Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen

Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 17-10-2007.
Geldend van 01-01-2007 t/m 02-11-2007

Wet van 29 november 2001, houdende regels tot vaststelling van een structuur voor de uitvoering van taken met betrekking tot de arbeidsvoorziening en socialeverzekeringswetten (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de organisatie van de uitvoering van de taken van de overheid met betrekking tot de arbeidsvoorziening en de uitvoering van de werknemersverzekeringen te wijzigen, zulks mede ter bevordering van de inschakeling van werkzoekenden in het arbeidsproces, en daartoe – onder intrekking van de Arbeidsvoorzieningswet 1996 en de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 – één nieuwe wet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk 1. Definities

Artikel 1. Algemene begrippen

In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Rechtspersonen, samenwerking en cliëntenparticipatie

Artikel 2. Instelling van rechtspersonen

  • 1 Er zijn een Centrale organisatie werk en inkomen, een Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en een Sociale verzekeringsbank.

  • 2 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank hebben rechtspersoonlijkheid en hebben hun zetels op door Onze Minister te bepalen plaatsen.

  • 3 Het personeel van de in het eerste lid genoemde rechtspersonen wordt in dienst genomen op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. De bepalingen van de tiende titel van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek zijn op deze overeenkomst van toepassing.

Artikel 3. Raden van bestuur en Raden van advies

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank hebben elk een Raad van bestuur die met de dagelijkse leiding is belast en elk een Raad van advies die de betrokken Raad van bestuur adviseert.

  • 2 Een Raad van bestuur en een Raad van advies bestaan uit een door Onze Minister te bepalen aantal leden, onder wie een voorzitter.

  • 3 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies. De ondernemingsraad van elke in het eerste lid genoemde rechtspersoon kan voor de benoeming van één lid van de Raad van advies een aanbeveling doen.

  • 4 Schorsing en ontslag vindt slechts plaats wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid voor de vervulde functie, wegens het niet naleven van artikel 4, eerste lid, dan wel wegens andere zwaarwegende in de persoon van de betrokkene gelegen of met deze verband houdende redenen. Ontslag vindt voorts plaats op eigen verzoek.

  • 5 De Raad van bestuur oefent de taken en bevoegdheden uit die bij of krachtens deze wet of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn opgedragen.

  • 6 Elke Raad van bestuur stelt een bestuursreglement vast, dat de goedkeuring behoeft van Onze Minister.

  • 7 Op verzoek van de Raad van advies verstrekt de Raad van bestuur aan de Raad van advies alle gegevens en inlichtingen die deze voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 8 Alvorens het meerjarenbeleidsplan, het jaarplan, het jaarverslag, de begroting, de jaarrekening, een besluit als bedoeld in artikel 6 of artikel 13 aan Onze Minister wordt voorgelegd, legt de Raad van bestuur dit voor advies voor aan de Raad van advies.

  • 9 Het advies van de Raad van advies over een document als bedoeld in het achtste lid, wordt door de Raad van bestuur bij aanbieding aan Onze Minister bij dat document gevoegd.

Artikel 4. Incompatibiliteiten

  • 1 Een lid van de Raad van bestuur en een lid van de Raad van advies vervult geen nevenbetrekkingen die ongewenst zijn met het oog op een goede vervulling van zijn functie of de handhaving van zijn onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 2 Een lid van de Raad van bestuur en een lid van de Raad van advies meldt het voornemen tot het aanvaarden van een nevenfunctie anders dan uit hoofde van zijn functie aan Onze Minister.

  • 3 Nevenfuncties van een lid van de Raad van bestuur en een lid van de Raad van advies anders dan uit hoofde van zijn functie worden openbaar gemaakt. Openbaarmaking geschiedt door het ter inzage leggen van een opgave van deze nevenfuncties bij de desbetreffende rechtspersoon en bij Onze Minister.

Artikel 5. Rechtspositie

  • 1 Onze Minister stelt de rechtspositie van de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies vast. Daarbij stelt hij in elk geval hun bezoldiging of schadeloosstelling vast, alsmede hun aanspraken op vergoeding van kosten die verband houden met hun functie.

  • 2 De leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies genieten ten laste van de rechtspersoon waarbij zij benoemd zijn, geen andere inkomsten dan die bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister bepaalt de periode van benoeming van de leden van de Raad van bestuur en de leden van de Raad van advies en kan ook de mogelijkheid van hun herbenoeming regelen.

Artikel 6. Goedkeuring besluiten

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank behoeven de goedkeuring van Onze Minister voor een besluit tot:

    • a. het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;

    • c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;

    • d. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • e. het aangaan van overeenkomsten waarbij de betrokken rechtspersoon zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij deze zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • f. het vormen van fondsen en reserveringen;

    • g. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor besluiten als bedoeld in het eerste lid in de bij die regeling omschreven gevallen de goedkeuring van Onze Minister niet is vereist.

Artikel 8. Samenwerking

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank werken samen met elkaar en met burgemeester en wethouders van de gemeenten om de inschakeling van uitkeringsgerechtigden en werkzoekenden in het arbeidsproces te bevorderen. Tevens werken zij samen met andere diensten en instellingen die werkzaamheden verrichten die verband houden met de uitoefening van hun taken. De samenwerking, bedoeld in dit lid, kan mede betrekking hebben op het uitwisselen van gegevens tussen de genoemde partijen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste lid en kunnen werkzaamheden van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank of de gemeenten worden aangewezen die worden verricht in een of meer Centra voor werk en inkomen.

Artikel 9. Klantmanager

De Centra voor werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de colleges van burgemeester en wethouders bevorderen dat de werkzoekende en de uitkeringsgerechtigde een klantmanager als vast aanspreekpunt wordt toegewezen in hun relaties met de genoemde instanties.

Artikel 10. Cliëntenparticipatie op centraal niveau

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen elk een regeling vast die gericht is op de realisatie en vormgeving van adequate cliëntenparticipatie bij de uitvoering van hun wettelijke taken. Deze regeling wordt door elk van de genoemde bestuursorganen in de Staatscourant gepubliceerd.

  • 2 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt voorzien in overleg met personen of vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij de uitvoering van de taken van de in het eerste lid genoemde bestuursorganen. Dit overleg vindt periodiek plaats, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 3 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geregeld de wijze waarop de in het tweede lid bedoelde personen of vertegenwoordigers:

    • a. onderwerpen voor de agenda van het overleg, bedoeld in het tweede lid, kunnen aanmelden;

    • b. voorzien worden van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie;

    • c. betrokken worden bij de totstandkoming van het meerjarenbeleidsplan, het jaarplan en het jaarverslag van het betrokken bestuursorgaan;

    • d. gevraagd en ongevraagd kunnen adviseren over de uitvoering van de wettelijke taken van betrokken bestuursorgaan;

    • e. in staat gesteld worden op een adequate manier aan het overleg deel te nemen, waarbij ten minste aandacht besteed wordt aan logistieke faciliteiten, onkostenvergoedingen en deskundigheidsbevordering;

    • f. beschermd worden tegen benadeling in verband met hun deelname aan het overleg.

  • 4 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, van de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt de betrokkenheid geregeld bij de totstandkoming van de non-discriminatiecode, bedoeld in de artikelen 22 en 31.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere onderwerpen worden aangewezen die in elk geval in de regeling, bedoeld in het eerste lid, worden geregeld en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 11. Cliëntenparticipatie op decentraal niveau

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen elk, na overleg met de personen en vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 10, tweede lid, een regeling vast die gericht is op de realisatie en vormgeving van adequate cliëntenparticipatie op decentraal niveau. Deze regeling wordt door elk van de genoemde bestuursorganen in de Staatscourant gepubliceerd.

  • 2 In de regeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval geregeld de wijze waarop:

    • a. personen en vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij de decentrale uitvoering van de taken van de in het eerste lid genoemde bestuursorganen, hierop invloed kunnen uitoefenen;

    • b. door het betrokken bestuursorgaan op centraal niveau rekening wordt gehouden met de resultaten van cliëntenparticipatie op decentraal niveau;

    • c. in iedere vestiging van het betrokken bestuursorgaan bekendheid wordt gegeven aan de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan dit artikel.

  • 3 Indien de regeling, bedoeld in het eerste lid, voorziet in overleg op decentraal niveau, is artikel 10, derde lid, ten aanzien van die regeling van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen andere onderwerpen worden aangewezen die in elk geval in de regeling, bedoeld in het eerste lid, worden geregeld en kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 12. Landelijke cliëntenraad

  • 1 Er is een landelijke cliëntenraad.

  • 2 De landelijke cliëntenraad bestaat uit zes vertegenwoordigers van landelijke cliëntenorganisaties, twee afgevaardigden uit elk van de overleggen, bedoeld in artikel 10, tweede lid, alsmede uit drie afgevaardigden uit de cliëntenparticipatie bij de gemeenten. De afgevaardigden betreffen personen of vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij de uitvoering van de taken van het desbetreffende orgaan.

  • 3 De landelijke cliëntenraad heeft tot taak periodiek, doch ten minste eenmaal per jaar, te overleggen met:

    • a. de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank, de gemeenten en Onze Minister over de vormgeving en realisatie van cliëntenparticipatie bij de desbetreffende organen;

    • b. de Raad voor werk en inkomen en Onze Minister over voorstellen van de landelijke cliëntenraad inzake beleidsvragen op het gebied van werk en inkomen.

  • 4 De landelijke cliëntenraad heeft een secretariaat dat wordt ondergebracht bij de Raad voor werk en inkomen, en vervult zijn taak met de middelen die hem door Onze Minister ter beschikking worden gesteld.

  • 5 De landelijke cliëntenraad krijgt alle informatie van de in het derde lid genoemde instanties, voorzover hij deze voor de uitoefening van zijn taak nodig heeft.

  • 6 De landelijke cliëntenraad waakt tegen discriminatie wegens ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid, leeftijd en handicap.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot dit artikel.

Artikel 13. Andere taken

  • 1 Een besluit van de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank om andere dan de in deze wet bedoelde taken uit te voeren, behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 Onze Minister kan aan de in het eerste lid genoemde rechtspersonen verplichtingen opleggen in verband met de uitvoering van andere taken als bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat de uitvoering van andere taken als bedoeld in het eerste lid door de betrokken rechtspersoon wordt beëindigd.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt geregeld dat een in het eerste lid genoemde rechtspersoon gegevens, die deze heeft verkregen bij de uitvoering van bepaalde in deze wet bedoelde taken, kan verwerken bij de uitvoering van andere taken als bedoeld in deze wet door deze rechtspersoon en de uitvoering van andere dan wettelijke taken door deze rechtspersoon. Een in het eerste lid genoemde rechtspersoon verstrekt in de in de eerste zin bedoelde maatregel bepaalde gegevens op verzoek aan een in die maatregel genoemde derde indien die gegevens noodzakelijk zijn voor de uitvoering van taken door die derden en deze taken naar hun aard gelijk zijn aan taken waarvoor op grond van het eerste lid goedkeuring is verleend. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen tevens regels worden gesteld omtrent de vergoeding van kosten van de gegevensverstrekking, bedoeld in de tweede zin.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Artikel 14. Reïntegratiebedrijven

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan bepaald worden dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de colleges van burgemeester en wethouders de werkzaamheden gericht op de inschakeling in de arbeid van werknemers en uitkeringsgerechtigden slechts laten verrichten door reïntegratiebedrijven, die in het bezit zijn van een in het tweede lid bedoeld certificaat.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de afgifte aan een in het eerste lid bedoelde natuurlijke dan wel rechtspersoon van een certificaat waaruit blijkt dat hij voldoet aan bij of krachtens deze algemene maatregel van bestuur gestelde kwaliteits- en deskundigheidseisen.

  • 3 Onze Minister dan wel een door Onze Minister op grond van artikel 15 aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat, bedoeld in het eerste lid, en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

  • 4 Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld die in ieder geval betrekking hebben op:

    • a. de wijze waarop de aanvraag om een certificaat moet worden gedaan en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

    • b. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden ingetrokken;

    • c. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de wijze van betaling daarvan.

Artikel 15. Certificerende instelling

  • 1 Onze Minister kan op verzoek een instelling aanwijzen die de bevoegdheden, bedoeld in artikel 14, derde lid, uitoefent.

  • 2 Aan een aanwijzing krachtens het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 Een krachtens dit artikel aangewezen instelling verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

  • 4 Artikel 36, 37, 42, 78 en 81 zijn ten aanzien van de instelling, bedoeld in het eerste lid, van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor:

    a. de gronden waarop de in het eerste lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;

    b. het opstellen van een verslag van werkzaamheden ten behoeve van Onze Minister.

Hoofdstuk 3. De Raad voor werk en inkomen

Artikel 16. Raad voor werk en inkomen

  • 1 Er is een Raad voor werk en inkomen. De Raad voor werk en inkomen heeft rechtspersoonlijkheid en heeft zijn zetel op een door Onze Minister te bepalen plaats.

  • 2 De Raad voor werk en inkomen bestaat uit zestien leden, onder wie een voorzitter, en vijftien plaatsvervangende leden, die door Onze Minister worden benoemd en door hem kunnen worden geschorst en ontslagen.

  • 3 De daartoe door Onze Minister aangewezen algemeen erkende centrale organisaties van werknemers, de daartoe door hem aangewezen algemeen erkende en andere representatieve organisaties van werkgevers en de daartoe door hem aangewezen rechtspersoon, die de gemeenten vertegenwoordigt, doen aan Onze Minister een voordracht voor de benoeming van de leden en de plaatsvervangende leden van de Raad voor werk en inkomen. De aangewezen werknemersorganisaties doen daarbij een voordracht voor vijf leden en vijf plaatsvervangende leden, de aangewezen werkgeversorganisaties voor vijf leden en vijf plaatsvervangende leden en de aangewezen rechtspersoon die de gemeenten vertegenwoordigt voor vijf leden en vijf plaatsvervangende leden.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing op de voorzitter van de Raad voor werk en inkomen.

  • 5 De leden van de Raad voor werk en inkomen worden benoemd voor ten hoogste vier jaar. Herbenoeming kan twee maal en telkens voor ten hoogste vier jaar plaatsvinden. De persoon die tussentijds als lid of als plaatsvervangend lid wordt benoemd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

  • 6 Alvorens representatieve organisaties als bedoeld in het derde lid aan te wijzen, stelt Onze Minister de Sociaal-Economische Raad in de gelegenheid over de representativiteit van die organisaties advies uit te brengen.

  • 7 Onze Minister stelt de rechtspositie van de leden van de Raad voor werk en inkomen vast. Daarbij stelt hij in elk geval hun bezoldiging of schadeloosstelling vast, alsmede hun aanspraken op vergoeding van kosten die verband houden met hun functie.

Artikel 17. Taken van de Raad voor werk en inkomen

  • 1 De Raad voor werk en inkomen heeft tot taak overleg te voeren met Onze Minister over voorstellen van deze Raad betreffende:

    • a. het beleid met betrekking tot werk en inkomen;

    • b. het arbeidsmarktbeleid;

    • c. de bevordering van de kwaliteit en de transparantie van de reïntegratiemarkt.

  • 2 De Raad voor werk en inkomen stelt een regeling op die voorziet in overleg over de in het eerste lid genoemde onderwerpen met personen of vertegenwoordigers van personen die als cliënt betrokken zijn bij uitvoering van die onderwerpen. Dit overleg vindt periodiek plaats, doch ten minste twee maal per jaar.

  • 3 De Raad voor werk en inkomen overlegt met de landelijke cliëntenraad, bedoeld in artikel 12, over de wijze waarop het overleg, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt.

Artikel 19. Goedkeuring besluiten

  • 1 De Raad voor werk en inkomen behoeft de goedkeuring van Onze Minister voor een besluit tot:

    • a. het oprichten dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

    • b. het in eigendom verwerven, het vervreemden of het bezwaren van registergoederen;

    • c. het aangaan en beëindigen van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen of tot huur, verhuur of pacht daarvan;

    • d. het aangaan van kredietovereenkomsten en van overeenkomsten van geldlening;

    • e. het aangaan van overeenkomsten waarbij de betrokken rechtspersoon zich verbindt tot zekerheidstelling met inbegrip van zekerheidstelling voor schulden van derden of waarbij deze zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt of zich voor een derde sterk maakt;

    • f. het vormen van fondsen en reserveringen;

    • g. het doen van aangifte tot zijn faillissement of het aanvragen van zijn surséance van betaling.

  • 2 Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat voor besluiten als bedoeld in het eerste lid in de bij die regeling omschreven gevallen de goedkeuring van Onze Minister niet is vereist.

Hoofdstuk 4. De Centrale organisatie werk en inkomen

Artikel 21. Taken van de Centrale organisatie werk en inkomen

De Centrale organisatie werk en inkomen heeft tot taak:

  • a. het registeren van werkzoekenden en van vacatures van werkgevers;

  • b. het voordragen van geschikte vacatures aan werkzoekenden en het voordragen van geschikte werkzoekenden voor vacatures;

  • c. het verzamelen en analyseren van informatie ten behoeve van de bevordering van de werking van en het inzicht in de arbeidsmarkt;

  • d. zorgdragen voor gevraagde en ongevraagde verstrekking van deugdelijke informatie en advies over de arbeidsmarkt alsmede over de uitvoering van zijn taak, aan werkgevers, werknemers, uitkeringsgerechtigden, verzekerden, werkzoekenden, regionale platforms, bedoeld in artikel 23, en andere belanghebbenden;

  • e. het adviseren van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente met betrekking tot mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces van moeilijk plaatsbare werkzoekenden;

  • f. het innemen van de in artikel 28 bedoelde aanvragen voor uitkeringen, toeslagen en bijstand alsmede aangiften van werkloosheid;

  • g. het geven van voorlichting met betrekking tot de keuze van een beroep alsmede de voor een beroep benodigde opleiding;

  • h. het aan Onze Minister op zijn verzoek verstrekken van inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

  • i. het uitvoeren van taken die bij of krachtens deze of enige andere wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen zijn opgedragen;

  • j. het uitvoeren van bij algemene maatregel van bestuur dan wel bij ministeriële regeling of bij regeling in overeenstemming met Onze Minister aangewezen algemene maatregelen van bestuur en ministeriële regelingen;

  • k. het in opdracht van Onze Minister of uit eigen beweging verrichten van onderzoek met betrekking tot de wettelijke taken van deze organisatie;

  • l. het aan Onze Minister op zijn verzoek verstrekken van de inlichtingen die nodig zijn voor de beoordeling van de uitvoerbaarheid van beleidsvoornemens en wettelijke voorschriften, voorzover deze betrekking hebben op onderwerpen als bedoeld in dit artikel;

  • m. het voeren van een adequate administratie ten behoeve van de uitoefening van zijn taak.

Artikel 21a. Indicatie en herindicatie Wet sociale werkvoorziening

  • 1 Ten behoeve van de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening door burgemeester en wethouders van gemeenten heeft de Centrale organisatie werk en inkomen tot taak:

    • a. na het verrichten van een onderzoek te besluiten over de indicatie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, en de herindicatie, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van die wet;

    • b. in het geval betrokkene tot de doelgroep van die wet behoort of blijft behoren aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woonachtig is te adviseren:

      • 1°. welke aanpassing van omstandigheden nodig is bij het verrichten van arbeid door de betrokkene, en

      • 2°. of betrokkene in aanmerking komt voor toepassing van hoofdstuk 3 van die wet;

    • c. in het geval betrokkene niet of niet meer tot de doelgroep van genoemde wet behoort aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woonachtig is of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen te adviseren over de wijze waarop de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces van betrokkene kunnen worden verbeterd, dan wel aan het college van burgemeester en wethouders waar betrokkene woonachtig is te adviseren over een doorgeleiding naar een indicatie voor een voorziening voor ondersteunende en activerende begeleiding. In het advies over de wijze waarop de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces kunnen worden verbeterd, wordt van de opvattingen van de betrokkene, desgewenst in de door deze aangegeven bewoordingen, en, indien het advies hiervan afwijkt, van de redenen daarvoor, melding gedaan;

    • d. in de gevallen, bedoeld in artikel 6, derde lid, van die wet aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene woonachtig is te adviseren omtrent de opzegging van de dienstbetrekking, bedoeld in die wet.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over het besluit, waaronder de minimale en de maximale geldigheidsduur van het besluit, de advisering en de wijze waarop de indicatie en de herindicatie tot stand komt.

Artikel 21b. Gebruik sociaal-fiscaal nummer

  • 2 De Centrale organisatie werk en inkomen verifieert het sociaal-fiscaalnummer in relatie tot de bijbehorende persoonsidentificerende gegevens van personen van wie persoonsgegevens worden verwerkt bij de rijksbelastingdienst, tenzij die gegevens afkomstig zijn van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 22. Non-discriminatiecode Centrale organisatie werk en inkomen

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in de artikelen 21 en 21a, waakt de Centrale organisatie werk en inkomen tegen discriminatie en stelt daartoe een non-discriminatiecode vast, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan discriminatie wegens ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid, leeftijd en handicap.

Artikel 23. Regionale platforms

  • 1 De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten bevorderen door samenwerking met de colleges van burgemeester en wethouders van andere gemeenten op de regionale arbeidsmarkt de totstandkoming van regionale platforms waarin periodiek overleg plaatsvindt over werk en inkomen met andere partijen die op die markt actief zijn. De Centrale organisatie werk en inkomen ondersteunt desgevraagd door het voeren van het secretariaat de instandhouding van die platforms.

  • 2 Indien overleg als bedoeld in het eerste lid niet in voldoende mate tot stand komt, kunnen, met ingang van twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur één of meer gemeenten worden aangewezen die bevorderen dat periodiek overleg als bedoeld in het eerste lid wordt gevoerd.

Artikel 24. Centra voor werk en inkomen

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van vestigingen, genaamd Centra voor werk en inkomen, waarin de taken van de Centrale organisatie werk en inkomen, bedoeld in de artikelen 21, onderdelen a tot en met j, en 21a, worden uitgevoerd, op een wijze waardoor deze organisatie voor een ieder voldoende bereikbaar is.

  • 2 De Centrale organisatie werk en inkomen kan bepalen dat een of meer van haar wettelijke taken worden uitgevoerd in een of een beperkt aantal Centra voor werk en inkomen.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting, de instandhouding, de werkwijze en de financiering van de Centra voor werk en inkomen, onderscheiden naar verschillende centra.

  • 4 Een besluit ter uitvoering van het eerste of tweede lid behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt na goedkeuring, door de Centrale organisatie werk en inkomen gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 25. Registratie werkzoekenden en vacatures

  • 1 Het recht zich als werkzoekende door de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren, komt toe aan:

    • a. Nederlanders;

    • b. vreemdelingen op wie artikel 1 of artikel 10 van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 15 oktober 1968 betreffende het vrij verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PbEG 1968, L257) van toepassing is;

    • c. vreemdelingen die beschikken over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning, die is voorzien van een aantekening van Onze Minister van Justitie waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid;

    • d. vreemdelingen die behoren tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

  • 2 Aan geregistreerde werkzoekenden wordt kosteloos een bewijs van registratie verstrekt. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt regels ten aanzien van de gegevens die daarin worden vermeld.

  • 3 De Centrale organisatie werk en inkomen regelt de termijnen gedurende welke de registratie ten hoogste wordt gehandhaafd en waarmee de registratie telkenmale, op verzoek van de betrokkene, ten hoogste kan worden verlengd.

  • 4 De registratie van een werkzoekende wordt beëindigd:

    • a. op verzoek van de betrokkene;

    • b. indien een termijn als bedoeld in het derde lid is verstreken zonder dat de betrokkene een verzoek tot verlenging van de termijn heeft gedaan.

  • 5 Iedere werkgever heeft het recht bij de Centrale organisatie werk en inkomen vacatures te laten registreren. De Centrale organisatie werk en inkomen stelt regels met betrekking tot deze registratie.

  • 6 De op grond van dit artikel door de Centrale organisatie werk en inkomen vastgestelde regels worden door deze organisatie gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 7 De Centrale organisatie werk en inkomen neemt in de in dit artikel bedoelde registratie het sociaal-fiscaalnummer van de geregistreerde werkzoekende op.

Artikel 26. Beoordeling kans op werk, administratieve indeling en advies inschakeling arbeidsproces

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen beoordeelt van iedere op grond van artikel 25 geregistreerde werkzoekende zijn kans op werk, onderzoekt op welke wijze die kans kan worden verbeterd en zorgt voor een administratieve indeling van de werkzoekende.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld betreffende de administratieve indeling, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Met betrekking tot moeilijk plaatsbare werkzoekenden adviseert de Centrale organisatie werk en inkomen, de betrokken werkzoekende gehoord, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente over de wijze waarop de mogelijkheden tot inschakeling in het arbeidsproces van die werkzoekende kunnen worden verbeterd. Van de opvattingen van de betrokken werkzoekende, desgewenst in de door deze aangegeven bewoordingen, en, indien het advies daarvan afwijkt, van de redenen daarvoor, wordt melding gedaan in het advies.

  • 4 De Centrale organisatie werk en inkomen informeert het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente zo spoedig mogelijk over de uitkomst van de administratieve indeling, bedoeld in het eerste lid, en het advies, bedoeld in het derde lid, met betrekking tot de werkzoekende. De werkzoekende ontvangt een afschrift van het advies.

  • 5 De Centrale organisatie werk en inkomen geeft tevens toepassing aan het eerste of derde lid op verzoek van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente in geval van herbeoordeling van de kans op werk van de werkzoekende. Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 27. Werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting

  • 1 Voorzover aan de Centrale organisatie werk en inkomen bekend is dat in een bedrijf of onderneming, of een gedeelte daarvan, een werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting plaatsvindt, verleent zij geen diensten tot het plaatsen van werkzoekenden in dat bedrijf of die onderneming, of dat gedeelte daarvan, waar de werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting heerst.

  • 2 Voorzover aan de Centrale organisatie werk en inkomen bekend is dat werkzoekenden rechtstreeks in een werkstaking, uitsluiting of bedrijfsbezetting betrokken zijn, verleent zij aan hen tijdens de duur van het arbeidsconflict geen diensten als bedoeld in artikel 21, onderdeel b.

Artikel 28. Aanvraag van een uitkering en een toeslag en aangifte van werkloosheid

  • 2 De belanghebbende verstrekt aan de Centrale organisatie werk en inkomen alle gevraagde gegevens en bewijsstukken die nodig zijn voor de beslissing op zijn aanvraag door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente dan wel voor de verdere behandeling van zijn aangifte van werkloosheid door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De Centrale organisatie werk en inkomen onderzoekt de verstrekte gegevens en bewijsstukken op bij ministeriële regeling te bepalen wijze op juistheid, volledigheid en consistentie.

  • 3 De Centrale organisatie werk en inkomen draagt de aanvraag of aangifte, bedoeld in het eerste lid, met de daarbij verstrekte gegevens en bewijsstukken, alsmede het daarbij behorende sociaal-fiscaalnummer, over aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente. Zij geeft daarbij aan welke gegevens en bewijsstukken zij overeenkomstig het tweede lid heeft onderzocht en wat haar oordeel hieromtrent is, alsmede, indien van toepassing, de dag, bedoeld in het eerste lid, vierde volzin. De overdracht vindt plaats zodra de verstrekte gegevens en bewijsstukken naar het oordeel van de Centrale organisatie werk en inkomen juist, volledig en consistent zijn, doch in elk geval binnen een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen termijn na de aanvraag of aangifte. De Centrale organisatie werk en inkomen doet tegelijkertijd van deze overdracht schriftelijk mededeling aan belanghebbende.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het eerste, tweede en derde lid.

Artikel 29. Het verstrekken van gegevens in verband met een uitkeringsaanvraag

  • 1 De belanghebbende verstrekt de gegevens en de bewijsstukken, bedoeld in artikel 28, tweede lid, aan de Centrale organisatie werk en inkomen en deelt op verzoek van deze organisatie of onverwijld uit eigen beweging overigens alle feiten en omstandigheden mee, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, toeslag of bijstand, het geldend maken van het recht op uitkering, toeslag of bijstand, of de hoogte of de duur van de uitkering, toeslag of bijstand.

  • 2 De verplichting van het eerste lid geldt tot het tijdstip van ontvangst van de mededeling van de Centrale organisatie werk en inkomen, bedoeld in artikel 28, derde lid, vierde zin.

Hoofdstuk 5. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Artikel 30. Taken van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van vestigingen waarin de taken van dit instituut worden uitgevoerd, op een wijze waardoor het voldoende bereikbaar is.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan bepalen dat een of meer van haar wettelijke taken worden uitgevoerd in een of een beperkt aantal vestigingen.

  • 4 Een besluit ter uitvoering van het tweede of derde lid behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt na goedkeuring, door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gepubliceerd in de Staatscourant.

  • 6 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen laat de werkzaamheden waarmee het Uitvoeringsinstituut in het kader van zijn taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, de inschakeling van personen die een uitkering ontvangen op grond van wetten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, in het arbeidsproces bevordert, verrichten door een reïntegratiebedrijf.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor het vijfde en zesde lid in ieder geval voor de situaties van samenloop van de taak, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, met de vergelijkbare taak van werkgevers of in geval van samenloop van uitkeringen, de inhoud van de overeenkomst met het reïntegratiebedrijf, het verwerken van gegevens en de soort werkzaamheden.

Artikel 30a. Reïntegratie-aanpak Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in samenspraak met uitkeringsgerechtigden

  • 1 Nadat het recht op een uitkering op grond van wetten als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, uitgezonderd de wettelijke ziekengeldverzekering, is vastgesteld, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien gelet op de aard van de uitkering de taak, bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde een reïntegratievisie vast waarin verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde zijn vermeld.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen evalueert, in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde, periodiek de reïntegratievisie en kan deze bijstellen.

  • 3 Indien de reïntegratievisie daartoe aanleiding geeft laat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde, bedoeld in het eerste lid, een plan gericht op behoud en verkrijging van mogelijkheden tot het verrichten van arbeid en inschakeling in arbeid opstellen door een reïntegratiebedrijf. Het reïntegratieplan wordt in samenspraak met de uitkeringsgerechtigde opgesteld. Voorzover noodzakelijk in verband met de aard van de voorziening, stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de uitkeringsgerechtigde in de gelegenheid zelf een reïntegratieplan op te stellen.

  • 4 In het reïntegratieplan worden verplichtingen en rechten van de uitkeringsgerechtigde vermeld voorzover die niet in de reïntegratievisie zijn vermeld.

Artikel 30b. Onderzoekssubsidies

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in het belang van de arbeidsintegratie van personen met een structurele functionele beperking ten laste van de fondsen, bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet financiering sociale verzekeringen, subsidie verstrekken aan instellingen of organisaties met het oog op onderzoek naar en het bevorderen van maatregelen, die strekken tot behoud, herstel of bevordering van de mogelijkheid tot het verrichten van arbeid.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van het eerste lid.

Artikel 30c. Beslissingsautoriteit Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen benoemt één of meer personen die onder zijn verantwoordelijkheid werkzaam zijn als beslissingsautoriteit.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen regelt in overeenstemming met Onze Minister de plaats of plaatsen van werkzaamheden van de beslissingsautoriteit, de werkwijze van de beslissingsautoriteit en de benodigde kwalificaties voor een benoeming tot beslissingsautoriteit.

Artikel 31. Non-discriminatiecode Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Bij de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 30, eerste lid, waakt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen discriminatie en stelt daartoe een non-discriminatiecode vast, waarin in ieder geval aandacht wordt besteed aan discriminatie wegens ras, geslacht, hetero- of homoseksuele gerichtheid, leeftijd en handicap.

Artikel 32. Onderzoek

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan voor een onderzoek als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel e, f, g of p, kosten in rekening brengen bij de werkgever of de werknemer die heeft verzocht dit onderzoek in te stellen.

  • 2 Indien een werkgever verzoekt een onderzoek als bedoeld in artikel 30, eerste lid, onderdeel e, in te stellen, geeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen slechts een oordeel over het bestaan van de ongeschiktheid tot werken van een bepaalde werknemer, indien deze werknemer bereid is zich hiertoe te laten onderzoeken.

Artikel 33. Polisadministratie

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen draagt zorg voor de inrichting en adequate werking van de polisadministratie.

  • 2 De polisadministratie heeft tot doel:

    • a. van de werknemer gegevens over zijn arbeidsverhouding en uitkeringsverhouding – daaronder begrepen duur, loon en premies werknemersverzekeringen – vast te leggen ten behoeve van de werknemersverzekeringen;

    • b. besluiten over recht op uitkering of verstrekking te baseren op gegevens als bedoeld in onderdeel a met het oog waarop berichten aan de werknemer worden verstrekt over die gegevens en het al dan niet verzekerd zijn voor de werknemersverzekeringen;

    • c. van de persoon die vrijwillig verzekerd is voor de Ziektewet, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Werkloosheidswet en Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering gegevens te verwerken waarbij de onderdelen a en b van overeenkomstige toepassing zijn;

    • d. van de werknemer gegevens over genoten loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, ingehouden loonbelasting, premie volksverzekeringen in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, inkomensafhankelijke bijdrage als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, alsmede andere gegevens van belang voor de heffing van de inkomstenbelasting te verwerken ten behoeve van de uitvoering van de taken van de rijksbelastingdienst;

    • e. van de werknemer overige gegevens van belang voor statistische doeleinden op het gebied van arbeid en lonen te verwerken ten behoeve van het Centraal bureau voor de statistiek.

  • 3 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voorzover het betreft de verwerking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen a, b en c, en de bewerker in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voorzover het betreft de verwerking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdelen d en e.

  • 4 De verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voor de verwerking van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, d en e, zijn respectievelijk Onze Minister van Financiën en het Centraal bureau voor de statistiek.

  • 5 De rijksbelastingdienst verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in het kader van zijn taak bedoeld in het eerste lid, alle gegevens en inlichtingen, die verkregen zijn bij de uitvoering van de heffing van loonbelasting en van de artikelen 58, tweede lid, en 59 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voorzover die gegevens en inlichtingen noodzakelijk zijn voor het verwerken van gegevens in de polisadministratie.

  • 6 De gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt ter verificatie geraadpleegd voor de gegevens, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op grond van dit artikel worden verwerkt.

  • 7 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt aan de rijksbelastingdienst alle gegevens en inlichtingen, die noodzakelijk zijn ten behoeve van de uitvoering van de taken van de rijksbelastingdienst.

  • 8 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt Onze Minister en bestuursorganen als bedoeld in de artikelen 62, 72 en 73, vijfde lid, gegevens die op grond van het tweede lid verwerkt worden in de polisadministratie, met uitzondering van de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d.

  • 9 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld, in ieder geval over de inrichting, de gegevensset en de wijze van verkrijging van de gegevens van de polisadministratie. Tevens worden regels gesteld over het elektronische gegevensverkeer, de daarbij te gebruiken elektronische infrastructuur en de eisen die aan de gegevensverstrekking uit de polisadministratie worden gesteld.

Artikel 33a. Gegevensverwerking voor vervulling taken UWV en CWI

  • 2 De gegevens, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen worden verwerkt, worden door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Centrale organisatie werk en inkomen met toepassing van artikel 28, niet verkregen van de in het eerste lid genoemde uitkeringsgerechtigden, voorzover zij verkregen kunnen worden uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, of van de Sociale verzekeringsbank, omdat ze verwerkt worden in de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35.

Artikel 33b. Sociaal-fiscaalnummer

  • 1 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gebruikt het sociaal-fiscaalnummer bij de verwerking van persoonsgegevens voor de uitvoering van de in artikel 30, eerste lid, onderdeel a, genoemde verzekeringen en wetten en bij de verwerking van persoonsgegevens in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verifieert het sociaal-fiscaalnummer in relatie tot de bijbehorende persoonsidentificerende gegevens, van de natuurlijke persoon, bedoeld in artikel 33, tweede lid, onderdeel a, bij de eerste opname in de polisadministratie en vervolgens indien daartoe aanleiding is, bij de rijksbelastingdienst.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, nadere regels worden gesteld ter uitvoering van dit artikel.

Artikel 33c. Bericht over verwerkte gegevens

  • 2 Het bericht, bedoeld in het eerste lid, bevat informatie over de verwachte hoogte en duur van de uitkering, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt verstrekt, indien de werknemer op de laatste dag van de periode waarop het bericht betrekking heeft, werkloos, arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt zou worden.

  • 3 Indien de gegevens opgenomen in het bericht, bedoeld in het eerste lid, niet juist of niet volledig zijn, doet de werknemer het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hiervan terstond schriftelijk mededeling.

  • 4 Indien de werknemer het bericht, bedoeld in het eerste lid, niet heeft ontvangen en hij redelijkerwijs een bericht kon verwachten, deelt hij dit terstond aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen mede.

  • 5 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen beslist naar aanleiding van een mededeling als bedoeld in het tweede of derde lid, over de opname, verbetering en aanvulling van gegevens van de werknemer.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de periodiciteit van het bericht, die voor verschillende soorten werknemers verschillend kan zijn, en in samenhang daarmee voor de inhoud van het bericht.

Hoofdstuk 6. De Sociale verzekeringsbank

Artikel 34. Taken van de Sociale verzekeringsbank

  • 1 De Sociale verzekeringsbank heeft tot taak:

  • 2 De Sociale verzekeringsbank draagt zorg voor de inrichting en instandhouding van vestigingen waarin de taken van deze bank worden uitgevoerd, op een wijze waardoor zij voldoende bereikbaar is.

  • 3 De Sociale verzekeringsbank kan bepalen dat een of meer van haar wettelijke taken worden uitgevoerd in een of een beperkt aantal vestigingen.

  • 4 Een besluit ter uitvoering van het tweede of derde lid behoeft goedkeuring van Onze Minister en wordt na goedkeuring door de Sociale verzekeringsbank gepubliceerd in de Staatscourant.

Artikel 35. Verzekerdenadministratie Sociale verzekeringsbank

  • 1 De Sociale verzekeringsbank is de verantwoordelijke in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens voor de verwerking van gegevens over verzekerden en uitkeringsgerechtigden in de zin van de volksverzekeringen en over bij de verzekerden behorende personen in de verzekerdenadministratie.

  • 2 De verwerking van gegevens in de verzekerdenadministratie heeft tot doel:

    • a. van verzekerden, pensioengerechtigden, nabestaanden en andere uitkeringsgerechtigden gegevens te verwerken noodzakelijk voor de uitvoering van de wetten, genoemd in artikel 34, eerste lid, onderdeel a;

    • b. van kinderen van verzekerden gegevens te verwerken noodzakelijk voor de uitvoering van de Algemene Kinderbijslagwet;

    • c. van de echtgenoot, kinderen of huisgenoten van de verzekerde en pensioengerechtigde gegevens te verwerken noodzakelijk voor de uitvoering van de Algemene nabestaandenwet en de Algemene Ouderdomswet;

    • d. van andere personen gegevens te verwerken noodzakelijk voor de uitvoering van taken als bedoeld in artikel 34, eerste lid, onderdeel d;

    • e. gegevens vast te leggen over verzekerde en niet verzekerde tijdvakken op grond van verplichte of vrijwillige verzekering voor de volksverzekeringen;

    • f. gegevens te verwerken om te voldoen aan verplichtingen van de Sociale verzekeringsbank op grond van internationaalrechtelijke voorschriften.

  • 3 Voorzover de Sociale verzekeringsbank geen verantwoordelijke is in de zin van de Wet bescherming persoonsgegevens is de Sociale verzekeringsbank bewerker in de zin van die wet voor de verwerking van gegevens ter uitvoering van de taak, bedoeld in artikel 34, onderdeel h.

  • 4 De Sociale verzekeringsbank verstrekt Onze Minister en bestuursorganen als bedoeld in de artikelen 62, 72 en 73, vierde lid, gegevens als bedoeld in het tweede lid die verwerkt worden in de verzekerdenadministratie, voorzover deze gegevens niet verwerkt worden in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, en verstrekt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen alle gegevens, die noodzakelijk zijn voor verwerking van gegevens in de polisadministratie.

  • 5 De gegevens, die door de Sociale verzekeringsbank worden verwerkt worden niet verkregen van de in het tweede lid genoemde personen, voorzover zij verkregen kunnen worden uit de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of de polisadministratie, bedoeld in artikel 33.

  • 6 De Sociale verzekeringsbank gebruikt het sociaal-fiscaalnummer bij de verwerking van persoonsgegevens als bedoeld in dit artikel. Artikel 33b, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld, in ieder geval over de inrichting en de gegevensset van de verzekerdenadministratie. Tevens worden regels gesteld over het elektronische gegevensverkeer, de daarbij te gebruiken elektronische infrastructuur en de eisen die aan de gegevensverstrekking uit de verzekerdenadministratie worden gesteld.

Hoofdstuk 7. Toezicht

Artikel 36. Toezicht door Inspectie Werk en Inkomen

  • 1 Er is een Inspectie Werk en Inkomen die onder Onze Minister ressorteert. Aan het hoofd van de Inspectie staat de inspecteur-generaal.

  • 2 Het toezicht op de uitvoering van de taken die bij of krachtens deze wet of enige andere wet zijn opgedragen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, de Raad voor werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, wordt onder gezag van Onze Minister uitgeoefend door de Inspectie Werk en Inkomen.

Artikel 37. Taken van de Inspectie Werk en Inkomen

De Inspectie Werk en Inkomen is belast met:

Artikel 38. Jaarplan, jaarverslag en rapportages van Inspectie Werk en Inkomen

  • 1 De Inspectie Werk en Inkomen legt eens per vier jaar vóór 1 juli een meerjarig toezichtsplan en jaarlijks vóór 1 juli een plan van werkzaamheden aan Onze Minister voor. De Inspectie Werk en Inkomen stelt deze plannen, nadat daarover met Onze Minister overleg is gepleegd, vast.

  • 2 Jaarlijks vóór 1 mei stelt de Inspectie Werk en Inkomen een verslag op over de uitkomsten van de toezichtswerkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Onze Minister brengt het jaarverslag, voorzien van zijn oordeel, vóór de derde woensdag in mei ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 3 Onze Minister brengt de bescheiden, bedoeld in het eerste lid, alsmede alle overige, door de Inspectie Werk en Inkomen relevant geachte, rapportages, in de vorm waarin deze hem zijn voorgelegd en voorzien van zijn oordeel, binnen vier weken na ontvangst, ter kennis aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 39. Andere taken

  • 1 De Inspectie Werk en Inkomen is met betrekking tot de haar bij of krachtens de wet opgedragen taken bevoegd tot het verrichten van niet in het jaarplan opgenomen of aanvullende werkzaamheden, nadat daarover met Onze Minister is overlegd.

  • 2 Indien Onze Minister overweegt de Inspectie Werk en Inkomen toestemming voor werkzaamheden als bedoeld in het eerste lid te onthouden dan wel aan de Inspectie Werk en Inkomen andere dan de in dit hoofdstuk genoemde of in het jaarplan opgenomen taken op te dragen, geeft hij van dit voornemen kennis aan de beide kamers der Staten-Generaal en geeft hij daaraan niet eerder uitvoering dan vier weken na die kennisgeving.

Artikel 40. Voorlichting en communicatie

  • 1 De Inspectie Werk en Inkomen draagt zorg voor de verspreiding van het jaarverslag en de overige rapportages, bedoeld in artikel 38, en verzorgt de voorlichting over de daarin opgenomen bevindingen.

  • 2 De Inspectie Werk en Inkomen geeft niet eerder uitvoering aan het eerste lid dan nadat Onze Minister het desbetreffende jaarverslag of de desbetreffende rapportage openbaar heeft gemaakt.

Artikel 41. Toezichtbaarheidstoets

De Inspectie Werk en Inkomen beoordeelt op verzoek van Onze Minister de mogelijkheden van het houden van toezicht op de rechtmatigheid en doelmatigheid van de uitvoering van beleidsvoornemens en voorgenomen wettelijke voorschriften door de in artikel 37 genoemde bestuursorganen en rechtspersonen, alsmede beleidsvoornemens en voorgenomen wettelijke voorschriften met betrekking tot andere taken, als bedoeld in artikel 37, onderdeel d.

Artikel 42. Gegevensverstrekking aan de Inspectie Werk en Inkomen

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, de Raad voor werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken op verzoek, kosteloos, aan de Inspectie Werk en Inkomen alle gegevens en inlichtingen die voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk zijn.

  • 2 De in het eerste lid genoemde rechtspersonen verlenen de Inspectie Werk en Inkomen op verzoek toegang tot en inzage in gegevens en bescheiden voor zover dat voor de uitoefening van haar taak noodzakelijk is.

  • 3 De Inspectie Werk en Inkomen bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop aan de in het eerste en tweede lid bedoelde verplichtingen wordt voldaan.

  • 4 Indien naar het oordeel van de Inspectie Werk en Inkomen gerede twijfel bestaat omtrent de volledigheid of juistheid van de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekte stukken als bedoeld in artikel 49, voor zover dit betreft de rechtmatige en doelmatige besteding van door dat instituut ter beschikking gestelde financiële middelen ten behoeve van de inschakeling van werkzoekenden, uitkeringsgerechtigden en werknemers in de arbeid, kan zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen opdragen bij de natuurlijke of rechtspersoon die deze middelen heeft besteed, ter verificatie een nader onderzoek te doen instellen door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek die bij de verstrekte informatie niet betrokken is geweest. De Inspectie Werk en Inkomen bepaalt welke aspecten van de verstrekte informatie geverifieerd dienen te worden en de termijn waarbinnen het onderzoek wordt verricht.

Artikel 43. Kennisgeving besluiten

Onze Minister kan regels stellen waarin besluiten van de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank worden omschreven die overeenkomstig die regels, binnen de in die regels gestelde termijnen, ter kennis van de Inspectie Werk en Inkomen worden gebracht.

Artikel 44. Inrichting en positie Inspectie Werk en Inkomen

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de taakuitoefening, de inrichting en het beheer van de Inspectie Werk en Inkomen en haar positie binnen de departementale organisatie.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen, planning en verslaglegging

Artikel 45. Uitvoeringskosten

  • 1 De uitvoeringskosten van de Raad voor werk en inkomen en de Centrale organisatie werk en inkomen komen ten laste van de daartoe door Onze Minister toegekende rijksbijdrage.

  • 4 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de toerekening van de uitvoeringskosten aan de in het tweede en derde lid genoemde fondsen.

Artikel 46. Begroting, jaarplannen en meerjarenbeleidsplannen

  • 1 De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen ieder elk jaar een begroting en een jaarplan voor het komende kalenderjaar vast en bieden dit vóór een door hem vast te stellen datum aan Onze Minister aan. Besluiten tot vaststelling van het jaarplan en van de begroting behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 2 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen ieder elk jaar een meerjarenbeleidsplan vast, dat betrekking heeft op de vier jaren die volgen op het jaar waarop het in het eerste lid bedoelde jaarplan betrekking heeft, en bieden dit vóór een door hem vast te stellen datum aan Onze Minister aan.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de inhoud en de indiening van de begroting en ontwerpen daarvan, van het jaarplan en van het meerjarenbeleidsplan.

  • 4 Onze Minister brengt de in het eerste en tweede lid bedoelde plannen alsmede zijn oordeel over die plannen jaarlijks ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

  • 5 De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen slechts afwijken van het jaarplan indien Onze Minister het besluit tot afwijking van het jaarplan heeft goedgekeurd.

  • 6 Een besluit tot wijziging van de begroting behoeft de goedkeuring van Onze Minister, tenzij de wijziging, gerekend over het betrokken begrotingsjaar, een bedrag van 5 procent van het in artikel 48 bedoelde budget niet overschrijdt. In dat geval wordt het besluit ter kennis gebracht van Onze Minister.

Artikel 47. Inhoud begroting

  • 1 De begroting behelst een raming van de baten en lasten, een raming van de voorgenomen investeringsuitgaven en een raming van de inkomsten en uitgaven.

  • 2 De begrotingsposten worden ieder afzonderlijk van een toelichting voorzien.

  • 3 Uit de toelichting blijkt steeds welk begrotingsposten betrekking hebben op de uitoefening van de bij of krachtens de wet opgedragen taken dan wel op andere activiteiten.

  • 4 Tenzij de activiteiten waarop de begroting betrekking heeft nog niet eerder werden verricht, behelst de begroting een vergelijking met de begroting van het lopende jaar en de laatst goedgekeurde jaarrekening.

Artikel 48. Vaststelling budget uitvoeringskosten en budgetdiscipline

  • 1 Onze Minister stelt jaarlijks vóór 1 december het budget voor de uitvoeringskosten van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank voor het eerstvolgende kalenderjaar vast.

  • 2 Onze Minister kan besluiten het budget voor de uitvoeringskosten van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank te wijzigen.

  • 3 Indien gedurende het jaar aanmerkelijke verschillen ontstaan of dreigen te ontstaan tussen de werkelijke en de begrote baten en lasten dan wel inkomsten en uitgaven, doet de desbetreffende rechtspersoon daarvan onverwijld mededeling aan Onze Minister onder vermelding van de oorzaak van de verschillen.

  • 4 De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank gaan met betrekking tot de uitvoering van verzekeringen en wetten geen verplichtingen aan en doen geen uitgaven die leiden tot overschrijden van het voor hen vastgestelde budget voor de uitvoeringskosten.

  • 5 Wanneer het budget voor de uitvoeringskosten van de in het eerste lid genoemde rechtspersonen niet is vastgesteld vóór 1 januari van het kalenderjaar waarop de begroting betrekking heeft, zijn deze rechtspersonen bevoegd, teneinde hun activiteiten gaande te houden, te beschikken over ten hoogste een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor hen voor een geheel jaar is vastgesteld.

  • 6 Onze Minister kan besluiten dat een in het tweede lid genoemde rechtspersoon, in een geval als bedoeld in het vijfde lid, kan beschikken over meer dan een derde gedeelte van het budget dat laatstelijk voor deze rechtspersoon voor een geheel jaar is vastgesteld.

Artikel 49. Jaarverslag, jaarrekening, accountantscontrole en kwartaalverslagen

  • 1 De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank stellen jaarlijks een jaarverslag en een jaarrekening op en bieden deze vóór 15 maart aan Onze Minister aan.

  • 2 De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank beschrijven in hun jaarverslag de taakuitoefening en het gevoerde beleid in het afgelopen jaar en, voorzover het de genoemde bestuursorganen betreft, de doelmatigheid van de uitvoering van de aan die bestuursorganen opgedragen taken in het verstreken boekjaar en de mate waarin de doelstellingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels werden bereikt.

  • 3 De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank leggen in hun jaarrekening rekening en verantwoording af over het financieel beheer en, voorzover het betreft de genoemde bestuursorganen, in elk geval over de rechtmatigheid van de uitvoering van de aan die bestuursorganen opgedragen taken in het verstreken boekjaar. De jaarrekening wordt ingericht zoveel mogelijk met overeenkomstige toepassing van titel 9 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4 De jaarrekening gaat vergezeld van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een door de desbetreffende rechtspersoon aangewezen accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Bij de aanwijzing van de accountant bedingt de rechtspersoon dat aan Onze Minister desgevraagd inzicht wordt geboden in de controlewerkzaamheden van de accountant.

  • 5 De verklaring, bedoeld in het vierde lid, heeft mede betrekking op de rechtmatige verkrijging en besteding van de middelen door de rechtspersoon.

  • 6 De accountant voegt bij de verklaring, bedoeld in het vierde lid, tevens een verslag van zijn bevindingen over de vraag of het beheer en de organisatie van de rechtspersoon voldoen aan eisen van doelmatigheid.

  • 7 Het besluit tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister.

  • 8 Uiterlijk zes weken na het verstrijken van elk kwartaal bieden de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister een kwartaalverslag over dat verstreken kwartaal aan.

  • 9 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de jaarrekening, de verklaring, bedoeld in het vierde lid, en het aan die verklaring ten grondslag liggende onderzoek, het jaarverslag en het kwartaalverslag. In afwijking van het achtste lid kan bij ministeriële regeling worden bepaald dat het kwartaalverslag van het vierde en laatste kwartaal in de daarbij omschreven gevallen, achterwege kan blijven.

  • 10 Onze Minister brengt de jaarrekeningen en jaarverslagen van de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank alsmede zijn oordeel daaromtrent jaarlijks vóór de derde woensdag in mei ter kennis van de beide Kamers der Staten-Generaal.

Artikel 51. Beschikking over financiële middelen en informatieverstrekking rekening-courant

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 53. Regels omtrent afdracht van gelden door het Rijk

[Vervallen per 01-01-2006]

Hoofdstuk 9. Informatiebepalingen

Artikel 54. Verstrekking van gegevens aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de Raad voor werk en inkomen, de Inspectie Werk en Inkomen en de minister

  • 1 Een ieder verstrekt op verzoek aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en Onze Minister en de Inspectie Werk en Inkomen, kosteloos, alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van bij of krachtens deze wet of enige andere wet door het desbetreffende bestuursorgaan en de Inspectie Werk en Inkomen uit te voeren taken ten opzichte van:

    • a. de betrokken persoon zelf;

    • b. de persoon in wiens dienst dan wel ten behoeve van wie hij werkt of gewerkt heeft;

    • c. de persoon die in zijn dienst dan wel te zijnen behoeve werkt of gewerkt heeft.

  • 2 Een ieder kan uit eigen beweging de in het eerste lid bedoelde gegevens en inlichtingen aan de in het eerste lid bedoelde bestuursorganen en aan de Inspectie Werk en Inkomen verstrekken.

  • 4 De in het eerste en derde lid bedoelde gegevens en inlichtingen worden op verzoek, binnen de daarbij gestelde termijn, verstrekt in schriftelijke vorm of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd.

  • 5 Degene op wie de in het eerste en derde lid bedoelde verplichting rust geeft op verzoek aan een bestuursorgaan als bedoeld in het eerste lid, alsmede aan de Inspectie Werk en Inkomen inzage in alle bescheiden en andere gegevensdragers, stelt deze op verzoek ter beschikking voor het nemen van afschrift en verleent de ter zake verlangde medewerking, voorzover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde taken door het in dat lid bedoelde bestuursorgaan en de Inspectie Werk en Inkomen.

  • 6 Onze Minister verstrekt aan de Raad voor werk en inkomen gegevens en inlichtingen die deze raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.

  • 7 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de verstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de colleges van burgemeester en wethouders aan de Raad voor werk en inkomen van gegevens en inlichtingen die deze raad nodig heeft voor de uitoefening van zijn taak.

  • 8 Onze Minister van Justitie verstrekt ten aanzien van de persoon die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, onverwijld en kosteloos de beschikbare informatie en alle overige opgaven en inlichtingen, die van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, aan de Sociale verzekeringsbank en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarbij hij gebruik kan maken van het sociaal-fiscaalnummer.

  • 9 Reïntegratiebedrijven verstrekken aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen alle opgaven en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de krachtens deze wet aan het Uitvoeringsinstituut opgedragen taken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld voor de gegevens die worden verstrekt.

Artikel 55. Vaststelling identiteit

  • 2 Een ieder verstrekt op verzoek onverwijld aan de in het eerste lid genoemde rechtspersonen inzage in een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, voorzover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van wettelijke taken door de betrokken rechtspersoon.

  • 3 De werkgever treft in zijn bedrijf zodanige maatregelen dat de daar werkzame personen gedurende de arbeidstijd aan de verplichting bedoeld in het tweede lid kunnen voldoen.

Artikel 56. Melding door de Centrale organisatie werk en inkomen van het niet nakomen van verplichtingen

Artikel 57. Melding in verband met aanspraak op wettelijk geldend minimumloon

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank geeft, indien deze rechtspersoon het gegronde vermoeden heeft dat het uitbetaalde loon en de vakantiebijslag van een verzekerde minder bedragen dan waarop hij op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag als minimumloon aanspraak heeft, hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de verzekerde en aan de ambtenaren, bedoeld in artikel 18b van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

Artikel 58. Meldingen door werkgever aan Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 59. Meldingen door verzekerde aan Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

[Vervallen per 01-01-2006]

Artikel 61. Melding bij vermoeden van misdrijf

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de rijksbelastingdienst en de Sociale verzekeringsbank zijn verplicht, indien zij bij de uitvoering van deze wet en de Wet financiering sociale verzekeringen het gegronde vermoeden krijgen van een misdrijf dat is gepleegd ten nadele van deze organen of een ander orgaan, voorzover dit is belast met het verrichten van uitkeringen, het doen van verstrekkingen dan wel het heffen van premies en bijdragen, het betrokken orgaan hiervan in kennis te stellen.

Artikel 62. Gegevensverstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en de gemeenten

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het gebruik van de in het tweede lid bedoelde infrastructuur door Onze Minister en de Inspectie Werk en Inkomen in verband met de toepassing van de artikelen 42, 54 en 72 van deze wet.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent het gebruik van de in het tweede lid bedoelde infrastructuur voor het verstrekken van gegevens en inlichtingen, bedoeld in artikel 54 of 73, voorzover dit noodzakelijk is voor de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij deze of enige andere wet of voor het toezicht op de naleving van deze of enige andere wet als bedoeld in artikel 54 of 73.

  • 5 Bij ministeriële regeling kunnen het eerste en tweede lid van toepassing worden verklaard op de uitvoering van andere dan de in het eerste en tweede lid genoemde wetten door burgemeester en wethouders van de gemeenten.

  • 6 Bij de uitvoering door de Centrale organisatie werk en inkomen van de taak, bedoeld in artikel 21a, is het tweede lid niet van toepassing.

Artikel 63. Het Inlichtingenbureau

  • 1 Het Inlichtingenbureau is belast met de coördinatie en dienstverlening ten behoeve van de gemeenten bij de toepassing van artikel 62.

  • 2 Artikel 19 is ten aanzien van het Inlichtingenbureau van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent het Inlichtingenbureau, in ieder geval over de taken, de financiering, de goedkeuring door Onze Minister van het jaarplan en de begroting en het gebruik van het sociaal-fiscaalnummer door deze instelling.

Artikel 64. Gegevensregister Suwi

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en, door tussenkomst van het Inlichtingenbureau, burgemeester en wethouders van gemeenten verstrekken elkaar met gebruik van Suwinet gegevens overeenkomstig het Gegevensregister Suwi.

  • 2 Bij ministeriële regeling wordt het Gegevensregister Suwi vastgesteld.

Artikel 66. Stelselontwerp Suwinet

  • 1 Bij ministeriële regeling wordt het Stelselontwerp Suwinet vastgesteld.

  • 2 Het Stelselontwerp Suwinet bevat ten minste een beschrijving van:

    • a. de modaliteiten waarin gegevens worden uitgewisseld;

    • b. de inrichting van een Personenverwijsbestand door de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;

    • c. de inrichting van een Personenverwijsbestand door het Inlichtingenbureau ten behoeve van burgemeester en wethouders van gemeenten;

    • d. de protocollen en standaards die worden ondersteund door Suwinet;

    • e. de inhoud en de structuur van standaardberichten welke via Suwinet worden uitgewisseld;

    • f. de inrichting van een toegangsmachtigingsadministratie door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Inlichtingenbureau en burgemeester en wethouders van gemeenten.

Artikel 67. Beheertaken Suwinet

  • 1 Onze Minister kan een rechtspersoon aanwijzen die beheertaken ten behoeve van het Suwinet uitvoert. Onze Minister kan aan deze rechtspersoon een rijksbijdrage toekennen voor de uitvoering van deze taken.

  • 2 Bij ministeriële regeling worden regels gesteld omtrent de organisatie van het beheer van Suwinet respectievelijk van onderscheiden onderdelen daarvan door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het Inlichtingenbureau, burgemeester en wethouders van gemeenten en de rechtspersoon, bedoeld in het eerste lid, en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het eerste lid.

Artikel 68. Jaarlijks verslag

  • 1 De rechtspersoon, bedoeld in artikel 67, eerste lid, stelt jaarlijks in een verslag de aard en frequentie van de uitwisseling van gegevens met behulp van Suwinet vast.

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen regels gesteld worden omtrent het eerste lid.

Artikel 69. Toerekening van kosten

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent de toerekening van de kosten van de inrichting, de instandhouding en het gebruik van Suwinet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en burgemeester en wethouders van gemeenten.

Artikel 70. Sociale verzekeringsbank

Bij ministeriële regeling kunnen de artikelen 62, tweede lid, 64 en 66 tot en met 69 van overeenkomstige toepassing worden verklaard op de Sociale verzekeringsbank.

Artikel 71. Overleg over nadere regels

Alvorens regels worden gesteld op grond van de artikelen 63, derde lid, 64, tweede lid, 65, 66, eerste lid, 67, tweede lid, 68, tweede lid, 69 of 70 stelt Onze Minister de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en een door hem aangewezen rechtspersoon die de gemeenten vertegenwoordigt, in de gelegenheid hierover met hem overleg te voeren.

Artikel 72. Gegevensverstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aan de minister

De Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken op verzoek, kosteloos, aan Onze Minister alle gegevens en inlichtingen die voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk zijn. Zij verlenen hem op verzoek toegang tot en inzage in gegevens en bescheiden voorzover dat voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk is. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen en de wijze waarop aan de in dit artikel bedoelde verplichtingen wordt voldaan.

Artikel 73. Gegevensverstrekking door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank en de minister

  • 1 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn bevoegd op verzoek uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie aan:

    • a. pensioenuitvoerders als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet en beroepspensioenfondsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, die pensioenregelingen respectievelijk beroepspensioenregelingen uitvoeren, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die pensioenregelingen respectievelijk beroepspensioenregelingen;

    • b. stichtingen die regelingen inzake vervroegd uittreden op grond van een algemeen verbindend voorschrift uitvoeren, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die regelingen;

    • c. risicofondsen of bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of collectieve voorzieningen voor werknemers, alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de statuten en reglementen van die fondsen of van die bij collectieve arbeidsovereenkomst aangewezen instellingen of voorzieningen, voorzover die uitvoering betrekking heeft op taken die naar hun aard gelijk zijn aan de taken, die bij of krachtens deze wet aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn opgedragen.

    Tot de gegevens, die bij de gegevensverstrekking, bedoeld in onderdeel a, worden verstrekt kan het sociaal-fiscaalnummer behoren.

  • 2 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd op verzoek alle gegevens en inlichtingen, waaronder het sociaal-fiscaalnummer, uit de onder zijn verantwoordelijkheid gevoerde administraties te verstrekken aan:

    • a. werkgevers in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen, voorzover die noodzakelijk zijn voor de informatieverstrekking bij de aanvraag van overeenkomsten tot verzekering van het risico van het betalen van loon in geval van ziekte van de werknemer dan wel van het risico van het betalen van premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen en van de betalingen als gevolg van het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van die wet;

    • b. financiële ondernemingen die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar mogen uitoefenen, voorzover die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van overeenkomsten met werkgevers in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen tot verzekering van het risico van het betalen van loon in geval van ziekte van de werknemer dan wel van het risico van het betalen van premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering op grond van de Wet financiering sociale verzekeringen en van de betalingen als gevolg van het eigenrisicodragen, bedoeld in artikel 40, eerste lid, van die wet, indien die werkgevers daartoe machtiging hebben verleend,

    met dien verstande, dat die werkgevers bij de verwerking van persoonsgegevens van hun werknemers slechts met het oog op het aangaan van en de uitvoering van deze overeenkomsten die persoonsgegevens verstrekken aan de verzekeraars.

  • 3 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank verstrekken op verzoek uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie aan de persoon, bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet die belast is met de taken, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdeel b, van die wet en de arbodienst, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet, alle gegevens en inlichtingen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die taken door die persoon of die arbodienst, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is bevoegd met het oog op de uitvoering van die taken uit eigen beweging gegevens te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van die taken.

  • 4 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank kunnen gegevens inzake de uitvoering van hun wettelijke taken ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek verzamelen en aan derden verstrekken. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de gegevens en de derden aan wie gegevens mogen worden verstrekt.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de verstrekking van gegevens door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank of Onze Minister aan andere bestuursorganen, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van aan die andere bestuursorganen opgedragen taken, de daarvoor in rekening te brengen kosten, en het gebruik daarbij van de infrastructuur, bedoeld in artikel 62, tweede lid.

  • 6 Onze Minister kan aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Sociale verzekeringsbank en burgemeester en wethouders van de gemeenten alle gegevens verstrekken die zij voor een goede uitvoering van hun wettelijke taken nodig hebben.

  • 7 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur wordt bepaald welke gegevens op grond van het eerste, tweede en derde lid lid mogen worden verstrekt en welke kosten daarvoor in rekening mogen worden gebracht.

  • 8 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen verstrekt aan een reïntegratiebedrijf alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in artikel 30, zesde lid, alsmede het sociaal-fiscaalnummer van de persoon wiens inschakeling in de arbeid door het reïntegratiebedrijf wordt bevorderd.

  • 9 De Centrale organisatie werk en inkomen is bevoegd uit de onder haar verantwoordelijkheid gevoerde administratie aangelegd voor de uitoefening van taken als bedoeld in artikel 21 en 21a, aan een reïntegratiebedrijf gegevens te verstrekken, die noodzakelijk zijn voor het verrichten van werkzaamheden door dat reïntegratiebedrijf in opdracht van de colleges van burgemeester en wethouders, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 42 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • 10 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld voor de gegevens die op grond van het achtste en negende lid worden verstrekt en de structuur en schrijfwijze van die gegevens.

  • 11 Het sociaal-fiscaalnummer kan bij de verwerking van gegevens gebruikt worden door:

    • a. een reïntegratiebedrijf voorzover dit noodzakelijk is voor het verrichten van werkzaamheden in opdracht van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekering als bedoeld in artikel 30, zesde lid, of van een eigenrisicodrager als bedoeld in artikel 42 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen;

    • b. een verzekeraar als bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, voorzover dit noodzakelijk is voor de verzekeringsovereenkomsten, genoemd in het tweede lid.

Artikel 74. Geheimhoudingsplicht

  • 1 Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van deze wet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan voor de uitvoering van deze wet noodzakelijk is dan wel op grond van deze wet is voorgeschreven of toegestaan.

  • 2 Het in het eerste lid vervatte verbod is niet van toepassing indien:

    • a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht;

    • b. degene op wie de gegevens betrekking hebben schriftelijk heeft verklaard tegen de verstrekking van deze gegevens geen bezwaar te hebben;

    • c. de gegevens niet herleidbaar zijn tot individuele natuurlijke personen.

  • 3 Degene die op grond van de artikelen 62, 72 of 73 gegevens verstrekt dient na te gaan of degene aan wie de gegevens worden verstrekt redelijkerwijs bevoegd is te achten om die gegevens te verkrijgen.

Artikel 75. Openbaarheid van gegevens

De door de Centrale organisatie werk en inkomen geregistreerde gegevens zijn openbaar voorzover die van belang zijn voor de uitoefening van de in artikel 21, onderdeel b, genoemde taak, met dien verstande dat openbaarmaking van tot een individuele werkzoekende of een individuele werkgever, zijnde een natuurlijke persoon, herleidbare gegevens plaatsvindt met inachtneming van de Wet bescherming persoonsgegevens.

Artikel 76. Beveiliging van gegevens

De Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank dragen op de voet van de ter zake voor de Rijksdienst geldende voorschriften zorg voor de nodige technische en organisatorische voorzieningen ter beveiliging van hun gegevens tegen verlies of aantasting en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging en verstrekking van die gegevens.

Artikel 77. Nadere regels

Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de verstrekking van inlichtingen en het verlenen van inzage in gegevens en bescheiden door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, de Raad voor werk en inkomen en de Sociale verzekeringsbank aan Onze Minister en aan de Inspectie Werk en Inkomen op grond van deze wet en kunnen regels worden gesteld omtrent de inrichting van de administratie van de genoemde rechtspersonen.

Hoofdstuk 10. Overige bepalingen

Artikel 78. Aanwijzingsbevoegdheid Onze Minister

  • 1 Onze Minister kan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van hun taken. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

  • 2 De Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank zijn gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Artikel 79. Goedkeuringsvereiste

Indien een besluit goedkeuring behoeft op grond van deze wet of enige andere wet die wordt uitgevoerd door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank kan de goedkeuring worden onthouden op de grond dat het besluit in strijd met het recht of met het algemeen belang is.

Artikel 80. Vernietiging van besluiten

  • 1 Onze Minister kan een besluit van de Centrale organisatie werk en inkomen, van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en van de Sociale verzekeringsbank vernietigen.

  • 2 Van het vernietigingsbesluit wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel 81. Taakverwaarlozing

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank zijn taak ernstig verwaarloost, kan Onze Minister de noodzakelijke voorzieningen treffen.

  • 2 De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat de Centrale organisatie werk en inkomen, het Inlichtingenbureau, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze Minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren.

  • 3 Onze Minister stelt beide kamers der Staten-Generaal onverwijld in kennis van door hem getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 82. Regelgevende bevoegdheden

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, indien de spoed dat vereist, regels worden gesteld die noodzakelijk zijn in verband met de goede uitvoering door de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank van hun wettelijke taken.

  • 2 De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

  • 3 Na de plaatsing in het Staatsblad van een krachtens het eerste lid vastgestelde algemene maatregel van bestuur wordt een voorstel van wet tot regeling van het betrokken onderwerp zo spoedig mogelijk bij de Staten-Generaal ingediend. Indien het voorstel wordt ingetrokken of indien een van beide Kamers der Staten-Generaal besluit het voorstel niet aan te nemen, wordt de algemene maatregel van bestuur onverwijld ingetrokken. Wordt het voorstel tot wet verheven, dan wordt de algemene maatregel van bestuur ingetrokken op het tijdstip van inwerkingtreding van die wet.

Artikel 82a. Experimenten

  • 2 Een experiment als bedoeld in het eerste lid duurt ten hoogste vijf jaar. Indien, voor een experiment is afgelopen, een voorstel van wet is ingediend bij de Staten-Generaal om het experiment om te zetten in een structurele wettelijke regeling, kan het experiment worden verlengd tot het tijdstip waarop het voorstel van wet in werking treedt. De tweede volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Onze Minister kan op gezamenlijk verzoek van de Centrale organisatie werk en inkomen en burgemeester en wethouders dan wel van de Centrale organisatie werk en inkomen en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dan wel van de Centrale organisatie werk en inkomen, burgemeester en wethouders en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gemeenten dan wel Centra voor werk en inkomen aanwijzen waar overeenkomstig de bij en krachtens dit artikel gestelde regels door de Centrale organisatie werk en inkomen en burgemeester en wethouders of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen wordt deelgenomen aan een experiment. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de toepassing van deze bevoegdheid.

  • 4 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld met betrekking tot de uitvoering van een experiment en voorzieningen worden getroffen voor zich gedurende een experiment voordoende onvoorziene gevallen.

  • 5 Onze Minister meldt aan de Staten-Generaal hoe het experiment in de praktijk is verlopen, alsmede zijn standpunt inzake de voortzetting ervan anders dan als experiment.

  • 6 De voordracht voor krachtens dit artikel vast te stellen algemene maatregelen van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.

Hoofdstuk 10A. Bepalingen in verband met de Algemene wet bestuursrecht

Artikel 83. Beroepsinstantie

Tegen een besluit op grond van artikel 48, eerste, tweede en zesde lid, kan de Raad voor werk en inkomen, de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Sociale verzekeringsbank beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Artikel 83a. Beperking belanghebbendebegrip

Bij een besluit op grond van artikel 83i is belanghebbende de persoon op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft.

Artikel 83b. Beslistermijn bezwaarschriftprocedure

In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht beslist het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen binnen dertien weken na ontvangst van het bezwaarschrift tegen een beschikking als bedoeld in artikel 83i.

Artikel 83c. Boete bij niet, niet tijdige of onjuiste informatieverstrekking door personen die werkzaamheden laten verrichten

  • 1 Indien de persoon, bedoeld in artikel 54, eerste lid, onderdelen b en c, die gehouden is tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen op grond van artikel 54, eerste lid, aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen of de Centrale organisatie werk en inkomen, en hij deze niet dan wel niet binnen de op grond van artikel 54, vierde lid, gestelde termijn verstrekt, kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een bestuurlijke boete van ten hoogste € 1500 opleggen.

  • 2 Indien het aan opzet of grove schuld van de persoon, bedoeld in het eerste lid, is te wijten dat geen, dan wel onjuiste of onvolledige inlichtingen zijn verstrekt kan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hem een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste € 5000.

  • 3 De bevoegdheid tot het opleggen van een bestuurlijke boete vervalt vijf jaren na de dag waarop de in artikel 54, vierde lid, gestelde termijn is verstreken.

Artikel 83d. Voorschriften rond voorgenomen boeteoplegging

  • 1 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen jegens de persoon, bedoeld in artikel 83c, een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is die persoon niet langer verplicht in verband hiermee enige verklaring af te leggen. Die persoon wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

  • 2 Indien het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voornemens is om een boete op grond van artikel 83c op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de persoon, bedoeld in dat artikel, onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust.

  • 3 Indien de persoon de kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er op verzoek van die persoon zorg voor dat de in de kennisgeving vermelde gronden worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

  • 4 In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de persoon in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

  • 5 Indien de persoon zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, en hij de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de persoon kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs mag worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Artikel 83e. Voorschriften rond boetebeschikking

  • 1 De beschikking waarbij de boete is opgelegd, vermeldt de termijn of de termijnen waarbinnen deze moet worden betaald.

  • 2 Indien de persoon, bedoeld in artikel 83c, de beschikking wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen er zorg voor dat de in de beschikking vermelde informatie wordt medegedeeld in een voor die persoon begrijpelijke taal.

  • 4 Bij gebreke van tijdige betaling wordt de beschikking waarbij de boete is opgelegd met toepassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering op de kosten van de persoon, bedoeld in artikel 83c, betekend tenuitvoergelegd en wordt de verschuldigde boete verhoogd met de wettelijke rente en de op de invordering betrekking hebbende kosten.

Artikel 83f. Niet-oplegging boete bij strafvervolging

  • 1 Een boete wordt niet opgelegd zolang het feit op grond waarvan de boete kan worden opgelegd wordt onderzocht door het openbaar ministerie.

  • 2 De oplegging van een boete blijft definitief achterwege indien terzake van dat feit tegen de persoon een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting een aanvang heeft genomen, dan wel het recht tot strafvordering is vervallen op grond van artikel 74 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 3 Het Openbaar Ministerie doet van een omstandigheid als bedoeld in het eerste en het tweede lid mededeling aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

Artikel 83g. Termijn boeteoplegging

  • 1 Een boete op grond van artikel 83c wordt opgelegd binnen een jaar nadat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de persoon, bedoeld in artikel 83c, overeenkomstig artikel 83d in de gelegenheid heeft gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen.

  • 2 Indien aangifte is gedaan of proces-verbaal is opgemaakt en ingezonden vangt de termijn van een jaar aan op de dag na die waarop het Openbaar Ministerie aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen heeft medegedeeld dat geen strafvervolging wordt ingesteld.

Artikel 83h . Boeteoplegging in geval van overlijden

  • 1 Geen boete wordt opgelegd indien de persoon, bedoeld in 83c, eerste lid, is overleden.

  • 2 Voorzover een boete nog niet is geïnd of betaald, vervalt zij door het overlijden van de persoon aan wie zij is opgelegd.

Hoofdstuk 10B. Overgangsbepalingen

Artikel 83i. Overgangsrecht arbeidsverledenbeschikking

  • 1 Tot 1 januari 2009 geeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen uiterlijk 18 maanden na afloop van ieder tijdvak van vijf kalenderjaren aan de werknemer, bedoeld in de Werkloosheidswet, van wie in dat tijdvak door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegevens zijn verwerkt op grond van deze wet, een beschikking waarin van ieder kalenderjaar in dat tijdvak is aangegeven of hij over 52 of meer dagen loon heeft ontvangen als bedoeld in artikel 42 van de Werkloosheidswet en artikel 15 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde beschikking wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aangehouden indien van de in dat lid bedoelde persoon geen adresgegevens worden verwerkt in de polisadministratie, bedoeld in artikel 33. In dat geval wordt de beschikking niet eerder gegeven dan dat de adresgegevens bekend zijn.

  • 5 Tot 1 januari 2009 is het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, in afwijking van het eerste lid, bevoegd:

    • a. de in dat lid genoemde termijn van 18 maanden buiten beschouwing te laten; en

    • b. de in dat lid bedoelde beschikking te geven over tijdvakken korter of langer dan vijf jaar.

  • 6 Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het eerste en tweede lid.

Artikel 83j. Overgangsrecht artikel 20

Artikel 83k. Overgangsrecht reïntegratietaak Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld voor de uitvoering van dit artikel.

Artikel 83l. Overgangsrecht reïntegratie-aanpak Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen

Artikel 30a is niet van toepassing met betrekking tot de uitkeringsgerechtigde wiens recht op uitkering op grond van de in dat artikel genoemde wetten voor de dag van inwerkingtreding van dat artikel is ontstaan.

Hoofdstuk 11. Straf- en slotbepalingen

Artikel 85. Opsporing

  • 1 Met de opsporing van feiten die zijn strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet dan wel bij of krachtens wetten waarvan de uitvoering bij of krachtens deze wet is opgedragen aan de Centrale organisatie werk en inkomen, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank alsmede, voorzover het feit voor de toepassing van deze wet, onderscheidenlijk de andere hiervoor genoemde wetten, van belang is, van de feiten omschreven in de artikelen 225 tot en met 227b, 447b, 447c en 447d van het Wetboek van Strafrecht zijn, onverminderd artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering, belast de personen, aangewezen bij besluit van Onze Minister van Justitie. Deze personen zijn tevens belast met de opsporing van feiten, strafbaar gesteld in de artikelen 179 tot en met 182 en 184 van het Wetboek van Strafrecht, voorzover deze feiten betrekking hebben op een bevel, vordering of handeling, gedaan of ondernomen door henzelf.

  • 2 Met de opsporing van feiten strafbaar gesteld bij deze of enige andere wet zijn tevens belast bij besluit van Onze Minister van Justitie aangewezen opsporingsambtenaren werkzaam bij de bijzondere opsporingsdienst, ressorterend onder Onze Minister.

  • 3 De in het eerste en tweede lid bedoelde personen hebben toegang tot alle plaatsen, indien de betreding van die plaatsen redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 4 Wordt aan de in het eerste en tweede lid bedoelde personen de toegang geweigerd of belemmerd of wordt niet geantwoord op hun aanmelding tot toelating, dan verschaffen zij zich toegang, desnoods met inroeping van de sterke arm.

  • 5 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 86. Evaluatie

Onze Minister zendt gedurende drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet jaarlijks, en vervolgens telkens na vijf jaar, aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

Artikel 87. Inwerkingtreding

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Artikel 88. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 29 november 2001

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de achttiende december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals