Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak

Geraadpleegd op 25-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2005.
Geldend van 20-08-2004 t/m 13-09-2007

Besluit van 10 december 2001, houdende nadere regels met betrekking tot de rechtspositie van de leden van de gerechtsbesturen en de leden van de Raad voor de rechtspraak (Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 19 november 2001, Directie Wetgeving, nr. 5134463/01/6;

Gelet op de artikelen 16, eerste en zesde lid, 25, derde lid, en 86, eerste, zesde, zevende en achtste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, 3 van de Beroepswet en 4 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie;

De Raad van State gehoord (advies van 28 november 2001, nr. W03.01.0619/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 6 december 2001, nr. 5137764/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 2 Het bruto maandsalaris behorende bij de functies van voorzitter van het bestuur van een gerechtshof, voorzitter van het bestuur van de Centrale Raad van Beroep en voorzitter van het bestuur van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 3 zijn ingedeeld, vermeerderd met een bedrag van € 181,51.

  • 3 Het bruto maandsalaris behorende bij de functie van voorzitter van het bestuur van de rechtbank te Amsterdam, 's-Gravenhage of Rotterdam onderscheidenlijk voorzitter van het bestuur van een andere rechtbank is gelijk aan dat behorende bij de ambten die in artikel 7, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 3 onderscheidenlijk categorie 4 zijn ingedeeld, vermeerderd met een bedrag van € 181,51.

  • 4 Het bruto maandsalaris behorende bij de functies van sectorvoorzitter van een gerechtshof, lid van het bestuur, anders dan voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep, en lid van het bestuur, anders dan voorzitter of niet-rechterlijk lid, van het College van Beroep voor het bedrijfsleven is gelijk aan het maximum bruto maandsalaris behorende bij het ambt dat in artikel 7, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren in categorie 5 is ingedeeld.

  • 6 Voor de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechtshoven te Amsterdam en 's-Gravenhage, de directeuren bedrijfsvoering bij de rechtbanken te Amsterdam, Arnhem, Breda, 's-Gravenhage, Groningen, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Leeuwarden, Maastricht, Rotterdam, Utrecht, Zutphen en Zwolle, en de directeur bedrijfsvoering bij de Centrale Raad van Beroep geldt salarisschaal 16 van bijlage B van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

  • 8 Voor de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die onderscheidenlijk het lid met rechtspraak belast dat is aangesteld voor het vervullen van een gedeeltelijke taak, bedraagt het salaris behorende bij een in het eerste tot en met vijfde lid genoemde functie, een met zijn taak overeenkomend deel van het voor die functie ingevolge het eerste tot en met vijfde lid geldende salaris.

Artikel 2

Voor de toepasselijkheid van het bij en krachtens de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren bepaalde, uitgezonderd de artikelen 7, 8, 13 tot en met 15 en 17, eerste lid, van de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren, 38a en 38da van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren en 7 en 8 van het Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur, wordt ten aanzien van de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die tevens is benoemd als lid van een gerechtsbestuur of van de Raad voor de rechtspraak, onder «salaris» en «bezoldiging» mede verstaan de toelage die in verband met het verrichten van de werkzaamheden als lid van het gerechtsbestuur of van de Raad voor de rechtspraak wordt genoten, met dien verstande dat:

Artikel 3

  • 2 Voor de toepasselijkheid van hoofdstuk 3 van het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt ten aanzien van de gewezen rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die op de dag voorafgaand aan zijn ontslag als rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast tevens als lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak was benoemd, onder «gewezen rechterlijk ambtenaar» verstaan: gewezen rechterlijk ambtenaar, tevens lid van een gerechtsbestuur onderscheidenlijk lid van de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 4

  • 1 Ten aanzien van de niet-rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak worden de bevoegdheden in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen, met uitzondering van de aan Ons, Onze Minister-President, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën toegekende bevoegdheden, alsmede met uitzondering van de bevoegdheden tot aanstelling, disciplinaire bestraffing, schorsing en ontslag, uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

  • 2 Ten aanzien van de directeuren bedrijfsvoering bij de gerechten worden de bevoegdheden in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen, met uitzondering van de aan Ons, Onze Minister-President, Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën toegekende bevoegdheden, alsmede met uitzondering van de bevoegdheden tot aanstelling, disciplinaire bestraffing, schorsing en ontslag, uitgeoefend door het bestuur van het gerecht, uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering, met dien verstande dat de bevoegdheid in artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement wordt uitgeoefend met inachtneming van het derde lid.

  • 3 Het bestuur van een gerecht, uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering, stelt de Raad voor de rechtspraak in de gelegenheid om advies uit te brengen inzake een ten aanzien van de directeur bedrijfsvoering voorgenomen besluit tot schadeloosstelling, kostenvergoeding of verlening van een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 69, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, in het geval de schadeloosstelling, kostenvergoeding of geldelijke tegemoetkoming op jaarbasis meer dan € 5000 bedraagt. Indien de Raad voor de rechtspraak advies heeft uitgebracht, zendt het bestuur van het gerecht, uitgezonderd de directeur bedrijfsvoering, een afschrift van het vervolgens genomen besluit aan de Raad voor de rechtspraak.

  • 4 In afwijking van het tweede lid worden de in de op de Ambtenarenwet berustende bepalingen aan Onze Minister toegekende bevoegdheden tot het stellen van regels, de daarin aan Onze Minister toegekende bevoegdheden tot het verlenen van mandaat van een bevoegdheid tot het stellen van regels met een sterk technisch karakter, de daarin aan Onze Minister toegekende bevoegdheden tot het doen van een voordracht voor een regeling, alsmede de in de artikelen 113 tot en met 117 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement aan Onze Minister toegekende bevoegdheden, ten aanzien van de directeuren bedrijfsvoering uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 5

Ten aanzien van de rechterlijke leden van de Raad voor de rechtspraak worden de in het Besluit rechtspositie rechterlijke ambtenaren aan de functionele autoriteit toegekende bevoegdheden, met uitzondering van die in de artikelen 9c, tweede lid, 38, vierde lid, en 38d van dat besluit, uitgeoefend door de Raad voor de rechtspraak.

Artikel 6

De directeur bedrijfsvoering die of het niet-rechterlijk lid van de Raad voor de rechtspraak dat niet op basis van het Algemeen Rijksambtenarenreglement in vaste dienst is aangesteld en ten gevolge van een ontslag, anders dan op grond van artikel 81, eerste lid, onder l, 94a, eerste lid, of 97, eerste lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, onderscheidenlijk ten gevolge van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte werkloos is geworden in de zin van de Werkloosheidswet, wordt aangemerkt als betrokkene in de zin van artikel 1, onderdeel b, van het Besluit bovenwettelijke uitkeringen bij werkloosheid voor de sector Rijk.

Artikel 7

  • 1 Het bestuur van een gerecht onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak besteedt een keer per jaar aandacht aan het functioneren van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk de Raad voor de rechtspraak alsmede aan het functioneren van de afzonderlijke leden daarvan.

Artikel 8

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast onderscheidenlijk de gerechtsambtenaar die belast is met de vervanging van de voorzitter van het gerechtsbestuur of een ander rechterlijk lid van het gerechtsbestuur onderscheidenlijk van een directeur bedrijfsvoering, wordt, wanneer de vervanging ten minste dertig dagen heeft geduurd, voor de duur van de vervanging een toelage toegekend.

  • 2 Voor de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat hij geniet en het salaris dat hij, met inbegrip van de toelage, bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, zou genieten indien hij met ingang van de dag waarop de vervanging is ingegaan tevens als voorzitter of ander rechterlijk lid van het gerechtsbestuur zou zijn benoemd. Voor de gerechtsambtenaar, bedoeld in het eerste lid, is het bedrag van de toelage gelijk aan het verschil tussen het salaris dat hij geniet en het salaris dat hij zou genieten indien hij met ingang van de dag waarop de vervanging is ingegaan als directeur bedrijfsvoering zou zijn benoemd.

Artikel 9

  • 1 Aan de rechterlijk ambtenaar met rechtspraak belast die of het lid met rechtspraak belast dat tevens is benoemd als lid van de Raad voor de rechtspraak, voorzitter van het bestuur van een gerecht, sectorvoorzitter bij een gerechtshof, lid van het bestuur, anders dan voorzitter of niet-rechterlijk lid, van de Centrale Raad van Beroep of het College van Beroep voor het bedrijfsleven, onderscheidenlijk sectorvoorzitter bij een rechtbank wordt, in plaats van de onkostenvergoeding overeenkomstig artikel 1 van het Besluit onkostenvergoeding rechterlijke ambtenaren, een onkostenvergoeding toegekend van € 4023,79, € 2319,67, € 1545,67, € 1545,67 onderscheidenlijk € 1418,54 per jaar.

Artikel 9a

In afwijking van artikel 9 hebben de in dat artikel bedoelde personen in geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, geen aanspraak op een onkostenvergoeding en een representatievergoeding na ommekomst van het kalenderjaar waarin de ongeschiktheid is aangevangen en het kalenderjaar daaropvolgend.

Artikel 9b

Bij regeling van Onze Minister kunnen de in dit besluit genoemde vergoedingen worden aangepast door middel van toepassing van het geldende prijsindexcijfer, waarbij de bedragen worden afgerond naar de eerstvolgende euro.

Artikel 10

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 11

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit rechtspositie leden gerechtsbesturen en Raad voor de rechtspraak.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 10 december 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de twintigste december 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals