Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

[Regeling vervallen per 28-10-2007.]
[Regeling treedt (deels) in werking per 19-09-2002 met terugwerkende kracht tot en met 01-09-2002.]
Geraadpleegd op 08-11-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-01-2002 en zichtdatum 07-11-2024.
Geldend van 24-06-2005 t/m 27-10-2007

Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

Gelet op de artikelen 1, 12, 13, 16, 17, 24, 34 en 35 Besluit toezicht effectenverkeer 1995 stelt de Bank de volgende regeling vast:

01. Inleidende bepalingen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Voor de wijze waarop de Autoriteit Financiële Markten en De Nederlandsche Bank NV zullen samenwerken bij het toezicht, wordt verwezen naar het bovengenoemde overdrachtsbesluit, alsmede naar het convenant tussen de Autoriteit Financiële Markten, De Nederlandsche Bank NV en de Pensioen- & Verzekeringskamer. De afspraken zijn er bijvoorbeeld op gericht om informatie die voor meer dan één toezichthouder relevant is, bijvoorbeeld aan de vergunningverlenende toezichthouder kan worden aangeleverd. Deze zal voor verspreiding aan de overige toezichthouders zorgdragen.

In het Besluit van 29 augustus 2002 tot wijziging van het overdrachtsbesluit(Stb. 452) heeft de Minister van Financiën de verantwoordelijkheid voor het prudentiële toezicht op effecteninstellingen belegd bij De Nederlandsche Bank. Teneinde deze taak uit te voeren heeft de Bank de hierna volgende Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002 opgesteld. De rechtsbasis hiervan is, evenals voor de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 gold, de Wte 1995 en het Besluit toezicht effectenverkeer 1995. In het kader van de hervorming van het toezicht is de bevoegdheid tot het uitvaardigen van prudentiële regels onder de Wte 1995 overgedragen aan De Nederlandsche Bank NV. Uitgangspunt bij de daardoor noodzakelijk geworden intrekking van prudentiële bepalingen door de Autoriteit FM en de uitvaardiging van de prudentiële bepalingen (en daarmee samenhangende bepalingen die voor beide toezichthouders relevant zijn teneinde hun werkzaamheden te kunnen uitvoeren) is dat ten tijde van de overgang van dit toezicht geen materiële wijziging in de regelgeving wordt aangebracht. Om deze reden zal het totaalbeeld van de onderstaande regeling en de Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 tezamen materieel identiek zijn aan de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 van 7 januari 1999, zoals gewijzigd per 1 september 2001.

Voorzien wordt dat de Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002 de komende jaren zal worden herzien, mede ten behoeve van de harmonisatie van gelijkgerichte prudentiële regels en ter verwerking van de door de Bank opgedane toezichtservaring bij deze voor haar nieuwe categorie instellingen. Als bijlage 4 is opgenomen een concordantietabel waaruit blijkt welke bepalingen uit de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999 waar zijn neergeslagen in de hiernavolgende regeling.

Voor een toelichting op de artikelen in de voorliggende Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002 wordt verwezen naar de Toelichting op de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999, voor zover passages nog relevant zijn.

Artikel 1

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • a) de wet: de Wet toezicht effectenverkeer 1995;

  • b) het besluit: het Besluit toezicht effectenverkeer 1995;

  • c) uitgevende instelling: een onderneming of instelling te wier laste effecten zijn of worden uitgegeven in of vanuit Nederland buiten een besloten kring;

  • d) effecteninstelling: een effectenbemiddelaar of vermogensbeheerder als bedoeld in artikel 1, onder b, respectievelijk c, van de wet;

  • e) Bank: De Nederlandsche Bank NV;

  • f) effectenbeurs: een effectenbeurs als bedoeld in artikel 1, onder e, van de wet;

  • g) financiële instrumenten: effecten als bedoeld in artikel 1, sub a, van de wet en rente-, valuta- of aandelenswaps of soortgelijke overeenkomsten als bedoeld in artikel 1, sub b, ten vijfde, onderscheidenlijk sub c, ten tweede, van de wet;

  • h) effectendiensten:

    • (1) het ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het op naam en voor rekening van die cliënten doorgeven van die orders aan een andere effecteninstelling;

    • (2) het ontvangen van orders van cliënten met betrekking tot financiële instrumenten en het voor rekening van die cliënten uitvoeren of doen uitvoeren van die orders alsmede het anderszins bijeenbrengen van koper en verkoper ter zake van transacties in financiële instrumenten;

    • (3) het uitvoeren van transacties met betrekking tot financiële instrumenten voor eigen rekening, anders dan bij uitgifte van financiële instrumenten als bedoeld onder sub 5 en anders dan in het kader van het onderhouden van een markt als bedoeld onder sub 6;

    • (4) het aanbieden van de mogelijkheid om door het openen van een rekening vorderingen te verkrijgen, luidende in effecten, waarbij door middel van deze rekening transacties in effecten kunnen worden bewerkstelligd;

    • (5) het overnemen of plaatsen van financiële instrumenten bij uitgifte;

    • (6) het verrichten van transacties met betrekking tot financiële instrumenten teneinde een markt in financiële instrumenten te onderhouden;

    • (7) het optreden als plaatselijke onderneming. Een plaatselijke onderneming is een effecteninstelling die op een in een lidstaat van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling gevestigde en onder toezicht staande effectenbeurs voor opties of voor rechten op overdracht op termijn van goederen, of voor soortgelijke effecten, uitsluitend effectendiensten verricht als bedoeld onder:

      • (a) sub 2, voor zover als cliënt uitsluitend andere tot die effectenbeurs toegelaten effecteninstellingen optreden;

      • (b) sub 3, voor zover als tegenpartij uitsluitend andere tot die effectenbeurs toegelaten effecteninstellingen optreden; en/of

      • (c) sub 6, voor zover als tegenpartij uitsluitend andere tot die effectenbeurs toegelaten effecteninstellingen optreden,

      en voor zover de uitvoering en afwikkeling van de effectentransacties geschieden onder de verantwoordelijkheid van een clearinginstelling van diezelfde effectenbeurs en door die clearinginstelling worden gegarandeerd;

    • (8) het verrichten van vermogensbeheer. Vermogensbeheer is:

      • (a) het op grond van een overeenkomst verrichten van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een cliënt, dan wel over aan deze cliënt toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten, daaronder het op naam en voor rekening van die cliënt doorgeven van orders met betrekking tot financiële instrumenten aan een andere effecteninstelling; en/of

      • (b) het op grond van een overeenkomst verrichten van het beheer over financiële instrumenten die toebehoren aan een cliënt, dan wel over aan deze cliënt toebehorende middelen ter belegging in financiële instrumenten, daaronder het voor rekening van die cliënt uitvoeren of doen uitvoeren van transacties met betrekking tot financiële instrumenten;

  • i) kredietinstelling: tenzij anders aangegeven, een kredietinstelling die is ingeschreven in het register als bedoeld in artikel 21 van de wet;

  • j) financiële instelling: een financiële instelling als gedefinieerd in artikel 1, onderdeel 5 van Richtlijn 2000/12/EG van 20 maart 2000 (L 126/1);

  • k) groep: tenzij anders aangegeven, een groep als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de wet;

  • l) effecten: effecten als bedoeld in artikel 1, sub a, van de wet.

02. Eigen vermogen en toetsingsvermogen voor effecteninstellingen als bedoeld in de artikelen 12 en 13 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

02.1. Minimum vereist bedrag aan eigen vermogen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 2

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling beschikt doorlopend over een eigen vermogen als omschreven in bijlage 1, van ten minste:

  • a) 35.000 euro, als de effecteninstelling de effectendienst bedoeld in artikel 1, onder h, sub 1, verricht, mits de effecteninstelling deze dienst niet, overeenkomstig artikel 13 of 14 van de wet, verricht of voornemens is te verrichten in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

  • b) 50.000 euro, als de effecteninstelling een of meer van de volgende effectendiensten verricht:

  • c) 730.000 euro, als de effecteninstelling, al dan niet naast de onder a en b genoemde effectendiensten, een of meer van de effectendiensten bedoeld in artikel 1, onder h, sub 3, sub 4, sub 5 of sub 6 verricht.

02.2. Minimum vereist bedrag aan toetsingsvermogen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 3

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling, met uitzondering van de plaatselijke onderneming, beschikt doorlopend over een toetsingsvermogen als omschreven in bijlage 1, dat ten minste de som bedraagt van de in bijlage 2 omschreven kapitaalvereisten.

  • 2 Een plaatselijke onderneming voldoet aan de voor de effectenbeurs waartoe de plaatselijke onderneming is toegelaten geldende regels met betrekking tot de vereiste financiële waarborgen voor plaatselijke ondernemingen.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Onverminderd het bedrag van het in artikel 3 bedoelde toetsingsvermogen, beschikt een effecteninstelling, met uitzondering van de plaatselijke onderneming, over een toetsingsvermogen van ten minste 25% van de vaste kosten van de effecteninstelling in het afgelopen boekjaar.

  • 2 De vaste kosten als bedoeld in het eerste lid, omvatten alle kosten, met uitzondering van:

    • a) de variabele kosten van werknemers waarvan het dienstverband niet onverwijld en zonder schadeloosstelling kan worden opgezegd;

    • b) de kosten van werknemers waarvan het dienstverband onverwijld en zonder schadeloosstelling kan worden opgezegd;

    • c) de variabele kosten betreffende de voor de effecteninstelling verrichte effectendiensten;

    • d) de afschrijvingen;

    • e) de rentekosten over achtergestelde leningen als bedoeld in bijlage 1, rubriek 1.2.1.f;

    • f) de buitengewone kosten met een eenmalig karakter; en

    • g) de overige, door de Bank schriftelijk goedgekeurde, variabele kosten.

  • 3 De Bank kan het krachtens het eerste lid vereiste toetsingsvermogen aanpassen in geval dat naar haar oordeel sprake is van aanzienlijke wijzigingen in de werkzaamheden van de effecteninstelling sinds het voorgaande boekjaar.

  • 4 Wanneer de effecteninstelling haar werkzaamheden niet gedurende een volledig boekjaar heeft uitgeoefend, bedraagt het vereiste een kwart van het in het programma van werkzaamheden van de effecteninstelling begrote cijfer voor de vaste kosten, tenzij de Bank aanpassing van dit programma verlangt.

02.3 . Bewaking en beheersing van grote risico's

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 5

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Onverminderd artikel 3 bewaakt en beheerst een effecteninstelling, met uitzondering van de plaatselijke onderneming, de omvang van haar grote risico's overeenkomstig de voorschriften in bijlage 2.

02.4. Toezicht op niet-geconsolideerde basis

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 6

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 De ingevolge de artikelen 2, 3 en 4 gestelde kapitaalvereisten worden berekend op niet-geconsolideerde basis.

  • 2 Een effecteninstelling die deel uit maakt van een groep waartoe een of meer andere financiële instellingen behoren, voert systemen in voor de bewaking van de bronnen van eigen en vreemd vermogen van alle andere instellingen binnen de groep en van de grote risico's binnen de groep.

  • 3 Een effecteninstelling rapporteert de Bank omtrent alle risico's binnen een groep die de financiële positie van de effecteninstelling in gevaar kunnen brengen.

  • 4 De effecteninstelling dient te voldoen aan de door de Bank te stellen bijzondere regels betreffende:

    • a) het, onverminderd de artikelen 3 en 4, door de effecteninstelling aan te houden toetsingsvermogen; en/of

    • b) beperkingen van de omvang van de al dan niet uit de balans blijkende verplichtingen tussen de effecteninstelling en de andere instellingen die deel uitmaken van de groep waartoe ook de effecteninstelling behoort,

    in het geval dat naar het oordeel van de Bank de effecteninstelling onvoldoende is beschermd tegen de in het derde lid bedoelde risico's.

02.5 . Waarderingsmethoden voor rapportagedoeleinden

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 7

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling waardeert de activa en passiva, alsmede de niet uit de balans blijkende rechten en verplichtingen, op grondslagen die voldoen aan normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.

  • 2 De handelsportefeuille van de effecteninstelling wordt dagelijks gewaardeerd tegen de marktwaarde dan wel, indien de marktwaarde niet direct te bepalen is, tegen de geschatte opbrengstwaarde, berekend op basis van financiële berekeningstechnieken die voldoen aan normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd.

  • 3 Met betrekking tot de toegepaste waarderingsmethode dient een bestendige gedragslijn te worden gevolgd.

02.6. Rapportageverplichtingen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 8

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling waarop artikel 4, eerste lid, van toepassing is, rapporteert door middel van staten overeenkomstig de door de Bank te verstrekken modellen aan de Bank per ultimo van iedere maand, uiterlijk op de tiende werkdag na afloop van de desbetreffende maand, over de balans, resultatenrekening, de stand van het toetsingsvermogen alsmede over de grote risico's als bedoeld in bijlage 2.

  • 2 In afwijking van het eerste lid, rapporteert de effecteninstelling die de effectendiensten als bedoeld in artikel 1, onder h, sub 1 of 8a, verricht, door middel van staten overeenkomstig de door de Bank te verstrekken modellen, aan de Bank per ultimo van ieder kwartaal, uiterlijk op de vijftiende werkdag na afloop van het desbetreffende kwartaal, over de balans, resultatenrekening, de stand van het toetsingsvermogen alsmede over de grote risico's als bedoeld in bijlage 2.

  • 3 De effecteninstelling als bedoeld in het eerste of tweede lid rapporteert de Bank onverwijld indien het aanwezige toetsingsvermogen daalt onder de grenswaarde van 120% van het toetsingsvermogen waarover de effecteninstelling ingevolge artikel 3, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, dient te beschikken.

  • 4 Een effecteninstelling als bedoeld in artikel 2 rapporteert de Bank onverwijld indien het aanwezige eigen vermogen daalt onder de voor die instelling ingevolge artikel 2 vereiste eigen vermogen.

  • 5 Onverminderd het eerste tot en met het tweede lid, rapporteert een effecteninstelling zoveel vaker aan de Bank als de Bank dat eist.

Artikel 8a

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 In dit artikel wordt verstaan onder International Accounting Standards (IAS)/International Financial Reporting Standards (IFRS): de door de International Accounting Standards Board vastgestelde en door de Europese Commissie goedgekeurde standaarden en de daarbij behorende interpretaties voor jaarrekeningen, bedoeld in artikel 2 van de Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PbEG L 243).

  • 2 Een effecteninstelling die in haar jaarrekening overgaat op IAS/IFRS, gaat in de rapportages als bedoeld in artikel 8 eveneens over op IAS/IFRS. De effecteninstelling kan in deze rapportages uitsluitend overgaan op IAS/IFRS aan het begin van een boekjaar. Een effecteninstelling kan niet terugkomen op een eenmaal gemaakte overgang op IAS/IFRS.

  • 3 Een effecteninstelling die overgaat op IAS/IFRS dient eenmalig een aanvullende rapportage als bedoeld in artikel 8 in bij de Bank, op basis van IAS/IFRS en naar de stand op het moment van overgang op IAS/IFRS. De effecteninstelling licht bij deze eenmalige aanvullende rapportage tevens belangrijke verschillen toe met betrekking tot de omvang en de samenstelling van het toetsingsvermogen, zoals deze resulteren uit deze eenmalige aanvullende rapportage onderscheidenlijk uit de reguliere rapportage als bedoeld in artikel 8, ingevuld naar de stand aan het einde van het laatste boekjaar voorafgaand aan het moment van overgang op IAS/IFRS.

  • 4 De effecteninstelling dient de in het derde lid bedoelde aanvullende rapportage in bij de Bank gelijktijdig met de eerstvolgende reguliere rapportage als bedoeld in artikel 8 na het moment van overgang op IAS/IFRS. In het geval een effecteninstelling in haar jaarrekening overgaat of is overgegaan op IAS/IFRS met ingang van een boekjaar dat is aangevangen voor 1 juli 2005, dient de effecteninstelling de in het derde lid bedoelde aanvullende rapportage uiterlijk in bij de Bank op de tiende werkdag van juli 2005, indien zij maandelijks rapporteert, dan wel uiterlijk op de vijftiende werkdag van juli 2005, indien zij op kwartaalbasis rapporteert.

03 . Vermogensscheidingsregels als bedoeld in de artikelen 16 en 34 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

03.1. Algemene bepaling

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 9

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling, niet zijnde een kredietinstelling, als bedoeld in artikel 15 Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002 respectievelijk een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, als bedoeld in artikel 16 Nadere regeling gedragstoezicht effectenverkeer 2002, maakt enkel gebruik van de aldaar bedoelde effectengiro respectievelijk bewaarinstelling indien

  • - de effectengiro respectievelijk de bewaarinstelling beschikt over een bedrag aan eigen vermogen als omschreven in bijlage I, met inachtneming van rubriek 2.5.3 van bijlage 2, van ten minste 125.000 euro;

  • - de Bank bij de effectengiro respectievelijk de bewaarinstelling alle inlichtingen kan inwinnen of doen inwinnen, die naar het oordeel van de Bank nodig zijn voor het toezicht op het eigen vermogen; en

  • - de effectengiro respectievelijk de bewaarinstelling zorg draagt voor een adequate administratieve organisatie met betrekking tot de in bewaring genomen effecten en gelden respectievelijk effecten, overeenkomstig bijlage 3 van deze regeling, voor zover nodig voor het toezicht op het eigen vermogen.

04 . Regels voor effecteninstellingen met betrekking tot de administratieve organisatie en interne controle als bedoeld in de artikelen 17 en 34 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995, alsmede ter uitvoering van de artikelen 24 en 35 van het Besluit toezicht effectenverkeer 1995

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 10

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling beschikt, met het oog op het adequaat functioneren van de effecteninstelling en de naleving van bij of krachtens de wet gestelde vereisten, over een adequate administratieve organisatie en een systeem van interne controle overeenkomstig de regels in bijlage 3.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde administratieve organisatie en het systeem van interne controle, worden op systematische wijze beschreven, regelmatig geëvalueerd en zonodig geactualiseerd.

Artikel 11

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, draagt zorg voor de vastlegging in een daartoe opgezette administratie, van alle binnen het bedrijf van de effecteninstelling geconstateerde overtredingen van de bij of krachtens de wet gestelde regels door haar medewerkers en rapporteert ten minste per kwartaal, uiterlijk op de tiende werkdag na afloop van het desbetreffende kwartaal, aan de Bank.

Artikel 12

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 In het geval een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, voornemens is een medewerker in dienst te nemen die werkzaam zal zijn op het gebied van de door de wet bestreken en door de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, uitgeoefende diensten, wint de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, in het kader van zijn oordeelsvorming over de deskundigheid en betrouwbaarheid van betrokkene ten minste schriftelijke inlichtingen in bij de werkgever of werkgevers bij welke betrokkene gedurende de laatste 5 jaar werkzaam is geweest.

  • 2 De effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, is verplicht van betrokkene als bedoeld in het eerste lid te eisen dat deze onvoorwaardelijk toestemming verleent voor het inwinnen van inlichtingen.

  • 3 Een effecteninstelling waaraan inlichtingen over een betrokkene als bedoeld in het eerste lid worden gevraagd is verplicht deze inlichtingen schriftelijk dan wel elektronisch binnen drie weken na de in het eerste lid bedoelde aanvraag te verstrekken.

05. Slotbepalingen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Artikel 13

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Deze regeling kan worden aangehaald als 'Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002'. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 september 2002.

Artikel 14

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Overgangsregeling:

  • 1 Als modellen in de zin van artikel 8 worden aangewezen de modellen die op basis van de Nadere regeling 1999 door de Autoriteit Financiële Markten waren vastgesteld, met dien verstande dat voor 'Autoriteit-FM' voortaan 'De Nederlandsche Bank' moet worden gelezen.

  • 2 Door de Autoriteit-FM genomen besluiten of gegeven oordelen op basis van de artikelen 7, 9 en 11 van de Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te zijn genomen door de Bank.

Bijlage 1. Bijlage ter uitvoering van de artikelen 2 en 3 van deze regeling, houdende bepalingen omtrent de elementen van de begrippen eigen vermogen en toetsingsvermogen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

1.1 De bestanddelen van het eigen vermogen als bedoeld in artikel 2 van deze regeling

  • 1 Onder eigen vermogen als bedoeld in artikel 2 van deze regeling wordt verstaan voor wat betreft:

    • a) een naamloze of besloten vennootschap: het geplaatste en volgestorte aandelenkapitaal met uitsluiting van de cumulatief preferente aandelen;

    • b) een vennootschap onder firma: de afgezonderde gestorte vermogensbestanddelen der vennoten;

    • c) een commanditaire vennootschap: de afgezonderde gestorte vermogensbestanddelen der beherende vennoten, alsmede het gestorte commanditaire kapitaal;

    • d) een coöperatie: het door de leden gestorte of ingelegde kapitaal;

    • e) andere rechtsvormen alsmede natuurlijke personen: het voordelige verschil tussen bezittingen en schulden.

  • 2 Een effecteninstelling met een rechtsvorm als bedoeld in 1.1.1, onderdelen a tot en met d, voegt voor de berekening van de omvang van het eigen vermogen aan de in het desbetreffende onderdeel genoemde vermogensbestanddelen toe:

    • - de in de jaarrekening als zodanig gepresenteerde reserves, exclusief de herwaarderingsreserve;

    • - tussentijdse en door een accountant geverifieerde positieve resultaten, onder aftrek van uit te keren dividenden en te betalen belastingen.

Tussentijdse negatieve resultaten worden te allen tijde direct in mindering gebracht van de in het desbetreffende onderdeel genoemde vermogensbestanddelen.

1.2 De bestanddelen van het toetsingsvermogen als bedoeld in artikel 3 van deze regeling

  • 1 Onder toetsingsvermogen als bedoeld in artikel 3 van deze regeling wordt verstaan het eigen vermogen als bedoeld in artikel 2 van deze regeling, vermeerderd met de bestanddelen genoemd onder a tot en met f, en verminderd met de bestanddelen genoemd onder g, h en i:

    • a) de herwaarderingsreserve;

    • b) cumulatief preferente aandelen met een onbepaalde looptijd, voor zover deel uitmakend van het gestorte kapitaal;

    • c) de aansprakelijkheidsverplichtingen van leden van coöperatieve instellingen, te weten het niet gestorte kapitaal en de statutaire verplichting van de leden van deze coöperatieve instellingen tot het doen van aanvullende niet terugbetaalbare stortingen bij verlies, mits die stortingen in dat geval onmiddellijk gevorderd kunnen worden;

    • d) cumulatief preferente aandelen met een vaste looptijd voor zover deel uitmakend van het gestorte kapitaal;

    • e) achtergestelde leningen met een minimale oorspronkelijke looptijd van vijf jaren dan wel, indien de looptijd onbepaald is, leningen waarbij in de schuldovereenkomst een opzegtermijn van ten minste vijf jaren is overeengekomen, die voldoen aan de volgende voorwaarden:

      • - de vorderingen van de leninggever op de leningnemende instelling, voor zover het de terugbetaling van het leningsbedrag betreft, moeten volledig achtergesteld zijn bij die van alle niet-achtergestelde crediteuren;

      • - gehele of gedeeltelijke aflossing van de achtergestelde lening is slechts mogelijk nadat de Bank de opheffing van de achterstelling schriftelijk heeft goedgekeurd. Toestemming wordt verleend indien het verzoek uitgaat van de effecteninstelling, zijnde de leningnemer, en diens solvabiliteit niet zodanig wordt aangetast dat niet langer wordt voldaan aan de kapitaaleisen;

      • - alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

      • - de hoogte tot welke de achtergestelde lening kan worden gerekend tot het toetsingsvermogen, zal lineair worden verlaagd gedurende ten minste de vijf jaar die voorafgaan aan de datum van de terugbetaling, inhoudende dat, rekening houdend met het aflossingsschema, bedragen met een resterende looptijd van 0 tot 1 jaar, van 1 tot 2 jaar, van 2 tot 3 jaar, van 3 tot 4 jaar en van 4 tot 5 jaar, voor 0%, 20%, 40%, 60%, respectievelijk voor 80% worden meegeteld voor het beschikbare toetsingsvermogen;

      • - de leningovereenkomst bevat geen bepalingen krachtens welke de achtergestelde lening in bepaalde omstandigheden, anders dan na liquidatie van de effecteninstelling, voor de overeen-gekomen datum moet worden terugbetaald;

    • f) achtergestelde leningen met een minimale oorspronkelijke looptijd van twee jaren dan wel, indien de looptijd onbepaald is, leningen waarbij in de schuldovereenkomst een opzegtermijn van ten minste twee jaren is overeengekomen, die voldoen aan de volgende voorwaarden:

      • - de vorderingen van de leninggever op de leningnemende instelling, voor zover het de terugbetaling van het leningsbedrag betreft, moeten volledig achtergesteld zijn bij die van alle niet-achtergestelde crediteuren;

      • - gehele of gedeeltelijke aflossing van de achtergestelde lening is slechts mogelijk nadat de Bank de opheffing van de achterstelling schriftelijk heeft goedgekeurd. Toestemming wordt verleend indien het verzoek uitgaat van de effecteninstelling, zijnde de leningnemer en diens solvabiliteit niet zodanig wordt aangetast dat niet langer wordt voldaan aan de kapitaaleisen;

      • - alleen de daadwerkelijk gestorte bedragen worden in aanmerking genomen;

      • - de leningovereenkomst bevat geen bepalingen krachtens welke de achtergestelde lening in bepaalde omstandigheden, anders dan na liquidatie van de effecteninstelling, voor de overeen-gekomen datum moet worden terugbetaald;

      • - in afwijking van het gestelde onder het tweede gedachtestreepje ten aanzien van de aflossingen mag noch de hoofdsom, noch de interest van de lening worden afgelost dan wel betaald, indien zulks zou betekenen dat het aanwezige toetsingsvermogen van de betrokken effecteninstelling minder dan 100% van het totale vereiste toetsingsvermogen van de betrokken effecteninstelling zou bedragen;

    • g) de geldswaarde van de eigen aandelen in de effecteninstelling gewaardeerd tegen boekwaarde;

    • h) de immateriële activa;

    • i) de niet liquide activa, te weten

      • - materiële vaste activa minus het gedeelte waarop een hypothecaire zekerheid rust;

      • - deelnemingen in en achtergestelde schuldvorderingen op kredietinstellingen en financiële instellingen die zijn ingeschreven in het register bedoeld in artikel 52 van de Wet toezicht kredietwezen 1992, welke tot het eigen vermogen van die instellingen worden gerekend, met uitzondering van deelnemingen die als onderdeel van de handelsportefeuille worden aangehouden;

      • - niet onmiddellijk verhandelbare deelnemingen en andere beleggingen in ondernemingen die geen financiële instelling zijn;

      • - tekorten bij dochterondernemingen;

      • - deposito's, met uitzondering van die welke binnen 90 dagen opvraagbaar zijn, en tevens met uitzondering van margebetalingen in verband met futures en optiecontracten;

      • - leningen en andere verschuldigde bedragen, met uitzondering van die welke binnen 90 dagen moeten worden terugbetaald;

      • - materiële voorraden, tenzij daar al kapitaalvereisten op van toepassing zijn.

  • 2 Ten aanzien van de in rubriek 1.2.1 genoemde vermogensbestanddelen gelden de volgende limieten:

    • a) de som van de bestanddelen a tot en met e mag niet meer bedragen dan 100% van het eigen vermogen, verminderd met de som van de bestanddelen g, h en i;

    • b) de som van de bestanddelen c, d, en e mag niet meer bedragen dan 50% van het eigen vermogen verminderd met de som van de bestanddelen g, h en i;

    • c) het bestanddeel f mag uitsluitend als bestanddeel van het toetsingvermogen in aanmerking worden genomen ter voldoening aan de kapitaaleisen ter dekking van het marktrisico en niet meer bedragen dan 100% van het eigen vermogen, verminderd met de som van de bestanddelen g, h en i;

    • d) de som van de bestanddelen a tot en f mag niet meer bedragen dan 100% van het eigen vermogen, verminderd met de som van de bestanddelen g, h en i.

Bijlage 2. Bijlage ter uitvoering van artikel 3 van deze regeling, houdende bepalingen omtrent de kapitaalvereisten voor het afdekken van het marktrisico en overige financiële risico's.

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

2.1. Definities

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a) handelsportefeuille: de eigen posities in financiële instrumenten die door de effecteninstelling voor wederverkoop worden aangehouden of worden ingenomen met de bedoeling op korte termijn een voordeel te behalen uit bestaande of verwachte verschillen tussen de aankoop- en verkoopprijzen of uit andere koers- of renteschommelingen, en posities in financiële instrumenten uit hoofde van door een tussenpersoon voor eigen rekening verrichte compenserende aan- en verkopen of posities die worden ingenomen teneinde andere elementen van de handelsportefeuille af te dekken.

    Voor de toepassing van deze bijlage wordt onder de handelsportefeuille tevens begrepen de onderstaande posities:

    • - de risicoposities in verband met niet-afgewikkelde transacties als bedoeld in 2.4.1 tot en met 2.4.3, leveringen zonder tegenprestatie ('free deliveries') als bedoeld in 2.4.4 en afgeleide over the counter (OTC)-instrumenten als bedoeld in 2.4.9 tot en met 2.4.12;

    • - de risicoposities als bedoeld in 2.4.5 tot en met 2.4.8 in verband met retrocessie-overeenkomsten en verstrekte effectenleningen, welke berusten op overeenkomstig punt a hierboven in de handelsportefeuille opgenomen effecten en de risicoposities in verband met omgekeerde retrocessie-overeenkomsten en opgenomen effectenleningen, welke voldoen aan de voorwaarden vermeld onder (1), (2), (3) en (5) dan wel aan de voorwaarden vermeld onder (4) en (5);

      • (1) de risicoposities worden dagelijks tegen marktwaarde gewaardeerd volgens de procedure beschreven in 2.4;

      • (2) de zekerheid wordt aangepast om rekening te houden met veranderingen van betekenis in de waarde van de effecten waarop de overeenkomst of effectenleningstransactie in kwestie berust, overeenkomstig een voor de Bank aanvaardbare regel;

      • (3) in de overeenkomst of effectenleningstransactie is bepaald dat de vorderingen van de instelling automatisch en onmiddellijk worden gecompenseerd met de vorderingen van de tegenpartij, indien deze in gebreke blijft;

      • (4) de overeenkomst of effectenleningstransactie in kwestie wordt aangegaan tussen professionele partijen;

      • (5) een dergelijke overeenkomst of effectenleningstransactie wordt uitsluitend aangegaan in de gebruikelijke en passende omstandigheden, kunstmatige transacties, vooral die welke geen korte-termijntransacties zijn, zijn uitgesloten;

    • - de risicoposities in de vorm van provisie, courtage, rente, dividend en marges met betrekking tot aan een effectenbeurs verhandelde afgeleide instrumenten, welke rechtstreeks verband houden met de in de handelsportefeuille opgenomen elementen;

    • - incidentele posities die voortvloeien uit fouten bij de uitvoering van cliëntenorders. Indien het een instelling niet is toegestaan om transacties voor eigen rekening te verrichten dienen betreffende posities onverwijld te worden afgebouwd. Indien hieraan in redelijkheid vanwege specifieke (markt) omstandigheden niet kan worden voldaan kan de Bank in bijzondere gevallen toestemming geven voor een verlenging van deze termijn;

  • b) beleggingsportefeuille: de eigen posities in financiële instrumenten waarvan de effecteninstelling kan aantonen dat deze uitsluitend worden aangehouden als belegging en niet voor handelsdoeleinden, met inachtneming van de navolgende voorwaarden met betrekking tot de administratie van de beleggingsportefeuille:

    • - de beleggingsportefeuille wordt separaat geadministreerd van de handelsportefeuille;

    • - posities van de beleggingsportefeuille mogen niet overgeboekt worden naar de handelsportefeuille en vice versa;

    • - transacties in de beleggingsportefeuille dienen onmiddellijk na uitvoering geadministreerd te worden in de beleggingsportefeuille;

    • - een effecteninstelling beschrijft uitvoerig het doel van de beleggingsportefeuille alsmede de financiële instrumenten die gehanteerd worden in deze beleggingsportefeuille;

    • - alle andere aanvullende voorwaarden die door de Bank worden gesteld;

  • c) algemeen risico: het risico van een prijsverandering van een financieel instrument als gevolg van (bij een verhandelbaar schuldinstrument of daarvan afgeleid instrument) een wijziging in de rentestand of (bij een aandeel of daarvan afgeleid instrument) een algemene koersontwikkeling op de aandelenmarkt;

  • d) specifiek risico: het risico van een prijsverandering van een financieel instrument als gevolg van factoren die verband houden met de emittent ervan of, in het geval van een afgeleid instrument, de emittent van het onderliggende instrument;

  • e) posten centrale overheid: lange en korte posities in activa betreffende:

    • - kasmiddelen en gelijkwaardige posten;

    • - vorderingen op, of activa die uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door, centrale overheden en centrale banken van Zone A;

    • - vorderingen op de Europese Gemeenschappen;

    • - vorderingen op, of activa die uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door, centrale overheden en centrale banken van Zone B, luidende en gefinancierd in de nationale valuta van de leningnemer; alsmede

    • - activa die ten genoegen van de Bank zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door centrale overheden of centrale banken van Zone A of door de Europese Gemeenschappen, door deposito's in contanten bij de leningverstrekkende instelling of door certificaten van deposito of soortgelijk papier, uitgegeven door en gedeponeerd bij laatstgenoemde instelling;

  • f) gekwalificeerde posten: lange en korte posities in activa betreffende:

    • - vorderingen op, of activa die uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door, de Europese Investeringsbank of multilaterale ontwikkelingsbanken;

    • - vorderingen op kredietinstellingen van Zone A vertegenwoordigen en die geen eigen vermogen van die instellingen zijn of activa die uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door kredietinstellingen van Zone A;

    • - activa die vorderingen op kredietinstellingen van Zone B vertegenwoordigen met een looptijd van ten hoogste een jaar, met uitzondering van door deze instellingen uitgegeven effecten die als bestanddelen van hun eigen vermogen zijn erkend of activa die vorderingen met een looptijd van ten hoogste een jaar vertegenwoordigen welke uitdrukkelijk zijn gegarandeerd door kredietinstellingen van Zone B;

    • - of activa die ten genoegen van de Bank zijn gegarandeerd door onderpand in de vorm van effecten die zijn uitgegeven door de Europese Investeringsbank of door multilaterale ontwikkelingsbanken;

    • - liquide middelen in de inningfase;

    • - lange en korte posities in schuldinstrumenten uitgegeven door effecteninstellingen;

  • g) rapportagevaluta: de euro;

  • h) warrant: een effect dat de houder het recht geeft om tot het einde van de looptijd van de warrant tegen een vastgestelde prijs een aantal gewone (certificaten van) aandelen of obligaties te kopen. De afwikkeling kan plaatsvinden door levering van de desbetreffende effecten zelf of het equivalent daarvan in geldmiddelen;

  • i) gedekte warrant: een door een ander lichaam dan de emittent van het onderliggend instrument uitgegeven instrument dat de houder het recht geeft om tot het einde van de looptijd van de warrant tegen een vastgestelde prijs een aantal gewone (certificaten van) aandelen of obligaties te kopen, of het recht om winst vast te leggen of verlies te vermijden op grond van schommelingen in een index betreffende een van de financiële instrumenten;

  • j) (omgekeerde) retrocessieovereenkomst: een overeenkomst waarbij een instelling of haar tegenpartij effecten overdraagt onder de verbintenis deze effecten of vervangende effecten met dezelfde kenmerken tegen een vastgestelde prijs op een door de overdragende instelling bepaald of te bepalen tijdstip in de toekomst terug te kopen, wordt aangemerkt als een retrocessieovereenkomst voor de instelling die bij het aangaan van de transactie de effecten verkoopt en een omgekeerde retrocessieovereenkomst voor de instelling die de effecten koopt;

  • k) converteerbaar waardepapier: een waardepapier dat naar keuze van de houder tegen een ander waardepapier, gewoonlijk een aandeel van de emittent, kan worden omgeruild;

  • l) in the money: een afgeleid financieel instrument met intrinsieke waarde is 'in the money'. Bij een call optie betekent dit dat de uitoefenprijs van de optie onder de koers ligt van de onderliggende waarde. Bij een put optie betekent dit dat de uitoefenprijs van de optie hoger is dan de koers van de onderliggende waarde;

  • m) delta: de verwachte verandering van een (optie)prijs als evenredig deel van een geringe verandering in de prijs van het onderliggende instrument;

  • n) margin: het door een effectenbeurs verplicht gestelde bedrag dat ter dekking dient te worden aangehouden van een (optie)positie;

  • o) theoretische hoofdsom: het product van de handelseenheid en de uitoefenprijs van het onderliggende effect waarop het afgeleide financiële instrument betrekking heeft;

  • p) handelseenheid: de hoeveelheid van een onderliggend instrument waarop één afgeleid instrument betrekking heeft;

  • q) Zone A: betreft de lidstaten van de Europese Gemeenschap en alle overige landen die volwaardig lid zijn van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en de landen die bijzondere leningsarrangementen met het Internationale Monetaire Fonds (IMF) hebben gesloten in samenhang met de algemene leningsarrangementen (GAB) van het IMF. Een land dat zijn officiële externe schuld herstructureert wordt echter voor een periode van vijf jaar van de omschreven groep uitgesloten. Tot deze groep worden de volgende met name genoemde landen gerekend: Australië, België, Canada, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, Griekenland, Hongarije, Ierland, IJsland, Italië, Japan, Liechtenstein, Luxemburg, Mexico, Monaco, Nederland, NieuwZeeland, Noorwegen, Oostenrijk, Porto Rico, Portugal, Saoedi-Arabië, Spanje, Tsjechië, Turkije, Verenigde Staten, Verenigd Koninkrijk, Zuid-Korea, Zweden en Zwitserland;

  • r) Zone B: betreft de landen die niet tot de Zone A landen behoren.

2.2. Kapitaalvereisten voor effecteninstellingen: algemene bepaling

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Het toetsingsvermogen bedraagt ten minste de som van de kapitaalvereisten ter dekking van:

  • - het positierisico met betrekking tot de handelsportefeuille (rubriek 2.3);

  • - het afwikkelings-, leverings- en tegenpartijrisico met betrekking tot de handelsportefeuille (rubriek 2.4);

  • - grote risico's met betrekking tot de handelsportefeuille (rubriek 2.5);

  • - het valutarisico ten aanzien van het gehele bedrijf (rubriek 2.6);

  • - de overige risico's (rubriek 2.7).

2.3. Positierisico

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Bij de berekening van het kapitaalvereiste ter dekking van het positierisico met betrekking tot de handelsportefeuille, wordt:

    • a) de netto positie van een effecteninstelling in een bepaald fonds berekend door het verschil te nemen tussen de totale lange en korte positie in het desbetreffende fonds. Hierbij worden posities in afgeleide effecten volgens de in deze rubriek beschreven berekeningsmethode aangemerkt als virtuele posities in onderliggende effecten;

    • b) de totale netto positie berekend als de som van de lange posities minus de som van de korte posities;

    • c) de totale bruto positie berekend als de som van de lange posities en de korte posities;

    • d) de netto positie per fonds door de effecteninstelling op dagbasis omgerekend naar de rapportagevaluta.

      Aandelen

  • 2 Het kapitaalvereiste ter dekking van het specifieke risico bedraagt 4% van de totale bruto positie.

  • 3 Het kapitaalvereiste ter dekking van het algemene risico bedraagt 8% van de totale netto positie.

    Schuldinstrumenten

  • 4 Een effecteninstelling berekent per valuta haar netto positie, welke zij afhankelijk van de aard van de debiteur en van de resterende looptijd van het effect, onderbrengt in tabel 1. De posities worden vermenigvuldigd met de desbetreffende wegingsfactoren uit deze tabel. De som van deze gewogen (absolute) posities is het kapitaalvereiste voor het specifieke risico.

    Tabel 1
     

    Centrale Overheid

    Gekwalificeerde posten

    Overige

    Resterende looptijd

     

    0 - ≤ 6 mnd

    >6-≤24 mnd

    >24 mnd

     

    Wegingsfactor

    0,00%

    0,25%

    1,00%

    1,60%

    8,00%

  • 5 Voor het bepalen van het kapitaalvereiste voor het algemeen risico van schuldinstrumenten kan een effecteninstelling kiezen uit:

    • A. de looptijdmethode; of

    • B. de durationmethode.

      De keuze voor de methode moet duidelijk worden vermeld en consistent worden gebruikt. Verandering van de methode is slechts mogelijk na voorafgaande toestemming van de Bank.

    A Looptijdmethode

  • 6 De berekening van het kapitaalvereiste voor het algemeen risico volgens de looptijdmethode, geschiedt als volgt:

    • a) een effecteninstelling brengt haar netto positie in schuldinstrumenten afhankelijk van de hoogte van de coupon en de resterende looptijd onder in kolom 2 of 3 van tabel 2. Indien het schuldinstrument een vast rentepercentage heeft, wordt de resterende looptijd tot de eindvervaldatum als looptijd gehanteerd. Indien het schuldinstrument een variabel rentepercentage heeft, wordt de resterende looptijd tot de volgende rentevaststelling als looptijd gehanteerd;

    • b) elk van deze netto posities wordt vermenigvuldigd met de wegingsfactor die voor de desbetreffende looptijdklasse is vermeld in kolom 4 van tabel 2. Deze vermenigvuldiging resulteert in de netto gewogen posities;

    • c) per looptijdklasse wordt de som van de gewogen lange posities en de som van de gewogen korte posities bepaald;

    • d) per looptijdklasse wordt de gecompenseerde gewogen positie bepaald, daaronder te verstaan het gedeelte van de som van de gewogen lange positie per looptijdklasse waartegenover een gewogen korte positie in diezelfde looptijdklasse staat. Het resterend bedrag vormt de niet gecompenseerde gewogen positie van de looptijdklasse;

    • e) het totaal van de gecompenseerde gewogen posities in alle looptijdklassen wordt bepaald;

    • f) per looptijdklasse wordt de niet gecompenseerde lange positie en vervolgens de totale niet gecompenseerde lange positie per zone bepaald;

    • g) per looptijdklasse wordt de niet gecompenseerde korte positie en vervolgens de totale niet gecompenseerde korte positie per zone bepaald;

    • h) op basis van de onder f en g berekende posities per zone, wordt per zone de gecompenseerde en de niet gecompenseerde positie bepaald;

      Tabel 2

      Zones

      (1)

      Looptijdklassen

      Coupon van 3% of meer

      (2)

      Coupon van minder dan 3%

      (3)

      Wegingsfactor (%)

      (4)

      Een

      ≤ 1 mnd

      ≤ 1 mnd

      0,00

       

      > 1 ≤ 3 mnd

      > 1 ≤ 3 mnd

      0,20

       

      > 3 ≤ 6 mnd

      > 3 ≤ 6 mnd

      0,40

       

      > 6 ≤ 12 mnd

      > 6 ≤ 12 mnd

      0,70

      Twee

      > 1 ≤ 2 jaar

      > 1,0 ≤ 1,9 jaar

      1,25

       

      > 2 ≤ 3 jaar

      > 1,9 ≤ 2,8 jaar

      1,75

       

      > 3 ≤ 4 jaar

      > 2,8 ≤ 3,6 jaar

      2,25

      Drie

      > 4 ≤ 5 jaar

      > 3,6 ≤ 4,3 jaar

      2,75

       

      > 5 ≤ 7 jaar

      > 4,3 ≤ 5,7 jaar

      3,25

       

      > 7 ≤ 10 jaar

      > 5,7 ≤ 7,3 jaar

      3,75

       

      > 10 ≤ 15 jaar

      > 7,3 ≤ 9,3 jaar

      4,50

       

      > 15 ≤ 20 jaar

      > 9,3 ≤ 10,6 jaar

      5,25

       

      > 20 jaar

      > 10,6 ≤ 12,0 jaar

      6,00

         

      > 12,0 ≤ 20,0 jaar

      8,00

         

      > 20 jaar

      12,50

    • i) de gecompenseerde gewogen positie tussen zone 1 en 2 wordt bepaald door eventueel tegengestelde niet gecompenseerde posities in de zones 1 en 2 te compenseren;

    • j) indien na de berekening als bedoeld onder i nog een resterende niet gecompenseerde positie aanwezig is in zone 2, wordt naar analogie een zelfde berekening uitgevoerd tussen deze positie uit zone 2 en de niet gecompenseerde positie in zone 3;

    • k) de som van de resterende niet gecompenseerde posities wordt bepaald;

    • l) vervolgens wordt op basis van de berekeningen bedoeld onder c tot en met k, het kapitaalvereiste voor het algemeen risico van schuldinstrumenten berekend als de som van onderstaande factoren:

      • - 10% van de som van de gecompenseerde gewogen posities in alle looptijdklassen, zoals berekend onder e;

      • - 40% van de gecompenseerde gewogen positie in zone 1, zoals berekend onder h;

      • - 30% van de gecompenseerde gewogen positie in zone 2, zoals berekend onder h;

      • - 30% van de gecompenseerde gewogen positie in zone 3, zoals berekend onder h;

      • - 40% van de gecompenseerde gewogen positie tussen de zone's 1 en 2, en tussen de zone's 2 en 3, zoals berekend onder i en j;

      • - 100% van de resterende niet gecompenseerde gewogen posities zoals berekend onder k;

    • m) Het is een effecteninstelling toegestaan een vereenvoudigde methode toe te passen, waarbij compensatie binnen de zones achterwege wordt gelaten en slechts compensatie plaats vindt tussen de zones. De posities worden per zone gegroepeerd en niet onderverdeeld naar looptijdklassen. Per zone wordt de positie gewogen naar de zwaarste wegingsfactor van de zone. De dan verkregen waarden worden conform 2.3.6, sub l, omgerekend naar een kapitaalvereiste.

      B Durationmethode

  • 7 De berekening van het kapitaalvereiste voor het algemene risico volgens de durationmethode geschiedt als volgt:

    a) het effectief rendement van de schuldinstrumenten wordt bepaald met inachtneming van de onderstaande uitgangspunten:

    • - voor vastrentende instrumenten wordt, uitgaande van de marktwaarde van het instrument, het effectief rendement berekend tot het einde van de looptijd;

    • - bij niet vastrentende instrumenten wordt, uitgaande van de marktwaarde van het instrument, het effectief rendement berekend tot het eerstvolgende tijdstip waarop aanpassing van het rentepercentage kan plaatsvinden;

      Bijlage 141944.png

      het effectief rendement van het schuldinstrument is het discontopercentage voor dat instrument in de verdere berekening van de duration;

      b) de gewijzigde duration wordt berekend op basis van de volgende formule:

      en

      r = effectief rendement in % per jaar tot het einde van de looptijd, uitgedrukt in een perunage;

      Ct = kasstroom (rentebetaling en/of aflossing) op tijdstip t;

      m = totale looptijd tot aflossing of tot eerstvolgend tijdstip waarop aanpassing van het rentepercentage kan plaatsvinden (zie 7a);

      t = tijdstip waarop een kasstroom plaatsvindt;

      c) elk instrument wordt vervolgens op basis van de berekende gewijzigde duration van dat schuldinstrument, ondergebracht in de passende zone van tabel 3;

      Tabel 3

      1

      Zone

      2

      Gewijzigde duration (in jaren)

      3

      Veronderstelde rente verandering in %

      1

      0,0 - ≤ 1,0

      1,00

      2

      1,0 - ≤ 3,6

      0,85

      3

      > 3,6

      0,70

      d) de naar duration gewogen positie van elk instrument wordt berekend door de marktwaarde van het instrument te vermenigvuldigen met de gewijzigde duration van dat instrument en de veronderstelde renteverandering voor die specifieke gewijzigde duration (kolom 3 van tabel 3);

      e) per zone wordt de naar duration gewogen lange respectievelijk korte positie bepaald. Vervolgens worden binnen de zone de lange en korte posities gecompenseerd. Per zone worden vervolgens de gecompenseerde positie en de niet gecompenseerde positie bepaald;

      f) de gecompenseerde gewogen positie tussen zone 1 en 2 wordt bepaald door eventueel tegen-gestelde niet gecompenseerde posities in de zones 1 en 2 te compenseren;

      g) indien na de berekening als bedoeld onder f nog een resterende niet gecompenseerde positie aanwezig is in zone 2 wordt naar analogie eenzelfde berekening uitgevoerd tussen deze positie uit zone 2 en de niet gecompenseerde positie in zone 3;

      h) de som van de resterende niet gecompenseerde posities wordt bepaald;

      i) vervolgens wordt op basis van de berekeningen bedoeld onder d tot en met h, het kapitaalvereiste voor het algemeen risico van schuldinstrumenten berekend als de som van de onderstaande factoren:

      • - 2% van de som van de gecompenseerde naar duration gewogen positie in elke zone zoals berekend onder e;

      • - 40% van de gecompenseerde naar duration gewogen posities tussen de zone's 1 en 2, en tussen de zone's 2 en 3 zoals berekend onder f en g;

      • - 100% van de resterende niet gecompenseerde naar duration gewogen posities zoals berekend onder h.

    Converteerbare obligatielening

  • 8 Voor een converteerbare obligatielening waarvan de conversiekoers lager is dan de koers van de onderliggende aandelen (in the money) en de delta groter is dan 0,5, zijn de kapitaalvereisten van toepassing zoals deze voor aandelen gelden.

  • 9 Wanneer niet aan de twee voorwaarden zoals bedoeld onder 8 wordt voldaan, zijn met betrekking tot posities in converteerbare obligatieleningen de kapitaalvereisten van toepassing zoals deze voor schuldinstrumenten gelden.

    Overname van emissies

  • 10 Bij overname van emissies is het toegestaan, zowel bij emissies van aandelen als bij emissies van schuldinstrumenten, de in tabel 4 opgenomen verlaging toe te passen bij de berekening van de eigen netto positie die voortvloeit uit de emissie. Onder netto positie wordt in dit verband verstaan het verschil tussen de totaal overgenomen positie en de op grond van een overeenkomst bij derden geplaatste of door derden herovergenomen positie.

  • 11 Nadat deze netto positie is verlaagd met het desbetreffende percentage uit tabel 4, wordt het kapitaalvereiste berekend conform de regels voor het positierisico van het betrokken instrument.

    Tabel 4

    Werkdag

    Percentage

    0

    100

    1

    90

    2

    75

    3

    75

    4

    50

    5

    25

    Na werkdag 5

    0

    Werkdag 0 is de werkdag waarop een onherroepelijke verbintenis is aangegaan tot aanvaarding van een bekend aantal effecten tegen een overeengekomen prijs. Als werkdag 0 wordt beschouwd:

    • - met betrekking tot een obligatielening de eerste van de toewijzings- of de betalingsdatum;

    • - met betrekking tot een aandelenemissie de eerste van de inschrijvingsdatum of de datum van aankondiging van de toewijzing.

      Opties

  • 12 Opties op aandelen, aandelenindices, schuldinstrumenten, financiële futures en valuta dienen met behulp van de delta van de desbetreffende optie te worden teruggerekend naar een positie in de onderliggende waarde (aantal contracten * handelseenheid * beurskoers * delta). Voor de berekening van het kapitaalvereiste wordt deze virtuele positie in de onderliggende waarde behandeld als een positie in de onderliggende waarde conform 2.3.2 en 2.3.3 voor zover de onderliggende waarde aandelen betreffen en conform 2.3.4 tot en met 2.3.7 in geval van schuldinstrumenten.

  • 13 Indien de delta als bedoeld in 2.3.12 ter beschikking wordt gesteld door een effectenbeurs waar de optie wordt verhandeld, wordt deze delta gehanteerd bij de berekening van de omvang van de positie als bedoeld in 2.3.12.

  • 14 Voor de posities in opties waarvoor geen delta wordt verstrekt, hanteert een effecteninstelling de formules zoals opgenomen in 2.8.

    Om de verkregen posities ten aanzien van short call opties en long put opties te kunnen hanteren, dient de berekende of verstrekte delta negatief te worden gelezen.

  • 15 Ter dekking van de overige risico's verbonden aan opties geldt een kapitaalvereiste dat berekend wordt door de theoretische hoofdsom te vermenigvuldigen met het desbetreffende percentage in tabel 5.

    Tabel 5

    Solvabiliteitseis als percentage van de onderliggende waarde

     

    Geschreven optie

    t > 0,5 jaar

    t ≤ 0,5 jaar

    t > 0,5 jaar

    Gekochte optie

    t ≤ 0,5 jaar

    Grondstoffen

    6,8

    4,8

    5,1

    2,9

    Aandelen

    5,5

    3,9

    4,3

    2,3

    Valuta/aandelenindex

    3,8

    2,6

    3,4

    1,7

    Obligaties resterende looptijd > 20 jaar

    3,1

    2,0

    2,6

    1,3

    15 tot 20 jaar

    2,8

    1,8

    2,4

    1,2

    10 tot 15 jaar

    2,5

    1,6

    2,1

    1,0

    7 tot 10 jaar

    2,2

    1,4

    2,0

    0,9

    5 tot 7 jaar

    2,1

    1,2

    1,8

    0,8

    3 tot 5 jaar

    1,9

    1,1

    1,7

    0,7

    Tot 3 jaar

    1,6

    0,8

    1,5

    0,6

  • 16 Indien de optie niet wordt herrekend tot de onderliggende waarde conform 2.3.12, kan voor het kapitaalvereiste voor een geschreven optie worden volstaan met de marginvereiste zoals deze op de desbetreffende beurs van toepassing is, mits deze door de Bank is goedgekeurd, en voor een gekochte optie met de marktwaarde van de optie.

  • 17 Voor zover een effecteninstelling eveneens is toegelaten tot een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs in de functie van market maker, kan het bedrag voor de overige risico's op opties gelijkgesteld worden aan het door die effectenbeurs berekende risico-bedrag ('haircut'), mits dit door de Bank is goedgekeurd.

    Warrants en gedekte warrants

  • 18 Posities in warrants en gedekte warrants worden op dezelfde wijze behandeld als opties.

    Aandelenindexfutures

  • 19 Voor het bepalen van het kapitaalvereiste voor aandelenindexfutures en de naar delta gewogen opties op deze futures kan worden gekozen uit de volgende twee methoden:

    • a) als kapitaalvereiste wordt genomen de voor deze effecten de door een erkende effectenbeurs voor dat effect verlangde initiële margin;

    • b) de aandelenindexfuture of de naar delta gewogen equivalenten van opties op aandelenindex-futures wordt opgesplitst in de daaraan ten grondslag liggende aandelen. De dan verkregen virtuele posities in aandelen worden behandeld conform 2.3.2. en 2.3.3.

      De keuze voor de methode moet duidelijk worden vermeld en consistent worden gebruikt. Verandering van de methode is slechts mogelijk na voorafgaande toestemming van de Bank.

  • 20 Indien het praktisch niet mogelijk blijkt te zijn om de aandelenindexfuture om te rekenen naar de onderliggende waarde en indien er geen initiële margin beschikbaar is, wordt de aandelenindexfuture behandeld als een aandeel en wordt het kapitaalvereiste berekend conform 2.3.2 en 2.3.3. Wanneer het een future betreft op een ruim gediversificeerde index behoeft geen kapitaalvereiste te worden gehanteerd voor het specifiek risico.

    Rentefutures, rentetermijncontracten en termijnverbintenissen tot aan- en verkoop van schuldinstrumenten

  • 21 Voor het bepalen van het kapitaalvereiste voor rentefutures kan worden gekozen uit de hieronder genoemde twee methoden. Voor het bepalen van het kapitaalvereiste voor rentetermijncontracten dient de methode vermeld onder b. te worden gehanteerd.

    • a) als kapitaalvereiste wordt genomen de voor deze effecten de door een erkende effectenbeurs voor dat effect verlangde initiële margin;

    • b) de rentefutures worden beschouwd als een combinatie van een lange en een korte positie in de onderliggende effecten. Daarbij wordt een lange positie in een rentefuture beschouwd als een vordering waarvan de vervaldatum gelijk is aan die van de onderliggende effecten en een schuld die vervalt op de leveringsdatum van de future en een korte positie in een rentefuture als een vordering waarvan de vervaldatum gelijk is aan die van de leveringsdatum van de future en een schuld waarvan de vervaldatum gelijk is aan die van de onderliggende effecten.

      De keuze voor de methode moet duidelijk worden vermeld en consistent worden gebruikt. Verandering van de methode is slechts mogelijk na voorafgaande toestemming van de Bank.

  • 22 De in 2.3.21 verkregen posities worden berekend conform 2.3.4 tot en met 2.3.7, met dien verstande dat voor het specifiek risico de onderliggende posities worden ingevuld in de kolom 'centrale overheid'.

  • 23 Ten aanzien van termijncontracten tot aan- en verkoop van schuldinstrumenten vindt eenzelfde berekening plaats als beschreven in 2.3.21, onder b, en 2.3.22. Afwijkend hiervan is dat de schuld dan wel vordering in het onderliggende instrument met betrekking tot het specifieke risico wordt ingevuld in de kolom van het desbetreffende effect. De schuld of vordering die vervalt op de leveringsdatum van de verbintenis wordt ten aanzien van het specifiek risico ingevuld in de kolom 'centrale overheid'.

    Swaps

  • 24 Swaps worden ontleed in twee tegengestelde leden. Swaps worden met betrekking tot het renterisico op dezelfde basis behandeld als balansinstrumenten; een renteswap waarbij de effecteninstelling variabele rente ontvangt en vaste rente betaalt, wordt behandeld als een lange positie in een schuldinstrument met een variabele rente met een looptijd die gelijk is aan de periode tot de eerstvolgende rentevaststelling en een korte positie in een schuldinstrument met vaste rente en een looptijd die gelijk is aan de looptijd van een swap.

2.4. Afwikkelings-, leverings- en tegenpartijrisico

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Afwikkelings- en leveringsrisico

  • 1 Het kapitaalvereiste ter dekking van het afwikkelings-, leverings- en tegenpartijrisico zoals hieronder berekend, is aanvullend ten opzichte van de kapitaalvereisten uit hoofde van het positierisico zoals berekend in 2.3.

  • 2 Voor transacties die 5 dagen na de overeengekomen leveringsdatum nog niet zijn afgewikkeld wordt het prijsverschil berekend tussen de afwikkelingsprijs en de op moment van berekening geldende koers. Indien uit deze berekening een mogelijk negatief prijsverschil blijkt, wordt deze uitkomst ondergebracht in kolom 1 van tabel 6. Het kapitaalvereiste per transactie wordt berekend door het mogelijk negatief prijsverschil te vermenigvuldigen met het bijbehorende percentage uit kolom 2 van tabel 6.

  • 3 Het totale kapitaalvereiste voor het afwikkelings-/leveringsrisico wordt berekend door de uitkomsten zoals verkregen onder 2.4.2 te sommeren.

    Tabel 6

    1

    Aantal werkdagen na de afgesproken afwikkelingsdatum

    2

    Kapitaalvereiste in procenten

    5 - 15

    8

    16 - 30

    50

    31 - 45

    75

    46 en meer

    100

    Tegenpartijrisico

  • 4 Het kapitaalsvereiste voor leveringen zonder tegenprestaties (de effecteninstelling heeft betaald voor effecten alvorens ze te hebben ontvangen of effecten zijn geleverd alvorens daarvoor betaling te hebben ontvangen), bedraagt 8% van de marktwaarde van de aan de effecteninstelling verschuldigde effecten of contanten.

    (Omgekeerde) retrocessie overeenkomsten en verstrekte/opgenomen effectenleningen

  • 5 Een effecteninstelling voldoet aan de hieronder vermelde kapitaalvereiste indien zij partij is in een (omgekeerde) retrocessie overeenkomst dan wel een verstrekte of opgenomen effectenlening.

  • 6 Het kapitaalvereiste van een retrocessie overeenkomst dan wel een verstrekte effectenlening bedraagt 8 % van het positieve verschil tussen de marktwaarde van die effecten vermenigvuldigd met 108% in geval van professionele tegenpartijen en 130% in geval van overige cliënten of tegenpartijen minus en de aan de effecteninstelling verstrekte gelden inclusief zekerheden gewaardeerd tegen marktwaarde.

  • 7 Het kapitaalvereiste van een omgekeerde retrocessie overeenkomst dan wel van een opgenomen effectenlening, bedraagt 8% van het positieve verschil tussen de marktwaarde van die effecten vermenigvuldigd met 92% in geval van professionele tegenpartijen en 70% in geval van niet professionele cliënten of tegenpartijen minus de aan de leverende partij verstrekte gelden inclusief zekerheden gewaardeerd tegen marktwaarde.

  • 8 Maandelijks wordt aan de Bank een overzicht verstrekt van (omgekeerde) retrocessie overeenkomsten en opgenomen dan wel verstrekte effectenleningen waarin zij partij is. Dit overzicht dient de posities per tegenpartij te bevatten.

    Afgeleide Over The Counter-produkten

  • 9 Het kapitaalvereiste voor afgeleide OTC instrumenten, wordt berekend overeenkomstig de bepalingen in 2.4.10 tot en met 2.4.12. Gekochte OTC aandelenopties en gedekte warrants krijgen dezelfde behandeling als valutacontracten.

  • 10 Rente- en valutacontracten worden gewaardeerd tegen marktwaarde (handelseenheid * marktprijs), waarbij wordt aangegeven wat de bron is van de gehanteerde marktwaarde.

  • 11 Vervolgens worden de theoretische hoofdsommen (handelseenheid * uitoefenprijs dan wel contractgrootte) of waarden vermenigvuldigd met de percentages uit tabel 7.

  • 12 Het kapitaalvereiste bedraagt 8 % van de som van de uitkomsten van de berekeningen conform 2.4.10 en 2.4.11.

    Tabel 7

    Resterende looptijd

    Rentecontracten

    Valutacontracten

    Een jaar of korter

    0%

    1%

    Langer dan een jaar

    0,5%

    5%

2.5. Grote posten

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 De bewaking en beheersing van het risico verbonden aan grote posten en de berekening van het kapitaalvereiste ter dekking van het risico verbonden aan grote posten, zoals hieronder berekend, zijn aanvullend ten opzichte van de kapitaalvereisten uit hoofde van het positierisico zoals berekend in 2.3 en uit hoofde van het afwikkelings-, leverings- en tegenpartijrisico zoals berekend in 2.4. Bij de berekening van het toetsingsvermogen in 2.5.2, 2.5.4, 2.5.5, 2.5.7 en 2.5.9 worden in afwijking van de definitie van het toetsingsvermogen als bedoeld in Bijlage 1, de kort achtergestelde leningen van het toetsingsvermogen afgetrokken.

  • 2 Een post wordt als grote post aangemerkt, indien de netto positie in effecten uitgegeven door één uitgevende instelling dan wel de netto positie van één cliënt of een groep van verbonden cliënten 10% of meer bedraagt van het toetsingsvermogen.

  • 3 Ongedekte debetstanden van aandeelhouders, directie, personeel en gelieerde personen en rechtspersonen mogen in totaal niet meer bedragen dan 10% van het toetsingsvermogen.

  • 4 Het is niet toegestaan een netto positie in effecten uitgegeven door één uitgevende instelling dan wel de netto positie van één cliënt of een groep van verbonden cliënten aan te houden groter dan 25% van het toetsingsvermogen, tenzij wordt voldaan aan de voorwaarden die staan vermeld in 2.5.7 tot en met 2.5.10. Deze overschrijding is alleen toegestaan voor het gedeelte van de grote post dat deel uitmaakt van de handelsportefeuille.

  • 5 Het is niet toegestaan grote posten, zoals bedoeld in 2.5.2. aan te gaan waarvan de totale marktwaarde meer bedraagt dan 800% van het toetsingsvermogen.

  • 6 Indien de overschrijding van de grenswaarden als bedoeld in 2.5.4 niet langer duurt dan 10 werkdagen mag deze positie per uitgevende instelling dan wel de totale netto positie van één cliënt of een groep van verbonden cliënten niet meer bedragen dan 500% van het toetsingsvermogen.

  • 7 Bij overschrijdingen korter dan 10 werkdagen bedraagt het aanvullende kapitaalvereiste 200% van de som van de onder a en b berekende bedragen:

    • a) het bedrag dat dient te worden aangehouden voor het specifiek risico, zoals berekend in 2.3 van deze bijlage, voor de positie waarvoor de regeling grote risico's van toepassing is.

    • b) het bedrag dat dient te worden aangehouden voor het afwikkelings-, leverings- en/of tegenpartijrisico, voor het gedeelte dat de grenswaarde uit 2.5.4 overschrijdt, zoals berekend in 2.4.

  • 8 Indien de overschrijding van de grenswaarden als bedoeld in 2.5.4 langer duurt dan 10 werkdagen dan mag het totaal van deze overschrijdingen niet hoger zijn dan 600% van het toetsingsvermogen.

  • 9 Het aanvullende kapitaalvereiste voor overschrijdingen langer dan 10 werkdagen wordt als volgt berekend:

    • a) het bedrag van de overschrijding van de grenswaarden wordt ondergebracht in tabel 8, kolom 1;

    • b) per verkregen waarde in kolom 1 van tabel 8 worden in overeenstemming met 2.5.7 de eisen voor zowel het specifiek risico als het afwikkelings-, leverings- en tegenpartijrisico berekend. Vervolgens wordt de som van deze kapitaalvereisten vermenigvuldigd met de bijbehorende factor uit kolom 2 van tabel 8. De uitkomsten van deze vermenigvuldigingen dienen te worden getotaliseerd teneinde de omvang van het aanvullende kapitaalvereiste vast te stellen.

      Tabel 8

      1

      Overschrijding van de grenswaarden (als % van het toetsingsvermogen)

      2

      Vermenigvuldigingsfactor

      Gedeelte tot 40%

      2

      Gedeelte vanaf 40% tot 60%

      3

      Gedeelte vanaf 60% tot 80%

      4

      Gedeelte vanaf 80% tot 100%

      5

      Gedeelte vanaf 100 tot 250%

      6

      Gedeelte vanaf 250%

      9

2.6. Valutarisico

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Het kapitaalvereiste ter dekking van het valutarisico voor het gehele bedrijf, zoals hieronder berekend, is aanvullend ten opzichte van de kapitaalvereisten zoals berekend in 2.3, 2.4 en 2.5.

  • 2 Per vreemde valuta wordt de netto positie in die valuta bepaald, waarbij de netto positie is opgebouwd uit de volgende elementen:

    • a) alle activa luidend in de betrokken valuta;

    • b) onherroepelijke garanties die zeker zullen worden opgevraagd;

    • c) de netto delta equivalent van opties met de betrokken valuta als onderliggende waarde, hetgeen een negatief bedrag kan zijn;

    • d) alle passiva luidend in de betrokken valuta;

    • e) het netto te ontvangen bedrag uit hoofde van een lange positie (per saldo) in termijncontracten respectievelijk het netto te betalen bedrag uit hoofde van een korte positie (per saldo) in termijncontracten.

    Teneinde de netto positie per valuta te berekenen, wordt de som van de elementen a., b., en c. genomen, waarop element d. in mindering wordt gebracht en tenslotte element e. wordt opgeteld in geval van een te ontvangen bedrag of in mindering wordt gebracht in geval van een te betalen bedrag. Valutaposities, welke volledig zijn afgedekt voor het valutarisico, mogen buiten de berekening worden gehouden van de netto positie in de desbetreffende valuta.

  • 3 De in 2.6.2 berekende netto posities worden omgerekend naar rapportagevaluta (tegen dagkoers).

  • 4 Vervolgens wordt de totale netto positie in vreemde valuta bepaald door alle netto korte posities en alle netto lange posities bij elkaar op te tellen, hetgeen resulteert in de totale netto valutapositie. Het kapitaalvereiste voor het valutarisico bedraagt 8% van deze totale netto positie.

2.7. Resterende balansposten/buiten balans verplichtingen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 In aanvulling op de voorgaande kapitaalvereisten wordt voldaan aan de kapitaalvereisten voor alle nog niet in deze bijlage behandelde activa, zoals hieronder berekend.

  • 2 In het geval dat een effecteninstelling een beleggingsportefeuille aanhoudt wordt het kapitaalvereiste voor deze portefeuille berekend door de totale bruto positie, waaronder voor deze bepaling wordt verstaan de som van de netto lange en de netto korte posities, te vermenigvuldigen met 8%.

  • 3 Ten aanzien van vorderingen uit hoofde van effectentransacties berekent een effecteninstelling het kapitaalvereiste als volgt. Een effecteninstelling bepaalt per debiteur het nettobedrag van de vorderingen, dat wil zeggen het bedrag van de vorderingen per debiteur verminderd met de per debiteur eventueel getroffen voorzieningen (bijvoorbeeld margin-stortingen). Dit nettobedrag dient als basis voor de berekening van het kapitaalvereiste en wordt met de onderstaande percentages vermenigvuldigd teneinde tot het kapitaalvereiste voor vorderingen te komen:

    • a) vorderingen op centrale overheden en centrale banken van Zone A: 0%;

    • b) vordering op professionele cliënten als bedoeld in artikel 43 (waaronder begrepen clearing-huizen en clearingmembers van beurzen): 0,8%;

    • c) overige vorderingen: 4%.

  • 4 Voor ongedekte korte posities van cliënten wordt een 100% kapitaalvereiste geëist ter grootte van de onderdekking ten opzichte van de onder a. en b. genoemde zekerheden:

    • a) de omvang van de door de desbetreffende effectenbeurs vereiste margin wanneer het afgeleide instrumenten betreft;

    • b) 110% van de marktwaarde in geval het staatsobligaties betreft en 130% van de marktwaarde in geval het aandelen en overige obligaties betreft.

  • 5 De effecteninstelling voldoet aan kapitaalvereisten voor de volgende overige activa die als volgt worden berekend:

    • - het door hypotheek gedekte deel van de materiële vaste activa: 4%;

    • - dubieuze vorderingen: 100% van de dubieuze vorderingen, verminderd met eventueel getroffen voorzieningen;

    • - debetstanden aandeelhouders, directie, personeel en gelieerde personen en rechtspersonen: 100% van het ongedekte gedeelte van deze debetstanden;

    • - overige debiteuren, verminderd met eventueel getroffen voorzieningen en verminderd met de netto vorderingen op overheden: 8%;

    • - liquide middelen: 0%;

    • - overige activaposten, uitgezonderd de activaposten die reeds in mindering zijn gebracht op het toetsingsvermogen: 8%.

  • 6 Een effecteninstelling voldoet aan de kapitaalvereisten voor verplichtingen buiten de balans die worden berekend met behulp van onderstaande tabel:

    Huur/lease : 0%

    Garanties : 8%

    Voorwaardelijke verplichtingen : 8%

    Claims : 30%

    Overig : 8%

2.8. De deltaberekening van opties

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 De call optie

    Aandelenopties

    De delta van de call optie wordt met behulp van onderstaande formules berekend. Deze formules zijn gebaseerd op de modellen van Black & Scholes.

    Bijlage 141945.png

    Hierbij is:

    C = de theoretische waarde van de call optie;

    S = de koers van de onderliggende waarde;

    Di = dividenduitkering op het aandeel op tijdstip i;

    n = het aantal dividenduitkeringen op het aandeel voor de afloopdatum van de optie;

    E = de uitoefenprijs van de optie;

    e = het basisgetal van de natuurlijke logaritme, zijnde het getal 2,7182818;

    t = de looptijd van de optie;

    r = de financieringsrente op de noteringsvaluta;

    Ti = de tijd die verstrijkt tussen dag van berekening en de dividenddatum i van het aandeel uitgedrukt in fracties van een jaar;

    N(d1) = een waarschijnlijkheidsmaatstaf, waarvan de berekeningswijze later volgt;

    N(d2) = een waarschijnlijkheidsmaatstaf, waarvan de berekeningswijze later volgt.

    Teneinde de waarden voor N(d1) en N(d2) te kunnen bepalen dienen de d1 en de d2 als volgt te worden berekend:

    Bijlage 141946.png

    Bij de berekening van de waarden voor de d1 en de d2 wordt gebruik gemaakt van de volgende formule voor de volatility:

    Bijlage 141947.png

    X = gemiddelde van de waarnemingen (slotkoersen);

    St = slotkoers onderliggende waarde op handelsdag t;

    N = aantal waarnemingen.

    De formule voor de berekening van de N(d) luidt als volgt:

    Bijlage 141948.png

    Hierbij is:

    Bijlage 141949.png

    Obligatie-opties

    Bijlage 141950.png

    Hierbij is:

    D = couponrendement van de obligatie, en

    Bijlage 141951.png

    Voor de overige verklaringen en formules zie bij aandelenopties.

    Index-opties

    Bijlage 141952.png

    waarbij:

    Wi = wegingsfactor van aandeel i in de index, en

    Bijlage 141953.png

    Voor de overige verklaringen en formules zie bij aandelenopties.

    Valuta-opties

    Bijlage 141954.png

    waarbij:

    R = de geldmarktrente op de onderliggende valuta, en

    Bijlage 141955.png

    Voor de overige verklaringen en formules zie bij aandelenopties.

    Edelmetaal-opties

    Voor deze opties kan de formule voor aandelenopties worden gebruikt.

    Opties op futures

    Bijlage 141956.png

    waarbij:

    F = futureprijs van een afrekeningsmaand, en

    Bijlage 141957.png

    Voor de overige verklaringen en formules zie bij aandelenopties.

  • 2 De put-optie

    De delta van een put-optie wordt berekend volgens de volgende formule: [N(d1) - 1].

Bijlage 3 . Bijlage ter uitvoering van artikel 10 van deze regeling, houdende nadere regels voor de administratieve organisatie en het systeem van interne controle

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

3.1. Toepasselijkheid van de voorschriften inzake administratieve organisatie en het systeem van interne controle

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

De reikwijdte van de in deze bijlage opgenomen voorschriften inzake de administratieve organisatie en het systeem van interne controle, naar de onderscheiden categorieën van effecteninstellingen, is als volgt:

  • a) voor effecteninstellingen die de effectendienst als bedoeld in artikel 1, onder h, sub 1 of sub 8a verrichten gelden de voorschriften 3.2 tot en met 3.5, 3.10 tot en met 3.12, alsmede 3.16 tot en met 3.19;

  • b) voor effecteninstellingen die de effectendienst als bedoeld in artikel 1, onder h, sub 2, sub 4 of sub 8b verrichten gelden de voorschriften 3.2 tot en met 3.5, alsmede 3.7 tot en met 3.19;

  • c) voor effecteninstellingen die de effectendienst als bedoeld in artikel 1, onder h, sub 3 verrichten gelden de voorschriften 3.2 tot en met 3.10, alsmede 3.12 tot en met 3.19;

  • d) voor effecteninstellingen die de effectendienst als bedoeld in artikel 1, onder h, sub 6 of 7 verrichten gelden de voorschriften 3.2 tot en met 3.10, alsmede 3.12 tot en met 3.19;

  • e) voor kredietinstellingen die de diensten onder a tot en met d verrichten, gelden de bij die diensten genoemde voorschriften, uitgezonderd de voorschriften 3.5, en 3.7.

3.2. Beschrijving van de organisatie

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Naast de systematische beschrijving van de administratieve organisatie en het systeem van interne controle beschrijft de effecteninstelling

  • a) alle activiteiten die de effecteninstelling verricht;

  • b) de dagelijks te verrichten werkzaamheden inzake de administratieve organisatie en het systeem van interne controle, met inbegrip van de functies, taken en verantwoordelijkheden en de delegatie van bevoegdheden;

  • c) de rapportagelijnen en communicatiestructuur binnen de effecteninstelling;

  • d) het organisatieschema van de effecteninstelling, waarbij per organisatorische eenheid de activiteiten worden aangegeven; en

  • e) een strategisch beleidsplan.

3.3. Functiescheiding

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling voorziet in procedures en neemt alle maatregelen voor een strikte scheiding, waaronder een personele scheiding, tussen:

    • a) het bedrijfsonderdeel dat de transacties uitvoert en het bedrijfsonderdeel dat de transacties administratief verwerkt en afwikkelt;

    • b) het bedrijfsonderdeel dat de transacties afwikkelt en administratief verwerkt en het bedrijfsonderdeel dat de controle op deze activiteiten uitvoert; en

    • c) het bedrijfsonderdeel dat de transacties afwikkelt en administratief verwerkt en de procuratie.

  • 2 In afwijking van 3.3.1 worden bij effecteninstellingen, niet zijnde een effecteninstelling die de effectendienst bedoeld in artikel 1, onder h, sub 2 en sub 8b verricht, waarvan alle activiteiten bedoeld in 3.3.1 hoofdzakelijk plaatsvinden op het niveau van het hoogste bestuursorgaan, de maatregelen voor een strikte scheiding als bedoeld in 3.3.1 zoveel mogelijk doorgevoerd.

3.4 . Vastlegging van rechten en verplichtingen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 De administratieve organisatie voorziet in een juiste, tijdige en volledige vastlegging van alle rechten en verplichtingen in de daartoe bestemde administratie, verantwoording daarvan in de periode(n) waarop deze betrekking hebben, alsmede in toekenning van het resultaat aan de periode(n) waarop zij betrekking heeft. Tevens voorziet de administratieve organisatie en het systeem van interne controle in verificatie van de (rekenkundige) juistheid van de administratieve vastlegging, een adequate documentatie van de administratie, alsmede in tijdige, krachtens deze regeling vereiste, rapportages aan de Bank, daaronder begrepen procedures omtrent de wijze waarop de rapportages worden opgesteld en hoe zij aansluiten op de desbetreffende administratie(s).

  • 2 Afspraken en overeenkomsten worden zoveel mogelijk met schriftelijk bewijsstukken aangetoond.

3.5 . Inzicht in de financiële administratie en de financiële positie van de effecteninstelling

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Uit de financiële administratie moet op dagelijkse basis ten minste de aard en omvang van activa en passiva, de niet uit de balans blijkende verplichtingen, alsmede de resultaatontwikkeling, uitgesplitst naar de onderscheiden bedrijfsactiviteiten en bedrijfsonderdelen kunnen blijken. Met het oog daarop worden op dagelijkse basis alle transacties en de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen in de administratie verwerkt.

  • 2 Uit de financiële administratie blijkt, met het oog op het bewaken en beheersen van de risico's door de instelling en de naleving van de krachtens deze regeling gestelde regels inzake het eigen vermogen en het toetsingsvermogen, daaronder begrepen de rapportageverplichtingen jegens de Bank, op dagelijkse basis de financiële positie van de effecteninstelling. In de procedures van de effecteninstelling is de wijze van invulling van deze rapportages vastgelegd en uit de administratie dient te blijken op welke wijze zij aansluiten op de financiële administratie, waarbij eventuele afwijkingen worden verklaard en gedocumenteerd, inclusief de eventueel te nemen correctieve maatregelen naar aanleiding van de geconstateerde afwijkingen.

  • 3 De financiële administratie dient te zijn gebaseerd op externe bescheiden en op interne bescheiden die zijn geautoriseerd door een daartoe bevoegde functionaris, waarbij eventuele afwijkingen worden verklaard en gedocumenteerd. De in de financiële administratie opgenomen reserveringen en schattingen dienen op adequate wijze te zijn gedocumenteerd op een zodanige wijze dat de juistheid en de volledigheid kan worden vastgesteld.

  • 4 Op dagelijkse basis worden de rechten en verplichtingen, waaronder de debiteuren en crediteuren, uitgesplitst naar ouderdom van de af te wikkelen effectentransacties en van alle daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen. De effecteninstelling neemt maatregelen indien afwikkeling niet heeft plaatsgevonden op de afgesproken afwikkelingsdatum, waarbij deze maatregelen gedocumenteerd worden vastgelegd.

3.6. Handel voor eigen rekening

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Ingeval effectentransacties voor eigen rekening plaatsvinden worden de doelstelling(en) en aard van deze activiteit, uitgesplitst op het niveau van individuele rekeningen, vastgelegd en wordt voorzien in een strikte administratieve scheiding tussen de handel voor eigen rekening en de handel voor rekening van cliënten.

3.7. Positie- en limietbewaking

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

In het kader van de risicobewaking stelt een effecteninstelling limieten vast voor het aangaan van transacties voor eigen rekening en voor rekening van cliënten, legt deze schriftelijk vast en voorziet in procedures betreffende de dagelijkse rapportage van de feitelijke posities en van de verschillen tussen de feitelijke posities en de geaccordeerde limieten. Ingeval van limietoverschrijdingen worden deze gerapporteerd op het moment dat zij zich voordoen en vindt dagelijks vastlegging plaats van de correctieve maatregelen.

3.8. Gebruik van tussenrekeningen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Ingeval van het gebruik van tussenrekeningen voor effectentransacties, worden aard en doelstelling(en) van de tussenrekening(en) schriftelijk vastgelegd. Tevens wordt voorzien in adequate controleprocedures met betrekking tot de opbouw en afloop van de tussenrekening(en), die er in voorzien dat transacties niet langer dan strikt noodzakelijk, gezien het doel waarvoor een tussenrekening wordt gehanteerd, op een tussenrekening wordt geadministreerd. Daarbij worden opbouw en afloop van de tussenrekening dagelijks gecontroleerd, waarbij afwijkingen worden gerapporteerd aan de leiding. Ingeval van het gebruik van een tussenrekening voor het verzamelen van transacties, blijkt onverminderd 3.15, uit de administratie voor wiens rekening de op de tussenrekening geadministreerde transactie is aangegaan en worden bij de desbetreffende tussenrekening de aard, omvang en modaliteiten van de order die aan de positie op de tussenrekening ten grondslag ligt vermeld.

3.9. Fondsenbalans

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Ten behoeve van interne controledoeleinden wordt ten minste voorzien in de vastlegging en naleving van procedures betreffende het ten minste per ultimo van iedere maand opstellen van een fondsenbalans, overeenkomstig de volgende bepalingen:

  • a) de fondsenbalans sluit aan op de financiële administratie van de effecteninstelling, waarbij in de administratie is vastgelegd de wijze waarop de fondsenbalans aansluit op de financiële administratie;

  • b) de fondsenbalans is in evenwicht, dat wil zeggen dat sprake is van een evenwicht tussen de effecten in eigen positie, de nog te ontvangen effecten, de nog te leveren effecten en de effecten die de effecteninstelling houdt;

  • c) de effecteninstelling sluit de fondsenbalans zoveel mogelijk aan op externe bescheiden, waarbij in administratie is vastgelegd de wijze waarop de fondsenbalans aansluit op de externe bescheiden;

  • d) eventuele afwijkingen met betrekking tot de vereisten als bedoeld onder a tot en met c, worden verklaard en gedocumenteerd, inclusief de eventueel te nemen correctieve maatregelen naar aanleiding van de geconstateerde afwijkingen.

3.10. Administratie van interne en externe bescheiden

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling voorziet in een systematische en toegankelijke administratie van contracten, agenda's en notulen van de diverse organen die het dagelijks beleid van de instelling bepalen of medebepalen, van interne memoranda en mededelingen van die organen, alsmede van de externe correspondentie en cliëntenmailing en van alle andere, voor de bedrijfsvoering en het toezicht daarop van belang zijnde, schriftelijke informatie. In deze administratie worden tevens alle niet schriftelijke overeenkomsten vastgelegd, voor zover daaruit rechten of verplichtingen van de effecteninstelling voortvloeien.

3.11. Cliëntenadministratie

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling voorziet in een systematische en toegankelijke cliëntenadministratie, waarin per cliënt, voor zover van toepassing, ten minste zijn vastgelegd:

  • a) de overeenkomsten tussen de effecteninstelling en de cliënt en eventueel derden die de cliënt vertegenwoordigen, daaronder begrepen de effectenbemiddelingsovereenkomst, de vermogensbeheer-overeenkomst, baisse-overeenkomst en de tripartiete overeenkomst. Mondelinge afspraken worden schriftelijk bevestigd, waarbij de afspraken en bevestigingen worden vastgelegd in de in de aanhef bedoelde administratie;

  • b) de externe bescheiden waaruit blijkt dat de cliënt een professionele belegger is;

  • c) externe bescheiden waaruit de identiteit van de cliënt blijkt. Indien de effecteninstelling met een of meer cliënten overeen komt dat de identificatiegegevens van de cliënt niet worden opgenomen in het cliëntdossier, voorziet de effecteninstelling in een systematische en voor de Bank toegankelijke centrale vastlegging van de identificatiegegevens van de desbetreffende cliënten en van de betrokken rekeningen;

  • d) de kredietinstelling(en) waar de geld- en effectenrekening(en) van de cliënt worden aangehouden, alsmede de rekeningnummers, voor zover deze gegevens voor de dienstverlening van de effecteninstelling van belang zijn;

  • e) alle overige correspondentie met betrekking tot de cliënt.

3.12. Behandeling van klachten

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling voorziet in procedures die zien op een adequate klachtenafhandeling, waarin zijn vastgelegd de bevoegdheden, verantwoordelijkheden en de wijze waarop de leiding van de effecteninstelling wordt geïnformeerd over klachten en de behandeling daarvan. De effecten-instelling voorziet daarbij in een klachtenadministratie, waaruit ten minste de datum waarop een klacht ter kennis van de effecteninstelling is gebracht, de aard van de klacht, degene die de klacht in behandeling heeft genomen, de datum en wijze van afhandeling van de klacht, alsmede de gevoerde correspondentie met betrekking tot de klacht blijkt.

3.13. Orderafhandeling en orderadministratie

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling voorziet in procedures met betrekking tot de orderafhandeling en de vastlegging in de orderadministratie, daaronder ten minste begrepen:

    • a) de beschrijving van de orderafhandeling, vanaf het moment van aanname van de order tot en met de afwikkeling van de transactie; indien sprake is van meerdere verschillende orderafhandelingen, bijvoorbeeld afhankelijk van het soort effect en/of het type cliënt, dienen deze alle te worden beschreven;

    • b) de autorisatie, ten behoeve van cliënten en voorafgaand aan de acceptatie van een order, dat de cliënt aan zijn uit de uitvoering van de order voortvloeiende verplichtingen zal kunnen voldoen en dat voldaan wordt aan de bij de wet, het besluit of deze regeling gestelde regels en aan de met de cliënt gemaakte afspraken;

    • c) de primaire vastlegging van de order, daaronder begrepen alle wijzigingen van bestaande orders, in de orderadministratie, op doorlopend voorgenummerde ordertickets, waarbij alle modaliteiten van betreffende order, inclusief de cliënt voor c.q. door wie de order is opgegeven, onmiddellijk worden vastgelegd. Ingeval van een geautomatiseerd orderboek, kent het geautomatiseerd systeem automatisch een doorlopende nummering toe aan de ingevoerde orders. Er dient te worden voorzien in de mogelijkheid om orders, voor zover van toepassing per cliënt geïndividualiseerd, te volgen vanaf het moment van de primaire registratie tot aan de verantwoording en vice versa, met inbegrip van alle eventueel aangebrachte wijzigingen. De orderadministratie kan in dat kader zowel handmatig als geautomatiseerd worden gevoerd, waarbij in geval gebruik wordt gemaakt van een geautomatiseerd orderboek uit de documentatie van de leverancier moet blijken dat alle in de orderadministratie vastgelegde orders traceerbaar blijven;

    • d) het zo spoedig mogelijk na afhandeling van een order overdragen van de ordertickets van de front office aan de back-office, waarbij door de back-office het tijdstip van overdracht van het orderticket wordt vastgelegd, interne controle plaatsvindt op een tijdige overdracht en vastlegging plaatsvindt van niet tijdig overgedragen tickets, inclusief vermelding van de reden; de archivering van de ordertickets geschiedt op nummervolgorde;

    • e) de beoordeling op dagelijkse basis van de orders en transacties door degene die leiding geeft aan het in ontvangst nemen en het (doen) uitvoeren van orders, alsmede de afstemming van de ordertickets met de bevestigingen van tegenpartijen en de notaverslaglegging door de backoffice;

    • f) het continu inzicht bieden in de lopende orders vanuit de orderadministratie.

  • 2 Onverminderd 3.13.1, voorziet de orderadministratie er in dat bij de ontvangst van een order onverwijld de volgende gegevens worden vastgelegd:

    • a) datum en tijdstip waarop de order van de cliënt/opdrachtgever is ontvangen;

    • b) naam en (intern) rekeningnummer van de cliënt/opdrachtgever ten behoeve van wie de order is ontvangen; ingeval sprake is van verzamel- of blok-order, worden alle namen en rekeningnummers van de desbetreffende cliënten/opdrachtgevers vastgelegd, waarbij de aantallen per cliënt/opdrachtgever zijn gespecificeerd;

    • c) naam van de medewerker die de order heeft aangenomen;

    • d) aard van de transactie;

    • e) het aantal en de soort effecten waarop de order betrekking heeft;

    • f) de condities van de order en de condities betreffende de uitvoering van de order;

    • g) datum en tijdstip waarop de order is doorgegeven, voor zover de order niet direct wordt ingevoerd in een geautomatiseerd orderexecutiesysteem.

  • 3 De orderadministratie voorziet er in dat bij de uitvoering van een order onverwijld de volgende gegevens worden vastgelegd:

    • a) de prijs waarop de order is uitgevoerd respectievelijk de prijzen waarop delen van de orders zijn uitgevoerd;

    • b) in wat voor hoedanigheid de effecteninstelling in relatie tot de cliënt is opgetreden, als agent of principaal.

  • 4 De in 3.13.1 tot en met 3.13.3 genoemde data en tijdstippen worden vastgelegd door middel van elektronische klokken, dan wel door middel van andere methoden die gelijkwaardige waarborgen bieden.

3.14. Effecten(transactie)administratie

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling voorziet in een effectenadministratie, die ten minste voldoet aan de volgende eisen:

  • a) dagelijks worden alle transacties alsmede de daaruit voortvloeiende verplichtingen systematisch in de administratie verwerkt en bewaakt;

  • b) uit de administratie blijkt, voor zover van toepassing, per cliënt:

    • - de aard van de transactie die is uitgevoerd;

    • - het aantal en de soort effecten waarop de transactie betrekking heeft;

    • - datum en tijdstip waarop de transactie is uitgevoerd;

    • - de periode waarvoor de transacties zijn aangegaan;

    • - voor zover van toepassing, de tegenpartij door wiens bemiddeling de transactie is uitgevoerd;

    • - de koers of koersen waartegen de (deel)transactie(s) is of zijn uitgevoerd;

    • - de aard (bijvoorbeeld margin) en omvang van de uit de transactie voortvloeiende verplichtingen;

    • - het effectieve bedrag, de in rekening gebrachte provisies en andere kosten en het notabedrag van de transactie;

    • - de notadatum; en

    • - de overige voorwaarden die op de transactie van toepassing zijn;

  • c) de effectenadministratie voorziet in de mogelijkheid van het opstellen van historische overzichten, zowel per cliënt als per fonds.

3.15. Effecten(afwikkeling)administratie

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling voorziet in de opzet en toepassing van een effectenafwikkelingadministratie, waaruit blijkt op welke wijze een effectentransactie is afgewikkeld, zowel wat betreft het stukkenverkeer als het geldverkeer.

  • 2 De effecteninstelling ziet op dagelijkse basis toe op de bewaking van de afwikkeling van de effectentransacties en het nemen van maatregelen indien afwikkeling abusievelijk niet heeft plaatsgevonden op de afgesproken afwikkelingsdatum, waarbij deze maatregelen gedocumenteerd worden vastgelegd.

3.16. Positie-administratie

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 Een effecteninstelling voorziet in een positie-administratie, waaruit dagelijks, per cliënt onderverdeeld, ten minste de volgende gegevens dienen te blijken:

    • a) alle posities (long en short);

    • b) de eventuele marginvereisten en andere financiële verplichtingen die voortvloeien uit deze posities;

    • c) de door de cliënt verstrekte zekerheden (onderpand);

    • d) alle overige rechten en verplichtingen van de cliënt die rechtstreeks voortvloeien uit deze posities.

  • 2 De effecteninstelling voorziet in de opzet en naleving van procedures die ten minste zien op:

    • a) de continue bewaking van de risico's en van de toereikendheid van de gestelde zekerheden;

    • b) de onmiddellijke in kennisstelling van de cliënt in geval van ontoereikende zekerheden;

    • c) de vastlegging van de omstandigheden waaronder posities van een cliënt ingeval van ontoereikende zekerheden worden afgebouwd of gesloten, daaronder begrepen de termijn die geldt voor het voorzien in aanvullende zekerheden.

3.17. Registratie van overtredingen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, voorziet in de opzet en toepassing van procedures voor de naleving van de bij of krachtens de wet gestelde regels door haar medewerkers, voor de onderkenning van de binnen de effecteninstelling geconstateerde overtredingen en voor de rapportage van desbetreffende overtredingen aan de Bank conform artikel 11 van deze regeling. Daartoe voorziet de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, tevens in een administratie, waaruit blijkt welke overtredingen binnen de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, zijn geconstateerd en welke overtredingen aan de Bank zijn gerapporteerd.

3.18. Aannemen van personeel

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Een effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, voorziet in de opzet en toepassing van procedures voor de naleving van de te volgen gedragslijn bij het aannemen van personeel conform artikel 12 van deze regeling. Daartoe voorziet de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, tevens in een administratie, waaruit de gegevens blijken die de effecteninstelling, zijnde een kredietinstelling, heeft ingewonnen in het kader van haar oordeelsvorming over de deskundigheid en betrouwbaarheid van de desbetreffende toekomstige medewerker.

3.19. Geautomatiseerde systemen

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

  • 1 De effecteninstelling die gebruik maakt van geautomatiseerde gegevensverwerking dient zodanige maatregelen en procedures door te voeren dat de beveiliging (vertrouwelijkheid, integriteit en continue beschikbaarheid) van de geautomatiseerde gegevensverwerking is gewaarborgd. Daarbij dient aandacht te zijn besteed aan maatregelen op de volgende gebieden:

    • a) algemene beheersmaatregelen in de geautomatiseerde omgeving;

    • b) de gehanteerde functiescheidingen;

    • c) geprogrammeerde controles die zich richten op de betrouwbare werking van de gebruikte applicaties ('application controls'); en

    • d) de maatregelen in de gebruikersomgeving.

  • 2.1 De effecteninstelling dient maatregelen te nemen:

    • a) die voorkomen dat ongeautoriseerde implementatie van nieuwe programmatuur en automatiseringssystemen plaatsvindt alsmede dat ongeautoriseerde wijzigingen in bestaande programmatuur en systemen worden doorgevoerd;

    • b) die voorzien in een functiescheiding tussen de ontwikkelings- en testomgeving en de operationele omgeving, indien de effecteninstelling zelf specifieke programmatuur ontwikkelt of laat ontwikkelen;

    • c) die voorzien in het testen van de diverse modules door de operationele omgeving alvorens de modules worden geïmplementeerd, indien de effecteninstelling gebruik maakt van standaardprogrammatuur.

  • 2.2 De effecteninstelling dient procedures te hebben die voorzien in het registreren, analyseren en oplossen van problemen die zich in het geautomatiseerde proces voordoen.

  • 2.3 De effecteninstelling dient maatregelen en procedures te implementeren die bewaken dat de operationele omgeving gebruik maakt van de juiste programmatuur, stamgegevens en geprogrammeerde controles.

  • 3 De fysieke functiescheidingen van de effecteninstelling dienen te zijn doorgevoerd in de functiescheidingen binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking. Deze functiescheidingen in het geautomatiseerde systeem dienen te zijn vastgelegd in competentietabellen. De effecteninstelling dient:

    • a) op basis van de competentietabellen een logische toegangsbeveiliging door middel van wachtwoorden te implementeren;

    • b) te beschikken over procedures die voorzien in het regelmatig wijzigen van wachtwoorden alsmede in een adequaat beheer van de competentietabellen;

    • c) te beschikken over maatregelen die voorkomen dat ongeautoriseerde wijzigingen in de competentietabellen kunnen worden doorgevoerd;

    • d) het geautomatiseerde systeem te voorzien van geprogrammeerde controles die de juistheid van de ingevoerde gegevens toetsen op betrouwbaarheid; en

    • e) te beschikken over een herstelprocedure die voorziet in handleidingen en gegevens op basis waarvan gegevens die foutief of ongeautoriseerd zijn gewijzigd of ingevoerd kunnen worden hersteld.

  • 4 De effecteninstelling dient zorg te dragen voor maatregelen en procedures die voorkomen dat storingen en calamiteiten optreden binnen de geautomatiseerde gegevensverwerking. Hiertoe dient de effecteninstelling:

    • a) te beschikken over een herstelprocedure die voorziet in handleidingen en instructies op basis waarvan de geautomatiseerde gegevensverwerking hersteld kan worden indien deze door calamiteiten of storingen is uitgevallen;

    • b) te beschikken over adequate documentatie en gebruikershandleidingen voor de applicatieprogrammatuur;

    • c) te voorzien in procedures voor het maken van veiligheidskopieën;

    • d) te voorzien in procedures die het mogelijk maken om uit te wijken;

    • e) te voorzien in procedures die voorzien in een fysieke en logische beveiliging van de gegevensdragers en andere computerfaciliteiten.

  • 5 De effecteninstelling dient te beschikken over procedures waarin de uitgangspunten voor beheer en beveiliging zijn vastgelegd. Er dient een plannings- en evaluatiecyclus aanwezig te zijn, die voortdurend bewaakt of de juiste maatregelen zijn getroffen en waaruit de werking van het beleid blijkt. De periodieke evaluatie van het beveiligingsbeleid dient te zijn gebaseerd op actuele risicoanalyses.

  • 6 De effecteninstelling dient ervoor zorg te dragen dat veranderingen in informatiebehoeften en de daartoe benodigde aanpassingen in de automatiseringssystemen worden vastgesteld en doorgevoerd op basis van veranderingen in de doelstellingen en in het risicoprofiel van de effecteninstelling.

Bijlage 4. Nadere Regeling Prudentieel Toezicht Effectenverkeer 2002: Concordantietabel

[Regeling vervallen per 28-10-2007]

Nadere regeling toezicht effectenverkeer 1999

Nadere regeling prudentieel toezicht effectenverkeer 2002

Paragraaf

Artikel

Paragraaf

Artikel

1

1

01

1

4

4

02.1

2

 

6

02.2

3

 

7

 

4

 

8

02.3

5

 

9

02,4

6

 

10

02.5

7

 

11

02.6

8

5

12

03

9

 

15(d)

 

9

 

16(b, 4e gedachtestreepje)

 

9

7

24

04

10

8

39

 

11

 

42

 

12

10

47

05

13

     

14 Overgangsregeling

 

Bijlage

 

Bijlage

 

1

 

1

 

2

 

2

 

4

 

3

     

4 Concordantietabel