Regeling groenprojecten Nederlandse Antillen en Aruba 2002

Geraadpleegd op 10-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 20-10-2002 en zichtdatum 20-10-2002.
Geldend van 20-10-2002 t/m heden

Regeling groenprojecten Nederlandse Antillen en Aruba 2002

De Staatssecretaris van Financiën, in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 5.14, derde lid, onderdeel a, zesde lid, en artikel 10.10, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001;

Besluit:

Artikel 1

  • 2 In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. project:

    in het Koninkrijk der Nederlanden buiten Europa gelegen technisch, functioneel en in de tijd samenhangend geheel van activa en werkzaamheden;

    b. bestaand project:

    project dat een jaar voor de dag waarop de aanvraag tot afgifte van een verklaring wordt ingediend reeds voldoet aan een van de projectomschrijvingen van artikel 2 dan wel een project waarvoor een jaar voor die dag reeds een begin met de uitvoering van de bijbehorende fysieke werkzaamheden is gemaakt;

    c. projectbeheerder:

    degene voor wiens rekening en risico het project wordt ontwikkeld en in stand gehouden;

    d. projectvermogen:

    vermogen dat nodig is voor de financiering van activa die noodzakelijk zijn voor en uitsluitend dienstbaar zijn aan de uitvoering van een project;

    e. verklaring:

    schriftelijk besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer als bedoeld in artikel 10.10. derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, waarin wordt verklaard dat een project in het belang is van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos;

    f. accountantsverklaring:

    verklaring afgegeven door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent.

    g. de ministers:

    de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën, en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Verkeer en Waterstaat.

Artikel 2

Een verklaring kan slechts worden afgegeven voor projecten die naar het oordeel van de ministers:

  • a. gericht zijn op:

    • 1º. het opwekken van energie uit hout en energierijke gewassen;

    • 2º. het opwekken van elektrische energie door middel van een windturbine die - voorzover deze normen daarop van toepassing zijn - is gecertificeerd volgens NEN 6096/2 indien certificatie heeft plaatsgevonden voor 1 april 2000, of volgens NVN 11400-0, indien certificatie heeft plaatsgevonden op of na 1 april 2000;

    • 3º. het opwekken van elektrische energie met behulp van fotovoltaïsche cellen;

    • 4º. het gebruik van thermische zonne-energie door middel van zonnecollectoren;

    • 5º. het winnen van aardwarmte;

    • 6º. het opwekken van elektrische energie uit waterkracht;

    • 7º. het met behulp van warmtepompen, met een Seasonal Performance Factor van ten minste 1,2 opwaarderen van laagwaardige warmte naar hoogwaardige warmte, zodanig dat de hoogwaardige warmte nuttig wordt aangewend;

    • 8º. warmte-, onderscheidenlijk koude-opslag in een aquifer gedurende ten minste een maand;

  • b. die naar zijn oordeel in het belang zijn van de bescherming van het milieu, waaronder natuur en bos.

Artikel 3

Een verklaring wordt niet afgegeven op aanvragen voor:

  • a. een bestaand project;

  • b. een project waarvan het projectvermogen minder bedraagt dan € 22.689;

  • c. een project waarvan niet aannemelijk is dat het enig eigen rendement heeft;

  • d. een project waarvan het te verwachten economisch rendement in verhouding tot het risico en het milieubelang zodanig is dat het zonder toepassing van deze regeling tot stand kan komen;

  • e. projecten terzake waarvan de projectbeheerder niet schriftelijk instemt met de controlebepalingen, bedoeld in artikel 9;

  • f. projecten terzake waarvan de projectbeheerder niet schriftelijk instemt met door de ministers te stellen controlevoorwaarden;

  • g. projecten die het lokale belang dan wel het lokale milieu in onvoldoende mate dienen.

Artikel 4

  • 2 De aanvraag voor een verklaring voor projecten bedoeld in artikel 2, dient te worden ingediend bij de Nederlandse onderneming voor energie en milieu bv (Novem).

  • 3 Voor projecten waarvoor reeds eerder een verklaring is afgegeven kan een nieuwe aanvraag eerst drie jaar voor de afloop van de geldende verklaring worden ingediend.

  • 4 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier dat door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op aanvraag beschikbaar wordt gesteld.

  • 5 Aan een aanvrager kan worden verzocht nadere gegevens te verstrekken die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van het project.

  • 6 Aan een aanvrager kan worden verzocht een accountantsverklaring te overleggen, waaruit de juistheid of aannemelijkheid van de in de aanvraag vermelde gegevens blijkt.

Artikel 5

  • 1 De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beslist, in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën en na overleg met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, de Minister van Verkeer en Waterstaat en gehoord hebbende de Minister van Volksgezondheid en Milieuhygiëne van de Nederlandse Antillen dan wel gehoord hebbende de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ontwikkeling en Milieu (Aruba), op een aanvraag binnen acht weken na de indiening ervan.

  • 2 Een afschrift van het besluit wordt gezonden aan de projectbeheerder.

Artikel 6

  • 1 De verklaring kan maximaal negen maanden na afgifte van de verklaring in werking treden en wordt voor geen langere periode dan voor de verwachte levensduur van het project en de duur van ten hoogste tien jaar afgegeven.

  • 2 De verklaring vermeldt de aard van het project, het projectvermogen en de periode waarvoor de verklaring geldt.

  • 3 De verklaring voor een project als bedoeld in artikel 2 vervalt indien binnen 12 maanden na de dag van afgifte van een verklaring, geen aanvang is gemaakt met de uitvoering der werkzaamheden.

  • 4 De verklaring voor een project vervalt indien de projectbeheerder een ander is dan degene die de schriftelijke instemming, bedoeld in artikel 3, onderdeel e en onderdeel f, heeft afgegeven, tenzij de nieuwe projectbeheerder schriftelijk verklaart, in te stemmen met de controlebepalingen, bedoeld in artikel 9, alsmede met de door de minister te stellen voorwaarden.

  • 5 In de verklaring kunnen nadere voorwaarden worden opgenomen.

Artikel 7

  • 1 De verklaring kan door de ministers worden ingetrokken indien:

    • a. de ter zake verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen als bij de beoordeling daarvan de juiste of volledige gegevens bekend waren geweest;

    • b. blijkt dat de uitvoering van het project in aanzienlijke mate afwijkt van het project op grond waarvan de verklaring is afgegeven;

    • c. blijkt dat de projectbeheerder de vermogenstoestand van het project niet afzonderlijk administreert;

    • d. niet wordt voldaan aan de voorwaarden die in de verklaring zijn opgenomen;

    • e. de melding bedoeld in artikel 8, tweede lid, niet onverwijld is geschied;

    • f. de voorwaarden opgenomen in de verklaring, bedoeld in artikel 6, vierde en vijfde lid, of de voorwaarden, bedoeld in artikel 9, niet worden nageleefd.

  • 2 Het besluit tot intrekking kan terugwerkende kracht hebben.

  • 3 Het besluit tot intrekking wordt gezonden aan de aanvrager die ingevolge artikel 4, eerste lid, een aanvraag heeft ingediend.

  • 4 Een afschrift van het besluit wordt gezonden aan de projectbeheerder en aan de inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen Amsterdam.

Artikel 8

  • 1 De kredietinstelling en de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, die kapitaal verschaft ten behoeve van een project waarvoor een verklaring is afgegeven, ziet er op toe dat de vermogenstoestand van het project door de projectbeheerder afzonderlijk wordt geadministreerd op een zodanige wijze dat te allen tijde uit boeken en andere bescheiden de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens duidelijk blijken.

  • 2 Indien de uitvoering van een project wordt gewijzigd doet de kredietinstelling of de beleggingsinstelling, die kapitaal verschaft ten behoeve van een project waarvoor een verklaring is afgegeven, daarvan onverwijld melding aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Artikel 9

Ten behoeve van de uitvoering van deze regeling is met betrekking tot de kredietinstelling en de beleggingsinstelling, bedoeld in artikel 5.14, tweede lid, onderdeel a, onderscheidenlijk onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de projectbeheerder, Hoofdstuk VIII, afdeling 2, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing, waarbij de aldaar jegens de inspecteur opgelegde verplichtingen mede gelden jegens de door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, of de Staatssecretaris van Financiën aangewezen ambtenaren.

Artikel 10

Met de in deze regeling bedoelde normen, meetvoorschriften, tests, verklaringen en certificaten, worden gelijkgesteld normen, meetvoorschriften, tests, verklaringen en certificaten die tenminste een gelijkwaardig niveau waarborgen dan wel indien het verklaringen en certificaten betreft, deze zijn afgegeven op basis van onderzoekingen die aan tenminste gelijkwaardige eisen voldoen.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 2002.

Artikel 13

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling groenprojecten Nederlandse Antillen en Aruba 2002.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 21 december 2001

De

Staatssecretaris

van Financiën,

W. Bos

De

Minister

van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.P. Pronk