Bijlage 2. Het protocol 'Ouderdomsbepaling'
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.1. De bedrijvenregeling
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
In het kader van het Uitvoeringsprogramma Beleidsvernieuwing Bodemsanering (BEVER/UPR)
is een zogenoemde Bedrijvenregeling gedefinieerd. Deze Bedrijvenregeling regelt de
afspraken tussen bedrijven en overheid over de sanering van in gebruikzijnde en blijvende
bedrijfsterreinen. In deze regeling wordt uitgegaan van een overheidsbijdrage voor de sanering van ernstige gevallen
van bodemverontreiniging veroorzaakt vóór 1-1-1975, waarvan de sanering milieuhygiënisch
urgent is of omdat er een verplichting tot sanering is als gevolg van de aanvraag
van een bouw- of milieuvergunning.
Ter vergemakkelijking van de uitvoering en vermindering van de mogelijkheid van meningsverschillen,
wordt de beoordeling van het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' geregeld in een
protocol. Door het protocol te volgen wordt met een aantal stappen aantoonbaar gemaakt
dat een onderneming 80% of meer van de verontreiniging in de bodem heeft veroorzaakt
vóór 1-1-1975. Indien aan dit criterium wordt voldaan, bestaat er aanspraak op een
bijdrage. In het hiernavolgende betekent 'veroorzaking vóór 1975' steeds: voor 80%
of meer veroorzaakt vóór 1-1-1975.
2.3. Doel, principe en werkwijze van het protocol
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.3.1. Doel
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het protocol dient om 'gevallen van bodemverontreiniging' - conform de definitie van
de Wet bodembescherming - te onderscheiden in gevallen, die in belangrijke mate (80% of meer) zijn veroorzaakt
vóór 1-1-1975, en gevallen die voor meer dan 20% zijn veroorzaakt op of na 1-1-1975.
Met het protocol wordt de 'veroorzaking vóór 1975' van gevallen van bodemverontreiniging
beoordeeld en als zodanig vastgesteld. Het resultaat van deze beoordeling wordt vastgelegd
in een modelformulier (zie hoofdstuk 5, blz. 26). Bij de invulling van dit formulier
levert zowel de initiatiefnemer als het bevoegde gezag een aandeel. Het ingevulde
en door partijen voor akkoord ondertekende formulier geeft onderbouwing aan de feitelijke
aanvraag voor een bijdrageverlening in het kader van het 'Convenant bodemsanering
in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen'. Deze aanvraag en de in dat kader
in acht te nemen procedures maken een onderdeel uit van het protocol.
2.3.2. Principe
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Aan de kenmerken van een bodemverontreiniging zelf is zelden eenvoudig en eenduidig
te bepalen wanneer de verontreinigende stoffen in de bodem zijn terechtgekomen. Of
de verontreiniging in belangrijke mate veroorzaakt is vóór 1-1-1975 wordt bepaald
op basis van gegevens over de bedrijfsvoering (processen, gebruik van stoffen of eventueel
gebeurtenissen of incidenten) en bij twijfel op basis van een combinatie van gegevens
over de bedrijfsvoering en specifieke kenmerken van de bodemverontreiniging.
Het protocol ter bepaling van de 'veroorzaking vóór 1975' bestaat uit vier stappen,
waarbij de eerste twee stappen genomen kunnen worden op basis van algemene (historische)
informatie over de bedrijfsvoering en bedrijfsprocessen (de periode van mogelijke
veroorzaking staat centraal). De stappen drie en vier worden gezet op basis van specifieke
informatie over de bedrijfsvoering of de bodemverontreiniging.
Het protocol heeft de volgende uitgangspunten:
-
• de methode ter bepaling van de periode van veroorzaking moet eenvoudig zijn;
-
• de informatiebehoefte moet zo beperkt mogelijk zijn;
-
• het moet leiden tot eenduidige resultaten;
-
• er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande onderzoeksmethoden, richtlijnen
en/of protocollen.
Door te werken in vier stappen zijn de voorwaarden aanwezig om aan bovengenoemde uitgangspunten
te kunnen voldoen. In de eerste stap wordt om beperkte, maar voor de bepaling van
de ouderdom cruciale informatie gevraagd. In de daarop volgende stappen moet meer
en specifiekere informatie worden geleverd.
Tot het protocol behoort een verplicht modelformulier bestaande uit de volgende bladen
(zie hoofdstuk 5, blz. 26):
-
• basisblad met algemene informatie over de aanvrager en het geval van bodemverontreiniging;
-
• statusblad met samenvattende informatie betreffende de 'veroorzaking vóór 1975' en
de akkoord verklaringen van bevoegd gezag en initiatiefnemer;
-
• vier bladen (één voor elke stap) met inhoudelijke informatie al dan niet leidend tot
de vaststelling van 'veroorzaking vóór 1975'.
2.3.3. Werkwijze
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het protocol wordt doorlopen aan de hand van het genoemde modelformulier. De initiatiefnemer
vult de gegevens in. Dit kan op basis van algemene gegevens (stap 1 en 2 uit het protocol)
of op basis van meer specifieke gegevens (stap 3 en 4). Indien het bevoegd gezag op
basis van de aangedragen informatie eveneens van mening is dat het geval in belangrijke
mate vóór 1-1-1975 veroorzaakt is, ondertekent deze de eindconclusie en retourneert
het naar de initiatiefnemer. Bij een aanvraag voor een bijdrage in het kader van het
'Convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen' wordt het
ondertekende formulier als bijlage bijgevoegd.
Het is aan de initiatiefnemer om te beoordelen of volstaan kan worden met algemeen
inhoudelijke informatie ter bepaling van de ontstaansperiode (stap 1 of stap 2) en
of direct meer specifieke informatie geleverd wordt (volgens stap 3 of 4). De initiatiefnemer
kan dit doen aan de hand van de in dit protocol geformuleerde informatiebehoefte of
aan de hand van tussentijds overleg met het bevoegde gezag.
Het bevoegd gezag heeft de taak om te beoordelen of de aangeleverde informatie voldoet.
Tevens heeft het bevoegd gezag de taak om vast te stellen - nadat zij alle aangedragen
informatie heeft beoordeeld - of de verontreiniging in belangrijke mate vóór 1-1-1975
is veroorzaakt. Het is aan het bevoegd gezag om te beoordelen of zij zelf informatie
in wil brengen als aanvulling op de informatie die door de initiatiefnemer verschaft
wordt.
Indien voor een bepaald geval niet aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975'
wordt voldaan, of naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende onderbouwing
is gegeven, kan de initiatiefnemer enerzijds in dezelfde stap additionele gegevens
verstrekken of anderzijds besluiten alsnog een volgende stap uit te voeren, waaruit
een meer gedetailleerde onderbouwing volgt. Indien de initiatiefnemer op basis van
de (historische) informatie tot het inzicht komt dat geen argumenten aanwezig zijn
of kunnen worden gevonden om aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' te voldoen,
kan worden besloten af te zien van een vaststellingsverzoek 'veroorzaking vóór 1975'.
Alleen indien in een der eerdere stappen reeds een vaststellingsverzoek is gedaan
dient de initiatiefnemer het bevoegd gezag hiervan op de hoogte te stellen.
2.4. Inhoudelijke uitwerking van het protocol
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.4.1. De uitwerking in hoofdlijnen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het ouderdomsprotocol is uitgewerkt in een getrapt model van vier stappen. Voor eenduidige
gevallen kan met het aanleveren van relatief weinig informatie in stap 1 of 2 worden
vastgesteld of de verontreiniging vóór 1-1-1975 dan wel op of na 1-1-1975 is ontstaan.
Voor meer complexe gevallen zal meer informatie aangeleverd moeten worden. Niet alle
stappen hoeven na elkaar gezet te worden.
In de onderstaande paragrafen wordt per stap de informatie aard en -kwaliteit aangegeven
die benodigd is om aan te tonen dat de betreffende situatie voldoet aan het criterium
van 'veroorzaking vóór 1975'. Vervolgens wordt de werkwijze beschreven die door initiatiefnemer
moet worden gevolgd om tot vaststelling door het bevoegd gezag te komen. Omdat het
protocol bestemd is voor zowel de initiatiefnemer en het bevoegd gezag in de rol van
beoordelaar en vaststeller, wordt bij de werkwijze onderscheid gemaakt in de door
beide partijen uit te voeren activiteiten. In onderstaande tabel staat het stappenplan
schematisch weergegeven.
Algemene informatie is nodig bij het bevoegd gezag ten behoeve van de registratie
en de administratieve verwerking van de vaststellingsaanvraag.
Het gaat hierbij om algemene bedrijfsgegevens, de locatiegegevens en een omschrijving
van het (vermoedelijke) geval van bodemverontreiniging, waarop de vaststelling van
de ouderdom van toepassing is. De informatie staat op het blad 'Algemene gegevens
initiatiefnemer' weergegeven. De informatie wordt in eerste instantie door de initiatiefnemer
aangeleverd door invulling van het betreffende blad. Indien de initiatiefnemer bekend
is met de gevraagde topografische coördinaten en de bedrijfscodering (zie hoofdstuk
2.4.2.1, blz. 8) dan kan de initiatiefnemer ook deze gegevens op het formulier invullen.
Het bevoegd gezag controleert vervolgens de aangeleverde informatie en vult waar nodig
zelf de topografische coördinaten en de bedrijfscodes in.
Stappen
|
Aan te leveren gegevens historische bedrijfsvoering
|
Aan te leveren gegevens bodemverontreiniging
|
Beoordeling
|
Algemene gegevens
|
Bedrijfsgegevens en locatiegegevens
|
Omschrijving vermoedelijke geval van bodemverontreiniging
|
Volledigheid
|
Stap 1
|
Analyse gebruik van (mogelijk) bodemverontreinigende stoffen
|
|
Aan de hand van de
Stoffenlijst (zie hoofdstuk 4 blz.19)
|
Stap 2
|
Algemene gegevens over de periode met potentieel bodembedreigende activiteiten
|
Vooronderzoek
|
Aan de hand van de standaardformule
|
Stap 3
|
Specifieke gegevens over het ontstaan van de bodemverontreiniging
|
(eventueel getoetste) hypothese over het geval van bodemverontreiniging
|
Aan de hand van de wegingsfactoren in de standaardformule
|
Stap 4
|
|
Specifieke gegevens over de ouderdom van de bodemverontreiniging
|
Specifieke beoordeling van de aangeleverde informatie
|
2.4.2. Algemene beoordeling veroorzaking vóór 1-1-1975; analyse gebruik van stoffen
(stap 1)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.4.2.1. Informatievoorziening stap 1
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De informatievoorziening te verzorgen door de initiatiefnemer bestaat in stap 1 uit:
-
• Het nagaan of de betreffende verontreinigingssituatie bestaat uit stoffen die voorkomen
op de 'Lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend
een toepassing kenden vóór 1-1-1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor
als na 1-1-1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3)'. Hierna
te noemen De Stoffenlijst (zie hoofdstuk 4, blz. 19)
-
• Nagaan of op grond van de actuele kennis, bijvoorbeeld binnen een uitgevoerd bodemonderzoek,
reeds een ouderdom bepaald of bekend is. Indien bijvoorbeeld uitsluitend sprake is
van een eenmalige gebeurtenis of incident, waarbij de datum bekend is en is gelegen
vóór 1-1-1975, dan wordt automatisch aan het criterium voldaan.
De informatievoorziening te verzorgen door het betreffende bevoegd gezag bestaat in
stap 1 uit:
-
• Het beoordelen van de aangeleverde gegevens na verificatie door de initiatiefnemer
en toevoegen van eventueel meer specifieke informatie indien van belang bijvoorbeeld
voor de invoering van het geval in het provinciale registratiesysteem voor gevallen
van bodemverontreiniging (Globis).
-
• Het resultaat van de beoordeling schriftelijk kenbaar maken aan de aanvrager.
2.4.2.2. Werkwijze stap 1
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De initiatiefnemer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• De initiatiefnemer beoordeelt of de bodemverontreiniging uitsluitend is ontstaan vanuit
een incident of een bijzondere gebeurtenis van vóór 1-1-1975.
-
• De initiatiefnemer beoordeelt in eerste instantie voor het geval dan wel de cluster
van gevallen als geheel of de bodemverontreiniging bestaat uit stoffen die deel uitmaken van categorie
1 van De Stoffenlijst; indien hiervan een bevestiging wordt verkregen wordt voor het
geval van bodemverontreiniging als geheel de vaststellingsaanvraag voorbereid door
invulling van het blad voor stap 1 (zie hoofdstuk 5.2, blz. 28);
-
• Indien het gaat om verontreinigende stoffen met een toepassing van zowel vóór als
op of na 1-1-1975, wordt vastgesteld of sprake is van een eenmalige gebeurtenis of
incident vóór 1-1-1975, waaruit de betreffende bodemverontreiniging is ontstaan. Is
hiervan aantoonbaar sprake dan kan de aanvraag voor de vaststelling van de ontstaansperiode
op basis daarvan worden voorbereid;
-
• Indien de verontreinigingssituatie binnen het onderzoeksgebied bestaat uit meerdere
gevallen van bodemverontreiniging, wordt voor de individuele gevallen vastgesteld
of het gaat om de voor de ouderdomsbepaling maatgevende stoffen en of deze stoffen
voorkomen op de Stoffenlijst. In deze situatie wordt per geval het formulier voor
stap 1 ingevuld (zie hoofdstuk 5.2, blz. 28);
-
• Om onderscheid in gevallen te kunnen maken zijn de resultaten van een gericht historisch
en/of verkennend onderzoek noodzakelijk. Het betreffende onderzoek dient een minimaal
kwaliteitsniveau te bezitten zoals beschreven in de NVN 5725 'Leidraad bij het uitvoeren
van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek', dan wel de NEN
5740 'Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek';
-
• Indien de initiatiefnemer van mening is dat wordt voldaan aan het criterium van 'veroorzaking
vóór 1975', vult deze het blad voor stap 1 in, voegt indien nodig onderbouwende informatie
in de vorm van onderzoeksrapporten toe, ondertekent het statusblad en dient het geheel
in bij het bevoegd gezag met het verzoek om conform de aanvraag tot vaststelling te
over te gaan.
Het bevoegd gezag
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• Het bevoegde gezag voert een check uit op de volledigheid van de verstrekte gegevens
en vult algemene gegevens waar nodig aan (bedrijfscode, x- en y- coördinaten);
-
• Het bevoegd gezag stelt vast of de opgegeven verontreinigende stoffen als bepalend
kunnen worden beschouwd voor de vaststelling van het criterium van 'veroorzaking vóór
1975';
-
• Het bevoegde gezag beoordeelt vervolgens de aanvraag inhoudelijk door een controle
van aangeleverde informatie aan de hand van de Stoffenlijst;
-
• Indien van toepassing beoordeelt het bevoegd gezag de aangeleverde historische informatie
of de resultaten van aangeleverde onderzoeken, waarbij de ouderdom van de verontreiniging
is bepaald of waaruit de ontstaanswijze uit eenmalige gebeurtenissen of incidenten
is afgeleid;
-
• Het bevoegd gezag legt haar oordeel vast in het blad voor stap 1 (zie hoofdstuk 5.2,
blz. 28) en vult het statusblad in (zie hoofdstuk 5.1, blz. 27). Indien naar het oordeel
van het bevoegd gezag onvoldoende informatie aanwezig is om tot vaststelling van de
ontstaansperiode te komen wordt dit eveneens op het statusblad aangetekend.
2.4.3. Algemene beoordeling veroorzaking vóór en op of na 1-1-1975 inzake de bedrijfsvoeringsperiode
(stap 2)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.4.3.1. Informatievoorziening stap 2
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Op basis van de ontstaansperiode van de verontreiniging zal de initiatiefnemer per
geval moeten aantonen dat de betreffende verontreiniging voldoet aan het criterium
van 'veroorzaking vóór 1975'. Hierbij worden begin en einde van de operationele periode
van bedrijfsvoering met de betreffende verontreinigende stoffen genomen als maatstaf
voor de beoordeling. Van belang zijn de 'potentieel bodemverontreinigende activiteiten'
(pba's) en de modale situatie ten aanzien van de bedrijfsvoering. De potentieel bodemverontreinigende
activiteiten zijn activiteiten die een geval van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken,
zoals productie, op- en overslag van stoffen. Volgens onderstaande formule wordt rekenkundig
bepaald of aan het criterium van 'veroorzaking vóór 1975' is voldaan. De berekening
is als volgt gedefinieerd:
P
0
% (vóór 1-1-1975) = 100 * -----------------------------------------------
P
0 + 0,5 * x * P1 + 0,2 * y * P2
Vergelijking 1 berekening percentage veroorzaking vóór 1-1-1975
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
P0 is aantal jaren van de start productieproces vóór 1-1-1975
P1 is het aantal jaren in de periode 1-1-1975 - 31-12-1980 (max. 6 jaar)
P2 is het aantal jaren in de periode 1-1-1981 - 31-12-1986 (max. 6 jaar)
De weegfactoren, x en y geven de omvang van de 'potentieel bodemverontreinigende activiteiten'
(pba's) voor de betreffende periode weer t.o.v. de periode vóór 1-1-1975. De weegfactoren
hebben de waarde 1 indien de omvang van de pba's voor de betreffende periode gelijk
is aan die van periode vóór 1-1-1975.
De standaardwaarden 0,5 en 0,2 horen bij een modale situatie van bedrijfsvoering van
de respectievelijk de periodes 1-1-1975 - 31-12-1980 en 1-1-1981 - 31-12-1986.
Voorbeelden
a. Een productieproces is gestart in 1959 en geëindigd in 1983, waarbij de potentieel
bodemverontreinigende activiteit (pba) gelijk is gebleven.
Volgens de berekening wordt het percentage dan:
16
% (vóór 1-1-1975) = 100 * ----------------------------------------------- = 81,6%
16 + 0,5 * 1 * 6 + 0,2 * 1 * 3
b. Een productieproces is gestart in 1958 en is nog in bedrijf, waarbij de potentieel
bodemverontreinigende activiteit (pba) gelijk is gebleven.
Volgens de berekening wordt het percentage dan:
17
% (vóór 1-1-1975) = 100 * ----------------------------------------------- = 80,2%
17 + 0,5 * 1 * 6 + 0,2 * 1 * 6
Het kan zijn dat op brancheniveau of anderszins meer generiek, afspraken gemaakt worden/zijn
met het ministerie van VROM over specifiek te hanteren weegfactoren en/of standaardwaarden
voor enkele bijzondere bedrijfstakken. Deze afspraken zullen in die situaties onderdeel
vormen van dit protocol.
2.4.3.2. Werkwijze stap 2
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De initiatiefnemer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• De initiatiefnemer zorgt voor verifieerbare historische informatie met betrekking
tot de periode van het gebruik of de toepassing van bodemverontreinigende stoffen,
de momenten waarop zich belangrijke gebeurtenissen en/of incidenten hebben voorgedaan,
de bedrijfsvoering is aangepast en/of preventieve (bodembeschermende) voorzieningen
zijn aangebracht;
-
• Voor invulling van stap 2 van dit protocol, is een gericht historisch onderzoek noodzakelijk
met een minimale kwaliteitsstandaard conform de NVN 5725 en met specifieke aandacht
voor bedrijfsprocessen en procesveranderingen, het gebruik van stoffen (binnen de
processen) inclusief de periode van toepassing en de precieze plaats(en), de bedrijfsinrichting
en de veranderingen daarvan in de tijd inclusief aanwezige (bodembeschermende)-voorzieningen,
de voormalige en huidige potentieel bodembelastende bedrijfsactiviteiten, etc. De
resultaten van een daarop aansluitend Verkennend Onderzoek (conform NEN5740) kunnen
voor een betere onderbouwing zorgen;
-
• De initiatiefnemer dient na te gaan of er voor de betreffende categorie verontreinigingen
op brancheniveau, of anderszins meer generiek, afspraken zijn gemaakt over afwijkende
weegfactoren en/of standaardwaarden en deze waarden in de betreffende situatie toegepast
kunnen worden;
-
• De berekeningen worden per geval uitgevoerd;
-
• Indien het berekende percentage hoger is dan 80% dan kan het vaststellingsverzoek
'veroorzaking vóór 1975' worden voorbereid. Dit gebeurt door invulling van het blad
voor stap 2 (zie hoofdstuk 5.3, blz. 29). Tevens wordt de noodzakelijke informatie
ten behoeve van het bevoegde gezag toegevoegd.
Het bevoegd gezag
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• Het bevoegd gezag voert een check uit op de volledigheid van de verstrekte informatie
en vult de algemene gegevens indien nodig aan;
-
• Het bevoegd gezag beoordeelt de aangeleverde historische informatie of de resultaten
van aangeleverde onderzoeken, waarbij de ouderdom van de verontreiniging is bepaald
en waarin de grondslagen voor berekeningen staan vermeld, of waaruit de ontstaanswijze
van gebeurtenissen of incidenten is afgeleid;
-
• Het bevoegd gezag kan de initiatiefnemer verzoeken om aanvullende informatie te leveren
in geval van onvolledigheid of onduidelijkheid van de aanvraag;
-
• In geval het bevoegde gezag op basis van de verstrekte gegevens tot een positief besluit
zou moeten komen, maar gegronde redenen aanwezig acht om te twijfelen aan deze gegevens
dan kan het bevoegde gezag zelf onderzoek doen. Dit onderzoek is er dan op gericht
om aan te tonen dat bijstelling van de weegfactoren en/of standaardwaarden in de rekenformule
gezien de specifiek geldende omstandigheden gerechtvaardigd is;
-
• De aanvrager wordt van het voornemen van dit eigen, gevalsspecifieke, onderzoek door
het bevoegd gezag in kennis gesteld. Binnen een termijn van 13 weken wordt het resultaat
van dit onderzoek aan de aanvrager kenbaar gemaakt met een onderbouwing van de door
het bevoegd gezag gehanteerde weegfactoren en/of standaardwaarden;
-
• Het bevoegd gezag legt haar oordeel vast in het blad voor stap 2 (zonodig stap 3)
en vult het statusblad in. Indien naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende
informatie aanwezig is om tot vaststelling van het criterium van 'veroorzaking vóór
1975' te komen wordt dit eveneens op het statusblad aangetekend.
2.4.4. Specifieke aanpassing van de weegfactoren en/of standaardwaarden (stap 3)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.4.4.1. Informatievoorziening stap 3
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De weegfactoren en/of standaardwaarden kunnen worden bijgesteld op basis van gerichter
'documenten onderzoek'.
Voor de weegfactoren zal de initiatiefnemer dienen aan te tonen of en in welke mate
de potentieel bodemverontreinigende activiteiten zijn gewijzigd ten opzichte van de
referentie periode van vóór 1-1-1975.
Voorbeeld:
Indien op grond van de hinderwet vergunning of productiegegevens blijkt dat de bedrijfsactiviteiten
in omvang zijn veranderd, kunnen de weegfactoren die de potentieel bodembedreigende
activiteiten beschrijven worden bijgesteld.
Voor de standaardwaarden zal de initiatiefnemer dienen aan te tonen dat bij de bedrijfsvoering
op of na 1-1-1975 zodanige maatregelen en voorzieningen zijn getroffen dat de kans
op bodemverontreiniging in deze periode sterk is afgenomen ten opzichte van de modale
situatie. Maatgevend is of bij de betreffende bedrijfsvoering de bodembeschermende
maatregelen en voorzieningen beter waren dan destijds gangbaar was.
Voorbeeld:
Indien uit een hinderwet vergunning of een bouwvergunning blijkt, dat aan het proces
of de installatie in de periode 1975 - 1987 zodanige veranderingen hebben plaatsgevonden
dat de kans op bodemverontreiniging aanzienlijk is afgenomen, ten opzichte van de
normale ontwikkelingen (de modale situatie, welke nog nader gedefinieerd dient te
worden voor beide perioden), kunnen de standaardwaarden worden bijgesteld.
Het documenten onderzoek dient evenals het genoemde historisch onderzoek verifieerbaar
te zijn. Archieven van onder andere het bevoegd gezag als ook van het bedrijf, de
branche of de Kamer van Koophandel kunnen als bron dienen.
2.4.4.2. Werkwijze stap 3
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De initiatiefnemer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• Indien de resultaten van de door de initiatiefnemer uitgevoerde activiteiten binnen
de stappen 1 en 2 hebben geleid tot de conclusie dat het gerechtvaardigd zou zijn
om andere weegfactoren en/of standaardwaarden in de rekenformule te hanteren, dan
kan de initiatiefnemer voor zichzelf verifiëren of aanpassingen zouden kunnen leiden
tot een ander resultaat;
-
• Indien er geen bijzondere afspraken op algemeen niveau zijn, kan initiatiefnemer met
het bevoegde gezag overleggen of aanpassing van de weegfactoren en/of standaardwaarden
voldoende onderbouwd kunnen worden. Dit overleg met het bevoegd gezag kan leiden tot
het inzicht in de aanwezigheid van vergelijkbare situaties, waarbij aanpassingen zijn
goedgekeurd en welke onderbouwing hiervoor is geleverd. Ook kan dit overleg leiden
tot het inzicht in de bij het bevoegd gezag aanwezige informatiebehoefte (zowel in
aard als kwaliteit) om een eventueel verzoek tot aanpassing van de weegfactoren en/of
standaardwaarden te kunnen beoordelen;
-
• De initiatiefnemer voert vervolgens een gerichter documentenonderzoek uit, met als
doel vast te stellen dat door het treffen van bijzondere bodembeschermende maatregelen
en voorzieningen op of na 1-1-1975 minder bodembelasting is opgetreden dan verondersteld
voor de modale situatie. Het gaat hier om informatie die het aannemelijk moet maken
dat de standaardwaarden naar beneden bijgesteld kunnen worden. Het moet gaan om informatie
die verifieerbaar moet zijn door het bevoegde gezag. Ook kan het bij het gerichter
onderzoek gaan om het aantonen dat door gebeurtenissen of calamiteiten vóór 1-1-1975
eenmalig of kortstondig sprake is geweest van een aanmerkelijk grotere bodembelasting
dan aangenomen voor de referentie situatie, hetgeen kan leiden tot aanpassing van
de weegfactoren;
-
• Per geval worden de berekeningen uitgevoerd;
-
• Indien het berekende percentage hoger is dan 80% dan wordt het vaststellingsverzoek
'veroorzaking vóór 1975' voorbereid door invulling van het informatieblad voor stap
3 (zie hoofdstuk 5.4, blz. 30), de onderbouwende informatie ten behoeve van de controle
door het bevoegde gezag toegevoegd en het verzoek ingediend.
Het bevoegd gezag
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• In geval van een eerste aanvraag voert het bevoegd gezag een check uit op de volledigheid
van de verstrekte informatie en vult algemene gegevens indien nodig aan;
-
• Het bevoegd gezag beoordeelt de aangeleverde historische informatie en de eventuele
resultaten van aangeleverde (documenten)onderzoeken, waarbij de ouderdom van de verontreiniging
is bepaald en waarin de grondslagen voor berekeningen staan vermeld, of waaruit de
ontstaanswijze van gebeurtenissen of incidenten is afgeleid;
-
• Het bevoegd gezag stelt vast of de aangeleverde informatiebronnen acceptabel zijn
voor de onderbouwing van afwijkende weegfactoren en/of standaardwaarden;
-
• Het bevoegd gezag beoordeelt de inhoudelijke argumenten van de initiatiefnemer om
tot aanpassing van de weegfactoren en/of standaardwaarden te komen en legt dit oordeel
vast op het informatieblad voor stap 3;
-
• Indien het bevoegd gezag zelf van mening is, dat de weegfactoren en/of standaardwaarden
moeten worden bijgesteld, dan kan zij alsnog aanvullend onderzoek doen. Dit onderzoek
kan gericht zijn op een betere onderbouwing maar kan ook dienen om aan te tonen dat
het hanteren van de waarden in de gegeven omstandigheden juist is;
-
• Het bevoegd gezag vult vervolgens het statusblad in. Indien naar het oordeel van het
bevoegd gezag onvoldoende informatie aanwezig is om tot vaststelling van de ontstaansperiode
te komen wordt dit eveneens op het statusblad aangetekend.
2.4.5. Specifieke beoordeling veroorzaking vóór 1-1-1975 op basis van gerichte bewijsmiddelen
(stap 4)
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
2.4.5.1. Informatievoorziening stap 4
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Indien op grond van de eerdere stappen niet voldaan wordt aan het criterium van 'veroorzaking
vóór 1975', maar het nochtans aannemelijk kan worden gemaakt dat de verontreiniging
in belangrijke mate vóór 1-1-1975 is ontstaan, kan de initiatiefnemer dit op grond
van gericht onderzoek aantonen. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan onderzoek
naar de ouderdom op grond van voorkomen van specifieke componenten (lood, MTBE e.d.),
fingerprints ter bepaling van de herkomst, de lengte van een pluim in relatie tot
theoretische verplaatsingssnelheid en andere ontwikkelde of in ontwikkeling zijnde
methoden. In deze stap zal vaak sprake zijn van veldonderzoek. Dergelijk onderzoek
dient plaats te vinden met een informatieniveau van onderzoeksprotocollen zoals het
'nader onderzoek' (NO) of vergelijkbare protocollen. De uitkomst van een dergelijk
onderzoek laat zich niet meer vertalen in weegfactoren en/of standaardwaarden, maar
geeft een meer kwantitatief beeld van de ontstaansgeschiedenis.
2.4.5.2. Werkwijze stap 4
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De initiatiefnemer
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• Op basis een eigen inschatting en/of een reactie van het bevoegd gezag naar aanleiding
van de beoordeling van de informatie uit stap 3 zal de initiatiefnemer op basis van
de geleverde motivatie de afweging maken of gericht veld- en laboratoriumonderzoek
nog zinvol is ter onderbouwing van de eerder ingediende aanvraag;
-
• Indien wordt afgezien van verder onderzoek stelt de aanvrager het bevoegd gezag hiervan
op de hoogte, waarna de procedure met een ondertekening van het statusblad wordt afgesloten;
-
• Indien wel het voornemen bestaat verder onderzoek uit te voeren, wordt het bevoegd
gezag hiervan ook in kennis gesteld en kan indien gewenst door de aanvrager een toelichtend
gesprek worden aangevraagd om het voorgenomen onderzoek inhoudelijk te bespreken.
Het gaat in het algemeen om maatwerk, waarbij het zinvol is het bevoegd gezag hiervan
vroegtijdig in kennis te stellen;
-
• De inhoud en uitvoering van het onderzoek valt, met of zonder vooroverleg met het
bevoegd gezag, geheel onder de verantwoordelijkheid van de initiatiefnemer;
-
• Het aanvullend onderzoek dient door de initiatiefnemer binnen een redelijke termijn
te worden uitgevoerd. Het resultaat ervan dient als supplement bij het door de initiatiefnemer
in te vullen informatieblad voor stap 4 (zie hoofdstuk 5.5, blz. 31).
Het bevoegd gezag
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
• Indien de initiatiefnemer na stap 3 geen verdere acties meer onderneemt en het bevoegd
gezag hiervan in kennis heeft gesteld sluit het bevoegd gezag het dossier af door
invulling en ondertekening van het statusblad van het modelformulier;
-
• Indien de initiatiefnemer zijn voornemen om te komen tot aanvullend onderzoek heeft
kenbaar gemaakt, stelt het bevoegd gezag hem in de gelegenheid om het gewenste of
het voorgenomen onderzoeksprogramma inhoudelijk te bespreken. Een termijn voor aanlevering
van de resultaten van dit onderzoek komt daarbij eveneens aan de orde;
-
• Na aanlevering van het aanvullende onderzoeksrapport beoordeelt het bevoegd gezag
de resultaten ervan binnen een termijn van 13 weken en betrekt deze bij het definitieve
besluit over het criterium van 'veroorzaking vóór 1975';
-
• Het ambtelijk eind oordeel wordt aan de initiatiefnemer kenbaar gemaakt door middel
van toezending van de ingevulde informatiebladen en het ondertekende statusblad.
3. Begrippenlijst
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
-
•
In gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen. Dit zijn terreinen die ten dienste staan aan de bedrijfsuitoefening van een onderneming
als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting en de Wet Vennootschapsbelasting en die niet als belegging of als voorraad door de onderneming worden gehouden. Het
criterium is: het ten dienste staan aan de bedrijfsuitoefening. Deze regeling moet
passen binnen de kaderregeling voor staatssteun ten behoeve van het milieu. Aangezien
de landbouwsector specifiek is en hiervoor aparte communautaire richtsnoeren voor
staatssteun zijn vastgesteld, worden bedrijven uit deze sector uitgesloten van de
regeling. Voor die bedrijven kan worden teruggegrepen op hetgeen in het segment landelijk
gebied mogelijk is (hetgeen in overeenstemming moet worden gebracht met genoemde specifieke
kaderregeling voor de landbouwsector).
-
•
Bedrijfsactiviteiten. Alle gegevens over de activiteiten van het bedrijf zoals die in officiële documenten
(register Kamer van Koophandel, notariële akten, vergunningen, jaarrekeningen etc.)
voorkomen voor zover ze relevant zijn voor het beoordelen van het geval van bodemverontreiniging
in het kader van het protocol.
-
•
(Bodem)verontreiniging. Het begrip (bodem)verontreiniging omschrijft een buitengewone toestand van de bodem.
Van verontreiniging is sprake wanneer stoffen zich op een zodanige wijze op of in
de bodem bevinden, dat deze stoffen:
-
zich met de bodem kunnen vermengen, met de bodem kunnen reageren, zich in de bodem
kunnen verspreiden en/of ongecontroleerd kunnen verplaatsen,
-
én
-
één of meer van de functionele eigenschappen, die de bodem voor mens, plant en dier
heeft, verminderen of bedreigen.
-
•
Cluster van gevallen. Een aantal gevallen van verontreiniging die gezamenlijk worden gesaneerd.
-
•
Convenant: Het convenant bodemsanering in gebruik zijnde en blijvende bedrijfsterreinen en
de daarbij gevoegde notitie bodemsanering bedrijfsterreinen en de notitie aanzet tot
een protocol ter bepaling van de ontstaansperiode van verontreinigingen in de bodem
in relatie tot het jaar 1975 (Ouderdomsbepaling).
-
•
Geval van verontreiniging is een kernbegrip uit de Wet bodembescherming (Wbb). In artikel 1 van de Wbb is de volgende definitie opgenomen van een geval van verontreiniging:
Een geval van verontreiniging of dreigende verontreiniging van de bodem dat betrekking
heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of gevolgen daarvan
in technische, organisatorische en ruimtelijke zin samenhangen.
Verontreinigingsvlekken die ruimtelijk geheel of gedeeltelijk van elkaar gescheiden
zijn en ieder een verschillende oorzaak kennen zijn in beginsel aan te merken als
verschillende gevallen van ernstige verontreiniging. Op een bedrijfsterrein kunnen
zich daarom meerdere gevallen van bodemverontreiniging voordoen, die ook verschillend
kunnen worden beoordeeld en aangepakt, zelfs als deze elkaar overlappen. Een voorbeeld
betreft een bedrijfsterrein waarop zich een verontreinigde ophooglaag bevindt (ernstig
en niet urgent) boven een er niet mee samenhangende mobiele verontreiniging in de
ondergrond (ernstig en urgent).
-
•
Formule. Via de formule kan rekenkundig de mate van verontreiniging vóór 1-1-1975 worden
bepaald. Wanneer het percentage groter of gelijk is aan 80% is de verontreiniging
in belangrijke mate veroorzaakt vóór 1-1-1975.
-
•
Modale situatie. Dit is het referentieniveau voor de formule ter vaststelling of de veroorzaking
van de bodemverontreiniging in belangrijke mate heeft plaatsgevonden vóór 1-1-1975,
waarbij wordt uitgegaan van een bedrijfssituatie en een bedrijfsvoering conform voor
die tijd geldende normen en richtlijnen.
-
•
Nader onderzoek: onderzoek met betrekking tot de vraag of een geval van verontreiniging een geval
van ernstige verontreiniging is.
-
•
Oriënterend onderzoek: onderzoek naar aanleiding van een vermoeden dat sprake is van een geval van verontreiniging.
-
•
Potentieel bodemverontreinigende activiteiten (pba's) zijn die activiteiten die een geval van bodemverontreiniging kunnen veroorzaken,
zoals productie, op- en overslag van stoffen.
-
•
Saneren: het beperken en zoveel mogelijk ongedaan maken van verontreiniging en de directe
gevolgen daarvan of van dreigende verontreiniging van de bodem.
-
•
Saneringsonderzoek: inventarisatie van de mogelijke wijzen van sanering, inhoudende een beschrijving
van hun milieuhygiënische, technisch en financiële aspecten, alsmede van de kwaliteit
van de bodem die met de op die wijzen uitgevoerde sanering zal worden bereikt, uitmondend
in een keuze van wijze van sanering.
-
•
Stoffenlijst. Lijst met stoffen en processen, waarbij algemeen bekend is dat deze uitsluitend
een toepassing kenden vóór 1-1-1975 (categorie 1) of een toepassing kenden zowel voor
als na 1-1-1975 (categorie 2) of uitsluitend op of na 1-1-1975 (categorie 3). De lijst
is weergegeven in De Stoffenlijst, hoofdstuk 4 blz. 19.
-
•
Standaardwaarden. Waarden die in de formule zijn opgenomen om de modale situatie te kunnen kwantificeren.
-
•
Vooronderzoek of historisch onderzoek (NVN 5725). Beschrijft de werkwijze voor het uitvoeren van het vooronderzoek (archiefonderzoek/interviews/locatie-inspectie)
voorafgaand aan het feitelijke onderzoek (= veld en laboratoriumonderzoek) naar de
milieuhygiënische kwaliteit van de bodem/grond; onderdeel van Vooronderzoek conform
NVN 5725.
-
•
Verkennend onderzoek (NEN 5740). Deze norm beschrijft de werkwijze voor het opstellen van de onderzoeksstrategie
bij verkennend onderzoek naar de aanwezigheid van bodemverontreiniging. De norm is
van toepassing op verkennend onderzoek van zowel niet-verdachte als verdachte locaties.
Onder een onderzoeksstrategie wordt in dit verband verstaan de vaststelling van het
aantal te nemen monsters, de plaatsen op de locatie waar deze moeten worden opgenomen
en de stoffen die in deze monsters moeten worden bepaald. Kern van de in NEN 5740
beschreven werkwijze is dat uitgaande van de in een vooronderzoek verzamelde informatie
over het vroegere en huidige gebruik, alsmede de bodemgesteldheid van de te onderzoeken
locatie, een hypothese omtrent de bodemverontreinigingsituatie wordt opgesteld.
-
•
Weegfactoren. Waarden die in de formule zijn opgenomen om veranderingen in de omvang van de potentieel
bodembedreigende activiteiten te kunnen kwantificeren.
5. De invulformulieren
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Het formulier bestaat uit de volgende bladen:
Figuur 1 Algemene gegevens
Figuur 2 Statusblad
Figuur 3 Samenvatting van de informatie
Figuur 4 formulier Stap 1 - Algemene bedrijfsgegevens en gegevens over gebruikte stoffen
Figuur 5 Conclusie na stap 1
Figuur 6 formulier stap 2 - Algemene beoordeling veroorzaking vóór en op of na 1-1-1975
inzake de bedrijfsvoeringsperiode
Figuur 7 formulier stap 3 - Specifieke aanpassing van de weegfactoren en/of standaardwaarden
Figuur 8 formulier stap 4 - Specifieke beoordeling op basis van gerichte bewijsmiddelen
Het eerste blad van het formulier bevat een aantal algemene gegevens die de identificatie
van subsidieaanvrager/initiatiefnemer, de locatie en het geval van bodemverontreiniging
mogelijk maken. Deze gegevens zijn vereist voor de subsidie-aanvraag zelf en voor
de registratie van het geval in het provinciale registratiesysteem voor gevallen van
bodemverontreiniging (GLOBIS). De algemene gegevens dienen geleverd te worden door
de initiatiefnemer.
Figuur 1 Algemene gegevens
5.1. Statusblad
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Op het statusblad wordt de proceshistorie (informatie uitwisseling tussen bevoegd
gezag en initiatiefnemer) vermeld. Hierdoor zijn wijzigingen traceerbaar.
Figuur 2 Statusblad
Het statusblad geeft een samenvatting van de informatie uit de achterliggende bladen.
Bij iedere aanvulling wordt aangekruist welke nieuwe informatie door welke partij
is weergegeven. Tevens staat aangeven of er bijlagen (zoals onderzoeksrapporten of
historische documenten) bijgevoegd zijn.
Figuur 3 Samenvatting van de informatie
Onderaan het statusblad wordt de eindconclusie van de kant van het bevoegd gezag weergegeven
zodra de initiatiefnemer aangeeft niet met nieuwe informatie te komen. Het ondertekende
document zal uiteindelijk als bijlage bij de subsidie-aanvraag cq subsidiebesluit
worden gevoegd.
5.2. Formulier stap 1: Algemene bedrijfsgegevens en gegevens over gebruikte stoffen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
De benodigde gegevens ten behoeve van stap 1 wordt weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 4 formulier Stap 1 -Algemene bedrijfsgegevens en gegevens over gebruikte stoffen
Bepalend voor stap 1 is de vraag of de kenmerkende verontreinigende stoffen voor het
'geval van bodemverontreiniging' reeds uitsluitsel geven over het criterium van 'veroorzaking
vóór 1975'. Daartoe gebruikt het bevoegd gezag de Stoffenlijst (zie hoofdstuk 4 ,
blz. 19)
Onderaan het formulier voor stap 1 geeft het bevoegd gezag haar oordeel of op basis
van deze beperkte gegevens de ouderdom reeds vastgesteld kan worden.
Figuur 5 Conclusie na stap 1
5.3. Formulier stap 2 Algemene beoordeling veroorzaking vóór en op of na 1-1-1975
inzake de bedrijfsvoeringsperiode
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
In onderstaande figuur staan de benodigde gegevens voor stap 2. Om stap 2 te kunnen
invullen heeft de initiatiefnemer een vertaling nodig van zijn bedrijfsprocessen naar
periode waarin sprake is van potentieel bodembedreigende activiteiten (PBA). De benodigde
gegevens kunnen worden verzameld door het uitvoeren van een NVN 5725, het historisch
bodemonderzoek , eventueel in combinatie met het Verkennend onderzoek volgens de NEN
5740. Een rapport met dezelfde informatiekwaliteit als NVN 5725 eventueel in combinatie
met die van NEN 5740 dient bijgevoegd te zijn.
Figuur 6 formulier stap 2 - Algemene beoordeling veroorzaking vóór en op of na 1-1-1975
inzake de bedrijfsvoeringsperiode
5.4. Formulier stap 3: Specifieke aanpassing van de weegfactoren en/of standaardwaarden
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
Stap 3 richt zich op de verzameling van specifieke gegevens die aanleiding (kunnen)
geven om de weegfactoren en/of standaardwaarden bij te stellen.
Het bevoegd gezag dient de informatie op zijn merites te beoordelen.
Figuur 7 formulier stap 3 - Specifieke aanpassing van de weegfactoren en/of standaardwaarden
5.5. Formulier stap 4: Specifieke beoordeling op basis van gerichte bewijsmiddelen
[Regeling vervallen per 01-01-2006]
In bepaalde gevallen is het mogelijk om met specifiek bodemonderzoek de ouderdom van
een verontreiniging te kunnen bewijzen. In stap 4 gaat het om echt maatwerk. Initiatiefnemer
en bevoegd gezag zullen veelal moeten overleggen over de te leveren informatie aard
en kwaliteit en de hieruit te trekken conclusies.
De benodigde informatie wordt vastgelegd met behulp van onderstaande figuur.
Figuur 8 formulier stap 4 - Specifieke beoordeling op basis van gerichte bewijsmiddelen