeldschermwerk

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Het passend onderzoek aan ogen en gezichtsvermogen omvat minimaal een anamnese, een gezichtsscherpte- en een accommodatiemeting. In aan vulling daarop vindt er een beoordeling van de werkplek plaats. Een oftalmologisch onderzoek wordt uitgevoerd als oogklachten of gezichtsstoornissen niet op een eenvoudige manier met optische correctiemiddelen te verhelpen zijn.

Paragraaf 6. Hoofdstuk 6 Fysische factoren

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 6.1. Temperatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Indien de aard van het werk of de aard van de arbeidsplaats het werken bij een hoge omgevingstemperatuur noodzakelijk maakt, leiden de klimatologische omstandigheden met tot overschrijding van de referentiewaarden genoemd in:

    • a. bijlage A van de norm NEN-ISO 7243:1989 "Hete omgevingsomstandigheden – Bepaling van de externe warmtebelasting van werkende mensen, gebaseerd op de WBGT-index (wet bulb globe temperature)", inclusief correctieblad C1:1996, en

    • b. bijlage C van de norm NEN-ISO 7933:1990 "Hete klimaatomstandigheden – Analytische bepaling en interpretatie van de warmte-belasting met behulp van de berekening van de vereiste zweetproductie".

  • 2 Indien de aard van het werk of de aard van de arbeidsplaats het werken bij een lage omgevingstemperatuur noodzakelijk maakt, voldoet het klimaat aan de norm NVN-ISO/TR 11079:1996 "Beoordeling van koude klimaatomstandigheden. Bepaling van de vereiste warmte-isolatie van kleding", rekening houdend met de koude-beschermende kleding die de werknemer draagt.

  • 3 Bij overschrijding van de referentiewaarden in de bovengenoemde normen dient de werkgever de thermische belasting op de betreffende arbeidsplaats met behulp van passende maatregelen te verminderen, zo veel mogelijk in eerste aanleg bij de bron van de thermische belasting.

Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van zeeschepen.

Beleidsregel 6.2. Luchtverversing

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Voor kantoorruimten geldt een minimale luchtverversing van 30 m 3/uur per persoon, en voor lesruimten in het basisonderwijs, overeenkomstig NEN 1089:1986 "Ventilatie van schoolgebouwen. Eisen", een minimale luchtverversing van 20 m3/uur per persoon.

  • 2 Voor overige ruimten waarin lichte arbeid wordt verricht geldt een minimale luchtverversing van 25 m3 /uur per persoon.

Deze beleidsregel is niet van toepassing aan boord van zeeschepen en luchtvaartuigen of indien de eisen van verkeersveiligheid (Wegvervoer) zich ertegen verzetten.

Beleidsregel 6.3. Verlichting

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Arbeidsplaatsen en de directe toegangen daartoe zijn gedurende de aanwezigheid van de werknemers voldoende en doelmatig verlicht door daglicht, door kunstlicht of door beide, indien is voldaan aan de Nederlandse norm NEN 3087:1997 "Visuele ergonomie in relatie tot verlichting – Principes en toepassingen".

Beleidsregel 6.4. Daglicht

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 6.4, derde lid.

Beleidsregel 6.7. Beoordelen en zo nodig meten van de lawaainiveaus

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De werkgever beoordeelt de lawaainiveaus waaraan werknemers zijn blootgesteld als bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, van het Arbobesluit middels metingen, wanneer door de uitvoering van enigerlei werkzaamheid de dagelijkse blootstelling aan lawaai (dagdosis, LEX,T) hoger is dan 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa (bij benadering 135 dB(C) momentane geluidsdruk). De Nederlandse norm NEN 3418 ‘Ergonomie. Het beoordelen van geluid op de arbeidsplaats’De norm NEN 3418 wordt aangepast aan het Besluit van 25 januari 2006 tot wijziging van het Arbobesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van lawaai (Stb. 56). De herziening verschijnt naar verwachting in april 2006. dient daarbij als leidraad.

    Metingen kunnen achterwege blijven wanneer uit andere bron voldoende nauwkeurige gegevens beschikbaar zijn over de te beoordelen lawaainiveaus van de voorkomende werkzaamheden. In situaties waarin overschrijding van de dagdosis van 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk van 112 Pa (135 dB(C)) bij een eerste beoordeling niet ondubbelzinnig valt vast te stellen, geven representatieve steekproefmetingen daarover uitsluitsel.

  • 2 De deskundige of de arbodienst voert in opdracht van de werkgever de geluidsmetingen als bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, uit overeenkomstig de Nederlandse norm NEN 3418. Dit waarborgt de representativiteit van de meetresultaten voor de blootstelling aan lawaai gedurende de dagelijkse arbeidstijd.

  • 3 Toepassing van de norm NEN 3418 voor het meten van geluid op de arbeidsplaats waarborgt dat de bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn aangepast aan de desbetreffende omstandigheden als genoemd in artikel 6.7, derde lid.

Beleidsregel 6.8. Voorkomen of beperken van de blootstelling aan schadelijk lawaai

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel 6.8, eerste, tweede en derde lid Arbobesluit

  • 1 Wanneer een werknemer de dagdosis LEX,T van 85 dB(A) of het piekniveau van 140 Pa (bij benadering 137 dB(C) momentane geluidsdruk) overschrijdt, worden op de werkplekken die een wezenlijke bijdrage leveren aan die dagdosis technische of organisatorische maatregelen genomen om die bijdrage te reduceren, overeenkomstig de algemeen erkende stand van de lawaaibestrijdingstechniek in de bedrijfstak en de stand van de techniek in het algemeen. In ieder geval geldt dit voor de werkplekken waar de partiële dosis LEX,T hoger is dan 85 dB(A).

  • 2 De werkgever vervangt machines waarvan de geluidsproductie niet beantwoordt aan bovengenoemde criteria wanneer de economische levensduur is verstreken.

  • 3 Wanneer de dagdosis van de werknemer door lawaaibestrijding aan de bron door toepassing van de algemeen erkende stand van de techniek of van de algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding niet tot beneden 85 dB(A) (piekniveau 140 Pa of 137 dB(C)) kan worden teruggebracht, beperkt de werkgever de geluidsoverdracht naar de arbeidsplaats met gebruikmaking van de algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding zodanig dat de dagdosis van de betrokken werknemers zoveel mogelijk tot beneden 85 dB(A) (piekniveau 140 Pa of 137 dB(C)) wordt gereduceerd.

Artikel 6.8, vierde lid

  • 4 Werkruimten, bedieningsplaatsen, arbeidsmiddelen etc. met een geluidniveau hoger dan 85 dB(A) (of piekniveau hoger dan 140 Pa of 137 dB(C)), dienen als gehoorbeschermingszone gemarkeerd te worden. Hiervoor zijn genormaliseerde waarschuwingspictogrammen in de handel verkrijgbaar, die bij de werkplekken of bij de ingang van de werkruimtes aangebracht kunnen worden. De pictogrammen moeten goed zichtbaar zijn. De afbakening van de gehoorbeschermingszone bestaat tenminste uit waarschuwingspictogrammen en kan daarnaast middels geel/zwarte band op de vloer of muur worden aangeduid.

Artikel 6.8, zevende lid, en artikel 8.1, eerste en tweede lid, Arbobesluit

  • 5 Gehoorbeschermers zijn passend wanneer zij worden afgestemd op de omstandigheden ter plaatse door met name de volgende factoren mee in overweging te nemen:

    • a. de klimaatomstandigheden op de arbeidsplaats;

    • b. de aard van de uit te voeren werkzaamheden;

    • c. de hoeveelheid vrije ruimte op de arbeidsplaats;

    • d. de eventuele noodzaak gehoorbeschermers te gebruiken in combinatie met andere persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • 6 Afstemming van gehoorbeschermers op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemer geschiedt door rekening te houden met de volgende zaken:

    • a. het draagcomfort van de gehoorbeschermers;

    • b. de persoonlijke voorkeur van de werknemers voor een bepaald type gehoorbeschermers;

    • c. medische aspecten die een beletsel kunnen vormen voor het gebruik van bepaalde typen gehoorbeschermers.

  • 7 De werkgever zorgt ervoor dat de aangeboden gehoorbeschermers geschikt zijn voor de drager door de gebruikers een keuze te bieden uit verschillende typen gehoorbeschermers die voldoende demping bieden voor de situatie waarin de gehoorbeschermers worden gebruikt. Hierbij ziet de werkgever erop toe dat de dagelijkse blootstelling in de gehoorgang niet hoger is dan 80 dB(A) (en het piekniveau niet hoger is dan 112 Pa of 135 dB(C)) of, als dit technisch niet mogelijk is, in ieder geval niet hoger dan 87 dB(A) (en het piekniveau niet hoger dan 200 Pa of 140 dB(C)).

    De selectie gebeurt aan de hand van de norm NEN-EN 458:1994 ‘Gehoorbeschermers – Aanbevelingen voor keuze, gebruik, verzorging en onderhoud. Praktijkrichtlijn’.

Beleidsregel 6.9. Weekgemiddelde schadelijk geluid

[Vervallen per 25-03-2006]

Grondslag: Arbobesluit artikel 6.9, eerste lid.

Beleidsregel 6.14. Caissonarbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 De werkinstructie wordt als deugdelijk aangemerkt als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit indien bij de weergave van de veiligheidsvoorzieningen en de noodprocedures ten minste aandacht is besteed aan:

    • a. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden.

    • b. Materieel en onderhoud.

    • c. Uitrusting van werkkamer, schutsluizen en compressiekamer.

    • d. Luchtdruk, temperatuur, luchtverversing en luchtzuiverheid in werkkamer, schutsluizen en compressiekamer.

    • e. Luchtpompen en (nood)energievoorziening.

    • f. Gebruik van elektriciteit.

    • g. Communicatie.

    • h. Voorzieningen en procedures, in ieder geval ten aanzien van het in- en uitschutten, en de decompressie- en de behandelingstabellen.

    • i. Voorzieningen en procedures voor situaties die afwijken van de algemeen voorkomende werksituaties.

    • j. Noodprocedures die ten minste voorschrijven dat de caissonarbeid onmiddellijk wordt gestaakt zodra de reserve-apparatuur voor het instandhouden van de overdruk of de noodenergie-voorziening in werking treedt.

    • k. Ongevalsmelding en medische hulp.

    • l. Samenstelling en gebruik van de EHBO-uitrusting.

    • m. Gedragsregels ten aanzien van rusttijd en vliegen na het verrichten van caissonarbeid.

    • n. Voorlichting en onderricht.

      In bijlage 15 bij deze beleidsregels wordt voor een aantal onderwerpen een mogelijk nadere uitwerking gegeven.

  • 4 De werkkamer, bedoeld in het tweede lid, onder c en d:

    • a. is, zo blijkt uit berekeningen, voldoende stabiel, sterk en lucht- en waterdicht, en

    • b. heeft, met uitzondering van de aanvangssituatie, zodanige afmetingen dat de werknemers zich er rechtop in kunnen bewegen.

  • 5 Aan de verplichting om met inachtneming van de stand van de techniek en rekening houdend met de specifiek te verrichten arbeid deugdelijk en in goede staat verkerend materieel ter beschikking te stellen, als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt voldaan als ten minste het volgende materieel ter beschikking wordt gesteld dat voldoet aan de daarbij vermelde voorschriften.

    • a. Op een caisson zijn twee afzonderlijke personenschutsluizen aanwezig, tenzij dat praktisch uitgesloten is.

    • b. In de personenschacht is een takelinstallatie aanwezig waarmee een gewonde op een brancard of in een hijsbroek via de schutsluis naar buiten kan worden gebracht.

    • c. De personenschutsluis en personenschacht zijn – blijkens keuring en beproeving – voldoende sterk en luchtdicht.

    • d. De personenschutsluis voldoet tevens aan de volgende criteria:

      • 1°. de inlaatopening van de inrichting voor luchtverversing is zodanig geplaatst of beschut, dat de luchtverversing geen hinder kan veroorzaken;

      • 2°. de voor deze ruimte bestemde lucht wordt direct vanuit de hoofdpersleiding aangevoerd,

      • 3°. de toestellen ter regeling van de luchtdruk in deze ruimte zijn – met uitzondering van de verzegelde noodinrichting aldaar – gedurende het schutten van personen buiten hun bereik;

      • 4°. automatisch registrerende toestellen leggen het verloop van de luchtdruk in een personenschutsluis vast;

      • 5°. de hoogte is zodanige dat eenieder daarin rechtop kan staan;

      • 6°. er is apparatuur aanwezig die de ruimte kan verwarmen;

      • 7°. de constructie van de deuren is zodanig dat deze uitsluitend open kunnen naar de zijde van de hoogste druk;

      • 8°. hij is voorzien van een venster met een doorzichtige ruit;

      • 9°. in de ruimte is een verzegelde noodinrichting aanwezig die hen die worden ingeschut, in staat stelt zichzelf in noodsituaties uit te schutten;

      • 10°. de toegang tot de ruimte is voorzien van een platform dat ten minste 1 meter breed is en dat door een leuning is beveiligd;

      • 11°. indien hij boven water is opgesteld, bedraagt de afstand tussen het laagste punt van de toegang tot de personenschutsluis en de waterspiegel ten minste 1 meter.

      • 12°. indien hij onder de waterspiegel is opgesteld, blijkt uit de risico-inventarisatie en –evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, welke veiligheidsmaatregelen zijn genomen om indringing van water in de personenschutsluis te voorkomen.

    • e. In een personenschutsluis zijn een uitschuttijdentabel, een uurwerk, een manometer en een thermometer beschikbaar.

    • f. Voor personen en materialen zijn afzonderlijke schutsluizen en afzonderlijke schachten nodig, tenzij de werkgever aantoont dat in de werkkamer slechts licht gereedschap nodig is. In dat geval mag het gereedschap via de personenschutsluis worden aan- en afgevoerd.

    • g. De materialenschutsluis en -schacht zijn – blijkens keuring en beproeving – voldoende sterk en luchtdicht.

    • h. Van een materialenschutsluis zijn de binnen- en buitendeuren – indien zij opengaan naar de zijde van de laagste druk – zodanig gekoppeld, dat de ene deur slechts open kan als de andere dicht is.

    • i. Een werkkamer, personenschutsluis of pompkamer staat door middel van telefoon of een ander akoestisch systeem in verbinding met de toezichthouders die zich buiten die ruimten bevinden;

    • j. Een werkkamer, personenschutsluis, personenschacht of compressiekamer is door middel van elektrische apparatuur verlicht.

    • k. Waterdichte elektrische zaklantaarns voor alle caissonwerkers, met een minimum van drie zaklantaarns, zijn voorhanden in een waterdicht geconstrueerde kist in de werkkamer.

    • l. Met betrekking tot de overdrukinstallatie en installatie voor de luchtzuiverheid wordt het volgende in acht genomen:

      • 1°. De installatie die verantwoordelijk is voor het opbouwen en in stand houden van de overdruk en voor de ventilatie is in tweevoud aanwezig.

      • 2°. Als een luchtpomp of luchtleiding onklaar raakt, kan onmiddellijk een andere luchtpomp of luchtleiding in werking treden.

      • 3°. Ook andere inrichtingen waarvan het falen gevaar oplevert voor degenen die onder overdruk verkeren, zijn steeds in reserve en kunnen het werk direct overnemen.

      • 4°. De persluchtleiding heeft bij de luchtpompen een afsluiter.

      • 5°. De persluchtleiding bevat een zelfwerkende terugslagklep daar waar de leiding een werkkamer of een personenschutsluis binnengaat.

      • 6°. Op een gemakkelijk bereikbare plaats zit een veiligheidsklep die er voor zorgt dat de luchtdruk in de werkkamer de vereiste luchtdruk met niet meer dan 0,5. 105 Pa overschrijdt.

      • 7°. Er zijn voorzieningen aanwezig die de juiste luchtdruk, luchtverversing, luchtzuiverheid en, zo mogelijk, de temperatuur in werkkamer en schutsluizen waarborgen.

    • m. Een onafhankelijke noodenergievoorziening (noodstroomaggregaat) is aanwezig om onder alle omstandigheden de overdruk in stand te kunnen houden en de verlichting in werkkamer, personenschutsluis, personenschacht of compressiekamer te kunnen laten branden.

  • 8 Een werkplan is deugdelijk als bedoeld in artikel 6.19, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, indien het ten minste bevat:

    • a. een opgave van de plaats waar de arbeid zal worden verricht en van het tijdstip waarop deze zal aanvangen;

    • b. een opgave van het vermoedelijke aantal werknemers dat op het gehele werk werkzaam zal zijn en van het aantal werknemers dat onder hogere dan atmosferische luchtdruk zal werken;

    • c. een volledig overzicht van het werk met tekeningen.

  • 9 Een geschikte compressiekamer als bedoeld in artikel 6.20, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldoet aan de eisen die onafhankelijke classificatiebureaus stellen. Zij heeft in ieder geval de volgende voorzieningen:

    • a. de constructie is zodanig dat deze de benodigde decompressiedruk ruimschoots kan weerstaan:

    • b. aan de compressiekamer kan ademhalingsgas worden toegevoerd voor therapeutische recompressie;

    • c. de temperatuur in een compressiekamer is zodanig dat zij een optimale decompressie waarborgt;

    • d. in de compressiekamer bevindt zich een brandblusinstallatie, die onder overdruk bruikbaar is;

    • e. vanuit de compressiekamer is voortdurend telefonisch contact mogelijk met de persoon die de werknemers adequaat medisch begeleiden kan, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c. van het Arbeidsomstandighedenbesluit.

Beleidsregel 6.15. Duikarbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 De werkinstructie, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder a. van het Arbeidsomstandighedenbesluit, wordt als deugdelijk aangemerkt indien bij de weergave van de veiligheidsvoorzieningen en de noodprocedures ten minste aandacht is besteed aan:

    • a. Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

    • b. Materieel en onderhoud

    • c. Duikprocedures

    • d. Inschakeling reserveduiker

    • e. Voorzieningen en procedures voor situaties die afwijken van de algemeen voorkomende werksituaties

    • f. Richtlijnen voor decompressie

    • g. Ongevalsmelding en medische hulp

    • h. Samenstelling en gebruik van de EHBO-uitrusting.

  • 2 Het aan de werknemers ter beschikking te stellen materieel als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder b, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bestaat ten minste uit:

    • a. voorzieningen waarmee de ploegleider en de duikers met elkaar kunnen communiceren, waartoe in elk geval wordt gerekend een seinlijn van voldoende sterkte voor iedere duiker, indien de aard van de arbeid het gebruik van een seinlijn toelaat;

    • b. voorzieningen waarmee de duiker op veilige wijze in en uit de vloeistof kan komen, waarin duikarbeid wordt verricht;

    • c. een voorziening waardoor de ploegleider voortdurend op de hoogte kan zijn van de diepte waarop de duiker zich bevindt;

    • d. indien de duiklocatie niet of onvoldoende verlicht is, een aan de duiker bevestigde voorziening die de positie van de duiker bij verblijf aan de oppervlakte aangeeft, alsmede verlichting van de plaats vanwaar wordt gedoken;

    • e. voorzieningen om de lichaamstemperatuur van de duiker op peil te houden, indien het gevaar bestaat dat die temperatuur te veel daalt of stijgt;

    • f. een duiksysteem (waaronder ten minste een duikklok), indien wordt gedoken naar een diepte van 50 meter of meer;

    • g. een voorziening die tijdens duikarbeid het ademgas aan de duiker toevoert;

    • h. een voorziening om bij het duiken met oppervlakteademgasvoorziening (SSE) bij het gebruik van ademgas anders dan lucht, de kwaliteit van het ademgas aan de oppervlakte permanent te bewaken, alsmede een alarmsysteem dat een afwijking van de vereiste samenstelling onmiddellijk meldt.

  • 3 Met betrekking tot het ter beschikking te stellen ademgas als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder b, wordt het volgende in acht genomen.

    • a. Er is sprake van voldoende ademgas wanneer de duiker gebruik kan maken van een zodanige hoeveelheid reserve-ademgas dat hij in geval van nood de duik op veilige wijze kan afbreken.

    • b. Bij gebruik van individuele onafhankelijke ademgasvoorziening – zoals bij scuba duikers – wordt, ter vaststelling van de voor een bepaalde activiteit geschikte kwaliteit ademgas, bij het gebruik van ademgas anders dan lucht net vóór aanvang van een duik de samenstelling van het gasmengsel gecontroleerd.

  • 4 Voor de in artikel 6.15, eerste lid, onder c, juncto artikel 6.16, zevende lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit bedoelde persoon die de werknemers medisch kan begeleiden geldt ten minste het volgende:

    • a. Wanneer deze duikmedische begeleider een lid is van de duikploeg, mag hij niet zelf duiken noch mag hij in de voorafgaande 12 uur dieper dan 9 meter gedoken hebben.

    • b. Uitsluitend ingeval de duikploeg uit 2 personen mag bestaan (ingevolge artikel 6.16, vierde lid) kan de duikmedische begeleider als ploegleider en reserveduiker optreden, het onder a genoemde 12-uurscriterium vervalt dan.

  • 5 De eerste-hulpuitrusting is adequaat als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder d, indien:

    • a. deze wordt vastgesteld in overeenstemming met de arts bedoeld in artikel 6.15, tweede lid, en een door deze arts op schrift gestelde verklaring van de vastgestelde inhoud is bijgevoegd;

    • b. een zuurstofkoffer daarvan deel uitmaakt.

  • 6 Onder de hierna te noemen omstandigheden is sprake van een voorzienbare kans dat de duikers in moeilijkheden raken, bedoeld in artikel 6.16, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit:

    • a. de reserveduiker kan duikuitrusting niet zelf aantrekken;

    • b. slecht zicht, te weten: op minder dan 1 meter zijn personen of voorwerpen niet duidelijk zichtbaar;

    • c. onmogelijkheid vrij op te stijgen;

    • d. aanwezigheid obstakels;

    • e. betreding van holle ruimten.

  • 7 Een geschikte compressiekamer als bedoeld in artikel 6.18, eerste lid, voldoet aan de eisen die onafhankelijke classificatiebureaus stellen. Zij heeft in ieder geval de volgende voorzieningen:

    • a. de constructie is zodanig dat deze de benodigde decompressiedruk ruimschoots kan weerstaan;

    • b. aan de compressiekamer kan ademhalingsgas worden toegevoerd voor therapeutische recompressie;

    • c. de temperatuur in een compressiekamer is zodanig dat zij een optimale decompressie waarborgt;

    • d. in de compressiekamer bevindt zich een brandblusinstallatie, die onder overdruk bruikbaar is;

    • e. vanuit de compressiekamer is voortdurend telefonisch contact mogelijk met de persoon die de werknemers adequaat medisch begeleiden kan, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c.

  • 8 Ten aanzien personen die arbeid verrichten bestaande uit de instructie van sportduikers, bedoeld in artikel 6.13, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit en leerlingen en studenten als bedoeld in artikel 6.31, van het Arbeidsomstandighedenbesluit zijn niet van toepassing:

    • a. de materieeleisen, bedoeld in het tweede lid, de onderdelen a, c, d, f en h. Wel gelden de materieeleisen zoals gebruikelijk in de sportduikwereld;

    • b. de eisen aan de eerste-hulpuitrusting, bedoeld in het vijfde lid, onderdelen a en b. Wel is ten minste een eerste-hulpuitrusting aanwezig zoals voorgeschreven door de Nederlandse Onderwatersportbond.

Beleidsregel 6.23. Geluidsvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen

[Vervallen per 25-03-2006]

Grondslag: Arbobesiuit artikel 6.23.

Paragraaf 7. Hoofdstuk 7 Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 7.3 -1. Handbediende hogedrukreinigers

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Aan het gestelde in artikel 7.3 wordt met betrekking tot het gebruik van handbediende hogedruk reinigers voldaan indien bij werkzaamheden met deze hogedrukreinigers Tabel l wordt aangehouden.

  • 2 Onder een hogedruk reiniger wordt in dit verband een toestel verstaan:

    • a. met een maximum werkdruk van 250 bar of meer of

    • b. waarvan de opbrengst uitgedrukt in het product van de maximale werkdruk in bar en de hoeveelheid te verspuiten vloeistof in liters per minuut, groter is dan 5000.

  • 3 Tabel l is samengesteld uit de volgende delen:

    • a. Werkomstandigheden. Deze zijn in oplopende zwaarte in 3 categorieën ingedeeld:

      • 1°. Standaardwerkzaamheden;

      • 2°. Werken in omsloten ruimten;

      • 3°. Bijzondere werkomstandigheden.

    • b. Extra beveiligings- en/of hulpmiddelen. Dit betreft met name een tweehandenbediening op het spuitpistool als beveligingsmiddel tegen het ongewild getroffen worden door de vloeistofstraal en een schoudersteun als hulpmiddel ter opvanging van de reactiekracht.

    • c. Reactiekracht van het spuitpistool. De maximaal toegestane reactiekracht bedraagt 250 N.

    • d. De lengte van de lans. De gangbare lanslengte bedraagt 75 cm. Bij kortere lanslengten neemt de kans getroffen te worden door de waterstraal toe.

      Een lans met een lengte kleiner dan 50 cm wordt met gebruikt

  • 4 Waar in de tabel sprake is van "Geen extra maatregelen" wordt bedoeld dat de in deze beleidsregel behandelde extra maatregelen niet behoeven te worden getroffen.

  • 5 Waar sprake is van "Niet toepassen" wordt bedoeld dat de genoemde maatregelen als regel onvoldoende zijn om in de aangegeven situaties de risico's voldoende te beperken.

    Tabel l
       

    WERKOMSTANDIGHEDEN

    Lanslengte in cm

    Reactiekr. in N.

    STANDAARD WERKZAAMHEDEN

    WERKEN IN OMSLOTEN RUIMTEN

    BIJZONDERE WERKOMSTANDIGHEDEN

    ≥ 75

    ≤ 150

    Geen extra maatregelen

    Geen extra maatregelen

    twee handen-bediening

    ≥ 75

    150–200

    Schoudersteun of twee handenbed

    Niet toepassen

    Niet toepassen

    < 75

    ≤ 150

    twee handen-bediening

    twee handen-bediening

    twee handen-bediening

    < 75

    > 150

    Niet toepassen

    Niet toepassen

    Niet toepassen

Beleidsregel 7.3 -2. Geschiktheid afkortzagen voor aluminium

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het gestelde in artikel 7.3 wordt met betrekking tot het gebruik van afkort(cirkel-) zagen met een radiale arm voor handmatig afkorten en in verstek zagen van aluminium voldaan indien deze, in vergelijking met dezelfde machines waarmee uitsluitend hout of kunststof wordt verwerkt, zijn uitgevoerd met de volgende bijzondere voorzieningen:

  • a. een speciaal zaagblad met een negatieve snijhoek;

  • b. een ondersteuning voor het werkstuk, die zodanig bemeten is, dat het zaagblad zich altijd binnen de omtrek van deze ondersteuning bevindt;

  • c. een hoge aanslag op de ondersteuning voor het werkstuk, waar het zaagblad in de uitgangspositie geheel achter verdwijnt,

  • d. een afscherming achter de aanslag waardoor aanraking van het zaagblad in zijn uitgangspositie is voorkomen;

  • e. een mechanisme, dat ervoor zorgt, dat het zaagblad bij het loslaten van de handgreep in de uitgangspositie terugkeert;

  • f. een opspaninrichting waarmee het werkstuk wordt vastgezet;

  • g. een snelheidsbegrenzer die alleen een geleidelijke horizontale beweging van het zaagblad mogelijk maakt;

  • h. een zodanige beperking van de machine, dat evenwijdig zagen aan de aanslag niet mogelijk is.

Beleidsregel 7.3 -3. Geschiktheid hijs- en hefgereedschap

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Er wordt zodanig hijs- en hefgereedschap gebruikt, dat lasten er met ongewild van kunnen loskomen en dat het hijs- en hefgereedschap niet kan losraken van de kraan, ook met wanneer de last tijdens het hijsen ergens (ongewild) tegen stoot of wordt tegengehouden.

    Haken worden hiertoe als regel gesloten uitgevoerd om te voorkomen dat aangehaakte hijs- en hefgereedschappen zoais stroppen lengen, hijsbanden enz. ongewild los van de haak kunnen komen.

  • 2 Indien dit door de aard van de last niet kan worden voorkomen, worden doelmatige uitvalbeveiligingen toegepast of wordt voorkomen dat personen door een vallende last of een deel daarvan kunnen worden geraakt.

  • 3 Leidingen of kabels van vacuumhefgereedschap, hefmagneten en dergelijke zijn beschermd tegen beschadiging bij uitval van de energie-toevoer of bij afname van het hefverrnogen zijn waarborgen gerealiseerd, waardoor het vallen van de last of delen daarvan geen risico's tot gevolg heeft. Indien dit niet kan worden gewaarborgd, wordt de hijshoogte beperkt tot maximaal 1,5 meter of wordt de zone, waarboven zich lasten kunnen bevinden, ontruimd en afgezet.

Beleidsregel 7.3 -4. Inventarisatie en evaluatie van gevaren van arbeidsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Voor machines en vergelijkbare arbeidsmiddelen wordt aan het gestelde in artikel 7.3, eerste lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan indien de risico-inventarisatie en -evaluatie is uitgevoerd volgens NEN-EN 1050:1997 "Veiligheid van machines. Principes voor de risicobeoordeling".

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.3 -5. Geschiktheid freesgereedschap en ronde zaagbladen bij houtbewerkina

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het gestelde in artikel 7.3, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor freesgereedschap en ronde zaagbladen voor houtbewerking voldaan, indien deze voldoen aan de bepalingen van de norm NEN-EN 847-1:1997 "Gereedschap voor houtbewerking – Veiligheidseisen. Deel 1: Freesgereedschap, ronde zaagbladen", inclusief correctieblad C1:1997.

Beleidsregel 7.3 -6. Geschiktheid werkbakken

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een werkbak bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoet aan artikel 7.3, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer de volgende bepalingen zijn in acht genomen:

  • 1. Voor werkbakken hangende aan een hijskraan:

    • a. Werkbakken worden nooit gebruikt bij windsnelheden boven 13,8 m/s (windkracht 6 Beaufort) noch bij windsnelheden die hoger zijn dan voor de hijskraan in normaal bedrijf toelaatbaar is.

    • b. De machinist verricht tegelijkertijd geen andere werkzaamheden, zolang er een bemande werkbak in zijn hijskraan hangt.

    • c. De werkbak wordt uitsluitend met geringe snelheid en zonder schokken of stoten verplaatst.

    • d. In de werkbak bevinden zich niet meer personen en/of lasten dan waarvoor de werkbak bestemd is.

    • e. De personen in de werkbak dragen allen een valbeveiliging die aan de werkbak aangelijnd is.

    • f. Het betreden en verlaten van de werkbak geschiedt uitsluitend wanneer deze op een vaste ondergrond is afgezet.

  • 2. Voor werkbakken bevestigd aan of op het hefmechanisme van een hefwerktuig zoals een vorkheftruck:

    • a. De werkbak wordt tijdens gebruik slechts met geringe snelheid en zonder haperen geheven.

    • b. De bestuurder verricht tegelijkertijd geen andere werkzaamheden, zolang de bemande werkbak in geheven positie verkeert.

    • c. De veiligheidscoëfficient tegen kantelen van het hefwerktuig bedraagt tenminste 1,5 bij de meest ongunstige positie van de werkbak met volle belasting.

Beleidsregel 7.3 -7. Geschiktheid hijs- en hefwerktuigen die in combinatie met werkbakken worden gebruikt

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Hijs- en hefwerktuigen, die in combinatie met een werkbak als bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden gebruikt voldoen aan artikel 7.3, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer de volgende bepalingen zijn in acht genomen:

  • a. ten aanzien van hijskranen:

    • 1°. Het bij het verplaatsen van de werkbak gebruikte hijswerk is uitgerust met zgn. automatische remmen, die niet kunnen worden uitgeschakeld. Dalen van de werkbak door middel van een vrije val is niet mogelijk.

    • 2°. Kraanbaangebonden hijskranen zijn voorzien van meelopende, om de railkop grijpende railklauwen, die mogelijk kantelen van de kraan verhinderen.

  • b. ten aanzien van werkbakken bevestigd aan of op het hefmechanisme van een hefwerktuig zoals een vorkheftruck:

    • 1°. Het hefwerktuig is voorzien van een inrichting, die alle bewegingsfuncties blokkeert, met uitzondering van de rijd- en de neigfunctie.

    • 2°. De in het hefmechanisme van het hefwerktuig toegepaste kabels en kettingen zijn tenminste dubbel uitgevoerd.

Beleidsregel 7.4-1. Deugdelijkheid hijskranen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een hijskraan is een werktuig, ingericht en bestemd voor het hijsen en verplaatsen van vrijhangende lasten.

  • 2 Hijskranen, die voor 1 januari 1995 voor de eerste maal in Nederland in gebruik genomen werden en die niet voorzien zijn van een CE-markering overeenkomstig het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines voldoen aan het gestelde in artikel 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit, indien de volgende NEN-normen in acht zijn genomen:

    • a. NEN 2017:1973 "Hijskranen. Algemene bepalingen",

    • b. NEN 2018:1983 "Hijskranen. Belastingen en belastingcombmaties", inclusief aanvulling A1 1988,

    • c. NEN 2019:1976 "Hijskranen. Het metalen geraamte", inclusief aanvulling A1 1986,

    • d. NEN 2020:1994 "Hijskranen. De mechanische uitrusting" inclusief aanvulling A1 1997

    • e. NEN 2021:1994 "Hijskranen. De elektrische uitrusting",

    • f. NEN 2022:1976 "Hijskranen. Stabiliteit (Veiligheid tegen kantelen)" inclusief correctieblad C2:1989,

    • g. NEN 2023:1994 "Hijskranen. Constructieve eisen in verband met de veiligheid", inclusief correctieblad C1:1994,

    • h. NEN 2024:1973 "Hijskranen .Documenten, inbedrijfstelling, bedrijfsvoering en onderhoud",

    • i. NEN 2026:1979 "Mobiele kranen. Algemene bepalingen Documenten, inbedrijfstelling, bedrijfsvoering en onderhoud", inclusief aanvulling A2:1993,

    • j. NEN 2028:1982 "Hijskranen Automatische begrenzingsinrichtingen", inclusief aanvulling A1:1990,

    • k. NEN 3508:1988 "Staalkabels, schijven en trommels voor hijs- en transport-doeleinden; Aanwijzingen voor keuze en ontwerp".

  • 3 Een werktuig dat met primair ontworpen is als hijskraan, maar met enige aanpassing hijswerkzaamheden kan verrichten, zoals een grondverzetmachine of een vorkheftruck, dient, indien daarmee hijswerkzaamheden worden uitgevoerd, voor wat betreft het hijsgedeelte te voldoen aan artikel 7.4. Hiervan kan worden afgeweken indien de aard van de werkzaamheden dit toelaat en het veiligheidsniveau niet wordt verlaagd.

  • 4 Deze beleidsregel is niet van toepassing op hijswerktuigen aan boord van schepen, daarvoor gelden de bepalingen van internationale verdragen op het gebied van scheepvaart zoals van IMO-en ILO-verdragen (respectievelijk International Marine Orgamsation en International Labour Organisation).

Beleidsregel 7.4 -2. Deugdelijkheid hijs- en hefgereedschap

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan artikel 7.4, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft hijs- en hefgereedschap voldaan als:

  • 1. de volgende NEN-normen in acht zijn genomen:

    • a. NEN-EN 1492-1:2000, Hijsbanden – Veiligheid – Deel 1: Vlakke geweven hijsbanden, gemaakt van kunststofvezels, voor algemeen gebruik.

    • b. NEN-EN 1492-2:2000, Hijsbanden – Veiligheid – Deel 2. Ronde hijsbanden, gemaakt van kunststofvezels, voor algemeen gebruik.

    • c. NEN 3359:1986 "Kettingwerk van staal voor hijs- en transportdoeleinden. Eisen voor het vervaardigen, beproeven, controleren en certificeren",

    • d. NEN 3360:1986 "Niet-gekalibreerde kortschalmige stalen kettingen voor hijs- en transport-doeleinden. Eisen en beproevingsmethoden",

    • d. NEN 3508:1988 "Staalkabels, schijven en trommels voor hijs- en transportdoeleinden. Aanwijzingen voor keuze en ontwerp",

    • f. NEN 3575:1981 "Staalkabels Kabel – Karakteristieken en leveringsvoorwaarden",

  • 2. knopen of boutklemmen niet worden toegepast bij de constructie van stroppen en lengen;

  • 3. hijsjukken met verstelbare hijspunten in hun verschillende standen worden geborgd;

  • 4. de instelling van het vacuüm van vacuumhefgereedschap niet door een eenvoudige ingreep of op een andere ongewilde wijze veranderd kan worden. De grootte van het vacuüm moet tijdens bedrijf zichtbaar zijn voor de bedieningsman.

Beleidsregel 7.4 -3. Deugdelijkheid van vierwielige trekkers

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Vierwielige trekkers met een massa groter dan 800 kg zijn ter voldoening aan artikel 7.4, eerste en tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, ter bescherming van de bestuurder of meerijder(s) tegen het gevaar van kantelen of achter overslaan, uitgerust met een doelmatige veiligheids-cabine, -frame of -beugel.

    In geval zij zijn voorzien van een open veiligheidsframe of -beugel zijn zij tevens uitgerust met veiligheidsgordels voor de zitplaatsen van bestuurder en meerijder(s);

  • 2 De doelmatigheid van een veiligheidscabine, -frame of -beugel kan worden aangetoond, indien:

    • a. de sterkte, de inrichting en de bevestiging op de trekker met goed gevolg is beproefd volgens de OECD-normen "OECD Standaard codes voor het officieel beproeven van landbouw en bosbouwtrekkers. Codes 1 tot en met 8", 1995 en

    • b. ten aanzien daarvan:

      • 1°. een EEG-goedkeuringsmerk is toegekend ingevolge de richtlijnen betreffende kantel-beveiligingsinnchtingen op landbouw of bosbouwtrekkers op wielen 77/536 EEG(PbEG L 220), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 89/680 EEG (PbEG L 398) en 79/622 EEG (PbEG L 179), laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 88/413 (PbEO L 200) of

      • 2°. een certificaat of merk van goedkeuring werd afgegeven ingevolge de Warenwet.

  • 3 Aan de doelmatigheid wordt tevens voldaan door beveiligingsmiddelen van het type:

    • a. uitgevoerd volgens tekening van de Arbeidsinspectie nr 15653 ("Beugel voor kuilhooprijden"), registratienummer van de Arbeidsinspectie 001; of

    • b. fabrikaat Sirocco B.V. systeem "Binger Seilzug", registratienummer van de Arbeidsinspectie 002;l of

    • c. fabrikaat Georg Fritzmeier KG, veiligheidsframe 66, veiligheidsbeugel 77, 77H, 77K, 87 en 88, registratienummer van de Arbeidsinspectie 003; of

    • d. fabrikaat Firma Adoif Sebald Maschinenbau, systeem "Sebald-Sicherheitsbugel zur Nachrustung", registratienummer van de Arbeidsinspectie 004.

Beleidsregel 7.4 -4. Deugdelijkheid ladders

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ladders die gebruikt worden als toegangsmiddel of als arbeidsmiddel dienen tenminste te voldoen aan het Besluit draagbaar klimmaterieel (Warenwet).

Beleidsregel 7.4 -5. De kwaliteit en de constructie van steigers

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Deze beleidsregel bestaat uit twee delen: l de uitgangspunten en II een uitwerking voor de veel voorkomende staande stalen steigers.

l UITGANGSPUNTEN

  • 1 Aan artikel 7.4, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voor wat betreft steigers voldaan, indien deze in overeenstemming zijn met het gestelde in de volgende normbladen, met dien verstande dat de hierna, onder 2, genoemde afwijkingen daarop zijn toegestaan.

    • a. NEN 6700:1991 "Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Algemene basiseisen", inclusief aanvulling A1:1997,

    • b. NEN 6702:1991 Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Belastingen en vervormingen", inclusief aanvulling A1:1997,

    • c. NEN 6710:1991 "Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Alummium-constructies – Basiseisen en basisrekenregels voor overwegend statisch belaste constructies", inclusief aanvulling A1:1997,

    • d. NEN 6760:1997 "Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Houtconstructies – Basiseisen – Eisen en bepalingsmethoden",

    • e. NEN 6770:1997 "Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Staalconstructies – Basiseisen en basisrekenregels voor overwegend statisch belaste constructies",

    • f. NEN 6771:2000, "Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Staalconstructies – Stabiliteit",

    • g. NEN 6772:2000, "Technische grondslagen voor bouwconstructies. TGB 1990 – Staalconstructies – Verbindingen",

  • 2 Op de in het eerste iid genoemde normbladen zijn de volgende afwijkingen toegestaan:

    • a. De in rekening te brengen veranderlijke verticale belasting op een vloer is tenminste gelijk aan de optredende belasting, doch met minder dan een gelijkmatig verdeelde belasting van 1.5 kN/m2 of een geconcentreerde last van 1.5 kN werkend op een vloeroppervlak van 0.50 x O 50 m indien dit voor enig onderdeel van de constructie ongunstiger is.

      Voor delen (plank, schot) van de steigervloer smaller dan 0.50 in mag de geconcentreerde last voor de berekening van dat vloerdeel evenredig worden verkleind echter met lager dan tot 1 kN

    • b. Wat betreft het aantal vloeren voor de bepaling van de belasting wordt er gerekend met de aanwezigheid van tenminste twee belaste en drie onbelaste vloeren, tenzij vaststaat dat de werkelijke constructie minder belast is.

    • c. De randbeveiliging (hekwerken en leuningen) voldoet aan het gestelde in beleidsregel 3.16, Arbobesluit (voorzieningen bij valgevaar).

    • d. Ten aanzien van de windbelasting kan bij steigers die met langer dan 1,5 jaar worden gehandhaafd de in rekening te brengen winddruk met 15 % worden verminderd. Voor personen en materialen wordt gerekend met een totale door de wind getroffen hoogte van tenminste O,40 m, tenzij er op de betreffende punten al andere door de wind getroffen vlakken van 0,40 m of meer in rekening zijn gebracht.

    • e. Voor de invloed van bouwfouten, ongewilde scheefstand, stoten, remkrachten e.d. wordt 2% van de nuttige belasting en van het eigen gewicht in rekening gebracht.

    • f. De in rekening te brengen belasting is de ongunstigste combinatie van 1° of 2°:

      • 1°.

        • 75 % van de veranderlijke belasting

        • de eigen massa

        • de windbelasting

        • de bijzondere invloeden

      • 2°.

        • de veranderlijke belasting

        • de eigen massa

        • de bijzondere invloeden

    • g. De belastingfactoren zijn tenminste 1,5 voor de eigen massa en 1.7 voor de veranderlijke belasting.

II UITWERKING

De in deel l vermelde uitgangspunten zijn voor de veel gebruikte stalen steigers herleid tot de hierna vermelde regels, die bij naleving in de toepassing nadere berekening van dergelijke steigers overbodig maakt.

Elementen van stalen steigers

  • 3 Het basis-element van deze steigers vormt de stalen pijp met een buitendiameter van 48,3 mm en een wanddikte van 3,2 mm, overeenkomstig het gestelde in Ontwerp NEN-EN 39:1996 "Stalen buizen voor toepassing in systeemsteigers. Technische leveringsvoorwaarden". Deze pijpen:

    • a. hebben over de gehele lengte een ronde doorsnede en zijn op het oog beoordeeld recht;

    • b. zijn vrij van scheuren, indeukingen, sterke roestvorming, interingen en andere gebreken en

    • c. zijn niet koud vervormd, bijvoorbeeld door afplatten of buigen.

  • 4 De pijpen zijn onderling verbonden door koppelingen, vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer. Indien aan koppelingen is gelast, voldoen de lassen aan de waarde 3 van de International Institute of Welding-normen.

  • 5 Koppelingen, aangebracht op een pijp en in de lengterichting van die pijp belast met 15 kN, verschuiven met langs de pijp en veroorzaken geen beschadigingen. Pijpen steken altijd uit buiten een koppeling.

  • 6 Een laskoppeling verbindt twee pijpen in de lengterichting aan elkaar en vervormt niet bij een belasting van 9 kN loodrecht op deze koppeling, aangebracht op de meest ongunstige plek, waarbij de pijpen er nog vast inzitten. De blijvende doorbuiging van de gekoppelde pijpen bedraagt na deze belasting niet meer dan 3 mm.

  • 7 Laskoppelingen worden niet op trek belast.

  • 8 Een kortelingkoppeling verbindt twee pijpen met één sluiting.

  • 9 Montagepennen worden samen gebruikt met laskoppelingen om staanders en liggers te verlengen en ze:

    • a. hebben in het midden een kraag van tenminste 47 mm diameter;

    • b. zijn vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer en passen met een speling van ten hoogste 10 mm in de pijpen. Ze hebben een lengte van ten minste 250 mm, tenzij ze één geheel vormen met een laskoppeling. In dat geval is de pen minstens even lang als de leskoppeling.

  • 10 Staanders rusten op voetplaten van staal of smeedbaar gietijzer. Voetplaten voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. ze zijn rond of vierkant en hebben ieder een oppervlakte van tenminste 225 cm2,

    • b. een voetplaatoppervlak is tenminste 100cm2 groter voor elke volgende staander, die op dezelfde voetplaat steunt;

    • c. de dikte van de voetplaat bedraagt tenminste 6 mm.

    • d. zoveel mogelijk in het midden van de voetplaat is een stalen pen of pijp aangebracht met een lengte van tenminste 80 mm en een zodanige doorsnede, dat de staander er met een speling van ten hoogste 10 mm overheen kan worden geschoven.

  • 11 Kortelingsteunen, vervaardigd van staal of smeedbaar gietijzer, hebben een draagvlak in het metsetwerk met een lengte van ten minste 10 cm, gemeten loodrecht op het muurvlak en een dragend oppervlak van tenminste 50cm2.

  • 12 Verankeringsspindels zijn vervaardigd van staal en zijn met langer dan 2 m, tenzij maatregelen zijn genomen om knikgevaar te voorkomen. De verstelmogelijkheid is ten hoogste 200 mm.

  • 13 Plankbeugels zijn vervaardigd van staal en zijn voorzien van lippen die om twee planken grijpen, waarbij elke lip tenminste 30 mm lang is.

  • 14 Steigerplanken hebben een dikte van tenminste 30 mm en zijn tenminste 200 mm breed. De einden der planken zijn tegen inscheuren beschermd. De houtkwaliteit van de planken komt overeen met die van standaardbouwhout volgens NEN 5461:1999 "Kwaliteitseisen voor hout (KVH 2000); Gezaagd hout en paalhout – Algemeen gedeelte" en NEN 5466:1999 "Kwaliteitseisen voor hout (KVH2000); Houtsoorten Europees vuren, Europees grenen en Europees lariks", inclusief aanvulling A1:2000 en correctieblad C1:2001.

Constructie van staande steigers

Deze constructie-aanwijzingen hebben betrekking op steigers tot 30 in hoogte en die van maximaal 3 vloeren zijn voorzien, waarvan slechts één vloer wordt belast. Er wordt onderscheid gemaakt in zware en lichte steigers.

  • 15 Zware steigers zijn bestemd voor bouwwerkzaamheden (zoals metselwerk) en tot op zekere hoogte voor opslag of vervoer van materialen voor directe verwerking in het bouwwerk tot een gelijkmatig verdeelde vloerbelasting van ten hoogste 3 kN/m2 of een geconcentreerde belasting van 3 kN op een oppervlak van 500 x 500 mm en een staanderbelasting van ten hoogste 6,0 kN. Zodra gebruik wordt gemaakt van pakketten metselstenen, tegels, hout of zodra er meer dan één belaste vloer aanwezig is, wordt de toelaatbare belasting overschreden en zal de steiger zwaarder zijn uitgevoerd dan in deze standaard uitvoering is beschreven

  • 16 Lichte steigers zijn uitsluitend bestemd voor werkzaamheden, die worden verricht met lichte gereedschappen, zonder opslag van bouwmaterialen of het vervoer daarvan tot een gelijkmatig verdeelde vloerbelasting van 1,5 kN/m2 of tot een geconcentreerde belasting van 1,5 kN en een staanderbelasting van ten hoogste 6,0 kN.

  • 17 De zogenaamde reparatie- en onderhoudssteigers worden tot de lichte steigers gerekend. Een steiger is in zijn geheel of als zware of als lichte steiger uitgevoerd.

  • 18 Staanders zijn loodrecht of een weinig hellend naar de muur geplaatst. De staanders rusten op voetplaten, die tegen verzakken zijn verzekerd en zodanig onderstopt, dat ze over tenminste 95% van de oppervlakte dragen. De lengte van staanderpijpen is tenminste 4 m lang. Bij verlengde staanders hebben de onderste pijpen om de andere een lengteverschil van ten minste 1,5 m en mag de bovenste pijp korter zijn dan 4 m.

  • 19 De laskoppelingen van twee opeenvolgende verlengde staanders zijn niet tussen dezelfde liggers aangebracht.

  • 20 Ter plaatse van twee elkaar snijdende buitenvlakken van een steiger is een staander geplaatst. De afstand tussen de muur en de aan de muurzijde geplaatste staanders bedraagt bij zgn "dubbele" steigers ten hoogste 30 cm. Indien een of meer staanders niet op de grond steunen, is de steiger ter plaatse versterkt.

  • 21 De steigervloer is breed genoeg om naast opslag van materialen voldoende ruimte te bieden voor transport en het verrichten van werkzaamheden. Hierbij is voor een lichte steiger een nuttige breedte van tenminste 0,80 m en voor zware (metsel-) steigers van tenminste 1,20 m het uitgangspunt.

  • 22 Een steiger die alleen dient voor incidentele passage van personen of voor overwegend staand werk kan volstaan met een nuttige breedte van tenminste 0,60 m of met tenminste 0,80 m indien hierover materialen worden vervoerd. Wanneer op de loopbrug gebruik wordt gemaakt van transportmiddelen, dan is de loopbrug minimaal 0,40 m breder dan het breedste transportmiddel.

  • 23 De afstand tussen opeenvolgende staanders bedraagt bij zware steigers niet meer dan in tabel 1 en bij lichte steigers niet meer dan in tabel 2 is aangegeven.

    Tabel 1 Onderlinge afstand van opeenvolgende staanders voor zware steigers

    Maximum afstanden tussen de staanders (m)

    Maximum stetgerbreedte (m)

    Minimum aantal kortelmgen tussen de staanders

    1,8

    1,5

    2

    1,8

    1,35

    1

    1,7

    1,65

    2

    1,7

    1,5

    1

    1,6

    1,8

    2

    1,6

    1,65

    1

    Tabel 2 Onderlinge afstand van opeenvolgende staanders voor lichte steigers

    Maximum afstanden tussen de staanders (m)

    Maximum steigerbreedte (m)

    Minimum aantal tussenkortelingen tussen ieder paar staanders

    2.3

    1,5

    1

    2,15

    1,65

    1

    2

    1 8

    1

  • 24 Voor liggers gelden de volgende voorwaarden:

    • a. liggers zijn door kruiskoppelingen bevestigd aan de binnenzijde van de staanders;

    • b. de onderlinge vertikale afstand van de liggers bedraagt bij toepassing van bovenstaande tabellen maximaal 2 m;

    • c. bij grotere afstanden is de constructie aangepast op basis van berekeningen volgens deel l (Uitgangspunten) en zijn in de meeste gevallen leuningen, hekwerken en dergelijke verhoogd al naar de aard van de te verrichten werkzaamheden.

    • d. De onderste ligger is noogstens 0,25 m boven de onderste ondersteuning van de staanders aangebracht.

    • e. Lassen van twee opeenvolgende liggers zijn niet tussen dezelfde staanders aangebracht. Bij verdere opbouw van de steiger wordt geen ligger verwijderd.

  • 25 Koppelbuizen zijn aanwezig op iedere kruising van een ligger en een staander en zijn aan beide zijden door koppelingen vastgezet. Ter ondersteuning van de werkvloer zijn tussen de verbindingsbuizen kortelingen aangebracht, die aan de buitenste ligger zijn bevestigd. De afstand tussen kortelingen of tussen een korteling en een koppelbuis is zoveel mogelijk gelijk. Het minimum aantal toe te passen kortelingen tussen de staanders is aangegeven in de tabellen 1 en 2.

  • 26 Voor zogenaamde enkele steigers geldt dat kortelingen onder een geringe, naar het bouwwerk aflopende helling zijn gelegd en zij in het metselwerk over een lengte van ten minste 10 cm zijn ondersteund of zijn voorzien van een kortelingsteun. Bij een enkele steiger zijn de onderliggers bij de kruising met een staander verbonden aan direct in het metselwerk dragende kortelingen zonder kortelingsteunen.

  • 27 Steigers zijn verankerd door elk steigervlak te koppelen aan balklagen, voldoende verhard metselwerk of andere vaste delen van het bouwwerk, overeenkomstig het in afbeelding 1 aangegeven patroon. Van dit patroon kan worden afgeweken bij uitvoeringsproblemen, mits de vaste stand van de steiger blijft gewaarborgd en het knikgevaar van staanders is voorkomen, bijvoorbeeld door het aanbrengen van schoorverbanden.

  • 28 De eerste en de laatste staander zijn altijd verankerd evenals de bovenzijde daarvan. Hoekstaanders van twee elkaar snijdende steigervlakken blijven daarbij buiten beschouwing. Bij dubbele steigers wordt zowel het binnenste als het buitenste steigervlak afzonderlijk verankerd. Verankeringen zijn horizontaal gekoppeld aan de liggers of de staanders, zo dicht mogelijk bij de knooppunten. Verankeringen kunnen als korteling worden gebruikt.

    eerste staander van het steigervlak

    Bijlage 165983.png
    Afbeelding 1 Patroon van verankeringen
  • 29 Bij het gebruik van verankeringsspindels in kozijnen of andere openingen zijn deze omgeven door verhard metselwerk of beton. De vuistukken tussen verankeringsspindels en het metselwerk of het beton bestaan uit materiaal dat een nagenoeg constante spanning in de spindels waarborgt. Hout of ander krimpgevoelig materiaal behoort hier niet toe. Verankeringen worden niet aan ingemetselde kortelingsteunen bevestigd.

  • 30 Verankeringen kunnen ieder de volgende horizontale krachten opnemen:

    • a. evenwijdig aan het bouwwerk: 1,7kN;

    • b. loodrecht op het bouwwerk: 2,5 kN. Bij open skeletachtige bouwwerken en steigerhoogtes van meer dan 15 m bedraagt deze waarde 5,0 kN.

  • 31 Om schranken van de steigerconstructie tegen te gaan is het buitenvlak van de steiger over de gehele hoogte voorzien van schoren.

    • a. Een steigervlak telt maximaal zes opeenvolgende ongeschoorde staanders.

    • b. Bij steigers hoger dan 10 m zijn alle staanders in een steigervlak met elkaar verbonden middels doorlopende elkaar kruisende schoren.

    • c. De schoren worden gekoppeld aan iedere staander die zij kruisen, zo dicht mogelijk bij de knooppunten van staanders en liggers.

    • d. Verlengen van doorlopende schoren geschiedt door zogenaamde parallelkoppelingen. Schoren worden gelijktijdig met het opbouwen van de steiger aangebracht.

  • 32 Werkvloeren zijn over de gehele breedte zo dichtgelegd, dat doorvallen van materialen en gereedschappen niet mogelijk is.

    • a. Indien twee steigervlakken elkaar snijden – bijvoorbeeld op een hoek van een bouwwerk – loopt elke werkvloer door tot deze rust op de ligger van het andere (buitenste) steigervlak.

    • b. Het opwaaien, opwippen en verschuiven van de steigerplanken wordt voorkomen.

    • c. Van metalen werkvloeren is de draagkracht door een berekening aangetoond.

    • d. Onder werkvloeren boven 6 m hoogte is op maximaal 2,5 m daaronder een dichtgelegde schrikvloer aangebracht van dezelfde breedte en constructie als de werkvloer.

    • e. De afstand tussen de werkvloer en het bouwwerk bedraagt ten hoogste 10 cm, tenzij de aard van de werkzaamheden zich hiertegen verzet.

    • f. Werkvloerplanken die tussen staanders eindigen, zijn stuik tegen elkaar gelegd, waarbij de uiteinden elk afzonderlijk is ondersteund. De afstand tussen deze ondersteuningen is maximaal 0,30 m.

  • 33 Bij een werkvloer boven ingangen of boven plaatsen waar wordt gewerkt of waar regelmatig verkeer plaatsvindt, is een vangschot aangebracht onder een hoek van 45 graden, dat tenminste 0,75 m uitsteekt buiten de vloer waar voorwerpen vanaf kunnen vallen (of zoveel meer als in verband met plaatselijke omstandigheden noodzakelijk is) en dat is samengesteld uit aaneensluitende planken van tenminste 2 cm dikte. Op plaatsen waar dat nodig is, is aansluitend aan het vangschot een doelmatige afdekking aangebracht.

  • 34 Loopbruggen die onder een helling groter dan 1:4 met het horizontale vlak liggen, zijn over de volle breedte voorzien van looplatten die zekerheid bieden tegen uitglijden. Voor zover van toepassing, gelden voor loopbruggen dezelfde voorschriften als voor werkvloeren.

  • 35 Alle metalen delen van stalen steigers zijn verbonden met een beschermingsleiding (aardleiding), wanneer zich op, langs, aan of boven de steigers elektrische kabels of leidingen bevinden, die kunnen zijn aangesloten op een onder spanning staand elektriciteitsnet.

  • 36 De hiervoor beschreven "standaard" steigers zijn niet geschikt om hijswerktuigen op of aan te bevestigen. Bouwliften worden aan het bouwwerk zelf verankerd. Indien door omstandigheden een hijswerktuig op of aan een steiger is bevestigd, is deze daarop aangepast. Dit geldt ook voor ieder ander gebruik dat de steiger extra belast, zoals het toepassen van zeilen etc.

Beleidsregel 7.4 -6. Deugdelijkheid werkbakken

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een werkbak bedoeld in artikel 7.18, vierde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoet aan artikel 7.4 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer de volgende bepalingen zijn in acht genomen:

  • a. De werkbak is berekend en wordt voor de eerste ingebruikneming beproefd op 1,25 maal de maximaal toelaatbare werklast. Als gevolg van de beproeving doet zich geen blijvende vervorming voor. Van deze beproeving kan een schriftelijk bewijs worden overgelegd.

  • b. De werkbak heeft een gesloten constructie tot tenminste 1,0 m hoogte, of is voorzien van een leuning op 1,0 m hoogte, een voetstootlijst en een knieregel. De voetstootlijst van een werkbak bestemd voor gebruik met een hijskraan is 0,4 m hoog.

  • c. Voor iedere persoon, die in de werkbak aanwezig kan zijn, is binnen de binnenste begrenzing van de werkbak een stevige handgreep aangebracht op minimaal 1,0 m hoogte.

  • d. Bij hijskranen wordt de werkbak opgehangen aan een kraanhaak middels een viersprong, waarvan de spreidhoek tussen de overhoekse parten maximaal 60° bedraagt.

  • e. Het vloeroppervlak van de werkbak heeft een voldoende afmeting. Deze bedraagt voor een éénpersoonsbak inwendig minimaal 0,6 x 0,9 m, voor een tweepersoonsbak minimaal 0,6 x 1,2 m en voor een driepersoonsbak minimaal 0,6 x 1,8 m, of is zoveel groter als in de werkbak aanwezige materialen of gereedschappen noodzakelijk maken om eenzelfde netto oppervlak te verkrijgen.

  • f. In de werkbak bestemd voor het gebruik met een hijskraan is op alle plaatsen een vrije stahoogte van tenminste 2,0 m.

  • g. De constructie, inrichting en ophanging van de werkbak is zodanig, dat geen knelgevaar voor personen aanwezig is tussen de werkbak en het toegepaste hijsgereedschap. Bij hefwerktuigen zoals vorkheftrucks is de werkbak daartoe aan de zijde van het hefwerktuig over de hele breedte tot een hoogte van minimaal 1,75 m voorzien van een scherm, dat voldoet aan het gestelde in beleidsregel Arbobesluit 7.7.

  • h. Aan de buitenzijde zijn duidelijk en onuitwisbaar de toelaatbare werklast, de eigen massa en het toelaatbare aantal personen aangegeven.

  • i. De werkbak wordt afhankelijk van het gebruik, doch in ieder geval jaarlijks, onderzocht op goede staat en wordt zo nodig hersteld. Van een en ander wordt aantekening gehouden.

  • j. Werkbakken bevestigd op hefwerktuigen zoals vorkheftrucks zijn voorzien van een bedieningsorgaan (vrijgeef-knop), dat bij bediening de hef- en daalbeweging vrijgeeft.

  • k. De bevestiging van de werkbak op het hefwerktuig is geborgd.

Beleidsregel 7.5 -1. Onderhoud werkbakken

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een werkbak bedoeld in artikel 7.18, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, voldoet aan artikel 7.5, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wanneer de volgende bepalingen zijn in acht genomen:

  • a. Steeds direct voorafgaand aan het gebruik worden gecontroleerd:

    • 1°. de toestand en de goede werking van de hijskabel, de hijshaak en het toegepaste hijsgereedschap,

    • 2°. de bevestiging van de hijskabel aan de trommel en aan de wartel c.q. de hijshaak,

    • 3°. de soepele werking van de wartel en

    • 4°. de bevestiging van de werkbak aan de hijshaak.

  • b. De controles worden gedocumenteerd en zijn op het werkterrein verifieerbaar.

  • c. De hijskabel wordt iedere drie maanden geïnspecteerd of zoveel vaker als noodzakelijk is om een veilig gebruik te waarborgen.

Beleidsregel 7.7. Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Het gevaar van bewegende delen van een arbeidsmiddel, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, is aanwezig, tenzij:

    • a. de snelheid en de aandrijvende krachten van de bewegende delen zodanig gering zijn, dat hierdoor geen letsel kan ontstaan;

    • b. het gevaar onbereikbaar is gemaakt door voor de bovenste en de onderste ledematen veiligheidsafstanden te creëren overeenkomstig de norm NEN-EN 294:1994 "Veiligheid van machines, veiligheidsafstanden ter voorkoming van het bereiken van gevaarlijke zones met de bovenste ledematen", respectievelijk de norm NEN-EN 811:1996 "Veiligheid van machines, veiligheidsafstanden ter voorkoming van het bereiken van gevaarlijke zones met de onderste ledematen", of

    • c. er bij knelgevaar bij naar elkaar toe dan wel langs elkaar heen bewegende delen zodanige ruimte vrij blijft, dat wordt voldaan aan de norm NEN-EN 349:1994 "Veiligheid van machines minimum afstanden ter voorkoming van het bekneld raken van menselijke lichaamsdelen".

  • 2 Schermen of beveiligingsinrichtingen, die ter naleving van artikel 7.7, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden aangebracht, voldoen aan artikel 7.7, tweede tot en met zesde lid, indien zij in overeenstemming zijn met de betreffende bepalingen van de normen:

    • a. NEN-EN 292-1:1994 "Veiligheid van machines, Basisbegrippen, algemene ontwerpbeginselen Deel 1: Basisterminologie, methodologie",

    • b. NEN-EN 292-2:1996 "Veiligheid van machines, Basisbegrippen, algemene ontwerpbeginselen Deel 2: Technische beginselen en beschrijvingen",

    • c. NEN-EN 574:1997 "Veiligheid van machines, tweehandenbediening",

    • d. NEN-EN 953:1998 'Veiligheid van machines, algemene eisen voor het ontwerp en de constructie van afschermingen (vast, beweegbaar)",

    • e. NEN-EN 999:1998 "Veiligheid van machines. De plaatsing van beveiligingsinrichtingen in verband met naderingssnelheden van lichaamsdelen".

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.9. Voorkoming aanraking arbeidsmiddelen met zeer hoge of zeer lage temperatuur

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Werknemers komen in de onmiddellijke nabijheid van een arbeidsmiddel als bedoeld in artikel 7.9, wanneer de afstand van lichaamsdelen tot oppervlakken met een zeer hoge of zeer lage temperatuur kleiner is dan de minimum afstanden genoemd in NEN-EN 294:1994 "Veiligheid van machines – Veiligheidsafstanden ter voorkoming van het bereiken van gevaarlijke zones met de bovenste ledematen-", of NEN-EN 811:1996 "Veiligheid van machines – Veihgheidsafstanden ter voorkoming van het bereiken van gevaarlijke zones met de onderste ledematen".

Indien de kans op aanraking, aldus gedefinieerd, niet kan worden voorkomen mogen de oppervlakte temperaturen niet hoger zijn dan de toelaatbare grenswaarde van NEN-EN 563:1997 "Veiligheid van machines. Temperaturen van aan te raken oppervlakken Ergonomische gegevens om temperatuur-grenswaarden voor hete oppervlakken vast te stellen" en niet lager zijn dan –20°C.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.13. Bedieningssystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Een bedieningssysteem is veilig, als bedoeld in artikel 7.13 eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit indien het:

    • a. voldoet aan het gestelde in NEN-EN 954-1:1997 "Veiligheid van machines – Onderdelen van besturingssystemen met een veiligheidsfunctie – Deel 1: Algemene ontwerpbeginselen",

    • b. zodanig is uitgevoerd dat bediening steeds mogelijk blijft in situaties waarbij het bedieningssysteem niet, zoals voorgeschreven in artikel 7.13, vijfde lid van het Arbeidsomstandighedenbesluit buiten de gevaarlijke zone kan worden geplaatst.

    Verplaatsbare bedieningssystemen, waardoor bedienend personeel een gevaarlijke zone van een arbeidsmiddel met enig lichaamsdeel kan bereiken of kan binnengaan vereisen nadere maatregelen om dat tegen te gaan.

  • 2 In specifieke situaties, zoals bij het instellen van machines met verwijderde/overbrugde beveiligingen binnen of nabij de gevaarlijke zone zijn (aanvullende) constructieve aanpassingen aan het arbeidsmiddel nodig in relatie tot of in combinatie met het bedieningssysteem.

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.14. In werking stellen van arbeidsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het gestelde in artikel 7.14, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan indien het bedieningssysteem van het arbeidsmiddel zodanig is uitgevoerd dat dit voor wat betreft het in werking stellen voldoet aan de desbetreffende bepalingen in NEN-EN 954-1:1997 "Veiligheid van machines – Onderdelen van besturingssystemen met een veiligheidsfunctie – Deel 1: Algemene ontwerpbeginselen".

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.15. Stopzetten van arbeidsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het gestelde in artikel 7.15, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan, indien het bedieningssysteem van het arbeidsmiddel zodanig is uitgevoerd dat dit voor wat betreft het stopzetten voldoet aan de desbetreffende bepalingen van NEN-EN 954-1:1997 "Veiligheid van machines – Onderdelen van besturingssystemen met een veihgheidsfunctie – Deel 1: Algemene ontwerpbeginselen".

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.16. Noodstopvoorziening

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan het gestelde in artikel 7.16 van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt voldaan, indien een noodstopvoorziening is aangebracht in de gevallen zoals omschreven in de relevante artikelen van NEN-EN 954-1:1997 "Veiligheid van machines – Onderdelen van besturingssystemen met veiligheidsfunctie – Deel 1: Algemene ontwerpbeginselen".

Deze beleidsregel is niet van toepassing op transportmiddelen die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van het op de Warenwet gebaseerde Warenwetbesluit machines.

Beleidsregel 7.17b. Verhinderen onverhoeds in beweging komen van mobiele arbeidsmiddelen met elektrische aandrijving

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit artikel 7.17b, tweede lid onder b.

Beleidsregel 7.20. Hijs- en hefgereedschap; onderzoek en beproeving

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 2 De Nederlandse normen die hierbij van belang zijn worden vermeld in NEN-bundel 12:1989 "Normen voor hijsgereedschappen en staalkabels" en in de Nederlandse praktijkrichtlijn NPR 1823:1989 "Hijsgereedschappen, hijswerktutgen en staalkabels. Overzicht van normen", die tevens in NEN-bundel 12 is opgenomen.

  • 3 Bewijsstukken als bedoeld in het negende lid van artikel 7.20 voldoen indien daarop tenminste de gemeten waarden en beoordelingsresultaten zijn vermeld van alle aspecten waarvoor de gehanteerde norm beproeving, onderzoek of beoordeling verlangt.

  • 4 De bewijsstukken zijn gewaarmerkt door de personen, die het beoordelingsresultaat hebben vastgesteld.

Beleidsregel 7.21. Werkzaamheden in liftschachten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onder afdoende technische maatregelen als bedoeld in artikel 7.21, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit worden een der volgende oplossingen verstaan:

  • a. De aanwezigheid van tenminste 0,5 m vrije afstand tussen de omtrek van het dak van een der liftkooien en uitstekende delen naast de baan van die liftkooi, behalve ter plaatse van de leisloffen en de bevestigingsconstructies daarvan, of

  • b. Een vaste scheidingswand die over de gehele schachthoogte is aangebracht, of

  • c. Een blokkeerschakelaar op het kooidak van de lift waaraan wordt gewerkt en waarmee de aangrenzende lift(en) buiten bedrijf kan (kunnen) worden gesteld.

Beleidsregel 7.23d. Vervoer van personen in werkbakken

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1. Toepassing van andere meer geëigende middelen om moeilijk bereikbare plaatsen te bereiken als bedoeld in artikel 7.23d, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit kan redelijkerwijs niet worden verlangd indien het:

    • a. kortstondige werkzaamheden betreft waarvoor het aanbrengen en verwijderen van meer geëigende arbeidsmiddelen onevenredig hoge kosten zou veroorzaken, of

    • b. werkzaamheden betreft met een spoedeisend karakter waarbij het oponthoud benodigd voor het aanbrengen van meer geëigende arbeidsmiddelen grotere risico's zou veroorzaken, dan de risico's die aan het werken in een werkbak zijn verbonden.

  • 2. Aan het gestelde in artikel 7.23d, zesde lid, onderdeel a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit is voldaan indien tussen de kraanmachinist en de personen in de werkbak waar mogelijk steeds rechtstreeks visueel contact bestaat en er tussen hen altijd een onbelemmerde communicatie in stand wordt gehouden tijdens het verblijf in de werkbak. De kraanmachinist en de personen in de werkbak zijn hierover vooraf geïnstrueerd en zij hebben duidelijke afspraken gemaakt over de communicatie tijdens het verblijf in de werkbak. Vanuit de werkbak worden de aanwijzingen aan de kraanmachinist steeds door één en dezelfde persoon gegeven.

Beleidsregel 7.22. Vervoer van personen in werkbakken

[Vervallen per 01-01-2007]

Grondslag: Arbobesluit, artikel 7.22, tweede en derde lid.

Beleidsregel 7.34. Toezicht op steigerbouw

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onder een terzake deskundig persoon in de zin van artikel 7.34, eerste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit wordt verstaan een persoon die beschikt over aantoonbare specifieke deskundigheid op het terrein van:

  • 1 het lezen en begrijpen van montage-, demontage- en ombouwschema's van het betreffende type steiger;

  • 2 het veilig opbouwen, afbreken of ombouwen van het betreffende type steiger;

  • 3 kennis van de risico's en de te nemen preventieve maatregelen in verband met het vallen van hoogte, vallende voorwerpen, invloed van veranderende weersomstandigheden op de steiger-constructie, toelaatbare belastingen en ieder ander risico dat de betreffende werkzaamheden met zich meebrengt.

Paragraaf 8. Hoofdstuk 8 Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 8.2. Keuze van persoonlijke beschermingsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onverminderd het gestelde met betrekking tot de keuze en beoordeling van persoonlijke beschermingsmiddelen in andere van toepassing zijnde beleidsregels wordt aan het gestelde in artikel 8.2, onder a, b en c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit voldaan indien de keuze en beoordeling van persoonlijke beschermingsmiddelen zijn uitgevoerd in overeenstemming met de 'Gids persoonlijke beschermingsmiddelen' van het Nederlands Normalisatie-instituut (NNI) Delft 1999.

Hoofdstuk 3. Beleidsregels arbeidsomstandighedenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Beleidsregel 4.32a. Vervangingsplicht vluchtige organische stoffen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1 Onder bestanddelen van woningen of andere gebouwen worden mede begrepen alle objecten die daarin aanwezig zijn en die door hun aard, vorm, gewicht of afmetingen redelijkerwijs niet uit de desbetreffende woningen of andere gebouwen kunnen worden verwijderd ten behoeve van het uitvoeren van handelingen als bedoeld in artikel 4.32a, eerste lid, onder b.

  • 2 Onder bestanddelen van woningen of andere gebouwen worden met mede begrepen objecten dte worden vervaardigd hersteld of onderhouden in het kader van een productieproces onderscheidenlijk reparatie of onderhoud, voor zover de handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden verricht op een daartoe adequaat ingerichte arbeidsplaats.

Beleidsregel 5.1. Beeldschermarbeid; apparatuur en meubilair

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Aan ergonomische eisen als bedoeld in artikel 5.1 van de Arbeidsomstandighedenregeling voor apparatuur en meubilair in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk wordt voldaan wanneer naast dan wel ter uitvoering van de in dat artikel genoemde eisen het navolgende in acht wordt genomen:

  • 1. Om onnodige vermoeiing van de ogen te voorkomen bevinden toetsenbord, document en beeldscherm zich op ongeveer gelijke kijkafstand. Bij administratief beeldschermwerk kan de werknemer de kijkafstand naar behoefte wijzigen, in ieder geval zodanig dat de werknemer recht voor het beeldscherm kan zitten en de kijkafstand ten minste 50 centimeter bedraagt. In werksituaties waarbij de werknemer overwegend naar het document kijkt, kan de werknemer het document op een documenthouder recht voor zich plaatsen. Bij administratief beeldschermwerk voldoet een beeldschermwerktafel aan de norm NEN 2449:1990 "Ergonomie Ergonomische criteria voor kantoortafels. Eisen voor afmetingen en uitvoering Beproevingsmethoden " waarbij in plaats van de instelbaarheid in hoogte ook van een tafel met een vaste werkhoogte gebruik kan worden gemaakt, mits deze vaste werkhoogte tussen 74 en 76 centimeter ligt.

  • 2. In regelkamers ligt de werkhoogte (vanaf het vloeroppervlak tot aan de bovenzijde van het werkvlak) tussen 72 en 76 centimeter, of de werkhoogte is tussen deze hoogten instelbaar bij de zitplaats van de werknemer is het werkblad, inclusief een eventuele draagconstructie in ieder geval met dikker dan 5 centimeter. De vrije ruimte voor de benen op een werkplek in een regelkamer is minimaal 60 centimeter breed, 60 centimeter diep, gemeten vanaf de voorzijde van het werkvlak, en 70 centimeter hoog. Op het werkvlak is er naast de bedieningsmiddelen een vrije ruimte van minimaal 30 x 30 centimeter beschikbaar waarop de werknemer documenten en naslagwerken kan raadplegen. Het beeldscherm kan zo worden opgesteld dat de kijkafstand niet minder dan 50 centimeter bedraagt.

  • 3. Indien grafisch tekenwerk wordt verricht is een werktafel vereist met twee afzonderlijke werkvlakken een beeldschermwerkvlak waarop het beeldscherm staat en een bedienwerkvlak met daarop de bedieningsmiddelen. Het bedienwerkvlak is in hoogte instelbaar tussen 62 en 82 centimeter en biedt de benen van de werknemer een vrije ruimte van minimaal 70 centimeter diep en 60 breed. Het bedienwerkvlak zelf is daarbij niet dikker dan 5 centimeter, inclusief een eventuele draagconstructie.

  • 4. Een stoel die bij beeldschermwerk wordt gebruikt, voldoet aan de norm NEN-EN 1335-1:2000, ‘Kantoormeubelen - Kantoorstoelen - Deel 1: Afmetingen - Bepaling van afmetingen’, met de aanduiding ‘type A’.

  • 5. Indien de werksituatie een voetensteun vereist, dan zorgt de werkgever daarvoor. Deze voldoet aan de norm DIN 4556:1983 "Büromöbel Fußstützen fur Büroarbeitsplatz, Anforderungen, Maße",

  • 6. Indien bij administratief beeldschermwerk met documenten wordt gewerkt is een documenthouder vereist. Deze voldoet aan de eisen van de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 1813:2000 "Ergonomische uitgangspunten voor kantoormeubelen en aanwijzingen voor het gebruik. Toelichting bij NEN 1812 en NEN 2449". Voor de documenthouder geldt bovendien dat deze stabiel is en niet trilt tijdens het gebruik van het toetsenbord.

  • 7. De beeldschermapparatuur voldoet aan de specificaties in de norm NEN-ISO 9241-3:1997 "Ergonomische eisen voor kantoorarbeid met beeldschermen Deel 3: eisen voor het beeldscherm" Het toetsenbord is een los component van het beeldschermapparaat. De dikte ervan bedraagt in het midden (ter hoogte van de letterreeks a,s,d,f) niet meer dan 4 centimeter. De gemiddelde hellingshoek van de bovenzijde van het toetsenbord ligt tussen 5 en 25°. De onderzijde van het toetsenbord is stroef. De toetsen van het toetsenbord zijn bij administratief beeldschermwerk gerangschikt volgens de qwerty-indeling, en uitgevoerd conform NEN 2294:1986 "Toetsenborden voor schrijfmachines en gegevensverwerkingsapparatuur".

  • 8. Als bij de bediening van de apparatuur een muis wordt gebruikt, zijn de afmetingen van het bijbehorende werkvlak toereikend om de cursor over het gehele scherm te bewegen. De inrichting houdt rekening met rechts- en Iinkshandige bediening. De lengte van een verbindingssnoer is afgestemd op zowel links- als rechtshandig gebruik van de muis.

  • 9. Als bij de bediening van de apparatuur een stuurknuppel of een rolbal wordt gebruikt, is de werkplek uitgerust met een ondersteuningsmogelijkheid voor de onderarm, en is deze in een ontspannen lichaamshouding goed bereikbaar voor de dominante hand van de werknemer. Het werkvlak daarbij is horizontaal of nagenoeg horizontaal bij ontspannen schoudergordel bevindt dit werkvlak zich maximaal 10 centimeter onder het niveau van de ellebogen van de werknemer bij tweehandige bediening van een rolbal bevindt deze zich midden voor de werknemer op een afstand van 20 tot 40 centimeter, gemeten vanaf de voorkant van het werkvlak.

  • 10. Als de bediening van de apparatuur plaatsvindt aan de hand van een aanraakscherm of een lichtpen, bevindt het gehele scherm zich onder handbereik, dat wil zeggen binnen een straal van 45 centimeter, gemeten vanaf de voorkant van het werkvlak. Een grafisch tablet, indien aanwezig, is niet dikker dan 2 centimeter, waarbij deze geplaatst is onder een hoek van 15° recht voor het beeldscherm. Het grafisch tablet heeft een mat oppervlak in een lichte tint.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • 1. Het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 11 oktober 1999, Directie Arbeidsomstandigheden, Arbo/AIS 9955491, tot vaststelling van beleidsregels op het gebied van de Arbeidsomstandighedenwetgeving (Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving) wordt ingetrokken.

  • 2. Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2002.

  • 3. Dit besluit wordt aangehaald als: Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving.

De Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving zullen met de toelichting en de bijlagen in een bijlage bij de Staatscourant worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 27 november 2001

De

Staatssecretaris

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

J.F. Hoogervorst

namens deze,
De

Directeur-Generaal

w.g. drs. R.IJ.M. Kuipers

Bijlage 1

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Tarieflijst boetenormbedragen* bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwet

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

deel 1

tarieven Arbowet

deel 2

tarieven Arbobesluit

deel 3

tarieven Arboregeling

*Ten aanzien van de feiten waar een asterisk (*) achter de boetenormbedragen is geplaatst, kan ook een werknemer worden beboet, indien deze op grond van de desbetreffende bepalingen:

Tarieflijst boetenormbedragen deel 1 Arbowet

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Tarieflijst Boetenormbedragen Deel 1 Arbowet

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boete normbedrag

3

1

Arbobeleid

 
   

De werkgever zorgt voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers inzake alle met de arbeid verbonden aspecten en voert daartoe een beleid dat is gericht op zo goed mogelijke arbeidsomstandigheden, waarbij hij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht neemt:

€ 1.800

   

a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd organiseert de werkgever de arbeid zodanig dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;

 
   

b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan voorkomen of beperkt;

 
   

naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, worden daartoe andere doeltreffende maatregelen getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming voorrang hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, worden doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking gesteld;

 
   

c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud worden zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers aangepast;

 
   

d. monotone en tempogebonden arbeid wordt, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, vermeden dan wel, indien dat niet mogelijk is, beperkt;

 
   

e. doeltreffende maatregelen worden getroffen op het gebied van de eerste hulp bij ongevallen, de brandbestrijding en de evacuatie van werknemers en andere aanwezige personen, en doeltreffende verbindingen worden onderhouden met de desbetreffende externe hulpverleningsorganisaties;

 
   

f. elke werknemer moet bij ernstig en onmiddellijk gevaar voor zijn eigen veiligheid of die van anderen, rekening houdend met zijn technische kennis en middelen, de nodige passende maatregelen kunnen nemen om de gevolgen van een dergelijk gevaar te voorkomen, waarbij artikel 29, eerste lid, derde zin, van overeenkomstige toepassing is.

 
 

2

De werkgever voert, binnen het algemeen arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid gericht op voorkoming en indien dat niet mogelijk is beperking van psychosociale arbeidsbelasting

€ 540

 

3

Ter uitvoering van het eerste lid draagt de werkgever zorg voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de bij de werkgever werkzame personen, waarbij hij rekening houdt met de bekwaamheden van de werknemers.

€ 540

 

4

De werkgever toetst het arbeidsomstandighedenbeleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en past maatregelen aan zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.

€ 540

       

4

 

Aanpassing arbeidsplaats werknemer met structurele functionele beperking

 
 

1

In aanvulling op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder c, past de werkgever uit hoofde van de uitoefening van zijn taak, bedoeld in artikel 7:658a van het Burgerlijk Wetboek en artikel 76e van de Ziektewet:

€ 1800

   

a. de inrichting van de arbeidsplaats, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen, alsmede de arbeidsinhoud aan zijn werknemer, die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten aan, en

 
   

b. de inrichting van het bedrijf aan die werknemer aan, voorzover de behoefte daaraan wordt opgeroepen door de deelneming van die werknemer aan de werkzaamheden of het daarmee samenhangende verblijf in het bedrijf.

 
       

5

 

Inventarisatie en evaluatie van risico's

 
 

1

De werkgever legt in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico’s de arbeid voor werknemers met zich mee brengt. Deze risico-inventarisatie en -evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risico-beperkende maatregelen en risico's voor bijzondere categorieën van werknemers.

€ 1.800

 

2

In de risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aandacht besteed aan de toegang van werknemers tot een deskundige werknemer of persoon, bedoeld in de artikelen 13 en 14, of de arbodienst.

€ 450

 

3

Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico’s en de samenhang daartussen, een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de risico-inventarisatie en -evaluatie.

€ 450

   

In het plan van aanpak wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen.

 
 

4

De risico-inventarisatie en -evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.

€ 450

 

5

Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, verstrekt hij tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene, die de werknemer ter beschikking stelt, de beschrijving uit de risico-inventarisatie en -evaluatie van de gevaren en risicobeperkende maatregelen en van de risico’s voor de werknemer op de in te nemen arbeidsplaats, opdat diegene deze beschrijving verstrekt aan de betrokken werknemer.

€ 900

       

8

 

Voorlichting en onderricht

 
 

1

De werkgever dient de werknemer doeltreffend te informeren over de te verrichten werkzaamheden en daaraan verbonden risico's alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico’s te voorkomen of te beperken.

€ 540

   

Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de deskundige bijstand in zijn bedrijf of inrichting is georganiseerd.

€ 540

 

2

De werkgever zorgt ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden.

€ 540

 

3

Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken.

€ 540

 

4

De werkgever ziet toe op naleving van instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

€ 1.800

 

5

Indien binnen de onderneming werknemers jonger dan 18 jaar werkzaam zijn, houdt de werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de aan de jeugdige leeftijd inherente werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers.

€ 540

       

9

 

Melding arbeidsongevallen

 
 

1

De werkgever meldt arbeidsongevallen die leiden tot de dood, een blijvend letsel of een ziekenhuisopname direct aan de daartoe aangewezen toezichthouder en rapporteert hierover desgevraagd zo spoedig mogelijk schriftelijk aan deze toezichthouder.

€ 4.500

       

11

 

Algemene verplichtingen van de werknemers

 
   

De werknemer is verplicht om in zijn doen en laten op de arbeidsplaats, overeenkomstig zijn opleiding en de door de werkgever gegeven instructies, naar vermogen zorg te dragen voor zijn eigen veiligheid en gezondheid en die van de andere betrokken personen. Met name is hij verplicht om:

€ 450*

   

a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken;

 
   

b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken;

 
   

c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken;

 
   

d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8;

 
   

e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast;

 
   

f. de werkgever en de werknemers en de andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, eerste tot en met derde lid, de personen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, en de arbodienst, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet.

 
       

13

 

Bijstand deskundige werknemers op het gebied van preventie en bescherming

 
 

1

De werkgever laat zich ten aanzien van de naleving van zijn verplichtingen op grond van deze wet bijstaan door een of meer deskundige werknemers.

€ 900

 

2

Voorzover de mogelijkheden onvoldoende zijn om de bijstand binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door een combinatie van deskundige werknemers en andere deskundige personen.

€ 900

 

3

Indien er geen mogelijkheden zijn om de bijstand binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door andere deskundige personen.

€ 900

 

4

De werknemers en de andere deskundige personen beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij de bijstand naar behoren kunnen verlenen.

€ 1.800

 

9

In de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, worden de maatregelen beschreven die nodig zijn om te voldoen aan het vierde en tiende lid.

€ 450

 

10

In afwijking van het eerste tot en met het derde lid, kunnen bij werkgevers met niet meer dan 25 werknemers de taken in het kader van de bijstand ook worden verricht door de werkgever zelf, indien deze natuurlijk persoon is, of door de directeur indien de werkgever rechtspersoon is, indien deze personen beschikken over voldoende deskundigheid, ervaring en uitrusting om deze taken naar behoren te vervullen.

€ 900

       

14

 

Maatwerkregeling aanvullende deskundige bijstand bij specifieke taken op het gebied op het gebied van preventie en bescherming

 
 

1

In aanvulling op artikel 13 laat de werkgever zich bij de volgende taken bijstaan door een of meer deskundige personen ten behoeve van wie overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven:

€ 900

   

a. het toetsen van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5, en daarover adviseren;

 
   

b. de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten, met inbegrip van de bijstand bij de uitvoering van bij of krachtens artikel 25, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, dan wel bij of krachtens artikel 71a, eerste, tweede, derde, vierde en zevende lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gestelde regels;

 
   

c. het uitvoeren van:

 
   

1°. het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 18;

 
   

2°. de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten.

 
 

2

Bij de toepassing van het eerste lid wordt het volgende in acht genomen:

€ 900

   

a. de bijstand bij de taken, bedoeld in het eerste lid, wordt doeltreffend uitgevoerd;

 
   

b. de bijstand bij de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt binnen het bedrijf of de inrichting georganiseerd;

 
   

c. voorzover de mogelijkheden onvoldoende zijn om de bijstand bij de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door een of meer andere deskundige personen ten behoeve van wie overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven;

 
   

d. de personen die de bijstand verrichten zijn zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij de bijstand van de taken, bedoeld in het eerste lid, naar behoren kunnen verlenen.

 
 

7

De deskundige werknemers en andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, en de personen, bedoeld in het eerste lid, werken bij het verlenen van bijstand aan een werkgever samen.

€ 270

       

14a

 

Vangnetregeling aanvullende deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming

 
 

2

De werkgever laat zich met betrekking tot de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, bijstaan door een arbodienst, ten behoeve waarvan overeenkomstig artikel 20 een certificaat is afgegeven en die deel uitmaakt van de organisatie van het bedrijf of de inrichting.

€ 900

 

3

Voorzover de mogelijkheden onvoldoende zijn om de bijstand binnen het bedrijf of de inrichting te organiseren, wordt de bijstand verleend door een andere arbodienst ten behoeve waarvan, overeenkomstig artikel 20, een certificaat is afgegeven.

€ 900

 

4

De deskundige werknemers en andere deskundige personen, bedoeld in artikel 13, en de werknemers van een arbodienst, werken bij het verlenen van bijstand aan een werkgever samen.

€ 270

       

15

 

Deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening

 
 

1

De werkgever laat zich ten aanzien van de naleving van zijn verplichtingen op grond van artikel 3, eerste lid, onder e, van deze wet bijstaan door een of meer werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpverleners.

€ 1.800

 

3

De bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige opleiding en uitrusting, zijn zodanig in aantal en zodanig georganiseerd dat zij de in het tweede lid genoemde taken naar behoren kunnen vervullen .

€ 1.800

       

18

 

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

 
   

De werkgever stelt de werknemers periodiek in de gelegenheid een onderzoek te ondergaan, dat erop gericht is de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich mee brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

€ 90

       

19

 

Verschillende werkgevers

 
 

1

Indien in een bedrijf of inrichting verschillende werkgevers arbeid doen verrichten, moeten zij onderling op doelmatige wijze samenwerken, teneinde naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren.

€ 270

 

2

Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij AMvB aangewezen categorie aanvangen, moeten de werkgevers ervoor zorgen dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.

€ 90

Tarieflijst boetenormbedragen deel 2 Aarbeidsomstandighedenbesluit

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boete normbedrag

Hoofdstuk 1

Definities en toepassingsgebied

 

Afdeling 8

Jeugdige werknemers

 

1.36

 

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie

 
 

1

Indien in een bedrijf of inrichting een of meer jeugdige werknemers werkzaam zijn of plegen te zijn wordt in de risico-inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in het bijzonder aandacht besteed aan:

€ 450

   

a. de specifieke gevaren op het gebied van arbeidsomstandigheden als gevolg van een gebrek aan werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het niet voltooid zijn van de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de jeugdige werknemer;

 
   

b. de uitrusting en inrichting van de arbeidsplaats;

 
   

c. de aard, de mate en de duur van de blootstelling aan stoffen, agentia en fysische factoren;

 
   

d. de keuze en het gebruik van arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen;

 
   

e. het geheel van werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting en de organisatie daarvan, en

 
   

f. het opleidingsniveau van de jeugdige werknemers en de aan hen te geven voorlichting.

 
 

2

Indien in een bedrijf of inrichting een of meer jeugdige werknemers werkzaam zijn, dan moet in de ri&e bijzondere aandacht worden besteed aan de niet-volledige lijst van agentia, procédés en werkzaamheden opgenomen in de bijlage van Richtlijn nummer 94/33/EEG.

€ 450

       

1.37

 

Deskundig toezicht

 
 

1

Indien in een bedrijf of inrichting jeugdige werknemers arbeid verrichten, moet op die arbeid adequaat deskundig toezicht worden uitgeoefend. De inhoud en mate van dit toezicht is afhankelijk van uit de ri&e gebleken gevaren.

€ 1.800

 

2

Indien uit de ri&e blijkt dat jeugdige werknemers arbeid moeten verrichten waaraan specifieke gevaren zijn verbonden, mag die arbeid slechts worden verricht, indien deskundig toezicht zodanig is georganiseerd dat die gevaren worden voorkomen. Indien dat niet mogelijk is, mag die arbeid niet door jeugdige werknemers worden verricht.

€ 2.700

       

1.38

 

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

 
   

Indien jeugdige werknemers blijkens de ri&e blootstaan aan specifieke gevaren worden zij in de gelegenheid gesteld tot het ondergaan van arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

€ 90

       

Afdeling 9

Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie

 

1.41

 

Risico-inventarisatie en evaluatie

 
   

Indien in een bedrijf of inrichting een zwangere werknemer, of een werknemer tijdens de lactatie werkzaam is of pleegt te zijn, wordt in de ri&e in het bijzonder aandacht besteed aan de niet-limitatieve lijst van agentia, procédés en arbeidsomstandigheden, opgenomen in bijlage 1 van de Richtlijn nr. 92/85/EEG.

€ 450

       

1.42

 

Organisatie van de arbeid

 
 

1

De werkgever organiseert de arbeid van een zwangere werknemer en een werknemer tijdens de lactatie zodanig, richt de arbeidsplaats zodanig in, past een zodanige productie- en werkmethode toe en laat zodanige arbeidsmiddelen gebruiken dat de arbeid voor die werknemer geen gevaren met zich kan brengen voor haar veiligheid en gezondheid en geen terugslag kan veroorzaken op de zwangerschap of lactatie.

€ 900

 

2

Indien nakoming van het eerste lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt door tijdelijke aanpassing van de arbeid of arbeids- en rusttijden voorkomen dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de zwangere werknemer, en de werknemer tijdens de lactatie wordt veroorzaakt en wordt voorkomen dat een terugslag kan worden veroorzaakt op de zwangerschap of lactatie.

€ 900

 

3

Indien nakoming van het tweede lid redelijkerwijs niet mogelijk is, wordt aan de zwangere werknemer en de werknemer tijdens lactatie tijdelijk andere arbeid gegeven.

€ 900

 

4

Indien nakoming van het derde lid redelijkerwijs niet mogelijk is, worden de zwangere werknemer en de werknemer tijdens de lactatie tijdelijk vrijgesteld van het verrichten van arbeid.

€ 900

       

Afdeling 10

Thuiswerkers

 

1.44

 

Beschikbaarheid van gegevens

 
   

Van de thuiswerkers zijn gegevens beschikbaar omtrent naam, adres, woonplaats, verrichte werkzaamheden en van de stoffen, hulpmiddelen en werktuigen die daarbij worden gebruikt.

€ 90

       

1.45

 

Voorraad

 
   

Het is niet toestaan aan de thuiswerker een grotere hoeveelheid aan grondstoffen, halffabrikaten en gerede producten in voorraad te geven of te laten houden dan strikt noodzakelijk is.

€ 900

       

1.46

 

Melding arbeidsongevallen

 
   

Indien aan een thuiswerker in het verband met het verrichten van arbeid een arbeidsongeval (artikel 9 Arbowet) overkomt, wordt door de thuiswerker hiervan onverwijld mededeling gedaan aan de thuiswerkgever.

€ 450

       

Hoofdstuk 2

Arbozorg en organisatie van de arbeid

 

Afdeling 3

Arbodiensten en deskundigen

 

2.13

 

Samenwerkingsverband

 
 

1

Het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.6a, tweede lid, wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen de werkgever en de externe deskundigen of de werkgever van deze deskundigen. In deze overeenkomst wordt in ieder geval de taakverdeling vastgelegd tussen de interne deskundige en de externe deskundigen

€ 90

 

2

Het samenwerkingsverband wordt aangegaan voor een periode die in ieder geval even lang is als de geldigheidsduur van het certificaat arbodienst, bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, dat ten behoeve van dat samenwerkingsverband wordt verleend.

€ 90

       

2.14a

 

Taken deskundigen

 
 

1

Bij de taak, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt bijstand verleend door een deskundige die in het bezit is van tenminste een van de certificaten, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

€ 1.800

 

2

Bij de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet wordt bijstand verleend door een deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

€ 1.800

       

Afdeling 4

Psychosociale arbeidsbelasting

 

2.15

 

Maatregelen ter voorkoming of beperking van psychosociale arbeidsbelasting

 
 

1

Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan psychosociale arbeidsbelasting worden in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de risico’s ten aanzien van psychosociale arbeidsbelasting beoordeeld en worden in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet, met inachtneming van de stand van de wetenschap maatregelen vastgesteld en uitgevoerd om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen of indien dat niet mogelijk is te beperken.

€ 450

 

2

Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij gevaar bestaat voor blootstelling aan psychosociale belasting wordt voorlichting en onderricht gegeven over de risico’s voor psychosociale arbeidsbelasting alsmede over de maatregelen die er op zijn gericht die belasting te voorkomen of te beperken

€ 540

       

Artikelen 2.18, 2.19, 2.20, 2.21 en 2.22 vervallen

Maatgevende factoren voor de bedrijfshulpverlening

 
     

Afdeling 5

Bouwproces

 

2.26

 

Algemene uitgangspunten inzake veiligheid en gezondheid bij het ontwerpen van een bouwwerk

 
   

De opdrachtgever zorgt ervoor dat in de ontwerpfase rekening wordt gehouden met de verplichtingen voor de arbeidsomstandigheden die gelden in de uitvoeringsfase, in het bijzonder de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 3, 5, eerste en derde lid, en 8 van de wet.

€ 1.800

       

2.27

 

Kennisgeving

 
 

1

De opdrachtgever zorgt ervoor dat de toezichthouder, overeenkomstig het bij ministeriële regeling voorgeschreven model, vóór de aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats, in kennis wordt gesteld van de voorgenomen totstandbrenging van een bouwwerk, indien:

€ 1.800

   

a. de geraamde duur van de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 30 werkdagen beslaat en op die bouwplaats meer dan 20 werknemers tegelijkertijd arbeid zullen gaan verrichten, of

 
   

b. met de totstandbrenging van het bouwwerk meer dan 500 mensdagen zullen zijn gemoeid.

 
 

2

De kennisgeving wordt zichtbaar op de bouwplaats aangebracht. Indien met betrekking tot de in de kennisgeving vermelde gegevens veranderingen optreden, wordt deze dienovereenkomstig gewijzigd.

€ 90

       

2.28

 

Veiligheids- en gezondheidsplan

 
 

1

De opdrachtgever zorgt ervoor dat ten aanzien van bouwwerken die voor de veiligheid en gezondheid van werknemers bijzondere gevaren met zich meebrengen als bedoeld in bijlage II bij de richtlijn of een bouwwerk ten aanzien waarvan een kennisgeving verplicht is, een veiligheids- en gezondheidsplan wordt opgesteld.

€ 1.800

 

2

Afhankelijk van de voortgang in het bouwproces, worden in het veiligheids- en gezondheidsplan ten minste vermeld:

€ 1.800

   

a. een beschrijving van het tot stand te brengen bouwwerk, een overzicht van de betrokken ondernemingen op de bouwplaats, de naam van de coördinator voor de ontwerp- en uitvoeringsfase;

 
   

b. een inventarisatie en evaluatie van de specifieke gevaren die het gevolg zijn van de gelijktijdige en achtereenvolgende uitvoering van de bouwwerkzaamheden en in voorkomend geval van de wisselwerking met doorgaande exploitatiewerkzaamheden;

 
   

c. de maatregelen die volgen uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld onder b;

 
   

d. de afspraken met betrekking tot de uitvoering van de maatregelen, bedoeld onder c;

 
   

e. de wijze waarop toezicht op de maatregelen wordt uitgeoefend;

 
   

f. de bouwkundige, technische en organisatorische keuzen die in verband met de veiligheid en gezondheid van de werknemers in de ontwerpfase worden gemaakt;

 
   

g. de wijze waarop voorlichting en instructie aan de werknemers op de bouwplaats wordt gegeven.

 
       

2.29

 

Aanstelling coördinatoren

 
   

Indien in de uitvoeringsfase werkzaamheden worden verricht door:

€ 1.800

   

a. twee of meer werkgevers;

 
   

b. één werkgever en één of meer zelfstandigen of

 
   

c. twee of meer zelfstandigen,

 
   

stelt de opdrachtgever één of meer coördinatoren voor de ontwerpfase aan en stelt de uitvoerende partij één of meer coördinatoren voor de uitvoeringsfase aan.

 
       

2.30 + 2.31 vervallen

Coördinatietaken gedurende de ontwerpfase + verplichtingen opdrachtgever

 
       

2.32

 

Aanvullende verplichtingen opdrachtgever

 
 

1

De opdrachtgever neemt zodanige maatregelen dat:

€ 1.800

   

1°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.30, naar behoren kan vervullen;

 
   

2°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.30, naar behoren uitoefent;

 
   

3°. het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.28, deel uitmaakt van het bestek betreffende het bouwwerk en vóór aanvang van de werkzaamheden op de bouwplaats beschikbaar is.

 
 

2

De opdrachtgever zorgt ervoor dat de verplichtingen voor de uitvoerende partij, bedoeld in de artikelen 2.29 en 2.33, zijn vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst met de uitvoerende partij.

€ 1.800

       

2.33

 

Aanvullende verplichtingen uitvoerende partij

 
   

De uitvoerende partij neemt zodanige maatregelen dat:

€ 1.800

   

1°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.31, naar behoren kan vervullen;

 
   

2°. de coördinator de taken, bedoeld in artikel 2.31, naar behoren uitoefent.

 
       

2.34

 

Verplichtingen ontwerpende partij

 
   

In het geval van een opdrachtgever-consument zorgt de ontwerpende partij of, indien er sprake is van meer ontwerpende partijen, zorgen de ontwerpende partijen ervoor dat aan alle verplichtingen van de opdrachtgever wordt voldaan.

€ 1.800

       

2.35

 

Verplichtingen werkgever

 
 

1

Bij de uitvoering van zijn verplichtingen op grond van de artikelen 3, 5, 8 en 19, eerste lid, van de wet neemt de werkgever, die bij de totstandbrenging van een bouwwerk arbeid doet verrichten, doeltreffende maatregelen ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van zijn werknemers. Deze maatregelen hebben met name betrekking op:

 
   

a. het in goede orde en met voldoende bescherming van de veiligheid en gezondheid van de werknemers in stand houden van de bouwplaats;

€ 1.800

   

b. de veilige plaatsing van de verschillende werkplekken op de bouwplaats, rekening houdend met de toegangsmogelijkheden tot die bouwplaats en de verbindingswegen daarop;

€ 1.800

   

c. het interne transport van de verschillende materialen op de bouwplaats;

€ 1.800

   

d. het onderhoud, de controle vóór inbedrijfstelling en de periodieke controle van installaties en toestellen, teneinde gebreken te voorkomen die de veiligheid en gezondheid van werknemers in gevaar kunnen brengen;

€ 1.800

   

e. de afbakening en inrichting van zones voor definitieve en tussenopslag van verschillende materialen, met name in geval van gevaarlijke materialen of stoffen;

€ 450

   

f. de voorzieningen voor de verwijdering van gebruikte gevaarlijke materialen;

€ 1.800

   

g. de opslag en de verwijdering of de afvoer van afval en puin;

€ 540

   

h. de aanpassing van de daadwerkelijke duur van de uit te voeren werkzaamheden of de fasen waarin die werkzaamheden worden uitgevoerd, afhankelijk van de voortgang van het bouwwerk;

€ 540

   

i. de samenwerking met andere werkgevers en zelfstandigen op de bouwplaats;

€ 2.700

   

j. de wisselwerking met exploitatiewerkzaamheden op of in de nabijheid van de bouwplaats.

€ 2.700

 

2

De mede op grond van het eerste lid te nemen maatregelen voldoen in ieder geval aan de afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 3 van dit besluit.

€ 1.800

 

3

De werkgever is verplicht tot naleving van en medewerking aan het veiligheids- en gezondheidsplan, bedoeld in artikel 2.28, voor zover en op de wijze als daarin ten aanzien van de door hem te doen verrichten werkzaamheden is bepaald en daarbij rekening te houden met de aanwijzingen van de coördinator voor de uitvoeringsfase.

€ 2.700

       

2.36, 2.37 en 2.38 vervallen

Verplichtingen ontwerpende en uitvoerende partij en werkgever

 
     

Afdeling 6

Winningsindustrieën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen

 

2.41

 

Verplichtingen van de werkgever

 
 

1

Indien bemande arbeidsplaatsen in de winningsindustrie in gebruik zijn, wordt toezicht uitgeoefend door een verantwoordelijke persoon.

€ 1.800

 

2

Werkzaamheden waaraan een bijzonder gevaar is verbonden, worden uitsluitend opgedragen aan vakbekwaam personeel met voldoende ervaring en uitgevoerd overeenkomstig de verstrekte instructies.

€ 1.800

 

3

Op arbeidsplaatsen in de winningsindustrie worden met regelmatige tussenpozen veiligheidsoefeningen gehouden.

€ 270

 

4

Opdat in geval van nood onmiddellijk hulp-, vlucht-, evacuatie- en reddingsmaatregelen genomen kunnen worden, worden in aanvulling op de bedrijfshulpverlening de nodige alarm- of andere communicatiesystemen ter beschikking gesteld.

€ 540

 

5

Indien op een arbeidsplaats in de winningsindustrie slechts een werknemer aanwezig is, beschikt deze over telecommunicatiemiddelen om zich met anderen in verbinding te kunnen stellen.

€ 270

       

2.42

 

Samenwerking, veiligheids- en gezondheidsdocument

 
 

2

Voor de aanvang van het werk moet een veiligheids- en gezondheidsdocument worden opgesteld.

€ 1.800

 

3

In aanvulling op het tweede lid, onder d, coördineert de op de arbeidsplaats verantwoordelijke werkgever de uitvoering van alle veiligheids- en gezondheidsmaatregelen en geeft daarbij in het veiligheids- en gezondheidsdocument het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van de coördinatie aan.

€ 1.800

 

4

Het veiligheids- en gezondheidsdocument wordt bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats in de winningsindustrie herzien.

€ 900

 

6

De werkzaamheden moeten overeenkomstig het veiligheids- en gezondheidsdocument worden uitgevoerd.

€ 1.800

       

2.42a

 

Werkvergunning

 
   

Wanneer de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen, wordt een systeem van werkvergunningen toegepast voor de uitvoering van gevaarlijke werkzaamheden en voor de uitvoering van gewoonlijk ongevaarlijke werkzaamheden die in combinatie met andere werkzaamheden ernstige risico's met zich mee kunnen brengen.

€ 1.800

   

De werkvergunning wordt door een verantwoordelijke persoon gegeven voor de aanvang van de werkzaamheden en daarbij wordt aangegeven aan welke voorwaarden moet worden voldaan en welke voorzorgsmaatregelen moeten worden genomen voor, tijdens en na de werkzaamheden.

€ 90

       

2.42b

 

Personenregister

 
   

Op doelmatige plaatsen is een register aanwezig, waarin van degenen die werkzaamheden verrichten in de winningsindustrie in dagbouw, de ondergrondse winningsindustrie en de winningsindustrie met behulp van boringen zijn vermeld:

€ 90

   

a. naam, voornamen, geslacht;

 
   

b. aard, nummer en een afschrift van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht;

 
   

c .gegevens en data betreffende indiensttreding en tewerkstelling;

 
   

d. de onderscheiden functies, waarin zij zijn tewerkgesteld en de data van tewerkstelling daarin;

 
   

e. data en aard van geneeskundige onderzoeken en geneeskundige verklaringen, voorzover deze op grond van dit besluit zijn vereist;

 
   

f. gegevens van certificaten, voorzover die voor het verrichten van de werkzaamheden op grond van dit besluit en het Mijnbouwbesluit zijn vereist.

 
       

2.42c

 

Melding van ongevallen en bijna-ongevallen

 
 

1

In aanvulling op artikel 9, eerste lid, van de wet doet de werkgever tevens onverwijld mededeling aan de toezichthouder:

€ 4.500

   

a. van alle belangrijke bij het verkeer of vervoer voorgekomen bijzondere gebeurtenissen die de veiligheid in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen;

 
   

b. wanneer de veiligheid op enigerlei wijze wordt bedreigd of personen zich in levensgevaar bevinden of bevonden hebben;

 
   

c. van alle bij het gebruik, het vervoer of de opslag van ontplofbare stoffen opgetreden voorvallen, die de veiligheid in gevaar hadden kunnen brengen of hebben gebracht.

 
 

2

Eenmaal per maand wordt van alle ongevallen en andere voorvallen die de veiligheid in gevaar hebben gebracht of hadden kunnen brengen, opgave gedaan aan de toezichthouder, voorzover er geen melding is gedaan als bedoeld in het eerste lid.

€ 90

       

Afdeling 6a

Winningsindustrieën met behulp van boringen

 

2.42f

 

Veiligheids- en gezondheidsdocument

 
 

2

Bij de planning en tenuitvoerlegging van alle in artikel 3.2, eerste lid, tweede volzin, bedoelde fasen worden de in het desbetreffende veiligheids- en gezondheidsdocument vermelde procedures en uitvoeringsbepalingen in acht genomen.

€ 1.800

       

2.42g

 

Veiligheidsoefeningen

 
   

Op alle normaliter bemenste arbeidsplaatsen worden op gezette tijden veiligheidsoefeningen gehouden die erop gericht zijn:

€ 270 *

   

a. werknemers aan wie in noodgevallen concrete taken worden opgedragen, waarbij noodapparatuur moet worden gebruikt, gehanteerd of bediend, hierin te trainen en na te gaan of zij bekwaam zijn die taken te vervullen;

 
   

b. alle bij de oefeningen gebruikte noodapparatuur te controleren, schoon te maken en zo nodig opnieuw op te laden of te vervangen en alle gebruikte draagbare apparatuur opnieuw naar de plaats te brengen waar zij zich normaliter bevindt;

 
   

c. na te gaan of de reddingsvaartuigen gebruiksklaar zijn.

 
       

2.42h

 

Handelingen in noodgevallen

 
 

1

De werknemers worden getraind in het uitvoeren van de handelingen die in noodgevallen moeten worden verricht.

€ 1.800

 

2

Op mijnbouwinstallaties waar werknemers langere tijd verblijven zijn bij helikopterbewegingen op het helikopterdek voldoende werknemers aanwezig die tot taak hebben bij noodgevallen in actie te komen. Deze werknemers zijn hiertoe voldoende getraind.

€ 270

 

3

In aanvulling op het eerste en tweede lid worden werknemers die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties ook getraind in het uitvoeren van de handelingen die op een specifieke arbeidsplaats moeten worden verricht. Deze handelingen worden voor de desbetreffende arbeidsplaats nader omschreven in het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42.

€ 270

 

4

Werknemers die werkzaam zijn op mijnbouwinstallaties worden getraind in de toepassing van overlevingstechnieken, met inachtneming van de criteria die zijn vastgesteld in het veiligheids- en gezondheidsdocument bedoeld in artikel 2.42.

€ 270

       

Afdeling 7

Nachtarbeid

 
   

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

 
 

2

Iedere werknemer die voor de eerste keer arbeid in nachtdienst gaat verrichten wordt, in aanvulling op artikel 18 van de Arbowet, in de gelegenheid gesteld om voor de aanvang van die arbeid een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan

€ 90

       

Hoofdstuk 3

Inrichting arbeidplaatsen

 

Afdeling 1

Definities en toepasselijkheid

 

3.1b

 

Gebruiksvoorschrift

 
   

Een arbeidsplaats in een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet wordt slechts gebruikt indien het gebouw voldoet aan de bij of krachtens het Bouwbesluit 2003 gegeven voorschriften met betrekking tot de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in de zin van dat besluit.

€ 1.800

       

3.2

 

Algemene vereisten

 
 

1

Arbeidsplaatsen zijn veilig toegankelijk en kunnen veilig worden verlaten.

€ 1.800

   

Ze worden zodanig ontworpen, gebouwd, uitgerust, in bedrijf gesteld, gebruikt en onderhouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.

 
   

Voorts worden zij zindelijk, zoveel mogelijk vrij van stof en voor zover de veiligheid van de arbeidsplaats dat vereist, ordelijk gehouden.

 
 

2

Regelmatig wordt gecontroleerd of de op de arbeidsplaats ter bescherming van de werknemers aanwezige voorzieningen en genomen maatregelen nog adequaat functioneren.

€ 1.800

 

3

Geconstateerde gebreken met betrekking tot de in het tweede lid bedoelde voorzieningen en maatregelen die de veiligheid of gezondheid kunnen beïnvloeden, worden zo spoedig mogelijk hersteld.

€ 1.800

       

3.3

 

Stabiliteit en stevigheid

 
 

1

Gebouwen en andere opstallen bestaan uit deugdelijk materiaal, zijn van een deugdelijke constructie en verkeren in een zodanige staat, dat er geen gevaar bestaat voor het geheel of gedeeltelijk instorten of omvallen.

€ 2.700

 

2

De arbeidsplaats is zodanig ingericht, dat de daar aanwezige voorwerpen of stoffen geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid opleveren, door instorten, verschuiven, omvallen of kantelen.

€ 2.700

       

3.4

 

Elektrische installaties

 
 

1

Elektrische installaties zijn zodanig ontworpen, ingericht, aangelegd, onderhouden en gekenmerkt, dat een veilig gebruik van elektriciteit zo goed mogelijk is gewaarborgd.

€ 2.700

 

2

In een elektrische installatie zijn doeltreffende maatregelen genomen tegen het gevaar van brand, ontploffing, directe en indirecte aanraking en te dichte nadering.

€ 2.700

 

3

Van iedere elektrische installatie zijn duidelijke, steeds bijgewerkte schema's beschikbaar alsmede alle overige gegevens die nodig zijn voor een veilig gebruik van de elektrische installatie.

€ 90

       

3.5

 

Elektrotechnische, bedienings- en andere werkzaamheden aan of nabij een elektrische installatie

 
 

1

Elektrotechnische werkzaamheden en bedieningswerkzaamheden die gevaren kunnen opleveren, worden door deskundige, voldoend onderrichte en daartoe bevoegde werknemers uitgevoerd.

€ 1.800*

 

2

Een ruimte waarin zich een elektrische installatie voor hoogspanning bevindt waarvan de delen niet of onvoldoende zijn beschermd tegen directe of indirecte aanraking dan wel te dichte benadering, wordt slechts betreden in aanwezigheid van een tweede daartoe bevoegd persoon.

€ 1.800*

 

3

Werkzaamheden aan of in nabijheid van een elektrische installatie worden slechts uitgevoerd, indien de installatie of het gedeelte waaraan of in nabijheid waarvan wordt gewerkt, spanningsloos is.

€ 2.700*

 

4

In aanvulling op het derde lid zijn door de daartoe bevoegde werknemers tevens doeltreffende maatregelen zijn genomen om een gevaarloos verloop van die werkzaamheden te waarborgen.

€ 2.700*

 

7

Werkzaamheden bestaande uit het reinigen van elektrisch materieel in een elektrische installatie voor hoogspanning als bedoeld in artikel 3.5, zesde lid, onder c, worden slechts uitgevoerd, indien:

€ 2.700*

   

tot het uitvoeren van die werkzaamheden door de daartoe bevoegde werknemer uitdrukkelijk opdracht is gegeven;

 
   

gebruik wordt gemaakt van de voor deze werkzaamheden geschikte reinigings- en arbeidsmiddelen, en

 
   

de werknemers zich met de arbeidsmiddelen waarmee zij fysiek in contact staan, niet behoeven te begeven in de gevarenzone van de installatie of delen daarvan die onder spanning staan.

 
       

Paragraaf 2a

Explosieve atmosferen

 

3.5b

 

Samenwerking en coördinatie

 
 

2

In aanvulling op artikel 19, tweede lid, van de wet coördineert de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats, bedoeld in het eerste lid, de uitvoering van alle maatregelen inzake veiligheid en gezondheid.

€ 1.800

       

3.5c

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie; explosieveiligheidsdocument

 
 

1

De gevaren in verband met explosieve atmosferen en de bijzondere risico’s die daaruit kunnen voortvloeien, worden in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, voor de aanvang van de arbeid en bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, de arbeidsmiddelen of het arbeidsproces, in hun geheel beoordeeld en schriftelijk vastgelegd in een explosieveiligheidsdocument.

€ 900

 

2

Er is in ieder geval sprake van gevaar voor een explosie indien in de atmosfeer de concentratie van zuurstof hoger is dan 21 volumeprocent of de concentratie van brandbare gassen of dampen hoger is dan 10 volumeprocent van de onderste explosiegrens.

€ 900

 

3

Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

€ 900

   

a. de waarschijnlijkheid van het voorkomen en het voortduren van explosieve atmosferen;

 
   

b. de waarschijnlijkheid dat ontstekingsbronnen, elektrostatische ontladingen daaronder begrepen, aanwezig zijn, actief worden en daadwerkelijk ontsteken;

 
   

c. de aanwezige installaties, de gebruikte stoffen, de processen en hun mogelijke wisselwerkingen;

 
   

d. de omvang van de te verwachten gevolgen.

 
 

4

Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, worden tevens ruimten in aanmerking genomen die via openingen verbonden zijn of kunnen worden verbonden met ruimten waar explosieve atmosferen kunnen voorkomen.

€ 900

 

5

In het explosieveiligheidsdocument zijn ten minste vermeld:

€ 450

   

a. een identificatie en beoordeling van de explosierisico’s;

 
   

b. de wijze waarop de arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen, met inbegrip van de alarminstallaties, met de vereiste aandacht voor de veiligheid zijn ontworpen, worden gebruikt of bediend en onderhouden;

 
   

c. welke gebieden zijn ingedeeld in zones als bedoeld in artikel 3.5d, eerste lid;

 
   

d. de wijze waarop uitvoering is gegeven aan de maatregelen, bedoeld in de artikelen 3.5d, 3.5e en 3.5f;

 
   

e. indien op arbeidsplaatsen als bedoeld in artikel 3.5b, eerste lid, meerdere werkgevers arbeid doen verrichten, de wijze waarop voldaan is aan artikel 19, tweede lid, van de wet en het doel, de maatregelen en de wijze van uitvoering van de coördinatie, bedoeld in artikel 3.5b, tweede lid.

 
       

3.5d

 

Algemene preventieve maatregelen

 
 

1

Doeltreffende maatregelen zijn genomen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen.

€ 4.500

 

2

Indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk niet mogelijk is, worden in de hieronder aangegeven volgorde de volgende maatregelen genomen:

€ 4.500

   

a. de ontsteking van explosieve atmosferen wordt voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsplaats als ladingsdrager of ladingsproducent kunnen uitgaan;

 
   

b. de schadelijke gevolgen van een explosie worden beperkt.

 
 

3

In aanvulling op de maatregelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt de mogelijkheid tot uitbreiding van een explosie beperkt.

€ 4.500

 

4

Indien werknemers of anderen door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen, wordt, in aanvulling op het eerste tot en met derde lid, de arbeidsplaats zodanig ingericht dat veilig kan worden gewerkt.

€ 1.800

   

Indien werknemers of anderen door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen, wordt, in aanvulling op het tweede en derde lid, er op de arbeid passend toezicht, met inbegrip van het gebruik van passende technische middelen, uitgeoefend. De inhoud en de mate van het toezicht is afhankelijk van de uit de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, gebleken gevaren

€ 1.800

 

5

Indien uit de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, is gebleken dat er explosieve atmosferen kunnen voorkomen, worden gebieden waar deze atmosferen kunnen heersen ingedeeld in gevarenzones als bedoeld in bijlage I bij richtlijn nr. 1999/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 december 1999 (PbEG 2000, L 23) betreffende minimumvoorschriften voor de verbetering van de gezondheidsbescherming en van de veiligheid van werknemers die door explosieve atmosferen gevaar kunnen lopen (vijftiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, eerste lid, van richtlijn nr. 89/391/EEG).

€ 900

 

6

Gevarenzones worden gemarkeerd door middel van waarschuwingsborden die voldoen aan de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8.

€ 540

       

3.5e

 

Maatregelen in gevarenzones

 
   

In de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, en met betrekking tot de installaties in gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor, of bijdragen tot het explosieveilig gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst, worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:

 
 

a

vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt;

€ 4.500

 

b

indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten brandbare stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootste mogelijke risico op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid;

€ 4.500

 

c

installaties, apparaten, beveiligingssystemen en het installatiemateriaal, worden, met inachtneming van onderdeel e, slechts in gebruik genomen indien uit het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, is gebleken dat aan het gebruik ervan geen explosiegevaar verbonden is;

€ 1.800

 

d

onderdeel c is van overeenkomstige toepassing op arbeidsmiddelen en de verbindingsstukken ervan die geen apparaten en beveiligingssystemen zijn als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel, indien hun opneming in de installaties aanleiding kan geven tot ontstekingsgevaar;

€ 1.800

 

e

voor zover het explosieveiligheidsdocument op basis van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, geen andere eisen stelt, worden in de gevarenzones apparaten en beveiligingssystemen gebruikt overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel en toegepast volgens de navolgende principes:

€ 4.500

   

1º. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur;

 
   

2º. gevarenzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur;

 
   

3º. gevarenzone 2 of 22: categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur

 
 

f

de nodige maatregelen worden getroffen ter voorkoming van verwisseling van installatiemateriaal;

€ 1.800

 

g

in gebieden waar een explosieve atmosfeer kan ontstaan wordt aan werknemers werkkleding ter beschikking gesteld die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 en die door de werknemers bij de arbeid steeds wordt gedragen;

€ 1.350

 

h

indien een toestand ontstaat waarin een explosie zich kan gaan voordoen, worden werknemers optisch of akoestisch gewaarschuwd en teruggetrokken;

€ 4.500

 

i

voor de eerste inbedrijfstelling van een arbeidsplaats en bij iedere belangrijke wijziging, uitbreiding of verbouwing van de arbeidsplaats, arbeidsmiddelen of het arbeidsproces waarbij explosieve atmosferen kunnen voorkomen, wordt de explosieveiligheid van de gehele installatie gecontroleerd door een ter zake deskundig persoon.

€ 1.800

       

3.5f

 

Bijzondere maatregelen

 
   

Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 3.5c, eerste lid, hiertoe de noodzaak is gebleken, worden in aanvulling op artikel 3.5e de volgende maatregelen genomen:

 
 

a

schriftelijke instructies worden verstrekt met betrekking tot de uitvoering van arbeid;

€ 540

 

b

voor de aanvang van arbeid dat gevaar kan opleveren, wordt toestemming verleend door een daartoe bevoegde persoon om deze arbeid te verrichten;

€ 540

 

c

apparaten en beveiligingssystemen worden, wanneer stroomuitval extra gevaren teweeg kan brengen, onafhankelijk van de rest van de installatie, bij stroomuitval in een veilige bedrijfstoestand gehandhaafd;

€ 1.800

 

d

automatisch gestuurde apparaten en beveiligingssystemen die van de voorziene bedrijfsomstandigheden afwijken, worden zonder gevaar manueel uitgeschakeld. Deze ingrepen worden door bevoegde werknemers uitgevoerd;

€ 1.800

 

e

indien de noodstopinrichtingen in werking worden gesteld, wordt de opgeslagen energie zo snel en zo veilig mogelijk afgevoerd of geïsoleerd, zodat zij niet langer een bron van gevaar vormt;

€ 1.800

 

f

vluchtmiddelen worden beschikbaar en gebruiksklaar gehouden zodat werknemers de gevaarlijke gebieden snel en veilig kunnen verlaten.

€ 2.700

       

3.5g

 

Gevaar voor verstikking, bedwelming, vergiftiging of brand

 
 

4

Indien het niet mogelijk is om maatregelen, bedoeld in het tweede lid, te nemen en het noodzakelijk is om zich in de gevaarlijke atmosfeer bedoeld in het eerste lid, te begeven, dan wordt de werknemer permanent geobserveerd en worden doeltreffende maatregelen genomen om deze werknemer:

€ 4.500*

   

a. te beschermen tegen het gevaar, bedoeld in het tweede lid;

 
   

b. bij direct gevaar onmiddellijk op doeltreffende wijze hulp te bieden.

 
       

3.5h

 

Veiligheid aan, op of in tankschepen

 
 

2

De in het eerste lid bedoelde werkzaamheden worden op veilige wijze verricht door of onder toezicht van een persoon die beschikt over voldoende deskundigheid.

€ 1.800*

 

3

Bij ministeriële regeling worden werkzaamheden aangewezen, die uitsluitend worden verricht, indien een gasdeskundige vooraf de gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers heeft beoordeeld en een verklaring heeft afgegeven die voldoet aan een bij ministeriële regeling vast te stellen model.

€ 4.500

 

4

Een gasdeskundige als bedoeld in het derde lid is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800*

 

5

Het certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90*

       

3.6

 

Vluchtwegen en nooduitgangen

 
 

1

Doeltreffende maatregelen zijn genomen teneinde het voor werknemer mogelijk te maken, indien een toestand ontstaat waarin direct gevaar voor veiligheid en gezondheid aanwezig is, zich snel via de kortst mogelijke weg in veiligheid kan stellen.

€ 2.700

 

2

Het aantal, de plaats en de afmetingen van de daartoe beschikbare vluchtwegen en nooduitgangen zijn afhankelijk van het gebruik, de uitrusting en de afmetingen van de arbeidsplaatsen alsmede van het maximum aantal werknemers en andere personen dat zich op deze plaatsen kan ophouden.

€ 2.700

       

3.7

 

Veilig gebruik van vluchtwegen en nooduitgangen

 
 

1

Vluchtwegen en nooduitgangen zijn vrij van obstakels.

€ 2.700

 

2

Nooduitgangen kunnen te allen tijde worden geopend.

€ 2.700

 

3

Deuren van nooduitgangen en deuren op het traject van de vluchtwegen zijn op eenvoudige wijze van binnenuit naar buiten toe te openen.

€ 540

 

4

Schuif- en draaideuren worden niet als nooduitgang gebruikt.

€ 540

 

5

Vluchtwegen en nooduitgangen die bij het uitvallen van de verlichting slecht zichtbaar zijn, zijn voorzien van een adequate noodverlichting.

€ 540

 

6

Vluchtwegen, deuren en poorten op het traject van de vluchtwegen, alsmede nooduitgangen zijn gemarkeerd door signalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.

€ 540

       

3.8

 

Brandmelding en brandbestrijding

 
 

1

In aanvulling op de regelgeving terzake van bedrijfshulpverlening (artikel 15 Arbowet) zijn op arbeidsplaatsen, afhankelijk van de aard van de te verrichten arbeid en de gevaren en het maximaal aantal werknemers en andere personen dat zich daar bevindt, voldoende passende brandbestrijdingsmiddelen aanwezig.

€ 900

 

2

Indien nodig moeten, in aanvulling op het eerste lid, branddetectoren en alarmsystemen aanwezig zijn.

€ 900

 

3

Niet-automatische brandbestrijdingsmiddelen zijn gemakkelijk bereikbaar en gemakkelijk te bedienen.

€ 540

 

4

Niet automatische brandbestrijdingsmiddelen zijn voorzien van signalering die voldoet aan artikel 8.4. Signalering is duurzaam en op de juiste plaats aangebracht.

€ 540

       

3.9

 

Noodverlichting

 
   

Arbeidsplaatsen waar werknemers bij uitvallen van kunstlicht aan bijzondere gevaren zijn blootgesteld zijn voorzien van adequate noodverlichting.

€ 1.350

   

Indien noodverlichting niet mogelijk is, beschikken werknemers over individuele verlichting.

 
       

3.10

 

Redden van drenkelingen

 
   

Op arbeidsplaatsen waar gevaar bestaat voor verdrinking wordt dit gevaar zoveel mogelijk voorkomen en zijn doelmatige middelen voor het redden van drenkelingen op goed zichtbare plaats beschikbaar.

€ 2.700

       

3.11

 

Vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen

 
 

1

Vloeren van arbeidsplaatsen zijn zo veel mogelijk vrij van oneffenheden en gevaarlijke hellingen en zijn voorts zo veel mogelijk vast, stabiel en stroef.

€ 540

 

2

Het oppervlak van vloeren, muren en plafonds van arbeidsplaatsen. is zodanig dat deze te behoeve van de hygiëne op de arbeidsplaats kunnen worden schoongemaakt en onderhouden.

€ 270

 

3

Besloten ruimten waar arbeid wordt verricht zijn, rekening houdend met aard van werkzaamheden en te leveren fysieke belasting voldoende thermisch geïsoleerd.

€ 270

 

4

Transparante of lichtdoorlatende wanden van arbeidsplaatsen zijn voor zover mogelijk in verband met de aard van de arbeidsplaats:

€ 540

   

duidelijk gemarkeerd en van veiligheidsmateriaal vervaardigd, of

 
   

op een zodanige wijze aangebracht of afgeschermd dat de werknemers niet gewond kunnen raken.

 
       

3.12

 

Ramen en bovenlichtvoorzieningen van de ruimten

 
 

1

Indien ramen, bovenlichtvoorzieningen en ventilatievoorzieningen geopend en gesloten kunnen worden,

€ 540

   

kan dit op veilige wijze geschieden;

 
   

kunnen zij tevens op veilige wijze geregeld en vastgezet worden; en

 
   

leveren zij in geopende stand geen gevaar op.

 
 

2

Ramen en bovenlichtvoorzieningen kunnen zonder gevaar worden schoongemaakt.

€ 540

       

3.13

 

Deuren, beweegbare hekken en andere doorgangen

 
 

1

De plaats, het aantal en de afmeting van deuren, beweegbare hekken en andere doorgangen alsmede de materialen waarvan zij zijn vervaardigd, zijn afgestemd op de aard en het gebruik van de arbeidsplaats.

€ 540

 

2

Op transparante deuren is op ooghoogte een markering aangebracht.

€ 540

 

3

Afhankelijk van de aard van de arbeidsplaats en de arbeid die daar wordt verricht, zijn klapdeuren transparant of van transparante panelen voorzien.

€ 540

 

4

Indien deuren of andere doorgangen beschikken over transparante of licht doorlatende oppervlakten, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat werknemers door ongewild contact met die oppervlakten gewond raken.

€ 540

 

5

Deuren en beweegbare hekken die uit of van hun geleidingen kunnen raken zijn tegen uitlichten of aflopen dan wel tegen vallen geborgd.

€ 900

 

6

Automatische deuren en hekken functioneren zodanig dat zij geen gevaar opleveren. Ze zijn uitgerust met makkelijk herkenbare beveiligingen, die voorkomen dat werknemers gewond raken.

€ 900

 

7

Automatische deuren en hekken kunnen met de hand worden geopend, tenzij ze bij een stroomstoring automatisch opengaan.

€ 900

 

8

In de onmiddellijke nabijheid van deuren, beweegbare hekken of andere doorgangen die hoofdzakelijk voor verkeer van voertuigen of transportmiddelen zijn bestemd, bevinden zich – tenzij veilig voor voetgangers – afzonderlijke doorgangen voor voetgangers.

€ 540

 

9

De in het achtste lid bedoelde doorgangen voor voetgangers zijn duidelijk zichtbaar en vrij van obstakels.

€ 540

 

10

Kettingen of soortgelijke voorzieningen die worden gebruikt om te verhinderen dat een bepaalde ruimte wordt betreden, zijn goed zichtbaar en op doelmatige wijze voorzien van verbods- of waarschuwingsborden.

€ 540

       

3.14

 

Verbindingswegen

 
 

1

De verbindingswegen op de arbeidsplaats zijn zodanig gelegen en ingericht dat zij op eenvoudige wijze, veilig en overeenkomstig hun bestemming, door voetgangers en voertuigen of transportmiddelen kunnen worden gebruikt.

€ 900

 

2

Voorkomen wordt dat werknemers die in de nabijheid van de verbindingswegen arbeid verrichten, gevaar lopen.

€ 900

 

3

De afmeting van de verbindingswegen is afgestemd op het aantal gebruikers en de aard van de arbeid die in het bedrijf of de inrichting wordt verricht.

€ 900

 

4

Indien op verbindingswegen – voorzover het niet op de openbare weg betreft – voertuigen of transportmiddelen worden gebruikt, zijn de nodige verkeersregels vastgesteld.

€ 900

 

5

In gevallen als bedoeld in het vierde lid, is tevens een veilige ruimte voor de voetgangers gewaarborgd of zijn andere doeltreffende maatregelen ter bescherming van de voetgangers genomen.

€ 900

 

6

De voor voertuigen of transportmiddelen bestemde verbindingswegen zijn gelegen op voldoende afstand van de overige verbindingswegen op de arbeidsplaats.

€ 900

 

7

Voor zover het gebruik of de inrichting van de arbeidsplaats zulks vereist, zijn de verbindingswegen duidelijk afgebakend.

€ 900

       

3.15

 

Markering gevaarlijke plaatsen

 
 

1

De plaatsen waar door de aard van het werk gevaar, met inbegrip van valgevaar of gevaar voor vallende voorwerpen voorkomt of waar obstakels niet verwijderd kunnen worden, een gevaar voor de veiligheid vormen bij verplaatsing van voertuigen of personen worden duidelijk gemarkeerd door signalen die voldoen aan artikel 8.4.

€ 540

 

2

Alleen werknemers, die beroepshalve of uit hoofde van hun functie de in het eerste lid bedoelde plaatsen moeten betreden, worden daar toegelaten.

€ 900

       

3.16

 

Voorkomen valgevaar

 
 

1

Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat:

€ 4.500

   

– is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht, of

 
   

– is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen.

 
 

4

Indien de voorzieningen ter voorkoming van valgevaar niet of slechts ten dele kunnen worden aangebracht of indien het aanbrengen of wegnemen daarvan grotere gevaren meebrengt dan de arbeid ter beveiliging waarvan zij zouden moeten dienen:

€ 4.500

   

– zijn voldoende sterke en voldoende grote vangnetten op doelmatige plaatsen en wijze aangebracht, of

 
   

– worden doelmatige veiligheidsgordels met vanglijnen van voldoende sterkte gebruikt, of

 
   

– worden andere technische middelen toegepast, die eenzelfde mate van beveiliging geven. Daarbij hebben maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorkeur boven maatregelen gericht op individuele bescherming.

 
       

3.17

 

Voorkomen gevaar door voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen

 
   

Het gevaar te worden getroffen of geraakt door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan, wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is zoveel mogelijk beperkt. Artikel 3.16, vierde lid, laatste volzin, is van toepassing: m aatregelen op collectief niveau hebben de voorkeur boven maatregelen op individueel niveau.

€ 4.500

       

3.18

 

Specifieke maatregelen voor roltrappen, rolpaden en laadplatforms

 
 

1

Roltrappen en -paden functioneren veilig en zijn uitgerust met noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen, waaronder gemakkelijk herkenbare en toegankelijke noodstopvoorzieningen.

€ 2.700

 

2

Laadplatforms en -hellingen zijn afgestemd op de afmetingen van te vervoeren ladingen. Zij beschikken over ten minste één uitgang.

€ 540

       

3.19

 

Afmetingen en luchtvolume van ruimten; bewegingsruimte op de arbeidsplaats

 
 

1

Afmetingen en luchtvolume van de arbeidsplaats zijn zodanig dat de werknemer zonder gevaar voor de veiligheid of de gezondheid zijn arbeid kan verrichten.

€ 540

 

2

Afmetingen van de arbeidsplaats zijn zodanig dat de werknemer bij het verrichten van zijn arbeid over voldoende bewegingsruimte beschikt.

€ 540

 

3

Indien in verband met de aard van de arbeid niet over voldoende bewegingsruimte kan worden beschikt, is in de nabijheid een andere open of besloten ruimte met voldoende bewegingsvrijheid voor betrokken werknemers beschikbaar.

€ 540

       

3.20

 

Ontspanningsruimten

 
   

In het bedrijf of de inrichting of in de directe nabijheid is een gemakkelijk toegankelijke ruimte beschikbaar waar werknemers de pauzes kunnen doorbrengen.

€ 540

   

De ruimte waar werknemers de pauzes kunnen doorbrengen,

 
   

is daartoe geschikt en afhankelijk van het aantal werknemers, voldoende ruim bemeten en uitgerust met voldoende tafels en stoelen.

 
       

3.21

 

Nachtverblijven

 
   

Voor werknemers die gedurende de tijdsruimte tussen het einde en het begin van de dagelijkse arbeidstijd, in het bedrijf of de inrichting waar zij werkzaam zijn, plegen te verblijven is een nachtverblijf beschikbaar.

€ 540

   

Een nachtverblijf is adequaat ingericht.

 
   

Een nachtverblijf is uitsluitend bestemd voor personen van gelijk geslacht.

 
       

3.22

 

Kleedruimten

 
 

1

Iedere werknemer beschikt over een plaats om zijn kleding op te hangen.

€ 270

 

2

Voor werknemers die speciale werkkleding moeten dragen zijn doelmatige voldoende ruime, van stoelen of banken voorziene en naar seksen gescheiden kleedruimten beschikbaar.

€ 540

   

Deze ruimten zijn zoveel mogelijk in de nabijheid van de open of besloten ruimten waar de arbeid pleegt te worden verricht.

 
   

Natte werkkleding kan zo nodig worden gedroogd.

€ 270

 

3

In de kleedruimten kan kleding die werknemers tijdens arbeid niet dragen op doelmatige wijze en afgesloten worden bewaard.

€ 270

 

4

Indien omstandigheden zulks vereisen kunnen de speciale werkkleding en de persoonlijke kleding van de werknemers gescheiden van elkaar op doelmatige wijze en afgesloten worden bewaard.

€ 270

       

3.23

 

Wasgelegenheden en douche ruimten

 
 

1

Indien werknemers blootstaan aan vuil of stof is een wasruimte met een voldoende aantal wasbakken aanwezig.

€ 270

   

De wasbakken zijn functioneel geplaatst en naar seksen gescheiden.

 
   

De wasbakken beschikken over koud, en zo nodig over warm stromend water

 
 

2

Indien werknemers zodanig bloot staan aan vuil, stof of hoge temperaturen dat een reiniging van het lichaam nodig is die meer omvat dan die van handen en gezicht of zulks uit de aard van hun arbeid of de zorg voor de gezondheid voortvloeit, is tevens een doucheruimte met een voldoende aantal douches aanwezig.

€ 540

   

De doucheruimte is voldoende ruim, doelmatig ingericht en naar seksen gescheiden.

 
   

De douches beschikken over warm en koud stromend water.

 
 

3

Indien douche- of wasruimten en de kleedruimten zich niet in dezelfde ruimte bevinden, zijn deze onderling gemakkelijk en binnendoor bereikbaar.

€ 270

       

3.24

 

Toiletten en wastafels

 
 

1

In een bedrijf of inrichting zijn in de nabijheid van de ruimten waar de werknemers hun werkzaamheden verrichten een voldoende aantal toiletten aanwezig.

€ 540

 

2

In of in de onmiddellijke nabijheid van de ruimten waarin de toiletten zich bevinden zijn voldoende wastafels.

€ 540

 

3

De toiletten of het gebruik van de toiletten zijn naar seksen gescheiden.

€ 540

       

3.25

 

Eerstehulpposten

 
 

1

Indien de aard van de arbeid of de daaraan verbonden gevaren dit noodzakelijk maken, zijn in aanvulling op artikel 15 Arbowet, in het bedrijf of de inrichting voldoende eerstehulpposten aanwezig.

€ 540

 

2

In de eerstehulpposten zijn duidelijk zichtbare instructies voor eerste hulp bij ongevallen aanwezig.

€ 270

 

3

In de eerstehulpposten is een alarmnummer duidelijk zichtbaar aangebracht.

€ 270

 

4

De eerstehulpposten zijn voorzien van de noodzakelijke eerstehulpuitrusting.

€ 270

 

5

De eerstehulpposten zijn gemakkelijk met brancards bereikbaar.

€ 270

 

6

De eerstehulpposten en de eerstehulpuitrusting zijn voorzien van een signalering die aan artikel 8.4 voldoet.

€ 540

       

Afdeling 2

Aanvullende voorschriften bouwplaatsen

 

3.27

 

Algemene vereisten

 
 

1

Een bouwplaats is gemarkeerd en afgebakend.

€ 540

 

2

Op een bouwplaats is voldoende drinkwater of andere alcoholvrije drank beschikbaar.

€ 270

 

3

Op een bouwplaats zijn zo nodig faciliteiten voor het bereiden van maaltijden beschikbaar.

€ 270

       

3.28

 

Stabiliteit en stevigheid

 
 

1

Werkplekken op een bouwplaats die niet op de begane grond zijn gesitueerd, zijn stabiel en stevig, waarbij rekening wordt gehouden met het aantal werknemers dat zich daar bevindt, de maximale belasting en de verdeling daarvan en met externe invloeden.

€ 4.500

   

Zo nodig zijn ten behoeve van de stabiliteit doeltreffende bevestigingsmiddelen aangebracht.

 
 

2

De stabiliteit en stevigheid worden regelmatig en in ieder geval na iedere relevante verandering van de hoogte of de diepte van de hiervoor bedoelde werkplekken, doeltreffend gecontroleerd.

€ 1.800

       

3.29

 

Elektrische installaties en leidingen

 
 

1

Elektrische installaties die voor aanvang van de werkzaamheden reeds op de bouwplaats aanwezig zijn, worden geïdentificeerd, gecontroleerd en duidelijk gekenmerkt.

€ 1.800

 

2

Bovengrondse elektriciteitsleidingen worden zoveel mogelijk buiten de bouwplaats om geleid of spanningsloos gemaakt.

€ 2.700

   

Indien dat niet mogelijk is worden hekken of waarschuwingsborden geplaatst.

 
 

3

Indien voertuigen onder elektriciteitsleidingen door moeten rijden worden beschermingen onder de leidingen aangebracht.

€ 2.700

 

4

Ondergrondse elektriciteitsleidingen, leidingen voor andere distributiesystemen en kabels worden voor de aanvang van grondverzetwerkzaamheden geïdentificeerd.

€ 1.800

 

5

Doeltreffende maatregelen worden genomen om de gevaren voor de werknemers, verbonden aan beschadiging van ondergrondse leidingen en kabels, zoveel mogelijk te voorkomen.

€ 2.700

       

3.30

 

Bouwputten, tunnels, uitgravingen,en andere ondergrondse werkzaamheden en grondverzetwerkzaamheden

 
 

1

In een bouwput, een tunnel, bij een uitgraving of andere ondergrondse werkzaamheden worden doeltreffende stut- of taludvoorzieningen aangebracht ter voorkoming van instorting of overstroming.

€ 2.700

 

2

Bij grondverzetwerkzaamheden worden de uitgegraven aarde, het gebruikte materiaal en de daarbij gebruikte voertuigen op veilige afstand van de uitgraving gehouden.

€ 2.700

   

Zo nodig wordt rond een uitgraving doeltreffend hekwerk geplaatst.

 
       

3.31

 

Metaal- en betonconstructies, bekistingen en zware prefab-elementen

 
 

1

Metaal- en betonconstructies alsmede onderdelen daarvan, bekistingen, prefab-elementen of tijdelijke stutten en schoren worden slechts gemonteerd of gedemonteerd onder toezicht van een speciaal daartoe aangewezen persoon.

€ 1.800

 

2

Bekistingen, tijdelijke stutten en schoren kunnen zonder gevaar voor de werknemers de krachten dragen waaraan zij blootstaan.

€ 2.700

       

Afdeling 3

Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen

 

3.33

 

Schriftelijke voorlichting

 
   

Voor iedere arbeidsplaats in de winningsindustrie zijn schriftelijke instructies opgesteld, waarin de regels zijn opgenomen die moeten worden nageleefd om de veiligheid en gezondheid van de werknemers, alsmede het veilig gebruik van de arbeidsmiddelen te garanderen. Deze instructies bevatten tevens aanwijzingen voor het gebruik van de noodapparatuur en de te volgen handelwijze in noodsituaties.

€ 540

       

3.34

 

Gevaar voor explosieve atmosferen

 
 

1

In zones waar de atmosfeer in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor een gevaar voor explosie bestaat worden maatregelen genomen om dat gevaar te voorkomen.

€ 4.500

 

3

De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, worden opgenomen in het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42, tweede lid.

€ 450

       

3.35

 

Reanimatie-apparatuur

 
 

1

In aanvulling op de regelgeving terzake van de bedrijfshulpverlening zijn in zones waar gevaar voor verstikking, bedwelming of vergiftiging bestaat doelmatige reanimatieapparaten aanwezig.

€ 2.700

 

2

Op de arbeidsplaats in de winningsindustrie zijn voldoende werknemers aanwezig die de reanimatieapparaten kunnen bedienen.

€ 2.700

 

3

De reanimatie apparaten worden doelmatig onderhouden en opgeslagen.

€ 540

       

3.36

 

Beperken en bestrijden van brand

 
   

Vervallen.

 
       

Afdeling 3a

Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw

 

3.37

 

Voorkomen instabiliteit

 
 

1

Telkens voor aanvang van werkzaamheden aan afgravings- of ontginningsfronten boven werkterreinen of verkeerswegen wordt nagegaan of er geen instabiele massa's of rotsblokken zijn. Losse steenblokken worden zo nodig verwijderd.

€ 900

 

2

Voor het ontstaan van instabiliteit bij het ontginnen van fronten of steenhopen wordt gewaakt.

€ 900

       

Afdeling 3b

Aanvullende voorschriften ondergrondse winningsindustrieën

 

3.37b

 

Plattegronden en bewegwijzering

 
 

1

Er worden plattegronden gemaakt en regelmatig bijgewerkt, waarop de galerijen en de ontginningswerkzaamheden en alle bekende factoren die van invloed kunnen zijn op de ontginning en de veiligheid daarvan zijn aangegeven op een schaal die een duidelijke voorstelling mogelijk maakt. De plattegronden zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder. De plattegronden zijn gemakkelijk toegankelijk en worden zolang bewaard als met het oog op de veiligheid noodzakelijk is.

€ 540

 

2

In de galerijen is een bewegwijzering aangebracht, zodat de werknemers zich gemakkelijk kunnen oriënteren.

€ 540

       

3.37c

 

Uitgangen

 
 

1

Iedere ondergrondse ontginning staat via ten minste twee afzonderlijke uitgangen met de oppervlakte in verbinding. Deze uitgangen zijn degelijk geconstrueerd en gemakkelijk toegankelijk voor de werknemers die ondergrondse werkzaamheden verrichten.

€ 2.700

 

2

Wanneer voor het gebruik van deze uitgangen een bijzondere krachtsinspanning nodig is, zijn zij uitgerust met mechanische transportmiddelen voor de werknemers.

€ 2.700

       

3.37d

 

Transportinstallaties

 
 

1

Transportinstallaties worden zodanig aangelegd, gebruikt en onderhouden, dat de veiligheid en de gezondheid van de werknemers die ze besturen of gebruiken, of zich in de nabijheid daarvan ophouden, gewaarborgd is.

€ 4.500

 

2

Bij vervoer van werknemers met mechanische transportmiddelen wordt gezorgd voor passende voorzieningen en speciale schriftelijke instructies.

€ 4.500

       

3.37e

 

Ondersteuning en stabiliteit

 
 

1

Zo spoedig mogelijk na het delven worden er ondersteuningen aangebracht, tenzij dit vanwege de stabiliteit van het terrein niet noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers. Deze ondersteuningen worden volgens schema's en schriftelijke instructies aangebracht.

€ 2.700

 

2

Alle voor werknemers toegankelijke werkplekken worden regelmatig op de stabiliteit van het terrein onderzocht.

€ 900

 

3

Bij het onderhoud van de ondersteuningen wordt rekening gehouden met de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in het tweede lid.

€ 900

       

3.37f

 

Instortingen en waterdoorbraken

 
 

1

In zones waar zich instortingen of waterdoorbraken kunnen voordoen, wordt een winningsprogramma opgesteld en uitgevoerd dat zoveel mogelijk gericht is op een veilig werksysteem en op de bescherming van de werknemers.

€ 2.700

 

2

Er worden maatregelen genomen om de zones, bedoeld in het eerste lid, te kunnen herkennen, om de werknemers die in of in de nabijheid van die zones werken te beschermen en om de risico's te beheersen.

€ 2.700

       

3.37g

 

Voorkoming van brand en temperatuurstijging

 
 

1

Er worden maatregelen genomen om temperatuurstijgingen te voorkomen of vroegtijdig te signaleren.

€ 4.500

 

2

Het gebruik van brandbare materialen wordt tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt.

€ 1.350

 

3

De te gebruiken hydraulische vloeistoffen zijn voorzover mogelijk moeilijk ontvlambaar en voldoen aan specificaties en beproevingsvoorwaarden betreffende de brandbaarheid ervan alsmede aan criteria betreffende de hygiëne. Indien de te gebruiken hydraulische vloeistoffen niet aan de in de eerste volzin gestelde eisen voldoen, worden aanvullende maatregelen genomen.

€ 2.700

       

3.37h

 

Verlichting

 
   

In aanvulling op artikel 3.9 beschikt elke werknemer over een voor het werk geschikte lamp.

€ 540

       

3.37i

 

Aanwezigheidscontrole

 
   

Het werk is zodanig georganiseerd dat op ieder moment kan worden vastgesteld wie er ondergronds is.

€ 90

       

Afdeling 3c

Aanvullende voorschriften winningsindustrieën met behulp van boringen

 

3.37k

 

Vereisten inrichting mijnbouwinstallaties

 
 

1

In aanvulling op de artikelen 3.2 en 3.3 zijn mijnbouwinstallaties zodanig ontworpen, gebouwd, ingericht, bediend, gecontroleerd en onderhouden dat zij aan de te verwachten omgevingskrachten weerstand kunnen bieden. Zij dienen een constructie en stevigheid te hebben die zijn afgestemd op het gebruik dat ervan wordt gemaakt.

€ 2.700

 

2

Op mijnbouwinstallaties worden zo nodig brandbarrières aangebracht met het oog op de afscheiding van zones waar brandrisico bestaat.

€ 2.700

       

3.37l

 

Verkeer en vervoer

 
   

Vervallen.

 
       

3.37m

 

Onderhoud van veiligheidsapparatuur

 
   

Doelmatige veiligheidsapparatuur staat steeds gebruiksklaar en wordt in goede staat gehouden. Bij het onderhoud daarvan wordt naar behoren rekening gehouden met de uitgeoefende activiteiten.

€ 4.500

       

3.37n

 

Nooduitgangen

 
 

1

Woon- en verblijfruimten op mijnbouwinstallaties hebben op elk niveau ten minste twee afzonderlijke nooduitgangen, die zo ver mogelijk van elkaar zijn gelegen en uitkomen in een veilige zone, een veilig verzamelpunt of een veilig evacuatiestation.

€ 2.700

 

2

In afwijking van artikel 3.7, vierde lid, zijn nooduitgangen op mijnbouwinstallaties voorzien van deuren die op eenvoudige wijze van binnenuit naar buiten toe zijn te openen of indien dit niet mogelijk is, van schuifdeuren.

€ 540

       

3.37p

 

Gevarenzones

 
 

1

Arbeidsplaatsen waar door de aard van het werk gevarenzones, met inbegrip van valgevaar of gevaar voor vallende voorwerpen, voorkomen, worden zoveel mogelijk uitgerust met voorzieningen die beletten dat werknemers deze zones zonder toestemming betreden.

€ 4.500

 

2

Er worden doeltreffende maatregelen getroffen om de werknemers die de gevarenzones mogen betreden te beschermen.

€ 4.500

       

3.37q

 

Afstandsbediening in noodgevallen

 
 

1

Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen wordt bepaalde apparatuur in geval van nood vanaf geschikte locaties op afstand bediend.

€ 1.800

 

3

Ten behoeve van de afstandsbediening, bedoeld in het eerste lid, zijn er controleposten op geschikte locaties die in geval van nood kunnen worden gebruikt, indien nodig met inbegrip van controleposten op veilige verzamelpunten en in evacuatiestations.

€ 1.800

       

3.37r

 

Communicatiesystemen

 
 

1

Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen wordt iedere bemande arbeidsplaats uitgerust met:

€ 2.700

   

a. een audiovisueel systeem waarmee een alarmmelding zo nodig kan worden doorgestuurd naar elk bemand deel van de arbeidsplaats;

 
   

b. een luidsprekersysteem, dat duidelijk kan worden gehoord in alle delen van de installatie waar zich vaak werknemers ophouden;

 
   

c. een systeem waarmee de verbinding met het vasteland en de hulpdiensten kan worden onderhouden.

 
 

2

Op mijnbouwinstallaties blijven de systemen, bedoeld in het eerste lid, in geval van nood operationeel. Het luidsprekersysteem wordt aangevuld met communicatiesystemen die niet afhankelijk zijn van kwetsbare stroomvoorzieningsinstallaties.

€ 2.700

 

3

De voorzieningen voor het slaan van alarm zijn op doelmatige plaatsen aangebracht.

€ 2.700

 

4

Indien werknemers aanwezig zijn op arbeidsplaatsen die normaliter niet door werknemers bemand zijn, is er een doelmatig communicatiesysteem.

€ 2.700

       

3.37s

 

Verzamelpunten en monsterrol

 
 

1

Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen worden er verzamelpunten vastgesteld, wordt een monsterrol bijgehouden en worden de hiervoor noodzakelijke maatregelen getroffen.

€ 90

 

2

Doelmatige maatregelen worden genomen om:

€ 4.500

   

a. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten te beschermen tegen warmte en rook, en, zoveel mogelijk, tegen de gevolgen van explosies;

 
   

b. de vluchtroutes van en naar de evacuatiestations en verzamelpunten te allen tijde bruikbaar te laten blijven;

 
   

c. de evacuatiestations en de veilige verzamelpunten gemakkelijk bereikbaar te laten zijn vanuit de verblijfsaccommodatie en de werkruimten.

 
 

3

De maatregelen, bedoeld in het tweede lid, zijn zodanig dat ze de werknemers lang genoeg bescherming bieden om, indien nodig, in alle veiligheid een evacuatie- en reddingsoperatie te kunnen organiseren en uitvoeren.

€ 4.500

 

4

Indien de veiligheid en de gezondheid van de werknemers dat vereisen, is een van de beschermde plaatsen, bedoeld in het eerste lid, voorzien van afstandbedieningssystemen voor noodgevallen als bedoeld in artikel 3.37q en van een communicatiesysteem als bedoeld in artikel 3.37r, eerste lid, onder c.

€ 1.350

 

5

Op een mijnbouwinstallatie wordt voor elk veilig verzamelpunt een lijst opgesteld, bijgehouden en ter plaatse aangeplakt met de namen van de werknemers voor wie dat verzamelpunt is bestemd.

€ 90

 

6

Een lijst met de namen van de werknemers die in geval van nood speciale taken hebben wordt opgesteld en bijgehouden en op doelmatige plaatsen aangeplakt. De namen van deze werknemers worden eveneens vermeld in de schriftelijke instructies, bedoeld in artikel 3.33.

€ 90

       

3.37t

 

Reddingsmiddelen

 
 

1

Op een mijnbouwinstallatie zijn voor onmiddellijk gebruik voldoende geschikte middelen voor redding, evacuatie en voor directe ontsnapping in zee in noodgevallen beschikbaar.

€ 2.700

 

2

Als evacuatie van werknemers moet geschieden langs moeilijke vluchtwegen of via plaatsen waar de lucht niet of mogelijk niet ingeademd kan worden, staat zelfreddingsapparatuur voor onmiddellijk gebruik op de werkplek ter beschikking van de werknemers.

€ 2.700

 

3

Reddingsmiddelen als bedoeld in het eerste lid voldoen aan de volgende voorschriften:

€ 900

   

a. ze zijn functioneel en zo nodig uitgerust met voorzieningen om lang genoeg te kunnen overleven;

 
   

b. er zijn er voldoende van om alle werknemers die zich in de installatie kunnen ophouden te kunnen evacueren;

 
   

c. het type is afgestemd op de arbeidsplaats;

 
   

d. ze zijn van betrouwbare materialen gemaakt, rekening houdend met de reddingsfunctie en de omstandigheden waarin ze eventueel zullen worden gebruikt of waarin ze gebruiksklaar worden gehouden; en

 
   

e. ze hebben een kleur die opvalt wanneer ze worden gebruikt en zijn uitgerust met voorzieningen waarmee de gebruiker de aandacht van de redders kan trekken.

 
 

4

Het materiaal, dat nodig is in geval bij een ongeval vervoer per helikopter plaatsvindt, ligt gebruiksklaar opgeslagen in de onmiddellijke nabijheid van de helikopterlandingsplaats.

€ 2.700

       

3.37u

 

Beveiliging noodsystemen

 
   

Op mijnbouwinstallaties worden branddetectie- en brandbeschermingssystemen, inrichtingen voor brandblussing of branddoving en alarmsystemen afgeschermd tegen ongelukken en wel op zodanige wijze dat hun functies in noodgevallen operationeel blijven. Zo nodig worden dergelijke systemen in dubbele uitvoering aangebracht.

€ 2.700

       

3.37w

 

Verblijfsaccommodatie

 
 

1

In aanvulling op artikel 3.21 wordt, wanneer de aard, de omvang en de duur van de werkzaamheden op een mijnbouwinstallatie zulks vereisen, de nodige verblijfsaccommodatie ter beschikking gesteld.

€ 540

 

2

Leidingen die in geval van lekkage direct gevaar voor de gezondheid kunnen opleveren worden buiten de accommodatie en de hiermee in verbinding staande gangen gehouden. Deze accommodatie:

 
   

a. is afdoende beschermd tegen de gevolgen van explosies, binnendringen van rook en gas en het uitbreken en de verbreiding van brand, zoals omschreven in het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 2.42;

€ 4.500

   

b. is beschermd tegen weersomstandigheden en tegen geluids- en stankhinder en ontwikkeling van rookgassen uit andere ruimten, welke gevaarlijk voor de gezondheid kunnen zijn;

€ 1.800

   

c. staat niet in rechtstreekse verbinding met besloten ruimten, waarin machines, ketels, tanks, drukvaten en dergelijke zijn opgesteld;

€ 1.800

   

d. is afgescheiden van elke werkplek en buiten gevarenzones liggen;

€ 1.800

   

e. staat, voorzover het een slaapverblijf betreft, niet in rechtstreekse verbinding met ontspanningsruimten, noch met ruimten voor het bereiden en bewaren van voedsel.

€ 1.800

 

3

De verblijfsaccommodatie is voorzien van voldoende bedden of kooien, rekening houdend met het aantal werknemers dat naar verwachting in de installatie zal slapen. In een slaapverblijf bevinden zich ten hoogste twee slaapplaatsen.

€ 540

 

4

Elke verblijfsaccommodatie beschikt over voldoende plaats voor het opbergen van kleding.

€ 270

       

3.37x

 

Kookgelegenheid

 
   

Vervallen.

 
       

3.37y

 

Veiligheid en stabiliteit

 
   

Tijdens de plaatsing van een mijnbouwinstallatie worden alle noodzakelijke maatregelen genomen om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te waarborgen.

€ 2.700

       

Afdeling 4

Aanvullende voorschriften benzinestations

 

3.39 t/m 3.40

Vervallen.

 
       

Afdeling 5

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

 

3.46

 

Deskundig toezicht (jeugdigen)

 
   

Deskundig toezicht als bedoeld in artikel 1.37 is van toepassing op jeugdige werknemers die:

€ 2.700

   

arbeid verrichten waarbij gevaar voor instorting bestaat, of

 
   

arbeid verrichten aan, met of in directe nabijheid van hoogspanningsinstallaties.

 
       

3.48

 

Rustruimten (zwangere werknemers)

 
   

Voor zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie is een geschikte, af te sluiten besloten ruimte beschikbaar, waarin gelegenheid is of onmiddellijk kan worden gemaakt voor het nemen van rust.

€ 540

   

In een rustruimte is een deugdelijk, al of niet opvouwbaar bed of een deugdelijke rustbank beschikbaar.

 
       
Tarieflijst Boetenormbedragen Deel 2 Arbeidsomstandighedenbesluit (vervolg)

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boete normbedrag

Hoofdstuk 4

Gevaarlijke stoffen en biologische agentia

 

Afdeling 1

Gevaarlijke stoffen

 

4.1b

 

Zorgplicht van de werkgever

 
 

1

In alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, zorgt de werkgever voor een doeltreffende bescherming van de gezondheid en veiligheid van de werknemer.

€ 1.800

 

2

Aan het bepaalde in het eerste lid wordt voldaan indien:

 
   

a. in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, de aard, mate en duur van de blootstelling is beoordeeld in overeenstemming met artikel 4.2;

 
   

b. doeltreffende maatregelen zijn getroffen ter voorkoming of beperking van de blootstelling in overeenstemming met de artikelen 4.1c en 4.4 dan wel in overeenstemming met de artikelen 4.17, 4.18 en 4.19;

 
   

c. preventieve maatregelen zijn getroffen ter voorkoming van ongewilde gebeurtenissen in overeenstemming met artikel 4.6.

 
   

Lid 2 wordt beboet via lid 1.

 
       

4.1c

 

Beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen

 
 

1

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt, in het kader van artikel 3 van de wet, de blootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen voorkomen of geminimaliseerd door:

 
 

a

het ontwerp en de organisatie van de arbeidssystemen op de werkplek;

€ 4.500

 

b

gebruik te maken van adequate arbeidsmiddelen;

€ 4.500

 

c

gebruik te maken van adequate voorzieningen bij het uitvoeren van reparatie- of onderhoudswerkzaamheden;

€ 4.500

 

d

het aantal werknemers, dat wordt of kan worden blootgesteld te minimaliseren;

€ 4.500

 

e

de mate en duur van de blootstelling te minimaliseren;

€ 4.500

 

f

de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht te nemen;

€ 900*

 

g

de hoeveelheid gevaarlijke stoffen op de werkplek zoveel mogelijk te beperken;

€ 4.500

 

h

passende werkmethoden in te voeren, met inbegrip van regelingen voor de veilige behandeling, opslag en vervoer op de werkplek van gevaarlijke stoffen en van afvalstoffen die gevaarlijke stoffen bevatten;

€ 4.500

 

i

op de verpakking van een gevaarlijke stof opvallend en goed leesbaar de naam van de stof en een aanduiding van de aard van het gevaar of de gevaren, verbonden aan die stof te vermelden;

€ 540

 

j

arbeid slechts te laten verrichten door personen die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeren en op het gebied van die arbeid over een zodanige basiskennis beschikken, dat zij voldoende in staat zijn de daaraan verbonden gevaren te onderkennen en te voorkomen;

€ 540*

 

k

te zorgen dat op plaatsen waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, niet wordt gerookt, gegeten, gedronken, geslapen of voedsel wordt bewaard;

€ 4.500*

 

2

De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn in overeenstemming met de stand van de wetenschap en techniek.

€ 4.500

       

4.2

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen

 
 

1

Indien werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, ongeacht of met deze stoffen daadwerkelijk arbeid wordt of zal worden verricht , worden in het kader van de ri&e: de aard, mate en duur van die blootstelling beoordeeld teneinde de gevaren of de hinder voor de werknemers te bepalen.

€ 900

 

2

Met betrekking tot de aard van de blootstelling wordt in ieder geval vastgesteld aan welke gevaarlijke stoffen werknemers worden of kunnen worden blootgesteld, wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden, in welke situaties blootstelling zich kan voordoen en op welke wijze blootstelling kan plaatsvinden.

€ 900

 

3

Met betrekking tot de mate van blootstelling aan gevaarlijke stoffen wordt in ieder geval vastgesteld wat het blootstellingsniveau is.

€ 900

 

4

Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingniveau wordt gebruik gemaakt van geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes.

€ 900

 

5

Bij de beoordeling bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

€ 900

   

a. de informatie over de veiligheid en gezondheid die door de leverancier van een gevaarlijke stof bij of krachtens wettelijk voorschrift moet worden verstrekt, alsmede de voor de risico-evaluatie noodzakelijke aanvullende informatie van de leverancier of uit andere gemakkelijk toegankelijke bronnen;

 
   

b. de omstandigheden tijdens werkzaamheden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, waaronder begrepen de hoeveelheid gevaarlijke stoffen waaraan werknemers worden of kunnen worden blootgesteld;

 
   

c. de redelijkerwijs voorzienbare gebeurtenissen die kunnen leiden tot een aanzienlijke toename van de mate van blootstelling ook indien er preventieve maatregelen zijn getroffen;

 
   

d. de effectiviteit van de genomen of te nemen preventiemaatregelen;

 
   

e. voor zover van toepassing, de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in de artikelen 4.10a en 4.10b.

 
 

6

Indien sprake is van verschillende gevaarlijke stoffen, wordt de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, gebaseerd op het risico dat die gevaarlijke stoffen in combinatie opleveren.

€ 900

 

7

De in het eerste lid bedoelde mate van blootstelling wordt overeenkomstig het vierde lid getoetst aan de voor de betrokken stof vastgestelde grenswaarde.

€ 900

 

8

De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt regelmatig herzien, in ieder geval indien wordt aangevangen met nieuwe werkzaamheden waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en voorts wanneer gewijzigde omstandigheden of de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in de artikelen 4.10a en 4.10b, hiertoe aanleiding geven.

€ 1.800

       

4.2a

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, aanvullende registratie

 
   

Indien op de arbeidsplaats in verband met de aard van de werkzaamheden die daar worden uitgevoerd, gevaarlijke stoffen plegen voor te komen die bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen worden ingedeeld in de categorie ‘voor de voortplanting vergiftig’, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder n, van die wet, alsmede stoffen als bedoeld in richtlijn nr. 67/548/EEG van de Raad van de Europese Economische Gemeenschap van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke

€ 450

   

bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (PbEG L 196) die met de waarschuwingszin R64 worden gekenmerkt overeenkomstig de criteria in paragraaf 3.2.8 van bijlage VI bij deze richtlijn, worden met betrekking tot die stoffen in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, in aanvulling op artikel 4.2, de volgende gegevens vermeld:

 
   

a. de hoeveelheid van de stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel aanwezig pleegt te zijn in verband met opslag;

 
   

b. het aantal werknemers dat arbeid pleegt te verrichten op de arbeidsplaats waar de stof pleegt voor te komen;

 
   

c. de vorm van de arbeid die met de stof pleegt te worden verricht.

 
       

4.2b

 

Zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid

 
   

Vervallen.

 
       

4.3

 

Grenswaarden

 
 

2

Indien er geen wettelijke grenswaarde voor een bepaalde gevaarlijke stof is vastgesteld, stelt de werkgever een grenswaarde voor die stof vast. Deze grenswaarde is op een zodanig niveau vastgesteld dat er geen schade kan ontstaan aan de gezondheid van de werknemer.

€ 4.500

 

3

Bij overschrijding van een grenswaarde worden, met inachtneming van artikel 4.4, onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.

€ 4.500

 

4

Zolang de maatregelen, bedoeld in het derde lid, nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, wordt de arbeid alleen voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van de werknemers te voorkomen.

€ 4.500

       

4.3a

 

Beperken van blootstelling; algemene preventieve maatregelen

 
   

a. Vervallen.

 
       

4.4

 

Arbeidshygiënische strategie

 
 

1

Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat de werknemers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen in zodanige mate, dat hun veiligheid in gevaar kan worden gebracht of dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid.

€ 4.500

 

2

Voor zover dit redelijkerwijs mogelijk is, worden bij de toepassing van het eerste lid gevaarlijke stoffen vervangen door stoffen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld.

€ 4.500

 

3

Indien vervanging redelijkerwijs niet mogelijk is of indien er nog een gevaar voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers resteert, worden voor de toepassing van het eerste lid, zodanige technische maatregelen, werkprocessen, uitrustingen en materialen toegepast, dat het vrijkomen van gevaarlijke stoffen is voorkomen of zodanig beperkt, dat gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers is voorkomen of zoveel mogelijk verminderd.

€ 4.500

 

4

Voor zover de maatregelen, genoemd in het tweede en derde lid, redelijkerwijs niet mogelijk zijn of het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid niet volledig wegnemen, worden voor de toepassing van het eerste lid collectieve beschermingsmaatregelen bij de bron of organisatorische maatregelen getroffen, zodanig dat gevaar voor de veiligheid of de gezondheid wordt voorkomen.

€ 4.500

 

5

Voor zover de maatregelen zoals genoemd in het tweede, derde en vierde lid, redelijkerwijs niet mogelijk zijn of het gevaar voor de veiligheid of de gezondheid niet volledig wegnemen, worden voor de toepassing van het eerste lid, daarvoor geschikte persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld.

€ 4.500

 

6

De duur van het dragen van de persoonlijke beschermingsmiddelen, bedoeld in het vijfde lid, wordt voor ieder van de werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt.

€ 1.800

       

4.5

 

Ventilatie

 
 

1

Indien verontreinigde lucht wordt afgevoerd, is gelijktijdig voldoende toevoer van niet-verontreinigde lucht gewaarborgd.

€ 1.350

       

4.6

 

Voorkomen van ongewilde gebeurtenissen

 
 

1

In alle gevallen waarin werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen zijn zodanige maatregelen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen of met betrekking tot de arbeid met die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden. Met name worden maatregelen getroffen om:

€ 4.500

   

a. de aanwezigheid van gevaarlijke concentraties van ontvlambare stoffen of gevaarlijke hoeveelheden chemisch onstabiele stoffen op de werkplek te voorkomen of, wanneer dat gezien de aard van de werkzaamheden niet mogelijk is;

 
   

b. ervoor te zorgen dat er geen ontbrandingsbronnen aanwezig zijn die brand en explosies kunnen veroorzaken, of om ongunstige omstandigheden te vermijden die ertoe kunnen leiden dat chemisch onstabiele stoffen of mengsels van stoffen ongelukken met ernstige fysieke gevolgen veroorzaken, en

 
   

c. de schadelijke gevolgen voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers als gevolg van brand en explosies ten gevolge van het ontbranden van ontvlambare stoffen, of ernstige fysieke gevolgen ten gevolge van ongelukken veroorzaakt door chemisch onstabiele stoffen of mengsels van stoffen te verminderen.

 
 

2

De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn afgestemd op de aard van de activiteiten, waaronder begrepen opslag, behandeling en scheiding van onverenigbare gevaarlijke stoffen, en deze maatregelen beschermen de werknemers tegen de gevaren van fysisch-chemische eigenschappen van gevaarlijke stoffen.

€ 4.500

       

4.7

 

Maatregelen bij ongewilde gebeurtenissen

 
 

1

Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, blijkt dat er gevaar voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemers bestaat, zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet doeltreffende procedures opgesteld die in werking treden indien zich een ongewilde gebeurtenis voordoet.

€ 1.800

 

2

Op grond van de procedures, bedoeld in het eerste lid, zijn zodanige technische of organisatorische maatregelen genomen, dat wanneer zich een ongewilde gebeurtenis voordoet de gevolgen hiervan zoveel mogelijk worden beperkt.

€ 4.500

 

3

Ter naleving van het tweede lid worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:

 
   

a. er worden onmiddellijk doeltreffende maatregelen genomen om de gevolgen van een ongewilde gebeurtenis zoveel mogelijk te beperken en er wordt zo spoedig mogelijk zorg gedragen voor het herstel van de veilige toestand;

€ 3.600

   

b. de werknemers worden onverwijld ingelicht over de ongewilde gebeurtenis en er wordt zorg voor gedragen dat zij zich verwijderen uit de getroffen zone;

€ 540

   

c. uitsluitend de werknemers of andere personen, belast met het uitvoeren van de noodzakelijke herstelwerkzaamheden, betreden, met gebruik van doeltreffende middelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, de getroffen zone;

€ 4.500*

   

d. de werknemers en andere personen, bedoeld in onderdeel c, zijn niet langer dan strikt noodzakelijk voor het herstel van de veilige toestand in de getroffen zone aanwezig;

€ 4.500*

   

e. er zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet doeltreffende waarschuwings- en andere communicatiesystemen beschikbaar ten behoeve van de signalering van een toegenomen risico voor de veiligheid en gezondheid en die voldoen aan het bepaalde bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8;

€ 1.800

   

f. er wordt voorkomen dat anderen dan de personen, bedoeld in onderdeel c., de getroffen zone betreden.

€ 540

 

4

De werkgever zorgt ervoor dat de bedrijfshulpverleners, bedoeld in artikel 15 van de wet , en de externe hulpverleningsorganisaties desgewenst kennis kunnen nemen van de maatregelen, bedoeld in het derde lid.

€ 90

 

5

De informatie over de maatregelen, bedoeld in het vierde lid, omvat in ieder geval:

€ 90

   

a. een beschrijving van de gevaren op grond van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2;

 
   

b. een beschrijving van de redelijkerwijs voorzienbare specifieke gevaren op grond van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, die kunnen ontstaan bij een ongewilde gebeurtenis;

 
   

c. een beschrijving van de maatregelen die zijn getroffen ter naleving van artikel 4.6, eerste en tweede lid;

 
   

d. een omschrijving van de procedures, bedoeld in het eerste lid.

 
       

4.7

 

Veiligheid aan, op of in tankschepen

 
   

Vervallen.

 
       

4.8

 

Ontplofbare stoffen

 
 

1

Arbeid waarbij voor demolitie, zijnde het springen van objecten of materialen, of voor onderhoud, gebruik wordt gemaakt van stoffen die op grond van de Wet milieugevaarlijke stoffen voldoen aan de criteria voor indeling in de categorie ‘ontplofbaar’, bedoeld in artikel 34, tweede lid, onder a, van die wet, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld springplan of bij de verkenning naar, opsporing of winning van delfstoffen, een vooraf opgesteld programma. De inhoud van het springplan of programma bevat een deugdelijke beschrijving van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.

€ 1.800

 

2

Demolitie- en onderhoudswerkzaamheden als bedoeld in het eerste lid worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester met betrekking tot de soort arbeid die wordt verricht dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800*

 

3

Werkzaamheden bestaande uit het springen van materialen ten behoeve van de verkenning, opsporing of winning van delfstoffen als bedoeld in het eerste lid worden verricht door personen die in het bezit zijn van een getuigschrift van schietmeester dat is afgegeven door Onze Minister of een door Onze Minister daartoe aangewezen instelling.

€ 1.800*

 

4

Het springplan of programma, bedoeld in het eerste lid, het certificaat van vakbekwaamheid springmeester, bedoeld in het tweede lid, dan wel het getuigschrift van schietmeester, bedoeld in het derde lid of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats beschikbaar en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90*

       

4.9

 

Professioneel vuurwerk

 
 

1

Arbeid waarbij professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Vuurwerkbesluit tot ontbranding wordt gebracht, ten behoeve daarvan ter plaatse wordt opgebouwd, geïnstalleerd, gemonteerd, geassembleerd, dan wel na ontbranding verwijderd, wordt verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan, dat een deugdelijke beschrijving bevat van de uit te voeren werkzaamheden, de daaraan verbonden gevaren en de wijze waarop deze gevaren zoveel mogelijk voorkomen of beperkt zullen worden.

€ 4.500

 

2

De arbeid, bedoeld in het eerste lid, alsmede arbeid bestaande uit het bewerken van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit, wordt verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid professioneel vuurwerk dat is afgegeven door de minister van SZW of een certificerende instelling.

€ 1.800*

 

3

Het in het eerste onderscheidenlijk tweede lid bedoelde werkplan en certificaat van vakbekwaamheid of een afschrift daarvan zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90*

       

4.8b

 

Grenswaarden

 
   

Vervallen.

 
       

4.9

 

Arbeidshygiënische strategie

 
   

Vervallen.

 
       

4.10

 

Conventionele explosieven

 
 

2

Arbeid bestaande uit het opsporen van conventionele explosieven wordt verricht door een bedrijf dat voor de te verrichten arbeid in het bezit is van een procescertificaat opsporen conventionele explosieven dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800

 

3

Het certificaat, bedoeld in het tweede lid, of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90

       

4.10a

 

Onderzoek

 
 

1

Iedere werknemer die voor de eerste keer kan worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van de werkzaamheden waarbij blootstelling kan ontstaan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

2

Indien bij een werknemer een schadelijke invloed op de gezondheid dan wel een aantoonbare ziekte wordt geconstateerd die het gevolg zou kunnen zijn van blootstelling aan gevaarlijke stoffen, worden werknemers, die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

4

De werknemer wordt geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

5

Alle gegevens die nodig zijn om de blootstelling van de werknemers aan gevaarlijke stoffen te kunnen beoordelen en te kunnen adviseren over de periodiciteit en inhoud van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, en de te nemen preventieve maatregelen kunnen worden ingezien door de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst.

€ 90

       

4.10b

 

Onderzoek en biologische grenswaarden

 
 

1

Iedere werknemer die wordt of kan worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen waarvoor een biologische grenswaarde als bedoeld in artikel 4.1, tweede lid, onderdeel b, is vastgesteld, wordt in de gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan:

€ 90

   

a. vóór de aanvang van de blootstelling;

 
   

b. bij het overschrijden van de biologische grenswaarde.

 
 

2

Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, omvat onder meer een onderzoek naar het gehalte van de betreffende stof in het bij de biologische grenswaarde vastgestelde biologische medium.

€ 90

       

4.10c

 

Uitvoering en inhoud van onderzoek

 
   

Vervallen.

 
       

4.10c

 

Dossiers en registratie

 
 

4

De resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek worden in passende vorm geregistreerd en voor iedere werknemer tot ten minste 40 jaar na beëindiging van diens blootstelling aan gevaarlijke stoffen bewaard, evenals de lijst van werknemers, bedoeld in artikel 4.15, en het register van blootgestelde werknemers, bedoeld in artikel 4.53, eerste lid.

€ 90

 

5

In geval de werkzaamheden in het bedrijf of de inrichting van de werkgever gedurende de termijn van 40 jaar, bedoeld in het vierde lid, worden gestaakt, worden de documenten, bedoeld in het vierde lid, overgedragen aan de toezichthouder.

€ 90

       

4.10d

 

Voorlichting en onderricht

 
 

1

In alle gevallen waarbij arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt in overeenstemming met artikel 8 van de wet, voorlichting en onderricht gegeven, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan:

€ 540

   

a. mogelijke gevaren voor de gezondheid die zijn verbonden aan het werken met gevaarlijke stoffen op grond van de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2;

 
   

b. aard van de blootstelling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid;

 
   

c. grenswaarden;

 
   

d. de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau;

 
   

e. de te treffen voorzorgsmaatregelen om zoveel mogelijk te voorkomen dat zich met betrekking tot gevaarlijke stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet;

 
   

f. de hygiënische maatregelen;

 
   

g. het dragen en gebruiken van persoonlijke beschermingsmiddelen;

 
   

h. de te nemen maatregelen in geval zich een ongewilde gebeurtenis voordoet met gevaarlijke stoffen.

 
 

2

De werkgever brengt de werknemers op de hoogte van de informatie over de veiligheid en gezondheid die door de leverancier van een gevaarlijke stof wordt verstrekt, waaronder begrepen de verplichte informatie die bij of krachtens wettelijk voorschrift wordt verstrekt.

€ 90

 

3

De wijze van voorlichting en onderricht is afgestemd op de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2.

€ 540

 

4

De voorlichting en het onderricht worden geactualiseerd indien gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

€ 540

       

Afdeling 2

Aanvullende voorschriften kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen

 

4.13

 

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie

 
   

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, worden, met betrekking tot deze stoffen of processen in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet en in aanvulling op artikel 4.2, in ieder geval de volgende gegevens opgenomen:

€ 450

   

a. de reden waarom het gebruik van een kankerverwekkende stof of het toepassen van een kankerverwekkend proces voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is;

 
   

b. de hoeveelheid van de kankerverwekkende of mutagene stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel aanwezig pleegt te zijn in verband met de opslag respectievelijk de frequentie waarmee een proces per jaar pleegt te worden toegepast;

 
   

c. de soort arbeid die met de kankerverwekkende of mutagene stof pleegt te worden verricht of waarbij het kankerverwekkende proces pleegt te worden toegepast;

 
   

d. het aantal werknemers dat aan een kankerverwekkende of mutagene stof of een kankerverwekkend proces pleegt te worden blootgesteld of kan worden blootgesteld;

 
   

e. de preventieve maatregelen die zijn genomen om de blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen te voorkomen of te minimaliseren;

 
   

f. de persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen;

 
   

g. de gevallen waarin kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen worden vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld.

 
       

4.15

 

Lijst van werknemers

 
 

1

Er wordt een lijst bijgehouden van werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij een kankerverwekkend proces, , onder vermelding van de blootstelling die zij hebben ondergaan.

€ 90

 

2

Iedere werknemer heeft recht op inzage in de gegevens die in voornoemde lijst met betrekking tot hem zijn opgenomen.

€ 90

       

4.16

 

Grenswaarden

 
 

2

Indien er geen wettelijke grenswaarde voor een bepaalde kankerverwekkende of mutagene stof of stof die vrijkomt bij een kankerverwekkend proces is vastgesteld, stelt de werkgever een zo laag mogelijke grenswaarde voor die stof vast.

€ 4.500

 

3

Bij overschrijding van een grenswaarde worden, met inachtneming van de artikelen 4.17 en 4.18, onverwijld doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.

€ 4.500

 

4

Zolang de maatregelen, bedoeld in het derde lid nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd of niet tot een doeltreffende bescherming leiden, wordt de arbeid alleen voortgezet, indien doeltreffende maatregelen zijn genomen om schade aan de gezondheid van de werknemers te voorkomen, dan wel om het blootstellingniveau tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde te brengen.

€ 4.500

       

4.17

 

Voorkomen van blootstelling; vervangen

 
   

Zodanige technische en organisatorische maatregelen zijn genomen dat de kans op blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen zoveel mogelijk bij de bron daarvan wordt voorkomen, met name door kankerverwekkende of mutagene stoffen en kankerverwekkende processen, voor

€ 4.500

   

zover dit technisch uitvoerbaar is, te vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers, gelet op de eigenschappen van die stoffen of processen, de aard van de arbeid, de werkmethoden en de werkomstandigheden, niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld.

 
       

4.18

 

Voorkomen of beperken van blootstelling

 
 

1

Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het artikel 4.2, eerste lid, blijkt dat er gevaar voor de gezondheid van de werknemers bestaat en dat het op doeltreffende wijze voorkomen van blootstelling door het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 4.17 technisch niet uitvoerbaar is, wordt de blootstelling, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, bij de bron voorkomen of teruggebracht tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde, met name door de productie en het gebruik van kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen plaats te doen vinden in een gesloten systeem.

€ 4.500

 

2

Indien het voorkomen van blootstelling of het terugbrengen van blootstelling tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde technisch niet uitvoerbaar is, worden collectieve maatregelen genomen om kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen op doeltreffende wijze bij de bron te verwijderen, onder meer door plaatselijke afvoer van de lucht, zo nodig aangevuld door algemene ventilatie, waarbij, met inachtneming van artikel 4.5, gelijktijdig voldoende toevoer van niet-verontreinigde lucht is gewaarborgd zonder dat hierbij gevaar ontstaat voor de volksgezondheid en het milieu.

€ 4.500

 

3

Indien het technisch niet uitvoerbaar is om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde door middel van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid , worden aan de werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld, persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld.

€ 4.500*

   

Voor dit feit kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet gebruiken van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

4

Indien de werkzaamheden worden verricht met gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen overeenkomstig het derde lid, wordt de duur van het dragen daarvan voor ieder van deze werknemers tot het strikt noodzakelijke beperkt.

€ 1.800

       

4.19

 

Beperken van blootstelling

 
   

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, worden in aanvulling op artikel 4.1c en artikel 4.18 de volgende maatregelen genomen om blootstelling van werknemers te voorkomen of te beperken tot een zo laag mogelijk niveau onder de grenswaarde:

 
   

a) de werknemers zijn voldoende vertrouwd met de aard van hun werkzaamheden en hebben voldoende kennis van de gevaren die aan de blootstelling zijn verbonden en van de voorzieningen die getroffen zijn of door hen moeten worden getroffen om die gevaren te voorkomen of te beperken;

€ 1.800*

   

b) voorkomen wordt dat gevarenzones worden betreden door anderen dan de werknemers of andere personen die de zones in verband met hun arbeid moeten betreden;

€ 1.350

   

c) gevarenzones worden gemarkeerd door middel van waarschuwings- en veiligheidssignalen die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde;

€ 540

   

d) gebruik wordt gemaakt van doeltreffende middelen voor veilig opslaan, hanteren en vervoeren van kankerverwekkende of mutagene stoffen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte houders;

€ 4.500

   

e) gebruik wordt gemaakt van doeltreffende middelen voor het veilig verzamelen, opslaan en verwijderen van afvalstoffen, waarbij zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van hermetisch gesloten en duidelijk zichtbaar gekenmerkte houders.

€ 4.500

       

4.20

 

Hygiënische beschermingsmaatregelen

 
 

1

Zones zijn ingericht waar de werknemers zonder gevaar voor blootstelling kunnen eten en drinken.

€ 1.350

 

2

Aan werknemers die worden of kunnen worden blootgesteld aan mutagene of kankerverwekkende stoffen of stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen wordt doeltreffende werkkleding ter beschikking gesteld die voldoet aan afdeling 1 van hoofdstuk 8 en die door de werknemers bij de arbeid steeds wordt gedragen.

€ 1.350*

 

3

In aanvulling op artikel 3.22 wordt de werkkleding op een andere plaats opgeborgen dan de overige kleding.

€ 1.350*

 

4

In aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige wasgelegenheden en doucheruimten beschikbaar.

€ 1.350

 

5

Persoonlijke beschermingsmiddelen worden volgens instructie op de daartoe aangewezen plaats bewaard en na ieder gebruik gereinigd en voor ieder gebruik gecontroleerd.

€ 1.350*

   

Voor de feiten in dit artikel kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet gebruiken van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
       

4.23

 

Uitvoering en inhoud van onderzoek

 
 

2

De deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst heeft recht op inzage in de in artikel 4.15 bedoelde lijst van blootgestelde werknemers. Hem staan voorts alle gegevens ter beschikking die hij nodig heeft om de blootstelling van de werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen en stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen te kunnen beoordelen en te kunnen adviseren over de periodiciteit en inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste lid, de te nemen preventieve maatregelen of persoonlijke beschermende maatregelen.

€ 90

       

Afdeling 4

Benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen

 

4.36

 

Verbod van benzeen en gechloreerde koolwaterstoffen

 
   

Vervallen.

 
       

Afdeling 5

Aanvullende voorschriften asbest

 

4.45

 

Preventieve maatregelen

 
 

1

De concentratie van asbeststof in de lucht wordt zo laag mogelijk onder de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, gehouden.

€ 4.500

   

Ter naleving van het eerste lid worden de volgende maatregelen genomen:

 
   

a. de werkmethoden zijn zo ingericht dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat geen asbeststof in de lucht vrijkomt;

*

   

b. gebouwen, installaties en uitrustingen die dienen voor het toepassen of het bewerken van asbest of van asbesthoudende producten worden doeltreffend en regelmatig gereinigd en onderhouden;

*

   

c. asbest, een asbesthoudend product en een product waaruit asbeststof vrijkomt worden opgeborgen en vervoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking;

*

   

d. afvalstoffen, ontstaan als gevolg van het bewerken of verwerken van asbest of van asbesthoudende producten, worden zo spoedig mogelijk verzameld en afgevoerd in een daartoe geschikte en gesloten verpakking, voorzien van een etiket met de duidelijke en goed leesbare vermelding dat de inhoud daarvan asbest bevat.

*

   

Voor het ten laste leggen van één of meer van deze onderdelen wordt het boetenormbedrag bij het eerste lid gehanteerd (€ 4.500).

 
       

4.45

 

Voorlichting

 
   

Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij gevaar voor blootstelling aan asbeststof bestaat, wordt doeltreffende voorlichting gegeven over:

€ 540

   

a. mogelijke gevaren voor de gezondheid van blootstelling aan asbeststof;

 
   

b. de noodzaak van het toezicht op het asbestgehalte in de lucht en de daarvoor geldende grenswaarden;

 
   

c. de maatregelen inzake de hygiëne, bedoeld in artikel 4.51;

 
   

d. maatregelen om de blootstelling aan asbeststof zo laag mogelijk te houden;

 
   

e. het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen en kleding.

 
       

4.45b

 

Onderricht

 
 

1

Voor alle werknemers die werkzaamheden verrichten waarbij zij aan asbeststof worden of kunnen worden blootgesteld wordt met regelmatige tussenpozen een passende opleiding verzorgd.

€ 540

 

2

Deze opleiding is toegespitst op het kennisniveau en de ervaring van de werknemers en verschaft hen de nodige kennis en vaardigheden inzake veiligheid en preventie met name met betrekking tot:

€ 540

   

a. eigenschappen van asbest en de invloed van asbest op de gezondheid, met inbegrip van het synergetische effect van roken;

 
   

b. soorten producten en materialen die asbest kunnen bevatten;

 
   

c. handelingen die kunnen leiden tot blootstelling aan asbest en het belang van preventieve controles om blootstelling tot een minimum te beperken;

 
   

d. veilige werkwijzen, controles en beschermingsmiddelen;

 
   

e. de keuze en selectie, de beperkingen en het juiste gebruik van ademhalingsapparatuur;

 
   

f. noodprocedures;

 
   

g. ontsmettingsprocédés;

 
   

h. de wijze waarop de verwijdering van afvalstoffen veilig kan worden uitgevoerd;

 
   

i. de eisen inzake medisch toezicht.

 
       

4.46

 

Grenswaarde

 
   

De concentratie van asbeststof in de lucht overschrijdt niet de grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter, berekend over een referentieperiode van 8 uur.

€ 4.500

       

4.47

 

Meten en monsterneming

 
 

1

Om de naleving van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, te kunnen waarborgen, wordt, in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de concentratie asbeststof in de lucht waaraan de werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld, gemeten.

€ 900

 

2

Het meten geschiedt op gezette tijden, afhankelijk van de resultaten van de eerste risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2.

€ 900

 

5

De monsterneming is representatief voor de individuele blootstelling van de werknemers aan asbeststof.

€ 900

 

6

De monsterneming wordt zodanig uitgevoerd dat door meting, of door berekening van deze meting, gewogen in de tijd, de blootstelling van werknemers aan asbeststof kan worden vastgesteld die representatief is voor een referentieperiode van 8 uur.

€ 900

 

7

Het nemen van monsters wordt uitgevoerd door een persoon die de daarvoor vereiste deskundigheid bezit.

€ 1.800

 

8

De na het nemen van monsters uit te voeren monsteranalyse wordt uitgevoerd in een laboratorium dat daarvoor adequaat is toegerust alsmede ervaring heeft met de vereiste identificatietechnieken.

€ 1.800

       

4.47a

 

Maatregelen bij overschrijding van de grenswaarde

 
 

1

Bij overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, worden de oorzaken voor de overschrijding opgespoord en worden zo spoedig mogelijk doeltreffende maatregelen genomen om de concentratie terug te brengen tot beneden die waarde.

€ 4.500

 

3

Zolang de in het eerste lid bedoelde maatregelen om de concentratie terug te brengen nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd, wordt de arbeid op de betreffende arbeidsplaats alleen voortgezet indien de betrokken werknemers doeltreffend zijn beschermd tegen blootstelling aan asbeststof.

€ 4.500*

 

4

Wanneer in de situatie, bedoeld in het derde lid, de blootstelling niet met andere middelen kan worden beperkt en de grenswaarde het dragen van individuele ademhalingsapparatuur vereist, wordt de duur van het dragen daarvan voor iedere werknemer tot het strikt noodzakelijke beperkt.

€ 900

 

5

Wanneer individuele ademhalingsapparatuur wordt gebruikt, wordt voorzien in rustpauzes.

€ 900

 

6

Het aantal rustpauzes, bedoeld in het vijfde lid, en de duur daarvan wordt bepaald door de fysieke en klimatologische belasting waaronder de werknemer de werkzaamheden moet verrichten.

€ 900

 

8

Nadat de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, zijn genomen wordt de concentratie van asbeststof in de lucht gemeten overeenkomstig artikel 4.47 en wordt de indeling in een risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a opnieuw bepaald.

€ 900

       

4.47b

 

Visuele inspectie

 
 

1

Na werkzaamheden met asbest wordt, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats een eindbeoordeling uitgevoerd.

€ 1.800

 

2

De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.

€ 900

       

4.47c

 

Melding

 
 

1

Voor aanvang van de werkzaamheden wordt tijdig door de werkgever schriftelijk een melding gedaan aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet. Deze melding bevat tenminste een beknopte beschrijving van:

€ 1.800

   

a. de plaats waar de werkzaamheden worden verricht;

 
   

b. de soorten en hoeveelheden asbesthoudende producten;

 
   

c. de werkzaamheden die met asbest of asbesthoudende producten worden verricht, de werkmethoden alsmede de indeling van de concentratie asbeststof in de lucht in een risicoklasse;

 
   

d. het aantal betrokken werknemers;

 
   

e. de datum en het tijdstip waarop de werkzaamheden aanvangen, alsmede de duur ervan;

 
   

f. de maatregelen die zullen worden getroffen om blootstelling van werknemers aan asbest te beperken.

 
 

2

Telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbeststof of asbesthoudende producten, wordt een nieuwe melding gedaan.

€ 1.800

       

4.48a

 

Aanvullende maatregelen

 
 

1

Indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers.

€ 4.500*

 

2

Tot de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, behoren in ieder geval:

 
   

a. het ter beschikking stellen en het verplichten te dragen van passende ademhalingsapparatuur en andere persoonlijke beschermingsmiddelen;

*

   

b. het aanbrengen van waarschuwingsborden die voldoen aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde, ter aanduiding dat een overschrijding van de in artikel 4.46 genoemde grenswaarde kan worden verwacht;

 
   

c. het voorkomen van de verspreiding van stof afkomstig van asbest of asbesthoudende materialen buiten de ruimten waar de werkzaamheden plaatsvinden.

 
   

Voor dit feit kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet gebruiken van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
   

Indien uitsluitend onderdeel 2b) ten laste wordt gelegd, geldt een boetenormbedrag van € 540,–. In andere gevallen wordt het boetenormbedrag bij het eerste lid gehanteerd (€ 4.500,–).

 
 

4

Voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden, wordt respectievelijk worden het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten verwijderd, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou inhouden.

€ 4.500*

       

4.50

 

Werkplan

 
 

1

Voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.

€ 1.800

 

2

Indien een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, is opgesteld, worden de resultaten van dat rapport opgenomen in het werkplan.

€ 1.800

 

3

In het werkplan wordt voorgeschreven dat de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, zich ervan vergewist dat na de eindbeoordeling, bedoeld in artikel 4.51a, er geen risico’s van bloostelling aan asbest of asbesthoudende producten meer zijn.

€ 1.800

 

4

In het werkplan worden de volgende gegevens opgenomen:

€ 1.800

   

a. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.1c, eerste lid, aanhef en onderdelen d en g, 4.7, derde lid, onderdelen b, c en e, 4.18, 4.19, aanhef en onderdelen b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onderdelen a, b, en d, 4.48a, tweede en vierde lid, en 4.51;

 
   

b. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de werkmethode;

 
   

c. een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de werkzaamheden worden gebruikt;

 
   

d. de namen van de werknemers en personen, bedoeld in artikel 4.54d, vijfde en zevende lid.

 
 

5

De werkzaamheden worden overeenkomstig het opgestelde werkplan uitgevoerd.

€ 4.500*

 

6

Het werkplan of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90*

       

4.51

 

Hygiënische beschermingsmaatregelen

 
 

1

De werkkleding mag uitsluitend buiten het bedrijf of de inrichting worden gebracht indien dit geschiedt met het doel deze te laten reinigen in daartoe adequaat uitgeruste wasserijen.

€ 1.350*

 

2

In gevallen, als bedoeld in het eerste lid, wordt de werkkleding in daartoe geschikte en gesloten verpakking vervoerd.

€ 1.350*

 

3

Wanneer beschermende uitrusting wordt verstrekt, wordt deze op een daartoe aangewezen plaats bewaard en na ieder gebruik gecontroleerd en gereinigd. Defecte uitrusting mag niet worden gebruikt.

€ 1.350*

       

4.51a

 

Eindbeoordeling

 
 

1

Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in een binnenruimte een eindbeoordeling uitgevoerd waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, zevende lid, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.47, achtste lid.

€ 1.800

 

2

De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbeststof in de lucht lager is dan 0,01 vezel per kubieke centimeter, uitgaande van een referentieperiode van twee uur.

€ 1.800

 

3

Na de werkzaamheden wordt na reiniging van de arbeidsplaats en voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust een visuele inspectie uitgevoerd, waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is.

€ 1.800

 

4

Indien de werkzaamheden in de buitenlucht betrekking hebben op asbesthoudende grond, wordt na het beëindigen van die werkzaamheden door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust, een visuele inspectie uitgevoerd op de aanwezigheid van asbest teneinde vast te stellen dat de concentratie asbest niet hoger is dan honderd milligram per kilogram droge stof als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest.

€ 1.800

       

4.52

 

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

 
 

1

Zolang de blootstelling aan asbeststof duurt, worden, in aanvulling op artikel 4.10a, derde lid, de betrokken werknemers ten minste éénmaal in de drie jaar opnieuw in gelegenheid gesteld om een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 4.10a te ondergaan.

€ 90

 

3

Indien het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10a, daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade voor de gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan asbeststof te voorkomen.

€ 4.500

 

4

In aanvulling op artikel 4.10a, vierde lid, kan een deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst verklaren dat het medisch toezicht na de beëindiging van de blootstelling zolang moet worden voortgezet als voor de gezondheid van de betrokkene noodzakelijk wordt geacht.

€ 90

       

4.53

 

Registratie

 
 

1

Van iedere werknemer die in verband met de arbeid wordt blootgesteld aan asbeststof wordt aantekening gehouden in een register, waarbij de aard en de duur van de arbeid alsmede de mate van de blootstelling worden vermeld.

€ 90

 

2

De gegevens die in het register zijn vermeld kunnen worden ingezien door de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst.

€ 90

 

3

Iedere werknemer krijgt inzage in zijn persoonlijke gegevens in het register.

€ 90

       

4.54

 

Verzwaarde eindbeoordeling

 
   

In aanvulling op artikel 4.51a, eerste en tweede lid, wordt er tevens een eindbeoordeling uitgevoerd in de naast de arbeidsplaats gelegen ruimten. Artikel 4.51a, eerste en tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

€ 1.800

       

4.54a

 

Asbestinventarisatie

 
 

1

In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten volledig geïnventariseerd voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

€ 1.800

   

a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

 
   

b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

 
   

c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.

 
 

2

Op grond van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, door het bedrijf, bedoeld in het vierde lid, bepaald in welke risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a de werkzaamheden vallen.

€ 1.800

 

3

De resultaten van de inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en de indeling in een risicoklasse, bedoeld in het tweede lid, worden opgenomen in een inventarisatierapport.

€ 1.800

 

4

De inventarisatie, bedoeld in het eerste lid, en het inventarisatierapport, bedoeld in het derde lid, worden uitgevoerd , onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800

 

5

Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf dat asbest verwijdert.

€ 90

 

6

Het certificaat asbestinventarisatie of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 90

       

4.54d

 

Deskundigheid bij het werken met asbest

 
 

1

De volgende werkzaamheden, indien de concentratie van asbeststof is ingedeeld in risicoklasse 2 of 3, worden verricht door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling:

€ 1.800

   

a. de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid;

 
   

b. het reinigen van de arbeidsplaats nadat een handeling als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, onderdeel a of b, is uitgevoerd.

 
 

3

Voordat wordt aangevangen met het verwijderen van asbest is het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54a, vijfde lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, voorzover van toepassing.

€ 90

 

4

Bij de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, wordt in het kader van de risicobeoordeling, bedoeld in artikel 4.2, de indeling van de risicoklasse in het inventarisatierapport als ondergrens gehanteerd.

€ 1.800*

 

5

De werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800

 

6

Bij een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is ten minste één persoon als bedoeld in het vijfde lid werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst.

€ 1.800*

 

7

Voorzover de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het vijfde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800 22

 

8

Indien de handelingen, bedoeld in artikel 5, onderdelen e en f, van het Productenbesluit asbest betrekking hebben op werkzaamheden met asbesthoudende grond, worden deze werkzaamheden begeleid door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidhygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

€ 1.800*

 

9

De certificaten, bedoeld in het eerste, vijfde en zevende lid, of afschriften daarvan en een afschrift van het inventarisatierapport, bedoeld in artikel 4.54a, derde lid, zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 90

       

Afdeling 6

Specifieke gezondheidsschadelijke stiffen

 

4.61

 

Zandstraalverbod

 
 

3

Het ontzanden mag slechts plaatsvinden in voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten.

€ 2.700*

 

4

Het bij het ontzanden ontstane stof moet op doelmatige wijze worden afgezogen, uit de luchtstroom afgescheiden en verzameld.

€ 2.700*

 

5

De bij het ontzanden afgezogen lucht mag niet worden afgevoerd naar een ruimte waarin personen moeten verblijven.

€ 2.700*

       

Afdeling 7

Vluchtige organische stoffen

 

4.62b

 

Voorkomen van blootstelling; vervangen

 
   

Ten aanzien van bij ministeriële regeling aangewezen werkzaamheden wordt het gevaar van blootstelling van werknemers aan vluchtige organische stoffen zoveel mogelijk voorkomen door vluchtige organische stoffen te vervangen door onschadelijke of minder schadelijke stoffen of door producten die vluchtige organische stoffen bevatten te vervangen door bij ministeriële regeling ten aanzien van die werkzaamheden aangewezen producten.

€ 4.500

   

Loodwit (Vervallen)

 
       

4.79 en 4.80

 

Schriftelijke voorlichting en wasgelegenheden en doucheruimten

 
   

Vervallen.

 
       

Afdeling 9

Biologische agentia

 

4.85

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en evaluatie

 
 

1

Indien een werknemer wordt of kan worden blootgesteld aan een of meer specifiek bij zijn arbeid voorkomende of naar verwachting voorkomende biologische agentia, wordt, in het kader van de in artikel 5 van de wet bedoelde risico-inventarisatie en evaluatie, de aard, de mate en de duur van de blootstelling beoordeeld teneinde het gevaar voor de werknemer te bepalen. Deze beoordeling geschiedt met inachtneming van met name:

€ 900

   

a. de categorie of categorieën,waarin de biologische agentia waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld, zijn ingedeeld;

 
   

b. informatie over ziekten die werknemers kunnen oplopen of al hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan biologische agentia;

 
   

c. mogelijke allergische of vergiftigingseffecten die de werknemers als gevolg van blootstelling aan biologische agentia ondervinden of kunnen ondervinden;

 
   

d. de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in artikel 4.91, alsmede de ziekten waarvan bekend is dat een werknemer hieraan lijdt en de medicijnen waarvan bekend is dat die door een werknemer worden gebruikt, een en ander in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm;

 
   

e. de door een daartoe bevoegde instantie verstrekte aanbevelingen om het biologische agens onder controle te houden teneinde de gezondheid van de werknemers te beschermen wanneer de werknemers ten gevolge van hun werk aan een dergelijk agens worden of kunnen worden blootgesteld.

 
 

2

Indien sprake is van verschillende biologische agentia, wordt de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, gebaseerd op het risico dat die biologische agentia in combinatie opleveren.

€ 900

 

3

De beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt regelmatig herzien, in ieder geval telkens wanneer er een wijziging plaatsvindt in de omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de blootstelling van werknemers aan biologische agentia.

€ 450

       

4.86

 

Gevolgen categorie-indeling

 
 

3

In alle, niet in artikel 4.86, eerste en tweede lid bedoelde gevallen, wordt bij de arbeid de grootst mogelijke zorgvuldigheid, ordelijkheid en zindelijkheid in acht genomen en worden de noodzakelijke hygiënische voorzieningen getroffen.

€ 900*

       

4.87

 

Voorkomen van blootstelling; vervangen

 
   

Indien de aard van de arbeid het toelaat, worden schadelijke biologische agentia vervangen door biologische agentia die, gelet op de stand van de wetenschap en de techniek en de werkomstandigheden, niet of minder gevaarlijk zijn voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers.

€ 4.500

       

4.87a

 

Voorkomen of beperken van blootstelling

 
 

1

Voor zover uit de resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.85, blijkt dat er risico voor de veiligheid of gezondheid van de werknemers bestaat en dat het in verband met de aard van de arbeid niet uitvoerbaar is om biologische agentia te vervangen door biologische agentia die niet gevaarlijk zijn, worden, voor zover dit technisch uitvoerbaar is, zodanige andere maatregelen genomen dat blootstelling van werknemers aan biologische agentia wordt voorkomen.

€ 4.500

 

2

Voor zover de maatregelen, bedoeld in het eerste lid, technisch niet uitvoerbaar zijn, wordt blootstelling van werknemers aan biologische agentia tot een zodanig laag niveau teruggebracht als voor een adequate bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers noodzakelijk is.

€ 4.500

 

3

Ter uitvoering van het tweede lid worden ten minste de volgende maatregelen genomen:

*

   

a. de kans op blootstelling wordt zoveel mogelijk beperkt;

 
   

b. het aantal werknemers dat gevaar loopt aan een of meer biologische agentia te worden blootgesteld is niet groter dan voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is;

 
   

c. er worden collectieve beschermingsmaatregelen genomen en, wanneer dit geen of geen afdoende bescherming biedt, worden persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld;

 
   

d. bij de arbeid wordt de grootst mogelijke ordelijkheid en zindelijkheid betracht om te voorkomen dan wel de kans te beperken dat een of meer biologische agentia buiten de arbeidsplaats terecht komen;

 
   

e. biologische agentia worden zodanig bewaard en vervoerd en afvalstoffen worden op zodanige wijze verzameld, opgeslagen en verwijderd, zo nodig na passende behandeling en voorzien van een deugdelijk opschrift, dat de kans op blootstelling zoveel mogelijk wordt voorkomen alsmede wordt voorkomen dat zij in handen van onbevoegden kunnen geraken;

 
   

f. indien noodzakelijk en technisch mogelijk wordt onderzoek gedaan naar de aanwezigheid op de werkplek van biologische agentia buiten de eerste fysieke omhulling;

 
   

g. op de arbeidsplaats is een doeltreffende schriftelijke werkinstructie voor de werknemers voorhanden, waarvan ten minste deel uitmaken de bij de arbeid in acht te nemen procedures, waaronder een regeling voor het veilig omgaan met en het vervoeren van biologische agentia binnen het bedrijf of de inrichting alsmede een doeltreffend noodplan voor het geval zich ongevallen of incidenten met biologische agentia voordoen.

 
   

Lid 3 wordt beboet via lid 2.

 
       

4.87b

 

Maatregelen ter voorkoming of beperking van blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van een luchtbevochtiginginstallatie en een waterinstallatie

 
 

1

De maatregelen, bedoeld in artikel 4.87a, eerste lid, zijn bij het voorkomen of beperken van de blootstelling aan legionellabacteriën bij het in bedrijf nemen en houden van:

€ 4.500

   

a. een luchtbevochtiginginstallatie anders dan een stoombevochtiger;

 
   

b. een waterinstallatie die water in aërosolvorm in de lucht kan brengen, niet zijnde een collectieve watervoorziening als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder j, of een collectief leidingnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder k, van de Waterleidingwet, doeltreffend, indien het water in deze installaties minder dan 100 kolonievormende eenheden legionellabacteriën per liter bevat.

 
 

2

Het nemen en analyseren van monsters ter controle van de aanwezigheid van legionellabacteriën geschiedt overeenkomstig een geschikte genormaliseerde methode.

€ 900

       

4.88

 

Veiligheidssignalering

 
   

De plaatsen waar arbeid wordt verricht met biologische agentia worden duidelijk afgebakend en worden gemarkeerd met een veiligheidssignalering dat voldoet aan het bij of krachtens afdeling 2 van hoofdstuk 8 bepaalde.

€ 540

       

4.89

 

Hygiënische beschermingsmaatregelen

 
 

1

Op plaatsen waar gevaar bestaat voor blootstelling aan biologische agentia wordt niet gerookt noch wordt daar voedsel of drank genuttigd.

€ 1.350*

 

2

Werkkleding die voldoet aan afdeling1 van hoofdstuk 8 wordt aan de werknemers ter beschikking gesteld en wordt bij de arbeid gedragen.

€ 1.350

   

Voor dit feit kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet gebruiken van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

3

in aanvulling op artikel 3.23 zijn voor de werknemers doelmatige sanitaire voorzieningen beschikbaar met inbegrip van, voor zover noodzakelijk, douches, oogdouches en huidantiseptica.

€ 1.350

 

4

Indien aan de werknemer persoonlijke beschermingsmiddelen worden verstrekt, worden deze op een daartoe aangewezen plaats bewaard en na ieder gebruik gereinigd en voor ieder gebruik gecontroleerd.

€ 1.350*

 

5

In aanvulling op artikel 3.22 worden de werkkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen waarin of waarop zich biologische agentia bevinden of kunnen bevinden bij het verlaten van de arbeidsplaats uitgetrokken en op een andere plaats opgeborgen dan de overige kleding.

€ 1.350

 

6

De werkkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen, bedoeld in het vijfde lid, worden ontsmet, gereinigd of zo nodig vernietigd.

€ 1.350

 

7

De werkkleding en andere persoonlijke beschermingsmiddelen, bedoeld in het vijfde lid, worden buiten het bedrijf of de inrichting gebracht in een daartoe geschikte en gesloten verpakking en uitsluitend met het doel deze te laten reinigen, ontsmetten of vernietigen.

€ 1.350

       

4.90

 

Registratie

 
 

1

In een register wordt bijgehouden welke werknemers aan biologische agentia van categorie 3 en 4 worden of kunnen worden blootgesteld.

€ 450

 

2

In dit register wordt tevens per werknemer geregistreerd welke werkzaamheden hij heeft verricht en, voor zover dit te bepalen is, aan welk biologisch agens of welke biologische agentia hij als gevolg van deze werkzaamheden of als gevolg van een incident of ongeval, eventueel is blootgesteld.

€ 90

 

3

Het in het eerste lid bedoelde register wordt ten minste tien jaar na de laatste blootstelling of mogelijke blootstelling bewaard.

€ 90

 

4

Het register wordt een navenant langere tijd, doch niet meer dan veertig jaar na de laatste blootstelling bewaard, in geval een werknemer is blootgesteld of mogelijk is blootgesteld aan een biologisch agens dat infecties tot gevolg kan hebben die:

€ 90

   

naar bekend is latent of hardnekkig kunnen zijn;

 
   

op basis van de huidige stand van de techniek naar verwachting eerst jaren later kunnen worden onderkend;

 
   

een lange incubatietijd hebben;

 
   

ondanks behandeling steeds weer terugkeren, of

 
   

ernstige complicaties op langere termijn hebben.

 
 

5

Iedere werknemer heeft recht op inzage in de hem betreffende gegevens uit het register.

€ 90

 

6

Aan de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst wordt desgevraagd inzage verschaft in het register.

€ 90

       

4.91

 

Onderzoek en vaccins

 
 

1

Iedere werknemer die is of kan worden blootgesteld aan biologische agentia wordt in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld bij de aanvang van de arbeid waarbij blootstelling kan ontstaan, een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

2

iedere werknemer die een infectie of ziekte heeft opgelopen als gevolg van blootstelling aan een biologisch agens, wordt – in aanvulling op het eerste lid – tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

3

Iedere werknemer die aan eenzelfde biologisch agens is blootgesteld als gevolg waarvan een andere werknemer een infectie of ziekte heeft opgelopen, wordt – in aanvulling op het eerste lid – in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

5

Indien het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek daartoe aanleiding geeft, worden doeltreffende maatregelen genomen om schade voor de gezondheid van de betrokken werknemer door blootstelling aan biologische agentia te voorkomen.

€ 4.500

 

6

Voor zover mogelijk worden aan iedere werknemer die nog niet immuun is voor de biologische agentia waaraan hij is of kan worden blootgesteld, doeltreffende vaccins ter beschikking gesteld. Daarbij wordt bijlage VII bij EU-richtlijn nr. 2000/54/EG in acht genomen.

€ 1.350

 

10

Iedere werknemer wordt geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

       

4.94

 

Kennisgeving

 
 

1

Ten minste 30 dagen voordat voor de eerste maal arbeid met één of meer biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 wordt verricht, wordt hiervan een schriftelijke kennisgeving gezonden aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

€ 1.800

 

3

Met inachtneming van het eerste lid wordt tevens kennis gegeven van arbeid met ieder volgend biologisch agens van categorie 4 en, wanneer door de werkgever dit agens voorlopig zelf is ingedeeld, van arbeid met ieder volgend nieuw biologisch agens van categorie 3.

€ 1.800

 

5

De in dit artikel bedoelde kennisgeving wordt opnieuw gedaan indien er in de procédés of procedures wezenlijke veranderingen hebben plaatsgevonden die gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers, waardoor eerdere kennisgevingen zijn achterhaald.

€ 1.800

       

4.95

 

Ongevallen of incidenten

 
   

De toezichthouder of een door Onze Minister aan te wijzen andere instantie wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk op de hoogte gesteld van ieder ongeval of incident dat zich heeft voorgedaan en heeft geleid of mogelijkerwijs heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologische agentia van categorie 3 of 4 en dat besmetting van werknemers door deze agentia kan veroorzaken.

€ 1.800

       

4.96

 

Overdracht gegevens

 
   

In geval de werkgever de werkzaamheden beëindigt worden het in artikel 4.90 bedoelde register en de resultaten van het in artikel 4.91 bedoelde arbeidsgezondheidskundig onderzoek – in geval deze bij de werkgever berusten – overgedragen aan een daartoe aangewezen toezichthouder.

€ 90

       

4.97

 

Gezondheidszorg en diergeneeskunde

 
 

1

In aanvulling op artikel 4.85 wordt bij de ri&e van gevaren, verbonden aan andere dan microbiologisch diagnostische arbeid in de gezondheidszorg en in de diergeneeskunde, aandacht besteed aan:

€ 450

   

a. de onzekerheid omtrent de aanwezigheid van biologische agentia en de daaraan verbonden gevaren bij patiënten of dieren en in monsters of materiaal van patiënten of dieren;

 
   

b. de aan de aard van het werk verbonden gevaren.

 
 

2

Bij de in het eerste lid bedoelde arbeid worden ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers doeltreffende maatregelen genomen. Deze bestaan in ieder geval uit:

€ 540

   

a. het opstellen en bekend maken van ontsmettings- en desinfectieprocedures aan de betrokken werknemers;

 
   

b. het opstellen en bekend maken van procedures voor een veilige omgang met en verwijdering van met biologische agentia besmet afvalmateriaal.

 
       

4.98

 

Beschermingsmaatregelen

 
   

In isolatieafdelingen met patiënten of dieren die besmet zijn of mogelijkerwijs besmet zijn met biologische agentia van categorie 3 of 4 worden passende beschermingsmaatregelen als bedoeld in bijlage V, kolom A, bij EU-richtlijn nr. 2000/54/EG, getroffen.

€ 4.500

       

4.99

 

Beheersingsniveaus laboratoria en ruimten voor proefdieren

 
 

1

In laboratoria en in ruimten waarin zich dieren bevinden die opzettelijk zijn besmet met biologische agentia van de categorie 2, 3 of 4 dan wel dieren die drager zijn of mogelijk zouden kunnen zijn van biologische agentia van een van deze categorieën, worden afhankelijk van de inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 4.85, tenminste respectievelijk de beheersingsniveaus 2, 3 en 4 van bijlage V bij EU-richtlijn nr. 2000/54//EG in acht genomen.

€ 4.500

 

2

Indien in de in het eerste lid bedoelde laboratoria arbeid wordt verricht met materiaal waarvan het onzeker is of zich hierin biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 bevinden en de arbeid niet is gericht op het werken met biologische agentia, wordt ten minste beheersingsniveau 2 van bijlage V bij EU-richtlijn nummer 2000/54/EG, in acht genomen.

€ 4.500

       

4.100

 

Beheersingsniveaus industriële procédés

 
 

1

In geval biologische agentia van de categorie 2, 3 of 4 worden gebruikt in industriële procédés, worden, afhankelijk van de resultaten van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 4.85, ten minste respectievelijk de beheersingsniveaus 2, 3,en 4 van bijlage VI bij EU-richtlijn nummer 2000/54//EG, in acht genomen.

€ 4.500

   

Van industriële procédés is sprake indien de arbeid is gericht op het werken met biologische agentia van categorie 2, 3 of 4 in reactorvaten van tien liter of meer.

 
       

4.101

 

Beheersingsniveau van niet in bijlage III bij de richtlijn genoemde biologische agentia

 
   

Indien arbeid als bedoeld in de artikelen 4.99 en 4.100 wordt verricht met biologische agentia die niet op grond van bijlage III bij EU-richtlijn nummer 2000/54//EG in één van de in artikel 4.84, derde lid, bedoelde categorieën zijn ingedeeld, maar waarvan wel aanwijzingen bestaan dat deze agentia naar verwachting dienen te worden ingedeeld in categorie 3 of 4, wordt ten minste beheersingsniveau 3 van bijlage V respectievelijk VI bij EU-richtlijn nummer 2000/54//EG, in acht genomen.

€ 4.500

       

4.102

 

Voorlichting en onderricht

 
 

1

Aan werknemers die arbeid verrichten als bedoeld in artikel 4.86, eerste en tweede lid, wordt, in aanvulling op artikel 8 van de wet, voorlichting en onderricht gegeven, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan:

€ 540

   

a. de mogelijke gevaren voor de gezondheid die zijn verbonden aan het werken met biologische agentia;

 
   

b. de te treffen voorzorgsmaatregelen om blootstelling te voorkomen;

 
   

c. de te nemen actie in geval zich een ongeval voordoet met biologische agentia;

 
   

d. de bestaande hygiënische voorschriften;

 
   

e. het dragen en gebruiken van werkkleding en persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

2

De voorlichting en het onderricht worden geactualiseerd indien gewijzigde omstandigheden hiertoe aanleiding geven.

€ 90

       

Afdeling 10

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

 

4.106

 

Deskundig toezicht bij arbeid met gevaarlijke stoffen (jeugdigen)

 
   

Jeugdige werknemers die:

€ 2.700

   

a. arbeid verrichten met stoffen die voldoen aan de krachtens de artikelen 34, derde lid, en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling:

 
   

1°. in één of meer van de categorieën ‘ontplofbaar’, ‘bijtend’ en ‘irriterend’;

 
   

2°. in categorie ‘schadelijk’, indien deze stoffen tevens voldoen aan de bij of krachtens de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor toekenning van R-zin 40;

 
   

b. arbeid verrichten met persgassen, onder druk vloeibaar gemaakte gassen, door sterke temperatuur verlaging vloeibaar gemaakte gassen en opgeloste gassen;

 
   

c. arbeid verrichten aan of met kuipen, bassins, leidingen of reservoirs, waarin zich een of meer onder a of b genoemde stoffen of gassen bevinden;

 
   

d. artikelen die ontplofbare stoffen, bedoeld in artikel 2.2, onderdeel e, bevatten, vervaardigen of hanteren, mogen deze arbeid slechts verrichten indien het deskundig toezicht zodanig is georganiseerd dat de gevaren die aan deze werkzaamheden zijn verbonden kunnen worden voorkomen. Indien dat niet mogelijk mogen deze werkzaamheden niet door jeugdige werknemers worden verricht.

 
       

4.111

 

Nadere voorschriften inventarisatie en evaluatie (thuiswerkers)

 
   

Met betrekking tot de in artikel 4.110, onder a), genoemde stoffen, met uitzondering van stoffen die uitsluitend voldoen aan de krachtens de artikelen 34, derde lid en 39 van de Wet milieugevaarlijke stoffen vastgestelde criteria voor indeling in de categorie ‘milieugevaarlijk’ wordt in het kader van de ri&e in ieder geval vastgesteld aan welke stoffen thuiswerkers worden of kunnen worden blootgesteld en wat de gevaren zijn die aan die stoffen zijn verbonden.

€ 450

       

4.112

 

Verpakking en etikettering (thuiswerkers)

 
 

2

Op verpakking van een stof als bedoeld in artikel 4.112, eerste lid, worden de aanduidingen, welke voor die stof op grond van het voldoen aan de criteria voor indeling in de categorieën, genoemd in artikel 4.110, onder a, ten behoeve van de aflevering van die stof bij of krachtens Wet milieugevaarlijke stoffen zijn voorgeschreven, opvallend en goed leesbaar vermeld, met uitzondering van de aanduidingen die betrekking hebben op de categorie ‘milieugevaarlijk’.

€ 540

       

4.113

 

Maatregelen (thuiswerkers)

 
   

Doeltreffende maatregelen zijn genomen om te voorkomen dat thuiswerkers bij hun arbeid kunnen worden blootgesteld aan stoffen in zodanige mate, dat schade kan worden toegebracht aan hun gezondheid.

€ 4.500

       

4.114

 

Brandbestrijdingsmiddelen (thuiswerkers)

 
   

Indien met brandgevaarlijke stoffen wordt gewerkt, zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet , aan de thuiswerker deugdelijke en doelmatige middelen voor het blussen of doven van een brand ter beschikking gesteld.

€ 1.350

       

4.115

 

Voorkomen, beperken van ongewilde gebeurtenissen (thuiswerkers)

 
 

1

Indien stoffen aanwezig zijn, die gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van thuiswerkers kunnen opleveren, zijn zodanige maatregelen getroffen dat het gevaar, dat zich met betrekking tot die stoffen een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.

€ 4.500

 

2

Bij het verrichten van arbeid met stoffen als bedoeld in het eerste lid zijn zodanige maatregelen getroffen, dat het gevaar, dat zich bij die arbeid een ongewilde gebeurtenis voordoet, zoveel mogelijk is vermeden.

€ 4.500

 

3

Voorts zijn in aanvulling op artikel 15 van de wet zodanige maatregelen getroffen dat in geval zich een ongewilde gebeurtenis als bedoeld in het eerste respectievelijk tweede lid voordoet, de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt.

€ 3.600

       

4.116

 

Voorlichting

 
   

In alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij thuiswerkers worden of kunnen worden blootgesteld aan gevaarlijke stoffen, wordt in overeenstemming met artikel 8 van de wet, voorlichting en onderricht gegeven, waarbij ten minste aandacht wordt besteed aan:

€ 540

   

a. de uitkomsten van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 4.111;

 
   

b. de maatregelen die zijn getroffen op grond van artikel 4.113;

 
   

c. de maatregelen die zijn getroffen voor het voorkomen of beperken van ongewilde gebeurtenissen overeenkomstig artikel 4.115.

 
       

Hoofdstuk 5

Fysieke belasting

 

Afdeling 1

Fysieke belasting

 

5.2

 

Voorkomen gevaren

 
   

De arbeid wordt zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats wordt zodanig ingericht, een zodanige productie en werkmethode wordt toegepast of zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, worden gebruikt, dat de fysieke belasting geen gevaren met zich kan brengen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemer.

€ 3.600

       

5.3

 

Beperken gevaren en risico-inventarisatie en -evaluatie

 
   

Voorzover de gevaren, bedoeld in artikel 5.2, redelijkerwijs niet kunnen worden voorkomen:

 
   

a. wordt met inachtneming van bijlage I bij de richtlijn, de arbeid zodanig georganiseerd, de arbeidsplaats zodanig ingericht, een zodanige productie- en werkmethode toegepast of worden zodanige hulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt dat die gevaren zoveel als redelijkerwijs mogelijk is worden beperkt;

€ 3.600

   

b. worden in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, met inachtneming van bijlage I bij de richtlijn, de veiligheids- en gezondheidsaspecten van de fysieke belasting beoordeeld, waarbij met name wordt gelet op de kenmerken van de last, de vereiste lichamelijke inspanning, de kenmerken van de werkomgeving en de eisen van de taak.

€ 450

       

5.4

 

Zitgelegenheid

 
   

Tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd worden werkplekken ingericht volgens de ergonomische beginselen.

€ 540

       

5.5

 

Voorlichting

 
 

1

Aan werknemers die arbeid verrichten waarbij sprake is van het handmatig hanteren van lasten wordt met inachtneming van de bijlagen I en II bij de richtlijn doeltreffende voorlichting en onderricht gegeven over:

€ 540

   

de wijze waarop lasten moeten worden gehanteerd;

 
   

de aan het handmatig hanteren van lasten verbonden gevaren voor hun veiligheid en gezondheid en de te nemen maatregelen om deze gevaren zoveel mogelijk te beperken.

 
 

2

Aan de werknemers als bedoeld in artikel 5.5, eerste lid, wordt adequate informatie verstrekt over het gewicht van de te hanteren last en, wanneer het gewicht van de last niet gelijk verdeeld is, over het zwaartepunt of de zwaarste kant van die last.

€ 540

       

Afdeling 2

Beeldschermwerk

 

5.9

 

Inventarisatie en evaluatie

 
 

1

In de ri&e als bedoeld in artikel 5 Arbowet, moet specifieke aandacht worden besteed aan de gevaren voor het gezichtsvermogen en die van de fysieke en psychische belasting als gevolg van arbeid aan een beeldscherm.

€ 450

 

2

Op basis van de uitkomsten van de inventarisatie als bedoeld in artikel 5.9, eerste lid, moeten doeltreffende maatregelen worden genomen om de desbetreffende gevaren te ondervangen, rekening houdend met de gevolgen van die gevaren en de onderlinge samenhang daartussen.

€ 1.800

       

5.10

 

Dagindeling van de arbeid

 
   

De arbeid aan een beeldscherm is zodanig georganiseerd dat deze arbeid telkens na ten hoogste twee achtereenvolgende uren wordt afgewisseld door andersoortige arbeid of door een rusttijd, zodanig dat de belasting van het verrichten van de arbeid aan een beeldscherm wordt verlicht.

€ 540

       

5.11

 

Maatregelen met betrekking tot de bescherming van de ogen en het gezichtsvermogen van de werknemers

 
 

1

Iedere werknemer die voor de eerste keer wordt belast met arbeid aan een beeldscherm wordt, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om voor de aanvang van die arbeid en op gezette tijden daarna een passend onderzoek van de ogen en het gezichtvermogen te ondergaan.

€ 90

 

2

De werknemer wordt opnieuw in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 5.11, eerste lid, te ondergaan, indien zich bij hem gezichtsstoornissen voordoen die het gevolg kunnen zijn van arbeid aan een beeldscherm.

€ 90

 

3

Indien de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken als bedoeld in artikel 5.11, eerste en tweede lid, dit vereisen, wordt de betrokken werknemer in de gelegenheid gesteld een oftalmologisch onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

4

Indien resultaten van de onderzoeken als bedoeld in artikel 5.11, eerste tot en met het derde lid, dit vereisen en normale oogcorrectiemiddelen niet kunnen worden gebruikt, worden aan de betrokken werknemer speciale, met de desbetreffende arbeid verband houdende oogcorrectiemiddelen verstrekt.

€ 270

       

Afdeling 3

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

 

5.15

 

Werkplekvoorzieningen (thuiswerkers)

 
   

Vervallen.

 
       
Tarieflijst Boetenormbedragen Deel 2 Arbeidsomstandighedenbesluit (vervolg)

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boete normbedrag

Hoofdstuk 6

Fysische factoren

 

Afdeling 1

Temperatuur en luchtverversing

 

6.1

 

Temperatuur

 
 

1

Rekening houdend met de aard van de werkzaamheden die door de werknemers worden verricht en de fysieke belasting die daar het gevolg van is, veroorzaakt de temperatuur op de arbeidsplaats geen schade aan de gezondheid van de werknemers.

€ 540

 

2

Indien door de temperatuur op de arbeidsplaats of door ongunstige weersomstandigheden toch schade aan de gezondheid van de werknemers kan ontstaan, worden persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking gesteld. Indien de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen schade aan de gezondheid niet kunnen voorkomen, wordt de duur

€ 270

   

van de arbeid in een zodanige mate beperkt of wordt de arbeid met een zodanige frequentie afgewisseld door een tijdelijk verblijf op een plaats waar een temperatuur heerst als bedoeld in het eerste lid, dat geen schade aan de gezondheid ontstaat.

 
       

6.2

 

Luchtverversing

 
 

1

Op de arbeidsplaats moet voldoende niet- verontreinigde lucht aanwezig zijn.

€ 540

 

2

Luchtverversingsinstallaties moeten altijd bedrijfsklaar zijn.

€ 540

 

3

Luchtverversingsinstallaties functioneren zodanig dat werknemers niet aan hinderlijke tocht worden blootgesteld.

€ 270

 

4

Luchtverversingsinstallaties moeten zijn voorzien van een controlesysteem dat storingen in de installatie signaleert voor zover dat noodzakelijk is voor de gezondheid van de werknemers.

€ 540

 

6

Een arbeidsplaats in een gebouw als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet wordt slechts gebruikt indien het gebouw voldoet aan de bij of krachtens het Bouwbesluit 2003 gegeven voorschriften met betrekking tot de van toepassing zijnde gebruiksfunctie in de zin van dat besluit.

€ 1.800

       

Afdeling 2

Verlichting

 

6.3

 

Daglicht en kunstlicht

 
 

1

Arbeidsplaatsen en verbindingswegen zijn zodanig verlicht, dat het aanwezige licht geen risico oplevert voor de veiligheid en gezondheid van werknemers.

€ 540

 

2

Op arbeidsplaatsen komt, voor zover mogelijk, voldoende daglicht binnen en zijn voldoende voorzieningen voor kunstverlichting aanwezig.

€ 540

 

3

De voorzieningen voor kunstverlichting zijn zodanig aangebracht dat gevaar voor ongevallen is voorkomen.

€ 540

 

4

De kleur van het kunstlicht mag de waarneming van veiligheids- en gezondheidssignalering als bedoeld in artikel 8.4 niet wijzigen of beïnvloeden.

€ 270

       

6.4

 

Daglicht

 
   

Vervallen.

 
       

6.4

 

Weren van zonlicht

 
   

In een besloten ruimte waar arbeid wordt verricht kan rechtstreeks invallend zonlicht worden geweerd.

€ 540

       

Afdeling 3

Lawaai

 

6.7

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten

 
 

1

In het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, worden de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, beoordeeld en, indien nodig, gemeten teneinde te bepalen waar en in welke mate werknemers aan de in artikel 6.8 vastgestelde niveaus van schadelijk lawaai kunnen worden blootgesteld.

€ 900

 

2

De beoordeling en de meting worden, in aanvulling op artikel 5 van de wet, volgens een schriftelijk vastgelegd tijdschema periodiek uitgevoerd door de deskundigen, genoemd in artikel 13 van de wet, of de deskundigen of arbodiensten, genoemd in de artikelen 14 en 14a van de wet, en in ieder geval opnieuw uitgevoerd, indien de omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd, er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling of

€ 900

   

meting onjuist is of wanneer de resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.10, eerste tot en met derde lid, dit nodig maken. Bij de beoordeling van de meetresultaten wordt rekening gehouden met de meetonzekerheden, die zijn vastgesteld volgens de bij het meten gangbare praktijk.

 
 

3

De bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn op de desbetreffende omstandigheden afgestemd. Met name wordt daarbij gelet op de kenmerken van het te meten lawaai, de duur van de blootstelling, de omgevingsfactoren en de kenmerken van de meetapparatuur. De gebruikte

€ 900

   

methoden en apparaten zijn geschikt om te bepalen of de in artikel 6.8, derde, vierde, zevende, negende en tiende lid, vastgestelde niveaus van schadelijk lawaai al dan niet worden overschreden. Wanneer gebruik wordt gemaakt van steekproeven zijn die representatief voor de persoonlijke blootstelling van een werknemer.

 
 

4

Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval aandacht besteed aan:

€ 900

   

a. het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan impulsgeluid;

 
   

b. de in artikel 6.8, derde, vierde, zevende en negende lid vastgestelde actiewaarden en de in artikel 6.8, tiende lid, vastgestelde grenswaarden voor de blootstelling;

 
   

c. de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers die tot bijzonder gevoelige risicogroepen behoren;

 
   

d. voorzover dit technisch uitvoerbaar is, de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en werkgerelateerde ototoxische stoffen en tussen lawaai en trillingen;

 
   

e. de mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en waarschuwingssignalen of andere geluiden waarop dient te worden gelet teneinde het risico op ongelukken te verkleinen;

 
   

f. de informatie over de lawaai-emissie die door de fabrikanten van de arbeidsmiddelen is verstrekt;

 
   

g. het bestaan van alternatieve arbeidsmiddelen die ontworpen zijn om de lawaai-emissie te verminderen;

 
   

h. de voortzetting van de blootstelling aan lawaai buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;

 
   

i. uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 6.10, eerste tot en met derde lid, verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voorzover dat mogelijk is;

 
   

j. de beschikbaarheid van individuele gehoorbeschermers met voldoende dempende werking.

 
 

6

De resultaten van de op grond van dit artikel uitgevoerde beoordelingen en metingen worden in passende vorm geregistreerd en bewaard, zodat latere raadpleging mogelijk is.

€ 90

 

8

De risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in het eerste lid, wordt adequaat gedocumenteerd en vermeldt de ingevolge de artikelen 6.8, 6.9 en 6.11 genomen maatregelen.

€ 90

       

6.8

 

Voorkomen of beperken van schadelijk geluid

 
 

1

Ter voorkoming of beperking van de blootstelling aan lawaai worden zodanige technische of organisatorische maatregelen genomen dat de risico’s van blootstelling worden weggenomen aan de bron of tot een minimum beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen.

€ 3.600

 

3

Als de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 85 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 140 Pa, worden op basis van de beoordeling en meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, met inachtneming van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, in het kader van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet technische of organisatorische maatregelen vastgesteld en uitgevoerd om de blootstelling tot een minimum te beperken.

€ 3.600

 

4

Werkplekken waar de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger kan zijn dan 85 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger kan zijn dan 140 Pa, worden duidelijk aangegeven door middel van passende signaleringen en doelmatig afgebakend. Indien dit technisch uitvoerbaar is en het risico van blootstelling dit rechtvaardigt, wordt de toegang ertoe beperkt.

€ 540

 

5

De blootstelling aan lawaai in ontspanningsruimten als bedoeld in artikel 3.20 en nachtverblijven als bedoeld in artikel 3.21 wordt beperkt tot een niveau dat verenigbaar is met de functie van de ruimten en de omstandigheden waarin zij worden gebruikt.

€ 540

 

6

De maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, worden afgestemd op de behoeften van werknemers die behoren tot bijzonder gevoelige risicogroepen.

€ 900

 

7

In gevallen waarin de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa, worden aan de werknemers passende, naar behoren aangemeten, individuele gehoorbeschermers ter beschikking gesteld. De individuele gehoorbeschermers voorkomen het risico van gehoorbeschadiging of brengen dit risico tot een minimum terug.

€ 3.600

 

9

Als de dagelijkse blootstelling aan lawaai 85 dB(A) of hoger is of de piekgeluidsdruk 140 Pa of hoger is worden de individuele gehoorbeschermers door de werknemers gebruikt.

€ 1.800

 

10

De dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, mag in geen geval hoger zijn dan 87 dB(A) of de piekgeluidsdruk mag in geen geval hoger zijn dan 200 Pa.

€ 3.600

 

11

Als ondanks de maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met zevende en negende lid, wordt vastgesteld dat de dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, hoger is dan de in het tiende lid vastgestelde grenswaarden worden:

€ 3.600

   

a. onmiddellijk maatregelen genomen om de blootstelling terug te brengen tot een niveau beneden die grenswaarden;

 
   

b. de oorzaken van de overmatige blootstelling vastgesteld en

 
   

c. de maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met zevende en negende lid, aangepast om herhaling te voorkomen.

 
       

6.9

 

Weekgemiddelde

 
   

In gevallen waarin werknemers in verband met het uitvoeren van bijzondere taken moeten verblijven op een werkplek waar de dagelijkse blootstelling aan lawaai per werkdag aanmerkelijk verschilt en naleving van de verplichtingen, genoemd in artikel 6.8, derde, vierde, zevende, negende, tiende en elfde lid, redelijkerwijs niet gevergd kan worden, wordt in genoemde artikelleden in plaats van ‘de

€ 3.600

   

dagelijkse blootstelling aan lawaai’ gelezen ‘de wekelijkse blootstelling aan lawaai’. In dat geval bedraagt de wekelijkse blootstelling, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, niet meer dan 87 dB(A) en worden doeltreffende maatregelen genomen om het aan deze activiteiten verbonden risico tot een minimum te beperken.

 
       

6.10

 

Audiometrisch onderzoek

 
 

1

Als uit de resultaten van de beoordeling en meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, blijkt dat er voor een werknemer een gezondheidsrisico bestaat, wordt deze werknemer, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

2

Iedere werknemer waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 85 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 140 Pa wordt in de gelegenheid gesteld om periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

3

Iedere werknemers waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa wordt in de gelegenheid gesteld om periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan, indien uit de beoordeling en meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, blijkt dat er een gezondheidsrisico bestaat.

€ 90

 

4

Het audiometrische onderzoek, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, is gericht op een vroegtijdige diagnose van een eventuele achteruitgang van het gehoor ten gevolge van lawaai en op behoud van het gehoor.

€ 90

 

5

De deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst houdt van iedere werknemer die een audiometrisch onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, heeft ondergaan, een persoonlijk medisch dossier bij, dat een samenvatting bevat van de uitslagen van het audiometrisch onderzoek, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

€ 90

 

6

De persoonlijke medische dossiers worden in een zodanige vorm bewaard dat zij later, met inachtneming van het medisch beroepsgeheim, kunnen worden geraadpleegd.

€ 90

 

7

Iedere werknemer heeft recht op inzage in het hem betreffende medisch dossier.

€ 90

 

8

Een daartoe aangewezen toezichthouder ontvangt desgevraagd een exemplaar van de medische dossiers, bedoeld in het vijfde lid.

€ 90

       

6.10a

 

Maatregelen bij gehoorbeschadiging

 
 

1

Als bij een audiometrisch onderzoek als bedoeld in artikel 6.10, eerste tot en met derde lid, bij een werknemer een aantoonbare gehoorbeschadiging wordt vastgesteld, beoordeelt de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of een specialist, als de deskundige persoon dat noodzakelijk acht, of de beschadiging vermoedelijk het gevolg is van blootstelling aan lawaai op het werk.

€ 90

 

2

Als wordt vastgesteld dat de gehoorbeschadiging is veroorzaakt door blootstelling aan lawaai op het werk, dan:

€ 900

   

a. wordt de beoordeling en de meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, opnieuw uitgevoerd;

 
   

b. worden de maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling, bedoeld in artikel 6.8, herzien;

 
   

c. wordt bij het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling als bedoeld in artikel 6.8, met inbegrip van het toewijzen van ander werk zonder blootstellingsrisico, rekening gehouden met het advies van de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de daartoe aangewezen toezichthouder; en

 
   

d. wordt iedere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld in de gelegenheid gesteld tussentijds opnieuw een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan.

 
       

6.11

 

Voorlichting en onderricht

 
   

Aan werknemers die worden blootgesteld aan een dagelijkse blootstelling aan lawaai van 80 dB(A) of hoger en een piekgeluidsdruk van 112 Pa of hoger worden doeltreffende voorlichting en doeltreffend onderricht gegeven over:

€ 540

   

a. de aard van de risico’s die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai;

 
   

b. de genomen maatregelen, bedoeld in artikel 6.8, om de risico’s, bedoeld onder a, te voorkomen of tot een minimum te beperken;

 
   

c. de actiewaarden, bedoeld in artikel 6.8, derde, vierde, zevende en negende lid, en de grenswaarden, bedoeld in artikel 6.8, tiende lid;

 
   

d. de resultaten van de beoordeling en meting van de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, bedoeld in artikel 6.7, eerste en tweede lid, en een uitleg van de betekenis en mogelijk daaraan verbonden risico’s;

 
   

e. het juiste gebruik van individuele gehoorbeschermers;

 
   

f. hoe signalen van gehoorbeschadiging zijn op te sporen en kunnen worden gemeld;

 
   

g. de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op arbeidsgezondheidskundig onderzoek en het doel van dit onderzoek; en

 
   

h. veilige werkmethoden om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken.

 
       

Afdeling 3a

Trillingen

 

6.11b

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en evaluatie, beoordelen en meten

 
 

1

In het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, worden de niveaus van de mechanische trillingen waaraan de werknemer wordt blootgesteld, beoordeeld en indien nodig gemeten.

€ 900

 

2

De beoordeling en de meting worden op zorgvuldige wijze gepland en met passende tussenpozen uitgevoerd.

€ 900

 

3

De meting vindt plaats voor hand-armtrillingen overeenkomstig punt 2 van deel A en voor lichaamstrillingen overeenkomstig punt 2 van deel B van de bijlage bij de richtlijn.

€ 900

 

4

De resultaten van de meting worden in een passende vorm bewaard zodat latere raadpleging mogelijk is.

€ 90

 

5

Bij de beoordeling worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

€ 450

   

a. het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan periodieke trillingen of herhaalde schokken;

 
   

b. de vastgelegde grenswaarden en actiewaarden voor de blootstelling, bedoeld in artikel 6.11a, tweede en derde lid;

 
   

c. mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers met een verhoogd risico;

 
   

d. mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid van werknemers die worden veroorzaakt door de wisselwerking tussen mechanische trillingen en de arbeidsplaats of andere arbeidsmiddelen;

 
   

e. de informatie die door fabrikanten van de arbeidsmiddelen is verstrekt;

 
   

f. het bestaan van vervangend materieel dat ontworpen is om de niveaus van blootstelling aan mechanische trillingen te verminderen;

 
   

g. voortzetting van de blootstelling aan lichaamstrillingen buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;

 
   

h. bijzondere arbeidsomstandigheden, zoals het werken bij lage temperaturen;

 
   

i. door de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in artikel 6.11e, verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voorzover dat mogelijk is.

 
 

6

De beoordeling wordt regelmatig herzien, in ieder geval indien gewijzigde omstandigheden of resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld artikel 6.11e, hiertoe aanleiding geven.

€ 900

       

6.11c

 

Voorkomen of beperken van schadelijke trillingen

 
 

1

Indien de actiewaarden, bedoeld in artikel 6.11a, tweede lid, onderdeel b, en derde lid, onderdeel b, worden of kunnen worden overschreden, wordt, met inachtneming van artikel 3, eerste lid, onderdeel b, van de wet in de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, en in het daarbij behorende plan van aanpak aandacht besteed aan:

€ 900

   

a. alternatieve werkmethoden die de noodzaak van blootstelling aan mechanische trillingen verminderen;

 
   

b. de keuze van de juiste arbeidsmiddelen, ergonomisch goed ontworpen en zo weinig mogelijk trillingen veroorzakend, rekening houdend met het te verrichten werk;

 
   

c. de verstrekking van hulpmiddelen om het risico van gezondheidsschade ten gevolge van trillingen te voorkomen;

 
   

d. passende onderhoudsprogramma's voor de arbeidsmiddelen, de arbeidsplaats en de systemen op de arbeidsplaats;

 
   

e. het ontwerp en de indeling van de arbeidsplaats;

 
   

f. een adequate voorlichting en opleiding van de werknemers, opdat zij de arbeidsmiddelen veilig en juist gebruiken, zodanig dat de blootstelling aan mechanische trillingen zo gering mogelijk is;

 
   

g. beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;

 
   

h. passende werkschema's met voldoende rustpauzes;

 
   

i. het verschaffen van kleding die de blootgestelde werknemers beschermt tegen kou en vocht.

 
 

2

Werknemers worden niet blootgesteld aan trillingen boven de grenswaarde voor blootstelling, bedoeld in artikel 6.11a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a.

€ 3.600

 

3

Indien de grenswaarde toch wordt overschreden:

€ 3.600

   

a. worden onverwijld maatregelen getroffen om de blootstelling terug te brengen tot onder de grenswaarde voor blootstelling;

 
   

b. wordt de oorzaak van de overschrijding van de grenswaarde onderzocht;

 
   

c. worden de beschermings- en preventiemaatregelen aangepast om te voorkomen dat de grenswaarde opnieuw wordt overschreden.

 
       

6.11d

 

Voorlichting en onderricht

 
   

Aan werknemers die aan risico’s in verband met mechanische trillingen op het werk worden blootgesteld, worden doeltreffende voorlichting en doeltreffend onderricht gegeven over:

€ 540

   

a. maatregelen die zijn genomen om de risico's in verband met mechanische trillingen weg te nemen of tot een minimum te beperken;

 
   

b. de grenswaarden en actiewaarden voor blootstelling;

 
   

c. de resultaten van de overeenkomstig artikel 6.11b verrichte beoordelingen en metingen van mechanische trillingen en de gezondheidsschade die de gebruikte arbeidsmiddelen kunnen veroorzaken;

 
   

d. het nut van en de methode voor het opsporen en melden van symptomen van gezondheidsschade;

 
   

e. de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op arbeidsgezondheidskundig onderzoek;

 
   

f. veilige werkmethoden om de blootstelling aan mechanische trillingen tot een minimum te beperken.

 
       

6.11e

 

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek inzake trillingen

 
 

1

Iedere werknemer die voor de eerste keer wordt belast met werkzaamheden die blijkens de beoordeling, bedoeld in artikel 6.11b, eerste lid, gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid, wordt in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld om vóór de aanvang van de werkzaamheden een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

2

Indien bij een werknemer een aandoening wordt geconstateerd die het gevolg zou kunnen zijn van blootstelling aan mechanische trillingen, worden werknemers, die op soortgelijke wijze zijn blootgesteld aan mechanische trillingen, tussentijds in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

 

4

Wanneer bij een werknemer als gevolg van blootstelling aan mechanische trillingen een aantoonbare ziekte of een schadelijke invloed op de gezondheid is vastgesteld, wordt hij door de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst, geïnformeerd over de wijze waarop hij na beëindiging van de blootstelling in de gelegenheid wordt gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan.

€ 90

       

Afdeling 4

Straling

 

6.12

 

Toestellen

 
 

1

Toestellen die schadelijke niet-ioniserende elektromagnetische straling kunnen uitzenden moeten van deugdelijk materiaal en constructie zijn en in goede staat verkeren.

€ 3.600

 

2

De in het eerste lid bedoelde toestellen moeten zich in een zodanige ruimte bevinden en moeten voorts zodanig zijn opgesteld of afgeschermd, dat bij het in werking zijn daarvan gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 3.600

 

3

Indien bij het in werking zijn van een toestel als bedoeld in het eerste lid, het gevaar voor gezondheidsschade ondanks de naleving van de voorschriften, bedoeld in het eerste en tweede lid, niet of niet geheel kan worden voorkomen, moeten zodanige maatregelen worden genomen dat gezondheidsschade zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 3.600

 

4

Indien de in het derde lid bedoelde maatregelen gezondheidsschade niet of niet voldoende kunnen voorkomen, dan moeten persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking worden gesteld.

€ 3.600

 

5

De persoonlijke beschermingsmiddelen moeten door de werknemers bij de arbeid worden gebruikt.

€ 1.800

       

Afdeling 5

Werken onder overdruk

 

6.14

 

Geschiktheid

 
   

Duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk moeten worden verricht door een persoon die in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeert, dat hij in staat is de gevaren, die zijn verbonden aan de door hem te verrichten arbeid, te onderkennen en zo mogelijk te voorkomen of te beperken.

€ 540*

       

6.14a

 

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

 
 

1

Personen, die worden belast met het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden voor de aanvang van die arbeid onderworpen aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek, dat gericht is op de bijzondere gevaren voor de gezondheid, waaraan zij bij de uitoefening van die arbeid kunnen blootstaan.

€ 1.800

 

2

Na een periode van ten hoogste twaalf maanden na het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt het arbeidsgezondheidskundig onderzoek herhaald en vervolgens telkens met een tussenperiode van ten hoogste twaalf maanden sinds het voorafgaande onderzoek.

€ 1.800

 

3

Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt uitgevoerd door een arts, die in het bezit is van een certificaat duikerarts, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800

 

5

Een persoon verricht slechts duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk indien uit het arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt, dat het verrichten van die arbeid op medische gronden toelaatbaar is. Indien uit de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek blijkt dat het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk slechts onder de daarin aangegeven beperkende voorschriften toelaatbaar is, worden deze voorschriften in acht genomen.

€ 4.500*

       

6.15

 

Veiligheidsmaatregelen

 
 

1

Indien duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden verricht, is met inachtneming van de stand van de techniek en rekening houdende met de specifiek te verrichten arbeid:

 
 

a

nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een deugdelijke schriftelijke werkinstructie aanwezig die ten minste de door de werknemers te treffen veiligheidsvoorzieningen alsmede de noodprocedures bevat;

€ 540

 

b

aan de werknemers deugdelijk materiaal dat in goede staat verkeert en voldoende ademgas van goede kwaliteit ter beschikking gesteld;

€ 4.500

 

c

nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een daartoe opgeleid persoon aanwezig is die de werknemers adequaat medisch begeleiden kan;

€ 1.800*

 

d

nabij de plaats waar de arbeid wordt verricht een adequate eerste-hulp uitrusting aanwezig.

€ 4.500

 

2

De opgeleide persoon als bedoeld in artikel 6.15, eerste lid onder c. kan terstond in contact treden met een arts als bedoeld in artikel 6.14a, derde lid.

€ 1.800

       

6.15a

 

Certificering onderhoudssystemen duik- en caissonmaterieel

 
 

1

Duikarbeid, caissonarbeid en overige arbeid onder overdruk worden verricht door een werkgever die in het bezit is van een certificaat Onderhoudssysteem duik- en caissonmaterieel, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800

 

2

Het certificaat, bedoeld in het eerste lid, of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90

       

6.16

 

Duikarbeid

 
 

1

Duikarbeid wordt verricht door één of meer duikers, bijgestaan door een reserveduiker en een ploegleider.

€ 4.500*

 

2

De reserveduiker mag alleen duikarbeid verrichten in het kader van verlenen van hulp en het redden van in moeilijkheden geraakte duikers. Bij het gebruik van een duikklok moet de reserveduiker in de klok aanwezig zijn.

€ 1.800*

 

3

De ploegleider is in het bezit van een certificaat duikploegleider, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 1.800*

 

5

Een ieder die duikarbeid heeft verricht, houdt hiervan aantekening in een persoonlijk duiklogboek.

€ 90*

   

In dit logboek moet in elk geval worden aangetekend:

 
   

– aard van de duikarbeid;

 
   

– het gevolgde duikschema;

 
   

– het gevolgde decompressieverloop;

 
   

– de verblijftijd in de vloeistof.

 
 

6

De duikers en de reserveduiker moeten in het bezit zijn van een certificaat duikarbeid met betrekking tot de soort arbeid die zij verrichten, dat is afgegeven door de minister van SZW of een certificerende instelling.

€ 1.800*

 

7

Indien duikarbeid wordt verricht is de persoon, bedoeld in artikel 6.15, eerste lid, onder c, in het bezit van een certificaat duikmedische begeleiding, dat is afgegeven door de minister van SZW of een certificerende instelling.

€ 1.800*

 

8

Het certificaat duikploegleider, het certificaat duikarbeid en het certificaat duikmedische begeleiding, bedoeld in het derde respectievelijk het zesde en zevende lid , of afschriften daarvan moeten op de arbeidsplaats aanwezig zijn en desgevraagd aan de toezichthouder worden getoond.

€ 90*

       

6.17

 

Melding duikarbeid

 
 

1

Duikarbeid die wordt verricht:

€ 1.800

   

a. op een diepte groter dan 9 meter;

 
   

b. bij een stroomsnelheid groter dan 0,5 meter per seconde;

 
   

c. met voorgenomen decompressie;

 
   

d. met een ademgas anders dan lucht;

 
   

e. over een periode langer dan een week, of

 
   

f. ten behoeve van de ondergrondse winningsindustrie of de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen,

 
   

wordt ten minste vijf werkdagen vóór de aanvang ervan schriftelijk gemeld bij een daartoe aangewezen toezichthouder onder opgaaf van de plaats waar de arbeid zal worden verricht, het tijdstip waarop deze zal aanvangen, het vermoedelijke aantal betrokken werknemers en het aantal werknemers dat daadwerkelijk duikarbeid zal verrichten

 
 

2

Indien de periode tussen de opdracht tot het verrichten van duikarbeid als bedoeld in het eerste lid en de uitvoering ervan wegens het onvoorziene en spoedeisende karakter van de duikarbeid korter is dan vijf werkdagen, dan wordt de duikarbeid zo spoedig mogelijk bij de ambtenaar bedoeld in het eerste lid gemeld.

€ 1.800

 

3

De schriftelijke melding bedoeld in het eerste lid, gaat in geval van duikarbeid ten behoeve van de ondergrondse winningsindustrie of de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen, vergezeld van informatie over de veiligheids- en gezondheidsrisico’s van de duiklocatie.

€ 90

       

6.18

 

Compressiekamer duikarbeid

 
 

1

Bij de plaats waar duikarbeid in water wordt verricht op een diepte van meer dan 15 m of in een andere vloeistof onder een hogere druk dan 1,5.105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personen- en medicijnsluis, aanwezig.

€ 4.500

 

2

Onverminderd het eerste lid is bij de plaats waar duikarbeid wordt verricht een compressiekamer aanwezig indien de reistijd tussen de duiklocatie en de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan 2 uur bedraagt.

€ 4.500

 

3

De compressiekamer, bedoeld in het eerste lid:

€ 4.500

   

a. heeft een omvang en een inrichting die zijn afgestemd op het aantal personen dat duikarbeid verricht en de aard van de werkzaamheden, en

 
   

b. biedt ten minste plaats aan twee personen.

 
 

4

Een compressiekamer als bedoeld in het eerste lid, moet op de juiste wijze worden gebruikt.

€ 4.500*

       

6.19

 

Caissonarbeid

 
 

1

Caissonarbeid moet door ten minste 2 personen worden verricht.

€ 4.500*

 

2

De toezichthouder moet ten minste 30 dagen voor aanvang van caissonarbeid schriftelijk in kennis worden gesteld, onder overlegging van een deugdelijk werkplan.

€ 1.800

 

3

Een caisson wordt gebouwd, geïnstalleerd, aangepast of gedemonteerd onder toezicht van een speciaal daarvoor aangewezen persoon.

€ 1.800

 

4

Caissons moeten regelmatig worden geïnspecteerd door een speciaal daarvoor aangewezen persoon.

€ 1.800

       

6.20

 

Compressiekamer caissonarbeid

 
 

1

Bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht onder een hogere druk dan 1,5.105 Pa boven de atmosferische druk, is een geschikte compressiekamer, voorzien van een personen- en medicijnsluis, aanwezig.

€ 4.500

 

2

Onverminderd het eerste lid is bij de plaats waar caissonarbeid wordt verricht een compressiekamer aanwezig indien de reistijd tussen die plaats en de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan 2 uur bedraagt.

€ 4.500

 

3

De compressiekamer, bedoeld in het eerste lid:

€ 4.500

   

a. heeft een omvang en een inrichting die zijn afgestemd op het aantal personen dat caissonarbeid verricht en de aard van de werkzaamheden, en

 
   

b. biedt ten minste plaats aan twee personen.

 
 

4

Een compressiekamer moet op de juiste wijze worden gebruikt.

€ 4.500*

       

Afdeling 5a

Aanvullende voorschriften ondergrondse winningsindustrieën

 

6.20b

 

Ventilatie

 
 

1

Alle normaal toegankelijke ondergrondse werkterreinen worden behoorlijk geventileerd. Door middel van een permanente ventilatie, wordt, met een voldoende veiligheidsmarge, gezorgd voor een atmosfeer:

€ 4.500

   

a. die gezond is;

 
   

b. waarin het explosiegevaar en het gevaar voor stofdeeltjes die ingeademd kunnen worden, onder controle wordt gehouden;

 
   

c. waarin de arbeidsomstandigheden tijdens de werktijd adequaat zijn, gelet op de gebruikte werkmethoden en de fysieke belasting van de werknemers.

 
 

2

Indien de natuurlijke ventilatie niet aan het eerste lid voldoet wordt de hoofdventilatie door een of meer mechanische ventilatoren verzorgd. Er worden maatregelen getroffen om een constante en continue ventilatie te garanderen. De onderdruk van de hoofdventilatoren wordt voortdurend gecontroleerd. Er is een automatische alarmering voor het geval de hoofdventilatoren onverwacht uitvallen.

€ 4.500

 

3

a. de parameters van de ventilatie worden regelmatig gemeten en

€ 900

   

b. de resultaten van de metingen worden geregistreerd.

€ 90

 

4

Er wordt een plattegrond gemaakt en regelmatig bijgewerkt met alle nuttige gegevens van het ventilatiesysteem. De plattegrond is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan de toezichthouder.

€ 90

       

6.20c

 

Verlichting

 
   

In afwijking van de artikelen 6.3 en 6.4 zijn de werkplekken voor zover mogelijk voorzien van voldoende kunstmatige verlichting voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers. De verlichtingsinstallaties zijn zodanig aangebracht dat het type verlichting geen ongevallenrisico voor de werknemers oplevert.

€ 540

       

Afdeling 5b

Aanvullende voorschriften winningsindustrieën met behulp van boringen

 

6.20e

 

Verlichting

 
   

Verlichtingsinstallaties zijn zodanig ontworpen dat operationele bedieningsruimten, vluchtwegen, inschepingszones en gevaarlijke zones gedurende de aanwezigheid van de werknemers verlicht zijn.

€ 540

       

Afdeling 6

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

 

6.30

 

Daglicht en kunstlicht (thuiswerkers)

 
   

Indien de thuiswerker reeds uit eigen hoofde beschikt over voorzieningen voor kunstverlichting als bedoeld in artikel 6.3, tweede lid, behoeft de thuiswerkgever deze niet alsnog ter beschikking te stellen.

€ 540

       

Hoofdstuk 7

Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden

 

Afdeling 2

Algemene voorschriften

 

7.2

 

Arbeidsmiddelen met een CE-markering

 
 

1

Een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld arbeidsmiddel voldoet aan de op dat arbeidsmiddel van toepassing zijnde Warenwetbesluiten.

€ 3.600

       

7.3

 

Geschiktheid arbeidsmiddelen

 
 

1

Bij de keuze van de arbeidsmiddelen die de werkgever ter beschikking stelt, wordt rekening gehouden met de uit de ri&e als bedoeld in artikel 5 Arbowet, gebleken:

€ 1.800

   

– specifieke kenmerken van de arbeid;

 
   

– omstandigheden waaronder deze worden verrichten;

 
   

– op de arbeidsplaats al bestaande gevaren;

 
   

– de gevaren die daaraan zouden kunnen worden toegevoegd door het gebruik van de desbetreffende arbeidsmiddelen.

 
 

2

Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.

€ 1.800

 

3

De arbeidsmiddelen, bedoeld in het tweede lid, moeten voorst geschikt zijn voor het uit te voeren werk of daartoe behoorlijk zijn aangepast.

€ 1.800

 

4

Voor zover het redelijkerwijs niet mogelijk is de gevaren bij het gebruik van de arbeidsmiddelen te voorkomen, moeten zodanige maatregelen worden getroffen dat gevaren zoveel mogelijk worden beperkt.

€ 1.800

       

7.4

 

Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen

 
 

1

Een arbeidsmiddel moet uit deugdelijk materiaal bestaan.

€ 4.500

 

2

Een arbeidsmiddel moet van deugdelijke constructie zijn.

€ 4.500

 

3

Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.

€ 4.500

 

4

Het gevaar getroffen te worden door ongewild in beweging of vrijkomende voorwerpen, producten, vloeistoffen of gassen wordt voorkomen en indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk beperkt.

€ 4.500

   

Maatregelen gericht op collectieve bescherming hebben de voorrang boven maatregelen gericht op individuele bescherming.

 
       

7.4a

 

Keuringen

 
 

1

Een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie moet na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen, worden gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.

€ 1.800

 

2

Een arbeidsmiddel als bedoeld in het eerste lid, moet voorts na elke montage op een nieuwe locatie of een nieuwe plek worden gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.

€ 1.800

 

3

Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechtering welke aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd.

€ 1.800

 

4

Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden als bedoeld in het derde lid, moet worden gekeurd, waarbij het zo nodig wordt beproefd, telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van het arbeidsmiddel.

€ 1.800

   

Als uitzonderlijke gebeurtenissen worden in ieder geval aangemerkt: natuurverschijnselen, veranderingen aan het arbeidsmiddel, ongevallen met het arbeidsmiddel en langdurige buitengebruikstelling van het arbeidsmiddel.

 
 

5

Keuringen worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling.

€ 1.800

 

6

Schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde keuringen moeten op de arbeidsplaats aanwezig zijn en moeten desgevraagd worden getoond aan de toezichthouder.

€ 90

       

7.5

 

Montage, demontage, onderhoud, reparatie en reiniging van arbeidsmiddelen

 
 

1

De nodige maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat arbeidsmiddelen tijdens de gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat worden gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen.

€ 4.500

 

2

Onderhouds-, reparatie- en schoonmaakwerkzaamheden aan een arbeidsmiddel mogen slechts worden uitgevoerd wanneer dit is uitgeschakeld en drukloos of spanningsloos is gemaakt.

€ 4.500*

   

Indien dit niet mogelijk is dan moeten doeltreffende maatregelen worden genomen om die werkzaamheden veilig te kunnen uitvoeren.

 
 

3

Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing op productie- en afstelwerkzaamheden met of aan een arbeidsmiddel.

€ 4.500*

 

4

Een bij een arbeidsmiddel behorend onderhoudsboek moet goed worden bijgehouden.

€ 90

 

5

Montage en demontage van een arbeidsmiddel vindt op veilige wijze plaats, met inachtneming van de eventuele aanwijzingen van de fabrikant.

€ 4.500

       

7.6

 

Deskundigheid werknemers

 
 

1

Met betrekking tot arbeidsmiddelen waarvan het gebruik een specifiek gevaar voor de veiligheid van de werknemers kan opleveren, blijft het gebruik voorbehouden aan werknemers die met het gebruik belast zijn.

€ 1.800

 

2

Werknemers die belast zijn met ombouwen, onderhouden, repareren of reinigen van arbeidsmiddelen als bedoeld in het eerste lid, moeten daartoe een specifieke deskundigheid en ervaring bezitten.

€ 1.800

       

7.7

 

Veiligheidsvoorzieningen in verband met bewegende delen van arbeidsmiddelen

 
 

1

Indien bewegende delen van een arbeidsmiddel gevaar opleveren, moeten zij van zodanige schermen of beveiligingsinrichtingen zijn voorzien, dat het gevaar zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 4.500

 

2

De schermen of beveiligingsinrichtingen moeten stevig zijn uitgevoerd.

€ 4.500

 

3

De schermen of beveiligingsinrichtingen mogen geen bijzondere gevaren opleveren.

€ 4.500

 

4

De schermen of beveiligingsinrichtingen mogen niet eenvoudig kunnen worden genegeerd of buiten werking worden gesteld.

€ 4.500

 

5

De schermen of beveiligingsinrichtingen moeten op voldoende afstand van de gevaarlijke zone van het arbeidsmiddel zijn aangebracht.

€ 4.500

 

6

De schermen of beveiligingsinrichtingen moeten het zicht op de arbeid zo min mogelijk belemmeren.

€ 4.500

 

7

Schermen of beveiligingsinrichtingen van arbeidsmiddelen, moeten op een zodanige wijze zijn aangebracht dat de noodzakelijke onderhouds- en reparatiewerkzaamheden op veilige wijze kunnen worden uitgevoerd.

€ 4.500

   

Daarbij moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat de schermen of beveiligingsinrichtingen moeten worden gedemonteerd.

 
       

7.8

 

Verlichting

 
   

Werk- en onderhoudspunten van een arbeidsmiddel moeten – in aanvulling op artikel 6.3 – voldoende en doelmatig zijn verlicht.

€ 1.800

       

7.9

 

Hoge en lage temperatuur

 
   

Zoveel als mogelijk moet worden voorkomen dat werknemers in de onmiddellijke nabijheid kunnen komen van een arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan met een zeer hoge of zeer lage temperatuur. Indien dat niet mogelijk is, dan moeten doeltreffende maatregelen zijn getroffen om aanraking te voorkomen.

€ 4.500

       

7.10

 

Alarmsignalen

 
   

Alarmsignalen van een arbeidsmiddel moeten gemakkelijk en duidelijk waarneembaar en als zodanig goed herkenbaar zijn.

€ 540

   

Deze alarmsignalen moeten voldoen aan de algemene vereisten van veiligheids- en gezondheidssignalering als bedoeld in artikel 8.4.

 
       

7.11

 

Loskoppelen arbeidsmiddel

 
 

1

Een arbeidsmiddel moet over duidelijk herkenbare voorzieningen beschikken, waarmee het van zijn krachtbronnen moet kunnen worden losgekoppeld.

€ 4.500

 

2

Het na loskoppeling opnieuw aansluiten van een arbeidsmiddel op een krachtbron mag geen gevaar opleveren voor de werknemers.

€ 4.500

       

7.11a

 

Voorlichting

 
 

1

Een bij een arbeidsmiddel behorende gebruiksaanwijzing moet in begrijpelijke vorm ter kennis worden gebracht van de betrokken werknemers.

€ 90

 

2

Indien het gebruik of de aanwezigheid van arbeidsmiddelen in de onmiddellijke werkomgeving gevaren voor de werknemers kunnen opleveren, moeten zij hierop worden gewezen, ook indien de werknemers van deze middelen geen rechtstreeks gebruik maken.

€ 90

       

Afdeling 3

Arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem

 

7.13

 

Bedieningssystemen

 
 

1

Een bedieningssysteem van een arbeidsmiddel moet veilig zijn.

€ 1.800

 

2

Een bedieningssysteem van een arbeidsmiddel mag ook bij onopzettelijke handelingen geen gevaar opleveren voor werknemers.

€ 1.800

 

3

Bij de keuze van een bedieningssysteem moet rekening worden gehouden met defecten, storingen en belastingen die bij het gebruik kunnen worden verwacht.

€ 1.800

 

4

Een bedieningssysteem moet duidelijk zichtbaar en herkenbaar zijn en is daartoe, waar nodig, op passende wijze van functionele aanduidingen voorzien.

€ 1.800

 

5

Een bedieningssysteem moet zich zoveel mogelijk buiten de gevaarlijke zone van een arbeidsmiddel bevinden.

€ 1.800

 

6

De plaats van het bedieningssysteem van een arbeidsmiddel mag geen extra gevaren opleveren voor werknemers.

€ 1.800

 

7

Indien een arbeidsmiddel in werking kan worden gesteld of kan worden gestopt op een plaats waar dat arbeidsmiddel niet geheel kan worden gezien, dan moet om de betrokken werknemers te beschermen, telkens tijdig voor het inwerkingstellen of stoppen van dat arbeidsmiddel een signaal worden gegeven dat voldoet aan de algemene vereisten van veiligheids- en gezondheidssignalering als bedoeld in artikel 8.4.

€ 1.800*

       

7.14

 

In werking stellen van arbeidsmiddelen

 
 

1

Een arbeidsmiddel mag uitsluitend in werking worden gesteld door een opzettelijk verrichte handeling met een daarvoor bestemd bedieningssysteem.

€ 4.500

       

7.15

 

Stopzetten van arbeidsmiddelen

 
 

1

Een arbeidsmiddel kan op veilige wijze worden stopgezet met een daarvoor bestemd bedieningssysteem.

€ 4.500

   

Een bedieningssysteem stopt naar gelang het gevaar hetzij het gehele arbeidsmiddel hetzij onderdelen daarvan, zodanig dat het arbeidsmiddel in een veilige toestand is.

 
 

2

Wanneer een arbeidsmiddel of onderdelen daarvan zijn stopgezet, moet de energietoevoer naar het arbeidsmiddel of de onderdelen daarvan die het gevaar veroorzaken zijn onderbroken.

€ 4.500

 

3

De opdracht tot het stopzetten van een arbeidsmiddel of een onderdeel daarvan kan niet worden opgeheven door een opdracht tot starten ervan.

€ 4.500

       

7.16

 

Noodstopvoorziening

 
   

Een arbeidsmiddel moet beschikken over een noodstopvoorziening, indien dit met het oog op de gevaren van dat arbeidsmiddel en de normale tijd die nodig is om dat arbeidsmiddel stop te zetten noodzakelijk is.

€ 4.500

       

Afdeling 4

Aanvullende voorschriften specifieke arbeidsmiddelen en werkzaamheden

 

7.17a

 

Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen

 
 

1

Mobiele arbeidsmiddelen waarop een of meer personen kunnen worden vervoerd, moeten zodanig zijn uitgerust dat het gevaar voor deze personen tijdens het vervoer zoveel mogelijk wordt beperkt.

€ 4.500

 

2

Mobiele arbeidsmiddelen, met uitzondering van heftrucks, waarmee een of meer personen kunnen worden vervoerd, moeten zodanig zijn uitgerust dat onder de feitelijke gebruiksomstandigheden de gevaren als gevolg van het kantelen of omvallen van het mobiele arbeidsmiddel zoveel mogelijk worden beperkt door:

€ 4.500

   

a. een beschermingsconstructie die verhindert dat het mobiele arbeidsmiddel zich meer dan een kwartslag kan bewegen, of

 
   

b. een constructie die ervoor zorgt dat er rond de te vervoeren personen voldoende vrije ruimte voorhanden is, wanneer het mobiele arbeidsmiddel zich meer dan een kwartslag kan bewegen, of

 
   

c. andere voorzieningen met een gelijk veiligheidsniveau.

 
 

4

Indien het gevaar bestaat dat de te vervoeren personen bij kanteling of omslaan bekneld kunnen raken tussen de delen van het mobiele arbeidsmiddel en de grond, dan moet een systeem zijn geïnstalleerd waarmee zij kunnen worden tegengehouden.

€ 4.500

 

5

Heftrucks waarmee een of meer personen kunnen worden vervoerd, zijn zodanig uitgerust, dat het gevaar van kantelen of de gevolgen daarvan zoveel mogelijk worden beperkt door:

€ 4.500

   

a. een bestuurderscabine, of

 
   

b. een inrichting die verhindert dat de heftruck kantelt, of

 
   

c. een inrichting die ervoor zorgt dat, indien de heftruck kantelt, er voor de te vervoeren personen voldoende vrije ruimte is tussen de grond en bepaalde delen van de heftruck, of

 
   

d. een inrichting op elke zitplaats van de heftruck, waarmee de op de truck aanwezige personen zich op de zitplaats kunnen vastzetten, of

 
   

e. andere voorzieningen met een gelijk veiligheidsniveau.

 
 

6

Indien het onverhoeds blokkeren van onderdelen voor de energieoverbrenging tussen het mobiele arbeidsmiddel en zijn hulpstukken of aanhangers specifieke gevaren kan opleveren, dan moet het arbeidsmiddel uitgerust zijn met een voorziening die deze blokkering verhindert.

€ 4.500

   

Indien een dergelijke blokkering niet kan worden verhinderd, moeten zodanige maatregelen zijn genomen dat de gevaren zoveel mogelijk worden beperkt.

 
 

7

Mobiele arbeidsmiddelen moeten zijn voorzien van middelen voor de bevestiging van onderdelen voor de energieoverbrenging, wanneer deze onderdelen vervuild of beschadigd kunnen raken doordat zij over de grond slepen.

€ 1.800

       

7.17b

 

Uitrusting mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving

 
 

2

Mobiele arbeidsmiddelen moeten zijn uitgerust met:

 
 

a

voorzieningen om te vermijden dat zij door onbevoegden in werking kunnen worden gesteld;

€ 1.800

 

b

doeltreffende voorzieningen ter beperking van de gevolgen van een eventuele botsing, indien verschillende, op rails rijdende arbeidsmiddelen tegelijkertijd worden verplaatst;

€ 4.500

 

c

een rem- en stopvoorziening;

€ 4.500

 

d

een noodvoorziening, voorzover die om veiligheidsredenen noodzakelijk is, welke voorziening bij het uitvallen van het hoofdsysteem van de rem- en stopvoorzieninig het mobiele arbeidsmiddel door gemakkelijk toegankelijke besturingsorganen of door automatische systemen het mobiele arbeidsmiddel kan afremmen en tot stilstand brengen;

€ 4.500

 

e

doeltreffende hulpmiddelen die toereikend zicht voor de bestuurder mogelijk maken indien het directe gezichtsveld van hem ontoereikend is om de veiligheid van personen te waarborgen.

€ 4.500

 

5

Indien mobiele arbeidsmiddelen op afstand worden bediend, komen zij automatisch tot stilstand wanneer zij het controlegebied verlaten.

€ 4.500

 

6

Indien mobiele arbeidsmiddelen op afstand worden bediend en onder normale gebruiksomstandigheden werknemers kunnen aan- of klemrijden, zijn zij uitgerust met voorzieningen die bescherming tegen deze gevaren bieden, tenzij er andere geschikte voorzieningen aanwezig zijn om het gevaar van aanrijdingen te beperken.

€ 4.500

       

7.17c

 

Gebruik mobiele arbeidsmiddelen

 
 

1

Mobiele arbeidsmiddelen met een eigen aandrijving worden bediend door werknemers die daartoe een specifieke deskundigheid beschikken.

€ 1.800

 

2

Het meerijden van werknemers op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving is slechts toegestaan op speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen.

€ 4.500*

 

3

Indien tijdens de verplaatsing van een arbeidsmiddel als bedoeld in het tweede lid, werkzaamheden worden uitgevoerd, wordt de snelheid van het arbeidsmiddel zo nodig aangepast.

€ 4.500*

 

4

Indien een mobiel arbeidsmiddel zich binnen een werkzone waar werknemers zich kunnen bevinden, beweegt, worden doeltreffende verkeersregels vastgesteld.

€ 900

 

5

Doeltreffende organisatorische maatregelen worden genomen om te voorkomen dat zich werknemers bevinden in de werkzone van mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving.

€ 900

 

6

Indien voor de goede uitvoering van de werkzaamheden de aanwezigheid van werknemers in een werkzone als bedoeld in het zesde lid, is vereist, worden doeltreffende maatregelen genomen om te voorkomen dat zij door het mobiele arbeidsmiddel gewond raken.

€ 900

 

7

Met een verbrandingsmotor uitgeruste mobiele arbeidsmiddelen worden op de arbeidsplaats niet gebruikt, tenzij is gezorgd voor voldoende schone lucht.

€ 4.500*

 

8

Een mobiel arbeidsmiddel wordt niet eerder door de bestuurder verlaten dan nadat het is stilgezet en is zeker gesteld dat het na het verlaten niet onverhoeds in beweging komt.

€ 1.800*

       

7.17d

 

Personentransport over water

 
   

Bij transport van werknemers over water worden doeltreffende maatregelen getroffen om de veiligheid van deze werknemers te waarborgen.

€ 1.800

       

7.18

 

Hijs- en hefwerktuigen

 
 

1

Een hijs- of hefwerktuig is op of nabij de bedieningsplaats voorzien van een goed leesbare aanduiding die voor elke gebruikelijke configuratie van dat werktuig de toegelaten bedrijfslast vermeldt.

€ 540

 

2

Een hijs- of hefwerktuig wordt, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder belast dan de toegelaten bedrijfslast of bedrijfslasten noch zwaarder dan een veilig gebruik toelaat.

€ 4.500*

 

3

Hijs- en hefwerktuigen worden bediend door personen die daartoe een specifieke deskundigheid bezitten.

€ 1.800

 

4

Met een hijs- of hefwerktuig dat uitsluitend is bestemd en ingericht voor het vervoer van goederen, worden in de plaats van of tezamen met goederen geen personen vervoerd.

€ 1.800*

 

6

Hijs- of hefwerktuigen worden zodanig opgesteld dat het gevaar wordt beperkt dat de lasten de werknemers raken, dan wel ongewild op gevaarlijke wijze uit hun baan of in een vrije val raken of losraken.

€ 4.500*

 

7

Doeltreffende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat werknemers zich niet ophouden onder hangende lasten.

€ 4.500*

 

8

Hangende lasten worden niet verplaatst boven niet beschermde werkplekken waar zich in de regel werknemers bevinden.

€ 4.500*

 

9

Indien bij toepassing van de leden zeven en acht het goede verloop van de werkzaamheden niet kan worden gegarandeerd, worden passende procedures vastgesteld en toegepast om de veiligheid van de betrokken werknemers te waarborgen.

€ 1.800*

       

7.18a

 

Hijs- en hefwerktuigen voor niet-geleide lasten

 
 

2

Wanneer twee of meer hijs- en hefwerktuigen zodanig op een werkplek worden geïnstalleerd of gemonteerd dat hun werkgebieden elkaar overlappen, worden doeltreffende maatregelen genomen om botsingen tussen de lasten of delen van deze werktuigen te voorkomen.

€ 4.500*

 

3

Bij het gebruik van een mobiel hijs- of hefwerktuig worden doeltreffende maatregelen genomen om te vermijden dat het werktuig kantelt, ongewild in beweging komt of wegglijdt.

€ 4.500*

 

4

Er wordt op toegezien dat maatregelen, bedoeld in het derde lid, naar behoren worden uitgevoerd.

€ 1.800

 

5

Wanneer de bediener van een hijs- of hefwerktuig noch rechtstreeks noch door middel van informatieverstrekkende hulpmiddelen de volledige baan van de last kan volgen, wordt een werknemer aangewezen die met de bediener in verbinding staat om hem te leiden.

€ 1.800

 

6

Voorts worden verdere organisatorische maatregelen genomen om ongewilde botsingen van de last te voorkomen.

€ 1.800

 

7

Wanneer lasten met de hand worden vast- of losgemaakt, zijn de werkzaamheden zodanig georganiseerd dat de werknemer deze handelingen veilig kan verrichten en hierover direct of indirect controle behoudt.

€ 1.800

 

8

Alle handelingen voor het hijsen of heffen worden correct gepland teneinde de veiligheid van de werknemers te garanderen.

€ 270

 

9

De handelingen, bedoeld in het achtste lid, worden onder doeltreffend toezicht uitgevoerd.

€ 1.800

 

10

Met name indien een last gelijktijdig wordt gehesen of geheven door twee of meer hijs- of hefwerktuigen, wordteen procedure vastgesteld en toegepast om een goede coördinatie van de handelingen van de bedieners te waarborgen.

€ 540*

 

11

Indien hijs- of hefwerktuigen bij het geheel of gedeeltelijk uitvallen van de energietoevoer de lasten niet meer kunnen houden, zijn doeltreffende maatregelen genomen om te vermijden dat werknemers aan de daarmee gepaard gaande gevaren worden blootgesteld.

€ 4.500

 

12

Op lasten, bedoeld in het elfde lid, wordt voortdurend toezicht gehouden, tenzij:

€ 1.800

   

– de toegang tot de gevarenzone wordt verhinderd; en

 
   

– de lasten volkomen veilig zijn vastgemaakt en worden vastgehouden.

 
 

13

In de open lucht gebruikte hijs- en hefwerktuigen worden stilgelegd zodra de weersomstandigheden zodanig verslechteren dat de bedrijfsveiligheid in gevaar komt en de werknemers aan gevaren worden blootgesteld.

€ 4.500*

   

In dit geval worden doeltreffende beschermingsmaatregelen genomen, in het bijzonder om te verhinderen dat het hijs- of hefwerktuig kantelt.

 
       

7.18b

 

Hijs- en hefwerktuigen voor personen

 
 

1

In aanvulling op de artikelen 7.18. en 7.18a, moeten hijs- en hefwerktuigen,die zijn bestemd en ingericht voor het hijsen of heffen van personen, met zodanige voorzieningen zijn uitgerust dat zoveel mogelijk wordt voorkomen dat:

€ 4.500

   

a. het hijs- of hefplatform voor personen naar beneden valt;

 
   

b. personen van dit platform vallen;

 
   

c. een persoon, die van het hijs- of hefwerktuig gebruik maakt, wordt verpletterd, beklemd raakt of wordt aangestoten, in het bijzonder als gevolg van een onopzettelijk contact met een voorwerp.

 
 

2

Een hijs- of hefwerktuig als bedoeld in het eerste lid, heeft voorts een zodanige voorziening, dat bij een mankement aan het werktuig de veiligheid van personen die zich op het hijs- of hefplatform voor personen bevinden, zoveel mogelijk is gewaarborgd en dat hun bevrijding mogelijk is.

€ 4.500

 

3

Indien het gevaar, bedoeld in het eerste lid, onder a, om redenen in verband met de terreinomstandigheden en het hoogteverschil niet met behulp van een veiligheidsvoorziening kan worden vermeden, dan moet in de ophanging van het platform een geschikte kabel, ketting of een andere voorziening met een verhoogde veiligheidscoëfficiënt worden toegepast.

€ 4.500

 

4

In het geval, bedoeld in het derde lid, moet de goede staat van de in de ophanging toegepaste kabel, ketting of andere voorziening elke werkdag worden gecontroleerd.

€ 1.800

       

7.20

 

Hijs- en hefgereedschap

 
 

1

Hijs- en hefgereedschap moet worden gekozen op grond van te hanteren lasten, de aanslagpunten, de haakvoorziening en de weersomstandigheden, daarbij rekening houdend met de wijze van aanslaan van de last en het te gebruiken hijs- of hefwerktuig.

€ 4.500

 

2

Hijs- en hefgereedschap, anders dan touwwerk of staalkabels, moet zijn voorzien van een goed leesbare aanduiding die de werklast vermeldt.

€ 540

 

3

Samengesteld hijs- en hefgereedschap moet duidelijk zijn gemarkeerd om de gebruiker in staat te stellen de kenmerken ervan te kennen.

€ 540

 

4

Hijs- en hefgereedschap mag, behalve ten behoeve van beproeving, niet zwaarder worden belast dan de werklast of dan een veilig gebruik toelaat.

€ 4.500*

 

5

Hijs- en hefgereedschap moet zodanig zijn opgeslagen dat het niet kan worden beschadigd of aangetast.

€ 1.800

 

6

Hijs- en hefgereedschap moet, ten minste eenmaal per jaar, door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon of instelling op zijn goede staat worden onderzocht waarbij het zo nodig beproefd. Deze persoon of instelling moet over de daarvoor benodigde uitrusting beschikken.

€ 1.800

 

7

Bewijsstukken van de onderzoeken en beproevingen, bedoeld in het zesde lid, moeten op de arbeidsplaats aanwezig zijn en moeten desgevraagd worden getoond aan de toezichthouder.

€ 90

       

7.21

 

Werkzaamheden in liftschachten

 
 

1

Indien zich in een schacht twee of meer liften bevinden, dan moeten afdoende technische maatregelen worden genomen teneinde te voorkomen dat personen bij werkzaamheden in de schacht aan één van de liften, getroffen kunnen worden door onderdelen van een naastliggende lift.

€ 4.500

 

2

Indien geen afdoende technische maatregelen kunnen worden genomen, teneinde te voorkomen dat personen bij werkzaamheden in de schacht aan één van de liften, getroffen kunnen worden door onderdelen van een naastliggende lift, dan moet de naastliggende lift worden stilgezet.

€ 4.500*

       

7.22

 

Vervoer van personen in werkbakken

 
   

Vervallen.

 
       

7.23

 

Gebruik van arbeidsmiddelen voor tijdelijke werkzaamheden op hoogte (algemeen)

 
 

1

Indien tijdelijke werkzaamheden op hoogte niet veilig en onder passende ergonomische omstandigheden op een daartoe geschikte werkvloer kunnen worden uitgevoerd, worden de meest geschikte arbeidsmiddelen gekozen om veilige arbeidsomstandigheden te waarborgen en te handhaven. Om dit te bereiken:

 
 

a

krijgen collectieve veiligheidsmaatregelen voorrang boven persoonlijke veiligheidsmaatregelen;

€ 4.500

 

b

zijn de afmetingen van de arbeidsmiddelen:

€ 4.500

   

1°. afgestemd op de aard van de te verrichten werkzaamheden;

 
   

2°. afgestemd op de voorzienbare belastingen, en

 
   

3°. zodanig dat zonder gevaar doorgang mogelijk is;

 
 

c

worden de meest geschikte toegangsmiddelen voor de tijdelijke arbeidsplaats op hoogte gekozen afhankelijk van het verkeer, de te overbruggen hoogte en de gebruiksduur;

€ 4.500

 

d

biedt het gekozen toegangsmiddel de mogelijkheid van ontruiming bij dreigend gevaar;

€ 4.500

 

e

levert het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd geen extra valrisico’s op.

€ 4.500

 

2

Met inachtneming van het eerste lid wordt het gebruik van ladders en trappen als arbeidsplaatsen op hoogte beperkt tot omstandigheden waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen niet gerechtvaardigd is in verband met het geringe risico, en

€ 4.500

   

a. vanwege de korte gebruiksduur, of

 
   

b. de bestaande kenmerken van de locaties die de werkgever niet kan veranderen.

 
 

3

Toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen worden alleen gebruikt onder omstandigheden waarin uit de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, blijkt dat het werk veilig kan worden uitgevoerd en waarin het gebruik van andere, veiliger arbeidsmiddelen redelijkerwijs niet mogelijk is.

€ 4.500

 

4

In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt, rekening houdend met de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, en met de duur van de werkzaamheden en met de ergonomische vereisten, voorzien in een zitje met geschikte toebehoren.

€ 4.500

 

5

Afhankelijk van het te gebruiken arbeidsmiddel worden ter minimalisering van de aan dit arbeidsmiddel verbonden risico’s voor de werknemers, de nodige maatregelen genomen. Zo nodig worden valbeveiligingen aangebracht.

€ 4.500

 

6

De valbeveiligingen zijn van een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat letsel bij de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 4.500

 

7

De collectieve valbeveiligingen worden alleen onderbroken daar waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.

€ 4.500

 

8

Wanneer de uitvoering van werkzaamheden vereist dat een collectieve valbeveiliging tijdelijk wordt verwijderd, wordt gezorgd voor doeltreffende, vervangende veiligheidsvoorzieningen.

€ 4.500

 

9

De werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden niet uitgevoerd zolang deze vervangende voorzieningen niet zijn getroffen.

€ 4.500

 

10

Na de definitieve of tijdelijke beëindiging van de werkzaamheden, bedoeld in het achtste lid, worden de collectieve valbeveiligingen weer aangebracht.

€ 4.500

 

11

Tijdelijke werkzaamheden op hoogte worden slechts uitgevoerd wanneer de weersomstandigheden de veiligheid en gezondheid van de werknemers niet in gevaar brengen.

€ 4.500

       

7.23a

 

Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van ladders en trappen

 
 

1

Ladders en trappen worden zodanig geplaatst dat hun stabiliteit tijdens het gebruik is gewaarborgd. In ieder geval worden hiertoe de volgende maatregelen genomen:

€ 4.500

   

a. de steunpunten van draagbare ladders en trappen rusten op een stabiele, stevige en onbeweeglijke ondergrond van voldoende omvang, zodat de sporten horizontaal blijven;

 
   

b. hangladders worden stevig vastgemaakt en, met uitzondering van touwladders, zodanig dat zij niet kunnen verschuiven en dat heen en weer zwaaien wordt vermeden.

 
 

2

Bij het gebruik van ladders en trappen worden in ieder geval de volgende maatregelen genomen:

€ 4.500

   

a. het wegglijden van de voet van draagbare ladders en trappen tijdens het gebruik wordt tegengegaan door de boven of onderkant van de ladderbomen vast te zetten, of door middel van een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing;

 
   

b. toegangsladders steken tenminste 1 meter uit boven het toegangsniveau, tenzij andere voorzieningen een veilig houvast mogelijk maken;

 
   

c. meerdelige ladders en schuifladders worden zodanig gebruikt dat de verschillende delen niet ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven;

 
   

d. verrolbare ladders en trappen worden vastgezet voordat zij worden betreden.

 
 

3

Ladders en trappen worden zodanig gebruikt dat de werknemers steeds veilige steun en houvast hebben. In elk geval mag het met de hand dragen van lasten op een ladder of een trap niet een veilig houvast belemmeren.

€ 4.500

       

7.23b

 

Specifieke bepalingen betreffende steigers

 
 

1

Wanneer voor de gekozen steiger de sterkte- en stabiliteitsberekening niet beschikbaar is of de overwogen structuurconfiguraties in de berekening niet zijn voorzien, wordt alsnog een sterkte- en stabiliteitsberekening uitgevoerd, tenzij de steiger wordt opgebouwd volgens een algemeen erkende standaardconfiguratie.

€ 900

 

2

Afhankelijk van de complexiteit van de gekozen steiger wordt door een daartoe bevoegde persoon een montage-, demontage- en ombouwschema opgesteld. Dit schema kan de vorm hebben van een algemeen uitvoeringsschema, dat voor specifieke steigers is aangevuld met detailtekeningen.

€ 1.800

 

3

De ondersteuningen van een steiger worden beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing.

€ 4.500

 

4

Het dragende oppervlak van de ondersteuningen heeft een voldoende capaciteit.

€ 4.500

 

5

De stabiliteit van de steiger is verzekerd. Ongewilde bewegingen van rolsteigers tijdens werkzaamheden op hoogte worden door een passende voorziening voorkomen.

€ 4.500

 

6

De afmetingen, de vorm en de ligging van de vloeren van een steiger worden aan de aard van de te verrichten werkzaamheden en aan de te dragen lasten aangepast en zijn zodanig dat veilig verkeer kan plaatsvinden en veilig kan worden gewerkt.

€ 4.500

 

7

De vloeren van steigers zijn zodanig gemonteerd dat hun onderdelen bij normaal gebruik niet kunnen bewegen. Tussen de onderdelen van de vloeren en de verticale inrichtingen van de collectieve valbeveiligingen komen geen gevaarlijke openingen voor.

€ 4.500

 

8

Indien bepaalde gedeelten van een steiger niet gebruiksklaar zijn, worden deze gedeelten met inachtneming van afdeling 2 van hoofdstuk 8 gemarkeerd met waarschuwingssignalen en behoorlijk afgebakend door materiële elementen die de toegang tot de gevarenzone beletten.

€ 540

 

9

Steigers worden alleen opgebouwd, afgebroken of ingrijpend veranderd onder leiding van een bevoegde persoon en door werknemers die voor de beoogde werkzaamheden een toereikende en specifieke opleiding hebben ontvangen met betrekking tot de specifieke risico’s die in het bijzonder is gericht op:

€ 1.800

   

a. het begrijpen van het montage-, demontage- en ombouwschema van de betreffende steiger;

 
   

b. het veilig monteren, demonteren of ombouwen van de betreffende steiger;

 
   

c. maatregelen ter preventie van het risico dat personen of voorwerpen vallen;

 
   

d. veiligheidsmaatregelen bij veranderende weersomstandigheden die afbreuk kunnen doen aan de veiligheid van de betrokken steigers;

 
   

e. de toelaatbare belasting, en

 
   

f. ieder ander risico dat de montage-, demontage- of ombouwwerkzaamheden met zich mee kunnen brengen.

 
 

10

De persoon die de werkzaamheden leidt en de betrokken werknemers moeten beschikken over het montage-, demontage- en ombouwschema, bedoeld in het tweede lid, met inbegrip van eventuele daarbijbehorende instructies.

€ 90

       

7.23c

 

Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen

 
 

1

Bij het gebruik van toegangs- en positioneringstechnieken met lijnen als bedoeld in artikel 7.23, derde lid, wordt aan de volgende voorwaarden voldaan:

 
 

a

het systeem omvat ten minste twee afzonderlijk verankerde lijnen, te weten:

€ 4.500

   

1°. een werklijn die dient om op of uit de arbeidsplaats te komen, en

 
   

2°. een veiligheidslijn die als reservelijn fungeert;

 
 

b

de werknemers beschikken over en maken gebruik van een geschikt harnas dat voldoet aan de bepalingen, vastgesteld bij of krachtens afdeling 1 van hoofdstuk 8, waardoor zij verbonden zijn met de veiligheidslijn;

€ 4.500*

 

c

de werklijn is voorzien van:

€ 4.500

   

1°. een veilig stijg- en afdaalmechanisme, en

 
   

2°. een zelfblokkerend mechanisme waardoor de gebruiker, wanneer hij de controle over zijn bewegingen verliest, niet kan vallen;

 
 

d

de veiligheidslijn is uitgerust met een beweegbaar valbeveiligingsmechanisme dat de werknemer in zijn bewegingen volgt;

€ 4.500

 

e

de gereedschappen en andere hulpstukken die de werknemer gebruikt, zijn verbonden met het harnas of het zitje van de werknemer, bedoeld in artikel 7.23, vierde lid, of op een andere, passende wijze bevestigd;

€ 4.500

 

f

het werk wordt naar behoren gepland en er wordt toezicht gehouden opdat zo nodig de werknemer onmiddellijk hulp kan worden geboden;

€ 1.800

 

g

de betrokken werknemers ontvangen een adequate en specifieke opleiding voor de beoogde werkzaamheden, in het bijzonder betreffende de reddingsprocedures.

€ 1.800

 

2

In uitzonderlijke omstandigheden waarin het gebruik van twee lijnen, gezien de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, het werk gevaarlijker zou maken, kan het gebruik van één enkele lijn worden toegestaan mits passende maatregelen zijn genomen om de veiligheid te waarborgen.

€ .4500

       

7.23d

 

Specifieke bepalingen betreffende het gebruik van werkbakken

 
 

1

In afwijking van artikel 7.18, vierde lid, is het vervoer van werknemers met behulp van een werkbak die is gekoppeld aan een hijs-of hefwerktuig uitsluitend toegestaan indien vanuit die werkbak werkzaamheden worden verricht die jaarlijks hooguit enkele keren plaatsvinden en die per keer niet langer duren dan vier uren, op plaatsen die moeilijk bereikbaar zijn en indien toepassing van andere, meer geëigende middelen om die plaatsen te bereiken, grotere gevaren zou meebrengen dan het vervoer van werknemers met een werkbak als vorenbedoeld, of de toepassing van zodanige middelen redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

€ 4.500*

 

2

Bij toepassing van het eerste lid worden uitsluitend werkbakken gebruikt waarbij:

€ 4.500

   

a. indien de werkbak is bevestigd aan een heftruck of soortgelijk mobiel hefwerktuig, de belasting van de volbelaste werkbak niet méér bedraagt dan de helft van de maximaal toegestane belasting van het hefwerktuig in zijn meest ongunstige stand;

 
   

b. indien de werkbak is bevestigd aan een hijskraan, de belasting door de volbelaste werkbak en het bijbehorend hijsgereedschap niet méér bedraagt dan één kwart van de toelaatbare werklast van de hijskraan. In afwijking hiervan bedraagt de belasting bij het gebruik van een werkbak die is bevestigd aan een vast-opgestelde hijskraan of aan een op een permanente kraanbaan opgestelde hijskraan niet meer dan driekwart van de nominale belasting waarvoor deze kranen zijn ontworpen.

 
 

3

Bij toepassing van het eerste lid is de bedieningsplaats van het hijs- of hefwerktuig permanent bemand.

€ 4.500*

 

4

Bij toepassing van het eerste lid is bij gebruik van een heftruck of een soortgelijk mobiel hefwerktuig, de horizontale verplaatsing van een werkbak die meer dan 0,2 m is geheven, slecht toegestaan indien wordt gereden met een snelheid van maximaal 2,5 km/uur ten behoeve van het positioneren van de werkbak.

€ 4.500

 

5

Bij toepassing van het eerste lid geldt ten aanzien van de hijskraan en het hefgereedschap die in combinatie met een werkbak worden gebruikt de volgende voorschriften:

€ 4.500*

   

a. met een mobiele hijskraan, waaraan een bemande werkbak is bevestigd, wordt niet gereden;

 
   

b. met een op een kraanbaan rijdende hijskraan met bemande werkbak wordt uitsluitend met een snelheid van maximaal 2,5 km/uur gereden.

 
 

6

Bij toepassing van het eerste lid gelden ten aanzien van de betrokken werknemers de volgende voorschriften:

 
 

a

de werknemers die worden gehesen of geheven beschikken over een doeltreffend communicatiemiddel, en

€ 1.800

 

b

doeltreffende voorzieningen zijn getroffen om de werknemers bij gevaar te kunnen evacueren.

€ 1.800

       

7.24

 

Toegang tot het schip

 
 

1

In aanvulling op artikel 3.2 is de toegang tot een ruim van een schip of dek uitsluitend toegestaan door een vaste trap of, indien dit niet mogelijk is, door een vaste ladder of klampen of voetopeningen van geschikte afmetingen, van voldoende sterkte en van behoorlijke constructie dan wel door andere deugdelijke toegangsmiddelen.

€ 1.800*

 

2

Indien het redelijkerwijs mogelijk is, moeten de toegangsmiddelen als bedoeld in artikel 7.24, eerste lid, tot een ruim van een schip of dek gescheiden zijn van luikopeningen.

€ 1.800

       

7.25

 

Luiken

 
 

1

Luiken die met behulp van hijs- of hefwerktuigen worden geplaatst of verwijderd, moeten zijn uitgerust met goed toegankelijke en geschikte bevestigingen voor het vastmaken van hijsgereedschap.

€ 1.800

 

2

Indien luiken niet onderling verwisselbaar zijn, dan moeten zij duidelijk zijn gemerkt om aan te geven tot welke ruimopening alsmede op welke plaats zij behoren.

€ 540

 

3

Motorisch of hydraulisch bediende luiken en overige motorisch of hydraulisch aangedreven scheepsuitrusting mogen uitsluitend worden geplaatst of verwijderd door een daartoe bevoegd persoon.

€ 1.800

 

4

De in het derde lid bedoelde luiken en scheepsuitrusting mogen uitsluitend worden geplaatst of verwijderd indien dit op veilige wijze kan gebeuren.

€ 1.800

 

5

Luikopeningen die niet zijn uitgerust met een doelmatig luikhoofd, moeten worden gesloten dan wel anderszins worden beveiligd zodra de laad- en loswerkzaamheden zijn beëindigd.

€ 1.800

 

6

Luiken mogen niet worden geplaatst of verwijderd als er in het ruim onder de luikopening wordt gewerkt.

€ 4.500*

 

7

Luiken die niet afdoende tegen verplaatsing zijn geborgd, moeten worden verwijderd voordat met laad- en loswerkzaamheden wordt begonnen.

€ 1.800

       

7.26

 

Verwerken van goederen of materialen

 
 

1

Het opslaan of overslaan, laden of lossen, stuwen of anderszins verwerken van goederen of materialen op de kade, in loodsen of in het schip moet op veilige en ordelijke wijze geschieden, rekening houdend met de aard van die goederen of materialen en de verpakking daarvan.

€ 4.500

 

2

Tijdens het opslaan of overslaan, laden of lossen, stuwen of anderszins verwerken van goederen of materialen op de kade, in loodsen of in het schip,mogen lasten niet worden opgelicht of neergelaten tenzij zij op veilige wijze aan het hijs- of hefwerktuig zijn aangeslagen of anderszins zijn bevestigd.

€ 4.500

       

7.27

 

Tuigplannen en bind- of hijsmiddelen

 
 

1

Voor het veilig tuigen van laadbomen en het bijbehorende gerei moeten aan boord van het schip tuigplannen en alle daarop betrekking hebbende gegevens aanwezig zijn. De tuigplannen moeten desgevraagd worden getoond aan de toezichthouder.

€ 90

 

2

Voor eenmalig gebruik bestemde bind- of hijsmiddelen mogen niet opnieuw worden gebruikt.

€ 4.500

       

7.28

 

Containers

 
   

Tijdens het laden en lossen van containers moeten deugdelijke middelen aanwezig zijn die de veiligheid van de werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van de sjorringen van de containers waarborgen.

€ 1.800

       

7.29

 

Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen aan boord van schepen

 
 

2

Hijs- en hefwerktuigen met inbegrip van de daarbij behorende hulpstukken, onderdelen, bevestigingspunten, verankeringen en steunen, en hijs- en hefgereedschappen op schepen, moeten voordat zij voor de eerste maal in gebruik worden genomen, doelmatig worden beproefd en op goede staat worden onderzocht.

€ 1.800

 

3

Werktuigen en gereedschappen als bedoeld in het tweede lid, moeten na elke belangrijke wijziging of herstelling die van invloed kan zijn op de veiligheid, doelmatig worden beproefd en op hun goede staat onderzocht.

€ 1.800

 

4

Werktuigen en gereedschappen als bedoeld in het tweede lid, moeten, afhankelijk van de feitelijke belasting, regelmatig doch in ieder geval ten minste eenmaal per 5 jaar doelmatig worden beproefd en op hun goede staat worden onderzocht.

€ 1.800

 

5

Hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen op schepen moeten, afhankelijk van feitelijke belasting, regelmatig doch in ieder geval ten minste eenmaal per jaar op hun goede staat worden onderzocht.

€ 1.800

 

6

Hijs- en hefgereedschappen op schepen moeten afhankelijk van het gebruik regelmatig op hun goede staat worden gecontroleerd.

€ 1.800

 

7

Beproevingen en onderzoeken als bedoeld in het tweede tot en met het vierde lid, moeten worden uitgevoerd door de minister van SZW of een certificerende instelling.

€ 900

 

8

Onderzoeken en controles als bedoeld in het vijfde en zesde lid, moeten worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, een rechtspersoon of instelling.

€ 900

 

10

Aan boord van ieder schip moet een register van hijs- en hefwerktuigen en hijs- en hefgereedschappen worden bijgehouden volgens een bij ministeriële regeling vastgesteld model, waarin de op grond van het artikel 7.29, negende lid, afgegeven certificaten van beproeving en onderzoek moeten worden opgenomen. Het register moet desgevraagd worden getoond aan de toezichthouder.

€ 90

   

In het register moet worden opgenomen:

 
   

a. de bedrijfslast of bedrijfslasten van de hijs- en hefwerktuigen;

 
   

b. de werklast van de hijs- en hefgereedschappen;

 
   

c. de tijdstippen en het resultaat van de in artikel 7.29, tweede tot en met vijfde lid, bedoelde beproevingen en onderzoeken;

 
   

d. de tijdstippen en het resultaat van de in artikel 7.29, zesde lid, bedoelde controles, indien bij de desbetreffende controles een defect is geconstateerd.

 
       

7.30

 

Gewichtsaanduiding op zware voorwerpen

 
 

1

Stukken of voorwerpen die ten minste 1.000 kilogram bruto wegen en die met een schip worden vervoerd, moeten aan de buitenzijde op een duidelijke en duurzame wijze zijn voorzien van een aanduiding van het gewicht van die stukken of voorwerpen.

€ 540

       

Afdeling 5

Aanvullende voorschriften voor bouwplaatsen

 

7.32

 

Bedienen van torenkranen, mobiele kranen en funderingsmachines

 
 

1

Een torenkraan, mobiele kraan of funderingsmachine die behoort tot een bij ministeriële regeling omschreven categorie, mag slechts worden bediend door een persoon die:

€ 1.800*

   

in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid, dat is afgegeven door de minister van SZW of een certificerende instelling;

 
   

in een zodanige lichamelijke en geestelijke toestand verkeert, dat hij in staat is de aan de bediening van het betreffende arbeidsmiddel verbonden gevaren te onderkennen en te voorkomen.

 
 

2

Het certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in het eerste lid, of een afschrift daarvan moet op de arbeidsplaats aanwezig zijn en desgevraagd worden getoond aan de toezichthouder.

€ 90*

       

7.33

 

Ladders en trappen

 
   

Vervallen.

 
       

7.34

 

Steigers

 
 

1

De veiligheid van de constructie van een steiger moet regelmatig door een ter zake deskundig persoon worden gecontroleerd, doch in ieder geval:

€ 1.800

   

a. voor de in gebruikneming;

 
   

b. na iedere wijziging in de constructie van de steiger;

 
   

c. na iedere periode waarin de steiger niet is gebruikt;

 
   

d. na abnormale weersomstandigheden alsmede na iedere andere gebeurtenis waardoor de veiligheid van de constructie van de steiger mogelijk is aangetast.

 
 

2

Een steiger mag niet worden overbelast.

€ 4.500

   

Lasten moeten zo gelijkmatig mogelijk over een steiger worden verdeeld.

 
 

3

Verrijdbare steigers moeten zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsingen.

€ 4.500

       

7.35

 

Grondverzet- en materiaalverladingsmachines

 
 

1

Bestuurders en bedieners van grondverzet- en materiaalverladingsmachines moeten een daartoe specifieke deskundigheid bezitten.

€ 1.800

 

2

Om te voorkomen dat grondverzet- en materiaalverladingsmachines ongewild in uitgravingen of in het water terechtkomen moeten doeltreffende maatregelen worden getroffen.

€ 1.800

       

Afdeling 5a

Aanvullende voorschriften winningsindustrieën in dagbouw, ondergronds of met behulp van boringen

 

7.36b

 

Arbeidsmiddelen

 
 

1

Bij de keuze, de installatie, de ingebruikneming, de werking en het onderhoud van werktuigbouwkundige en elektrotechnische apparatuur wordt rekening gehouden met de veiligheid en gezondheid van de werknemers.

€ 1.800

 

2

Wanneer de apparatuur zich bevindt in een zone waar brand- of explosiegevaar als gevolg van de ontbranding van gassen, dampen of vluchtige vloeistoffen bestaat of kan bestaan, is zij aangepast aan gebruik in een dergelijke zone. Indien nodig wordt zij voorzien van afdoende beschermingsmiddelen en systemen ter beveiliging bij defecten.

€ 1.800

 

3

De mechanische apparatuur en installaties bezitten de nodige sterkte, zijn vrij van zichtbare gebreken en geschikt voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd. De elektrotechnische apparatuur en installaties hebben de nodige kracht en vermogen voor het gebruik waarvoor zij zijn bestemd.

€ 1.800

 

4

Er wordt een doelmatig plan opgesteld voor het systematisch inspecteren, het onderhouden en, in voorkomend geval, het beproeven van de apparatuur en installaties.

€ 450

   

Onderhoud, inspectie en beproeving van enig onderdeel van de apparatuur en installaties wordt uitgevoerd door een daartoe aangewezen deskundig persoon.

€ 1.800

   

Er worden doelmatige inspectie- en beproevingsrapporten opgesteld en naar behoren bijgehouden.

€ 90

       

Afdeling 6

Bijzondere sectoren en bijzondere categorieën werknemers

 

7.39

 

Deskundig toezicht (jeugdigen)

 
   

Jeugdige werknemers die:

€ 2.700

   

a. arbeid verrichten, bestaand in het besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen;

 
   

b. arbeid verrichten met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren;

 
   

c. dieren industrieel slachten;

 
   

d. op basis van stukloon ongevarieerde, zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid verrichten, en arbeid verrichten waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de jeugdige werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden,

 
   

mogen deze arbeid slechts verrichten indien het deskundig toezicht zodanig is georganiseerd dat de gevaren die aan deze werkzaamheden zijn verbonden kunnen worden voorkomen. Indien dat niet mogelijk mogen deze werkzaamheden niet door jeugdige werknemers worden verricht.

 
       

7.41

 

Arbeidsmiddelen (thuiswerkers)

 
 

1

De voor thuiswerk benodigde arbeidsmiddelen moeten zijn voorzien van een doelmatige afscherming voorzover zij gevaar voor personen opleveren.

€ 4.500

 

2

De voor thuiswerk benodigde arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem moeten, zo dicht mogelijk bij de plaats van de persoon die het arbeidsmiddel bedient, voorzien zijn van een zodanige inrichting dat dit arbeidsmiddel afzonderlijk, veilig en met zekerheid kan worden stilgezet en niet dan opzettelijk weer in beweging kan worden gebracht.

€ 4.500

 

3

De bij thuiswerk benodigde arbeidsmiddelen moeten op de juiste wijze worden onderhouden en zo nodig gerepareerd.

€ 1.800

       

7.42

 

Elektrische apparatuur thuiswerkers

 
 

1

Aan de bij thuiswerk benodigde arbeidsmiddelen met een bedieningssysteem welke gevaren van elektrische aard met zich brengen, moeten doeltreffende beveiligingen zijn aangebracht, waarvan de werking zoveel mogelijk onafhankelijk is van degene die dat arbeidsmiddel bedient.

€ 1.800

 

2

Indien het in verband met de thuiswerkzaamheden noodzakelijk is dat elektrische apparatuur moet worden aangesloten of anderszins leidingen of kabels moeten worden aangelegd, dan moet dit op de juiste wijze gebeuren opdat daarvan door de thuiswerker veilig gebruik kan worden gemaakt.

€ 1.800

       

Hoofdstuk 8

Persoonlijke beschermingsmiddelen en veiligheids- en gezondheidssignalering

 

Afdeling 1

Persoonlijke beschermingsmiddelen

 

8.1

 

Algemene vereisten persoonlijk beschermingsmiddel

 
 

1

Een door de werkgever aan de werknemer ter beschikking gesteld persoonlijk beschermingsmiddel, is in overeenstemming met de betreffende bepalingen inzake ontwerp en constructie op het gebied van de veiligheid en gezondheid, bedoeld in het Warenwetbesluit persoonlijke beschermingsmiddelen. Dit uitsluitend voorzover bedoeld persoonlijk beschermingsmiddel onder het toepassingsgebied van genoemd besluit valt.

€ 90

 

2

In alle gevallen moet een persoonlijke beschermingsmiddel:

€ 900

   

a. geschikt zijn voor de te vermijden gevaren, zonder zelf een vergroot gevaar in te houden;

 
   

b. beantwoorden aan de bestaande omstandigheden op de arbeidsplaats;

 
   

c. zijn afgestemd op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemers;

 
   

d. na de nodige aanpassingen geschikt zijn voor de drager.

 
 

3

Indien verschillende gevaren het tegelijkertijd dragen van meer dan één persoonlijk beschermingsmiddel noodzakelijk maken, zijn deze persoonlijke beschermingsmiddelen op elkaar afgestemd en blijven zij doelmatig tegen het betreffende gevaar of de betreffende gevaren.

€ 900

 

4

De keuze van het persoonlijk beschermingsmiddel en de wijze waarop dit gebruikt moet worden, met name wat betreft de duur van het dragen, worden bepaald afhankelijk van:

€ 900*

   

– de ernst van het gevaar;

 
   

– de frequentie van de blootstelling aan het gevaar;

 
   

– de kenmerken van de arbeidsplaats van iedere werknemer afzonderlijk;

 
   

– de doelmatigheid van het persoonlijk beschermingsmiddel.

 
   

Voor dit feit kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet gebruiken van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

5

Een persoonlijk beschermingsmiddel is in beginsel bestemd voor gebruik door één persoon.

€ 900*

   

Indien de omstandigheden vereisen dat een persoonlijk beschermingsmiddel door meer dan één persoon gebruikt wordt, worden doeltreffende maatregelen genomen, opdat een dergelijk gebruik geen gezondheids- of hygiëneproblemen oplevert voor de onderscheiden gebruikers.

 
 

6

Om het bepaalde in artikel 8.1, tweede, derde en vierde lid, te kunnen toepassen, zijn adequate gegevens over ieder persoonlijk beschermingsmiddel in het bedrijf of de inrichting beschikbaar en worden zonodig doorgegeven.

€ 90

 

7

Persoonlijke beschermingsmiddelen worden slechts voor de beoogde doeleinden gebruikt.

€ 900*

 

8

Persoonlijke beschermingsmiddelen worden overeenkomstig de gebruiksaanwijzing gebruikt.

€ 900*

       

8.2

 

Keuze persoonlijk beschermingsmiddel

 
   

Alvorens een persoonlijk beschermingsmiddel te kiezen, maakt de werkgever in het kader van de ri&e als bedoeld in artikel 5 Arbowet, een beoordeling van de uitrusting die hij voornemens is ter beschikking te stellen, teneinde na te gaan in hoeverre deze voldoet aan de in artikel 8.1, eerste, tweede en derde lid, gestelde voorwaarden.

€ 450

   

Deze beoordeling omvat:

 
   

a. een inventarisatie en evaluatie van de gevaren die niet met andere middelen vermeden kunnen worden;

 
   

b. een omschrijving van kenmerken die persoonlijke beschermingsmiddelen moeten bezitten om de onder a. vermelde gevaren te kunnen ondervangen, rekening houdend met eventuele gevaarsbronnen die de persoonlijke beschermingsmiddelen zelf kunnen vormen;

 
   

c. een risico-inventarisatie en evaluatie van de kenmerken van de betreffende persoonlijke beschermingsmiddelen beschikbaar zijn, vergeleken met de onder b. bedoelde kenmerken.

 
       

8.3

 

Beschikbaarheid en gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen

 
 

1

Indien gevaar voor de veiligheid en gezondheid van een werknemer op de arbeidsplaats aanwezig is of kan ontstaan, zijn voor de werknemers die aan dat gevaar blootstaan of kunnen blootstaan persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal beschikbaar.

€ 900*

   

Voor dit feit kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet gebruiken van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

2

In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, wordt ervoor gezorgd dat de werknemers ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen dragen.

€ 900

 

3

Persoonlijke beschermingsmiddelen worden onderhouden, gerepareerd en zindelijk gehouden.

€ 900*

   

Voor dit feit kan een werknemer uitsluitend worden beboet voor het niet zindelijk houden van de ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen.

 
 

4

Ten behoeve van het goed functioneren van persoonlijke beschermingsmiddelen vinden de noodzakelijke vervangingen daarvan plaats.

€ 900

       

Afdeling 2

Veiligheids- en gezondheidssignalering

 

8.4

 

Algemene vereisten veiligheids- en gezondheidssignalering

 
 

1

Ter voorkoming of beperking van gevaren voor de veiligheid en gezondheid van werknemers, moet de werkgever ervoor zorgen dat, indien de gevaren op de arbeidsplaats of de gevaren van een arbeidsmiddel daartoe aanleiding geven, doeltreffende veiligheids- of gezondheidssignalering aanwezig is.

€ 540

       

Hoofdstuk 9

Verplichtingen, strafbare feiten, beboetbare feiten, bestuursrechtelijke bepalingen en overgangs- en slotbepalingen

 

Afdeling 4

Overgangs- en slotbepalingen

 

9.36

 

Trekkerarbeid jeugdigen op openbare weg

 
   

Jeugdigen die arbeid verrichten bestaande in het op de openbare weg besturen van trekkers en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen, moeten in aanvulling op artikel 7.39 onder a. in het bezit zijn van een certificaat van vakbekwaamheid, dat is afgegeven door een door de minister van SZW daartoe aangewezen instelling.

€ 1.800

Tarieflijst boetenormbedragen deel 3 Arbeidsomstandighedenregeling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boete normbedrag

Hoofdstuk 3

Bouwproces en winningsindustrieën met behulp van boringen

 

Paragraaf 3.2

Winningsindustrieën met behulp van boringen

 

3.4

 

Vastlegging veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

€ 1.800

 

1

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt schriftelijk vastgelegd.

 
 

2

In de beschrijving van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt aangegeven wat de onderdelen van dit systeem inhouden en hoe de samenhang is tussen deze onderdelen.

€ 450

       

3.5

 

Doorlichting veiligheids- en gezondheidszorgsysteem

 
 

1

Het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem wordt regelmatig doorgelicht op basis van internationaal erkende normen voor het doorlichten van zorgsystemen.

€ 450

 

2

De aard en de frequentie van de doorlichting wordt zodanig gekozen dat de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidszorgsysteem telkens na een periode van drie jaar kan worden bepaald.

€ 450

       

3.11

 

Toezenden gegevens

 
 

1

Het voorontwerprapport, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, wordt voorafgaand aan de aanvraag om een vergunning, bedoeld in artikelen 8.1 van de Wet milieubeheer en 40 van de Mijnbouwwet, in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder.

€ 1.800

 

2

Het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor het in gebruik nemen van een mijnbouwwerk in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder.

€ 1.800

 

3

Het addendum gebruik, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt voor de eerste maal vijf jaar na toezending van het gedetailleerd ontwerp, opstarten en gebruik en vervolgens eenmaal in de vijf jaar in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder.

€ 900

 

4

Het addendum grote wijzigingen, bedoeld in artikel 3.8, eerste en tweede lid, wordt acht weken voor de aanvang van het aanbrengen van de wijzigingen in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder.

€ 900

 

5

Het addendum verlaten en verwijderen, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, wordt acht weken voor het verlaten van een mijnbouwwerk of het verwijderen van een vast opgestelde mijnbouwinstallatie in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder.

€ 900

       

3.12

 

Toezenden van het veiligheids- en gezondheidsdocument voor werkzaamheden

 
 

1

Het veiligheids- en gezondheidsdocument, bedoeld in artikel 3.7, wordt vier weken voor de aanvang van de werkzaamheden in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder.

€ 1.800

 

2

Dit veiligheids- en gezondheidsdocument gaat vergezeld van het werkprogramma, bedoeld in artikel 74 van het Mijnbouwbesluit indien het de volgende werkzaamheden betreft:

 
   

a. het boren van een boorgat;

 
   

b. het uitvoeren van werkzaamheden in een bestaand boorgat.

 
   

Voor het ten laste leggen van een of meer van deze onderdelen wordt het boetenormbedrag bij het eerste lid gehanteerd (900 euro).

 
 

3

In afwijking van het eerste lid wordt de informatie, bedoeld in artikel 3.9, onderdeel c, op verzoek van de toezichthouder, in tweevoud aan hem toegezonden.

€ 1.800

       

3.13

 

Naleving veiligheids- en gezondheidsdocument

 
 

1

De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, gaat na of het veiligheids- en gezondheidsdocument, met uitzondering van het voorontwerprapport, bedoeld in artikel 3.8, eerste lid, onder a, wordt nageleefd.

€ 1.800

 

2

De werkgever die verantwoordelijk is voor het mijnbouwwerk, bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, beoordeelt regelmatig en systematisch de naleving en de doeltreffendheid van het veiligheids- en gezondheidsdocument.

€ 1.800

 

3

Indien de resultaten van de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, daartoe aanleiding geven, herziet de werkgever die verantwoordelijk is voor de arbeidsplaats het veiligheids- en gezondheidsdocument. De herziene delen van het veiligheids- en gezondheidsdocument worden, alvorens het gewijzigde veiligheids- en gezondheidsdocument wordt uitgevoerd, in tweevoud toegezonden aan de toezichthouder

€ 450

       

Hoofdstuk 4

Gevaarlijke stoffen

 

Paragraaf 4.1

Veiligheid aan op of in tankschepen

 

4.3

 

Veiligheidsmaatregelen gevaarlijke stoffen tankschepen

 
   

Indien zich bij of als gevolg van het verrichten van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 3.5h, eerste lid, Arbobesluit (tankschepen) gevaarlijke gassen concentreren en deze door onvoldoende luchtbeweging niet snel genoeg worden verdund of afgevoerd, worden maatregelen getroffen om deze concentraties te beperken.

€ 4.500

   

Indien dit niet in voldoende mate mogelijk is, worden de tankdeksels gesloten en de desbetreffende werkzaamheden gestaakt.

 
       

4.4

 

Schoonmaken

 
 

1

Alvorens werknemers de schoon te maken ruimten betreden, is vastgesteld dat zulks zonder gevaar voor de veiligheid en gezondheid kan geschieden.

€ 4.500

 

2

Een schoon te maken ruimte mag niet worden betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

€ 4.500

 

3

Een schoon te maken ruimte mag niet worden betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

€ 4.500

 

4

Tijdens het schoonmaken worden aan dek en in de ladingzone geen andere werkzaamheden verricht dan die welke verband houden met het schoonmaken.

€ 1.800

       

4.5

 

Onderzoek

 
   

Tijdens het schoonmaken wordt zo dikwijls als dit nodig is, onderzocht of als gevolg van vrijkomende vloeistoffen, gassen of dampen gevaar voor brand, ontploffing, bedwelming, verstikking of vergiftiging ontstaat.

€ 1.800

       

4.6

 

Voorkomen gevaren

 
 

1

Het schoonmaken van K1-, K3- en KT-ruimten is erop gericht de concentratie van gassen en dampen onder de onderste explosiegrens te houden of op veilige wijze tot onder die grens terug te brengen.

€ 4.500

   

Indien tijdens het schoonmaken een gassamenstelling optreedt, welke gevaar oplevert voor een ontploffing, wordt de duur van deze toestand zo kort mogelijk gehouden.

 
   

Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan ontstaan.

 
 

2

Het schoonmaken van K1-, K3-, KT- en T-ruimten moet zo worden uitgevoerd, dat binnen en buiten die ruimten naar redelijke verwachting geen gevaar voor bedwelming, verstikking of vergiftiging kan ontstaan.

€ 4.500

   

Indien het schoonmaken geschiedt met gebruikmaking van inert gas, wordt dit op zodanige wijze uitgevoerd, dat een ontplofbaar mengsel niet kan optreden.

 
       

4.7

 

Veiligheidsvoorwaarden

 
 

1

Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, KT-schepen geschiedt slechts indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting vuur kan ontstaan.

€ 4.500

 

2

Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, KT-schepen geschiedt slechts indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone er geen gevaar is van vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

€ 4.500

 

3

Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, KT-schepen geschiedt slechts indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

€ 4.500

 

4

Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, KT-schepen geschiedt slechts indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone er geen onbevoegden kunnen komen.

€ 4.500

 

5

De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1-, K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan lid 1 t/m 4 van artikel 4.7 wordt voldaan.

€ 4.500

 

6

De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid van artikel 4.7 wordt voldaan.

€ 4.500

       

4.9

 

Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

 
 

1

Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings- of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

€ 1.800

 

2

Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in artikel 4.9, eerste lid, bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

€ 1.800

 

3

Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid van artikel 4.9 wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

€ 1.800

       

4.11

 

Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring

 
   

Werk met vuur boven dan wel in een deel van de ladingzone aan een K1- of KT-schip dat niet veilig voor vuur is, als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarbij in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt is alleen dan toegestaan indien:

€ 4.500

   

a. de aard van de werkzaamheden, de plaats of plaatsen waar deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd en de periode waarin zij zullen worden verricht, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

 
   

b. de plaatsen waar vonken of gloeiende metaaldelen kunnen neerkomen door de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

 
   

c. de plaatsen waar aanmerkelijke temperatuurverhoging kan optreden als gevolg van de werkzaamheden, nauwkeurig zijn aangeduid door de reparateur;

 
   

d. door een gasdeskundige een gedagtekende verklaring is uitgereikt waaruit blijkt dat op de onder a tot en met c bedoelde plaatsen de resten van brandbare vloeistoffen zijn verwijderd, zodat geen brandgevaar bestaat;

 
   

e. door een gasdeskundige een volledig en juist ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is afgegeven waaruit blijkt dat ruimten waarin gewerkt moet worden en aangrenzende ruimten veilig voor mensen zijn of geïnertiseerd als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

 
       

4.12

 

Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring, binnen 25 meter van de ladingzone

 
 

1

Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1-of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur alleen dan toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid onder b.

€ 4.500

 

2

Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1-of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur alleen dan toegestaan indien:

€ 4.500

   

a. door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt dat de ladingzone de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

 
   

b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

 
       

4.13

 

Melding werkzaamheden

 
   

Indien de situaties, bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12, zich voordoen ontvangt de daartoe aangewezen toezichthouder voor de aanvang van de werkzaamheden een volledig en juist ingevuld meldingsformulier overeenkomstig het bij bijlage X bij de Arboregeling vastgestelde model.

€ 1.800

       

Paragraaf 4.4

Wettelijke grenswaarden

 

4.19

 

Gevaarlijke stoffen

 
 

2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.3, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

€ 900

       

4.20

 

Kankerverwekkende en mutagene stoffen

 
 

2

De resultaten van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van het besluit, worden voor elke stof waarvoor overeenkomstig het eerste lid en artikel 4.16, tweede lid, van het besluit een grenswaarde is vastgesteld, getoetst aan die grenswaarde. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

€ 900

       

4.20a

 

Meetfrequentie en analyse van lood in de lucht

 
 

1

In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit wordt de concentratie van lood in de lucht om de drie maanden gemeten. Er kan worden volstaan met éénmaal per jaar meten, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling plaatsvindt, en

€ 900

   

a. het loodgehalte in het bloed van geen enkele werknemer, gemeten overeenkomstig artikel 4.10b van het besluit, meer bedraagt dan 60 µg/100 ml bloed, of

 
   

b. uit twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken, dat de concentratie van lood in de lucht minder bedraagt dan 100 µg/m3 lucht of dat de omstandigheden van de blootstelling niet merkbaar variëren.

 
 

2

De bepaling van de concentratie van lood in de lucht, zoals bedoeld in het eerste lid, geschiedt met behulp van de atomaire arbsorptiespectrometrie of een andere analysemethode, die gelijkwaardige resultaten oplevert.

€ 900

       

4.20b

 

Controle van lood in het bloed

 
 

1

In het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2, van het besluit worden de werknemers ten minste tweemaal per jaar in de gelegenheid gesteld tot het meten van het loodgehalte in het bloed.

€ 900

 

3

Het loodgehalte in het bloed als bedoeld in artikel 4.10b, tweede lid, van het besluit wordt gemeten met behulp van de atomaire absorptiespectrometrie of een andere gelijkwaardige methode.

€ 900

 

4

De resultaten van de meting, bedoeld in het eerste lid, worden getoetst aan de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.19a. De toetsing vindt plaats volgens een voor dat doel geschikte genormaliseerde methode.

€ 900

 

5

Het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10b, eerste lid, van het besluit, wordt de werknemers ten minste éénmaal per jaar aangeboden.

€ 900

     

Paragraaf 4.5

Meetmethodes asbest

 

4.22

 

Monsterneming

 
   

Monsters worden genomen uit de individuele ademzone van de werknemers, dat wil zeggen binnen een halve bol met een straal van 300 millimeter frontaal voor het gezicht en gemeten vanaf het midden van een lijn, die de oren verbindt.

€ 900

       

4.23

 

Te gebruiken materialen

 
   

Bij monsterneming wordt gebruik gemaakt van:

€ 900

   

a. membraanfilters van gemengde esters van cellulose of cellulosenitraat, met een poriëngrootte van 0,8 tot 1,2 micrometer met gedrukte vierkanten en een doorsnede van 25 millimeter en een optimale belasting van 100/400 vezels per vierkante millimeter;

 
   

b. een open filterhouder, voorzien van een cilindervormige kap die zich tussen 33 en 44 millimeter voor het filter bevindt, waardoor een cirkelvormig oppervlak van ten minste 20 millimeter doorsnee wordt blootgesteld, waarvan de kap bij het gebruik naar beneden is gericht;

 
   

c. een draagbaar pompje met batterijvoeding dat de werknemer tijdens de monsterneming meedraagt, waarvan de luchtsnelheid regelmatig is en wordt afgesteld op 1 liter per minuut ± 5%; deze luchtsnelheid blijft tijdens de periode van de monsterneming gehandhaafd binnen ± 10% van aanvankelijke stroomsnelheid, waarbij voor de duur van de monsterneming een marge van 2% is toegestaan.

 
       

4.24

 

Vezeltelling

 
 

1

De voor de vezeltelling te gebruiken binoculaire microscoop heeft de volgende kenmerken:

€ 900

   

a. Koehler-verlichting;

 
   

b. onder de voorwerptafel is een centreerring, een Abbe- of achromatische fasecontrastcondensor ingebouwd, waarbij het fasecontrast onafhankelijk van het mechanisme van de condensorcentrering wordt ingesteld;

 
   

c. een positief par-focaal achromatisch fasecontrastobjectief, met een vergroting van 40 maal en met een numerieke opening van 0,65 tot 0,70 en een fasering-absorptie van 65 tot 85%;

 
   

d. een algeheel gecompenseerd oculair met een vergroting van 12,5;

 
   

e. ten minste één oculair is geschikt voor een graticule en moet te focussen zijn;

 
   

f. een Walton-Beckett ringvormige oculairgraticule met een zichtbare diameter in het objectvlak van 100 micrometer, ± 2 micrometer, bij gebruik van het gespecificeerde objectief en oculair, en geverifieerd met een micrometer op een voorwerptafel.

 
 

2

De microscoop wordt aan het begin van de dag van gebruik opgesteld volgens de voorschriften van de fabrikant, waarbij de waarnemingsgrens wordt gecontroleerd aan de hand van een fase-contrast-proefplaatje. De codes op de AIA-proefglaasjes of op de blokken op het HSE/NLP/Mark 2 proefglaasje zijn bij gebruik volgens de door de fabrikant aangegeven wijze zichtbaar tot aan code 5 respectievelijk blok 5.

€ 900

       

4.25

 

Voorschriften bij telling

 
   

Telling van de vezels op het filter, bedoeld in artikel 4.24, vindt plaats volgens de onderstaande voorschriften:

€ 900

   

a. alleen telbare vezels worden geteld; onder telbare vezel wordt verstaan een vezel die voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, Arbobesluit die geen deeltje met een maximum diameter groter dan 3 micrometer raakt;

 
   

b. telbare vezels waarvan de twee uiteinden zich binnen de graticulezone bevinden, worden als één vezel geteld;

 
   

c. telbare vezels waarvan zich één uiteinde binnen de graticulezone bevindt, worden als een halve vezel geteld;

 
   

d. een vezelcluster dat over zijn lengte op één of meer plaatsen stevig en niet gespleten schijnt te zijn maar dat op andere plaatsen in afzonderlijke vezels uiteen schijnt te vallen, is één telbare vezel indien het voldoet aan de definitie van een vezel, bedoeld in artikel 4.37, eerste lid, onder c, Arbobesluit; de diameter wordt gemeten dwars door het niet-gespleten deel en niet door het gespleten deel;

 
   

e. bij vezelclusters in de vorm van een bundel, waarin de afzonderlijke vezels elkaar raken of kruisen, worden deze vezels apart geteld indien zij voldoende van elkaar kunnen worden onderscheiden om vast te stellen dat zij voldoen aan de definitie van een vezel; wanneer dit niet het geval is, dan is de bundel een telbare vezel, indien hij als geheel aan de definitie voldoet;

 
   

f. het filter dan wel een deel daarvan wordt op een voorwerpglaasje geplaatst, doorzichtig gemaakt volgens de acetontriacetinemethode en met een dekglaasje bedekt;

 
   

g. graticulezones waar zal worden geteld, worden a-select in het hele blootgestelde oppervlak van het filter gekozen;

 
   

h. indien meer dan een achtste van een graticulezone is bedekt met een vezelcluster dan wel deeltjes wordt de graticulezone overgeslagen en wordt een andere zone geteld;

 
   

i. er worden 100 vezels geteld, waarbij minimaal 20 graticulezones worden onderzocht of er worden 100 graticulezones onderzocht.

 
       

4.26

 

Berekening

 
 

1

Het gemiddelde aantal vezels per graticulezone wordt berekend door het aantal getelde vezels te delen door het aantal onderzochte graticulezones.

€ 900

   

De bijdrage tot het tellen als gevolg van vlekken op het filter en verontreiniging wordt beneden 3 vezels per 100 graticulezones gehouden en wordt gemeten met behulp van blancofilters.

 
 

2

De concentratie van vezels in de lucht is (het gemiddeld aantal vezels per graticulezone x de gehele blootgestelde zone van het filter)/ (graticulezone x doorgeleid luchtvolume).

€ 900

       

Paragraaf 4.7

Bijzondere voorschriften asbest

 

4.30

 

Uitzonderingen slopen

 
   

Vervallen.

 
       

Hoofdstuk 5

Beeldschermarbeid

 

5.1

 

Apparatuur en meubilair

 
   

Apparatuur en meubilair, in gebruik bij het verrichten van beeldschermwerk, voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

 
   

a. de tekens op het beeldscherm zijn voldoende scherp, duidelijk van vorm en voldoende groot, met voldoende afstand tussen de tekens en de regels;

€ 90

   

b. het beeld op het beeldscherm is stabiel;

€ 90

   

c. de luminantie van of het contrast tussen de tekens en de achtergrond is gemakkelijk door de gebruiker bij te stellen;

€ 90

   

d. het beeldscherm is vrij te plaatsen en gemakkelijk verstelbaar en kantelbaar;

€ 90

   

e. het beeldscherm is vrij van voor de gebruiker hinderlijke glans en spiegelingen;

€ 90

   

f. het toetsenbord kan hellend worden geplaatst en vormt geen geheel met het beeldscherm;

€ 90

   

g. er is voor het toetsenbord voldoende ruimte voor handen en armen van de gebruiker;

€ 90

   

h. het toetsenbord heeft een mat oppervlak;

€ 90

   

i. de indeling van het toetsenbord en de vorm van de toetsen zijn gericht op vergemakkelijking van het gebruik;

€ 90

   

j. de symbolen op de toetsen zijn voldoende contrastrijk en vanuit een normale werkhouding voldoende leesbaar;

€ 90

   

k. de werktafel of het werkvlak maakt een comfortabele houding van de gebruiker mogelijk en heeft een reflectiearm oppervlak, is voldoende groot en maakt een flexibele opstelling van beeldscherm, toetsenbord, documenten en accessoires mogelijk;

€ 90

   

l. een voor het werk noodzakelijke documenthouder is stabiel en regelbaar en zodanig geplaatst dat oncomfortabele hoofd- en oogbewegingen tot een minimum zijn beperkt;

€ 90

   

m. de werkstoel is stabiel, heeft een in hoogte verstelbare zitting en een rugleuning, waarvan de hoogte en hellingshoek verstelbaar zijn en geeft de gebruiker bewegingsvrijheid en een comfortabele werkhouding;

€ 90

   

n. indien de gebruiker dat wenst wordt een voetensteun aangebracht.

€ 90

       

5.2

 

Inrichting van de beeldscherm werkplek

 
   

De omgeving waarin het beeldschermwerk wordt verricht en de inrichting van de beeldschermwerkplek voldoen in ieder geval aan de volgende voorschriften:

 
   

a. de verlichting van de werkruimte of de beeldschermwerkplek zorgt voor voldoende licht en een passend contrast tussen beeldscherm en omgeving, rekening houdende met de aard van het werk en de visuele behoeften van de gebruiker;

€ 90

   

b. mogelijke verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm of op apparaten door kunstmatige lichtbronnen zijn vermeden;

€ 90

   

c. er treden door raam- en andere openingen, wanden en apparaten geen directe verblinding en hinderlijke reflecties op het beeldscherm op;

€ 90

   

d. de ramen zijn uitgerust met passende instelbare helderheidswering om de intensiteit van het licht dat op de beeldschermwerkplek valt te verminderen;

€ 90

   

e. het geluid dat de apparatuur voortbrengt veroorzaakt geen verstoring van de aandacht en het gesproken woord;

€ 90

   

f. de apparatuur brengt geen voor de werknemers hinderlijke warmte voort;

€ 90

   

g. de vochtigheidsgraad is steeds toereikend.

€ 90

       

5.3

 

Programmatuur

 
   

De programmatuur die wordt gebruikt bij het verrichten van beeldschermwerk voldoet in ieder geval aan de volgende voorschriften:

 
   

a. de programmatuur is aangepast aan de te verrichten taak;

€ 90

   

b. de programmatuur is gemakkelijk te gebruiken en aan te passen aan het kennis- en ervaringsniveau van de gebruiker;

€ 90

   

c. er wordt zonder medeweten van de gebruiker geen gebruik gemaakt van een kwantitatief of kwalitatief controlemechanisme;

€ 90

   

d. de systemen verschaffen de gebruiker gegevens over de werking ervan;

€ 90

   

e. de systemen maken de informatie zichtbaar in een vorm en een tempo die zijn aangepast aan de gebruiker;

€ 90

   

f. bij de verwerking van informatie door de gebruiker moeten de beginselen van de ergonomie worden toegepast.

€ 90

       

Hoofdstuk 8

Veiligheids- en gezondheidssignalering

 

8.2

 

Permanente signalering

 
 

1

De signalering met betrekking tot een verbod, een waarschuwing en een gebod, alsmede de signalering met betrekking tot de lokalisatie en de identificatie van reddings- of hulpmiddelen geschiedt permanent door middel van borden.

€ 540

 

2

De signalering voor de lokalisatie en identificatie van brandbestrijdingsmateriaal geschiedt permanent door middel van borden of een veiligheidskleur.

€ 540

 

3

De signalering op recipiënten en leidingen geschiedt op de in artikel 8.5 voorgeschreven wijze.

€ 540

 

4

De signalering van gevaren van stoten tegen obstakels en van vallen van personen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur of borden.

€ 540

 

5

De markering van verkeerswegen geschiedt permanent door middel van een veiligheidskleur.

€ 540

       

8.3

 

Occasionele signalering

 
 

1

De signalering van gevaarlijke gebeurtenissen, de oproep van personen voor een specifieke actie, alsmede de dringende evacuatie van personen geschiedt occasioneel, door middel van een lichtsignaal, een akoestisch signaal of een mondelinge mededeling.

€ 540

 

2

Het leiden van personen die handelingen verrichten waarbij een gevaar bestaat, geschiedt occasioneel door middel van hand- of armseinen of mondelinge mededelingen.

€ 540

       

8.4

 

Vrije keuze van signalering

 
 

3

De doeltreffendheid van een signalering mag niet in het gedrang worden gebracht door de aanwezigheid van een andere signalering of van andere factoren die de zicht- of hoorbaarheid verstoren, een slecht ontwerp, een ontoereikend aantal, een slechte plaatsing, een slechte staat of een slechte werking van de signaleringsmiddelen of signaleringsvoorzieningen.

€ 540

       

8.5

 

Gebruik van kleuren

 
   

Voor zover signalering geschiedt door middel van een veiligheidskleur wordt:

€ 540

   

a. met de kleur rood aangeduid:

 
   

1. een verbodssignaal;

 
   

2. gevaar of alarm;

 
   

3. identificatie en lokalisatie van brandbestrijdingsmateriaal en brandweeruitrusting;

 
   

b. met de kleur geel of oranje-geel aangeduid een waarschuwingssignaal;

 
   

c. met de kleur blauw aangeduid een gebodssignaal;

 
   

d. met de kleur groen aangeduid:

 
   

1. een reddingssignaal of een eerstehulpsignaal;

 
   

2. een veilige situatie.

 
       

8.6

 

Noodinstallatie

 
   

Signaleringen die een energiebron behoeven, zijn voorzien van een noodinstallatie voor het geval dat deze energiebron uitvalt, behalve indien het te signaleren gevaar ophoudt te bestaan bij het uitvallen van de energie.

€ 540

       

8.7

 

Controle licht- en geluidssignalen

 
 

1

De licht- en geluidssignalen zijn voor de ingebruikneming op hun goede werking en reële doeltreffendheid gecontroleerd. Die controle wordt nadien voldoende vaak herhaald.

€ 540

 

2

Een licht- of geluidssignaal geeft bij inwerkingstelling het begin van een actie aan; de duur ervan is zo lang als de actie vereist.

€ 540

 

3

De licht- en geluidssignalen worden na ieder gebruik onmiddellijk opnieuw in werking gesteld.

€ 540

       

8.8

 

Bescherming specifieke werknemers

 
   

Indien de betrokken werknemers een beperkt gehoor- of gezichtsvermogen hebben, onder meer door het dragen van individuele beschermende uitrusting, dienen adequate aanvullende maatregelen of vervangingsmaatregelen te worden genomen.

€ 540

       

8.9

 

Algemene eisen veiligheidsborden

 
 

1

De pictogrammen waarvan veiligheidsborden zijn voorzien, zijn zo eenvoudig mogelijk en voor het begrip overbodige details worden weggelaten.

€ 540

 

2

De borden zijn gemaakt van materiaal met een zo groot mogelijke schokvastheid en weerbestendigheid.

€ 540

 

3

De borden bezitten dusdanige afmetingen en kleur- en lichttechnische eigenschappen dat zij goed zichtbaar en gemakkelijk te begrijpen zijn.

€ 540

       

8.10

 

Soorten borden

 
 

1

Verbodsborden kenmerken zich door een ronde vorm, een zwart pictogram op witte achtergrond, rode rand en balk die van links naar rechts over het pictogram loopt onder een hoek van 45° ten opzichte van de horizontale lijn, waarbij de rode kleur ten minste 35% van het oppervlak van het bord beslaat.

€ 540

 

2

Waarschuwingsborden kenmerken zich door een driehoekige vorm, een zwart pictogram op gele achtergrond en een zwarte rand, waarbij de gele kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

€ 540

 

3

Gebodsborden kenmerken zich door een ronde vorm wit pictogram op blauwe achtergrond, de blauwe kleur beslaat ten minste 50% van het oppervlak van het bord.

€ 540

 

4

Reddingsborden kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm, wit pictogram op groene achtergrond , waarbij de groene kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

€ 540

 

5

Borden in verband met het brandbestrijdingsmateriaal kenmerken zich door een rechthoekige of vierkante vorm en een wit pictogram op rode achtergrond, waarbij de rode kleur ten minste 50% van het oppervlak van het bord beslaat.

€ 540

 

6

De in bijlage XVI van de Arboregeling opgenomen borden, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties.

€ 540

 

7

De gebruikte pictogrammen mogen licht afwijken van of meer gedetailleerd zijn dan de pictogrammen van de borden, bedoeld in bijlage XVI bij deze regeling. De betekenis ervan is dan evenwel dezelfde en verschillen of aanpassingen maken de betekenis niet onduidelijk.

€ 540

       

8.11

 

Plaatsing van borden

 
 

1

De borden worden, rekening houdend met eventuele obstakels, op passende hoogte en op een passende plaats ten opzichte van het gezichtsveld geïnstalleerd, hetzij bij de toegang tot een zone waar een algemeen risico bestaat hetzij in de onmiddellijke nabijheid van een bepaald risico of het te signaleren object, en wel op een goed verlichte en gemakkelijk toegankelijke en zichtbare plaats.

€ 540

 

2

Bij slechte natuurlijke verlichtingsomstandigheden worden fluorescerende kleuren, reflecterende materialen of kunstlicht gebruikt.

€ 540

 

3

Een bord wordt verwijderd zodra de situatie die de aanwezigheid ervan rechtvaardigt, niet meer bestaat.

€ 540

       

8.12

 

Reservoirs gevaarlijke stoffen

 
 

1

Reservoirs die gebruikt worden bij werkzaamheden met dan wel de opslag van:

€ 540

   

a. gevaarlijke enkelvoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nummer. 67/548/EEG betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen, of

 
   

b. gevaarlijke meervoudige stoffen als omschreven in de richtlijn nr. 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten (PbEG L 200), en

 
   

c. zichtbare leidingen die de onder a dan wel b bedoelde stoffen bevatten of waardoor deze stoffen worden getransporteerd, zijn voorzien van de in de onder a dan wel b bedoelde richtlijnen voorgeschreven gevaarssymbolen.

 
 

2

Het tweede lid van artikel 8.12 is niet van toepassing op reservoirs die worden gebruikt bij werkzaamheden van korte duur of die vaak wisselen van inhoud, mits er toereikende alternatieve maatregelen worden genomen, met name op het gebied van voorlichting of opleiding, die hetzelfde beschermingsniveau garanderen.

€ 540

       

8.13

 

Aanbrengen van signalering op reservoirs

 
   

De signalering bedoeld in artikel 8.12 wordt aangebracht op de zichtbare zijden in de vorm van hard materiaal, zelfklevend materiaal of verf.

€ 540

       

8.14

 

Plaatsing op reservoirs

 
 

1

Indien gevaarssymbolen of gevaarsbenamingen als omschreven in de in artikel 8.12 onder a of b bedoelde richtlijnen op reservoirs en leidingen aangebracht worden, voldoen deze aanduidingen aan de artikelen 8.9, tweede lid, en 8.11.

€ 540

 

2

De op leidingen gebruikte gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden zichtbaar en voldoende herhaald aangebracht in de nabijheid van de meest gevaarlijke plaatsen, zoals kleppen en aansluitingspunten.

€ 540

       

8.15

 

Signalering bij opslag gevaarlijke stoffen

 
 

1

De signalering van plaatsen, lokalen of afgesloten ruimten die worden gebruikt voor de opslag van aanzienlijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen geschiedt door een passend waarschuwingsbord als bedoeld in artikel 8.10 of door gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen als bedoeld in artikel 8.12 tenzij, rekening houdend met artikel 8.9, derde lid, wat de afmeting betreft, de gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen van de afzonderlijke verpakkingen of op de reservoirs ter zake volstaan.

€ 540

 

2

De in het eerste lid bedoelde borden of gevaarssymbolen en gevaarsbenamingen worden bij de opslagruimte of op de toegangsdeur tot de opslagruimte geplaatst.

€ 540

       

8.16

 

Wijze van gebruik lichtsignalen

 
   

Rekening houdend met de gebruiksomstandigheden veroorzaakt het door een signaal uitgezonden licht een aan de omgeving aangepast lichtcontrast dat niet tot verblinding mag leiden maar voldoende zichtbaar is.

€ 540

       

8.17

 

Uniformiteit

 
 

1

Het lichtoppervlak dat een signaal uitzendt, is uniform van kleur of bevat een pictogram op een bepaalde achtergrond.

€ 540

 

2

De uniforme kleur voldoet aan artikel 8.3.

€ 540

 

3

Wanneer het signaal een pictogram bevat, voldoet dit aan artikel 8.10.

€ 540

       

8.18

 

Bijzondere lichtsignalen

 
 

1

Wanneer een voorziening een continu en een onderbroken signaal kan uitzenden, wordt het onderbroken signaal gebruikt om ten opzichte van het continue signaal aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

€ 540

 

2

Wanneer een onderbroken lichtsignaal wordt gebruikt in plaats of ter completering van een geluidssignaal, is de code van het signaal identiek.

€ 540

 

3

Een voorziening om een lichtsignaal uit te zenden in geval van groot gevaar, wordt speciaal in het oog gehouden of uitgerust met een reservelamp.

€ 540

       

8.19

 

Vereisten geluidssignalen

 
 

1

Een geluidssignaal:

€ 540

   

a. heeft een geluidsniveau dat duidelijk hoger is dan het niveau van het omgevingslawaai, zodat het goed hoorbaar is, doch niet te luid of pijnlijk voor de oren;

 
   

b. is gemakkelijk herkenbaar; en

 
   

c. is gemakkelijk te onderscheiden van een ander geluidssignaal en andere omgevingsgeluiden.

 
 

2

Wanneer een voorziening een geluidssignaal met een variabele en een vaste frequentie kan uitzenden, wordt de variabele frequentie gebruikt om ten opzichte van de vaste frequentie aan te geven dat het gaat om een situatie die een groter gevaar inhoudt of waarbij de gewenste of verplichte interventie of actie met grotere spoed moet worden uitgevoerd.

€ 540

 

3

Het geluid van een ontruimingssignaal is continu.

€ 540

       

8.20

 

Algemene vereisten inzake de mondelinge mededeling

 
 

1

De mondelinge mededeling vindt plaats tussen een spreker of zender en één of meer toehoorders, en wel in de vorm van korte teksten, woordgroepen of afzonderlijke woorden, eventueel gecodeerd.

€ 540

 

2

De mondelinge boodschappen zijn zo kort, eenvoudig en duidelijk mogelijk.

€ 540

 

3

De mondelinge mededeling is direct door middel van gebruik van de menselijke stem of indirect door middel van de menselijke stem of spraaksynthese, verspreid door een middel ad hoc.

€ 540

       

8.21

 

Gebruikte taal

 
   

De betrokken personen kennen de gebruikte taal zodanig dat zij de boodschap correct kunnen uitspreken en begrijpen en zich al naar gelang van de boodschap op passende wijze kunnen gedragen op het vlak van de veiligheid of de gezondheid.

€ 540

       

8.22

 

Algemene vereisten inzake hand- en armseinen

 
 

1

Een hand- of armsein is precies en eenvoudig en bestaat uit een breed gebaar.

€ 540

 

2

Het gelijktijdig gebruik van beide armen verloopt symmetrisch en geeft slechts één enkel signaal weer.

€ 540

       

8.23

 

Seingever

 
 

1

De seingever geeft met behulp van hand- en armseinen besturingsinstructies door aan de ontvanger van de seinen.

€ 540

 

2

De seingever wijdt zijn aandacht uitsluitend aan het geven van de besturingsinstructies en de veiligheid van de werknemers die zich in de nabijheid bevinden.

€ 540

 

3

De seingever kan de gehele besturingsoperatie zien, zonder daarbij door de handeling gehinderd te worden.

€ 540

 

4

Wanneer niet aan de in het derde lid, genoemde voorwaarden kan worden voldaan, worden een of meer bijkomende seingevers ingeschakeld.

€ 540

       

8.24

 

Ontvanger van seinen

 
   

De ontvanger van de seinen zet de in uitvoering zijnde transportbeweging stil om nieuwe instructies te vragen, wanneer hij de ontvangen orders niet met de nodige veiligheidsgaranties kan uitvoeren.

€ 540

       

8.25

 

Kenbaarheid seingever

 
   

De seingever is makkelijk herkenbaar voor de ontvanger van de seinen.

€ 540

       

8.26

 

Voorkomen onduidelijkheid seinen

 
   

De in bijlage XVII van de Arboregeling opgenomen hand- en armseinen, worden gebruikt in de daarbij vermelde situaties, waarbij deze geen afbreuk doen aan het gebruik van andere van toepassing zijnde codes, met name in bepaalde bedrijvigheidssectoren, waarmee dezelfde handelingen worden aangeduid.

€ 540

       

8.27

 

Signalering van obstakels en gevaarlijke plaatsen

 
 

1

De signalering van gevaar door stoten tegen obstakels, door vallende voorwerpen of personen, geschiedt door middel van geel, afgewisseld met zwart, of rood, afgewisseld met wit, binnen de bebouwde zones van het bedrijf of de inrichting waartoe de werknemer in het kader van zijn werk toegang heeft.

€ 540

 

2

De gele en zwarte of rode en witte banden worden onder een hoek van circa 45° aangebracht en hebben ongeveer dezelfde afmetingen.

€ 540

       

8.28

 

Afstemming signalering op obstakel of gevaarlijke plaats

 
   

De afmetingen van de signalering houden rekening met de afmeting van het gesignaleerde obstakel of de gesignaleerde gevaarlijke plaats.

€ 540

       

8.29

 

Vereisten inzake markering van verkeerswegen

 
 

1

Wanneer de bescherming van de werknemers dat vereist, worden de verkeerswegen op de arbeidsplaats voor voertuigen duidelijk door doorlopende strepen met een goed zichtbare kleur aangegeven.

€ 540

 

2

Bij het aanbrengen van de strepen wordt rekening gehouden met de nodige veiligheidsafstanden tussen de voertuigen die er kunnen rijden en elk voorwerp dat zich in de nabijheid en tussen de voetgangers en de voertuigen kan bevinden.

€ 540

Bijlage 2

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Lijst van ernstige beboetbare feiten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Toelichting op inhoud en gebruik van de lijst

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

In de lijst van ernstige beboetbare feiten zijn werkzaamheden en situaties benoemd die ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen.

Indien een dergelijke werkzaamheid of situatie wordt geconstateerd, dan zal in de meeste gevallen worden overgegaan tot stillegging van werk zoals bedoeld in artikel 28 van de Arbowet 1998.

Volgens artikel 28 is de Arbeidsinspectie bevoegd te bevelen dat:

  • personen niet mogen blijven in door de inspecteur aangewezen plaatsen, of dat

  • door de inspecteur aangewezen werkzaamheden worden gestaakt,

indien naar zijn of haar redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen. Een inspecteur zal dit bevel pas intrekken als dit gevaar is weggenomen.

De formuleringen in de lijst zijn over het algemeen in een directe actieve vorm gesteld, zoals: ‘het werken op ..., het gebruiken van ... en het blootstellen aan ....’.

Indien de feiten zoals geformuleerd ook daadwerkelijk door een inspecteur worden geconstateerd, dan is er sprake van ‘heterdaad’. Behalve het geven van een bevel tot stillegging, zegt de inspecteur direct een boete aan.

Treft de inspecteur situaties aan die naar zijn redelijk oordeel zouden kunnen leiden tot ernstige feiten zoals geformuleerd in de lijst, terwijl er op het moment van constateren niet wordt gewerkt, dan is deze bevoegd om op basis van artikel 28 Arbowet 1998 te bevelen dat werkzaamheden niet mogen worden aangevangen zolang het potentiële gevaar aanwezig is.

In dergelijke situaties wordt echter geen boete aangezegd.

Vooral de werkgever zal op het niet naleven van de ernstige beboetbare feiten worden aangesproken. Indien ook werknemers een ernstig beboetbaar feit ten laste kan worden gelegd, dan is dit in de lijst aangegeven. De Arbeidsinspectie zal hier overigens terughoudend mee omgaan en indien aan de orde veelal in combinatie met ook een ten laste legging aan de werkgever.

Ten aanzien van de feiten waar een asterisk (*) achter de tekst is geplaatst, kan ook een werknemer worden beboet, indien deze op grond van de desbetreffende bepalingen

N.B.: Er is uitsluitend sprake van een ernstig beboetbaar feit als er tevens sprake is van ernstig gevaar voor personen.

Het niet of onjuist gebruiken van ter beschikking gestelde noodzakelijke beveiligingen of persoonlijke beschermingsmiddelen door een werknemer, waardoor ernstig gevaar bestaat voor de werknemer zelf of voor andere personen dan de werknemer.*

(artikel 11, Arbowet 1998)

Het werken op, aan of in de nabijheid van wegen waarbij ernstig gevaar bestaat voor aanrijden.1

(artikel 3.2, lid 1, Arbobesluit)

Het werken in gebouwen, waarvan wanden, vloeren, plafonds of installaties in zodanige staat verkeren, dat ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen.

(artikel 3.3, lid 1, Arbobesluit)

Het werken op plaatsen, waar ernstig gevaar bestaat voor instorten, verschuiven, omvallen of kantelen van opgeslagen voorwerpen en stoffen.

(artikel 3.3, lid 2, Arbobesluit)

Het aanwezig zijn van niet afgeschermde, direct aanraakbare spanningvoerende delen met een spanning hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning.

(artikel 3.4, lid 2, Arbobesluit)

Het verrichten van werkzaamheden aan of in de nabijheid van onder spanning staande elektrische installaties, toestellen of leidingen met een spanning van hoger dan 50 volt bij wisselspanning of 120 volt bij zuivere gelijkspanning zonder het treffen van de nodige veiligheidsmaatregelen.*

(artikel 3.5, lid 3, Arbobesluit)

Het ontbreken van doeltreffende maatregelen om het ontstaan van een explosieve atmosfeer op de arbeidsplaats te voorkomen.

(artikel 3.5d, lid 1, Arbobesluit)

Het niet nemen van de volgende maatregelen in de hieronder aangegeven volgorde, indien het voorkomen van het ontstaan van een explosieve atmosfeer, gezien de aard van het werk, niet mogelijk is:

  • a. de ontsteking van explosieve atmosferen wordt voorkomen, waarbij rekening wordt gehouden met elektrostatische ontladingen die van werknemers of de arbeidsplaats als ladingsdrager of ladingsproducent kunnen uitgaan;

  • b. de schadelijke gevolgen van een explosie worden beperkt;

(artikel 3.5d, lid 2, Arbobesluit)

Het ontbreken van de volgende maatregelen in de gevarenzones, bedoeld in artikel 3.5d, vijfde lid, en met betrekking tot de installaties in gebieden zonder explosiegevaar die vereist zijn voor, of bijdragen tot het explosieveilig gebruik van installaties die zich op plaatsen bevinden waar explosiegevaar heerst:

  • a. vrijkomende gassen, dampen, nevels of brandbaar stof die explosiegevaar kunnen doen ontstaan, worden op passende wijze afgevoerd en onschadelijk gemaakt;

  • b. indien een explosieve atmosfeer meerdere soorten brandbare stoffen bevat, wordt bij de veiligheidsmaatregelen uitgegaan van het grootste mogelijke risico;

(artikel 3.5e, onder a. en b., Arbobesluit)

Het in de gevarenzones niet gebruiken en toepassen van apparaten en beveiligingssystemen overeenkomstig de categorieën als bedoeld in het Warenwetbesluit explosieveilig materieel volgens de navolgende principes:

  • 1°. gevarenzone 0 of 20: categorie 1-apparatuur;

  • 2°. gevarenzone 1 of 21: categorie 1- of categorie 2-apparatuur;

  • 3°. gevarenzone 2 of 22: categorie 1-, categorie 2- of categorie 3-apparatuur;

(artikel 3.5e, onder e, Arbobesluit)

Het schoonmaken, onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen, zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring van een gasdeskundige.

(artikel 3.5h, lid 3, Arbobesluit)

Het werken op arbeidsplaatsen waar een doeltreffende vluchtweg ontbreekt of is geblokkeerd en waarbij ernstig gevaar bestaat op brand, explosie of plotselinge blootstelling aan gevaarlijke stoffen.

(artikel 3.6, lid 1, en artikel 3.7, lid 1, Arbobesluit)

Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen vallen.

(artikel 3.16, lid 2, Arbobesluit)

N.B. Indien het valgevaar gepaard gaat met risicoverhogende omstandigheden, zoals het gevaar te vallen op of langs uitstekende delen, de aanwezigheid van verkeer, het vallen in water e.d., dan kan er, afhankelijk van de toename van het risico, ook bij geringere werkhoogte sprake zijn van een ernstig feit.

Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter waarbij geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen tegen de gevolgen van vallen.

(artikel 3.16, lid 4, Arbobesluit)

Het zodanig ingericht zijn van een arbeidsplaats dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen of geraakt te worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of het gevaar bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan.

(artikel 3.17, Arbobesluit)

Het toepassen van een laadplatform dat niet is afgestemd op de te vervoeren lading.

(artikel 3.18, lid 2, Arbobesluit)

Het werken op hoogten van meer dan 2.50 meter op instabiele en onvoldoende stevige werkplekken op bouwplaatsen.

(artikel 3.28, lid 1, Arbobesluit)

Het werken op een bouwplaats indien bovengrondse elektriciteitsleidingen niet omgeleid zijn of spanningsloos zijn gemaakt of, indien dit niet mogelijk is, hekken of waarschuwingsborden ontbreken.

(artikel 3.29, lid 2, Arbobesluit)

Het werken op bouwplaatsen waarbij ernstig gevaar bestaat voor personen als gevolg van beschadiging van ondergrondse elektriciteitsleidingen en -kabels.

(artikel 3.29, lid 5, Arbobesluit)

Het werken in bouwputten, tunnels, bij uitgravingen of andere ondergrondse werkzaamheden waarbij onvoldoende stut- of taludvoorzieningen zijn getroffen tegen instortings- of overstromingsgevaar.

(artikel 3.30, lid 1, Arbobesluit)

Het bij grondverzetwerkzaamheden niet op veilige afstand houden van de uitgegraven aarde, gebruikte materialen en voertuigen, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bedolven te worden.

(artikel 3.30, lid 2, Arbobesluit)

Onvoldoende draagkrachtige bekistingen, tijdelijke stutten of schoren op een bouwwerkplek, waardoor werknemers ernstig gevaar lopen bekneld te raken of bedolven te worden.

(artikel 3.31, lid 2, Arbobesluit)

Het niet nemen van maatregelen in de winningsindustrie in dagbouw, ondergronds, of met behulp van boringen, in zones waar de atmosfeer in zodanige mate stoffen bevat dat daardoor een gevaar voor explosie bestaat.

(artikel 3.34, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van twee afzonderlijke uitgangen in verbinding met de oppervlakte bij een ondergrondse ontginning.

(artikel 3.37c, lid 1, Arbobesluit)

Het niet zo spoedig mogelijk na het delven ondersteuningen aanbrengen, terwijl dit vanwege de instabiliteit van het terrein noodzakelijk is voor de veiligheid van de werknemers.

(artikel 3.37e, lid 1, Arbobesluit)

Het werken met stoffen als bedoeld in beleidsregel 4.1c-4, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en kan leiden tot ernstige schade aan de gezondheid.

(artikel 4.1c, Arbobesluit)

Het blootstellen van werknemers aan concentraties van stoffen in de individuele ademhalingszone van een werknemer van meer dan twee maal de (wettelijke of door de werkgever vastgestelde) grenswaarde of van meer dan de ceilingwaarde.

(artikel 4.4, lid 1, juncto artikel 4.3, lid 3, Arbobesluit)

Het ontbreken van maatregelen bij aanwezigheid van kankerverwekkende of mutagene stoffen waarbij ernstig gevaar bestaat voor plotselinge blootstelling.

(artikel 4.6, lid 1 Arbobesluit)

Het ontbreken van maatregelen bij aanwezigheid van gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen.

(artikel 4.6, lid 1, Arbobesluit)

Na een onvoorziene toename van het blootstellingsniveau aan kankerverwekkende of mutagene stoffen, er niet voor gezorgd hebben dat werknemers uit de gevarenzone zijn verwijderd.

(artikel 4.7, lid 3, Arbobesluit)

Het niet werken volgens een vooraf opgesteld werkplan, als bedoeld in Bijlage VB van de Arbeidsomstandighedenregeling, met betrekking tot opbouw, installeren, monteren, assembleren, dan wel verwijderen na ontbranding, van professioneel vuurwerk.

(artikel 4.9, lid 1, Arbobesluit)

Het blootstellen van werknemers aan concentraties van kankerverwekkende en mutagene stoffen in de individuele ademhalingszone van een werknemer boven de (wettelijke of door de werkgever vastgestelde) grenswaarde.

(artikel 4.16, lid 3, Arbobesluit)

Het niet zo laag mogelijk onder de grenswaarde (0,01 vezel per kubieke centimeter berekend over een referentieperiode van 8 uur) houden van de concentratie van asbeststof in de lucht, door:

- het niet zo inrichten van de werkmethoden dat er geen asbeststof wordt geproduceerd of indien dat technisch niet mogelijk is, dat er geen asbeststof in de lucht vrijkomt;*

- het niet doeltreffend en regelmatig reinigen van gebouwen, installaties en uitrustingen die dienen voor het toepassen of het bewerken van asbest of asbesthoudende producten;*

- het niet opbergen en vervoeren in daarvoor geschikte en gesloten verpakking van asbest, een asbesthoudend product of een product waaruit asbeststof vrijkomt*, of

- het niet zo spoedig mogelijk verzamelen en afvoeren van asbesthoudende afvalstoffen in voor asbest geschikte, gesloten en gekenmerkte verpakking*.

(artikel 4.45, lid 1, Arbobesluit, juncto lid 2)

Het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbeststof in de lucht boven de grenswaarde van 0,01 vezel per kubieke centimeter, berekend over een referentieperiode van acht uur.

(artikel 4.46, lid 1, Arbobesluit)

Het niet opsporen van de oorzaken van de overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, en het niet zo spoedig mogelijk nemen van doeltreffende maatregelen om de concentratie asbeststof terug te brengen tot beneden die waarde.

(artikel 4.47a, lid 1, Arbobesluit)

Het laten voortzetten van de arbeid op een arbeidsplaats met overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, waar de maatregelen om de concentratie terug te brengen nog niet volledig ten uitvoer zijn gelegd, zonder de betrokken werknemers doeltreffend te beschermen tegen blootstelling aan asbeststof.

(artikel 4.47a, lid 3, Arbobesluit)

Het niet nemen van doeltreffende maatregelen ter bescherming van de betrokken werknemers, indien, gelet op de aard van de werkzaamheden, overschrijding van de grenswaarde, bedoeld in artikel 4.46, kan worden verwacht ondanks preventieve technische maatregelen ter beperking van de asbestconcentratie in de lucht.

(artikel 4.48a, lid 1, Arbobesluit)

Het niet verwijderen van het aanwezige asbest dan wel de aanwezige asbesthoudende producten, voordat wordt aangevangen met andere werkzaamheden.

(artikel 4.48a, lid 4, Arbobesluit)

Het bij slopen, verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of van producten die deze stof bevatten, niet conform het werkplan uitvoeren van de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers.

(artikel 4.50, lid 5 Arbobesluit)

N.B. Als een werkplan ontbreekt of onvolledig is, wordt gehandhaafd op basis van de in artikel 4.50, lid 3, en artikel 4.50 lid 4 onder a genoemde artikelen. Overtreding daarvan wordt bij het slopen en verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of van producten die asbest bevatten, altijd aangemerkt als een ernstig beboetbaar feit

Het na reiniging van de arbeidsplaats niet op de desbetreffende arbeidsplaats in een binnenruimte uitvoeren van een eindbeoordeling, waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.47, lid 7, Arbobesluit, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.47, lid 8, Arbobesluit.

(artikel 4.51a, lid 1, Arbobesluit)

Het bij de eindbeoordeling bedoeld in artikel 4.51a, lid 1, Arbobesluit, niet uitvoeren van een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, om vast te stellen of de concentratie van asbeststof in de lucht niet hoger is dan 0,01 vezel per cm3, uitgaande van een referentieperiode van twee uur.

(artikel 4.51a, lid 2, Arbobesluit)

Het na het reinigen van de arbeidsplaats, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht geen visuele inspectie uitvoeren met vaststelling dat de aanwezigheid van asbest niet meer visueel waarneembaar is door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt.

(artikel 4.51a, lid 3, Arbobesluit)

Het na het beëindigen van werkzaamheden in de buitenlucht met asbesthoudende grond, niet uitvoeren van een visuele inspectie op de aanwezigheid van asbest teneinde vast te stellen dat de concentratie asbest niet hoger is dan honderd milligram per kilogram droge stof als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van het Productenbesluit asbest, door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust.

(artikel 4.51a, lid 4, Arbobesluit)

Het niet uitvoeren van een eindbeoordeling in aanvulling op artikel 4.51a, lid 1 en lid 2, in de naast de arbeidsplaats gelegen ruimten in een binnensituatie bij risicoklasse 3.

(artikel 4.54 Arbobesluit)

Het bij risicoklasse 3 – in het kader van de beoordeling, bedoeld in artikel 4.2 – niet volledig inventariseren van de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten voordat wordt aangevangen met de volgende werkzaamheden:

  • a. het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken, met uitzondering van grondwerken, of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten is respectievelijk zijn verwerkt;

  • b. het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten uit de bouwwerken of objecten, bedoeld in onderdeel a;

  • c. het opruimen van asbest of asbesthoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen.

(artikel 4.54a, lid 1, Arbobesluit)

Het ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, buiten de voor dat doel bestemde gesloten toestellen of ruimten.*

(artikel 4.61, lid 3, Arbobesluit)

Het bij ontzanden van gietstukken, door middel van stralen, afvoeren van afgezogen lucht naar ruimtes waar personen moeten verblijven.*

(artikel 4.61, lid 5, Arbobesluit)

Het blootstellen van werknemers aan biologische agentia waarbij ernstig gevaar bestaat voor schade aan de gezondheid.

(artikel 4.87, lid 1, Arbobesluit)

Het blootstellen van thuiswerkers aan concentraties van stoffen in de individuele ademhalingszone van een werknemer aan meer dan twee maal de (wettelijke of door de werkgever vastgestelde) grenswaarde of aan meer dan de ceilingwaarde.

(artikel 4.113, Arbobesluit)

Het door thuiswerkers werken met stoffen als bedoeld in beleidsregel 4.1c-4, waarbij direct contact met huid en ogen mogelijk is en kan leiden tot ernstige schade aan de gezondheid.

(artikel 4.113, Arbobesluit)

Onvoldoende of onjuiste maatregelen of voorzieningen bij thuiswerk met gevaarlijke stoffen waardoor ernstig gevaar bestaat voor brand of explosie of gezondheidsbedreigende blootstelling aan gevaarlijke stoffen, dampen en gassen.

(artikel 4.115, lid 2, Arbobesluit)

Het verrichten van werkzaamheden zonder individuele gehoorbescherming in situaties waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai 85 dB(A) of hoger is of de piekgeluidsdruk 140 Pa of hoger is.

(artikel 6.8, lid 9, Arbobesluit)

Het verrichten van werkzaamheden in situaties waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, hoger is dan 87 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 200 Pa

(artikel 6.8, lid 10, Arbobesluit)

Het blootstellen van werknemers aan trillingen boven de grenswaarde voor blootstelling, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 2, Arbobesluit)

Het niet onverwijld treffen van maatregelen om de blootstelling terug te brengen tot onder de grenswaarde voor blootstelling, bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 3 onder a, Arbobesluit)

Het niet onderzoeken van de oorzaak van de overschrijding bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 3 onder b, Arbobesluit)

Het niet aanpassen van de beschermings- en preventiemaatregelen om te voorkomen dat de grenswaarde opnieuw wordt overschreden bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 3 onder c, Arbobesluit)

Het verrichten van duikarbeid, caissonarbeid of overige arbeid onder overdruk zonder dat aan de beperkende voorschriften volgend uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek wordt voldaan.

(artikel 6.14a, lid 5, Arbobesluit)

Het niet aan werknemers ter beschikking stellen van materiaal dat in deugdelijke staat verkeert en van voldoende ademgas van goede kwaliteit.

(artikel 6.15, lid 1, Arbobesluit)

Het verrichten van duikarbeid zonder te worden bijgestaan door een reserveduiker.

(artikel 6.16, lid 1, Arbobesluit)

Het verrichten van duikwerkzaamheden op een diepte van 15 meter (of bij een druk van 1,5 maal 105 Pascal) of meer waarbij geen geschikte compressiekamer aanwezig is.

(artikel 6.18, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van duikwerkzaamheden op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt.

(artikel 6.18, lid 2, Arbobesluit)

Het door één persoon verrichten van caissonarbeid.*

(artikel 6.19, lid 1, Arbobesluit)

Het verrichten van caissonwerkzaamheden onder een druk van meer dan 1,5 maal 105 Pascal zonder een geschikte compressiekamer.

(artikel 6.20, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een compressiekamer bij het verrichten van caissonarbeid op een locatie waarbij de reistijd naar de dichtstbijzijnde behandelfaciliteit met compressiekamer meer dan twee uur bedraagt.

(artikel 6.20, lid 2, Arbobesluit)

Het gebruiken van arbeidsmiddelen op een andere wijze of plaats dan waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.

(artikel 7.3, lid 2, Arbobesluit)

Het niet of onvoldoende treffen van beschermende maatregelen bij het gebruik van een arbeidsmiddel, waardoor ernstig gevaar bestaat voor persoonlijk letsel.

(artikel 7.3, lid 4, Arbobesluit)

Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor verschuiven, omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan, oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit.

(artikel 7.4, lid 3, Arbobesluit)

Het zodanig geplaatst of ingericht zijn van een arbeidsmiddel dat daardoor ernstig gevaar bestaat getroffen of geraakt te worden door voorwerpen, producten of onderdelen daarvan dan wel vloeistoffen of gassen, of bekneld te raken tussen voorwerpen, producten of onderdelen daarvan.

(artikel 7.4, lid 4, Arbobesluit)

Het onderhouden, repareren en reinigen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan.*

(artikel 7.5, lid 2, Arbobesluit)

Het afstellen van arbeidsmiddelen die ingeschakeld zijn en onder druk of elektrische spanning staan.*

(artikel 7.5, lid 3, Arbobesluit)

Het op niet veilige wijze (de)monteren van arbeidsmiddelen.

(artikel 7.5, lid 5, Arbobesluit)

Het ontbreken of onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen en afschermingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen van arbeidsmiddelen.

(artikel 7.7, lid 1, Arbobesluit)

Het kunnen aanraken van (onderdelen van) arbeidsmiddelen met een zeer hoge of lage temperatuur.

(artikel 7.9, Arbobesluit)

Het loskoppelen en opnieuw aansluiten van een arbeidsmiddel van en op een krachtbron.

(artikel 7.11, lid 2, Arbobesluit)

Het ontbreken van een noodstopvoorziening op arbeidsmiddelen waarbij dit noodzakelijk is.

(artikel 7.16, Arbobesluit)

Het vervoeren van personen met een mobiel arbeidsmiddel dat daartoe niet is uitgerust.

(artikel 7.17a, lid 1 Arbobesluit)

Het gebruik van mobiele arbeidsmiddelen (m.u.v. heftrucks) waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan.

(artikel 7.17a, lid 2, Arbobesluit)

Het gebruik van heftrucks waarmee personen kunnen worden vervoerd zonder beschermingsconstructies ter voorkoming van kantelen of de gevolgen daarvan.

(artikel 7.17a, lid 5, Arbobesluit)

Het ontbreken van een rem- en stopvoorziening, alsmede een noodstopvoorziening voorzover deze noodzakelijk is, op een mobiel arbeidsmiddel met eigen aandrijving.

(artikel 7.17b, lid 2, Arbobesluit)

Het meerijden op mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving zonder speciaal daartoe ingerichte veilige plaatsen.*

(artikel 7.17c, lid 2, Arbobesluit)

Het zwaarder belasten van een hijs- of hefwerktuig, dan de toegelaten bedrijfslast of dan een veilig gebruik toelaat.*

(artikel 7.18, lid 2, Arbobesluit)

Het zodanig opgesteld zijn van hijs- en hefwerktuigen, dat daardoor ernstig gevaar bestaat dat lasten werknemers kunnen raken.*

(artikel 7.18, lid 6, Arbobesluit)

Het zich bevinden van werknemers onder hangende lasten.*

(artikel 7.18, lid 7, Arbobesluit)

Het zodanig gebruik van een mobiel hijs- of hefwerktuig dat daardoor ernstig gevaar bestaat voor kantelen, ongewild in beweging komen of wegglijden.*

(artikel 7.18a, lid 3, Arbobesluit)

Het gebruik van hijs- en hefwerktuigen in slechte weersomstandigheden.*

(artikel 7.18a, lid 13, Arbobesluit)

Het hijsen of heffen van personen op een onbeveiligd platform.

(artikel 7.18b, lid 1, Arbobesluit)

Het overbelasten van laad- en losgerei met meer dan 10%.*

(artikel 7.20, lid 4, Arbobesluit)

Het ontbreken van technische of organisatorische maatregelen, indien zich in een schacht twee of meer liften bevinden, om te voorkomen dat personen bij werkzaamheden aan een van de liften, getroffen worden door een naastliggende lift.

(artikel 7.21, lid 1, Arbobesluit)

Het niet stilzetten van de naastgelegen lift tijdens werkzaamheden in een liftschacht waarbij gevaren veroorzaakt door deze lift niet zijn tegengegaan.*

(artikel 7.21, lid 2, Arbobesluit)

Het vervoeren van personen met een hijs- of hefwerktuig, dat daarvoor niet is bestemd of ingericht.*

(artikel 7.22, lid 1, Arbobesluit)

Het niet kiezen van de meest geschikte arbeidsmiddelen bij tijdelijke werkzaamheden op hoogte, waardoor:

  • a. de arbeidsmiddelen niet zijn afgestemd op de aard van de te verrichten werkzaamheden en op de voorzienbare belastingen en dat de arbeidsmiddelen niet zodanig zijn dat zonder gevaar doorgang mogelijk is; of

  • b. het gekozen toegangsmiddel niet de mogelijkheid van ontruiming biedt bij dreigend gevaar; of

  • c. het overstappen van een toegangsmiddel op platformen, vloeren of loopbruggen en omgekeerd extra valrisico’s oplevert.

    (artikel 7.23, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een valbeveiliging om de aan een arbeidsmiddel verbonden valrisico’s voor werknemers te minimaliseren.

(artikel 7.23, lid 5, Arbobesluit)

De bij een arbeidsmiddel behorende valbeveiliging is niet van een zodanige configuratie en sterkte dat vallen van hoogte wordt voorkomen of dat een eventuele val wordt gestopt, zodanig dat letsel bij de werknemers zoveel mogelijk wordt voorkomen.

(artikel 7.23, lid 6, Arbobesluit)

Het onderbreken van collectieve valbeveiligingen op andere plekken dan daar waar zich een toegang tot een ladder of trap bevindt.

(artikel 7.23, lid 7, Arbobesluit)

Het laten werken op plaatsen waar geen doeltreffende, vervangende veiligheidsvoorzieningen, zijn getroffen en waarbij de collectieve valbeveiliging – in verband met de werkzaamheden – tijdelijk is verwijderd.

(artikel 7.23, lid 9, Arbobesluit)

Het laten uitvoeren van tijdelijke werkzaamheden op hoogte wanneer de weersomstandigheden de veiligheid en gezondheid van de werknemers in gevaar brengen.

(artikel 7.23, lid 11, Arbobesluit)

Het werken op onstabiel opgestelde ladders of trappen.

(artikel 7.23a, lid 1, Arbobesluit)

Het gebruik van ladders en trappen zonder in ieder geval de volgende maatregelen te nemen:

  • a. het wegglijden van de voet van draagbare ladders en trappen tijdens het gebruik wordt tegengegaan door de boven of onderkant van de ladderbomen vast te zetten, of door middel van een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing;

  • b. toegangsladders steken ten minste 1 meter uit boven het toegangsniveau, tenzij andere voorzieningen een veilig houvast mogelijk maken;

  • c. meerdelige ladders en schuifladders worden zodanig gebruikt dat de verschillende delen niet ten opzichte van elkaar kunnen verschuiven;

  • d. verrolbare ladders en trappen worden vastgezet voordat zij worden betreden.

    (artikel 7.23a, lid 2, Arbobesluit)

Het (laten) gebruiken van ladders en trappen zonder dat werknemers steeds veilige steun en houvast hebben. Daarbij mag het met de hand dragen van lasten een veilig houvast niet belemmeren.

(artikel 7.23a, lid 3, Arbobesluit)

De ondersteuningen van een steiger zijn niet beveiligd tegen wegglijden, hetzij door bevestiging aan het steunvlak, hetzij door een antislipinrichting of een andere, even doeltreffende oplossing.

(artikel 7.23b, lid 3, Arbobesluit)

De steunpunten van de steiger zijn niet op een stabiele, stevige ondergrond van voldoende omvang geplaatst, waardoor de stabiliteit niet wordt gewaarborgd.

(artikel 7.23b, lid 4, Arbobesluit)

Niet verzekerde stabiliteit van steigers door onvoldoende verankering en/of schoren.

(artikel 7.23b, lid 5, Arbobesluit)

Het niet zodanig monteren van de vloeren van steigers dat hun onderdelen bij normaal gebruik niet kunnen bewegen.

(artikel 7.23b, lid 7, Arbobesluit)

Tussen de onderdelen van de vloeren en de verticale inrichtingen van de collectieve valbeveiligingen komen gevaarlijke openingen voor.

(artikel 7.23b, lid 7, Arbobesluit)

Het werken aan één enkele lijn, waarbij geen sprake is van een afzonderlijk verankerde veiligheidslijn die als reservelijn fungeert en is uitgerust met een beweegbaar valbeveiligingsmechanisme dat de werknemer in zijn beweging volgt.

(artikel 7.23c, lid 1, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een mobiel hefwerktuig waarbij de belasting van de volbelaste werkbak méér bedraagt dan de helft van de maximaal toegestane belasting van het hefwerktuig in zijn meest ongunstige stand.

(artikel 7.23d, lid 2, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een mobiel hijswerktuig waarbij de belasting van de volbelaste werkbak en het bijbehorend hijsgereedschap méér bedraagt dan één kwart van de maximaal toelaatbare werklast van het hijswerktuig in zijn meest ongunstige stand.

(artikel 7.23d, lid 2, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een vast opgesteld of railrijdend hijswerktuig waarbij de belasting van de volbelaste werkbak en het bijbehorend hijsgereedschap méér bedraagt dan driekwart van de nominale belasting waarvoor het hijswerktuig is ontworpen.

(artikel 7.23d, lid 2, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een hijs- of hefwerktuig waarbij de bedieningsplaats van het hijs- of hefwerktuig niet permanent bemand is.

(artikel 7.23d, lid 3, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een hijs- of hefwerktuig waarbij de horizontale verplaatsingssnelheid meer dan 2,5 km/uur bedraagt terwijl de werkbak meer dan 0,2 meter geheven is.

(artikel 7.23d, lid 4, Arbobesluit)

Het rijden met een mobiele hijskraan tijdens het vervoeren van werknemers met behulp van een aan de hijskraan bevestigde werkbak.

(Artikel 7.23d, lid 5, Arbobesluit)

Het harder rijden dan 2,5 km/uur met een railrijdende hijskraan tijdens het vervoeren van werknemers met behulp van een aan de hijskraan bevestigde werkbak.

(Artikel 7.23d, lid 5, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een hijs- of hefwerktuig zonder dat die werknemers over een doeltreffend communicatiemiddel beschikken.

(Artikel 7.23d, lid 6, Arbobesluit)

Het vervoeren van werknemers met behulp van een werkbak die is bevestigd aan een hijs- of hefwerktuig zonder dat doeltreffende voorzieningen zijn getroffen om die werknemers bij gevaar te kunnen evacueren.

(Artikel 7.23d, lid 6, Arbobesluit)

Het hijsen of heffen van luiken van schepen zonder dat deze daartoe geschikte bevestigingen hebben voor het vastmaken van hijsgereedschap.

(artikel 7.25, lid 1, Arbobesluit)

Het plaatsen of verwijderen van luiken op schepen terwijl in het ruim onder de luikopening wordt gewerkt.*

(artikel 7.25, lid 6, Arbobesluit)

Het laden en lossen van schepen zonder dat luiken die niet afdoende tegen verplaatsing kunnen worden geborgd, verwijderd zijn.

(artikel 7.25, lid 7, Arbobesluit)

Het opnieuw gebruiken van voor eenmalig gebruik bestemde bind- of hijsmiddelen.

(artikel 7.27, lid 2, Arbobesluit)

Het niet aanwezig zijn van middelen zodat werknemers bij het aanbrengen of verwijderen van sjorringen van containers aan ernstig gevaar worden blootgesteld.

(artikel 7.28, Arbobesluit)

Het werken op een overbelaste steiger.

(artikel 7.34, lid 2, Arbobesluit)

Het werken op verrijdbare steigers die niet zijn beveiligd tegen ongewilde verplaatsing.

(artikel 7.34, lid 3, Arbobesluit)

Het ontbreken van een noodstopvoorziening op hijs- en hefwerktuigen die in de winningsindustrie met behulp van boringen worden gebruikt

(artikel 7.36b, lid 5, Arbobesluit)

Het verrichten van trekkerarbeid, het werken met wilde, giftige of andere dieren die gevaar opleveren, het industrieel slachten of werken onder tempodwang door jeugdige werknemers zonder toezicht.

(artikel 7.39, Arbobesluit)

Het ontbreken of het onjuist toepassen van voorgeschreven beveiligingen, alsmede het overbruggen dan wel buiten werking stellen van noodzakelijke beveiligingen aan arbeidsmiddelen in thuiswerksituaties.

(artikel 7.41, lid 1, Arbobesluit)

Het niet ter beschikking stellen van doeltreffende persoonlijke beschermingsmiddelen aan werknemers bij werkzaamheden, waardoor ernstig gevaar bestaat voor veiligheid of gezondheid van betrokken werknemers.

(artikel 8.3, lid 1, Arbobesluit)

Bijlage 3

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Lijst van direct beboetbare feiten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Toelichting op inhoud en gebruik van de lijst

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Er bestaat een aantal beboetbare feiten in de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling dat niet tot de categorie ernstige beboetbare feiten kan worden gerekend, maar waarvoor bij niet naleving toch een directe sanctie moet worden opgelegd en in een aantal gevallen ook (direct) maatregelen moeten worden getroffen. Het gaat om belangrijke feiten waarvoor naar huidige inzichten het eerst geven van een waarschuwing of het eerst stellen van een eis als inadequaat is te beschouwen.

Het gaat hierbij om feiten met betrekking tot:

  • het ontbreken van vakbekwaamheid / bevoegdheid van werknemers om bepaalde – in de regelgeving omschreven – in potentie risicovolle werkzaamheden te verrichten;

  • het nagelaten hebben van bepaalde risicoverminderende handelingen en/of maatregelen in risicovolle situaties;

  • het nagelaten hebben van verplichte meldingen aan de Arbeidsinspectie;

  • bepaalde onmisbare basisvoorzieningen.

Dergelijke feiten die enerzijds de onveiligheid van werknemers vergroten en anderzijds het werk van de Arbeidsinspectie ernstig belemmeren, leiden tot het direct corrigeren van werkgevers. In voorkomende gevallen wordt direct overgegaan tot het aanzeggen van een boete.

De lijst van direct beboetbare feiten (direct boete) is op voorhand niet limitatief. De lijst kan worden uitgebreid met feiten waarvan het politiek, maatschappelijk, beleidsmatig of inhoudelijk nodig wordt geacht deze direct door middel van een boete aan te pakken. Zo zijn er ten behoeve van de mijnbouwsector twee direct beboetbare feiten op grond van de artikelen 3.11, tweede lid, en 3.12, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling, toegevoegd, aangezien het hier om onmisbare basisvoorzieningen voor de mijnbouwsector gaat.

Ten aanzien van de met een asterisk (*) gemarkeerde feiten kan ook een werknemer worden beboet, indien deze de betreffende verplichting(en) niet naleeft.

Het ontbreken van een schriftelijke risico-inventarisatie en -evaluatie.

(artikel 5, lid 1, Arbowet)

Het onvoldoende toezien op de naleving van instructies en voorschriften bij werkzaamheden waaraan risico’s voor werknemers zijn verbonden.

(artikel 8, lid 4, Arbowet)

Het niet (onverwijld) melden van een ernstig ongeval.

(artikel 9, lid 1, Arbowet)

Het ontbreken van adequaat deskundig toezicht op jeugdige werknemers.1

(artikel 1.37, lid 1 Arbobesluit)

Het ontbreken van adequaat deskundig toezicht op jeugdige werknemers om specifieke gevaren voor jeugdige werknemers te voorkomen.1

(artikel 1.37, lid 2 Arbobesluit)

Het aanvangen met werkzaamheden op een bouwplaats zonder schriftelijke kennisgeving aan de Arbeidsinspectie over de voorgenomen totstandbrenging van het bouwwerk.1

(artikel 2.26, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een veiligheids- en gezondheidsplan ten aanzien van bouwwerken zoals gedefinieerd in het Arbobesluit.

(artikel 2.27, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van een veiligheids- en gezondheidsplan ten aanzien van werkzaamheden verricht in de winningsindustrie in dagbouw.

(artikel 2.42, lid 2, Arbobesluit)

Het niet beschikbaar en gebruiksklaar houden van vluchtmiddelen zodat werknemers de gevaarlijke gebieden snel en veilig kunnen verlaten.

(artikel 3.5f onder f. Arbobesluit)

Het verrichten van onderzoek naar de veiligheid aan, op of in tankschepen door een persoon die niet beschikt over het certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige.*

(artikel 3.5h, lid 4, Arbobesluit)

Het ontbreken van voldoende geschikte reddingsmiddelen op een mijnbouwinstallatie.

(artikel 3.37t, lid 1, Arbobesluit)

Het ontbreken van deskundig toezicht op jeugdige werknemers die arbeid verrichten waarbij gevaar voor instorting bestaat.1

(artikel 3.46, sub a, Arbobesluit)

Het ontbreken van deskundig toezicht op jeugdige werknemers die arbeid verrichten aan, met of in de directe nabijheid van een hoogspanningsinstallatie.1

(artikel 3.46, sub b, Arbobesluit)

Gebruik van springstoffen zonder dat hierop voortdurend toezicht plaatsvindt door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester.*

(artikel 4.8, lid 2, Arbobesluit)

Het verrichten van werkzaamheden bestaande uit het springen van materialen ten behoeve van de opsporing of winning van delfstoffen door personen die niet in het bezit zijn van een getuigschrift van schietmeester *

(artikel 4.8, lid 3, Arbobesluit)

Het niet door een gecertificeerd persoon toezicht houden op opbouw, installeren, monteren, assembleren, dan wel verwijderen na ontbranding, van professioneel vuurwerk.

(artikel 4.9, lid 2 Arbobesluit)

Het niet door een gecertificeerd persoon toezicht houden op het bewerken van professioneel vuurwerk in een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1 van het Vuurwerkbesluit

(artikel 4.9, lid 2 Arbobesluit)

Het werken van asbest of asbesthoudende producten zonder dit tijdig en (volledig) schriftelijk te hebben gemeld aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.47c, lid 1, Arbobesluit)

Het niet opnieuw melden aan de Arbeidsinspectie, telkens wanneer een verandering in de arbeidsomstandigheden kan leiden tot een aanzienlijke toename van de blootstelling aan asbeststof of asbesthoudende producten.

(artikel 4.47c, lid 2, Arbobesluit)

Het niet beschikken over een, overeenkomstig artikel 4.50 Arbobesluit opgesteld, schriftelijk werkplan door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit, voordat wordt aangevangen met de werkzaamheden.

(artikel 4.50, lid 1, Arbobesluit)

Het niet treffen van doeltreffende maatregelen om blootstelling aan asbeststof te voorkomen als het resultaat van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 4.10a, daartoe aanleiding geeft.

(artikel 4.52, lid 3 Arbobesluit)

Het niet voor aanvang van de werkzaamheden volledig inventariseren van de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten, bij het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten of het verwijderen en opruimen van asbest of asbesthoudende producten.

(artikel 4.54a, lid 1, Arbobesluit)

Het niet op grond van de uitgevoerde inventarisatie, als bedoeld in artikel 4.54a, lid 1, bepalen van de daarbij behorende risicoklasse als bedoeld in de artikelen 4.44, 4.48 of 4.53a Arbobesluit.

(artikel 4.54a, lid 2)

Het verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit door een bedrijf dat niet in het bezit is van een certificaat voor asbestverwijdering.

(artikel 4.54d, lid 1, Arbobesluit)

Het door het bedrijf dat asbest verwijdert niet beschikken over een afschrift van een inventarisatierapport waarin de resultaten zijn neergelegd van de inventarisatie van de aanwezigheid van asbest en asbesthoudende producten, voordat wordt aangevangen met het verwijderen van asbest.

(artikel 4.54d, lid 3, Arbobesluit)

Het verrichten van de werkzaamheden bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit zonder voortdurend toezicht van (of niet door) een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het werken met asbest.*

(artikel 4.54d, lid 5, Arbobesluit)

Het bij een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf niet werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest.

(artikel 4.54d, lid 6, Arbobesluit)

Het mede verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit door een persoon die niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest.*

(artikel 4.54d, lid 7, Arbobesluit)1

Het niet begeleiden van de handelingen als bedoeld in artikel 5, onderdelen e en f, van het Productenbesluit asbest die betrekking hebben op werkzaamheden met asbesthoudende grond, door een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidhygiëne of veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid.

(artikel 4.54d, lid 8, Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32a, lid 3 tot en met 6, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32a, lid 1, Arboregeling (lijmen en verven in binnensituaties), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32b, lid 2 tot en met 4, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32b, lid 1, Arboregeling (offset drukken), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32c, lid 2 en 3, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32c, lid 1, Arboregeling (zeefdrukken), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan de criteria genoemd in artikel 4.32d, lid 2, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32d, lid 1, Arboregeling (illustratiediepdrukken), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan het criterium genoemd in artikel 4.32e, lid 3, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32e, lid 2, Arboregeling (verpakkingsdiepdrukken en flexodrukken), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan het criterium genoemd in artikel 4.32f, lid 4, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32f, lid 2, Arboregeling (herstellen van autoschade), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het werken met producten die niet voldoen aan het criterium genoemd in artikel 4.32g, lid 3, Arboregeling bij werkzaamheden waarvoor dit op grond van artikel 4.32g, lid 2, Arboregeling (coating timmerwerk in binnensituaties), niet is toegestaan.

(artikel 4.62b Arbobesluit)

Het voor de eerste maal werken met biologische agentia van de 2e, 3e of 4e categorie, zonder (tijdige en volledige) schriftelijke kennisgeving aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.94, lid 1, Arbobesluit)

Het werken met een nieuw biologisch agens van de 3e of 4e categorie, zonder (tijdige en volledige) schriftelijke kennisgeving aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.94, lid 3, Arbobesluit)

Het werken met biologische agentia van de 2e, 3e of 4e categorie na veranderingen in procédés of procedures met mogelijke gevolgen voor veiligheid en gezondheid, zonder dit opnieuw te hebben gemeld aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.94, lid 5, Arbobesluit)

Het niet (tijdig en schriftelijk) hebben gemeld aan de Arbeidsinspectie van een ongeval of incident dat (mogelijkerwijs) heeft geleid tot het vrijkomen van een of meer biologische agentia van de 3e of 4e categorie.

(artikel 4.95, Arbobesluit)

Het ontbreken van deskundig toezicht op jeugdige werknemers ter voorkoming van specifieke gevaren bij het werken met gevaarlijke stoffen of gassen of artikelen die ontplofbare stoffen bevatten.1

(artikel 4.106 Arbobesluit)

Het voor de aanvang van de arbeid uitvoeren van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek door een arts, die niet in het bezit is van een certificaat duikerarts.

(artikel 6.14a, lid 3, Arbobesluit)

Het optreden als duikploegleider zonder in het bezit te zijn van een certificaat duikploegleider.

(artikel 6.16, lid 3, Arbobesluit)

Het duiken zonder in het bezit te zijn van het certificaat duikarbeid.*

(artikel 6.16, lid 6, Arbobesluit)

Het verrichten van duikarbeid zonder de aanwezigheid van een persoon die in het bezit is van een certificaat duikmedische begeleiding.*1

(artikel 6.16, lid 7, Arbobesluit)

Het uitvoeren van duikarbeid:

  • a. op een diepte groter dan 9 meter,

  • b. bij een stroomsnelheid groter dan 0,5 meter per seconde,

  • c. met voorgenomen decompressie,

  • d. met een ademgas anders dan lucht,

  • e. over een periode langer dan een week,

  • f. ten behoeve van de ondergrondse winningsindustrie, of ten behoeve van de winningsindustrie die delfstoffen wint met behulp van boringen,

zonder (tijdige) melding aan de toezichthouder

(artikel 6.17, lid 1, Arbobesluit)

Het verrichten van caissonarbeid zonder de Arbeidsinspectie daarvan (tijdig en schriftelijk) in kennis te stellen, onder overlegging van een deugdelijk werkplan.

(artikel 6.19, lid 2, Arbobesluit)

Het werken met mobiele arbeidsmiddelen met eigen aandrijving, zonder dat de bedieners daartoe specifieke deskundigheid bezitten.

(artikel 7.17c, lid 1, Arbobesluit)

N.B. uitsluitend aan de orde indien criteria bestaan (en in projecten zijn aangegeven) wanneer en in welke situatie er sprake is van dit feit.

Het onvoldoende adequaat en specifiek opgeleid zijn van werknemers voor het werken aan lijnen.

(artikel 7.23c, lid 1, Arbobesluit)

Werknemers zijn niet op de hoogte van de reddingsprocedures voor het werken aan lijnen.

(artikel 7.23c, lid 1, Arbobesluit)

Het niet door een certificerende instelling laten onderzoeken en beproeven van hijs- of hefwerktuigen en hijs- of hefgereedschappen aan boord van schepen, die gebruikt worden bij het laden en lossen.

(artikel 7.29, lid 7, Arbobesluit)

Het bedienen van een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als bedoeld in artikel 7.6 Arboregeling, door een persoon die niet in het bezit is van een certificaat van bekwaamheid.

(artikel 7.32, lid 1, Arbobesluit)

Het op de openbare weg besturen van een trekker en het in rechtstreeks verband daarmee aan- of afkoppelen van aanhangwagens of werktuigen door een jeugdige werknemer die niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid.

(artikel 9.36, lid 1, Arbobesluit)

Bijlage 4

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

behorend bij beleidsregel 2-1 en beleidsregel 2-2 Arbobesluit
NIET-LIMITATIEVE LIJST VOOR TOXISCHE EN EXTREEM TOXISCHE STOFFEN

STOFNAAM

CASNUMMER

KOOKPUNT

METING

WAARDE

GRENSWAARDE

   

(°C)

     

ACETON

67-64-1

56

LCLO IHL-RAT

64000 ppm 4h

GEEN

ACETONCYAANHYDRINE

75-86-5

95

LC50 IHL-RAT

0,85 g/m31h

3000

ACROLEINE

107-02-8

53

LC50 tHL-RAT

109,7 mg/m31h

300

ACRYLONITRIL

107-13-1

77

LC50 IHL-RAT 1h

3g/m3<C< 5g/m3

GEEN

ACRYLZUUR

79-10-7

142

LCLO IHL-RAT

6000 ppm 5h

GEEN

ADIPONITRIL

111-69-3

295

LC50 IHL-RAT

1710 mg/m34h

GEEN

ALDICARB

116-06-3

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

1 mg/kg

1

ALLYLALCOHOL

107-18-6

97

0 RAT bij 1h

conc. 2,7 g/m3

GEEN

ALLYLAMINE

107-11-9

53

0 RAT bij 1h

conc. 2,8 g/m3

GEEN

AMMONIAK

7664-41-7

–33

LC50 IHL-RAT

11590 mg/m3 1h

3000

ARSEENPENTOXYDE

1303-28-2

vast 23

0 RAT bij 1h

conc. 0,46 g/m3

GEEN

ARSEENTRIOXIDE

1327-53-3

vast 24

0 RAT bij 1h

conc. 0,84 g/m3

GEEN

ARSEENWATERSTOF

7784-42-1

–55

LC50 IHL-RAT

369 mg/m31h

30

ATRAZINE

1912-24-9

vast 25

LC50 IHL-RAT

5200 mg/m34h

GEEN

AZIJNZUUR

64-19-7

118

LCLO IHL-RAT

16000 ppm 4h

GEEN

AZIJNZUUR ANHYDRIDE

108-24-7

140

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

AZINFOS-METHYL

86-50-0

vast 26

LC50 IHL-RAT

69 mg/m31h

300

BENZEEN

71-43-2

80

LC50 IHL-RAT

10000 ppm 7h

GEEN

BLAUWZUUR

74-90-8

26

LC50 IHL-RAT

163 mg/m31h

100

BROOM

77826-95-6

58

0 RAT bij 1h

max. C: 9,1 g/m3

GEEN

BROOMWATERSTOF

10035-10-6

–67

LC50 IHL-RAT

2858 ppm 1h

3000

BUTANOL/ISO

78-83-1

108

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

BUTANOL/N-

71-36-3

118

LC50 IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

BUTYLACETAAT/ISO

110-19-0

105

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

BUTYLACRYLAAT/ISO

141-32-2

>100

LCLO IHL-RAT

2000 ppm 4h

GEEN

BUTYLACRYLAAT/N-

141-32-2

146

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

BUTYLAMINE/1-

109-73-9

78

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

BUTYLHYDROPEROXIDE/T.

75-91-2

>50

LC50 IHL-RAT

500 ppm 4h

GEEN

CHLOOR

7782-50-5

–34

LC50 IHL-RAT

293 ppm 1h

300

CHLOORACETYLCHLORIDE

79-04-9

105

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4H

GEEN

CHLOORFENVINFOS

470-90-6

>100

LC50 IHL-RAT

1,15 g/m31h

10000

CHLOROFORM

67-66-3

61

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

CHLOROPREEN/2-

126-99-8

59

LCLO IHL-RAT

2280 ppm 4h

GEEN

CHROOMZUUR

7738-94-5

>100

LC50 IHL-RAT

0,35 g/m31h

1000

CUMEEN

98-82-8

152

LC50 IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

CYANOGEN

460-19-5

–21

LC50 IHL-RAT

350 ppm 1h

300

DICHLOORETHAAN/1.2

107-06-2

84

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

DICHLOORETHAAN/1.1-

75-34-3

57

0 RAT bij 8h

conc. 4000 ppm

GEEN

DICHLOORETHEEN/1.1-

75-35-4

32

LCLO IHL-RAT

10000 ppm 24h

GEEN

DICHLOORPROPAAN/1.2-

78-87-5

96

LCLO IHL-RAT

2000 ppm 4h

GEEN

DICHLOORVOS

62-73-7

n.v.t.

LC50 IHL-RAT

15 mg/m3 4H

1

DIELDRIN

60-57-1

n.v.t.

LC50 IHL-RAT

3,8 mg/m3 1h

1

DIETHYL-S-ETHYLTHIOMETHYLTHIOFOSFAAT/O.O

2600-69-3

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

250 μg/kg

1

DIETHYL-S-ETHIONYLMETHYLFOSFORTHIAAT/O.O-

2588-05-8

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

1 mg/kg

1

DIETHYLAMINE

109-89-7

56

LC50 IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

DIFLUORETHEEN/1.1.

75-38-7

–74

LC50 IHL-RAT

128000 ppm 4h

GEEN

DIMEFOX

115-26-4

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

1 mg/kg

1

DIMETHYLSULFAAT

77-78-1

> 100

LC50 IHL-RAT

27 mg/m31h

100

DIOXAAN/1.4-

123-91-1

101

LC50 IHL-RAT

46 g/m3 2h

GEEN

DIPHENYLMETHAAN-DIISOCYANAAT (PREPOLYMEER)

101-68-8

> 100

LC50 IHL-RAT 1h

980 mg/m3LC50<1960 mg/m3

10000

EPICHLOORHYDRINE

106-89-8

118

LC50 IHL-RAT

500 ppm 4h

GEEN

EPOXYPROPAAN/1.2-

75-56-9

34

0 RAT bij 1h

conc. 19,4 g/m3

GEEN

ETHER

60-29-7

35

LC50 IHL-RAT

73000 ppm 2,5h

GEEN

ETHYLACETAAT

141-78-6

77

LC50 IHL-RAT

1600 ppm 8h

GEEN

ETHYLACRYLAAT

140-88-5

99

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

ETHYL BENZEEN

100-41-4

136

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

ETHYLCHLOORFORMIAAT

541-41-3

93

LC50 IHL-RAT

145 ppm 1h

3000

ETHYLEENDIAMINE

107-15-3

118

LC50 IHL-RAT

4000 ppm 8h

GEEN

ETHYLEENIMINE (gepolymeriseerd !!)

151-56-4

55

0 RAT bij 1h

max. C. 91 mg/m3

GEEN

ETHYLEENOXYDE

75-21-8

11

LC50 IHL-RAT

10,95 g/m31h

3000

ETHYL FORMIAAT

109-94-4

54

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

FLUOR

7782-41-4

–188

LC50 IHL-RAT

185 ppm 1h

30

FORMALDEHYDE

50-00-0

–21

LC50 IHL-RAT 1h

600<LC50<1000

300

FOSFINE

7803-51-2

–88

LC50 IHL-RAT

361 mg/m31h

30

FOSFORZUUR

7664-38-2

>100

0 RAT bij 1h

max. C.: 0,84 g/m3

GEEN

FOSGEEN

75-44-5

8

LC50 IHL-RAT

38 mg/m31h

3

FURAN

110-00-9

31

LC50 IHL-RAT

120 mg/m31h

100

ISOFORON

78-59-1

215

LCLO IHL-RAT

1840 ppm 4h

GEEN

KOOLMONOXIDE

630-08-0

–191

LC50 IHL-RAT

0,60 vol% 1h

3000

MDI (PREPOLYMEER)

101-68-8

> 100

LC50 IHL-RAT 1h

980 mg/m3LC50<1960 mg/m3

10000

MESITYLOXIDE

141-79-7

130

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

METHANOL

67-56-1

65

LC50 IHL-RAT

64000 ppm 4h

GEEN

METHYLACRYLAAT

96-33-3

80

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

METHYLAMINE

74-89-5

–6,3

20% RAT bij 1h

conc. 19,9 g/m3

GEEN

METHYLBROMIDE

74-83-9

4

LC50 IHL-RAT

7,3 g/m3 1h

3000

METHYLCHLOORFORMIAAT

79-22-1

71

LC50 IHL-RAT

88 ppm 1h

300

METHYLETHYLKETON

78-93-3

80

LCLO IHL-RAT

2000 ppm 4h

GEEN

METHYLISOCYANAAT

624-83-9

n.v.t.

LC50 IHL-RAT

5 ppm/4h

1

METHYLMERCAPTAAN

74-93-1

6

LC50 IHL-RAT

4,72 g/m3 1h

3000

MEVINFOS

7786-34-7

>100

LC50 IHL-RAT

14 ppm 1h

1000

MONOCROTOFOS

6923-22-4

125

LC50 IHL-RAT

162 mg/m31h

3000

MORFOLINE

110-91-8

128

LC50 IHL-RAT

8000 ppm 8h

GEEN

NATRIUMSELENIET

10102-18-8

vast 27

LC50 IHL-RAT

0,26 g/m3 1h

3000

NONAAN

111-84-2

151

LC50 IHL-RAT

3200 ppm 4h

GEEN

OXAMYL

23135-22-0

>100

LC50 IHL-RAT

170 mg/m3 1h

3000

OZON

10028-15-6

n.v.t.

LC50 IHL-RAT

4,8 ppm 4h

1

PARALDEHYDE

123-63-7

124

LCLO IHL-RAT

2000 ppm 4h

GEEN

PARATHION

56-38-2

375

LC50 IHL-RAT

210 mg/m3 1h

1000

PARATHION-METHYL

298-00-0

vast 28

LC50 IHL-RAT

0,2 - 0,26 g/m3 1h

3000

PENTABORAAN

19624-22-7

n.v.t.

LC50 IHL-RAT

7 ppm 4h

1

PHORAAT

298-02-0

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

1 mg/kg

1

PICOLINE/2-

109-06-8

129

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

POLY CHLOORDIBENZOFURANEN 2,3,4,7,8 PENTA

57117-31-4

 

LD50 ORL RAT

916 μg/kg

1

POLY CHLOORDIBENZODIOXINEN (EQ.TCDD) 2,3,7,8 TETRA

1746-01-6

 

LD50 ORL RAT

20 μg/kg

1

PROMURIT

5836-73-7

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

0,28 mg/kg

1

PROPAANTHIOL/N

107-03-9

67

LC50 IHL-RAT

7300 ppm 4h

GEEN

PROPANAL

123-38-6

49

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

PROPANOL

71-23-8

97

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

PROPYLACETAAT/ISO

108-21-4

89

LCLO IHL-RAT

32000 ppm 4h

GEEN

PROPYLACETAAT/N

109-60-4

102

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

PROPYLALCOHOL/ISO

67-63-0

82

LC50 IHL-RAT

16000 ppm 4h

GEEN

PROPYLEENIMINE

75-55-8

 

10% rat bij 1h

conc. 2,4 g/m3

GEEN

PROPYLEENOXIDE

75-56-9

34

0 rat bij 1h

conc. 19,4 g/m3

GEEN

PYRIDINE

110-86-1

115

LC50 IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

SELEENWATERSTOF

7783-07-5

–41

LC50 IHL-RAT

0,18 g/m3 1h

30

SILICIUMTETRACHLORIDE

10026-04-7

58

LC50 IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

STIKSTOFDIOXYDE

10102-44-0

–21

LC50 IHL-RAT

220 mg/m3 1h

30

STIKSTOFMONOXIDE

10102-43-9

–152

LC50 IHL-RAT

924 mg/m3 1h

300

STIKSTOFTRIFLUORIDE

7783-54-2

–129

LC50 IHL-RAT

6700 ppm 1h

GEEN

STYREEN

100-42-5

146

LCLO IHL-RAT

5000 ppm 8h

GEEN

SULFURYLFLUORIDE

2699-79-8

–55

LC50 IHL-RAT

3020 ppm 1h

3000

TCDD

1746-01-6

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

22,5 μg/kg

1

TEPP

107-49-3

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

0,5 mg/kg

1

TETRACHLOORKOOLSTOF

56-23-5

77

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

TETRAETHYLLOOD

78-00-2

>100

LCLO IHL-RAT

850 mg/m3 1h

10000

TETRAHYDROFURAAN

109-99-9

66

LC50 IHL-RAT

24000 ppm 2h

GEEN

TOLUEEN

108-88-3

111

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

TOLUEENDIISOCYANAAT (TDI)

584-84-9

> 100

LC50 IHL-RAT

480 mg/m3 1h

1000

TRICHLOORETHEEN

79-01-6

87

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

TRICHLOORMETHAAN

67-66-3

61

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

TRICHLOORPROPAAN/1.1.1-

7789-89-1

107

LCLO IHL-RAT

8000 ppm 4h

GEEN

TRICHLOORPROPAAN/1.1.2-

598-77-6

140

LC50 IHL-RAT

2000 ppm 4h

GEEN

TRICHLOORPROPAAN/1.2.3-

96-18-4

157

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

TRICHLOORPROPEEN/1.2.3-

96-19-5

142

LCLO IHL-RAT

500 ppm 4h

GEEN

TRIETHYLAMINE

121-44-8

90

LCLO IHL-RAT

1000 ppm 4h

GEEN

TRIETHYLEENMELAMINE

51-18-3

n.v.t.

LD50 ORL-RAT

1 mg/kg

1

TRIMETHYLBENZEEN/1.3.5-

108-67-8

165

LC50 IHL-RAT

24 g/m34h

GEEN

TRIMETHYLORTH.FORMIAAT

149-73-5

>100

LCLO IHL-RAT

5000 ppm 4h

GEEN

VINYLACETAAT

108-05-4

72

LCLO IHL-RAT

4000 ppm 4h

GEEN

WATERSTOFCYANIDE

74-90-8

26

LC50 IHL-RAT

163 mg/m3

100

WATERS-TOFFLUORIDE

7664-39-3

20

LC50 IHL-RAT

1276 ppm 1h

300

WATERSTOFPEROXYDE

7724-84-1

>100

LC50 IHL-RAT

2000 mg/m34h

GEEN

XYLEEN

1330-20-7

138

LC50 IHL-RAT

5000 ppm 6h

GEEN

ZOUTZUUR(GAS)

7647-01-0

–85

LC50 IHL-RAT

3124 ppm 1h

3000

ZUURSTOFDICHLORIDE

7783-41-7

–145

LC50 IHL-RAT

136 ppm 1h

30

ZWAVELDIOXYDE

7446-09-5

–10

LC50 IHL-RAT

5,14 g/m3 1h

3000

ZWAVELKOOLSTOF

75-15-0

46

0 rat bij 1h

max. C: 20,5 g/m3

GEEN

ZWAVELWATERSTOF

7783-06-4

–60

LC50 IHL-RAT

898 mg/m3 1h

300

ZWAVELZUUR

7664-93-9

280

LC50 IHL-RAT

3,6 g/m3 1h

GEEN

Bijlage 5

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

behorend bij beleidsregel 2-1 Arbobesluit
NIET-LIMITATIEVE LIJST VAN EXPLOSIEVE STOFFEN

Stofnaam

Grenswaarde (kg)

Acetylcyciohexaansulfonylperoxide ( 12% < watergehalte < 82%)

5000

Ammoniumnitraat (zuiverheid > 90%, brandbaar materiaal < 0.2%)

3000

Ammoniumnitraat (brandbaar materiaal > 0.2%)

3000

Ammoniumperchloraat (met deeltjes < 45 micron)

4000

Ammoniumpicraat (watergehalte < 10%)

1000

Azodiisobutyronitril

5000

   

Celluloid

1000

Cettulosenitraat

1000

Chloorperoxybenzoëzuur /3- (3-chloorbenzoëzuur < 82% )

4000

Cyclohexanonperoxiden (watergehalte <10%)

3000

Cycloniet (watergehaite >15%, offlegmatiseermiddel >10%)

800

Cyclotetramethyleen tetranitramine (watergeh. >15% offleg. >10%)

800

Cyclotrimethyleentrinitramine (watergeh. >15% offleg. > 10%)

800

   

Diazodinitrofenol (gehalte water/alcohol > 40%)

2000

Dibarnsteenzuurperoxide

4000

Dibenzoylperoxide (zuiverheid > 52%)

3000

Dibenzylperoxydicarbonaat (watergehalte < 13%)

4000

Dicyclohexylperoxydicarbonaat

5000

Diglyceroltetranitraat

900

Diisopropylperoxydicarbonaat

3000

Dimethyl-2,5-di-(tertiairbutylperoxy)hexyn /2.5-

3000

Dimethyl-2,5-di-(benzoytperoxy)hexaan /2.5-

3000

Dimethyl-2.5-dihydroperoxyhexaan/2.5-Watergehalte< 18%)

2000

Dinitroaniline /2,4-

1000

Dinitrobenzeen

1000

Dinitrofenol (watergehalte < 15%)

1000

Dinitrototueen /2.4- of2.6-

1000

Di-n-propyiperoxydicarbonaat

3000

Dioxyethylnitramine dinitraat

900

Di-sec-butylperoxydicarbonaat

3000

Di-(tertiaiiibutyiperoxy)cyclohexaan /1.1-

3000

Di-(tertiairbutylperoxy)ftalaat

3000

   

Ethanolamine dinitraat

1000

Ethyl 3.3-di-(tertiairbutylperoxy)butyraat

3000

Etheendiaminedinitraat

1000

Etheendinitramine

900

Etheenglycoldinitraat

700

Ethylnitraat

1000

   

Glyceroldinitraat

900

Gtyceroltrinitraat (1 tot 10% in alcohol)

900

Guanidininitraat

2000

   

Hexamethyleentetraaminedinitraat

1000

Hexamethyleentriperoxidediamine

900

Hexanitrodifënytamine

900

Hexanitrodipentaerytriet

800

Heyanitroethaan

1000

Hexanitrostilbeen

900

Hexatonal

600

Hydrazinenitraat

1000

Hydrazineperchloraat

1000

   

Kwikfulminaat (watergehalte >20%)

3000

   

Loodazide (watergehalte >20%)

4000

Loodstyfnaat (watergehalte >20%)

3000

   

Mannitothexanitraat (water/atcohol gehalte > 40%)

1000

Methylaminenitraat

1000

Methylnitraat

800

Methyltrimethytolmethaan trinitraat

900

   

Nitroethaan

1000

Nitroethaanpropaandioldinitraat

1000

Nitroguanidine (watergehalte >=20%)

2000

Nitroguanidine (watergehalte <20%)

1000

Nitroisobutylglyceroltrinitraat

600

   

Nitromethaan

1000

Nitropropaan/2-

1000

Nitroureum

2000

   

Octoliet (77% Octogeen, 23% TNT; watergehalte <15%)

800

   

Pentaerytraat tetranitraat (PETN) (wasgehalte > 7%)

800

Pentaervtraat tetranitraat (PETN) (watergeh. >25% offleg.mid >15%)

900

Pentolite (mengsel TNT/PETN) (watergehalte < 15%)

800

   

Rookzwak buskruit

1000

   

Tetramethylcyclopentanontetranitraat

1000

Tetranitroaniline

800

Tetranitrocarbazool

1000

Tetranitromethaan

1000

Tetrazeen

2000

Triaminotrinitrobenzeen

2000

Triethyleenglycoldinitraat

3000

Triethytaminenitraat

1000

Trinitroaniline

900

Trinitroanisool

1000

Trinitrobenzeen (watergehalte < 35%)

900

Trinitrobenzoëzuur

1000

Trinitroerytriet

800

Trinitrofenetol

1000

Trinitrofenol (watergehalte < 30%)

9oo

Trinitrofenol (watergehalte >= 3o%)

1000

Trinitrofenylethylnitramine 2.4.6-

900

Trinitrofenylmethylnitramine

900

Trinitroftaleen

1000

Trinitro-m-cresol

1000

Trinitrophenoxyethytnitraat

900

Trinitroesorcine

1000

Trinitrotolueen

1000

Trinitroxyleen

1000

Tritonat

600

   

Ureumnitraat

2000

   

Zilverazide

2000

Zwart kruit

2000

Bijlage 5a

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Niet-limitatieve lijst van explosieve stoffen

Stofnaam

Grenswaarde (kg)

1,1-Di-(tert-amylperoxy)cyclohexaan (≤ 82%) [Type C]

5000

1,1-Di-(tert-butylperoxy)-3,3,5-trimethylcyclohexaan [Type B]

3000

1,1-Di-(tert-butylperoxy)-3,3,5-trimethylcyclohexaan [Type C]

5000

1,1-Di-(tert-butylperoxy)ftalaat

3000

1,2-Dimethyl-5-nitroimidazol

2300

1,4,3,6-Dianhydrosorbitol-2,5-dinitraat

1000

1,4,3,6-Dianhydrosorbitol-2-nitraat

2500

1,4,3,6-Dianhydrosorbitol-5-nitraat

2000

1-Hydroxybenzotriazol

5000

2-(4,4-Dimethyl-2,5-dioxooxazolidin-1-yl)-2’-chloor-5’-(2-(2,4-di-tert-pentylfenoxy) butyramide)-4,4-dimethyl-3-oxovaleranilide

3000

2,2’,4,4’-Tetranitrodifenylamine

1300

2,2’-Dimethyl-2,2’-azodipropionitriel

3000

2,2-Di-(tert-butylperoxy)butaan (< 52%) [Type C]

5000

2,2-Dibroom-2-nitroethanol

2000

2,2-Dihydroperoxypropaan (≤ 27%) [Type B]

3000

2,4- of 2,6-Dinitrotolueen

1300

2,4,6-Trinitrofenylmethylnitramine

800

2,4-Dinitroaniline

1300

2,4-Dinitrofenylhydrazine

1000

2,5-Dimethyl-2,5-di-(2-ethylhexanoylperoxy)hexaan (≤ 100%) [Type C]

5000

2,6-Dinitroaniline

1300

2-Amino-4,6-dinitrofenol (watergehalte < 20%)

1500

2-Amino-4,6-dinitrofenol (watergehalte ≥ 20%)

1900

2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol

2000

2-Broom-2-nitropropaan-1,3-diol

5000

2-Diazo-1-naftol-4-sulfochloride (Type B)

3000

2-Diazo-1-naftol-5-sulfochloride

3000

2-Nitropropaan29

5000

3,3,6,6,9,9-Hexamethyl-1,2,4,5-tetraoxacyclononaan (>52-100%) [Type B]

3000

3,4-Dihydro-3-hydroxy-4-oxo-1,2,3-benzotriazine

3000

3,5-Dinitro-2-chloorbenzoëzuur

1500

3-Azidosulfonylbenzoëzuur

3000

3-Methyl-4-(pyrolidine-1-yl)benzeendiazoniumtetrafluorboraat (Type C)

5000

3-Nitrobenzeen-sulfonylhydrazide

1700

4-Chloor-2-methylbenzeendiazoniumzinkchloride

5000

4-Dimethylaminobenzeendiazonium-3-carboxy-4-hydroxybenzeensulfonaat

3000

4-Dimethylaminobenzeendiazoniumzinkchloride

5000

4-Morpholinobenzeendiazoniumzinkchloride

5000

5-(Methylpyridyl-2-methyl)-4-hydroxy-2-nitroaminopyrimidine

5000

5-Mercaptotetrazol-1-azijnzuur

1000

5-Nitrobenzotriazol

1000

5-Tert-butyl-2,4,6-trinitro-m-xyleen

2000

Ammoniumdichromaat

3000

Ammoniumnitraat (brandbaar materiaal>0,2%)

2000

Ammoniumnitraat (zuiverheid>90%, brandbaar materiaal ≤0,2%)

3000

Ammoniumperchloraat (met deeltjes <45 micron)

2000

Ammoniumperchloraat (met deeltjes ≥45 micron)

3000

Ammoniumpicraat (watergehalte <10%)

1000

Ammoniumpicraat (watergehalte ≥10%):

1100

Autoreactieve stof Type A in Afdeling 4.1 van de VN transportclassificatie

1000

Autoreactieve stof Type B in Afdeling 4.1 van de VN transportclassificatie

3000

Autoreactieve stof Type C in Afdeling 4.1 van de VN transportclassificatie

5000

Azidoacetonitriel30

120

Azodicarbonamide-formulering (Type B)

3000

Azodicarbonamide-formulering (Type C)

5000

Bariumazide (watergehalte ≥50%)

4000

Benzeen-1,3-disulfohydrazide

3000

Butaandizuurperoxide (> 72-100%) [Type B]

3000

Calciumiodoxybenzoaat

3000

Celluloid

1500

Cellulosenitraat

1000

Chloordinitrobenzeen

1000

Cyclotetramethyleentetranitramine (watergehalte < 15%, of flegmatiseermiddel < 10%)

700

Cyclotetramethyleentetranitramine (watergehalte ≥ 15%, of flegmatiseermiddel ≥ 10%)

800

Cyclotrimethyleentrinitramine (Cycloniet): watergehalte < 15%, of flegmatiseermiddel. < 10%

700

Cyclotrimethyleentrinitramine (watergehalte ≥ 15%, of flegmatiseermiddel ≥ 10%)

800

Di-(2-ethylhexyl)peroxydicarbonaat (> 77-100%) [Type C]

5000

Di-(2-fenoxyethyl)peroxydicarbonaat (> 85-100%) [Type B]

3000

Di-(2-methylbenzoyl)peroxide (≤ 87%, water-nat) [Type B]

3000

Di-(4-tert-butylcyclohexyl)peroxydicarbonaat (≤ 100%) [Type C]

5000

Di-2,4-dichloorbenzoylperoxide (≤ 77%, water-nat) [Type B]

3000

Di-4-chloorbenzoylperoxide (≤ 77%, water-nat) [Type B]

3000

Diazodinitrofenol (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 40%

1500

Diazodinitrofenol31

90

Dichlooracetyleen

3000

Didecanoylperoxide (≤ 100%) [Type C]

5000

Diethyleenglycoldinitraat (≥ 25% flegmatiseermiddel)

900

Diethyleenglycoldinitraat32

70

Diglyceroltetranitraat

700

Diisobutyrylperoxide (> 32-52%) [Type B]

3000

Dilooizuurperoxide

4000

Dinitrobenzeen

1000

Dinitrofenol (watergehalte < 15%)

1300

Dinitrofenol (watergehalte ≥ 15%)

1500

Dinitrofenolzouten (watergehalte < 15%)

1300

Dinitrofenolzouten (watergehalte ≥15%)

1500

Dinitroglycoluril (DINGU)

1000

Dinitro-o-cresol

1500

Dinitroresorcinol (watergehalte < 15%)

1300

Dinitroresorcinol (watergehalte ≥15%)

1500

Dinitrosobenzeen

2000

Dioxyethylnitraminedinitraat

700

Dipicrylsulfide (watergehalte < 10%)

900

Dipicrylsulfide (watergehalte ≥ 10%)

1000

Erythritoltetranitraat

700

Ethanolaminedinitraat

800

Etheendiaminedinitraat

800

Etheendinitramine

800

Etheenglycoldinitraat

600

Ethyl-3,3-bis(tert-pentylperoxy)butyraat

3000

Ethylnitraat

800

Ethylnitriet

1000

Flitspoeder

1000

Glyceroldinitraat

700

Glyceroltrinitraat (1 tot 10% in alcohol)33

5000

Glyceroltrinitraat (met ≥ 40% niet-vluchtig flegmatiseermiddel)

1000

Glyceroltrinitraat34

60

Guanidinenitraat

1300

Guanylnitrosaminoguanylideenhydrazine (watergehalte ≥ 30%)

1400

Guanylnitrosaminoguanylideenhydrazine1

100

Hexamethyleentetraminedinitraat

1400

Hexamethyleentriperoxidediamine

900

Hexanitrodifenylamine

900

Hexanitrodipentaerythriet

800

Hexanitroethaan

1000

Hexanitrostilbeen

900

Hexatonal

600

Hexoliet (watergehalte < 15%)

800

Hexoliet (watergehalte ≥ 15%)

1000

Hydrazinenitraat

700

Hydrazineperchloraat

800

Hydrazinetrinitromethaan

1000

Iodoxybenzeen

3000

Kwikfulminaat (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

2500

Kwikfulminaat35

200

Kwikoxycyanide

2000

Lithiumazide

2000

Loodazide (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

2500

Loodazide36

200

Loodstyfnaat (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

3000

Loodstyfnaat37

250

Mannitolhexanitraat (water- of water-/alcoholgehalte ≥40%)

1000

Mannitolhexanitraat38

60

Methyl-3-(2-quinoxalinylmethyleen)carbazaat-N1,N4-dioxide

5000

Methylaminenitraat

900

Methylethylketonperoxide(s) (≤ 52%) [Type B]

3000

Methylnitraat

600

Methyltrimethylolmethaantrinitraat

700

N,N’-Dinitroso-N,N’-Dimethyloxamide

1200

N,N’-Dinitroso-N,N’-dimethyltereftalimide (Type C)

5000

N,N’-Dinitrosopentamethyleentetramine (Type C)

5000

Natriumdinitro-o-cresolaat (watergehalte < 15%)

1500

Natriumdinitro-o-cresolaat (watergehalte ≥ 15%)

1800

Natriumpicramaat ( watergehalte < 20%)

1500

Natriumpicramaat ( watergehalte ≥ 20%)

1900

N-Benzylpyridiniumperchloraat

1700

n-Butyl-4,4-di-(tert-butylperoxy)valeraat (> 52-100%) [Type C]

5000

Nitroethaan

1000

Nitroethaanpropaandioldinitraat

600

Nitroguanidine (watergehalte < 20%)

1000

Nitroguanidine (watergehalte ≥ 20%)

1300

Nitroisobutylglyceroltrinitraat

600

Nitromethaan

800

Nitropolystyreen (13,6% stikstof)

5000

Nitrosomethylureum

2000

Nitrotriazolon

1000

Nitroureum39

1000

Octoliet (77% Octogeen, 23% TNT; watergehalte < 15%)

800

Octoliet (77% Octogeen, 23% TNT; watergehalte ≥ 15%)

1000

Octonal

800

Organisch peroxide Type A van Afdeling 5.2 van de VN transportclassificatie

1000

Organisch peroxide Type B van Afdeling 5.2 van de VN transportclassificatie

3000

Organisch peroxide Type C van Afdeling 5.2 van de VN transportclassificatie

5000

Pentaeryrthriettetranitraat (PETN) gedesensibiliseerd met = 7% was

700

Pentaeryrthriettetranitraat (PETN) watergehalte ≥ 25% of gedesensibiliseerd met ≥ 15% flegmatiseermiddel

800

Pentaeryrthriettetranitraat (PETN)40

600

Pentoliet (mengsel TNT/PETN) (watergehalte < 15%)

800

Pentoliet (mengsel TNT/PETN) (watergehalte ≥15%)

1000

Professioneel vuurwerk: UN nr 0333, classificatie 1.1G

1000 (NEQ)41

Professioneel vuurwerk: overige soorten

2000 (NEQ)42

Propylnitraat

1300

Rookzwak buskruit

800

tert-Amylperoxy-3,5,5-trimethylhexanoaat (< 100%) [Type B]

3000

tert-Amylperoxybenzoaat (≤ 100%) [Type C]

5000

tert-Amylperoxypivalaat (≤ 77%) [Type C]

5000

tert-Butylhydroperoxide (> 79-90%) [Type C]

5000

tert-Butylmonoperoxyftalaat (≤ 100%) [Type B]

3000

tert-Butylmonoperoxymaleaat [Type B]

3000

tert-Butylmonoperoxymaleaat [Type C]

5000

tert-Butylperoxy-2-ethylhexanoaat (> 52-100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxy-2-methylbenzoaat (≤ 100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxyacetaat [Type B]

3000

tert-Butylperoxyacetaat [Type C]

5000

tert-Butylperoxybenzoaat (> 77-100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxydiethylacetaat (≤ 100%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxyisopropylcarbonaat (≤ 77%) [Type C]

5000

tert-Butylperoxypivalaat (> 67-77%) [Type C]

5000

Tetramethylcyclopentanontetranitraat

800

Tetraminepalladium(II)nitraat (Type C)

5000

Tetranitroaniline

700

Tetranitrocarbazol

1300

Tetranitromethaan43

3000

Tetrazeen (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 30%)

2000

Tetrazeen44

170

Tetrazol-1-azijnzuur

1000

Triaminoguanidinenitraat

900

Triaminotrinitrobenzeen

1500

Triethylaminonitraat

1000

Triethyleenglycoldinitraat45

900

Trilithium-4-hydroxy-3-(4-(2-methoxy-4-(3-sulfonaatfenylazo)fenylazo)-3-methyl-phenylazo)-6-(3-sulfonaataniline)nafthaleen-2-sulfonaat

3000

Trinatrium-(2-((3-(6-(2-chloor-5-sulfonaat)aniline-4-(3-carboxypyridine)-1,3,5-triazine-2-ylamino)-2-oxide-5-sulfonaatfenylazo)fenylmethylazo)-4-sulfonaatbenzoaat)koper-(3-))hydroxide

3000

Trinitroaniline

1000

Trinitroanisol

900

Trinitrobenzeen (watergehalte < 30%)

900

Trinitrobenzeen (watergehalte ≥ 30%)

1300

Trinitrobenzeensulfonzuur

1000

TrinitrobenzoÎzuur (watergehalte < 30%)

1000

TrinitrobenzoÎzuur (watergehalte ≥ 30%)

1300

Trinitrochloorbenzeen

1000

Trinitrofenetol

1300

Trinitrofenol (watergehalte < 30%)

900

Trinitrofenol (watergehalte ≥ 30%)

1300

Trinitrofenoxyethylnitraat

800

Trinitrofenylethylnitramine

900

Trinitrofluorenon

1000

Trinitro-m-cresol

1000

Trinitronaftaleen

1300

Trinitroresorcinol (water- of water-/alcoholgehalte < 20%)

1000

Trinitroresorcinol (water- of water-/alcoholgehalte ≥ 20%)

1300

Trinitrotolueen (watergehalte < 30%)

1000

Trinitrotolueen (watergehalte ≥30%)

1400

Trinitroxyleen

1100

Tritonal

800

Ureumnitraat (watergehalte < 20%)46

1000

Ureumnitraat (watergehalte ≥ 20%)

1300

Ureumwaterstofperoxide

3000

Zetmeelnitraat (watergehalte < 20%)

1000

Zetmeelnitraat (watergehalte ≥ 20%)

1300

Zilverazide47

200

Zilverpicraat (watergehalte ≥ 30%)

1300

Zirconiumpicramaat (watergehalte < 20%)

1500

Zirconiumpicramaat (watergehalte ≥ 20%)

1900

Zouten van picrinezuur

900

Zwart buskruit

2000

NB In de berekening van bovenstaande grenswaarden is een extra correctiefactor van 0,1 toegepast voor stoffen die zeer gevoelig zijn voor mechanische prikkels of die extra gevaarlijk zijn door hun giftigheid.

Bijlage 7

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

behorend bij beleidsregel 4.2-1 Arbobesluit

Additieregel bij blootstelling aan mengsel van stoffen.

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De grenswaarde voor een stof geldt in beginsel slechts voor blootstelling aan de zuivere stoffen is niet zonder meer van toepassing als de stof een bestanddeel is van een mengsel van stoffen waaraan blootstelling plaatsvindt. Het kan namelijk voorkomen dat de schadelijke werking van een dergelijk mengset de som is van die van de afzonderlijke stoffen. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een mensgsel van verschillende organische oplosmiddelen. Het is ook mogelijk dat bij een gecombineerde blootstelling de schadelijke effecten van de afzonderlijke stoffen aanzienlijk worden versterkt c.q. verminderd.

Indien afzonderlijke componenten in een mengsel dezelfde toxische werking op eenzelfde orgaansysteem uitoefenen, wordt toetsing van de blootstelling aan de voor elk van die stoffen vastgestelde grenswaarden als volgt uitgevoerd: de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties, als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, is kleiner zijn dan één. Met andere woorden:

C1

 

C2

 

C3

 

Cn

   

---------

+

---------

+

---------

+

---------

<

1

gr.w.1

 

gr.w.2

 

gr.w.3

 

gr.w.n

   

Bijlage 8

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Methodiek ter vaststelling van de risicoklasse

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Leidraad

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De procedure om de risicoklasse van de werkzaamheden vast te stellen is hieronder puntsgewijs beschreven.

Tenzij anders is vermeld, loopt u achtereenvolgens alle punten van de leidraad door.

De verklaring van de gebruikte afkortingen en symbolen vindt u aan het einde van deze leidraad.

1.1. Vaststelling van de risicoklasse T

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De in de bodem (incl. grondwater) aangetroffen toxische stoffen vormen het startpunt bij de bepaling van de risicoklasse voor het toxiciteitsrisico van de werkzaamheden (klasse T).

1.1.1. Bekendheid met de aard van de verontreiniging

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Als men niet of onvoldoende op de hoogte is van de aard van de verontreiniging – terwijl wel is vastgesteld dat het om een verontreinigde bodem gaat – dan dient het werk altijd in de hoogste risicoklassen (3T en 2F) ingedeeld te worden. Dat geldt eveneens wanneer er tijdens de sanering nieuwe feiten aan het licht komen, bijvoorbeeld wanneer er vaten, blikken, bussen e.d. te voorschijn komen.

1.1.2. Asbest in grond

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Als de grond verontreinigd is met asbest dan vallen de werkzaamheden in klasse 3T.

1.1.3. Vaststelling voorlopige T-klasse

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bepaal voor de verontreinigingen die volgens de grond(water)analyses aanwezig zijn tot welke voorlopige klasse ze behoren volgens de criteria uit tabel 1. Onder verontreiniging wordt in dit verband verstaan alle stoffen die vanwege de concentratie waarin zij in de bodem of het grondwater voorkomen, meewegen in de beslissing of de bodem of het grondwater al dan niet valt onder de definitie van verontreinigde grond of verontreinigd grondwater, bedoeld in beleidsregel 4.2-2, eerste lid, onderdeel a. Dit betekent bijvoorbeeld voor stoffen met een streefwaarde dat alleen voor díe stoffen die in de bodem of het grondwater aanwezig zijn in concentraties boven de streefwaarde, de leidraad wordt doorlopen.

Deze voorlopige klasse wordt verder aangeduid met n. Rangschik de stoffen in groepen naar voorlopige klasse en ga vervolgens met die in de hoogste klasse verder. Als u de hele leidraad heeft doorlopen voor een verontreiniging, komt u uit in een bepaalde klasse. U begint dan met de volgende verontreiniging. Dit herhaalt u net zolang tot u zeker weet dat nogmaals doorlopen van de leidraad met een volgende stof, niet zal leiden tot een hogere klasse. Met andere woorden, indien op basis van een bepaalde stof de werkzaamheden in de hoogste T-klasse worden ingedeeld, hoeft u de leidraad niet nogmaals voor een andere stof te doorlopen, en is de definitieve T-klasse bereikt. Indien de werkzaamheden echter in een lagere risicoklasse worden ingedeeld, moet de leidraad nogmaals doorlopen worden voor de overige stoffen.

In plaats van met de hoogste klasse kan ook begonnen worden met de stoffen waarvoor de hoogste concentraties zijn aangetroffen.

Tabel 1. Indelingscriteria (voorlopige) T-klassen

Voorlopige klasse

LD50 rat oraal

(mg/kg)

LD50 rat/konijn percutaan

(mg/kg)

LC50 rat inhalatoir

(mg/l/4 uur)

Carcinogeniteit

0T

> 2000

> 2000

> 20

1T

200–2000

400–2000

2–20

2T

25–200

50–400

0,5–2

3T

< 25

< 50

< 0,5

Stoffen die voldoen aan de definitie voor kankerverwekkende stoffen zoals genoemd in artikel 4.11 van het Arbobesluit

Opmerking: De hoogste hieruit voortvloeiende klasse prevaleert.

1.1.4. Kookpunt

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Is het kookpunt > 350°C?

Zo ja, dan wordt vanwege de zeer geringe vluchtigheid van die stof de voorlopig vastgestelde klasse met één verlaagd hetgeen in een definitieve klasse (n-1)T resulteert, tenzij blijkt (volgens punt 1.1.6) dat dit vanwege de mogelijkheid van verspreiding in de vorm van stofdeeltjes niet verantwoord is.

Ga verder met vraag 1.1.6.

Zo nee, ga verder met de volgende vraag.

1.1.5. Dampspanning

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Is 103.Pd (mbar, 20°C) < grenswaarde (ppm)?

Zo ja, dan wordt vanwege het feit dat het onwaarschijnlijk is dat de grenswaarde bereikt wordt de definitieve klasse één lager ofwel (n-1)T, tenzij blijkt (volgens punt 1.1.6) dat dit om de hiervoor genoemde reden niet verantwoord is.

Zo nee, ga verder met vraag 1.1.7.

1.1.6. Concentratie in de grond

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Deze vraag is alleen van belang voor niet-vluchtige stoffen in de bodem. Door middel van de volgende deelvragen wordt een inschatting gemaakt van de kans op overschrijding van grenswaarden voor de verontreinigingen ervan uitgaande dat de blootstelling aan ‘bodemstof’ ten hoogste de stofnorm is, dus maximaal 10 mg/m3.

Na beantwoording van de vragen 1.1.6.1, 1.1.6.2 en 1.1.6.3 heeft u voor de betreffende niet-vluchtige verontreiniging de definitieve risicoklasse bereikt. Eventueel kunt u hierna verder gaan met het doorlopen van de leidraad voor de volgende verontreiniging.

1.1.6.1.

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Is de concentratie in de grond dusdanig dat schadelijk te achten concentraties verontreiniging in de lucht niet uitgesloten mogen worden geacht (dit is het geval als cg/grenswaarde > 104)? In dat geval dient verlaging van klasse waartoe onder punt 1.1.4 of 1.1.5 in principe besloten werd achterwege te blijven.

1.1.6.2.

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Is de concentratie in de grond dusdanig dat schadelijk te achten concentraties verontreiniging in de lucht een gering risico vormen (dit is het geval als cg/grenswaarde > 103, maar < 104)? In dat geval kan de definitieve klasse (n-1) worden.

1.1.6.3.

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Is de concentratie in de grond dusdanig dat schadelijk te achten concentraties verontreiniging in de lucht een zeer gering risico vormen (dit is het geval als cg/grenswaarde < 103 )? In dat geval kan de definitieve klasse (n-2) worden.

1.1.7. Vóórkomen van de stof in grond(water)

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Deze en de volgende vraag zijn alleen van belang voor de vluchtige verontreinigingen in de bodem (dus als vraag 1.1.4 en 1.1.5 beide met ‘nee’ zijn beantwoord).

Bevindt de stof zich volgens de onderzoeksgegevens uitsluitend in het grondwater? Zo nee, dan is een rekenkundige schatting van de kans op een mogelijke overschrijding van de grenswaarde door de vele van invloed zijnde factoren vrijwel onmogelijk. Verlaging van klasse dient dan ook voor die situaties waarin de verontreiniging zich niet in de waterfase bevindt in eerste instantie achterwege gelaten te worden. Verhoging van risicoklasse dient onder andere overwogen te worden wanneer het hoge concentraties verontreiniging en bovendien grond met slechte adsorptie- eigenschappen (zandgrond) betreft. Neem bij de overwegingen ook de uitkomst van punt 1.1.5 in beschouwing. Blijkt daar dat de theoretische kans dat de grenswaarde overschreden wordt zeer minimaal is (dit geldt dus ook voor de maximaal ongunstige omstandigheden), dan lijkt handhaving in de voorlopige klasse voor gunstiger omstandigheden vooralsnog voldoende. In dergelijke situaties dient men echter altijd zeer alert te zijn.

Indien de stof zich niet alleen in het grondwater bevindt, heeft u voor de betreffende vluchtige verontreiniging de definitieve risicoklasse bereikt. Eventueel kunt u hierna verder gaan met het doorlopen van de leidraad voor de volgende verontreiniging.

1.1.8. Schatting van de mogelijkheid op overschrijding van de grenswaarden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bevindt de stof zich wel alleen in het grondwater, dan kan met behulp van de volgende formule geschat worden hoe groot de kans op overschrijding van de grenswaarde is op het moment dat er afgraving van grond beneden de grondwaterspiegel plaatsvindt:

Cg=(1+800.u)-1.103

Cl

Pd

________

Cl.max

De afleiding en onderbouwing van deze formule is te vinden in het rapport ‘Veiligheid en gezondheid bij bodemsanering’ door H.W.T.J. van Ingen, Nederlands Instituut voor Arbeidsomstandigheden. Amsterdam, mei 1986. Hier zal de formule slechts daar waar strikt noodzakelijk worden toegelicht.

De fysische grootheden C1.max en Pd zijn in handboeken te vinden. Verder stelt C1 de concentratie voor waarin de betreffende stof in het grondwater is aangetroffen. Men neme de hoogste concentratie die in de onderzoeken is vastgesteld.

Met de grootheid u (luchtsnelheid) wordt de mate van luchtverversing aangegeven. De waarde daarvan is afhankelijk van de omstandigheden waaronder gewerkt wordt. Die omstandigheden zijn vertaald naar een luchtsnelheid. Alhoewel de gekozen groottes van de luchtsnelheid mede gebaseerd zijn op windstatistieken e.d. is deze luchtsnelheid niet vergelijkbaar met windsnelheden. Het betreft hier in feite een fictieve luchtsnelheid (zie voor de bepaling van de grootte van ‘u’ de paragrafen 1.1.8.1 en 1.1.8.2).

1.1.8.1. Eventuele verhoging van T-klasse

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Betreft het een stof uit de voorlopige klasse 1, ga dan na of bij een u = 1 m/s de grenswaarde overschreden kan worden. Ofwel ga na of:

Cg = 1,25.

Cl

Pd > grenswaarde

________

Cl.max

Zo ja, dan betekent dit een aanzienlijke kans op overschrijding van de grenswaarde tijdens het werk. De voorlopige klasse wordt dan ook met één verhoogd: definitieve klasse 2T.

Opmerking: Uit deze en volgende kwantificeringen blijkt ook of het zinvol is om specifiek op bepaalde stoffen te gaan meten.

1.1.8.2. Eventuele verlaging van T-klasse

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Voor de stoffen uit de voorlopige klassen 2 en 3 dienen de omstandigheden te worden geanalyseerd die van invloed zijn op de luchtverversingsgraad voor de werkers. Dat gebeurt aan de hand van een drietal vragen.

De antwoorden daarop bepalen welke waarde voor de luchtsnelheid moet worden aangehouden bij gebruik van de formule. Indien blijkt dat:

Cg = (1+800.u)-1.103.

Cl

Pd > grenswaarde

________

Cl.max

dan wil dat zeggen dat - de specifieke omstandigheden op de betreffende werkplek in ogenschouw nernend - overschrijdingen van de grenswaarde mogelijk zijn. De voorlopige klasse dient in dat geval te worden gehandhaafd: nT. Wanneer echter Cg< grenswaarde, dan bestaat slechts een geringe kans op overschrijding en kan tot een lagere definitieve klasse worden overgegaan: (n-1)T.

De vragen ter bepaling van de waarde van de luchtsnelheid ‘u’ volgen hieronder:

  • Is de locatie zodanig door hoge obstakels omgeven dat de wind er daardoor beduidend minder ‘vat’ op heeft?

    Hierbij kan gedacht worden aan hoge gebouwen, muren, zandlichamen of bossen aan verschillende zijden van de locatie waardoor deze in de luwte ligt. Ook intensieve bebouwing in de omgeving, zoals een locatie in een stad, kan dit effect geven, zonder dat die locatie echt begrensd wordt door hoge obstakels.

  • Is de diepte van de ontgraving – in verhouding tot de horizontale omvang ervan – zodanig dat de luchtverversing ‘in de put’ duidelijk belemmerd wordt?

    Als vuistregel kan aangehouden worden dat dit het geval is indien:

    h/d > 0,2

    waarin:

    h = hoogte van de put

    d = (equivalente) diameter van de put

    Opmerking: Voorwaarde is dat de ademzone beneden het maaiveld ligt.

  • Wordt er voortdurend of zeer regelmatig vlak bij de verontreinigde grond intensief gewerkt? Hierbij moet gedacht worden aan intensief handmatig grondwerk, bijvoorbeeld wanneer kabels, leidingen of buizen die intact dienen te blijven ontgraven moeten worden.

Het aantal keer dat ‘ja’ is gescoord op bovenstaande vragen wordt naar een waarde van ‘u’ vertaald volgens tabel 2.

Tabel 2. Luchtsnelheid als functie van de omstandigheden

Ja

u (m/s)

0x

1

1x

0,1

2x

0,01

3x

0

De genoemde belastende omstandigheden zijn voor saneringslocaties veelal allemaal - doch niet ten volle - van toepassing. Om die reden en om niet telkens gecompliceerde afwegingen te hoeven maken kan het beste voor elk werk als uitgangspunt een u = 0,1 m/s gehanteerd worden.

1.2. Vaststelling van de risicoklasse F

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De verschillende klassen zijn geënt op situaties zoals die op afgraaflocaties en andere plaatsen waar grondverzet uitgevoerd wordt, voorkomen. Zij zijn niet bedoeld voor werkzaamheden in verontreinigde grond of verontreinigd grondwater waarbij hoge temperaturen worden toegepast, zoals laswerkzaamheden in een sleuf.

1.2.1. Geringe ontvlambaarheid

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Heeft de stof een vlampunt boven de 55 oC? Zo ja, dan valt dit werk in klasse 0F aangezien er in de praktijk geen risico bestaat voor een gaswolkexplosie. U bent klaar met de indeling in een F-klasse voor de betreffende stof.

1.2.2. Klasse 1F

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Heeft de stof een vlampunt tussen 21°C en 55°C? Zo ja, dan valt het werk in klasse 1F

1.2.2a. Eventuele (tijdelijke) verhoging van de F-klasse

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Is de buitentemperatuur tijdens de werkzaamheden hoger dan het vlampunt van de stof? Zo nee, dan blijft het werk op basis van deze stof ingedeeld in klasse 1F en bent u klaar met de beoordeling van deze stof. Zo ja, dan wordt tot zolang dit het geval is, de klasse van de werkzaamheden verhoogd tot klasse 2F. Ga verder met vraag 1.2.4.

1.2.3. Klasse 2F

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Heeft de stof een vlampunt kleiner dan 21 oC en komt hij behalve in het grondwater ook in niet te verwaarlozen hoeveelheden in de grond voor? Zo ja, dan is klasse 2F van toepassing voorzover het werkzaamheden aan die grond betreft.

1.2.4. Eventuele verlaging van F-klasse

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ga met onderstaande formule na of voor deze – alleen in het grondwater voorkomende – stof de LEL (lower exposure limit) bereikt kan worden in een situatie waarin in het geheel geen luchtverversing optreedt (u = 0 m/s). Het spreekt voor zich dat deze berekening slechts dan zin heeft indien daarbij alle kwantificeerbare bijdragen aan de vorming van een mogelijk explosief damp/luchtmengsel worden meegenomen:

Cg = 103

C

Pd

_________

Cmax

Cg1

+

Cg2

+

......

+

Cgn

> 1

_________

________

________

LEL1

LEL2

LELn

Let wel: Cg en LEL in dezelfde eenheid (ppm of vol %).

Zo nee dan is het ontstaan van een explosief damp/luchtmengsel theoretisch onwaarschijnlijk en is klasse 1F voldoende. Zo ja, dan valt het werk definitief in de 2F-klasse.

Gebruikte afkortingen en symbolen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

cg = concentratie in de bodem (mg/kg)

Cg = dampconcentratie in de lucht (ppm(v/v))

Cl = concentratie in grondwater (μg/l)

Cl.max = max. oplosbaarheid in water bij 20°C (μg/l)

Pd = dampspanning bij 20°C (mbar)

u = luchtsnelheid (m/s)

Bijlage 9

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bijlage II bij Richtlijn 1999/45/EG (Pb L 200)

Specifieke bepalingen voor het kenmerken van bepaalde preparaten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bijzondere bepalingen betreffende het kenmerken

A. In de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Aan het grote publiek verkochte preparaten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1.1. Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten moeten naast de specifieke veiligheidsaanbevelingen, de volgende veiligheidsaanbevelmgen overeenkomstig de in bijlage VI van Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria ook de gepaste vedigheidsaanbevelingen S1, S2 S45 en S46 zijn aangebracht.

1.2. Indien dergelijke preparaten als zeer vergiftig (T+) vergiftig (T) of corrosief (bijtend) (C) zijn ingedeeid en het materieel onmogelijk is de bedoelde informatie op de verpakking zelf aan te brengen dient de verpakking van dergelijke preparaten vergezeld te gaan van een nauwkeurige en voor ieder begrijpelijke gebruiksaanwijzing die zo nodig aanwijzingen bevat voor de vernietiging van de lege verpakking.

2. Preparaten die bestemd zijn om te worden verstoven

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op het etiket van de verpakking van dergelijke preparaten is de vermelding vereist van veiligheidsaanbeveling S 23 in combinatie met veiligheidsaanbevelmg S38 of S51 overeenkomstig de in bijiage VI van Richtlijn 67/548/EEG vastgestelde criteria.

3. Preparaten die een stof bevatten waaraan de lin R33(‘gevaar voor cumulatieve effecten’) is toegekend

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op het etiket van een preparaat dat ten minste één stof bevat waaraan de standaardzin R33 is toegekend dient als de concentratie van deze stof in het preparaat 1% of meer bedraagt – tenzij in bijlage I van Richtlijn 67/548/EEG een andere waarde is vastgesteld – de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R33 als vermeid in bijlage III van Richtlijn 67/548/EEG.

4. Preparaten die een stof bevatten waaraan vermelding RB4 (‘kan gevaarlijk zijn voor baby's die borstvoeding krijgen’) is toegekend

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op het etiket van een preparaat dat ten minste een stof bevat waaraan de standaardzin R64 is toegekend dient, als de concentratie van deze stof in het preparaat 1% of meer bedraagt – tenzij in bijlage I van Richtlijn 67/548/EEG een andere waarde is vastgesteld – de volledige tekst te zijn aangebracht van zin R64 als vermeld in bijlage III van Richtlijn 67/548/EEG.

B. Andere, in de zin van artikel 5, 6 of 7 als gevaarlijk ingedeelde preparaten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Loodhoudende preparaten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1.1. Verven en vernissen

Op het etiket van de verpakking van verven en vernissen met een volgens ISO-norm 6503-1984 vastgesteld totaal loodgehalte van meer dan 0,15% (uitgedrukt in gewicht van het metaal) van het totale gewicht van het preparaat, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

‘Bevat lood. Mag niet worden gebruikt voor voorwerpen waarin kinderen kunnen bijten of waaraan kinderen kunnen zuigen.’

Bij verpakkingen met een inhoud van minder dan 125 mililiter luidt de vermelding als volgt,

‘Opgelet! Bevat lood.’

2. Preparaten die cyanoacrylaat bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

2.1. Lijmen

Op de verpakking die lijm op basis van cyanoacrylaat direct omsluit moeten de volgende vermeldingen zip aangebracht:

‘Cyanoacrylaat

Gevaarlijk!

Kleeft binnen enkele seconden aan huid en ogen vast.

Buiten het bereik van kinderen houden.’

Bij de verpakking dienen de toepasselijke vertigheidsaanbevelingen te worden gevoegd.

3. Preparaten die isocyanaten bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op het etiket van de verpakking van preparaten die isocyanaten (monomeer, oligomeer, prepolymeer, enz. als zodanig of in een mengsel) bevatten, moeten de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

‘Bevat isocyanaten

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.’

4. Preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van 700 of lager bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op het etiket van de verpakking van preparaten die epoxyverbindingen met een gemiddeld molecuulgewicht van 700 of lager bevatten, moeten de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

‘Bevat epoxyverbindingen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.’

5. Aan het grote publiek verkochte preparaten die actief chloor bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De verpakking van preparaten die meer dan 1% actief chloor bevatten moet van de volgende bijzondere vermelding zijn voorzien:

‘Opgelet! Niet in combinatie met andere produkten gebruiken, er kunnen gevaarlijke gassen (chloor) vrijkomen.’

6. Preparaten die cadmium (legeringen) bevatten en die zijn bestemd om te worden gebruikt voor het lassen en solderen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op de verpakking van dergelijke preparaten moeten leesbaar en onuitwisbaar de volgende vermeldingen zijn aangebracht:

‘Opgelet! Bevat cadmium.

Bij het gebruik ontwikkelen zich gevaarlijke dampen.

Zie de aanwijzingen van de fabrikant.

Neem de veiligheidsvoorschriften in acht.’

7. Preparaten die beschikbaar zijn in de vorm van aërosolen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onverminderd de bepalingen van richtlijn 1999/45/EG zijn ook preparaten die in de vorm van aërosolen beschikbaar zijn, onderworpen aan de bepalingen voor het kenmerken overeenkomstig zijn punt 2.2 en 2.3 van de bijlage bij richtlijn 75/324/EEG, laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/1/EG.

8. . Preparaten die stoffen bevatten welke nog niet volledig zijn getest

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Wanneer een preparaat een stof bevat die overeenkomstig artikel 13, lid 3, bij richtlijn 67/548/EEG de vermelding ‘Attentie! Nog niet volledig geteste stof’ draagt, moet op het etiket van het preparaat de vermelding staat ‘Attentie! Dit preparaat bevat een nog niet volledig geteste stof’, indien die stof aanwezig is in een concentratie van tenminste 1%.

9. Niet als sensibiliserend ingedeelde preparaten die ten minste één sensibiliserende stof bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op de verpakking van preparaten die ten minste één als sensibiliserend ingedeelde stof bevatten in een concentratie gelijk aan of groter dan 0,1% of in een concentratie gelijk aan of groter dan die welke in een specifieke nota betreffende deze stof in bijlage I bij Richtlijn 67/548/EEG is aangegeven, moet de volgende vermelding zijn aangebracht:

‘Bevat (naam sensibiliserende stof). Kan een allergische reactie veroorzaken.’

10. Vloeibare preparaten die gehalogeneerde koolwaterstoffen bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op de verpakking van vloeibare preparaten die geen vlampunt of een vlampunt boven 55(C hebben en die een gehalogeneerde koolwaterstof en meer dan 5% licht ontvlambare of ontvlambare stoffen bevatten, moet de vermelding zijn aangebracht:

‘Kan bij gebruik licht ontvlambaar worden.’ Of ‘Kan bij gebruik ontvlambaar worden.’

C. Niet in de zin van artikel 5, 6 of 7 ingedeelde preparaten die evenwel tenminste één gevaarlijke stof bevatten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1. Niet voor het grote publiek bestemde preparaten

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Op het etiket van de verpakkingen van de in artikel 14, lid 2, punt 2.1, onder b), bedoelde preparaten moet de volgende tekst zijn aangebracht:

‘Inlichtingenblad aangaande de veiligheid is voor de professionele gebruiker op aanvraag verkrijgbaar.’

Bijlage 10

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Maatregelen ter preventie van huid- en luchtwegklachten bij arbeid in kappersbedrijven

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij de aangeduide werkzaamheden wordt in de kapsalon gewerkt met de daarbij aangegeven producten en volgens de daarbij aangegeven werkmethode om blootstelling aan irriterende en allergene stoffen en invloeden zoveel mogelijk te beheersen:

Werkzaamheid Werkwijze en productomschrijving

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • a.) algemeen

    • 1) Het werk is zodanig georganiseerd dat per uur maximaal 30 minuten nat werk (haren wassen, aanbrengen en uitspoelen van vloeistoffen, handen wassen), wordt verricht, tenzij daarbij vloeistofdichte handschoenen worden gedragen, gemaakt van een materiaal dat geen allergische klachten veroorzaakt.

    • 2) Het werk is zodanig georganiseerd dat per dag maximaal 4 uur handschoenen worden gedragen.

    • 3) Tijdens het verrichten van nat werk en alle werkzaamheden met haarcosmetica worden geen handsieraden gedragen.

    • 4) Bereiden en mengen van chemische haarbehandelingsproducten, waaronder permanentvloeistoffen, haarverven en blondeermiddelen, vindt plaats in de productbereidingsruimte, bedoeld in beleidsregel 4.1c -3, tweede lid, onder a.

  • b.) knippen en Het bij het knippen en snijden gebruikte kappersgereedschap is nikkelvrij snijden van haren of nikkelarm. Nikkelarm betekent dat een product maximaal 0,5 μg/cm2/week aan nikkel of nikkelcomponenten afgeeft, conform Richtlijn nr. 94/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 30 juni 1994 tot twaalfde wijziging van Richtlijn 76/769/EEG (PbEG L 188).

  • c.) permanenten

    • 1) Er wordt niet gewerkt met permanentvloeistoffen die GTG (glycerylthioglycolaat) bevatten.

    • 2) Er wordt gebruik gemaakt van permanentvloeistoffen in one-unit verpakkingen.

    • 3) Bij gebruik van een doordruksysteem waarbij de vloeistoffen in de gesloten verpakking worden vermengd kan mengen van permanentvloeistoffen in afwijking van het onder a4) gestelde ook buiten de productbereidingsruimte plaatsvinden.

    • 4) Bij het bereiden, opbrengen, neutraliseren en uitspoelen van permanentvloeistoffen en bij het uithalen van wikkels worden handschoenen gedragen. Deze handschoenen bieden voldoende bescherming en zijn van een materiaal dat geen allergische klachten veroorzaakt. Deze handschoenen worden eenmalig gebruikt.

  • d.) kleuren en verven

    • 1) Om de kans op huidblootstelling bij verven te minimaliseren wordt bij van haren voorkeur gebruik gemaakt van haarverf in een gesloten spuitbussysteem of een ander gesloten doseer- en mengsysteem. Indien haarverf uit een tube wordt gebruikt, wordt verontreiniging met verf van de buitenkant van de tube voorkomen.

    • 2) Bij het bereiden, mengen, opbrengen en uitspoelen van haarverf en kleurspoelingen worden handschoenen gedragen. Deze handschoenen bieden voldoende bescherming en zijn van een materiaal dat geen allergische klachten veroorzaakt. Deze handschoenen worden eenmalig gebruikt.

  • e.) blonderen

    • 1) Blootstelling van huid en luchtwegen aan blondeermiddel en verspreiding van blondeermiddel in de kapsalon wordt vermeden door stofvorming bij het bereiden van blondeermiddel te voorkomen. Dit wordt bereikt door het gebruik van niet-stuivende blondeermiddelen of door het gebruik van een gesloten doseer- en mengsysteem.

    • 2) Bij het aanmaken, opbrengen en uitspoelen van blondeermiddelen worden handschoenen gedragen. Deze handschoenen bieden voldoende bescherming en zijn van een materiaal dat geen allergische klachten veroorzaakt. Deze handschoenen worden eenmalig gebruikt.

  • f.) opbrengen van

    • 1) Bij het opbrengen van haarspray/lak wordt waar mogelijk gebruik haarspray/lak gemaakt van een pompverstuiver.

    • 2) Bij het opbrengen van spray wordt niet meer gebruikt dan noodzakelijk en wordt alleen direct op het haar gespoten.

    • 3) Opbrengen van haarspray/lak gebeurt in een goed geventileerde ruimte.

Bijlage 11

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

1.

algemeen bij toediening van inhalatie anesthetica

a.

Een goed werkend evacuatie/anesthesiegasafvoersysteem (voorzien van CE-markering) is aangesloten op het anesthesietoestel.

 
 

met inbegrip van onderhoud van apparatuur en `buitenposten' zoals CT-scan, MRI-scan, hartcatherisatie, verloskamer

b.

Uit het anesthesietoestel weggezogen gassen en dampen worden teruggevoerd in het toestel dan wel afgevoerd in het evacuatie-/anesthesiegasafvoersysteem.

 
 

c.

De verdampers zijn lekvrij en voldoen aan NEN-EN 1280-1:1997 "Medicamenten-afhankelijke vulsystemen voor anesthesie-verdampers - Deel 1: Vulsystemen met rechthoekige codering" inclusief aanvulling A1:2000.

 
 

d.

Er worden vulsystemen gebruikt die voldoen aan NEN-EN 1280-1:1997 "Medicamenten-afhankelijke vulsystemen voor anesthesie-verdampers - Deel 1: Vulsystemen met rechthoekige codering", inclusief aanvulling A1:2000.

 
   

e.

Er is voldoende ventilatievoud in alle ruimten waar blootstelling aan inhalatie anesthetica mogelijk is. Hierbij geldt een ventilatievoud voor de operatiekamer van 20, voor de verkoeverkamer van 10 en voor andere ruimten van 6.

 
   

f.

De intubatie is - indien medisch mogelijk - met cuffs en gecontroleerde cuffdruk.

 
   

g.

De aan- en afschakeling van de apparatuur is zodanig dat er zo weinig mogelijk inhalatie anesthetica vrij komen.

 
   

h.

Het hele systeem wordt in het kader van periodiek onderhoud aan de hand

van een onderhoudsprotocol onder meer 2 maal per jaar gecontroleerd op lekkages. De schriftelijk neergelegde gegevens worden getoetst.

 
   

i.

Bij het toedienen van anesthesie met vluchtige anesthetica door middel van een niet-gesloten systeem wordt gebruikt gemaakt van bronafzuiging; bijvoorbeeld een dubbelmasker of een apparaat met gecombineerd dubbel-neus- en kinmasker.

 
   

j.

Er is een protocol beschikbaar waaruit blijkt op welke wijze en onder wiens verantwoordelijkheid de uitvoering van het onder a tot en met j gestelde is gewaarborgd. Aan het protocol is een schriftelijke werkinstructie voor het betrokken personeel verbonden.

 

2.

inleiding van de operatie

Indien technisch/medisch mogelijk wordt lachgas (of andere inhalatie anesthetica) door 100% zuurstof of een zuurstof/luchtmengsel vervangen.

 

3.

uitleidende fase

De patiënt wordt gedurende enige tijd (de tijd is afhankelijk van diverse factoren en wordt in het protocol aangegeven) 100% zuurstof dan wel een zuurstof/luchtmengsel toegediend.

 

4.

pre-recovery fase/-verkoeverkamer

Indien de patiënt hoest wordt uit de hoestrichting gebleven.

 

5.

sludertechniek

Er wordt gebruik gemaakt van een dubbelmasker.

 

Concentratie kwarts in de ademzône (mg/m3

Beschermingsfactor1)

Type filtermiddel2)

Beschrijving van het ademhalingsbeschermingsmiddel

0,075 - 0,60

8

FFP2

Wegwerpmasker filtrerend gelaatsstuk, eventueel met uitblaasventiel

 

8

P2SL

Halfgelaatsmasker met verwisselbare filterbus

0,60 - 0,75

10

P3SL

Halfgelaatsmasker met verwisselbare filter

 

10

TH2P

Aangedreven veiligheidskap of -helm in combinatie met een gelaatsscherm

 

10

FFP3

Wegwerpmasker filtrerend gelaatsstuk, eventueel met uitblaasventie)

0,75 - 1 ,13

15

P2SL

Volgelaatsmasker met verwisselbare filterbus

1,13 - 1 ,88

25

TH3P

Aangedreven veiligheidskap of helm in combinatie met een gelaatsscherm

1,88 - 3,75

50

TM2P of TM3P

Aangedreven halfgelaatsmasker

3,75 - 7,50

100

TM2P

Aangedreven volgelaatsmasker

7,50 - 15,0

200

TM3P

Aangedreven volgelaatsmasker

groter dan 15,0

1000

--

Onafhankelijke ademhalingsbescherming

1) De beschermingsfactoren zijn overgenomen uit Arbouw advies nr. 12 voor de bouwnijverheid.

2) Filtrerend gelaatsstuk (FFP: filtering face piece). Het ‘masker’ bestaat uit het filter zelf. P2 en P3 betreffen kwaliteitsaanduidingen van het filtermateriaal. P3 vertegenwoordigt de hoogste beschermingsgraad.

  • a. Bij het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen als genoemd in tabel 2 wordt het volgende in acht genomen:

    De genoemde typen ademhalingsbeschermingsmiddelen voldoen minimaal aan de normen:

    • NEN-EN 136:1998 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Volgelaatsmaskers. Eisen, beproevingsmethoden, merken’, inclusief correctieblad C1:2000;

    • NEN-EN 140:1998 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Halfmaskers en kwartmaskers. Eisen, beproevingsmethoden, merken’ inclusief correctieblad C1:2000;

    • NEN-EN 143:2000 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Deeltjesfilters – Eisen, beproeving, merken’;

    • Ontwerp NEN-EN 149:1998 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Filtrerende halfmaskers ter bescherming tegen deeltjes - Eisen beproeving, merken’;

    • NEN-EN 270:1995 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen; persluchttoestellen met een kap; Eisen, beproevingsmethoden, merken’, inclusief aanvulling A1:2000;

    • NEN-EN 271:1995 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Via slang gevoede of aangedreven ademhalingstoestellen met een kap voor gebruik tijdens straalwerkzaamheden - Eisen, beproevingsmethoden, merken’, inclusief aanvulling A1:2000;

    • Ontwerp NEN-EN 405:1998 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Filtrerend halfmasker ter bescherming tegen gassen of gassen en stoffen. Eisen, beproeving, merken’;

    • NEN-EN 1827:1999 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Halfmaskers zonder inademventiel en met deelbare filters ter bescherming tegen gas of gas en deeltjes of tegen alleen deeltjes – Eisen, beproeving, merken’;

    • EN-EN 1835:1999 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Slangentoestellen, geschikt voor ademlucht, voor lichte werkzaamheden met een helm of kap. Eisen, beproevingsmethoden, merken’;

    • NEN-EN 12021:1999 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Perslucht voor ademhalings toestellen’,

    • NEN-EN 12419:1999 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Slangentoestellen, geschikt voor ademlucht, voor Ilchte werkzaamheden met een volgelaatsmasker, een halfgelaatsmasker of een mondstukgarnituur. Eisen, beproevingsmethoden. merken’;

    • NEN-EN 12941:1998 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen – Aangedreven filters gecombineerd met een helm of kap - Eisen beproeving, merken’;

    • NEN-EN 12942:1998 ‘Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Aangedreven filters gecombineerd met volgeiaatsmaskers, halfgelaatsmaskers of kwartgelaatsmaskers - Eisen, beproeving, merken’.

  • b. Bij langdurig gebruik van filtrerende middelen met verwisselbare filters, langer dan twee uur, is het gelaatsmasker voorzien van een aanblaasunit, of wordt gebruik gemaakt van een masker met onafhankelijke toevoer van verse lucht.

  • c. Filtrerende gelaatsstukken kunnen slechts één keer worden gebruikt en worden na gebruik direct verwijderd.

  • d. Bij gezichtsbeharing wordt uitsluitend een aangedreven ademhalingsbeschermingsmiddel gedragen met een zodanige luchttoevoer dat inwaardse lekkage wordt voorkomen.

  • e. Halfgelaatsmaskers worden ter voorkoming van lekkage langs het montuur, niet in combinatie met een (veiligheids)bril gedragen.

  • f. Een volgelaatsmasker met stoffilter wordt alleen in combinatie met een (veiligheids)bril gebruikt, als de bril zodanig in het masker inzetbaar is. dat geen lekkage optreedt langs het brilmontuur.

  • g. Bij fysiek inspannend werk (o.a. traplopen) wordt het gebruik van een aangedreven deeltjesfilter niet gecombineerd met een helm of kap.

Bijlage 12

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Praktijkrichtlijn roetmeting

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Inleiding

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Bij werkzaamheden zoals de roetmeting komen uitlaatgassen vrij. Tevens ontstaat lawaai. De uitlaatgassen van diesels bevatten kankerverwekkende stoffen. Daarom moet de werkgever bronmaatregelen treffen om blootstelling te voorkomen of, indien dit niet mogelijk is, te beperken tot een zo laag mogelijk niveau. De blootstelling aan lawaai moet zoveel mogelijk worden voorkomen of beperkt. De garagehouder is op grond van de Arbeidsomstandighedenwet verplicht hiervoor beschermende technische en organisatorische maatregelen te treffen.

Deze praktijkrichtlijn geeft aanwijzingen voor de te treffen maatregelen. De voorgestelde maatregelen zijn bedoeld om te komen tot een zogenaamde ‘nulemissie’ van dieseluitlaatgassen. De aanwijzingen zijn toegespitst op de roetmeting.

A. Maatregelen ter voorkoming van blootstelling aan uitlaatgassen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Er dient een afzuiginstallatie te zijn gemonteerd die zodanig is uitgevoerd dat blootstelling aan kankerverwekkende stoffen wordt voorkomen, mits dat technisch uitvoerbaar is, zonder dat de uitslag van de meting hierdoor wordt beïnvloed. Hieraan wordt voldaan indien de afzuiginstallatie minimaal bestaat uit de volgende onderdelen en deze op de juiste wijze zijn gemonteerd of geplaatst zoals aangegeven door de fabrikant van de afzuiginstallatie:

  • a. een afzuigventilator met voldoende capaciteit voor de te keuren voertuigen;

  • b. bij voorkeur een afvoerslang die de uitlaat volledig omsluit (bijvoorbeeld een manchet). Een trechter is ook toegestaan mits deze direct achter de uitlaatopening kan worden geplaatst op zodanige wijze dat er geen of nagenoeg geen ruimte is tussen de trechter en de uitlaatopening;

  • c. een inrichting die ervoor zorgt dat de uitlaatgassen die door de roetmeter gaan eveneens worden afgevoerd en

  • d. afvoerkanalen die bovenstaande onderdelen met elkaar verbinden waardoor de uitlaatgassen op doelmatige wijze direct naar buiten worden afgevoerd.

De afzuiginstallatie mag de roetmeting niet nadelig beinvloeden. Dit is herkenbaar aan een goedkeuring afgegeven door het Nmi.

B. Beperking van de blootstelling aan geluid

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Doordat het toerental van de dieselmotor bij de roetmeting enkele malen tot het afregeltoerental moet worden opgevoerd, kunnen er gedurende de test zodanige hoge geluidsniveaus voorkomen dat de wettelijke grens voor schadelijk geluid wordt overschreden. Geluidsbronnen mogen in beginsel geen equivalent geluidsniveau op de arbeidsplaats veroorzaken van meer dan 85 dB(A), tenzij dat in redelijkheid niet kan worden gevergd. Als dat laatste het geval is, moeten organisatorische maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat zo weinig mogelijk werknemers aan de schadelijke geluidsniveaus blootstaan en moet de blootstellingsduur zo ver worden gereduceerd dat het blootstellingsniveau gemiddeld over een representatieve werkdag tot beneden de grens van 85 dB(A) wordt gereduceerd. Aan werknemers die tijdens hun werk blootstaan aan equivalente geluidsniveaus boven 80 dB(A) moet de werkgever passende gehoorbeschermingsmiddelen beschikbaar stellen.

Het is van groot belang dat de werkgever de juiste maatregelen treft en zijn werknemers op de juiste wijze instrueert en controleert. Bij het niet naleven van onderstaande voorschriften kan de werknemer worden blootgesteld aan hoge geluidsniveaus die gehoorbeschadiging kunnen veroorzaken.

Maatregelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Ter voorkoming van gehoorbeschadiging worden derhalve de volgende maatregelen voorgeschreven:

  • de roetmeting dient zo mogelijk in een aparte ruimte te worden uitgevoerd;

  • de roetmeting moet zoveel mogelijk worden uitgevoerd gedurende perioden dat er weinig of geen collega's in dezelfde ruimte aanwezig zijn;

  • de roetmeting moet worden uitgevoerd met gesloten motorkap;

  • de werknemer die de roetmeting uitvoert, dient in het voertuig plaats te nemen en gehoorbescherming te dragen;

  • de plaats waar de grens van 85 dB(A) wordt overschreden moet worden afgebakend (bijvoorbeeld met belijning op de vloer) en gemarkeerd met waarschuwingsborden conform artikel 8.4 Arbobesluit;

  • werknemers die in deze gemarkeerde zone werkzaam zijn dienen gehoorbescherming te dragen.

Het geluidsniveau waar een werknemer gedurende een werkdag aan wordt blootgesteld wordt bepaald door het totaal aan werkzaamheden dat werknemers uitvoeren en de equivalente geluidsniveaus tijdens uitvoering van de werkzaamheden. De werkgever is verplicht de gevaren van de blootstelling aan geluid voor de gezondheid van de werknemers zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd te voorkomen of te beperken. De ernst van de situatie moet daarbij afgewogen worden tegen met name de technische, operationele en economische haalbaarheid van de te nemen maatregelen.

Bijlage 13

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

behorend bij beleidsregel 4.18-4 Arbobesluit

In onderstaande tabel 1 is bij de onderscheiden werkzaamheden aangegeven welke apparatuur en/of werkwijze, gelet op de mogelijkheden en uitgaande van de stand der techniek, toegepast moet worden teneinde de concentratie kwartsstof waaraan werknemers worden blootgesteld zo veel mogelijk te beheersen.

In verschillende situaties is de ontwikkeling van technieken evenwel nog onvoldoende om de blootstelling aan kwartsstof te beperken tot een niveau dat onder de wettelijke grenswaarde ligt. Het is dan noodzakelijk om persoonlijke beschermingsmiddelen toe te passen volgens de keuzesystematiek van tabel 2 en de daarbij behorende onderdelen b, tot en met g. In onderstaande tabel 1 is in de laatste kolom aangegeven in welke situaties in elk geval ademhalingsbeschermingsmiddelen noodzakelijk zijn. De ademhalingsbeschermingsmiddelen dienen te voldoen aan het gestelde in het onderdeel b, onder tabel 2.

Tabel 1: werkzaamheden die voorkomen tijdens een bouw- of sloopproces en de daarbij te nemen beheersmaatregelen ter voorkoming van kwartsblootstelling.

Soort werk

Toe te passen apparatuur en/of werkwijze

Details afzuiging en/of aanvullende voorzieningen

Aanvullende ademhalingsbescherming 48

1.

Hakken van voegen

a.

Elektrische of pneumatische hakhamer

a.

geen

Neen

   

b.

Handmatig hakken

b.

geen

Neen

2.

Slijpen van voegen

a.

Haakse slijper met stofafzuiging

a.

1. Met behulp van de omkapping is de slijper aangesloten op een stofafzuiging.

Neen

         

2. Stof wordt direct aan het te bewerken oppervlak, via de omkapping, door de afzuigmond afgezogen.

 
         

3. De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter of een microfilter wordt gebruikt met een afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

 
   

b.

Haakse slijper met watertoevoer en waterafzuiger

b.

1. Het water wordt toegevoerd in de vorm van een nevelstraal.

Neen

         

2. De slijper is met behulp van een omkapping aangesloten op een waterafzuiging.

 
         

3. De nevelstraal wordt direct door de omkapping afgevangen.

 

3.

Slijpen van wanden, plafonds en vloeren in kleine ruimten en langs randen van grote vloeroppervlakken

a.

(Hand-)slijpmachine met watertoevoer en waterafzuiger

a.

De slijpmachine is zodanig uitgevoerd dat tijdens het slijpen een continue waterstroom wordt toegevoerd.

Neen

 

b.

Alleen wanneer toepassing van water niet mogelijk is i.v.m. waterschade aan belendende bouwelementen is een (hand)slijpmachine met stofafzuiging toegestaan

b.

De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter, of een microfilter wordt gebruikt met afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

Ja

4.

Slijpen van grote vloeroppervlakken (droog slijpen)

 

Slijpmachine met omkapping en stofafzuiging

 

De afzuiging is van dusdanige kwaliteit dat deze gruis en stof afzuigt.

Ja

5.

Stralen van vloeren (droog stralen)

 

Straalmachine met stofafzuiging

 

De straalmachine is voorzien van een nauwe aansluiting op het te stralen oppervlak. De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter, of een microfilter wordt gebruikt met afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

Neen

6.

Stralen van wanden of gevels (nat stralen)

 

Hogedruk-waterstralen, neveljetstralen of vochtnevelstraten

 

Het straalmiddel bevat minder dan de toegestane 1% kwarts.

Ja

7.

Boren:

         

a.

Bij seriewerk 49

 

Nat boren. Boormachine met integrale watervoorziening

 

De boormachine wordt:

1. bevestigd op een statief dat verrijdbaar en in h te verstelbaar is en

2. op afstand bediend door de werknemer.

Neen

b.

In harde materialen zoals beton en in kalkzandsteen

         

gaten tot 50 mm

 

Droogboren. Boormachine met geïntegreerde afzuiging en op maat gemaakte stofafzuigkap

 

De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter, of een microfilter wordt gebruikt met afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

Neen

gaten vanaf 50 mm

 

Nat boren. Kernboormachine met integrale watervoorziening

 

Ja

c.

In zachte materialen zoals baksteen (behoudens klinkers), ponso-stenen, gasbeton en cellenbeton

         

gaten tot 100 mm

 

Droog boren; kernboormachine met stofafzuiging

 

1. Het stof wordt door de boorkern heen afgezogen.

Neen

         

2. De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter of een microfilter wordt gebruikt met een afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

 

gaten vanaf 100 mm

 

Nat boren; kernboormachine met integrale watervoorziening

 

Bij materialen die niet te nat mogen worden, wordt een wateropvangring gebruikt om weglekkend water zoveel mogelijk op te vangen.

Ja

8.

Frezen van sleuven in

         

keramische bouwmaterialen zoals baksteen (behoudens klinkerkwaliteit), gas- of cellenbeton-elementen en kalkzandsteen

 

Freesmachine met watertoevoer en afzuiging

 

1. De watertoevoer vernevelt of sproeit het water op het freeswiel

2. De afzuiging zuigt het stof met het water af.

Ja

harde bouwmaterialen zoals beton, klinkers en de hardere kalkzandsteensoorten

 

Freesmachine met dubbele zaagbladen, watertoevoer en scharnierende beschermkap

 

1. De watertoevoer is nauwkeurig af te regelen

2. De afzuigkap sluit nauw aan op de ondergrond, ook bij het aanzetten van de zaagsnede.

Neen

9.

zagen van:

         

grindvloeren, al dan niet kunstharsgebonden

 

Zaagmachine met zaagkap en afzuiging

 

De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter, of een microfilter wordt gebruikt met afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

Ja

kwartshoudende materialen (behalve gasbeton en kalkzandsteen)

a.

Stationaire-zaagmachine met watertoevoer en afscherming

a.

Het zaagblad is voorzien van een afscherming om het water op te vangen.

Neen

 

b.

Hand-zaagmachine met zaagkap, watertoevoer, waterafzuiging en waterzuiger

b.

1. De zaagkap bedekt net zaagblad volledig.

Ja

   

2. Het water wordt afgezogen door een afzuiging op de zaagkap.

 

10.

Schoonmaken/-opruimen van stof na bouw- of sloop werkzaamheden

 

Industriële stofzuiger

 

De stofzuiger is voorzien van een drievoudige filtering namelijk:

Neen

     

• een grofafscheiding na de inlaat te weten een cycloon of een dropoutbox.

 
     

• een fijnfilter en een.

 
     

• microfilter of een absoluutfilter.

 
     

of

 
     

De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een hepafilter of een microfilter wordt gebruikt met een afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

 

11.

puinruimen na sloopwerkzaamheden

a.

Shovel of bobcat met overdrukfiltercabine

a.

De overdrukfiltercabine is voorzien van airconditioning.

Neen

 

b.

Bij het opruim n van stof wordt een industriële stofzuiger gebruikt

b.

De afzuiging is aangesloten op een stofafscheider die bestaat uit een filtersysteem waarbij als eindfilter een nepafilter of een microfilter wordt gebruikt met een afscheidingsgraad van 99,996% (DOP).

Ja

 

c.

Indien de apparatuur genoemd onder a en b om technische reden of vanwege geringe omvang van het sloopwerk niet inzetbaar is, kan het puin handmatig worden geruimd

c.

Het puin wordt eerst bevochtigd voordat het wordt opgeruimd.

Ja

12.

slopen

a.

slooprobot

a.

Tijdens het slopen wordt het puin bevochtigd.

Neen

 

b.

hydraulische handkraker

b.

Tijdens het slopen wordt het puin bevochtigd.

Ja

 

c.

wanneer het onder a en b, gestelde technisch niet uitvoerbaar is of bij sloopwerk van geringe omvang, kan een hydraulisch aangedreven sloophamer worden gebruikt

c.

Tijdens het slopen wordt het puin bevochtigd.

Ja

13.

sorteren en verwerken van bouw en sloopafval door afvalsorteer- en of afvalverwerkingsbedrijf

         

a.

Uitstorten op stort bordes van -de sorteer c.q. afvalinrichting

 

a.

Het puin wordt bevochtigd met sproei-installaties.

Neen

b.

Handmatig uitsorteren van lichte bestanddelen (hout, plastics, piepschuim e.d.)

b.

Overdruksorteercabine met afzuiging

b.

De cabine is voorzien van een geforceerde luchtstroom

Ja

c.

Zeven van bouw- en sloopafval

c.

Fijne steenfracties worden in een zo vroeg mogelijk stadium van het te bewerken bouw en sloopafval afgezeefd

 

Ja

d.

Blazen d.m.v. windzifttechniek

d.

Deeltjes van beperkte omvang zoals houtsnippers, glasdeeltjes, plastics, e.d. worden d.m.v. gesloten windziftprocessen afgescheiden

 

Neen

Tabel 2: De keuze van een ademhalingsbeschermingsmiddel bij een gegeven maximale concentratie kwarts in de omgevingslucht

Concentratie kwarts in de ademzone (mg/m³)

Beschermingsfactor 50

Type filtermiddel 51

Beschrijving van het ademhalingsbeschermingsmiddel

0,075 - 060

8

FFP2

Wegwerpmasker

filterend gelaatsstuk, eventueel met

uitblaasventiel

 

8

P2SL

Halfgelaatsmasker

met verwisselbare filterbus

0,60 - 0,75

10

P3SL

Halfgelaatsmasker

met verwisselbare filterbus

 

10

TH2P

Aangedrevenveiligheidskap of -helm

in combinatie met een gelaatsscherm

 

10

FFP3

Wegwerpmasker

filterend gelaatsstuk, eventueel met

uitblaasventiel

0,75 - 1,13

15

P2SL

Volgelaatsmasker

met verwisselbare filterbus

1,13 - 1,88

25

TH3P

Aangedrevenveiligheidskap of -helm

in combinatie met een gelaatsscherm

1,88 - 3,75

50

TM2P of TM3P

Aangedreven halfgelaatsmasker

3,75 - 7,50

100

TM2P

Aangedreven volgelaatsmasker

7,50 - 15,0

200

TM3P

Aangedreven volgelaatsmasker

groter dan 15,0

1000

--

Onafhankelijke

ademhalingsbescherming

  • a. Bij het ter beschikking stellen van persoonlijke beschermingsmiddelen als genoemd in tabel 2 wordt het volgende in acht genomen:

    De genoemde typen ademhalingsbeschermingsmiddelen voldoen minimaal aan de normen:

    • NEN-EN 136:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Volgelaatsmaskers. Eisen, beproevensmethoden, merken", inclusief correctieblad C1:2000;

    • NEN-EN 140:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Halfmaskers en kwartsmaskers. Eisen, beproevensmethoden, merken", inclusief correctieblad C1:2000;

    • NEN-EN 143:2000 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Deeltjesfilters - Eisen, beproeving, merken";

    • Ontwerp NEN-EN 149:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Filterende halfmaskers ter bescherming tegen deeltjes - Eisen, beproeving, merken";

    • NEN-EN 270:1995 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen; persluchttoestellen met een kap; Eisen, beproevensmethoden, merken", inclusief aanvulling A1:2000;

    • NEN-EN 271:1995 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Via slang gevoede of aangedreven ademhalingstoestellen met een kap voor gebruik tijdens straalwerkzaamheden - Eisen, beproevensmethoden, merken", inclusief aanvulling A1:2000;

    • Ontwerp NEN-EN 405:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Filtrerend halfmasker ter bescherming tegen gassen of gassen en stoffen. Eisen, beproeving, merken";

    • NEN-EN 1827:1999 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Halfmaskers zonder inademventiel en met deelbare filters ter bescherming tegen gas of gas en deeltjes of tegen alleen deeltjes - Eisen, beproeving, merken";

    • NEN-EN 1835:1999 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Slangentoestellen, geschikt voor ademlucht, voor lichte werkzaamheden met een helm of kap. Eisen, beproevensmethoden, merken";

    • NEN-EN 12021:1999 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Perslucht voor ademhalingstoestellen";

    • NEN-EN 12419:1999 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen. Slangentoestellen, geschikt voor ademlucht, voor lichte werkzaamheden met een volgelaatsmasker, een halfgelaatsmasker of een mondstukgarnituur. Eisen, beproevingsmethoden, merken";

    • NEN-EN 12941:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Aangedreven filters gecombineerd met een helm of kap - Eisen, beproeving, merken";

    • NEN-EN 12942:1998 "Ademhalingsbeschermingsmiddelen - Aangedreven filters gecombineers met volgelaatsmaskers, halfgelaatsmaskers en kwartsgelaatsmaskers - Eisen, beproeving, merken".

  • b. Bij langdurig gebruik van filltrerende middelen met verwisselbare filters, langer dan twee uur, is het gelaatsmasker voorzien van een aanblaasunit, of wordt gebruik gemaakt van een masker met onafhankelijke toevoer van verse lucht.

  • c. Filtrerende gelaatsstukken kunnen slechts één keer worden gebruikt en worden na gebruik direct verwijderd.

  • d. Bij gezichtsbeharing wordt uitsluitend een aangedreven ademhalingsbeschermingsmiddel gedragen met een zodanige luchttoevoer dat inwaardse lekkage wordt voorkomen.

  • e. Halfgelaatsmaskers worden ter voorkoming van lekkage langs het montuur, niet in combinatie met een (veiligheids)bril gedragen.

  • f. Een volgelaatsmasker met stoffilter wordt alleen in combinatie met een (veiligheids)bril gebruikt, als de bril zodanig in het masker inzetbaar is, dat geen lekkage optreedt langs het brilmontuur.

  • g. Bij fysiek inspannend werk (o.a. traplopen) wordt het gebruik van een aangedreven deeltjesfilter niet gecombineerd met een helm of kap.

Bijlage 14

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

behorend bij beleidsregel 4.18-5 Arbobesluit

Doeltreffende beheersing van de blootstelling aan cytostatica in ziekenhuizen

A. TOE TE PASSEN MAATREGEL/METHODE

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Hierna volgt zowel in het algemeen als voor de onderscheiden werkzaamheden welke apparatuur en/of werkwijze, gelet op de mogelijkheden en uitgaande van de stand van de techniek, toegepast moet worden teneinde de cytostaticaconcentratie waaraan werknemers in ziekenhuizen kunnen worden blootgesteld, zo veel mogelijk te beheersen.

werkzaamheid toe te passen maatregel/methode

1. algemeen

  • a. Voor al het materiaal dat mogelijk met cytostatica besmet is, wordt gebruik gemaakt van speciale SZA (Speciaal Ziekenhuisafval)-afvalbakken met een voetpedaal.

  • b. Persoonlijke beschermingsmiddelen voldoen aan de eisen beschreven in onderdeel B van deze bijlage.

  • c. Persoonlijke beschermingsmiddelen worden na gebruik onmiddellijk weggeworpen (in de SZA-bak) indien het een 'wegwerp'artikel betreft. Indien het een niet-wegwerpartikel betreft worden de artikelen verzameld in een container met een pH-neutraal of alkalisch reinigingsmiddel. De materialen worden vervolgens grondig gewassen. De overschorten worden bij het besmette wasgoed gevoegd.

  • d. Alle ruimten waarin gewerkt wordt met cytostatica worden voorzien van een bord waarop dit duidelijk is aangegeven.

  • e. De handelwijze bij calamiteiten dient voor iedere afdeling afzonderlijk te zijn vastgelegd in een procedure.

2. bereiding

  • a. Er wordt gebruik gemaakt van een veiligheidswerkbank met 'laminaire flow' techniek welke zich bevindt in een centrale ruimte die is ingericht volgens de GMP-ziekenhuisfarmacie52. In dezelfde ruimte worden gelijktijdig geen andere werkzaamheden verricht en bevinden zich alleen personen die bij de bereiding van cytostatica betrokken zijn.

  • b. De primaire verpakking (= verpakking waarmee het cytostaticum aankomt op de apotheek) wordt vóór gebruik gereinigd; zie onderdeel F van deze bijlage.

  • c. Met de spuit wordt omgegaan volgens de aanwijzingen in onderdeel C van deze bijlage.

  • d. Er wordt een zodanig systeem gebruikt bij de bereiding van poedervormige cytostatica dat er geen blootstelling aan aërosolen plaats kan vinden. Hiervoor wordt een gesloten systeem gebruikt of een semi-gesloten systeem (zie onderdeel E. van deze bijlage). Dit laatste alleen indien aangetoond wordt dat er geen blootstelling plaats kan vinden.

    Bij de bereiding van vloeibare cytostatica wordt minimaal een semi-gesloten systeem gebruikt.

  • e. De aansluitingen die worden gebruikt zijn luer-lock aansluitingen. Bij kortdurende infusen kan ook een geborgde naald-septumverbinding worden gebruikt.

  • f. Er wordt, indien dit technisch mogelijk is, gebruik gemaakt van injectieflacons (in plaats van breekampullen) en van kunststof flessen/infuuszakken (in plaats van glazen).

  • g. De bereide cytostatica worden afgeleverd in een (semi-)gesloten infuussysteem waarbij tussen het luer-lockkoppelpunt en het cytostaticum een barrière zit in de vorm van een infuuslijntje gevuld met lucht of een neutrale vloeistof.

  • h. De infuussystemen worden vóór aflevering aan de buitenkant schoongemaakt; zie hiervoor onderdeel F van deze bijlage.

  • i. Indien er blootstelling kan plaatsvinden aan cytostatica worden handschoenen en een overschort gebruikt.

3. toediening

  • a. De toediening vindt plaats in een daartoe speciaal uitgeruste ruimte, die voldoet aan de voorwaarden zoals geformuleerd in onderdeel D van deze bijlage.

  • b. Het (semi-)gesloten systeem wordt na de toediening schoongespoeld en in één keer ontkoppeld.

  • c. Er wordt gebruik gemaakt van handschoenen en een overschort.

4. verpleging kuur-patiënten

  • a. Er wordt rekening gehouden met de risicoperiode53 (variërend per cytostaticum, van 1 tot 7 dagen) van de patiënt als besmettingsbron door bijvoorbeeld het verzamelen van urine of het afnemen van bloed niet in deze periode plaats te laten vinden.

  • b. Bij het bepalen van de vochtbalans wordt de methode gekozen waarbij de patiënt wordt gewogen dan wel wordt een beddenpan of bokaal gebruikt in plaats van een methode waarbij urine moet worden overgegoten. Indien dit laatste toch noodzakelijk is wordt gewerkt in een veiligheidswerkbank en verder volgens een protocol dat speciaal hiervoor is opgesteld en waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan materialen, methode en persoonlijke beschermingsmiddelen.

  • c. Er wordt een pospoeler met omkeermechanisme gebruikt.

  • d. Er worden handschoenen gebruikt indien er een kans bestaat op dermale blootstelling (bijv. verschonen beddengoed, wassen patiënt).

    Bij handelingen waarbij blootstelling op kan treden aan cytostaticabevattend vocht (bijv. bij het overgieten van urine) worden een overschort, handschoenen en een bril gebruikt.

  • e. Het beddengoed wordt in een gesloten systeem afgevoerd.

5. schoonmaak

  • a. Er is een schoonmaakprotocol aanwezig, waarin in ieder geval aandacht is besteed aan de hierna onder b tot en met d genoemde aspecten.

  • b. Bij de schoonmaak wordt gezorgd dat de besmetting niet verspreid wordt, door in ieder geval na elke ruimte nieuw schoonmaakmateriaal te gebruiken.

  • c. Degene die schoonmaakt draagt handschoenen.

  • d. Het schoonmaken wordt regelmatig gecontroleerd door middel van veegproeven.

6. transport, beddencentrale, linnendienst

  • a. Het transport van apotheek naar verpleegafdeling van een toedieningsvorm vindt plaats in een lekdichte zak in een afgesloten container die wordt voorzien van een sticker waarop de inhoud staat vermeld met een duidelijke gevaarsaanduiding.

  • b. Het transport kan ook plaatsvinden in een buispostsysteem, waarbij het transport van cytostatica of cytostatica bevattend materiaal in een apart systeem geschiedt.

  • c. Het transport vindt plaats door personeel dat op de hoogte is van de risico's bij het werken met cytostatica.

  • d. Het transport van de SZA-bakken vindt plaats in een voor dit doel toegeruste transportwagen.

  • e. Er worden handschoenen gebruikt bij contact met besmet materiaal.

B. Persoonlijke beschermingsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Handschoenen voldoen in ieder geval aan Ontw. NEN-EN 374-3 1998. "Beschermende handschoenen tegen chemicaliën en micro-organismen - Deel 3: Bepaling van de weerstand tegen permeatie van chemicaliën".

Latex is doorlaatbaar voor ethanol en methanol, van stoffen die daarin oplossen wordt dan ook de doorlaatbaarheid vergroot. Voer een handeling met deze stoffen, bijvoorbeeld een desinfectie, dus niet uit met latexhandschoenen. Indien het een klein te desinfecteren oppervlak betreft, gebruik dan een wattenstaafje.

Was voor het aantrekken van de handschoenen de handen en herhaal dit bij het wisselen van de handschoenen.

De handschoenen worden onmiddellijk uitgedaan na de handeling om besmetting van de omgeving te voorkomen.

Handschoenen worden gewisseld na iedere handeling, beschadiging of zichtbare besmetting.

Handschoenen worden voor gebruik geïnspecteerd op verkleuring, gaatjes en scheuren.

Een beschermbril is gemaakt van polycarbonaat of acetaat, is krasbestendig en sluit goed om het gelaat.

Hergebruik is mogelijk indien een bril niet besmet is en goed gereinigd met veel stromend water.

Een besmette bril wordt afgevoerd als besmet afval.

Ademhalingsbescherming bestaat uit een volgelaatsmasker met P3SL filter.

Een overschort is van nietvezelend, waterafstotend materiaal, bevat een rugsluiting en lange mouwen met een manchet en is van een kleur die afwijkend is van andere schorten. Het materiaal bestaat uit Tyvek met een saranexlaagje of een poylethyleencoating. Dit schort wordt niet buiten de werkruimte gedragen.

Na een besmetting wordt het overschort direct verwisseld.

'Wegwerp'schorten worden als cytostatica afval behandeld; niet-'wegwerp'schorten als besmet wasgoed.

C. Spuitbehandeling

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Vanwege het mogelijke optreden van aërosolvorming bij ontluchten, wordt bij het ontluchten een steriel gaasje bij de opening van de naald gehouden en de zuiger zo voorzichtig verplaatst tot de vloeistof meekomt.

Een prikaccident wordt vaak veroorzaakt bij het terugsteken van de naald in de huls. Steek de naald daarom niet meer terug op de spuit maar gooi deze weg in een naaldenbeker of plaats de huls terug met een pincet.

Een andere - iets minder veilige methode- is: steek met één hand de naald in de liggende beschermhoes en wip de hoes op met de naald, draai vervolgens de spuit verticaal zodat de hoes over de naald schuift en trek met de duim en wijsvinger van de hand die de naald vasthoudt, de beschermhoes stevig op de naald.

D. Toedieningsruimte

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

De toedieningsruimte voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • Gemakkelijk te reinigen ruimte waarbij wanden en vloeren naadloos aansluiten

  • De ventilatievoud is 4 tot 6 en er is geen recirculatie

  • Materialen ten behoeve van calamiteiten zijn voorhanden zoals extra persoonlijke beschermingsmiddelen waaronder een volgelaatsmasker met P3SL filter, materiaal om verspreiding van cytostatica tegen te gaan (zoals adsorptiemateriaal bij vloeistoffen) en de antidota die worden gebruikt bij extravasatie.

  • In de onmiddellijke nabijheid bevindt zich een (nood)douche en een oogspoelvoorziening. De oogspoelvoorziening (oogdouche dan wel oogspoelfles) is zo dat beide ogen voldoende lang gespoeld kunnen worden en dat de ogen daarbij niet kunnen worden beschadigd.

E. Gesloten en semi-gesloten toedieningssystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Een gesloten systeem is een systeem waarbij tijdens de bereiding bij overdruk geen lucht vanuit de cytostaticumflacon in de omgevingslucht terecht kan komen. Bij een semi-gesloten systeem kan lucht tijdens de bereiding bij overdruk uit de cytostaticumflacon wel in de omgevingslucht terechtkomen, echter na het passeren van een filter.

Een voorbeeld van een gesloten systeem is een systeem met een disposable spuit + een systeem met veiligheidspal en naald + een speciale spike met ballon + een vial.

Een semi-gesloten systeem kan bestaan uit een zijlijn die gevuld is met neutrale vloeistof uit de infuuszak. Via naaldvrije aansluiting op de kunststofnaald wordt vloeistof uit de zak gehaald om het cytostaticum op te lossen. Op de vial is een spike bevestigd met een 0.2 micron hydrofoob filter ter voorkoming van aërosolen. Via de luer-lock aansluiting op de spike kan de spuit met de neutrale vloeistof worden leeggespoten om het cytostaticum op te lossen in de vial.

F. Reinigen van verpakkingen/toedieningssystemen

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Dit kan door het antidoturn van het cytostaticum of een zeepoplossing te gebruiken plus niet-vezelende tissues; het afvalwater wordt via het riool afgevoerd.

Een andere methode is: sprayen met 0.03 N NaOH (of basische zeepoplossing), dit 30 seconden in laten trekken. Vervolgens droog maken met een tissue. Daarna deze bewerking herhalen met n-propanol.

Bijlage 15

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

behorend bij beleidsregel 6.14 Arbobesluit

Verdere uitwerking van de werkinstructie bij caissonarbeid

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Hierna wordt aangegeven hoe een aantal van de in het tweede lid van de beleidsregel genoemde onderwerpen in een werkinstructie nader zou kunnen worden uitgewerkt.

Verantwoordelijkheden en bevoegdheden

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • Het gebruik van een herkenningskaart door degenen die aan een bedrijf of een inrichting verbonden zijn voor het verrichten van werkzaamheden onder overdruk in een werkkamer (zie voor een desbetreffend model de laatste pagina van deze bijlage).

  • Een verbod op het gebruik van alcoholhoudende drank op het werkterrein.

  • Een rookverbod tijdens een verblijf onder overdruk in een werkkamer, personenschutsluis of personenschacht.

Materieel en onderhoud

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Onder meer de regelmatige beproeving van de apparatuur voor het regelen van de druk in de verschillende onderdelen van de installatie (in het bijzonder de terugslagkleppen).

Uitrusting van werkkamer, schutsluizen en compressiekamer

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Zoals brandblusmiddelen, brandmeldapparatuur, middelen voor ademhalingsbescherming, vluchtwegaanduidingen, voorzieningen voor eerste hulp (alsmede voor het verplaatsen van zieken en gewonden) en alarmeringsapparatuur.

Luchtdruk, temperatuur, luchtverversing en luchtzuiverheid in werkkamer, schutsluizen en compressiekamer

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • De maatregelen ter voorkoming van een te grote plotselinge drukverandering in een bevolkte werkkamer.

  • De hoeveelheid van de in een werkkamer of personenschutsluis aan te voeren lucht van atmosferische druk (bij een overdruk van minder dan 0,5.105 Pa bijvoorbeeld ten minste 35 m3 per man per uur en bij een overdruk van 0,5.105 Pa of meer ten minste 45 m3 per man per uur).

  • De extra ventilatie als de concentratie van verontreinigingen in de werkkamer of de personenschutsluis daartoe aanleiding geeft.

  • De maatregelen ter vrijwaring van gevaarlijke, voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke concentraties van gassen of dampen en stof in de lucht bestemd voor de werkkamer en de personenschutsluis.

  • Controle van de luchtverversing en desbetreffende meetprocedures.

  • De temperatuurschommelingen en temperatuurgrenzen. In een personenschutsluis (bijvoorbeeld niet lager dan 18°C en niet hoger dan 25°C).

  • Voorzieningen en procedures, in ieder geval ten aanzien van het in- en uitschutten, en de decompressie- en de behandelingstabellen.

  • De inschuttijd en de uitschuttijd met inbegrip van de verblijfsduur in een werkkamer (gebaseerd op algemeen geaccepteerde decompressietabellen, bijvoorbeeld die van het Nationaal Duik Centrum).

  • De eventuele verstrekking van dekens en warme dranken aan werknemers die zijn uitgeschut, bij het verlaten van de personenschutsluis.

  • Douchegelegenheid voor de uitgeschutte werknemers.

  • Lokaal voor eerste-hulp-verlening met rustbed en met voorgeschreven EHBO-uitrusting inclusief zuurstofkoffer.

  • De nablijftijd van personen die zijn uitgeschut. Suggesties voor de bedoelde nablijftijd zijn:

    • a. bij 1 tot 1,8.105 Pa een half uur;

    • b. bij meer dan 1,8.105 Pa een uur.

  • Het aantal personen in de werkkamer in relatie tot de uitschutcapaciteit.

  • Het toezicht op het verblijf van personen onder overdruk in een werkkamer of personenschutsluis, buiten die ruimten.

  • Het gebruik van de uitschuttijdentabel door de toezichthouders.

Voorzieningen en procedures voor situaties die afwijken van de algemeen voorkomende werksituaties

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

  • De procedures voor ongevallen, voor brand in een van de ruimten onder overdruk, voor het binnendringen van water in de werkkamer, voor de aanwezigheid daar van een te hoge concentratie van een schadelijk gas of een schadelijke damp, en voor defecte apparatuur (bijv. voor het geval de reserveapparatuur of de noodenergievoorziening voor het in stand houden van de overdruk in werking treedt). De noodprocedures geven aan hoe in de verschillende gevallen moet worden gehandeld. Aandacht is nodig voor taken en bevoegdheden van alle bij de caissonarbeid betrokken personen, de wijze van alarmering, het inschakelen van hulp van buitenaf en het evacueren van degenen die in gevaar verkeren.

  • De regelmatige oefening van noodprocedures (waaronder het gebruik van de noodinrichting in de personenschutsluis die degenen die worden ingeschut, in staat stelt zichzelf uit te schutten).

Model herkenningskaart

[Regeling vervallen per 01-01-2013]

Herkenningskaart

Bewijs van deelneming aan caissonarbeid

Naam en voornamen: .........................

Geboortedatum: .........................

Woonadres: .........................

Verblijfadres: .........................

Werkzaam als caissonarbeider in dienst van: .........................

Plaats van uitvoering van het werk: .........................

Telefoonnummer: .........................

Naam van aan het werk verbonden arts

(ex art. 6.15, tweede lid, Arbobesluit): .........................

Telefoonnummer: .........................

Datum van afgifte: .........................

In geval van ziekteverschijnselen onmiddellijk de op deze kaart vermelde arts waarschuwen

  1. als respirabel stof ^ [1]
  2. als respirabel stof ^ [2]
  3. als respirabel stof ^ [3]
  4. als respirabel stof ^ [4]
  5. Voor een procestemperatuur beneden 25°c zie 10e iid onder d ^ [5]
  6. Voor gecompliceerde mengsels zie 10e lid onder a ^ [6]
  7. Voor een procestemperatuur beneden 25°c zie 10e iid onder d ^ [7]
  8. Voor gecompliceerde mengsels zie 10e lid onder a ^ [8]
  9. Vaste toxische en extreem toxiscne stoffen worden alleen in beschouwing genomen voor zover ze in poedervorm voorkomen (respirabel) ^ [9]
  10. De spoorbreedte is de hart op hart afstand van de buizen. Bij een spoorbreedte groter dan 600 mm, geldt voor de toelaatbare asdruk dezelfde waarde als bij de spoorbreedte van 600 mm. ^ [10]
  11. Bij gebruik van Staal 37 (St 37) mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met een factor 1,2. ^ [11]
  12. De toelaatbare asdruk is afhankelijk van de lengte van de wielbasis van de buisrailwagen ten opzichte van de steunafstand: de in de tabel opgegeven asdruk geldt voor buisrailwagens met een wielbasis die kleiner is dan 62,5% van de steunafstand of die groter is dan 125% van de steunafstand. ^ [12]
  13. Bij gebruik van buisrailwagens met een wielbasis die groter is dan 62,5% van de steunafstand en die kleiner is dan 125% van de steunafstand, mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met een factor 1,3. ^ [13]
  14. Indien een kleinere steunafstand wordt toegepast dan opgegeven in de tabel, dan mag de toelaatbare asdruk hoger zijn dan de opgegeven waarde: de correctiefactor is omgekeerd evenredig met de verkleining van de steunafstand. ^ [14]
  15. Het gebruik van buisrailwagens met een asdruk die groter is dan is aangegeven in de tabel is toegestaan, indien wordt aangetoond dat de wieldruk in de ongunstigste belastingssituatie, in geen geval groter is dan 75% van de belasting waarbij blijvende vervorming van de buis gaat optreden, de doorbuiging ten hoogste 5 mm is en het draagvermogen van de buisrailsteun (conform punt 1.1 onder a) ten opzichte van de grond, zijnde 300 kg, niet wordt overschreden. ^ [15]
  16. De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 420. Bij grotere spoorbreedtes mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de volgende correctiefactoren: 1,08 bij spoorbreedte 500, 1,13 bij spoorbreedte 550 en 1,17 bij spoorbreedte 600 mm. ^ [16]
  17. De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 550. Bij een spoorbreedte van 600 mm mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de correctiefactor 1,04 ^ [17]
  18. De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 420. Bij grotere spoorbreedtes mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de volgende correctiefactoren: 1,08 bij spoorbreedte 500, 1,13 bij spoorbreedte 550 en 1,17 bij spoorbreedte 600 mm. ^ [18]
  19. De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 420. Bij grotere spoorbreedtes mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de volgende correctiefactoren: 1,08 bij spoorbreedte 500, 1,13 bij spoorbreedte 550 en 1,17 bij spoorbreedte 600 mm. ^ [19]
  20. De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 420. Bij grotere spoorbreedtes mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de volgende correctiefactoren: 1,08 bij spoorbreedte 500, 1,13 bij spoorbreedte 550 en 1,17 bij spoorbreedte 600 mm. ^ [20]
  21. De toelaatbare asdruk is aangegeven bij een spoorbreedte van 420. Bij grotere spoorbreedtes mag de toelaatbare asdruk worden verhoogd met de volgende correctiefactoren: 1,08 bij spoorbreedte 500, 1,13 bij spoorbreedte 550 en 1,17 bij spoorbreedte 600 mm. ^ [21]
  22. Artikel 4.54d, zevende lid, is volgens artikel 9.37b Arbobesluit tot 1 januari 2008 niet van toepassing en tot die datum dus ook niet beboetbaar. ^ [22]
  23. Fysische omstandigheid bij 25 °C. ^ [23]
  24. Fysische omstandigheid bij 25 °C. ^ [24]
  25. Fysische omstandigheid bij 25 °C. ^ [25]
  26. Fysische omstandigheid bij 25 °C. ^ [26]
  27. Fysische omstandigheid bij 25 °C. ^ [27]
  28. Fysische omstandigheid bij 25 °C. ^ [28]
  29. Explosieve kracht is zeer laag zelfs indien opgesloten (ongeveer 1% TNT). ^ [29]
  30. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [30]
  31. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [31]
  32. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [32]
  33. Oorspronkelijke drempelwaarde komt overeen met die voor puur diglyceroltetranitraat, een explosief dat ongeveer even krachtig is (150-170% TNT). ^ [33]
  34. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [34]
  35. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [35]
  36. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [36]
  37. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [37]
  38. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [38]
  39. Explosieve kracht is ongeveer 100% TNT. ^ [39]
  40. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [40]
  41. NEQ netto hoeveelheid explosieve stof ^ [41]
  42. NEQ netto hoeveelheid explosieve stof ^ [42]
  43. Explosieve kracht is ongeveer 10% TNT. Drempel gesteld overeenkomstig ammoniumnitraat met minder dan 0,2% ontvlambaar materiaal. ^ [43]
  44. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [44]
  45. Explosieve kracht is ongeveer 110% TNT. ^ [45]
  46. Explosieve kracht van de zuivere stof is ongeveer 100% TNT. ^ [46]
  47. Gevoelig of zeer gevoelig voor mechanische prikkels. ^ [47]
  48. Voor de keuze van het juiste type ademhalingsbeschermingsmiddel, zie tabel 2 en de daarbij behorende onderdelen a. tot en met g. ^ [48]
  49. Onder seriewerk wordt verstaan, het aaneensluitend boren van een groot aantal gaten van gelijke diameter en diepte. ^ [49]
  50. De beschermingsfactoren zijn overgenomen uit Arbouw advies nr. 12 voor de bouwnijverheid. ^ [50]
  51. Filtrerend gelaatsstuk (FFP: filtering face piece). Het "masker" bestaat uit het filter zelf. P2 en P3 betreffen kwaliteitsaanduidingen van het filtermateriaal. P3 vertegenwoordigt de hoogste beschermingsgraad. ^ [51]
  52. GMP-ziekenhuisfarmacie, hoofdstuk Z4 (handelingen met risicovolle stoffen en preparaten), Berg et al, KNMP/NVZA, 1996. ^ [52]
  53. Deze risicoperiode is op verschillende manieren te achterhalen, bijvoorbeeld bij de apotheker of in het Zakboekje cytostatica (IKST, IKW, IKZ 1997). ^ [53]