Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie

Geraadpleegd op 01-11-2024.
Geldend van 15-03-2013 t/m heden

Besluit van 18 december 2001, houdende regels voor de vergaring van nummergegevens door middel van afwijkend frequentiegebruik en bestandsanalyse met het oog op het onderzoek van telecommunicatie (Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 16 mei 2001, nr. DGTP/01/2472/RJD, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post, mede namens Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 3.10, vierde lid, onderdeel a, en 13.4, tweede lid, van de Telecommunicatiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 11 september 2001, nr. W09.01.0232/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 12 december 2001, nr. DGTP/01/5617/RJD, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post, uitgebracht mede namens Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. wet: Telecommunicatiewet;

  • b. aanbieder: de aanbieder van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst;

  • c. bevoegde autoriteit:

    • 1°. de officier van justitie, dan wel de door hem in een bepaald geval schriftelijk aangewezen opsporingsambtenaar,

    • 2°. het hoofd van de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dan wel door hem schriftelijk aangewezen functionarissen optredend in het kader van de uitvoering van hun taak,

    • 3°. het hoofd van de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst, dan wel door hem schriftelijk aangewezen functionarissen optredend in het kader van de uitvoering van hun taak.

  • d. gebruiker: de natuurlijke of rechtspersoon die met de aanbieder een overeenkomst is aangegaan met betrekking tot het gebruik van een openbaar telecommunicatienetwerk of de levering van een openbare telecommunicatiedienst, alsmede de natuurlijke of rechtspersoon die daadwerkelijk gebruik maakt van een openbaar telecommunicatienetwerk of een openbare telecommunicatiedienst.

§ 2. Afwijkend gebruik van frequentieruimte

Artikel 2

  • 1 De apparatuur waarmee op grond van artikel 3.22, eerste lid, van de wet een gebruik van frequentieruimte is toegestaan dat afwijkt van het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 3 van de wet voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de apparatuur is voorzien van een inrichting die de nummergegevens, bedoeld in artikel 13.4, eerste lid, van de wet zodanig selecteert dat het selectieproces niet meer dan een plaatselijke, zeer geringe verandering van de functionaliteiten van het desbetreffende netwerk veroorzaakt;

    • b. de apparatuur is voorzien van een inrichting waarmee het uitgezonden vermogen kan worden geregeld;

    • c. indien de apparatuur is voorzien van een inrichting die het, al dan niet in combinatie met het selectieproces, bedoeld onder a, mogelijk maakt om telecommunicatie af te luisteren of op te nemen, dient deze inrichting uitgeschakeld en vergrendeld te zijn;

    • d. de apparatuur is geregistreerd bij Onze Minister.

  • 2 Door of namens de korpschef of Onze Minister van Defensie wordt een plaats aangewezen voor de opslag van de apparatuur, bedoeld in het eerste lid, en wordt ervoor zorg gedragen dat deze plaats beveiligd is en uitsluitend toegankelijk is voor of onder begeleiding van daartoe geautoriseerd personeel.

Artikel 3

Met de in artikel 2 bedoelde apparatuur wordt gelijkgesteld apparatuur die rechtmatig is vervaardigd of in de handel is gebracht in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel rechtmatig is vervaardigd in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die aan tenminste gelijkwaardige technische eisen voldoet.

Artikel 4

  • 1 Bevoegd tot het gebruik van de apparatuur, bedoeld in artikel 2, is de door de korpschef of Onze Minister van Defensie aangewezen opsporingsambtenaar die voldoet aan de door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vastgestelde eisen betreffende kennis van de juridische, operationele en technische aspecten van het gebruik van de apparatuur.

  • 2 De opsporingsambtenaar maakt van het gebruik van de apparatuur proces-verbaal op. Het proces-verbaal vermeldt:

    • a. of gebruik is gemaakt van apparatuur als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, en of de inrichting die het mogelijk maakt om telecommunicatie af te luisteren of op te nemen is uitgeschakeld en vergrendeld,

    • b. de data en de tijdstippen waarop en de plaatsen waar de apparatuur is gebruikt, en

    • c. de gegevens die door het gebruik van de apparatuur zijn verkregen.

  • 3 De opsporingsambtenaar vermeldt de gegevens, bedoeld in het tweede lid, onder b, alsmede de tijdens het gebruik van de apparatuur gehanteerde instellingen en vermogens van de apparatuur in een daartoe aan te leggen registratie en doet mededeling van deze gegevens aan Onze Minister.

§ 3. Bestandsanalyse

Artikel 5

  • 2 Het verzoek is schriftelijk en vermeldt gegevens betreffende twee tijdstippen waarop en locaties waar de gebruiker kennelijk gebruik heeft gemaakt van telecommunicatie. Indien de bevoegde autoriteit, gelet op de feiten of omstandigheden meent dat volstaan kan worden met de vermelding van één tijdstip en één locatie, vermeldt het verzoek, onder aanduiding van de feiten of omstandigheden, de gegevens betreffende één tijdstip en één locatie. Deze gegevens omvatten:

    • a. het tijdstip: het jaar, de maand, de dag, het uur en een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de minuut;

    • b. de locatie: de gemeente, postcode, straat en het huisnummer, dan wel de coördinaten van de Nederlandse Topografische Dienst met twee maal zes cijfers.

  • 3 De feiten of omstandigheden, bedoeld in het tweede lid, betreffen:

    • a. de locatie, wanneer het een locatie betreft waar weinig telecommunicatieverkeer plaatsvindt,

    • b. het tijdstip, wanneer het een tijdstip betreft waarop weinig telecommunicatieverkeer plaatsvindt,

    • c. een geval waarin het nummer waarmee de gebruiker van telecommunicatie contact zoekt, bekend is.

Artikel 6

  • 1 De aanbieder achterhaalt het nummer, bedoeld in artikel 5, eerste lid, door een bewerking toe te passen op de gegevens betreffende het gebruik van het door hem aangeboden openbare telecommunicatienetwerk of de door hem aangeboden openbare telecommunicatiedienst.

  • 2 Nadat de aanbieder het verzoek als bedoeld in artikel 5, eerste lid, heeft ontvangen, verstrekt hij het nummer onverwijld aan de bevoegde autoriteit. De verstrekking is schriftelijk en vermeldt het nummer, dan wel indien de bewerking meer dan één nummer heeft opgeleverd, de nummers. In geval van spoed vindt de verstrekking mondeling plaats, waarna deze schriftelijk wordt bevestigd.

  • 3 De aanbieder verstrekt, in afwijking van het tweede lid, het nummer zo spoedig mogelijk indien het verzoek niet ten minste de gegevens bevat, genoemd in artikel 5, tweede lid.

Artikel 7

Als gegevens, bedoeld in artikel 13.4, tweede lid, tweede volzin, van de wet, worden aangewezen:

  • a. de tijdstippen waarop telecommunicatie heeft plaatsgevonden,

  • b. de met die tijdstippen en de desbetreffende telecommunicatie corresponderende nummers,

  • c. bij welk basisstation elk van de gegevens onder a en b zijn binnengekomen.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 8

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 18 december 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de negenentwintigste januari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals