Vuurwerkbesluit

Geraadpleegd op 22-12-2024. Gebruikte datum 'geldig op' 01-03-2007 en zichtdatum 21-12-2024.
Geldend van 01-01-2007 t/m 31-12-2007

Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 20 september 2001, nr. MJZ2001102504, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Gelet op de artikelen 24, 32, tweede en vierde lid, en artikel 39, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen, artikel 3 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, artikel 2c, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen en de artikelen 16 en 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 74c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, derde lid, van de Wet politieregisters, artikel 9, vijfde lid, onder b, van de Wet wapens en munitie,

voor zover het betreft artikel 5.1.3, gelet op de artikelen 8.2, tweede lid, 8.5 en 8.7 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.1, 2.2.3, 2.2.4 en 5.1.9 tot en met 5.1.14, gelet op de artikelen 8.19, 8.40 en 8.41 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 1.1.4, 1.2.2, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, 1.4.3, 2.1.2, 2.2.2, 2.2.3, 3.2.1, 3.2.2 en 3.2.3, gelet op artikel 8.44 van de Wet milieubeheer,

voor zover het betreft de artikelen 4.1 tot en met 4.4, gelet op de artikelen 5.1 en 5.3 van de Wet milieubeheer, en

voor zover het betreft artikel 5.1.6, gelet op artikel 18.4 van de Wet milieubeheer;

De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2001, nr. W08.01.0495/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 januari 2002, nr. MJZ2002005975, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Algemeen

§ 1. Begripsomschrijvingen en reikwijdte

Artikel 1.1.1

  • 1 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    ADR: de op 30 september 1957 te Genève tot stand gekomen Europese Overeenkomst betreffende het internationale vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (Trb. 1959, 171);

    bijlage: bij dit besluit behorende bijlage;

    bedrijfsmatig: in de uitoefening van een beroep of bedrijf of tegen vergoeding;

    bestemmingsgrens: grens van het perceel waarop de bouw, vestiging of plaatsing van een kwetsbaar object op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan geëffectueerd of toelaatbaar is;

    bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is of zou zijn een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer te verlenen, voor een inrichting waar consumentenvuurwerk of professioneel vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt;

    bouwstrook: gedeelte van het perceel dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan voor de bouw van een kwetsbaar object is bestemd;

    consumentenvuurwerk: vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik;

    fop- en schertsvuurwerk: door Onze Minister aangewezen consumentenvuurwerk;

    geprojecteerd kwetsbaar object: nog niet aanwezig kwetsbaar object dat op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is;

    inspecteur: als zodanig bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaar;

    kwetsbare objecten:

    • a. woningen: gebouwen of afzonderlijke gedeelten van een gebouw die voor bewoning bestemd zijn, met uitzondering van dienst- en bedrijfswoningen die binnen inrichtingen als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 zijn gelegen;

    • b. woonketen of woonwagens als bedoeld in de Woningwet;

    • c. woonschepen die uitsluitend of in hoofdzaak voor bewoning bestemd zijn;

    • d. gebouwen waar dagopvang van minderjarigen plaatsvindt;

    • e. gebouwen die gebruikt worden door een onderwijsinstelling;

    • f. ziekenhuizen, verpleeginrichtingen en zorginstellingen;

    • g. gebouwen of terreinen die in verband met het verrichten van arbeid worden of plegen te worden gebruikt of die daartoe bestemd zijn;

    • h. winkels, hotels, restaurants en cafés;

    • i. gebouwen ten behoeve van het belijden van godsdienst of levensovertuiging;

    • j. gebouwen die worden of plegen te worden gebruikt voor sportieve of recreatieve doeleinden;

    • k. een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd;

    • l. andere objecten en terreinen die met die onder a tot en met j gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de aard van hun functie of de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven;

    • m. rijkswegen en spoorwegen;

    primaire verpakking: verpakking waarin zich meer dan één exemplaar bevindt van eenzelfde type vuurwerk, bedoeld om in zijn geheel aan de consument ter beschikking te worden gesteld;

    professioneel vuurwerk: vuurwerk, niet zijnde consumentenvuurwerk;

    pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat: stof of preparaat bestemd om als gevolg van niet-detonatieve, zichzelf onderhoudende exotherme chemische reacties een effect te veroorzaken in de vorm van warmte, licht, geluid, gas of rook of een combinatie daarvan;

    sas: ontstekingsmiddel, bestaande uit een pyrotechnische stof, een pyrotechnisch preparaat of een andere stof of preparaat met een gelijksoortige werking als een pyrotechnische stof of pyrotechnisch preparaat, met inbegrip van eventuele toevoegingen;

    theatervuurwerk: door Onze Minister aangewezen professioneel vuurwerk dat is bestemd voor het teweeg brengen van pyrotechnische speciale effecten tijdens een evenement of voorstelling met geringe publieksafstanden of bij een filmproductie;

    veiligheidsafstand: afstand die met het oog op de kwaliteit van het milieu voor zover het betreft externe veiligheid tenminste moet zijn gelegen tussen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 en 3.2.1, of een onderdeel van een zodanige inrichting, dan wel een zodanige inrichting waarvoor het geldende bestemmingsplan verlening van een bouwvergunning toelaat enerzijds en kwetsbare objecten en geprojecteerde kwetsbare objecten anderzijds;

    vuurwerk: een product of voorwerp waarin of waarop een sas aanwezig is en dat bestemd is om voor vermakelijkheidsdoeleinden tot ontbranding gebracht te worden;

    werkdag: dag, niet zijnde een zondag of algemeen erkende feestdag.

  • 2 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. bewerken van professioneel vuurwerk: bewerken, verwerken, verpakken, herverpakken, voormonteren, monteren en assembleren;

    • b. bewerken van consumentenvuurwerk: handelingen gericht op het positief beïnvloeden van de stabiliteit, waardoor de kans op omvallen of afbreken tijdens het afsteken wordt verkleind, waarbij geen pyrotechnische stof wordt verwijderd of toegevoegd.

  • 3 Onder professioneel vuurwerk wordt mede verstaan: een door Onze Minister aangewezen stof of een preparaat, een voorwerp of een onderdeel van een voorwerp dan wel een stof of een preparaat, een voorwerp of een onderdeel van een voorwerp dat behoort tot een door Onze Minister bij ministeriële regeling aangewezen categorie, voor zover die stof of dat preparaat, dat voorwerp of dat onderdeel van een voorwerp kennelijk is bestemd of wordt gebruikt om voor vermakelijkheidsdoeleinden effecten te bewerkstelligen.

  • 5 In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

    • a. verpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief het omhulsel en eventuele verpakking, detailhandelsverpakking of assortimentverpakking en inclusief de transportverpakking als bedoeld in het ADR;

    • b. onverpakt vuurwerk: vuurwerk inclusief het omhulsel en eventuele verpakking, detailhandelsverpakking of assortimentverpakking doch exclusief de transportverpakking als bedoeld in het ADR;

    • c. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats: massa verpakt consumenten-vuurwerk, uitgedrukt in kilogrammen;

    • d. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bufferbewaarplaats of verkoopruimte: massa verpakt en onverpakt vuurwerk, uitgedrukt in kilogrammen onverpakt vuurwerk;

    • e. hoeveelheid consumentenvuurwerk in de inrichting: sommatie van de aanwezige hoeveelheid consumentenvuurwerk in de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte, uitgedrukt in kilogrammen;

    • f. netto explosieve massa: totale hoeveelheid pyrotechnische stof of preparaat, met inbegrip van eventuele toevoegingen, in professioneel vuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk of vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4.

Artikel 1.1.2

  • 1 Vuurwerk wordt in ieder geval aangemerkt als vuurwerk dat is bestemd voor particulier gebruik in de zin van artikel 1.1.1, eerste lid, indien:

    • a. het tot ontbranding wordt gebracht door een particulier,

    • b. het te koop wordt aangeboden of ter beschikking wordt gesteld aan, gekocht of besteld door een particulier,

    • c. het aangetroffen wordt bij een particulier,

    • d. het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht of voorhanden wordt gehouden met het oogmerk het aan particulieren ter beschikking te stellen, of

    • e. het is voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

  • 2 Ten aanzien van vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 blijft het eerste lid, onder e, buiten toepassing.

  • 3 Vuurwerk waarvan de bestemming niet kan worden vastgesteld, wordt aangemerkt als professioneel vuurwerk.

Artikel 1.1.3

Dit besluit is niet van toepassing op:

  • a. in beslag genomen vuurwerk dat in beheer is bij de overheid;

  • b. vuurwerk waarover door de krijgsmacht, de politie of de brandweer wordt beschikt ten behoeve van instructiedoeleinden;

  • c. vuurwerk dat in het kader van internationaal vervoer per zeeschip of vliegtuig binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht en niet in Nederland wordt gelost of rechtstreeks wordt overgeladen naar een ander zeeschip onderscheidenlijk vliegtuig;

  • d. vuurwerk waarvoor regels zijn gesteld bij het Warenwetbesluit Speelgoed.

Artikel 1.1.4

  • 1 De artikelen 2.2.1 tot en met 2.2.4 en de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 zijn niet van toepassing op de opslag van vuurwerk in inrichtingen waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk, voor zover deze plaatsvindt gedurende ten hoogste 48 uur te rekenen vanaf het moment van opslaan en in afwachting van aansluitend vervoer naar een vooraf bekende ontvanger, met inbegrip van het laden en lossen van het vuurwerk en de overbrenging daarvan naar een andere tak van vervoer, voor zover daadwerkelijk in aansluitend vervoer is voorzien en het betrokken vuurwerk in de oorspronkelijke verpakking blijft.

  • 2 Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde termijn van 48 uur worden zaterdagen, zondagen en officieel erkende feestdagen niet meegerekend.

  • 3 In afwijking van het eerste lid wordt indien sprake is van opslag van vuurwerk in containers voor vervoer in een inrichting die is gelegen op een haventerrein van de zeehaven van Amsterdam, Eemshaven, Rotterdam of Vlissingen en waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is verleend die betrekking heeft op de opslag van vuurwerk en voor zover aan de voorwaarden van het eerste lid is voldaan, in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 1.1.5

De artikelen 2.3.6, 3.3.1 en 3.3.2 zijn niet van toepassing op instellingen die vuurwerk bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengen.

Artikel 1.1.6

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 2. Algemene bepalingen over vuurwerk

Artikel 1.2.1

Vuurwerk:

  • a. heeft een zodanige constructie, is zodanig vervaardigd en verkeert in een zodanige staat,

  • b. is, wat aard, samenstelling en overige eigenschappen van het materiaal betreft, zodanig, en

  • c. functioneert zodanig,

dat bij gebruik overeenkomstig de gebruiksaanwijzing van dat vuurwerk geen letsel of schade kan ontstaan.

Artikel 1.2.2

  • 2 Het is verboden, behoudens het bepaalde in de artikelen 1.3.1, derde lid, en 3.1.1, zesde lid, professioneel vuurwerk:

    • a. binnen het grondgebied van Nederland te brengen, te vervaardigen, toe te passen, voorhanden te hebben, of aan een ander ter beschikking te stellen, ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de bij dit besluit gestelde eisen;

    • b. op te slaan of te bewerken ten aanzien waarvan niet wordt voldaan aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels.

Artikel 1.2.3

Het is verboden vuurwerk buiten een daartoe bestemde inrichting te vervaardigen of, behoudens het bepaalde in artikel 3.3.2, eerste lid, te bewerken.

Artikel 1.2.4

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing:

    • a. tijdens de perioden dat consumentenvuurwerk ingevolge artikel 2.3.2 ter beschikking mag worden gesteld of ingevolge artikel 2.3.6 tot ontbranding mag worden gebracht, indien niet meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is;

    • b. buiten de perioden, bedoeld onder a, indien niet meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk voorhanden is op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is;

    • c. tijdens het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk overeenkomstig artikel 3.3.2, alsmede gedurende ten hoogste zestien uur daaraan voorafgaand, met dien verstande dat niet meer vuurwerk voorhanden is dan redelijkerwijs tot ontbranding zal worden gebracht;

    • d. gedurende ten hoogste 12 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding van professioneel vuurwerk overeenkomstig artikel 3.3.2 en het vuurwerk voorhanden is op een plaats die niet voor het publiek toegankelijk is en op een zodanige wijze dat geen gevaar voor personen is te duchten, met dien verstande dat niet meer vuurwerk voorhanden is dan redelijkerwijs tot ontbranding zou worden gebracht.

  • 3 Gedeputeerde staten van de provincie waarin het professioneel vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht kunnen bij de toestemming, bedoeld in artikel 3.3.2, derde lid, onder a, in plaats van de tijdsduur, genoemd in het tweede lid, onder c, een andere tijdsduur vaststellen.

Artikel 1.2.5

  • 1 Het is verboden handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder c, d en e, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen te verrichten, voor zover het betreft handelingen met vuurwerk, anders dan:

    • a. het laten staan en het laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk bevindt, in verband met:

    • b. het ononderbroken beladen van een vervoermiddel met vuurwerk en het ononderbroken lossen daaruit, of

    • c. het in inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4, eerste lid:

      • 1°. laten staan en laten liggen van een vervoermiddel waarin of waarop zich vuurwerk bevindt,

      • 2°. beladen van een vervoermiddel met vuurwerk en het lossen daaruit, of

      • 3°. nederleggen tijdens het vervoer van vuurwerk.

  • 2 Het is verboden verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk, anders dan voor eigen gebruik, in een hoeveelheid van meer dan 10 kilogram per vervoermiddel of professioneel vuurwerk te vervoeren, tenzij degene die vervoert tijdens dat vervoer schriftelijk kan aantonen door middel van een inschrijvingsbewijs of een vrachtbrief als bedoeld in de artikelen 20 onderscheidenlijk 29 van de Wet goederenvervoer over de weg, dan wel door middel van een cognossement als bedoeld in boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, dat het vuurwerk is bestemd voor een natuurlijk persoon of een rechtspersoon:

    • a. die ingevolge het bij of krachtens dit besluit bepaalde, dit vuurwerk mag opslaan,

    • b. die houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, of

    • c. wiens gegevens, als het vuurwerk buiten het grondgebied van Nederland wordt gebracht, zijn verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 1.3.2, derde lid, onder f.

Artikel 1.2.6

Het is een ieder verboden ander vuurwerk dan consumentenvuurwerk dat voldoet aan de bij dit besluit gestelde eisen of de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, aan te prijzen of aan te bevelen:

  • a. als consumentenvuurwerk, of

  • b. indien hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit vuurwerk zal worden aangewend voor een ander gebruik dan waartoe het gelet op de samenstelling of eigenschappen of de bijbehorende gebruiksaanwijzing, kennelijk is geschikt.

Artikel 1.2.7

Het is een ieder die anders dan beroepshalve vuurwerk tot ontbranding brengt, verboden handelingen te verrichten of na te laten waarvan hij weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaren kunnen optreden voor mens of milieu.

§ 3. Binnen en buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk

Artikel 1.3.1

  • 1 Degene die vuurwerk binnen het grondgebied van Nederland brengt, draagt ervoor zorg dat:

    • a. op de verpakking waarin het vuurwerk zich tijdens het vervoer bevindt, is aangeduid de klasse waarin het vuurwerk volgens bijlage A van het ADR is ingedeeld als vuurwerk, en de aanduiding van de klasse overeenstemt met de eigenschappen van dat verpakte vuurwerk,

    • b. het vuurwerk vergezeld gaat van een door of namens hem opgestelde schriftelijke verklaring waarin per transportverpakking is aangeduid volgens welke klasse het vuurwerk ingevolge onderdeel a is ingedeeld en waarin hij verklaart dat de aanduiding van die klasse overeenstemt met de eigenschappen van dat verpakte vuurwerk,

    • c. aan degene aan wie hij het vuurwerk na het binnen het grondgebied van Nederland te hebben gebracht ter beschikking stelt, een schriftelijke verklaring als bedoeld onder b wordt afgegeven,

    • d. het vuurwerk en de verpakking van het vuurwerk zijn voorzien van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik», «Niet geschikt voor particulier gebruik» dan wel «Intended for indoor use» en «For professional use only», en

    • e. het vuurwerk en de verpakking van het vuurwerk zijn voorzien van een door de fabrikant bij de vervaardiging toegekend artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar.

  • 2 Degene die het vuurwerk opslaat draagt ervoor zorg dat op vuurwerk dat verpakt wordt opgeslagen de aanduiding van de klasse waarin het vuurwerk volgens bijlage A van het ADR is ingedeeld als vuurwerk aanwezig is en blijft en dat hij in het bezit is van de schriftelijke verklaring, bedoeld in het eerste lid, onder b.

  • 3 Het eerste lid, onder c en d, is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 1.3.2

  • 1 Degene die vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, meldt voorafgaand schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt ten minste drie werkdagen voorafgaand aan het binnen of buiten Nederland brengen van het vuurwerk gedaan. Indien de melding wordt gedaan op een werkdag voor 12.00 uur wordt in de vorige volzin in plaats van «drie werkdagen» gelezen: twee werkdagen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt, toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren schriftelijk bij Onze Minister te melden.

  • 3 In afwijking van het eerste lid is het binnen 24 uur nadat is of zou worden aangevangen met het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk overeenkomstig artikel 3.3.2, toegestaan het resterende vuurwerk buiten het grondgebied van Nederland te brengen zonder voorafgaande melding, met dien verstande dat binnen een werkdag na het buiten het grondgebied van Nederland brengen van het vuurwerk, door degene die het vuurwerk buiten Nederland heeft gebracht een melding aan Onze Minister wordt gedaan.

  • 4 Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die het vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengt;

    • b. de voorziene plaats waar, de datum en het verwachte tijdstip, waarop het vuurwerk binnen of buiten het grondgebied van Nederland wordt gebracht;

    • c. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar, het type vuurwerk, de netto explosieve massa, per artikelnummer de hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen of het gewicht per verpakkingseenheid in kilogrammen en indien van toepassing het containernummer waarin het vuurwerk zich bevindt;

    • d. de voorziene datum waarop en de plaats waar het vuurwerk wordt gelost of overgeladen en, indien het vuurwerk aansluitend aan het binnen het grondgebied van Nederland brengen tot ontbranding wordt gebracht, de plaats van die ontbranding;

    • e. bij binnen het grondgebied van Nederland brengen het land van productie, de naam van de onderneming die het vuurwerk geproduceerd heeft, de naam en het adres van degene bij wie het vuurwerk wordt opgeslagen, en de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk is bestemd;

    • f. bij buiten het grondgebied van Nederland brengen de naam en het adres van degene voor wie het vuurwerk is bestemd, en het adres van degene bij wie het vuurwerk wordt afgeleverd in het buitenland.

  • 5 De melding dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.

  • 6 Afwijking van de gemelde gegevens wordt voorafgaand aan het binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen van vuurwerk terstond aan Onze Minister gemeld.

§ 4. Ter beschikking stellen en registreren van vuurwerk

Artikel 1.4.1

  • 1 Degene die:

    • a. consumentenvuurwerk aan een groothandelaar ter beschikking stelt, of

    • b. professioneel vuurwerk aan een ander ter beschikking stelt,

    meldt voordat de terbeschikkingstelling plaatsvindt schriftelijk het voornemen hiertoe bij Onze Minister. De melding wordt gedaan op een werkdag en ten minste drie werkdagen voorafgaand aan de terbeschikkingstelling van het vuurwerk. Indien de melding wordt gedaan op een werkdag voor 12.00 uur wordt in de vorige volzin in plaats van «drie werkdagen» gelezen: twee werkdagen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid is het degene die consumentenvuurwerk in de periode van 15 december tot 1 januari ter beschikking stelt toegestaan het voornemen hiertoe ten minste 24 uur van te voren schriftelijk bij Onze Minister te melden.

  • 3 Bij de melding worden in ieder geval de volgende gegevens verstrekt:

    • a. de naam en het adres van degene die ter beschikking stelt,

    • b. de naam en het adres van degene aan wie ter beschikking wordt gesteld,

    • c. de datum waarop het vuurwerk ter beschikking wordt gesteld, en de plaats waar het wordt opgeslagen, en

    • d. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, het productiejaar, het type vuurwerk, de netto explosieve massa en per artikelnummer de hoeveelheid vuurwerk in kilogrammen.

  • 4 De melding dient te worden gedaan op een formulier waarvan het model wordt vastgesteld door Onze Minister.

Artikel 1.4.2

  • 1 Degene die vuurwerk vervaardigt, binnen het grondgebied van Nederland brengt, of voor handelsdoeleinden voorhanden heeft, registreert:

    • a. of het consumenten- of professioneel vuurwerk betreft, het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk, en het productiejaar;

    • b. de hoeveelheid verpakt vuurwerk in kilogrammen die per afnemer ter beschikking is gesteld.

  • 3 In afwijking van het eerste lid, onder b, registreert degene die bedrijfsmatig consumentenvuurwerk ter beschikking stelt aan particulieren, de totale hoeveelheid vuurwerk uitgedrukt in kilogrammen verpakt vuurwerk die per dag aan particulieren ter beschikking is gesteld.

Artikel 1.4.3

  • 1 Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 1.1.4, 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 draagt er zorg voor dat burgemeester en wethouders en de burgemeester van de gemeente waarin de inrichting is gelegen, en de commandant van de regionale brandweer, bij de toegang tot de inrichting direct toegang hebben tot in ieder geval de volgende actuele gegevens:

    • a. de classificatie van het vuurwerk volgens het ADR en de opgeslagen hoeveelheid verpakt en onverpakt vuurwerk in kilogrammen;

    • b. informatie over de mate waarin het opgeslagen vuurwerk gevoelig is voor blusmiddelen;

    • c. de plaats waar het vuurwerk binnen de inrichting is opgeslagen.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van degene die in een inrichting professioneel vuurwerk voorhanden heeft dat is aangewezen ingevolge artikel 1.1.1, derde lid.

Hoofdstuk 2. Consumentenvuurwerk

§ 1. Eisen aan consumentenvuurwerk

Artikel 2.1.1

Consumentenvuurwerk moet voldoen aan door Onze Minister te stellen eisen. Daartoe behoren in ieder geval eisen omtrent:

  • a. de ten hoogste toelaatbare lading en geluidsdruk,

  • b. de wijze waarop de ten hoogste toelaatbare geluidsdruk wordt bepaald, en

  • c. de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen.

Artikel 2.1.2

  • 1 Verpakt consumentenvuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben anders dan door particulieren, op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 2.1.3

  • 1 Consumentenvuurwerk moet zijn voorzien van:

    • a. de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant en de importeur of handelaar;

    • d. het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

    • e. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor consumentenvuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een primaire verpakking bevindt waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 3 Indien door de geringe afmeting van het vuurwerk aan het eerste of tweede lid geen gevolg kan worden gegeven, is een bijsluiter bij het vuurwerk gevoegd, waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn opgenomen. De bijsluiter wordt bij de terbeschikkingstelling van het vuurwerk aan de particulier verstrekt.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde aanduiding en de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en de bijsluiter, bedoeld in het derde lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, begrijpelijk en duidelijk leesbaar.

  • 5 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 2.1.4

Het is verboden vuurwerk dat niet voldoet aan de ter uitwerking van dit besluit krachtens artikel 24, derde lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen gestelde regels met betrekking tot consumentenvuurwerk, te voorzien van de aanduiding: Geschikt voor particulier gebruik.

§ 2. Opslaan en bewerken van consumentenvuurwerk

Artikel 2.2.1

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waar ten hoogste 1 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of herverpakt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1, onder A, B en C, en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3. Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

  • 2 Indien een inrichting tot een krachtens artikel 1.1, derde lid, van de Wet milieubeheer aangewezen categorie behoort, niet uitsluitend omdat daarin vuurwerk wordt opgeslagen, geldt een voor de inrichting krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning ook voor het oprichten, in werking hebben of veranderen van de inrichting, dan wel het veranderen van de werking daarvan, voor zover dit oprichten, in werking hebben of veranderen dan wel veranderen van de werking betrekking heeft op het opslaan van vuurwerk.

Artikel 2.2.2

  • 1 Degene die een inrichting drijft waar:

    • a. meer dan 1 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of herverpakt, of

    • b. consumentenvuurwerk wordt bewerkt,

    voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 onder A, B en D en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2 Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

Artikel 2.2.3

  • 1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 1, onder B, opgenomen voorschriften ten aanzien van:

    • a. de bereikbaarheid en de toegankelijkheid van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, als bedoeld in voorschrift 1.8;

    • b. de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen, bedoeld in voorschrift 5.6;

    • c. bouwkundige voorzieningen als bedoeld in voorschrift 6.3;

    • d. de interne afstanden binnen de inrichting teneinde domino-effecten te voorkomen, bedoeld in voorschrift 6.4.

  • 2 De nadere eisen gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.

  • 3 Het bevoegd gezag kan nadere eisen wijzigen of aanvullen in het belang van de bescherming van het milieu, of wijzigen of intrekken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking waarbij de nadere eis wordt gesteld.

  • 5 Van de beschikking wordt mededeling gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 6 Een afschrift van de beschikking wordt door het bevoegd gezag gezonden aan Onze Minister.

Artikel 2.2.4

  • 1 Degene die een inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, opricht, meldt dit ten minste vier weken voor de oprichting schriftelijk aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag zendt onverwijld een afschrift van de melding aan de commandant van de regionale brandweer.

  • 2 Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het veranderen van een inrichting, als bedoeld in artikel 2.2.1, en het veranderen van de werking daarvan.

  • 3 Bij de melding worden vermeld:

    • a. het adres van de inrichting;

    • b. de naam en het adres van degene die de inrichting opricht dan wel verandert of de werking daarvan verandert, en, indien dit iemand anders is, van degene die de inrichting drijft of zal drijven;

    • c. de aard en omvang van de activiteiten of processen in de inrichting;

    • d. de indeling en de uitvoering van de inrichting;

    • e. het tijdstip waarop de inrichting of de verandering daarvan in werking zal worden gebracht, dan wel de verandering van de werking daarvan verwezenlijkt zal zijn.

  • 4 De in het derde lid vermelde gegevens behoeven niet te worden verstrekt indien degene die de inrichting drijft, deze gegevens reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft en het bevoegd gezag geacht kan worden over die gegevens te beschikken.

  • 5 Degene die de melding doet, geeft in voorkomend geval bij de melding aan welke van de ingevolge dit artikel te verstrekken gegevens hij reeds aan het bevoegd gezag heeft verschaft.

Artikel 2.2.5

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een melding als bedoeld in artikel 2.2.4, eerste lid, onderscheidenlijk een afschrift van een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning aan Onze Minister.

§ 3. Verkoop en tot ontbranding brengen van consumentenvuurwerk

Artikel 2.3.1

Het is verboden consumentenvuurwerk voor handelsdoeleinden ter beschikking te stellen aan een ander dan:

  • a. degene die een inrichting drijft als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2;

  • b. een in het buitenland gevestigde ondernemer wiens bedrijfsmatige activiteit bestaat uit het verhandelen van vuurwerk.

Artikel 2.3.2

  • 1 Het is verboden consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen aan een particulier.

  • 2 Het verbod geldt niet op 29, 30 en 31 december met dien verstande dat als een van deze dagen een zondag is het verbod eveneens op die zondag geldt, in welk geval het verbod om vuurwerk ter beschikking te stellen dan niet geldt op 28 december.

Artikel 2.3.3

Het is verboden per levering meer dan tien kilogram consumentenvuurwerk aan een particulier ter beschikking te stellen.

Artikel 2.3.4

Het is verboden consumentenvuurwerk aan een particulier bedrijfsmatig ter beschikking te stellen op een andere plaats dan een verkoopruimte die voldoet aan de in bijlage 1 gestelde voorschriften en de door het bevoegd gezag overeenkomstig artikel 2.2.3 gestelde nadere eisen.

Artikel 2.3.5

Het is verboden consumentenvuurwerk bedrijfsmatig ter beschikking te stellen aan personen die jonger zijn dan zestien jaar.

Artikel 2.3.6

Het is verboden consumentenvuurwerk tot ontbranding te brengen op een ander tijdstip dan tussen 31 december 10.00 uur en 1 januari 02.00 uur van het daarop volgende jaar.

Hoofdstuk 3. Professioneel vuurwerk

§ 1. Eisen aan professioneel vuurwerk

Artikel 3.1.1

  • 1 Professioneel vuurwerk moet zijn voorzien van:

    • a. de aanduiding: Niet geschikt voor particulier gebruik;

    • b. een vermelding of afbeelding van de soort van het vuurwerk waaruit duidelijk blijkt wat de te verwachten effecten tijdens het functioneren zijn;

    • c. de naam, de handelsnaam of het handelsmerk en de naam en de plaats van vestiging van de fabrikant en de in Nederland gevestigde importeur of handelaar;

    • d. het door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummer dat dient ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar van het vuurwerk;

    • e. een gebruiksaanwijzing met zodanige aanwijzingen en waarschuwingen dat bij het dienovereenkomstig handelen geen letsel of schade bij de gebruiker en omstanders kan ontstaan.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor professioneel vuurwerk van geringe afmeting, mits dat vuurwerk zich in een verpakking bevindt waarop de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn aangebracht.

  • 3 Indien door de geringe afmeting van het vuurwerk aan het eerste of tweede lid geen gevolg kan worden gegeven, is een bijsluiter bij het vuurwerk gevoegd, waarin de in het eerste lid bedoelde gegevens zijn opgenomen. De bijsluiter wordt bij de terbeschikkingstelling van het vuurwerk verstrekt.

  • 4 De in het eerste lid bedoelde aanduiding en de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens en de bijsluiter, bedoeld in het derde lid, zijn in de Nederlandse taal gesteld, begrijpelijk en duidelijk leesbaar.

  • 5 Voor theatervuurwerk dat is bestemd voor gebruik buiten het grondgebied van Nederland kan in afwijking van het eerste lid, onder a, worden volstaan met de aanduiding «Intended for indoor use» en «For professional use only», en kunnen de in het eerste lid, onder b en e, voorgeschreven gegevens in afwijking van het vierde lid in een andere taal dan de Nederlandse zijn gesteld.

  • 6 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van «48 uur» gelezen: twee weken.

Artikel 3.1.2

Theatervuurwerk moet voldoen aan door Onze Minister te stellen eisen. Daartoe behoren in ieder geval eisen omtrent:

  • a. de ten hoogste toelaatbare lading en geluidsdruk,

  • b. de wijze waarop de ten hoogste toelaatbare geluidsdruk wordt bepaald, en

  • c. de aard, samenstelling, constructie en eigenschappen.

Artikel 3.1.3

  • 1 Verpakt theatervuurwerk is bij het opslaan en het voorhanden hebben op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S.

  • 2 Dit artikel is niet van toepassing op vuurwerk waarvan op het moment dat het binnen het grondgebied van Nederland wordt gebracht, naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam wordt aangetoond dat het binnen 48 uur weer buiten het grondgebied van Nederland zal worden gebracht. Indien sprake is van opslag als bedoeld in artikel 1.1.4, derde lid, wordt in plaats van 48 uur gelezen: twee weken.

Artikel 3.1.4

Professioneel vuurwerk dat voldoet aan de ter uitwerking van artikel 2.1.1 gestelde regels krachtens artikel 24 van de Wet milieugevaarlijke stoffen, is bij het opslaan en het voorhanden hebben op zodanige wijze verpakt dat het volgens bijlage A van het ADR, uitsluitend kan worden aangemerkt als vuurwerk behorende tot klasse 1.4G of 1.4S. In afwijking van artikel 3.1.1, eerste lid, onder a, is dit vuurwerk voorzien van de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik».

§ 2. Opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk

Artikel 3.2.1

  • 1 Degene die een inrichting drijft, waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt, voldoet aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 2 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 2 In afwijking van het eerste lid voldoet degene die een inrichting drijft waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of uitsluitend professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen aan de voorschriften die zijn opgenomen in bijlage 1 en aan de veiligheidsafstanden die van toepassing zijn ingevolge bijlage 3.

  • 4 Voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk, bedoeld in het derde lid, wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk.

  • 5 Degene die de inrichting drijft draagt er zorg voor dat de voorschriften worden nageleefd.

Artikel 3.2.2

  • 1 Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de in bijlage 2, onder B, opgenomen voorschriften ten aanzien van:

    • a. de wijze waarop verpakt of onverpakt vuurwerk wordt opgeslagen, bedoeld in voorschrift 1.9;

    • b. de interne afstanden binnen de inrichting teneinde domino-effecten te voorkomen, bedoeld in voorschrift 1.13;

    • c. de compartimentering van de opslag van stoffen en voorwerpen uit verschillende compatibiliteitsgroepen, bedoeld in voorschrift 3.15 in één ruimte;

    • d. de wijze waarop bij een eventuele brand alarm moet worden geslagen, bedoeld in voorschrift 5.2.

  • 2 De nadere eisen gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.

  • 3 Het bevoegd gezag kan nadere eisen wijzigen of aanvullen in het belang van de bescherming van het milieu, of wijzigen of intrekken indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet.

  • 4 Het bevoegd gezag stelt de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking waarbij de nadere eis wordt gesteld.

  • 5 Van de beschikking wordt mededeling gedaan door kennisgeving in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen.

  • 6 Een afschrift van de in het eerste lid bedoelde beschikking wordt door het bevoegd gezag gezonden aan Onze Minister.

Artikel 3.2.3

  • 1 Degene die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid:

    • a. stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, waartoe het drijven van de inrichting aanleiding kan geven;

    • b. overlegt aan het bevoegd gezag binnen een daartoe door het bevoegd gezag gestelde termijn schriftelijk bewijs van de gestelde financiële zekerheid.

  • 2 De zekerheid bedraagt tenminste  € 5 000 000,00 per gebeurtenis en per inrichting en wordt in stand gehouden tot het moment waarop de krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning vervalt.

  • 3 De verzekering is gesloten bij een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van verzekeraar mag uitoefenen.

  • 4 Het eerste lid is niet van toepassing ter zake van opslag van vuurwerk door of onder verantwoordelijkheid van bestuursorganen die door Onze Minister zijn aangewezen. De benadeelde heeft jegens een bestuursorgaan dat geen financiële zekerheid als bedoeld in het eerste lid heeft gesteld de rechten welke hij overeenkomstig dit artikel anders tegenover de verzekeraar zou hebben, indien de financiële zekerheid door verzekering zou zijn gesteld.

  • 5 Het eerste lid is niet van toepassing op degene die een inrichting drijft waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of uitsluitend professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen.

Artikel 3.2.4

Het bevoegd gezag zendt een afschrift van een krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleende vergunning aan Onze Minister.

§ 3. Verkoop en tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk

Artikel 3.3.1

  • 1 Het is verboden professioneel vuurwerk aan een ander ter beschikking te stellen.

  • 2 Het verbod geldt niet voor het ter beschikking stellen van professioneel vuurwerk aan:

    • a. een persoon die een inrichting drijft als bedoeld in artikel 3.2.1;

    • b. een houder van een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;

    • c. een in het buitenland gevestigde ondernemer wiens bedrijfsmatige activiteit bestaat uit het verhandelen van of het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk;

    • d. de politie;

    • e. de brandweer;

    • f. een instelling die vuurwerk bedrijfsmatig en uitsluitend ten behoeve van onderzoek tot ontbranding brengt;

    • g. de krijgsmacht.

Artikel 3.3.2

  • 1 Het is verboden zonder een daartoe verleende vergunning professioneel vuurwerk tot ontbranding te brengen, ten behoeve daarvan op te bouwen, te installeren, te bewerken, dan wel na ontbranding te verwijderen.

  • 2 Gedeputeerde staten van de provincie waarin de aanvrager is gevestigd zijn bevoegd om te beslissen op een aanvraag om een vergunning. Is de aanvrager in het buitenland gevestigd dan is Onze Minister bevoegd.

  • 3 Aan de vergunning wordt het voorschrift verbonden dat:

    • a. voorafgaand aan het tot ontbranding brengen van professioneel vuurwerk door de aanvrager toestemming is verkregen van gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht en de aan de toestemming verbonden voorschriften worden nageleefd;

    • b. het tot ontbranding te brengen vuurwerk afkomstig is uit een inrichting als bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1 dan wel rechtstreeks afkomstig is uit het buitenland.

  • 4 Aan de vergunning worden voorts voorschriften verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu. Zij kan onder beperkingen worden verleend.

  • 5 Degene aan wie een vergunning is verleend, is gehouden de in het derde en vierde lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 7 Gedeputeerde staten stellen de korpschef van de politieregio waar de aanvrager is gevestigd, in de gelegenheid advies uit te brengen over het ontwerp van de beschikking op de aanvraag om een vergunning.

  • 8 Een afschrift van de vergunning wordt door gedeputeerde staten gezonden aan Onze Minister.

Artikel 3.3.3

  • 1 Bij de aanvraag van de vergunning worden door de aanvrager de volgende gegevens verstrekt:

    • a. zijn naam, adres, geboortedatum en geboorteplaats en, in voorkomend geval, de naam en het adres van de betrokken onderneming;

    • b. gegevens waaruit blijkt dat de handelingen waarop de aanvraag betrekking heeft bedrijfsmatig worden verricht;

    • c. een afschrift van een geldig certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, dat is afgegeven aan de persoon door wie of onder wiens voortdurend toezicht de handelingen, waarop de aanvraag betrekking heeft, worden verricht en dat betrekking heeft op die handelingen;

    • d. de handelingen en de soorten vuurwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e. of het tot ontbranding brengen van vuurwerk binnen of buiten een gebouw plaatsvindt.

  • 2 De aanvrager stelt naar het oordeel van het bevoegd gezag bij de aanvraag op genoegzame wijze door verzekering of anderszins financiële zekerheid ter dekking van de aansprakelijkheid, bedoeld in boek 6 van het Burgerlijk Wetboek ter zake van de in het eerste lid, onder b, bedoelde handelingen.

  • 3 De zekerheid bedraagt ten minste  € 2 500 000,00 per gebeurtenis en wordt in ieder geval in stand gehouden tot het moment waarop de vergunning vervalt. Artikel 3.2.3, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.3.4

  • 2 Aan de toestemming kunnen voorschriften worden verbonden in het belang van de bescherming van mens en milieu.

  • 3 Degene aan wie de toestemming is verleend, is gehouden de in het tweede lid bedoelde voorschriften na te leven.

  • 4 Gedeputeerde staten stellen alvorens toestemming te verlenen:

    • a. degene die de aanvrager de vergunning, bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, hebben verleend,

    • b. de betrokken luchtverkeersdienst als omschreven in artikel 1, onder r, van het Luchtverkeersreglement voor zover het zichzelf voortdrijvend opstijgend vuurwerk betreft, niet zijnde theatervuurwerk of vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4, dat in de open lucht tot ontbranding zal worden gebracht binnen 15 kilometer afstand van een luchtvaartterrein,

    • c. de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht,

    • d. de daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder, bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet, en

    • e. de burgemeester van de gemeente aangrenzend aan de gemeente waar het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht voor zover het vuurwerk effect kan hebben binnen zijn gemeente,

    in de gelegenheid advies uit te brengen over de beslissing op de aanvraag.

  • 5 Gedeputeerde staten verlenen geen toestemming indien geen verklaring van de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht is ontvangen, dat in verband met de veiligheid geen bezwaar bestaat tegen het verlenen van toestemming.

  • 6 Een afschrift van de beschikking waarbij toestemming wordt verleend wordt door gedeputeerde staten gezonden aan Onze Minister, aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d van de Arbeidsomstandighedenwet, aan de burgemeester en aan de commandant van de regionale brandweer, bedoeld in het vierde lid, onder c.

Artikel 3.3.4a

  • 1 In afwijking van artikel 3.3.2, derde lid, onder a, kan degene aan wie een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, is verleend en die:

    • a. ten hoogste 10 kilogram theatervuurwerk tot ontbranding wil brengen, of

    • b. ten hoogste 100 kilogram professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 tot ontbranding wil brengen,

    voorafgaand aan het tot ontbranding brengen volstaan met een melding aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.

  • 2 Voor de bepaling van de hoeveelheid vuurwerk, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgegaan van het gewicht van het vuurwerk als zijnde onverpakt vuurwerk.

  • 3 Artikel 3.3.4, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing op de melding aan gedeputeerde staten. Gedeputeerde staten zenden onverwijld een afschrift van de melding aan een daartoe door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen toezichthouder als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidsomstandighedenwet, aan de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht en aan de burgemeester van de gemeente binnen wiens gemeente het vuurwerk tot ontbranding zal worden gebracht.

  • 4 Degene die het vuurwerk tot ontbranding wil brengen draagt er zorg voor dat de melding ten minste twee weken voordat het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht door gedeputeerde staten is ontvangen.

  • 5 In afwijking van het vierde lid kunnen gedeputeerde staten na overleg met de burgemeester en de commandant, bedoeld in het derde lid, in bijzondere omstandigheden een kortere termijn voor de melding toestaan.

Artikel 3.3.6

  • 1 Degene aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, is verleend, houdt een register bij waarin zijn vermeld:

    • a. de persoon of personen aan wie een certificaat van vakbekwaamheid is afgegeven als bedoeld in artikel 4.9, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, en door wie of onder wier toezicht bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk worden verricht, als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;

    • b. de personen die onder toezicht van de onder a bedoelde persoon of personen bedrijfsmatig handelingen met vuurwerk verrichten als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid;

    • c. de evenementen en voorstellingen, waarbij professioneel vuurwerk tot ontbranding is gebracht en de daarbij tot ontbranding gebrachte typen en hoeveelheden vuurwerk in kilogrammen alsmede de weigeraars, met vermelding van de door de fabrikant bij de vervaardiging toegekende artikelnummers die dienen ter identificatie van het vuurwerk en het productiejaar;

    • d. ongewone voorvallen die zich tijdens het tot ontbranding brengen van vuurwerk hebben voorgedaan.

  • 2 Het register wordt binnen twee werkdagen na een wijziging dan wel na een evenement of voorstelling bijgewerkt.

  • 3 De gegevens worden op een zodanige wijze geregistreerd dat gedurende de periode waarover de registratieplicht ingevolge het vierde lid geldt, indien Onze Minister of gedeputeerde staten van de provincie die de vergunning hebben verleend daarom verzoeken, binnen acht uur de gegevens schriftelijk kunnen worden overgelegd.

  • 4 De gegevens, bedoeld in het eerste lid, blijven ten minste voor de duur van tien jaar na de vastlegging in de registratie opgenomen.

  • 5 Degene aan wie een vergunning, als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid, is verleend, meldt een ongewoon voorval als bedoeld in het eerste lid, onder d, onverwijld aan gedeputeerde staten van de provincie waarin het vuurwerk tot ontbranding wordt gebracht.

Hoofdstuk 4. Veiligheidsafstanden

Artikel 4.1

  • 2 Indien de kwaliteit van een gebied waarvoor de veiligheidsafstand in acht moet worden genomen, beter is dan de grenswaarde aangeeft, treedt de kwaliteit van dat gebied niet in de plaats van de grenswaarde.

Artikel 4.2

  • 3 Gedeputeerde staten nemen de in bijlage 3 gestelde afstanden in acht bij de verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer.

  • 5 Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van inrichtingen als bedoeld in artikel 1.1.4.

  • 6 In afwijking van het eerste tot en met derde lid kan het bevoegd gezag een kleinere afstand dan genoemd in bijlage 3, onder 1.3, vaststellen, indien het desbetreffende besluit betrekking heeft op:

    • a. een inrichting waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of bewerkt,

    • b. een inrichting waar meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt, of

    • c. de bestemming van grond, voor zover die grond ligt binnen het invloedsgebied van een inrichting als bedoeld onder a of b,

      indien aan de vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de desbetreffende inrichting zodanige voorschriften zijn verbonden dat:

      • 1°. de warmtestraling ten gevolge van brand in die inrichting waarbij vuurwerk betrokken is voor personen die zich ophouden buiten een gebouw dat onderdeel is van een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object beperkt blijft tot ten hoogste 10 kW/m2, en

      • 2°. de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.

Artikel 4.3

  • 1 Indien voor het desbetreffende gebied een bestemmingsplan geldt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw waar vuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt binnen een inrichting als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2 of 3.2.1, tot aan de bestemmingsgrens.

  • 2 Indien een bestemmingsplan voor het desbetreffende gebied ontbreekt, gelden de veiligheidsafstanden, tenzij in bijlage 3 anders is aangegeven, vanaf de uitwendige scheidingsconstructie, bedoeld in artikel 1.1 van het Bouwbesluit 2003, van het gebouw, bedoeld in het eerste lid, tot aan de eigendomsgrens van het gebied dat behoort bij het kwetsbare object.

  • 3 In afwijking van het eerste lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het kwetsbare object of het geprojecteerde kwetsbare object, indien:

    • a. dat object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, e of f, en de grens van de bouwstrook meer dan tien meter vanaf de bestemmingsgrens is gelegen;

    • b. dat object een woonwagen als bedoeld in de Woningwet is die meer dan tien meter vanaf de grens van het gebied dat voor woonwagens is bestemd, is of mag worden geplaatst.

  • 4 Indien in het bestemmingsplan geen bouwstrook is aangegeven, gelden de veiligheidsafstanden tot aan de bestemmingsgrens.

  • 5 In afwijking van het tweede lid gelden de veiligheidsafstanden tot tien meter vanaf het kwetsbare object, indien:

    • a. dat object een gebouw is, niet zijnde een gebouw als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder d, e of f, dat meer dan tien meter vanaf de eigendomsgrens van het desbetreffende gebied is gelegen;

    • b. dat object een woonwagen als bedoeld in de Woningwet is die meer dan tien meter van de eigendomsgrens van het desbetreffende perceel of van het gebied dat voor woonwagens is aangewezen, is geplaatst.

Artikel 4.4

Onze Minister geeft voor 1 januari 2008 aan in hoeverre de bij dit besluit gestelde grenswaarden herziening behoeven.

Hoofdstuk 5. Overige, overgangs- en slotbepalingen

§ 1. Wijzigingsbepalingen

Artikel 5.1.3

[Red: Wijzigt het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer.]

Artikel 5.1.6

[Red: Wijzigt het Besluit aanwijzing toezichthoudende ambtenaren milieuwetgeving.]

Artikel 5.1.9

[Red: Wijzigt het Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer.]

Artikel 5.1.10

[Red: Wijzigt het Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer.]

Artikel 5.1.11

[Red: Wijzigt het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer.]

Artikel 5.1.12

[Red: Wijzigt het Besluit woon- en verblijfsgebouwen milieubeheer.]

Artikel 5.1.14

[Red: Wijzigt het Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer.]

§ 2. Intrekking van regelgeving

Artikel 5.2.1

Ingetrokken worden:

  • a. het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen;

  • b. het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer;

  • c. het Reglement Gevaarlijke Stoffen;

  • d. de beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 6 november 1979, houdende voorschriften voor de aflevering van ontploffingsgevaarlijke stoffen;

  • e. de regeling van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1980, houdende verbod tot het gebruik van explosieven voor opruimingswerkzaamheden;

  • f. de ontheffing van het Reglement Gevaarlijke Stoffen van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 19 december 1985;

  • g. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 december 1990, houdende vergunningplicht voor het afleveren, ter aflevering aanwezig houden en bezigen van vuurwerk;

  • h. het Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms;

  • i. de Interimregeling aanwijzing toezichthoudende ambtenaren Interim-besluit bezigen en afleveren professioneel vuurwerk Wms.

§ 3. Overgangsbepalingen

Artikel 5.3.1

Een vergunning die is verleend krachtens artikel 41, eerste lid, van het Reglement Gevaarlijke Stoffen, wordt tot en met 31 december 2002 gelijkgesteld met een vergunning als bedoeld in artikel 3.3.2, eerste lid.

Artikel 5.3.2

  • 1 Indien op het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden, ten opzichte van kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare objecten niet wordt voldaan aan de van toepassing zijnde veiligheidsafstanden, draagt – behoudens eerdere intrekking van de vergunning – degene die de inrichting drijft er binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit zorg voor dat de veiligheidsafstanden zijn geëffectueerd.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen gedeputeerde staten op verzoek van degene die de inrichting drijft een kleinere veiligheidsafstand dan genoemd in bijlage 3, onder 1.3, vaststellen ten behoeve van:

    • a. een inrichting waar theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 wordt opgeslagen of bewerkt, of

    • b. een inrichting waar meer dan 10 000 kilogram consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, herverpakt of bewerkt,

      indien aan de vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer voor de desbetreffende inrichting zodanige voorschriften zijn verbonden dat:

      • 1°. de warmtestraling ten gevolge van brand in die inrichting waarbij vuurwerk betrokken is voor personen die zich ophouden buiten een gebouw dat onderdeel is van een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object beperkt blijft tot ten hoogste 10 kW/m2, en

      • 2°. de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en een gebouw, indien dat gebouw een kwetsbaar object of een geprojecteerd kwetsbaar object is, niet lager is dan 60 minuten.

  • 3 Het verzoek, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan voor 1 maart 2004 en gaat vergezeld van toereikende gegevens met betrekking tot de warmtestraling en brandoverslag die de inrichting kan veroorzaken.

  • 4 Gedeputeerde staten stellen alvorens toepassing te geven aan het tweede lid de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid advies uit te brengen op het verzoek, bedoeld in het tweede lid.

  • 5 Indien gedeputeerde staten toepassing geven aan het tweede lid wordt voor de effectuering van de veiligheidsafstanden, in afwijking van het eerste lid in plaats van «binnen twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit» gelezen: uiterlijk 1 maart 2005.

  • 6 Het eerste lid geldt niet ten aanzien van geprojecteerde kwetsbare objecten, voor zover het bestemmingsplan waarin deze objecten zijn opgenomen, is vastgesteld op een tijdstip meer dan tien jaar voorafgaand aan het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden.

Artikel 5.3.3

  • 1 Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden, een vergunning gold voor het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer zijn gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit – behoudens eerdere intrekking van de vergunning of het verstrijken van de periode waarvoor de vergunning is verleend – artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlagen 1 en 2 die ten gevolge van de inwerkingtreding van de artikelen 2.2.2 en 3.2.1 gaan gelden, niet van toepassing. Gedurende die periode blijven een zodanige vergunning, de aan de vergunning verbonden voorschriften en artikel 9 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

  • 2 Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop de paragrafen 2 van de hoofdstukken 2 en 3 van dit besluit in werking treden, een vergunning gold voor het opslaan, herverpakken of bewerken van vuurwerk krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer en binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit ten gevolge van het veranderen van de inrichting dan wel het veranderen van de werking daarvan de vergunning moet worden gewijzigd, zijn artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlagen 1 en 2 van toepassing, voor zover de wijziging daarop betrekking heeft.

  • 3 Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van dit besluit in werking treedt, een melding was gedaan krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer, zijn artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlage 1 die ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 2.2.1 gaan gelden, niet van toepassing gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit. Gedurende die periode blijven de voorschriften die gesteld zijn bij of krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer en artikel 9 van het Vuurwerkbesluit Wet milieugevaarlijke stoffen, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit, van toepassing.

  • 4 Voor inrichtingen waarvoor onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop paragraaf 2 van hoofdstuk 2 van dit besluit in werking treedt, een melding was gedaan krachtens het Besluit opslag vuurwerk milieubeheer en binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit besluit ten gevolge van het veranderen van de inrichting dan wel het veranderen van de werking daarvan voor zover die verandering betrekking heeft op de opslag van vuurwerk een melding moet worden gedaan, zijn artikel 2.3.4 en de voorschriften opgenomen in bijlage 1 die ten gevolge van de inwerkingtreding van artikel 2.2.1 gaan gelden, van toepassing, voor zover de verandering daarop betrekking heeft.

  • 5 Voor de in het eerste en derde lid bedoelde inrichtingen, voor zover daarin theatervuurwerk al dan niet tezamen met vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 of meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen en gedeputeerde staten toepassing hebben gegeven aan het tweede lid van artikel 5.3.2, wordt voor de toepassing van het eerste en derde lid in plaats van «gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit» gelezen: tot uiterlijk 1 maart 2005.

  • 6 Voor de in het eerste en derde lid bedoelde inrichtingen, voor zover daarin niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk wordt opgeslagen, wordt voor zover het betreft de in bijlage 1, voorschriften 5.1 tot en met 5.5 genoemde onderdelen in plaats van «gedurende twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit» gelezen: tot uiterlijk 1 november 2004.

Artikel 5.3.4

Met de aanduiding «Geschikt voor particulier gebruik» genoemd in de artikelen 1.1.2, eerste lid, onder e, 1.3.1, eerste lid, onder d, 2.1.3, eerste lid, onder a, en 2.1.4 wordt tot 2 januari 2005 gelijkgesteld de aanduiding «bestemd voor particulier gebruik», indien deze aanduiding is aangebracht op vuurwerk dat voor 1 januari 2003 is vervaardigd.

§ 4. Slotbepalingen

Artikel 5.4.1

Onze Minister wijst een vertaling aan van bijlage A van het ADR of draagt zorg voor een vertaling en doet van de aanwijzing of wijze van bekendmaking van de vertaling mededeling in de Staatscourant.

Artikel 5.4.2

  • 1 De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2 Artikel 4.2 kan tot twee jaar na inwerkingtreding van de artikelen 4.1 tot en met 4.3 buiten toepassing worden gelaten ten aanzien van besluiten die betrekking hebben op:

    • 1°. het gebied gelegen binnen de veiligheidsafstand die in acht genomen moet worden ten opzichte van een inrichting waar professioneel vuurwerk al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk wordt opgeslagen of bewerkt;

    • 2°. de verlening of wijziging van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer ten behoeve van inrichtingen in het onder 1° bedoelde gebied,

    indien en voor zover door de onder 1° bedoelde inrichting op het tijdstip waarop de artikelen 4.1 tot en met 4.3 in werking treden, ten opzichte van kwetsbare of geprojecteerde kwetsbare objecten niet wordt voldaan aan de voor die inrichting van toepassing zijnde veiligheidsafstanden.

  • 3 Het tweede lid geldt niet voor zover het besluit, bedoeld in artikel 4.2, betrekking heeft op een inrichting als bedoeld in artikel 3.2.1.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 22 januari 2002

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de negenentwintigste januari 2002

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage 1. Voorschriften voor het opslaan, herverpakken en bewerken van consumentenvuurwerk, als bedoeld in de artikelen 2.2.1 en 2.2.2, voor het opslaan en bewerken van theatervuurwerk en van professioneel vuurwerk, als bedoeld in artikel 3.1.4

A. Begripsbepalingen

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge) dat wordt aangestuurd met een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;

  • b. bergingsverpakking: speciale verpakking, als bedoeld in het ADR, voor het vervoer van beschadigde, defecte of lekkende colli met gevaarlijke stoffen, of gevaarlijke goederen die zijn verspreid of vrijgekomen;

  • c. bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt consumentenvuurwerk;

  • d. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

  • e. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

  • f. bufferbewaarplaats: besloten ruimte, waarin verpakt consumentenvuurwerk uit de transportverpakking wordt genomen voor het samenstellen van vuurwerkpakketten of bestellingen voor een klant en het aansluitend bewaren van onverpakt consumentenvuurwerk, al dan niet tezamen met verpakt consumentenvuurwerk;

  • g. domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan, buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;

  • h. gevaarlijke stof: stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

  • i. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • j. NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN 50281-3, uitgave 2001;

  • k. verkoopruimte: besloten ruimte die geheel of gedeeltelijk toegankelijk is voor het publiek en waarin de verkoop en aflevering van consumentenvuurwerk plaatsvindt.

  • l. memorandum nr. 60: memorandum betreffende voorschriften voor sprinkler-, brandmeld- en ontruimingsinstallaties in vuurwerkbewaarplaatsen en verkoopruimten voor consumentenvuurwerk, behorende bij de Voorschriften Automatische Sprinklerinstallaties, uitgave juli 1996, Nationaal Centrum voor Preventie te Houten;

  • m. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie.

2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.

3. Met de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub d, e en j, bedoelde normen en de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub l, bedoelde voorschriften, worden gelijkgesteld normen en voorschriften die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.

4. Met de in deze bijlage, onder B, voorschrift 5.2 bedoelde inspectie-instelling of de in voorschrift 5.3 bedoelde certificatie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een accreditatie afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.

5. In deze bijlage wordt theatervuurwerk en professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4, tenzij in het voorschrift anders is bepaald, gelijkgesteld aan consumentenvuurwerk.

6. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke versie van het memorandum nr. 60 moet worden toegepast of wordt een document aangewezen dat in de plaats van het memorandum moet worden toegepast.

B. Voorschriften

Paragraaf 1. Algemene voorschriften voor de opslag en voor de verkoop

1.1 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.

1.2 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

1.3 Consumentenvuurwerk is, behalve tijdens intern transport, alleen aanwezig in de daarvoor bestemde bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte en alleen in de hoeveelheden, op die tijdstippen en op de wijze die genoemd is in de voorschriften ten aanzien van de betreffende ruimte. Aangeboden consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk na levering in de (buffer)bewaarplaats opgeborgen, waarbij het vervoermiddel waarmee het consumentenvuurwerk wordt aangeleverd niet onbewaakt blijft staan, tenzij het vervoermiddel zich bevindt op een voor onbevoegden afgesloten terrein.

1.4 Degene die de inrichting drijft heeft de in zijn inrichting werkzame personen die belast zijn met de verkoop van consumentenvuurwerk, het gereedmaken van vuurwerkpakketten en het de bewaarplaats inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk, een schriftelijke instructie verstrekt, die erop gericht is gedragingen hunnerzijds, die tot gevolg kunnen hebben dat een voorschrift of nadere eis wordt overtreden, uit te sluiten en die erop gericht is dat voornoemde personen zijn geïnstrueerd over het gevaar van consumentenvuurwerk en de wijze van brandbestrijding in geval van calamiteiten.

1.5 Gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk wordt onmiddellijk opgeraapt. Beschadigd consumentenvuurwerk wordt bovendien in een bergingsverpakking bewaard in de bufferbewaarplaats, of, indien geen bufferbewaarplaats aanwezig is, in de bewaarplaats en binnen 30 dagen als onbetrouwbaar afgevoerd. De bergingsverpakking is voorzien van het identificatienummer, voorafgegaan door de letters «UN» en van alle gevaarsetiketten van het beschadigde collo dat daarin aanwezig is, alsmede van het opschrift «BERGING». Vrijgekomen ontplofbare of pyrotechnische stof wordt bevochtigd met water, zorgvuldig opgeruimd en op dezelfde wijze als gevallen of beschadigd consumentenvuurwerk bewaard en binnen 30 dagen afgevoerd.

1.6 Op de toegangsdeur van alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig is, wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.

1.7 Binnen de inrichting mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Dit verbod is aangegeven door op een daarvoor geschikte plaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit blijkt dat vuur, open vlam en roken zijn verboden.

1.8 Alle ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, zijn op de begane grond gesitueerd. In afwijking hiervan kan het bevoegd gezag toestemming verlenen dat consumentenvuurwerk aanwezig is in een kelder of op de eerste verdieping indien deze ruimten naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende bereikbaar en toegankelijk zijn met het oog op brandbestrijding. Het bevoegd gezag stelt alvorens toestemming te verlenen de commandant van de regionale brandweer binnen wiens gebied de inrichting geheel of in hoofdzaak is gelegen, in de gelegenheid hierover advies uit te brengen.

1.9 De afstand van ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn tot licht of zeer licht ontvlambare stoffen en drukhouders, met uitzondering van brandblusmiddelen, is ten minste 5 m.

1.10 In de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats voldoet de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur is 100°C.

1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een inrichting één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van de inrichting niet groter is dan de lengte van de slang, vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;

  • b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied, als bedoeld in het Bouwbesluit 2003, met 1,5 vermenigvuldigd;

  • c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet in een vluchttrappenhuis;

  • d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde voorziening voor leidingwater.

1.12 Een brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. Een brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.

Paragraaf 2. Constructie van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats

2.1 De (buffer)bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2003. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. De brandwerendheid van een (buffer)bewaarplaats naar een andere (buffer)bewaarplaats is niet lager dan 120 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een (buffer)bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of cellenbeton.

2.2 Indien de toegangsdeuren van bewaarplaatsen, bufferbewaarplaatsen dan wel verkoopruimten zich naast elkaar bevinden, steekt de constructieve scheiding ten minste 300 mm uit tussen de toegangsdeuren van de betreffende bewaarplaats, bufferbewaarplaats dan wel verkoopruimte.

2.3 Van de (buffer)bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.

2.4 De toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats:

  • draait naar buiten,

  • is zelfsluitend,

  • is zodanig geconstrueerd dat een doelmatige drukontlasting niet wordt belemmerd,

  • is steeds onbelemmerd bereikbaar, en

  • heeft een oppervlak van maximaal 4 m2, met dien verstande dat de toegangsdeur van een bewaarplaats voor het opslaan van meer dan 10 000 kg verpakt consumentenvuurwerk een oppervlak van maximaal 8 m2 mag hebben.

2.5 De deur van de (buffer-)bewaarplaats bevindt zich niet:

  • in een gang, open bordes of portaal dat deel uitmaakt van een vluchtroute, tenzij deze vluchtroute langs meerdere onafhankelijke vluchtroutes is gewaarborgd en uitkomt op een veilige plaats,

  • in een ruimte die is ingericht als een brand- en rookvrije vluchtroute als bedoeld in het Bouwbesluit 2003,

  • in of nabij een koker voor een personenlift, of

  • in een verkoopruimte.

2.6 De scheidingsconstructie tussen de ruimte waarin de deur van de (buffer-)bewaarplaats zich bevindt en de verkoopruimte heeft een brandwerendheid die niet lager is dan 30 minuten en bevat naast de zelfsluitende toegangsdeur naar de verkoopruimte geen openingen of ramen die opengezet kunnen worden.

2.7 Voor de verwarming van de (buffer)bewaarplaats worden slechts toestellen gebruikt, waarbij water voor de warmteoverdracht wordt toegepast. De maximale oppervlaktetemperatuur van de verwarmingsapparatuur mag niet boven 100°C kunnen komen.

2.8 Als de toegangsdeur van de (buffer)bewaarplaats kan worden bereikt via een terrein dat voor derden toegankelijk is, is op een afstand van ten minste 4 m van de toegangsdeur een deugdelijke (erf)afscheiding aanwezig waardoor onbevoegden geen toegang hebben tot het terrein.

2.9 Binnen de (buffer)bewaarplaats bevindt zich geen gasleiding of brandstofleiding.

Paragraaf 3. Gebruik van een bewaarplaats en van een bufferbewaarplaats

3.1 In de (buffer)bewaarplaats mogen geen consumentenvuurwerk en andere goederen gelijktijdig aanwezig zijn.

3.2 In de bufferbewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan:

  • a. het inbrengen of uitnemen van verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk,

  • b. het herverpakken van consumentenvuurwerk voor het samenstellen van vuurwerkpakketten, of

  • c. het bewerken van consumentenvuurwerk.

3.3 In de bewaarplaats mogen geen andere werkzaamheden worden verricht dan het inbrengen of uitnemen van verpakt consumentenvuurwerk.

3.4 Met uitzondering van de tijd die nodig is voor het inbrengen of uitnemen van consumentenvuurwerk moet de deur van de (buffer)bewaarplaats gesloten worden gehouden.

3.5 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat consumentenvuurwerk of verpakkingsmateriaal niet tegen toestellen en leidingen van de verwarmings- of de verlichtingsinstallatie is geplaatst. De afstand tussen verwarmings- of verlichtingsapparatuur bedraagt ten minste 30 cm.

3.6 De (buffer)bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van consumentenvuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare (buffer)bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.

3.7 Bij stapeling van verpakt consumentenvuurwerk wordt de maximale hoogte van een stapel mede bepaald door de sterkte van het verpakkingsmateriaal. De onderste lagen mogen niet worden vervormd noch worden beschadigd door het gewicht van de hoger gelegen lagen.

Paragraaf 4. Verkoopruimte

4.1 Gedurende de openingstijden van de winkel is tijdens de toegestane verkoopdagen voor de verkoop van consumentenvuurwerk in de verkoopruimte niet meer dan 250 kg consumentenvuurwerk aanwezig. Buiten deze tijden is geen consumentenvuurwerk anders dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk in de verkoopruimte aanwezig.

4.2 Het in de verkoopruimte aanwezige consumentenvuurwerk is opgeslagen in een vitrine, stelling of winkelkast. Deze vitrine, stelling of winkelkast is zodanig geplaatst of uitgevoerd dat het vuurwerk zich niet onder handbereik van het publiek bevindt.

Paragraaf 5. Automatische sprinklerinstallatie

5.1 De bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte zijn voorzien van een automatische sprinklerinstallatie. In de directe nabijheid van de bewaarplaats, de bufferbewaarplaats en de verkoopruimte is een brandmeldinstallatie aanwezig.

5.2. De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een programma van eisen, opgesteld conform memorandum nr. 60. Het programma van eisen is beoordeeld door een inspectie-instelling. Deze inspectie-instelling voldoet voor wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties van brandbeveiligingsinstallaties op basis van memorandum nr. 60 aan EN 45004 en is daarbij een type A inspectie-instelling. De inspectie-instelling is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het programma van eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het programma van eisen, alsmede het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling is binnen de inrichting aanwezig.

5.3 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 een goedkeurend inspectierapport is afgegeven of nadat een certificaat door een daartoe op basis van EN 45011 door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificatie-instelling is afgegeven. Uit het goedkeurend inspectierapport of het certificaat blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde programma van eisen. Het goedkeurend inspectierapport of het certificaat is binnen de inrichting aanwezig.

5.4. Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 5.2 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde programma van eisen. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een bewaarplaats, een bufferbewaarplaats of een verkoopruimte is niet in gebruik indien uit een inspectierapport blijkt dat een brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan het in voorschrift 5.2 bedoelde goedgekeurde programma van eisen.

5.5 [Red: Vervallen.]

5.6 De wijze waarop verpakt of onverpakt consumentenvuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het Programma van Eisen.

Paragraaf 6. Afstanden tot objecten binnen de inrichting

6.1 Indien vanuit de deuropening van de bewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte of van een andere bewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:

grootte deuropening van de bewaarplaats

afstand tussen deuropeningen

vanaf 0 m2 tot en met 4 m2

20 meter

vanaf 4 m2 tot en met 6 m2

25 meter

vanaf 6 m2 tot en met 8 m2

30 meter

Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

6.2 Indien vanuit de deuropening van de bufferbewaarplaats de toegangsdeur van de verkoopruimte, van een bewaarplaats of van een andere bufferbewaarplaats visueel kan worden waargenomen, dient, gemeten vanaf de deuropening van de bufferbewaarplaats tot de deuropening van de andere ruimte, de volgende afstand in acht te worden genomen:

toegestane hoeveelheid consumentenvuurwerk per bufferbewaarplaats

afstand tussen deuropeningen

vanaf 0 kg tot en met 1 000 kg

20 meter

vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg

25 meter

vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg

30 meter

vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg

35 meter

Indien in de inrichting niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk, niet zijnde theatervuurwerk, mag worden opgeslagen, dient, in afwijking van de vorige volzin, ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

6.3 Indien de toegangsdeur, bedoeld in de voorschriften 6.1 en 6.2, niet visueel kan worden waargenomen en niet aan de daar genoemde afstanden wordt voldaan, zijn tussen de deuropening van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bufferbewaarplaats en die toegangsdeur voldoende bouwkundige voorzieningen aangebracht om brandoverslag te voorkomen.

6.4 Teneinde domino-effecten tussen ruimten waar consumentenvuurwerk aanwezig kan zijn en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn te voorkomen, worden vanaf de (buffer)bewaarplaats ten opzichte van die onderdelen ten minste de in bijlage 3, onderdeel B, onder 1.2 en 1.3 gestelde veiligheidsafstanden in acht genomen.

C. Opslag van ten hoogste 1 000 kilogram consumentenvuurwerk

In een inrichting waar ten hoogste 1 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen, mag ten hoogste één bufferbewaarplaats aanwezig zijn.

D. Opslag van meer dan 1 000 kilogram consumentenvuurwerk

1. In een inrichting waar meer dan 1 000 kg consumentenvuurwerk doch niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:

  • a. mogen ten hoogste twee bewaarplaatsen aanwezig zijn;

  • b. mag ten hoogste één bufferbewaarplaats aanwezig zijn en mag in die bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 2 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

2. In een inrichting waar meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk mag worden opgeslagen:

  • a. mag per bewaarplaats ten hoogste 50 000 kg verpakt consumentenvuurwerk worden opgeslagen;

  • b. mogen ten hoogste twee bufferbewaarplaatsen aanwezig zijn en mag in elke bufferbewaarplaats in totaal ten hoogste 5 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig zijn, ongeacht of het consumentenvuurwerk verpakt of onverpakt is.

Bijlage 2. Voorschriften voor het opslaan en bewerken van professioneel vuurwerk, al dan niet tezamen met consumentenvuurwerk, als bedoeld in artikel 3.2.1

A. Begripsbepalingen

1. In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. automatische sprinklerinstallatie: vast leidingstelsel voorzien van sprinklers (sproeiers) die worden afgesloten door een hittegevoelig element of een systeem met sprinklers of sprinklerkoppen (deluge) dat wordt aangestuurd door een automatisch detectiesysteem, dat in geval van een brand wordt aangesproken, waardoor de sprinklers water gaan verspreiden;

  • b. bewaarplaats: besloten ruimte, bestemd voor het bewaren van verpakt vuurwerk;

  • c. brandwerendheid van bouwdelen: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke een bouwkundig onderdeel van een gebouw, niet zijnde een deur-, luik- of raamconstructie, zijn functie moet kunnen blijven vervullen bij verhitting, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

  • d. brandwerendheid van deur-, luik- en raamconstructies: tijd uitgedrukt in minuten, gedurende welke deur-, luik- en raamconstructies weerstand bieden tegen bezwijken en vlamdicht blijven in geval van brand, bepaald volgens NEN 6069, uitgave 1991;

  • e. bewerkingsruimte: besloten ruimte, bestemd voor het bewerken van vuurwerk;

  • f. domino-effect: effect dat de risico's van een ongeval binnen de inrichting of de gevolgen daarvan, buiten de inrichting groter kunnen zijn dan op grond van de in een inrichting aanwezige afzonderlijke hoeveelheden vuurwerk en gevaarlijke stoffen kan worden verwacht;

  • g. gevaarlijke stof: stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen;

  • h. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;

  • i. NPR 7910-2: Gevarenzone-indeling met betrekking tot ontploffingsgevaar; deel 2: Stofontploffingsgevaar, gebaseerd op NEN-EN 50281-3, uitgave 2001;

  • j. brandbeveiligingsinstallatie: automatische sprinklerinstallatie en brandmeldinstallatie.

2. Voor zover een NEN-norm of NPR-richtlijn waarnaar in een voorschrift verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de laatste vóór de datum, waarop dit besluit in het Staatsblad is geplaatst, uitgegeven norm met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen dan wel – voor zover het op voornoemde datum reeds bestaande constructies, toestellen en apparaten betreft – de norm die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen en apparaten is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald.

3. Met de in deze bijlage, onder A, onderdeel 1, sub c, d en i, en onder B, onderdelen 2.15 en 2.22, bedoelde normen en de in deze bijlage onder A, onderdeel 1, sub j, bedoelde voorschriften, worden gelijkgesteld normen en voorschriften die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die ten minste een gelijkwaardig niveau waarborgen.

4. Met de in deze bijlage, onder B, voorschrift 1.5 bedoelde inspectie-instelling die is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie wordt gelijkgesteld een accreditatie afgegeven door een instelling in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel in een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie, die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend Verdrag dat bindend is voor Nederland, en die aan ten minste een gelijkwaardig niveau voldoet.

B. Voorschriften

Paragraaf 1. Algemene voorschriften

1.1 Binnen de inrichting mag de totale netto explosieve massa niet meer bedragen dan 6 000 kg. Dit voorschrift geldt niet voor het ononderbroken lossen van vuurwerk uit een vervoermiddel in de inrichting.

1.2 De voorschriften van deze bijlage zijn niet van toepassing op fop- en schertsvuurwerk, mits binnen de inrichting niet meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is.

1.3 Bij de vaststelling van de in deze bijlage genoemde hoeveelheden vuurwerk wordt, indien meer dan 200 kg fop- en schertsvuurwerk aanwezig is, 10 kg fop- en schertsvuurwerk gelijk gesteld aan 1 kg consumentenvuurwerk.

1.4 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is een automatische sprinklerinstallatie met automatische doormelding naar de centrale meldkamer van de brandweer aanwezig.

1.5 De brandbeveiligingsinstallatie is ontworpen, aangelegd, opgeleverd en onderhouden overeenkomstig een programma van eisen. Het programma van eisen is beoordeeld door een inspectie-instelling. Deze inspectie-instelling voldoet voor wat betreft het uitvoeren van beoordelingen en inspecties van brandbeveiligingsinstallaties aan EN 45004 en is daarbij een type A inspectie-instelling. De inspectie-instelling is geaccrediteerd door de Stichting Raad voor Accreditatie. Het programma van eisen is goedgekeurd door het bevoegd gezag, voordat met de aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt begonnen. Het programma van eisen, alsmede het bewijs van beoordeling door de inspectie-instelling is binnen de inrichting aanwezig.

1.6 De bewaarplaats, bufferbewaarplaats en verkoopruimte worden niet eerder in gebruik genomen dan nadat door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 een goedkeurend inspectierapport is afgegeven of nadat een certificaat door een daartoe op basis van EN 45011 door de Raad voor Accreditatie geaccrediteerde certificatie-instelling is afgegeven. Uit het goedkeurend inspectierapport of het certificaat blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie voldoet aan het goedgekeurde programma van eisen. Het goedkeurend inspectierapport of het certificaat is binnen de inrichting aanwezig.

1.7 Iedere twaalf maanden na aanleg van de brandbeveiligingsinstallatie wordt door een inspectie-instelling als bedoeld in voorschrift 1.5 beoordeeld of de brandbeveiligingsinstallatie functioneert en is onderhouden conform het in voorschrift 1.5 bedoelde goedgekeurde programma van eisen. De inspectierapporten zijn binnen de inrichting aanwezig. Een bewaarplaats of een bewerkingsruimte is niet in gebruik indien uit een inspectierapport blijkt dat de brandbeveiligingsinstallatie niet voldoet aan het in voorschrift 1.5 bedoelde goedgekeurde programma van eisen.

1.8 [Red: Vervallen.]

1.9 De wijze waarop vuurwerk wordt opgeslagen heeft geen negatieve invloed op de functionele werking van de automatische sprinklerinstallatie. Daartoe is de wijze van opslaan tenminste in overeenstemming met de uitgangspunten die ten aanzien daarvan ten grondslag hebben gelegen aan het ontwerp van de automatische sprinklerinstallatie, zoals deze zijn neergelegd in het Programma van Eisen.

1.10 In de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte is ten minste één draagbaar blustoestel aanwezig, met een inhoud van ten minste 12 kg ABC-bluspoeder, waarvan het ABC-bluspoeder minstens 40% ammoniumfosfaat bevat. De loopafstand vanaf elk willekeurig punt in de bewaarplaats en in de bewerkingsruimte tot aan een blustoestel bedraagt maximaal 20 m.

1.11 Opdat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust, heeft een bewaarplaats en een bewerkingsruimte één of meer brandslanghaspels, waarbij aan de volgende voorwaarden is voldaan:

  • a. het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk punt van de vloer van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte niet groter is dan de lengte van de slang, vermeerderd met 5 m. Bij het bepalen van de loopafstand wordt een constructieonderdeel, niet zijnde een bouwconstructie, buiten beschouwing gelaten;

  • b. bij het bepalen van de loopafstand wordt de loopafstand gelegen in een verblijfsgebied, als bedoeld in het Bouwbesluit 2003, met 1,5 vermenigvuldigd;

  • c. een brandslanghaspel is aangesloten op een voorziening voor leidingwater en ligt niet in een vluchttrappenhuis;

  • d. een brandslanghaspel heeft een lengte van niet meer dan 30 m en een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktijdig gebruik van twee brandslanghaspels die zijn aangesloten op dezelfde voorziening voor leidingwater.

1.12 De brandslanghaspel is steeds voor onmiddellijk gebruik beschikbaar en kan onbelemmerd worden bereikt. De brandslanghaspel wordt jaarlijks door een deskundige gecontroleerd op zijn deugdelijkheid.

1.13 Teneinde domino-effecten te voorkomen, is voldoende afstand in acht genomen tussen de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte en andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn. Daartoe mag een brand ter plaatse van andere onderdelen van de inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig kunnen zijn op de gevel van de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geen grotere stralingsbelasting dan 15 kW per m2 veroorzaken.

1.14 Teneinde instantane sympathische reacties door grondschok, drukgolf, thermische effecten en uitgeworpen brokstukken en artikelfragmenten te voorkomen, dient voldoende afstand te worden aangehouden tussen bewaarplaatsen en bewerkingsruimten en tussen deze plaatsen en ruimten onderling.

Paragraaf 2. Constructie van een bewaarplaats en van een bewerkingsruimte bestemd voor het opslaan of bewerken van vuurwerk

2.1 Een bewaarplaats wordt gelijkgesteld met een brandcompartiment als bedoeld in het Bouwbesluit 2003. De brandwerendheid van een bewaarplaats is niet lager dan 60 minuten. Bovendien zijn de wanden, vloer en afdekking van een bewaarplaats vervaardigd van metselwerk, beton of gasbeton.

2.2 Van een bewaarplaats zijn, behalve de toegangsdeur, in de wanden en de afdekking geen openingen of ramen aanwezig.

2.3 De toegangsdeur van de bewaarplaats:

  • draait naar buiten,

  • is zelfsluitend,

  • is om drukontlasting mogelijk te maken niet voorzien van dievenklauwen of daarmee vergelijkbare voorzieningen,

  • is steeds onbelemmerd bereikbaar, en

  • heeft een voldoende groot oppervlak, minimaal 4 m2, om vlotte aan- en afvoer van vuurwerk mogelijk te maken.

2.4 Met het oog op een goede ventilatie zijn in de muren vlak boven de vloer en vlak onder of in het dak voldoende afsluitbare en met roosters afgeschermde ventilatieopeningen aangebracht, waarvan het totale oppervlak ten minste 0,5% van het vloeroppervlak bedraagt. Ventilatieopeningen zijn voorzien van vlamkerende roosters.

2.5 Ventilatie- en afzuiginstallaties zijn zo geconstrueerd, dat zich hierin geen stoffen kunnen ophopen dan wel zodanig samenkomen, dat gevaar van brand of explosie ontstaat. Voorts is de installatie zodanig geconstrueerd en geaard, dat de weerstand, gemeten tussen elk deel van de installatie en de aardleiding, ten hoogste 1 ohm bedraagt. Zij moeten jaarlijks worden gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige.

2.6 De vloeren vertonen geen scheuren of kieren en zijn afgewerkt met een deklaag, die ter voorkoming van stofvorming slechts weinig aan slijtage onderhevig is, en die bovendien niet elektriciteit-isolerend (weerstand kleiner dan 10 000 000 ohm) is. Vloeren in bewaarplaatsen zijn volledig vonkvrij. De grootte van de weerstand wordt ten minste eenmaal per 6 maanden gemeten door een onafhankelijke deskundige.

2.7 Ter voorkoming van opeenhoping van stof en ter vergemakkelijking van de reiniging, zijn de muren glad afgewerkt zonder horizontale lijsten of randen.

2.8 Transformator- en schakelgebouwen zijn zo geconstrueerd, dat zij geen gevaar opleveren voor bewaarplaatsen die in de nabijheid van die gebouwen liggen. Zij zijn ten minste 15 m daarvan verwijderd.

2.9 In een bewaarplaats voldoen de gebruikte apparatuur en de installaties aan de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 22. De maximaal toegelaten oppervlaktetemperatuur van de gebruikte apparatuur en de installaties is 100°C.

2.10 De elektrische installatie draagt een permanent karakter en bestaat uitsluitend uit vaste leidingen.

2.11 Horizontaal lopende gedeelten van de elektriciteitsleiding zijn buiten handbereik geplaatst dan wel in de vloer gelegd. Indien daartoe aanleiding bestaat, zijn zij tegen stoten afgeschermd.

2.12 Een bovengrondse elektriciteitsleiding nadert de bewaarplaats niet dichter dan 15 m. Leidt de leiding naar de bewaarplaats, dan is zij vanaf die afstand tot het bereiken van een schakel- en verdeelinrichting ondergronds aangebracht.

2.13 In een bewaarplaats zijn geen schakel- en verdeelinrichtingen of contactdozen aangebracht. Dergelijke apparatuur is aangebracht op een schakelbord aan de buitenzijde van de bewaarplaats.

2.14 De elektrische installatie is verdeeld in groepen, die kunnen worden in- en uitgeschakeld met behulp van groepschakelaars op het schakelbord, bedoeld in het vorige voorschrift. Daarop is tevens een direct bedienbare hoofdschakelaar aangebracht waarmee de gehele installatie kan worden uitgeschakeld.

2.15 De bewaarplaats is afdoende beveiligd tegen blikseminslag. Daartoe is de bewaarplaats voorzien van een bliksemafleidinstallatie die voldoet aan de eisen van NEN 1014. In afwijking van NEN 1014 wordt de installatie jaarlijks gecontroleerd. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.

2.16 Rondom de bewaarplaats is op een afstand van ten minste 15 m een deugdelijke afrastering van metaalvlechtwerk met een hoogte van ten minste 2 m aanwezig. De toegangspoort in de afrastering wordt alleen geopend voor werkzaamheden of controle in de bewaarplaats en is verder afgesloten. Binnen de afrastering bevindt zich geen naaldhoutbeplanting en binnen een afstand van 5 m van de bewaarplaats bevindt zich bovendien geen loofhout. Daarnaast bevinden zich binnen de afrastering geen goederen, snoeimateriaal en overige materialen die door vuur tot ontbranding kunnen worden gebracht.

2.17 In een bewaarplaats wordt voor verwarming uitsluitend gebruik gemaakt van:

  • a. centrale verwarming;

  • b. elektrische verwarming.

2.18 Bij centrale verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder a, wordt alleen gebruik worden gemaakt van water onder lage druk. De warmtebron is tenminste 15 m van de bewerkingsruimte verwijderd, doch bij voorkeur op een grotere afstand. Indien de afstand minder dan 25 m bedraagt, is op de rookgasafvoer van de centrale verwarming een vonkenvanger geplaatst.

2.19 Bij elektrische verwarming als bedoeld in voorschrift 2.17, onder b, worden alleen afgesloten radiatoren gebruikt. De oppervlaktetemperatuur van die radiatoren mag ten hoogste 100°C bedragen.

2.20 Alle radiatoren en leidingen zijn zodanig aangelegd en afgeschermd, dat zij niet onopzettelijk kunnen worden aangeraakt en dat er geen voorwerpen op kunnen worden geplaatst.

2.21 De voorschriften 2.1 tot en met 2.20 zijn van overeenkomstige toepassing op de constructie van een bewerkingsruimte, met dien verstande dat:

  • in afwijking van voorschrift 2.6, de vloer een weerstand bezit tussen 25 000 en 1 000 000 ohm;

  • in afwijking van voorschrift 2.9, de in NPR 7910-2 genoemde voorschriften voor zone 21 gelden.

2.22 In de bewerkingsruimte is een zodanige leiding aangebracht, dat het mogelijk is gereedschappen en werktuigen door middel van deze leiding te aarden. De leiding is verbonden aan een aardelektrode overeenkomstig NEN 1014. Dezelfde aardelektrode wordt niet toegepast voor de bliksembeveiligingsinstallatie.

2.23 In de bewerkingsruimte is een aparte ruimte aanwezig, waar overkleding en schoeisel kunnen worden geborgen.

2.24 Bij de ingang van de bewerkingsruimte is een aardingsmogelijkheid aanwezig.

Paragraaf 3. Gebruik van een bewaarplaats en van een bewerkingsruimte

3.1 In de bewaarplaats worden geen andere goederen dan vuurwerk en daarvoor benodigde materialen en hulpmiddelen opgeslagen. Indien in de bewaarplaats vuurwerk is opgeslagen, dan mogen in die bewaarplaats geen bewerkingen plaatsvinden.

3.2 Onbruikbaar vuurwerk dat vanwege de gevaarlijke toestand waarin het verkeert in aanmerking komt voor vernietiging of voor speciale behandeling, mag niet met ander vuurwerk in dezelfde bewaarplaats worden opgeslagen. Hetzelfde geldt voor professioneel vuurwerk waarvan de toestand of herkomst onbekend is.

3.3 In een bewaarplaats worden geen werkzaamheden verricht, met uitzondering van werkzaamheden die rechtstreeks verband houden met de opslag van vuurwerk. Het vuurwerk wordt uitsluitend binnengebracht, eventueel (om)gestapeld en naar buiten gebracht. De bewaarplaats wordt schoongehouden.

3.4 Voordat met herstelwerkzaamheden aan een bewaarplaats of een bewerkingsruimte wordt begonnen, is de bewaarplaats onderscheidenlijk de bewerkingsruimte geheel leeg en schoongemaakt. Indien deze werkzaamheden door derden worden uitgevoerd, vindt de aanvang daarvan niet eerder plaats dan nadat degene die de inrichting drijft daarvoor schriftelijk toestemming heeft gegeven.

3.5 Aan een in gebruik zijnde bewaarplaats of bewerkingsruimte mogen:

  • a. geen werkzaamheden worden verricht in een ruimte, waarin vuurwerk is opgeslagen;

  • b. kleine werkzaamheden worden verricht aan de buitenzijde van de bewaarplaats alsmede in ruimten in de bewaarplaats, die niet in open verbinding staan met een ruimte waarin vuurwerk is opgeslagen, mits bij die werkzaamheden geen open vuur wordt gebruikt, geen explosief gasmengsel kan ontstaan en geen vonkvorming kan optreden.

3.6 Indien werkzaamheden in de inrichting worden uitgevoerd waarbij vonkvorming kan optreden dan wel open vuur nodig is, zijn de bewaarplaats en de bewerkingsruimte binnen 15 m van de plaats der werkzaamheden ontruimd. Deze afstand wordt vergroot tot 25 m, indien bij bedoelde werkzaamheden een explosief gasmengsel kan ontstaan.

3.7 Bij het verplaatsen en (om)stapelen van vuurwerk wordt met de nodige voorzichtigheid gehandeld, waarbij niet wordt gegooid of gesleept met het vuurwerk. Vooral ten aanzien van beschadigd professioneel vuurwerk en ten aanzien van professioneel vuurwerk waarvan de verpakking is geschonden, is uiterste behoedzaamheid geboden.

3.8 Indien professioneel vuurwerk van een hoogte van meer dan 1,5 m is gevallen of zodanig is terechtgekomen dat de verpakking of het professioneel vuurwerk zelf is beschadigd, draagt degene die de inrichting drijft er voor zorg dat het vuurwerk niet wordt verplaatst en dat het vuurwerk onmiddellijk wordt geïnspecteerd.

3.9 De bewaarplaats is zodanig ingericht dat visuele inspectie van vuurwerk mogelijk is en het inbrengen en uitnemen van vuurwerk niet wordt belemmerd. In een betreedbare bewaarplaats is daarom ten minste één gangpad met een breedte van ten minste 75 cm aanwezig.

3.10 Binnen de inrichting worden uitsluitend veilige elektrische ontstekingsmiddelen opgeslagen. Elektrische ontstekingsmiddelen kunnen als veilig worden beschouwd, indien zij:

  • zijn verpakt in een (metalen) omhulsel dat zodanig is samengesteld dat elektromagnetische straling niet tot de inhoud daarvan kan doordringen, of

  • aanwezig zijn in een ruimte die afdoende beschermd is tegen elektromagnetische straling.

Elektrische ontstekingsmiddelen die niet aan deze eisen voldoen, worden als onveilig beschouwd.

3.11 Veilige ontstekingsmiddelen worden niet blootgesteld aan hogere veldsterkten of aan grotere vermogensdichtheden dan die waarin zij zijn beproefd.

3.12 Elektrische ontstekingsmiddelen zijn steeds kortgesloten en verpakt in metaal.

3.13 Een bewaarplaats, waarin geen vuurwerk wordt ingebracht, uitgenomen of omgestapeld, alsmede de toegangspoort in de afrastering van deze bewaarplaats is afgesloten. De sleutels, alle voorzien van een sleutelplaat met het nummer van de betrokken deur, worden opgeborgen in een afgesloten kast in het kantoorgebouw. De reservesleutels worden elders in of bij de inrichting opgeborgen in een afgesloten kast.

3.14 De bewaarplaats en de bewerkingsruimte worden goed schoon gehouden. Papierafval, pallets, gebruikte poetslappen en andere ontbrandbare zaken mogen daarin nimmer worden achtergelaten.

3.15 Stoffen en voorwerpen uit ADR-klasse 1 die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen, zoals die zijn aangegeven in het ADR met de letters A tot en met J, K tot en met N en S, worden gecompartimenteerd opgeslagen, tenzij deze stoffen en voorwerpen gezamenlijk kunnen worden opgeslagen zonder dat:

  • a. de kans op een ongewilde ontsteking wordt verhoogd;

  • b. voor een gegeven hoeveelheid de ernst van de effecten bij een dergelijk voorval wordt vergroot.

3.16 In een bewerkingsruimte mag, onverminderd voorschrift 3.15, uitsluitend professioneel vuurwerk, dat behoort tot dezelfde compatibiliteitsgroep gelijktijdig aanwezig zijn. Dit voorschrift is niet van toepassing op de kortstondige gelijktijdige aanwezigheid van bij elkaar behorende componenten die behoren tot verschillende compatibiliteitsgroepen tijdens het uitpakken, uit elkaar nemen, in elkaar zetten (samenstellen) en inpakken van dat vuurwerk.

Paragraaf 4. Voorschriften voor de uitrusting in de bewerkingsruimte

4.1 Werktafels zijn voorzien van een dekplaat van geleidend vonkvrij materiaal, die op deugdelijke wijze is geaard.

4.2 Alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten, die tijdens het gebruik statische elektriciteit kunnen opwekken, zijn op deugdelijke wijze geaard. De weerstand tussen elk deel van het werktuig, gereedschap en instrument en de aardleiding mag ten hoogste 1 ohm bedragen.

4.3 Werktuigen zijn waar nodig voorzien van afschermplaten of kappen. De plaatdikte daarvan is afgestemd op de mogelijk optredende hitte-, druk- of scherfwerking.

4.4 Automatische en halfautomatische werktuigen, waarop gevulde vuurwerkartikelen worden bewerkt, zijn voorzien van een drukschakelaar, zodat de machine stopt, wanneer de schakelaar wordt losgelaten. Deze schakelaar mag ook als voet- of knieschakelaar zijn uitgevoerd.

4.5 De werktuigen, gereedschappen en instrumenten verkeren in goede staat. Indien zij niet zijn voorgeschreven door de inrichtinghouder voor de uitvoering van de werkzaamheden, worden zij niet gebruikt.

4.6 Ten minste eenmaal per maand worden alle werktuigen, gereedschappen en instrumenten op goede werking en beveiliging gecontroleerd. Deze controle wordt ook bij de aanvang van elke nieuwe werkzaamheid uitgevoerd. Wanneer gebreken worden geconstateerd of vermoed, wordt het betrokken materieel onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd of voor gebruik geblokkeerd.

4.7 Indien aan werktuigen, gereedschappen of instrumenten herstellingen moeten worden verricht, wordt dit materieel ter plaatse eerst zorgvuldig schoongemaakt en van alle explosieve stof ontdaan. De herstellingen worden slechts uitgevoerd door deskundig personeel en niet eerder dan nadat alle vuurwerk uit de betrokken ruimte is verwijderd.

4.8 Voor de (hulp)transportmiddelen wordt elektriciteit voor de aandrijving gebruikt. Zij worden periodiek nagekeken op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voor incidentele werkzaamheden binnen de bewaarplaats, alsmede binnen een afstand van 15 m tot de bewaarplaats, worden geen transportmiddelen en andere machines of apparatuur gebruikt die zijn voorzien van een verbrandingsmotor. Deze eisen gelden ook voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door derden, zoals onderhoudsbedrijven en hoveniersbedrijven, tenzij het materiaal is uitgerust met een dieselmotor.

4.9 Mechanische transportmiddelen voldoen aan de volgende eisen:

  • voor de bestuurder zijn vanaf zijn zitplaats duidelijk zichtbaar de volgende gegevens, voor zover van toepassing, vermeld: het eigen gewicht van het transportmiddel, het maximum laadvermogen, het maximum hefvermogen, de maximum rijsnelheid, de kleinste draaicirkel, de vrije hefhoogte, de telescoop-hefhoogte en de voorwaartse en achterwaartse helling van de vork;

  • vanaf de zitplaats is duidelijk leesbaar het bedieningsvoorschrift van het betrokken transportmiddel aangebracht;

  • het transportmiddel is uitgerust met ten minste een draagbaar blustoestel, met een inhoud van ten minste 6 kg ABC-bluspoeder. Dat toestel is onder onmiddellijk bereik van de bestuurder geplaatst.

4.10 Mechanische transportmiddelen die in een bewerkingsruimte worden toegepast voldoen onverminderd het gestelde in voorschrift 4.9 aan de volgende eisen:

  • de wielen van de transportmiddelen zijn uitgerust met rubberbanden;

  • de hoofdschakelaars zijn voorzien van een afneembare bedieningssleutel, die alleen kan worden uitgenomen, wanneer de betrokken hoofdschakelaar op uit staat;

  • de bekabeling is zo aangebracht en beschermd, dat de kans op beschadiging minimaal is. Bij alle door- en invoeringen zijn wartels gebruikt;

  • lampen zijn met behulp van een metalen rooster tegen mechanische beschadigingen beschermd;

  • de hoofdschakelaars, contactsloten, bedieningsschakelaars, smeltveiligheden en dergelijke zijn verhoogd beveiligd en drukvast uitgevoerd. De smeltveiligheden zijn daarbij steeds apart omkast en de patronen in de smeltveiligheden kunnen alleen in spanningsloze toestand worden vervangen;

  • de motoren zijn beveiligd tegen overbelasting, zijn stofdicht geconstrueerd en zijn voorzien van een drukvast huis of omhulsel. De ventilatie geschiedt door kokers met een labyrinth-afdichting;

  • statische elektriciteit wordt met behulp van een vast contact met de vloer, bijvoorbeeld door middel van metalen strippen in de banden, zonder vonkvorming afgevoerd. Kettinkjes zijn derhalve verboden;

  • voor de aandrijving van (hulp)transportmiddelen, die in bewerkingsruimten worden gebruikt, wordt uitsluitend van elektriciteit, verkregen uit accumulatoren, gebruik gemaakt;

  • de batterijen zijn in een stevige, drukvaste, gesloten maar niet lucht-dichte omkasting opgesteld op een plaats, die de kans op een mechanische beschadiging miniem maakt. Het deksel van de omkasting bestaat aan de kant van de aansluitklemmen uit een niet-geleidend materiaal. Voorts is in het huis of omhulsel met behulp van een buisaansluiting koolzuurgas of samengeperste lucht aangebracht om het in de batterijruimte aanwezige waterstofgas te verdrijven of althans te verdunnen.

In plaats van of naast mechanische transportmiddelen mogen ook transportmiddelen worden gebruikt, die met handkracht worden voortbewogen, waarbij de wielen zijn voorzien van rubberbanden.

4.11 Rolbanen, transportkettingen en dergelijke zijn dusdanig beveiligd, dat er geen vuurwerkartikelen af kunnen vallen. Bedoelde hulpmiddelen moeten eveneens deugdelijk zijn geaard overeenkomstig voorschrift 4.2. Mechanische transportkettingen en -banden zijn op elke handelingsplaats voorzien van een schakelaar, die de ketting of band buiten gebruik kan stellen.

4.12 De transportmiddelen worden regelmatig nagezien op eventuele gebreken en slijtageverschijnselen. Voorschrift 4.7 is van overeenkomstige toepassing.

4.13 De hijsapparatuur is op deugdelijke wijze geaard. Voorschrift 4.2 is van overeenkomstige toepassing.

Paragraaf 5. Veiligheidsinstructies voor personen die werkzaamheden verrichten binnen de inrichting

5.1 Degene die de inrichting drijft zorgt er voor dat het personeel steeds op de hoogte is van zijn taak en bekend is met het gereedschap, dat het daarbij moet gebruiken. Derden mogen slechts werkzaamheden in of aan een bewaarplaats of bewerkingsruimte verrichten, indien zij in het bezit zijn van een schriftelijke werkopdracht. Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat daarbij de veiligheidsvoorschriften, die voor de betrokken bewaarplaats of bewerkingsruimte gelden, worden nageleefd.

5.2 Degene die de inrichting drijft stelt richtlijnen vast voor de wijze, waarop bij een eventuele brand alarm moet worden geslagen, de personen of instanties in dat geval moeten worden gewaarschuwd en de handelingen die ieder personeelslid in geval van alarm moet verrichten of nalaten.

5.3 Een beginnende brand moet onmiddellijk met alle beschikbare blusmiddelen worden bestreden, ongeacht de gevarenklasse waartoe het betrokken vuurwerk behoort. De wijze waarop een brandverkenning kan worden uitgevoerd of een zich uitbreidende brand kan worden bestreden, wordt bepaald door de gevarenklasse en het type vuurwerk dat in de bewaarplaats is opgeslagen.

5.4 Door de inrichtinghouder wordt het personeel regelmatig gewezen op de gevaren, die zijn verbonden aan het uitvoeren van werkzaamheden aan vuurwerk. Het personeel mag alleen die activiteiten uitvoeren die zijn opgedragen door de inrichtinghouder.

5.5 Binnen de afrastering rondom de bewaarplaats en de bewerkingsruimte wordt niet gerookt en is geen open vuur aanwezig. Het is tevens verboden lucifers, aanstekers of andere vlamverwekkers voorhanden te hebben. Dit verbod geldt ook voor het dragen van elektronische (communicatie)middelen, zoals portofoons, mobiele telefoons, buzzers, zend- of ontvangsthorloges en dergelijke. Het laatstgenoemde verbod geldt niet in noodsituaties voor zover het bevoegd gezag en hulpverleners ter plaatse toestemming hebben gegeven voor het gebruik van de genoemde (communicatie)middelen. Deze verboden zijn aangegeven door op elke zijde van de afrastering en op de toegangsdeur van de bewaarplaats een verbodsbord overeenkomstig bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling aan te brengen waaruit de betreffende verboden blijken.

5.6 Op de toegangsdeur van de bewaarplaats en van de bewerkingsruimte wordt een veiligheidssymbool aangebracht, waarmee het ontploffingsgevaar wordt aangeduid. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de in bijlage XVIII bij de Arbeidsomstandighedenregeling opgenomen borden.

5.7 Het personeel wordt uitgebreid voorgelicht omtrent de voorzieningen, die in verband met de veiligheid zijn getroffen. Voorts oefent het personeel de toepassing van die voorzieningen.

5.8 Het personeel bevindt zich uitsluitend op de plaats waar het de opgedragen werkzaamheden moet verrichten en mag zich aldaar uitsluitend met de eigen taak bezig houden. Het is hun verboden zich elders op te houden, tenzij door degene die de inrichting drijft daarvoor toestemming is verleend.

5.9 Het is het personeel verboden tijdens de rustpauzes in de bewerkingsruimte te verblijven, met uitzondering van een wacht, die toezicht houdt op de in bewerking zijnde vuurwerkartikelen.

5.10 Indien het in de nabijheid van de bewerkingsruimte onweert (wanneer tussen bliksem en donderslag minder dan 10 seconden zijn verlopen), worden de werkzaamheden in de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats gestaakt. Iedereen verlaat de bewerkingsruimte en/of de bewaarplaats die vervolgens wordt afgesloten. Het werk mag pas worden hervat, wanneer het onweer volledig is overgedreven. Indien blikseminslag wordt geconstateerd, wordt de werking van de bliksembeveiligingsinstallaties, naast de reguliere controle volgens voorschrift 2.15, direct gecontroleerd door een onafhankelijke deskundige. Een afschrift van het rapport van de controle is binnen de inrichting aanwezig.

5.11 Het personeel moet goed bekend zijn met de brandalarmregelingen.

5.12 Een voldoende aantal leden van het personeel is geïnstrueerd over het hanteren van de brandblusapparatuur. Dit personeel moet bekend zijn met de plaats van deze apparatuur.

5.13 Bij brand in de onmiddellijke nabijheid van de bewerkingsruimte, die gevaar oplevert voor de bewerkingsruimte, moet de deur van de bewerkingsruimte worden gesloten. Bovendien dienen bij voorkeur de volgende veiligheidsmaatregelen te worden getroffen:

  • a. de open aanwezige explosieve stof wordt zoveel mogelijk in een gesloten verpakking geborgen;

  • b. professioneel vuurwerk, dat ter verwerking in machines of werktuigen is geplaatst, wordt daaruit verwijderd en verpakt;

  • c. het elektriciteitsnet binnen de bewerkingsruimte wordt spanningsloos gemaakt.

5.14 Wanneer het personeel iets ongewoons bemerkt aan een gebouw, materieel, materiaal of bewerking of aan het gedrag van een persoon, wordt dit gemeld aan degene die de inrichting drijft. Het betrokken materieel of materiaal wordt direct terzijde gesteld. De betrokken bewerking wordt direct gestaakt.

5.15 Personeel dat een ruimte betreedt waarin professioneel vuurwerk wordt bewerkt, moet zich van tevoren elektrisch ontladen.

5.16 Gedurende de werkzaamheden is het personeel gekleed in een overall of in een werkbroek en werkkiel van stevige stof. Werkkleding van personeel, werkzaam in ruimten waar explosieve stof wordt bewerkt, wordt ten minste eenmaal per week gewassen. In de werkkleding mogen geen andere voorwerpen dan een zakdoek worden meegenomen. De overige persoonlijke bezittingen moeten worden achtergelaten in het kleedlokaal.

5.17 Bij het werken met zwart buskruit draagt het personeel een hoofddeksel dat daartoe ter beschikking wordt gesteld door degene die de inrichting drijft.

5.18 In ruimten waar vuurwerk wordt bewerkt, worden vonkvrije schoenen gedragen. Deze schoenen mogen, nadat bedoelde ruimten zijn verlaten, niet worden aangehouden.

5.19 Het personeel maakt uitsluitend gebruik van de gereedschappen en hulpmiddelen die voor de uitvoering van de werkzaamheden zijn voorgeschreven.

5.20 Bij het verrichten van werkzaamheden aan metalen onderdelen waarbij aantasting van het materiaal moet worden voorkomen, moeten handschoenen worden gedragen.

5.21 Bij werkzaamheden waarbij het gevaar bestaat dat door elektrostatische ladingen brand of explosie ontstaat, mag geen kunststoffen of zijden kleding worden gedragen. Bij deze werkzaamheden wordt zodanig schoeisel gedragen, dat de weerstand tussen de persoon en de vloer ligt tussen 25 000 en 1 000 000 ohm.

Paragraaf 6. Werkzaamheden aan professioneel vuurwerk

6.1 Er zijn geen brandbare of brandgevaarlijke goederen of vloeistoffen in de werkruimte aanwezig, tenzij deze direct benodigd zijn voor of bij de werkzaamheden. Na afloop van de werkzaamheden worden deze hulpmiddelen onmiddellijk uit de bewerkingsruimte verwijderd.

6.2 In elke bewerkingsruimte is een vat, bestemd voor afval, geplaatst, dat na de beëindiging van de werkzaamheden wordt geledigd. Tevens is in de bewerkingsruimte een vat, vervaardigd van vonkvrij en geleidend materiaal, geplaatst, bestemd voor het afval van explosieve stoffen, dat voor het einde van de werkzaamheden wordt geledigd, waarna de explosieve stoffen zo spoedig mogelijk worden afgevoerd.

6.3 Tijdens werkzaamheden aan of met professioneel vuurwerk is de werkruimte overzichtelijk en zijn alleen die materialen en/of hulpmiddelen die zijn voorgeschreven ter uitvoering van de opgedragen werkzaamheden in de bewerkingsruimte aanwezig.

6.4 Degene die de inrichting drijft zorgt ervoor dat voor de aanvang van werkzaamheden aan vuurwerk een werkschema is vastgesteld.

6.5 Het werkschema geeft uitsluitsel omtrent de volgende bijzonderheden, voor zover die van belang zijn voor de betrokken opdracht:

  • a. personeel voor de gehele opdracht;

  • b. personeel per bewerkingsfase;

  • c. maximale hoeveelheid explosieve stof in kilogrammen per bewerkingsfase;

  • d. maximaal aantal vuurwerkartikelen per bewerkingsfase;

  • e. maximaal aantal vuurwerkartikelen in de bewerkingsruimte;

  • f. een volledige omschrijving van elke bewerking;

  • g. veiligheidsvoorzieningen voor elke bewerking;

  • h. inspectiegegevens voor elke bewerking;

  • i. scheiding der werkzaamheden;

  • j. barricaden en bescherming;

  • k. gereedschappen en werktuigen;

  • l. aan- en afvoer, alsmede de opstelling van onderdelen en materialen voor elke bewerking;

  • m. beschermende kleding en veiligheidsinstructies;

  • n. veiligheidsafstanden;

  • o. een vloeiend verloop van de werkzaamheden;

  • p. aan- en afvoer;

  • q. het interne transport;

  • r. deuren en nooduitgangen;

  • s. alarmeringssysteem;

  • t. blusmiddelen;

  • u. ventilatie;

  • v. verlichting;

  • w. elektrische installatie;

  • x. statische elektriciteit en aarding;

  • y. schoonhouden van gebouwen en werktuigen.

6.6 In het werkschema wordt ieders taak nauwkeurig omschreven.

6.7 Degene die de inrichting drijft ziet erop toe dat een ieder op de hoogte is van de voor hem geldende bijzonderheden die in het betrokken werkschema zijn vastgelegd.

6.8 Tijdens de werkzaamheden worden geen andere gereedschappen gebruikt dan die, welke in het werkschema zijn genoemd en aan het personeel zijn verstrekt.

6.9 Bij het einde van de werktijd laat het personeel de werktuigen en gereedschappen, alsmede de banken, tafels enz. schoon en ordelijk achter. De vloer wordt zo nodig gereinigd. Brandbare vloeistoffen en andere artikelen, zoals oliedotten en afval van explosieve stof, worden uit de werkplaats verwijderd.

6.10 Vuurwerk, ontstekers en ontstekingsmiddelen blijven niet in een bewerkingsruimte achter, tenzij deze voorwerpen op veilige wijze worden opgeborgen in speciaal daarvoor ingerichte kasten of worden voorzien van een deugdelijke verpakking.

Bijlage 3. Veiligheidsafstanden als bedoeld in de artikelen 2.2.1, 2.2.2, 3.2.1 en 4.2

A. Begripsbepalingen

In deze bijlage wordt verstaan onder:

  • a. hoeveelheid verpakt vuurwerk: het totale gewicht vuurwerk binnen een bewaarplaats of een bewerkingsruimte, bestaande uit de lading, het omhulsel, de primaire verpakking en de transportverpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

  • b. hoeveelheid onverpakt vuurwerk: het totale gewicht vuurwerk binnen een bufferbewaarplaats of een bewerkingsruimte, bestaande uit de lading, het omhulsel en de primaire verpakking, uitgedrukt in kilogrammen;

  • c. veiligheidsafstand in voorwaartse richting: afstand in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in bolvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder a;

  • d. veiligheidsafstanden in zijwaartse en achterwaartse richting: afstanden in zowel horizontale als verticale richting, gemeten in blokvorm vanaf het middelpunt van de deuropening van een ruimte in de richting, zoals aangegeven in figuur 1, onder b, onderscheidenlijk onder c, waarbij de veiligheidsafstand in verticale richting gelijk is aan de veiligheidsafstand in (horizontale) zijwaartse richting;

  • e. vrijwaringsgebied: gebied zoals aangegeven in figuur 1, in horizontale richtingen begrensd door de veiligheidsafstand in voorwaartse richting en de breedte van de besloten ruimte waarin consumentenvuurwerk aanwezig is waarbij parallel wordt gemeten aan de zijde waar de toegangsdeur zich bevindt – met dien verstande dat niet van meer dan 5 meter behoeft te worden uitgegaan – en in verticale richtingen begrensd door de vloer en het plafond van deze besloten ruimte.

B. Veiligheidsafstanden

1.1 Bij een inrichting waarin verpakt of onverpakt professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.2.1, eerste lid, aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en, indien aanwezig, de bewerkingsruimte, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:

toegestane netto explosieve massa per bewaarplaats of bewerkingsruimte

veiligheidsafstand

vanaf 0 kg tot en met 750 kg

400 meter

vanaf 750 kg tot en met 6 000 kg

800 meter

1.2 a. Bij een inrichting waarin in totaal niet meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn, dient, gemeten vanaf de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object een veiligheidsafstand van ten minste 8 meter in acht te worden genomen.

b. Binnen de veiligheidsafstand in voorwaartse richting, het vrijwaringsgebied daaronder niet begrepen, mag in afwijking van onderdeel a een kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn, indien tussen de deuropening van de (buffer)bewaarplaats en dat object een scheidingsconstructie aanwezig is:

  • 1°. waarvan de brandwerendheid niet lager is dan 60 minuten;

  • 2°. waarin zich geen opening, raam of deur bevindt;

  • 3°. die, voor zover het een verticale scheidingsconstructie betreft, vervaardigd is van metselwerk, beton of cellenbeton.

1.3 Bij een inrichting waarin theatervuurwerk al dan niet tezamen met professioneel vuurwerk als bedoeld in artikel 3.1.4 of in totaal meer dan 10 000 kg consumentenvuurwerk aanwezig mag zijn:

  • a. mag boven de bewaarplaats en de bufferbewaarplaats geen kwetsbaar object aanwezig zijn of geprojecteerd zijn,

  • b. dient, gemeten vanaf de bewaarplaats in voorwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstand in acht te worden genomen:

    grootte deuropening van de bewaarplaats

    veiligheidsafstand

    vanaf 0 m2 tot en met 4 m2

    20 meter

    vanaf 4 m2 tot en met 6 m2

    25 meter

    vanaf 6 m2 tot en met 8 m2

    30 meter

  • c. dienen, gemeten vanaf de bufferbewaarplaats in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting, tot een kwetsbaar object en een geprojecteerd kwetsbaar object de volgende veiligheidsafstanden in acht te worden genomen:

    toegestane hoeveelheid per bufferbewaarplaats

    veiligheidsafstand

     

    voorwaarts

    zijwaarts

    achterwaarts

    vanaf 0 kg tot en met 500 kg

    20 meter

    20 meter

    4 meter

    vanaf 500 kg tot en met 1 000 kg

    25 meter

    20 meter

    5 meter

    vanaf 1 000 kg tot en met 2 000 kg

    33 meter

    25 meter

    6 meter

    vanaf 2 000 kg tot en met 3 500 kg

    42 meter

    31 meter

    8 meter

    vanaf 3 500 kg tot en met 5 000 kg

    48 meter

    36 meter

    9 meter

    Figuur 1: Afstanden in voorwaartse, zijwaartse en achterwaartse richting vanuit de deuropening van een bewaarplaats of een bufferbewaarplaats en bijbehorend vrijwaringsgebied.

Bijlage 14724.png